eerst is het zaak om wakker te worden Shortlist Marie Kleine-Gartman Pen 2013 Nederlands Toneelverbond Westen, wake up! Anoek Nuyens Leviathan op de Dam Abdelkader Benali Theater en diversiteit: geen ijdele hoop Ciska Hoet Een confrontatie met de voorbijgaande tijd Simone van Saarloos Hoe de laatste Tasmaanse buidelwolf doodvroor Roos Euwe Hogere hopeloosheid Floris Solleveld De ironische utopie Simon van den Berg Nederland na de bijl Robbert van Heuven
eerst is het zaak om wakker te worden
Inhoud De jury weet het altijd beter... p. 4 Westen, wake up! Anoek Nuyens p. 6 Leviathan op de Dam Abdelkader Benali p. 10 Theater en diversiteit: geen ijdele hoop Ciska Hoet p. 16 Een confrontatie met de voorbijgaande tijd Simone van Saarloos p. 20 Hoe de laatste Tasmaanse buidelwolf doodvroor Roos Euwe p. 24 Hogere hopeloosheid Floris Solleveld p. 26 De ironische utopie Simon van den Berg p. 30 Nederland na de bijl Robbert van Heuven p. 34
3
De jury weet het altijd beter… Op ons bord: een stuk of vijftig artikels over dans en theater, ingestuurd door negen media, gepubliceerd tussen september 2012 en september 2013. Op het menu: een rijkelijk tekstueel aanbod van heel uiteenlopende appetizers, stevige hoofdschotels en prikkelende dessertjes – niet iets voor tussen de soep en de patatten. Achter ons linkeroor: de Marie Kleine-Gartman Pen, uit te reiken aan één auteur waarvan we over een jaar graag een nieuw essay over podium kunsten willen lezen. In onze binnenzak: ook 1500 euro, omdat rijpe theaterkritiek nu eenmaal niet aan de bomen groeit. In ons achterhoofd: het zware weer waarin zowel de kritiek als de samenleving verkeert. Op onze schouders: een zekere verantwoordelijkheid voor de toekomstige opvolging van de betreurde Marianne Van Kerkhoven, scherp in haar kijk en bevlogen in haar analyse. Het was als jury prettig proeven van wat het afgelopen jaar zoal is klaargestoomd over onze podiumkunsten. Al jaren zit – zo gaat het gerucht – de podiumkritiek in een flinke dip, maar nu ook de rest van de maatschappij in crisis is geraakt, lijkt zij daar net weer wat van op te beuren. De kritiek heeft opnieuw iets om aan te pakken: niet alleen het theater zelf lijkt zich op nieuwe prikkelende manieren tot de wereld te bekennen, ook de wereld wordt steeds meer theater. In minstens de helft van de vijftig teksten op ons bord smaakte dat aardig door. Podiumkritiek lijkt steeds minder een specialisme dat zich beperkt tot de weging van de artistieke kwaliteiten van deze of gene voorstelling. Ze toont zich vaker en vaker een brede vorm van cultuurfilosofie en maatschappelijke beschouwing. Er ademt meer expliciet een tijdsgeest in mee. En dat is precies waar onze shortlist van acht artikelen in dit bundeltje van getuigt. Samen blikken ze terug op een heel decennium. Op de lastige kwesties van gisteren, de heikele vraagstukken van vandaag en de grote uitdagingen voor morgen.
Een nieuwe lente
Natuurlijk zal dat beeld ook wel aan de kijk van de jury liggen. We hebben bewust gekozen voor de meer essayistische smaakmakers binnen het
4
De jury weet het altijd beter…
voorgeschotelde menu. Al waren de recensies, de aankondigende en de meer journalistieke stukken die we daarnaast lazen, wellicht het meest professioneel vervaardigd van alle teksten, zij blijven wat ze (moeten) zijn: spitse benaderingen op de korte sprint. Voor beschouwingen met langere houdbaarheidsdatum – toch de wensdroom van de Marie Kleine-Gartman Pen – kom je vanzelf eerder uit bij tijdschriften dan bij kranten en weekbladen. Net daarom betreurt de jury dat ze nog niet het hele plaatje voor de kiezen kreeg, met bijvoorbeeld ook bijdragen van podiumkunstentijdschrift Etcetera. Verder zullen we de lichte voorkeur van deze shortlist voor jongere of onverwachte stemmen niet ontkennen. Hun pregnante blik en hun vlotte pen moeten zelden onderdoen voor die van meer bezadigde auteurs, en zij kunnen dit beetje opmerkzaamheid beter gebruiken. Noem het een blijk van waardering van de jury voor de opvallende investering van vele tijdschriften in een nieuwe lente, een nieuw geluid.
Kritiek in gesprek
Hoe dat nieuwe geluid klinkt, of zelfs zou moeten klinken? Smaakvolle podiumkritiek anno 2013 neemt stelling in, schuwt de eigenzinnige uitspraak niet. Ze getuigt van de persoonlijke noodzaak van een auteur om zich dwingend uit te spreken over scheve verhoudingen in de kunsten en de samenleving, of om hoopvolle tendensen extra te steunen. Deze podiumcritici durven zich daarin kwetsbaar opstellen. Meer dan ooit zijn ze de beperkingen gaan inzien van het klassieke eilandje waar de kritiek boven en buiten alles haar zuivere onafhankelijkheid belijdt. Veel liever willen ze deel zijn van een gesprek met makers, desnoods ook in de warrige coulissen, waar geen hogere eer te halen valt. Deze podiumcritici beschouwen het beoordelen van voorstellingen slechts als het halve werk, en dragen met elk langer artikel ook bij aan het discours. Zij willen – hoog als ze mikken – een richtingaanwijzer zijn. Niet alleen voor theater en dans, maar ook voor wat daarbuiten gebeurt. Smaakvolle podiumkritiek anno 2013, kortweg, beoogt nieuwe beginpunten voor het denken.
Zo’n engagement voor het bredere verhaal is de enige relevante positiebepaling van critici tegenover de alom verkondigde crisis. Het is hét kruispunt waarop er zich iets kan keren. Al die kritische kwaliteiten vindt de jury extra smaakvol terug in Anoek Nuyens artikel ‘Westen, wake up!’, een pleidooi voor een nieuwe kijk op Afrika, naar aanleiding van onder meer de voorstelling Africa van NTGent. De auteur geeft blijk van een wereldwijze blik die ook verrijkende inzichten biedt over ons eigenste Europa, maar doet dat nergens ten koste van wat het theater dat ze belicht, zelf wil vertellen. Een vlot geschreven wake-up call van dit kaliber doet de jury benieuwd uitkijken naar een volgend essay van de hand van Anoek Nuyens. Al weet zij zich in deze bundeling stevig omringd door andere sterke
Smaakvolle podiumkritiek anno 2013 beoogt nieuwe beginpunten voor het denken.
essays, zij ontvangt de Marie Kleine-Gartman Pen 2013! We hadden voor deze overhandiging graag een speciale Zwarte Piet voorzien, maar hij had nog veel werk op andere fronten…
Dirkje Houtman Lotte van den Berg Wouter Hillaert 6 december 2013
De jury weet het altijd beter… 5
Westen, wake up! Anoek Nuyens Winnaar Marie Kleine-Gartman Pen 2013 Het beeld over Afrika in het Westen is aan het verschuiven. Hongerbuikjes maken plaats voor Lamborghini’s, corrupte dictators voor groeiende economieën. Er is sprake van een botsing tussen het oude en het nieuwe van Afrika, zoals ook de voorstelling Africa van NTGent met Oscar van Rompay en Peter Verhelst onlangs toonde. Welke schokgolven brengt dat hier teweeg? Sinds kort doet Afrika aan liefdadigheidswerk voor Europa. In 2012 zetten Afrikaanse artiesten een inzamelingsactie op touw om Noorwegen, waar de aanhoudende strenge kou voor chao tische taferelen zorgde, van oude radiatoren te voorzien. ‘Frostbite Kills Too’ heette het lied, gezongen door beroemde Afrikaanse artiesten. In de videoclip de bekende blikken vol medelijden, deze keer dus niet van westerse, maar van Afrikaanse zangers, afgewisseld met beelden van uitglijdende Noren en gekantelde vrachtwagens in de sneeuw. Natuurlijk was dat allemaal een grap. Er werden helemaal geen oude radiatoren ingezameld voor Noorwegen, een van de meest welvarende landen ter wereld. Maar het was niet enkel een grap. Het was een statement dat de hele wereld rondging en door miljoenen mensen werd bekeken: Bono en zijn vrienden konden maar beter stoppen met hun kerstsingles en benefietconcerten voor Afrika. ‘Now the tables have turned. (…) We’ve had our problems too. With poverty, corruption with H.I.V. and crime. (…) And now it’s payback time’, werd er gezongen. Maar in hoeverre dringt het tot het Westen door dat er sprake is van een nieuw, ander Afrika? Als we moeten afgaan op de inzichten van experts als politicoloog Achille Mbembe en econoom Ian Goldin, lopen we in het Westen hopeloos achter de feiten aan. Mbembe noemt het Westen een ‘ingedutte, zelfvoldane, nostalgische maatschappij’. Waarom, vraagt hij zich af, is Europa niet in staat om in te zien dat de wereld aan het veranderen is? Dat verhoudingen aan het verschuiven zijn? Volgens Goldin zullen we in 2030 Afrikanen wanhopig vragen om in Europa te komen werken, simpelweg omdat we jonge mensen nodig hebben om alle ouderen te verzorgen.
6 Westen, wake up!
Of Afrikanen dat dan nog zullen willen, is de vraag. Steeds meer Afrikanen laten het zwaar beveiligde Fort Europa links liggen en kiezen voor China, waar ze meteen aan de slag kunnen: een werkvisum is daar in een handomdraai geregeld, voor nog geen 100 dollar. En er is nog een verschil: de Chinees stelt geen lastige vragen. Die wil gewoon geld verdienen. En laat dat nu precies zijn wat de Afrikaan ook wil. Terwijl er elke dag tientallen vluchten vanuit Afrika richting China vertrekken, en omgekeerd, draaien wij ons in bed nog eens om. Alles om ons heen krioelt, beweegt en verandert, en wij lijken in diepe slaap gedompeld. Waarom willen we niet wakker worden? Willen we het liever gewoon houden zoals het is? Vrezen we de ander? Of is het anders en valt het met die groeibewegingen van Afrika allemaal wel mee?
De witte man
De presentatie van het nieuwste boek van Marcia Luyten, Dag Afrika, doet in elk geval aan als zo’n collectieve wake-up call. Deze avond vormt de start van het vijf dagen durende Afrika!-festival van de Stadsschouwburg Amsterdam. Marcia Luyten, econoom en journalist, legt uit hoe Afrika van verloren continent is uitgegroeid tot ‘rising continent’, zoals het in 2011 op de cover van The Economist werd gepresenteerd. De witte man is er uitgespeeld. Hij is er nog wel, als hulpverlener, ontwikkelingswerker en diplomaat, maar hij heeft geen macht meer. Het voetstuk waarop Luyten tien jaar geleden nog stond, heeft ze zien afbrokkelen. Vroeger kreeg ze als witte (want zo noemt ze zichzelf) in Oeganda voorrang in de rij, tegenwoordig kijkt de jonge stadselite niet meer naar haar om. In de jaren zeventig was hulp uit het Westen goed voor 70% van alle geldstromen; vandaag de dag is dat nog maar 13%, zo lees ik later op de avond in haar boek. Luyten is niet de enige die spreekt over een ‘nieuw’ Afrika. Tijdens haar boekpresentatie wordt in razend tempo door andere pioniers uitgelegd dat we ons oude beeld van Afrika moeten
bijschaven. De Belgische fotograaf Sven Torfinn vertelt hoe moeilijk het is om foto’s te maken van Afrikaanse metropolen zoals Nairobi of Johannes burg: er is niets ‘Afrikaans’ (lees: armoedigs, uitzichtloos) meer aan, waardoor ze niet te onderscheiden zijn van westerse steden. Een investeerder vertelt hoe Afrika binnen de Rabobank is uitgegroeid van het putje tot het hart van de organisatie. Rabobank stuurt nu enkel nog zijn beste investeerders naar Afrika, terwijl dat tien jaar geleden wel anders was. Afrika! opent dus met een optimistisch geluid en schetst een continent dat je doet denken aan recente succesverhalen als die van China en Brazilië. Dat we hier in het Westen nog niet zo gewend zijn aan die nieuwe visie, toont de rest van het programma van Afrika!. In het programmaboekje
Het land dat te snel groeit
De jongste witte man van het festival – Oscar Van Rompay, die samen met Peter Verhelst Africa (2013) maakte bij NTGent – zorgde bij de première van hun voorstelling in Gent voor een relletje, met het enige zinnetje dat verwijst naar het nieuwe Afrika. ‘Ik ben terechtgekomen in een land dat te snel groeit’, zegt Van Rompay in een hele rij beschrijvingen van Kenia, waar hij sinds 2001 een bedrijfje runt. Een Afrikaanse toeschouwer voelde zich daardoor zo beledigd dat hij tijdens de voorstelling met Van Rompay in discussie ging. Een clash tussen het oude en het nieuwe Afrika? De blanke man die vasthoudt aan zijn beeld van het verloren continent en de Afrikaan die het rijzende continent omarmt? In het geval van Africa is daar geen sprake van. Africa overstijgt namelijk de actualiteit, omdat het over veel meer gaat dan
Alles om ons heen krioelt, beweegt en verandert, en wij lijken in diepe slaap gedompeld. Waarom willen we niet wakker worden?
is, met uitzondering van de avond van Marcia Luyten, geen enkele Afrikaan of andere vrouw te bekennen. De rest van het festival wordt gevuld door alleen maar witte mannen. De cowboy, de vrouwenverslinder, de wetenschapper, de weldoener, de patriarch: ze passeren allemaal de revue. Losgeslagen van de westerse beschaving en op zoek naar the heart of darkness, naar het bovennatuurlijke, naar het ontrafelen van het onbereikbare mysterie. Was er dan nergens een voorstelling te vinden van een Afrikaan of op zijn minst van een witte vrouw? Hoewel ik meestal met een grote boog om feministisch ogende vrouwen heen loop, voel ik nu toch een klein vlammetje opflakkeren. Dat dooft echter snel als ik Missie (2008) zie, een voorstelling van Raven Ruëll en David Van Reybrouck over een Belgische pater die terugblikt op zijn leven in Congo. Een beklemmende monoloog die je als toeschouwer moeilijk onberoerd kan laten.
een witte man die zwart Afrika probeert te begrijpen. Africa toont wat het is om mens te zijn, en wat ons diepgewortelde verlangen is om ons te hechten aan en te onthechten van de dingen om ons heen. Het toont het verlangen om op te gaan in de menigte, maar ook het verlangen je daar uiteindelijk weer van los te weken. De voorstelling speelt met perspectieven. Ze wisselt tussen poëtische gedachtes (‘de nacht is een blindheid’) en platte conclusies (‘de enige eerlijke Kenianen zijn prostituees’). Steeds als je denkt ‘nu heb ik hem, nu begrijp ik wie hij is of wat hij wilt’, weet Van Rompay weer een nieuwe bron aan te boren die alles in een ander daglicht zet. Tijdens de openingsscène ontdoet Van Rompay zich van zijn kleren, en spuit hij zichzelf helemaal zwart met een soort tuinslang waaruit verf komt. Het verlangen van de witte man om een Afrikaan te zijn, is nog nooit zo treffend uitgebeeld, denk ik. Terwijl hij ronddwaalt in een Afrikaans ogend decor en je als toeschouwer steeds meer went aan zijn kleur en zijn nieuwe mimiek, start er
Westen, wake up!
7
een geluidsband met de stem van Van Rompay: het lichaam dat juist opging in zijn omgeving, wordt een observerende buitenstaander. Even later, wanneer de geluidsband afloopt, begint hij Swahili te praten, waardoor hij weer samenvalt met zijn geverfde huidskleur. Steeds opnieuw wisselt Van Rompay van rol, waardoor mijn positie als toeschouwer ook verandert: soms zijn Van Rompay en ik westerlingen onder elkaar die niets van mysterieus Afrika begrijpen, soms begrijpen we het weer wel. Maar vaak ook zijn we vreemden van elkaar: dan spreekt hij mij aan alsof ik een onnozele blanke toerist ben. Dan verlangt hij ernaar niet bij mij te horen, maar bij een volk dat mij vreemd is. Daarmee werpt Van Rompay mij als toeschouwer terug op mezelf en daarmee ook onvermijdelijk op de vraag: wat zegt die optimistische blik op Afrika over onszelf? Want de feiten laten geen onomstotelijk positief Afrika zien. Ja, er staan zes Afrikaanse landen in de top tien van snelst groeiende wereldeconomieën. En ja, obesitas is een groeiend (luxe) probleem in Afrika. Maar feit blijft ook dat gemiddeld 50% van de Afrikaanse jongeren werkloos is. En dat de gemiddelde levensverwachting van een Afrikaan ver onder dat van de Europeaan ligt. De economische groei van een aantal Afrikaanse landen heeft geen invloed op de noodgedwongen vluchtelingenkampen in andere Afrikaanse landen, benadrukt Tineke Ceelen, directeur van Stichting Vluchteling en een van de sprekers bij Dag Afrika. Kunnen we het eigenlijk wel hebben over Afrika: een continent dat 54 landen telt, waar 1 miljard mensen wonen en waar Europa drie keer in past? Het generaliseren van een luxekwestie als overgewicht over zo’n immens continent, is even misplaatst als het generaliseren van hongersnood over datzelfde continent een paar decennia terug, stelt Afrikacorrespondent Niels Posthumus in het artikel ‘Armoede is uit’ in De Groene Amsterdammer. Je moet zowel de negatieve als de positieve aspecten van een ontwikkeling beschrijven, vindt hij: dan kom je in de buurt van de waarheid. Waarom zijn we zo op die positieve aspecten gericht? Om onze jarenlange negatieve kijk te compenseren? Of is het iets anders? Is het toeval dat we, net nu we in het Westen de ene crisis na de andere crisis meemaken, al onze hoop op Afrika gaan projecteren? Zijn we, nu het plafond van ons kapitalistische bouwwerk in zicht komt,
8 Westen, wake up!
op zoek naar een nieuw project? Een project met nieuwe uitdagingen, met veel kansen, waar alles mogelijk is? Nee, ik bedoel geen tweede golf missionarissen die naar Afrika zal vertrekken. Ik doel ook niet op de patriarch, die erop uit is weer de dienst te gaan uitmaken in Afrika. Ik doel op de gemiddelde moderne Europeaan, die niet meer weet waar hij in gelooft of waar hij voor staat. Een voorbeeld daarvan is het uitgebluste gezin dat Dood Paard schetst in de voorstelling In Die Nag (2012): het type mens dat geen gezag meer duldt, dat het nergens meer mee eens is en als oplossing dan maar naar Afrika emigreert.
Afrika als alibi
Is Afrika ons alibi om uit te zoeken waar we zelf ook alweer in geloofden? Als je theater ziet als Africa, Missie en In die Nag, dan zou je denken van wel. Die voorstellingen tonen vooral onszelf: mensen die een radicaal onbekende omgeving opzoeken om er langzaam achter te komen wie ze werkelijk zijn. Dat klinkt als een eenzame weg, maar dat is het niet. Het troostende is namelijk dat we de aanblik van de onbekende andere nodig hebben om te begrijpen wie we zijn. Het is echter de kunst om de ander genoeg ruimte te geven om te kijken, zichzelf te tonen, en genoeg geduld op te brengen om ook terug te kijken: om het te zien als een dialoog, een ontmoeting, een uitwisseling, en niet als een eenmansactie. Antjie Kroch, Zuid-Afrikaanse dichteres en filosofe, vindt dat het onze taak is om in de verscheidenheid op zoek te gaan naar geborgenheid. Maar dan moet die verscheidenheid wel kunnen plaatsvinden. ‘Honderd jaar geleden’, schrijft Kroch, ‘schreven mannen zoals Gustave Flaubert en Leo Tolstoy boeken waarin de vrouw als hoofdpersonage centraal stond. Daarin worden vrouwenkarakters beschreven zoals mannen denken dat vrouwen zijn of zoals mannen vrouwen graag willen zien. Maar toen vrouwen zelf aan het woord kwamen, klonk het anders. In Zuid-Afrika zijn er blanke schrijvers die denken dat ze zwarten kunnen vertolken in hun werk. En dat is, bijna altijd, zoals blanken denken dat zwarten zijn. Oftewel: ze zijn blank met een zwarte huid.’ Ik denk dat we ons op dit moment in een transitiefase bevinden. We kunnen, net als Flaubert en Tolstoy dat honderd jaar geleden deden, onszelf in het centrum plaatsen en van daar de ander bekijken. We kunnen erover schrijven, theater ma-
ken en filosoferen; over wat wij zien in de ander en hoe we denken dat de ander in elkaar zit. Als een onzichtbare toeschouwer kunnen we plaatsnemen aan de rand van een groot plein. Maar we kunnen ook het plein op lopen, perspectieven uitwisselen met de ander, accepteren dat juist in de verscheidenheid de verbinding met de ander verborgen licht. ‘Willen wij nog iets betekenen op het jongste continent’, sluit Marcia Luyten Dag Afrika af, ‘dan moeten we Afrika nemen zoals het is. We moeten op de rode aarde staan en proberen Afrika’s eigenheid te begrijpen.’ Als dat ons lukt, zullen we vermoedelijk versteld staan van de inzichten die we daardoor over onszelf en over de ander zullen ontdekken. Maar eerst is het zaak om wakker te worden.
Kunnen we het eigenlijk wel hebben over Afrika: een continent dat 54 landen telt, waar 1 miljard mensen wonen en waar Europa drie keer in past?
Anoek Nuyens is dramaturg, theatermaker en schrijver. In 2012 verscheen haar boek Listen to the Bloody Machine. Creating Kris Verdonck’s End, dat ze samen schreef met Marianne Van Kerkhoven. Dit artikel verscheen op rektoverso.be, maart 2013
Westen, wake up!
9
Leviathan op de Dam Abdelkader Benali Toen Eric de Vroedt tien jaar geleden aan zijn Mightysociety begon, woonde ik in Rome. Zijn project trok meteen mijn aandacht. Hier was iemand bezig om in de brandhaard van de actualiteit op geheel artistieke wijze te redden wat er te redden viel. De urgentie knalde ervan af. In de loop der jaren kwamen de voorstellin gen voorbij zonder dat ik er ooit naartoe ging. Vanuit internetcafé’s in Beiroet las ik over De Vroedts dramatisering van de populistische golf. Een gerichte aanval op de politiek van de massa hypnose. Het deed me denken aan wat veel Libanese kunstenaars om me heen ook probeer den te doen: to speak truth to power. Hoe van de werkelijkheid drama te maken zonder zelf narcis tisch en ijdel te worden? Dit is mijn antwoord op die tien jaar mightysociety.
1
Het was het decennium van de communicatiemanagers. Ouwehoeren als leidmotief. Iedereen met elkaar in gesprek. Na 9/11 werden Iftar-meetings georganiseerd om de divergerende bevolkingsgroepen via een Ramadanmaaltijd bij elkaar te brengen. Een volle maag is een tolerante maag. Onderbuikgevoelens dempen met een flinke bak rijst. Gesubsidieerd vanuit de overheid, want de angst voor de stilte zat er bij de beleidmakers goed in. Moslimpolitici die uit hun mond stonken omdat ze de hele dag hadden gepraat als Brugman en gevast als Mohammed, deden namens de gemeenschap het woord. Ze spraken over bruggen bouwen, nieuwe horizonten en oevers raken. Alles samen. Het betere wensdenken gemompeld in het half begrepen jargon dat ontleend was aan de ingenieurs van Rijkswaterstaat. De televisie bood genoeg ruimte voor de seculiere iftars, waar de praatjes heel wat potenter en de eisen heel wat dwingender waren. Maar de urgentie verlepte zodra het besef daagde dat al die stoerdoenerij onderdeel was van een voodooritueel waarin het kwaad van de buitenwereld – de marktwerking, China, islam, allochtonen, het vreemde, de Ander – bezworen moest worden. Want tussen droom en daad staan wetten in de
10 Leviathan op de Dam
weg en praktische bezwaren. Men zette zich af zonder houvast te vinden in iets anders. De afkeer van de politici, ja, die werd algemeen gedeeld, maar het was een generiek en lauw gevoel, gebaseerd op afkeer. Kort houdbaar dus. De samenleving verkeerde in een fall-out.
2
Een open samenleving bestaat bij de gratie van de nestbevuilers, zij die de vuile was buiten hangen. Nieuwsgierige mensen onderscheiden zich van de luie luisteraars doordat ze met een verzengende ambitie vragen afvuren op hun slachtoffer. Als één man stappen ze op hun onderwerp af, bijten zich vast en laten niet meer los. Er zit iets schaamtevols in dat ondervragen. Alsof een gesprek uiteindelijk alleen de moeite waard is als het een kruisverhoor wordt. Want hoewel de drijfjacht op de waarheid allang is opgegeven, heeft men de drijfjacht zelf nog altijd heel hoog staan. Het is het jagen om het jagen geworden. Hoffelijkheid is ondergeschikt aan directheid. Ontmaskering als ritueel. De keerzijde komt wanneer de bittere waarheid aan het licht is gebracht, wanneer er is ontmaskerd: wat houden we over, wat bindt ons dan wel? Wat is een gemeenschap? Wat is dit land? Wie ben ik?
3
Toen de deuren van panden waarin de terroristen van de Hofstadgroep bivakkeerden werden ontgrendeld, was de hoop dat er een stem gehoord zou worden. Een stem van overgave, een stem die dialoog wilde. IJdele hoop. Dit waren jongens die de Nederlandse samenleving liever in gruzelementen zagen vallen dan haar op te bouwen. Een psychologische zenuw werd geraakt: de vanzelfsprekendheid van de gemeenschap was zoek. Ik zat in de trein van Rotterdam naar Amsterdam en op Den Haag HS zag ik vanuit mijn raam de helikopters boven het Laakkwartier zweven. Een geënsceneerde burgeroorlog. De grote steden met hun gemengde bevolkingen, hun kloven tussen arm en rijk en almaar groeiende woonlasten waren afgeschreven als de plek van nationale
saamhorigheid. Er viel voor authenticiteitzoekers niks te halen. Ik schreef Laat het morgen mooi weer zijn, een roman over de zoektocht van een authenticiteitzoeker naar de waarheid van zijn ouders. De authenticiteit die hij zoekt, meent hij te vinden in het gewroet van het verleden van zijn gevluchte ouders. Wortels liggen ergens anders. Wat hij ontdekt, is dat die authencititeit van zijn ouders er vooral was om een beschamend verleden mee te verhullen. In de kern is alle liefde verraad aan het verleden. Door de persoon die je liefhebt op een voetstuk te plaatsen, degradeer je de rest van de wereld tot horige.
3
De avant-gardisten stelden de kosmopolitische stad ook voor als een grote collage van stemmen
Tommy Wieringa vroeg de boer wat hij daar deed. Daar had de boer geen antwoord op. Toen volgde er een Nederlands wat ik niet verstond, wat ook niet voor mijn oren bestemd was. Esoterisch, brabbelend, kortaf. Als hij er geen glimlach bij had gegeven, zou ik hebben gedacht een orakel te hebben aanschouwd. Tommy Wieringa begreep hem wel. De inboorling en de exoot groetten het mythische wezen en reden verder.
4
Vanuit het Rotterdamse was ik gevraagd een iftarmaaltijd op te luisteren met een lezing. Of dat op korte termijn kon, de volgende dag al. Ik toog naar de Afrikaanderbuurt in Rotterdam-Zuid. Een wijk waarvan men zegt dat er problemen zijn. De metro vertrok op tijd, kwam ook op tijd aan. De metro gevuld met tienermoeders, Antillianen en oudere grijze vrouwen op steunzolen. Als er
Het Nederlanderschap lag erin dat de echte helden onverstoorbaar waren. Verzetstrijders die in stilte goed deden.
en indrukken, op gespannen voet staand met het in zichzelf gekeerde platteland, waar niet gepraat wordt. Wat ons tot Nederlander maakt, gingen we op het platteland zoeken in een speurtocht die door het televisieprogramma Boer zoekt vrouw als eerste werd uitgevent. De boerderij als utopie, om de hoek, op fietsafstand. De vlucht naar het platteland. De elite had die authenticiteit voor zichzelf al opgebaard, een opgewarmd lijk, in de chalets en landerijen van Zuid-Frankrijk. De plek waar men aan een woord genoeg heeft; een knikje volstaat. Het Nederlanderschap lag erin dat de echte helden onverstoorbaar waren. Verzetstrijders die in stilte goed deden. De mythemachine in volle gang. De idylle zou op het Nederlandse platteland nog te vinden zijn als men de moeite nam het platteland op te zoeken. Daar tijd voor te maken. Samen met de schrijver Tommy Wieringa reed ik door het Twentse platteland. Aan den einder stond een boer voor zijn erf. We hielden halt om een praatje te maken; om de stilte te proeven.
in de metro al gesproken werd, dan was dat niet in het Nederlands. Een dwarsdoorsnede van de Rotterdamse stad. De metrohalte zelf was redelijk schoon. Het onvermijdelijke graffiti op de muren, de grote stadsschreeuw van Münch. Vanaf het perron kon ik de haven zien, daar kreeg de wanhoop iets romantisch. Binnenhavens waar weinig meer gebeurde dan wat aan- en afmeren van incidentele vracht. En wat particuliere boten. Wel hing er een sfeer van gehaastheid, alsof hier te lang verblijven een doodzonde was. Shoarmazaken, dichtgetimmerde winkeltjes, huizen die schots en scheef staan. Een wereld waarin witwassers en huisjesmelkers het voor het zeggen hadden, nu het gemeenschapsgevoel de aftocht had geblazen. Wie zich hier thuis wil voelen, wordt maar slecht begrepen. Het onvermijdelijke bruine café met brommertjes voor het raam. Uit alle hoeken en gaten schoten mensen die schichtig om zich heen keken, daarna snel doorliepen. Een niemandsland tot de nok gevuld met niemands. Een Rotterdam waar een bedompte geur van anonimiteit van afkwam.
Leviathan op de Dam
11
Voorafgaande aan de iftarmaaltijd sprak ik onder een gigantische tent een samengekomen migrantenmenigte toe. Turken, Afghanen, een enkele Marokkaan. Veel Pakistanen en Bangladeshi. Het lompenproletariaat van het Westen. De paar Nederlanders zaten in het organiserend comité of waren buurtbewoners met de idealistische kolder in de kop. Alle ouders hadden twee tot drie kinderen bij zich. Achter me werd de laatste hand gelegd aan de soep. Ik bevond me in een gaarkeuken. Voorlezen ging het niet worden. Niemand die iets van mijn verhaal begreep. Moeders in sari’s, met zware ogen door alle Hollandse zorgen en muren die niet terugpraatten, hielden hun kinderen vast om te voorkomen dat ze zouden weglopen. Een jochie draaide zich om naar zijn moeke en sprak de eerste Nederlandse zin uit die ik uit het publiek zou horen en begrijpen: ‘Mama, ik heb honger.’ Ik sympathiseerde met die jongen. De rest keek niet zozeer naar me, ze keken naar waar ze op gewezen waren dat ze moesten kijken. En dan kijk je dus in het niets, waar we uiteindelijk allemaal in kijken. Op weg naar het metrostation kwam ik langs een bruin café, in hanenpoten stond op een bordkarton geschreven: ‘Verboden voor Polen.’ De tweede Nederlandse zin die erin hakte.
5
Pim Fortuyn kwam aan de macht. Een vriend belde, vlak na de aanslag. Land in rep en roer. Iedereen trillend als een riet. Ik roerde in een pan met spaghetti, borrelend in de rode tomatensaus. ‘Als het een Marokkaan is, dan zwaait er wat.’ Wat als het een Marokkaan was? Zou dat consequenties voor mij hebben? Dat impliceerde hij natuurlijk wel. Ik kauwde mijn pasta en dacht aan de Tweede Wereldoorlog, aan Anne Frank en vroeg me af wat een enkeltje Rome kostte. Op weg naar mijn ouders in Schiebroek gleed de trein over het Hofplein van Rotterdam. Een strenge, uitgeputte rij van honderden mensen stond te wachten om het condoleanceregister op het stadhuis te ondertekenen. Oude bekenden kwamen elkaar tegen, men was één in het verdriet. Eindelijk echt, voor eens en voor altijd.
5
Vroeg of laat moesten de Luftmenschen (Franz Kafka) aangevallen worden. De mensen die nergens bij horen, die dubbelzinnig zijn, die boven
12 Leviathan op de Dam
de menigte zweven, waardoor ze immuun zijn voor de nostalgische koorts. Een vorm van zakelijkheid beheerst ze, niet als pose maar omdat ze ermee behept zijn. Ze werden subsidieslurpers genoemd – lees: overtreders van de status quo. Vage gasten die de verlangens en idealen van de spitsburger niet delen. De nieuwe allochtoon werd de kunstenaar. Marokkanen konden, nadat een rechtse regering aan het bewind was gekomen, ineens compassie gaan voelen voor die tot dan toe zo diverse groep die, een paar enkelingen en instituties nagelaten, vooral goed was in het ontduiken van de politieke discussie. Sinds 9/11 hadden de meeste kunstenaars zich neutraal of anderszins politiek-correct getoond in het debat rond de multiculturele samenleving, de islam of de opkomst van de PVV. Deels uit radeloosheid wat ermee aan te moeten, deels omdat men het te druk had en deels uit opportunisme. Men moest niet in de kijker lopen. Men had een voorstelling te maken, een gedicht te schrijven. Bovendien, was zoveel engagement wel echt geëngageerd? De rode loper werd uitgegooid voor een metadiscussie, zo lang en breed mogelijk, dus het verbaasde me hogelijk toen ik ineens van alle kanten werd benaderd om petities te ondertekenen, manifesten te onderschrijven tegen, jawel, daar kwam het, de kaalslag in de cultuur. Ik kreeg er de slappe lach van. Werden ze eindelijk wakker. Trof die doelgroep, dat vitale segment van de samenleving dat met open ogen had doorgesnurkt, de malaise, wilde ze iedereen aansteken met haar mazelen. Wat de bezuinigingen veroorzaakten was wat een portier veroorzaakt die de eerste Marokkaan in de rij weigert; alle Marokkanen die erachter staan voelen zich ook aangesproken, want ze weten dat hij ze allemaal heeft geweigerd. De kunstenaars ontdekten zichzelf als groep. De bijl werd in de cultuur gezet. Het was een afrekening geserveerd met een dubbele laag rancune. Hadden ze hier al die jaren op gewacht, sinds 1968, om eindelijk te kunnen afrekenen met die betweters, die toneelspelers, die grachtengordeldieren? Een o zo makkelijke groep om te demoniseren. Te klein om het verschil te maken, maar in hun kleinheid opzichtig, hardnekkig en hartstochtelijk aanwezig. Een stelletje individuen, geen groep, geen organisch geheel. Weg ermee! Een breed scala aan dehumaniserende technieken werd toegepast – het Guantanomo Bay van het Politieke Geouwehoer – om de kunstenaar weg te
zetten als een quantité négligeable die het makkelijk zonder de ruggensteun van de samenleving afkon.
6
Nog zo’n sadistisch moment waarin stelling werd genomen en dus een groepsgevoel ontstond: de samenkomst van de zwijgende meerderheid op de Dam, daags na de aanslag op Theo van Gogh. Cynische, verzuurde, ontheemde, bange, uitgeteerde, aangeslagen en verkrampte gezichten die semispontaan op het plein zichzelf hadden opgetrommeld om de regenten en zelfbenoemde volksmenners aan te horen. Een afspraak waar niemand op zat te wachten. Dit was de groep mensen die nooit iets werd gevraagd. Die uren wegtikten op het internet, als reaguurders de wereld de maat namen. Die mensen leken in
gooiden Afghanistan plat. En in Nederland viel kabinet na kabinet. De kiezer keerde zich gedesillusioneerd af van de Haagse kaasstolp waar de boerenbelegen al te lang lag te schimmelen. ‘In dit land moet je alles kunnen zeggen,’ zo luidde de mantra. Het herhalen is erin geloven. Voor de kunstenaar is in dat kuuroord van vertwijfelden maar een klein plekje ingeruimd. Hij zou ook niet meer nodig moeten hebben.
7
Geld heeft geen verhaal. Niet van zichzelf. Als zandhopen verplaatst het zich onder druk van wind en ondergrondse verschuivingen. Voor de beschouwer ziet het eruit als een grote, onbeweeglijke massa. Wie dichterbij komt, voelt het trillen en eroderen. We kijken ernaar, lopen eroverheen en erlangs zonder echt goed te begrijpen wat
Die kosmopolitische flair die de Hollanders aan hun kont leken te hebben hangen, was blijkbaar niet bestand tegen de doorkruipende xenofobie.
lichterlaaie te staan; het gekreun van een overhaaste coïtus ging door de menigte. Bordjes met teksten in de lucht die woede moesten tonen, maar in hun gekunsteldheid iets ontroerends kregen. Pure onschuld. Alle radelozen deden zo hun best om een blok te vormen dat het pijn deed aan de ogen. De pijn was van de gezichten af te lezen. Een natie afgeschminkt. Ook hier weer het bange vermoeden dat iemand stiekem ervan aan het genieten was. Een kwade demiurg die Allah heette, dan weer Links, dan weer de Terrorist of de allochtonen. En in die onderstroom klonk de angst voor het onbekende. Die kosmopolitische flair die de Hollanders aan hun kont leken te hebben hangen, was blijkbaar niet bestand tegen de doorkruipende xenofobie. Op het wereldtoneel presenteerde China zich met zijn Olympische Spelen. De Duitsers gooiden hun ingestudeerde verlegenheid van zich af om zich met de wereldkampioen voetbal te presenteren als trotse, warmbloedige multiculti-Duitsers. De Amerikanen namen Irak in en
het is. Een monument? Een natuurverschijnsel? Of toch gewoon maar zand, zand, zand? Hele tijden hoeft er niets te gebeuren, om dan ineens vreselijk aan het bewegen te slaan. De financiële crisis van 2008 was zo’n aardverschuiving. Eentje die samenviel met etnisch geweld in de Hoorn van Afrika. In Kenia waren bevolkingsgroepen met elkaar slaags geraakt. Met machetes in de hand ging men elkaar te lijf. Hobbes’ Leviathan stak de kop op, dat monster dat de maatschappelijke onrust, chaos, haat en vervreemding symboliseert. Ik zat op een rots dertig kilometer ten noorden van Beiroet, Libanon, over de Middellandse Zee uit te kijken. Een stad die door alle sektarische spanningen strak staat als een veer. De bevolkingsgroepen co-existeren, maar gaan niet met elkaar naar bed. Over diezelfde stad die in de verte goed te zien was, waar de verlichting aanging, had ik een paar jaar daarvoor de bommen zien vallen. Een oorlog die niets had opgelost behalve dat ze de militaire technologie een nieuw speelveld had geboden om de laat-
Leviathan op de Dam
13
ste vondsten uit te proberen. Ik hoorde drones. Vanuit Nederland kwamen de berichten binnen, verontruste berichten waarin ik toch vooral werd opgeroepen terug te komen naar huis. Want hier, achter de dijk, zou zoiets me nooit overkomen. Nederland werd, aan die oproepen te merken, toch gezien als het meest vredige, onschuldige en stabiele land ter wereld. De toon was er soms ook een van verontwaardiging. Dat ik die bevelen om mijn spullen te pakken niet ter harte nam! Aan de ene kant genoot men van al die opwinding, aan de andere kant was er een zekere vermoeidheid over zoveel avontuurdrift. Het vakantieresort waar ik met mijn geliefde een kamer had geboekt, was uitgestorven. De zwembaden waren leeg; het eten, koude frieten met een halfgare hamburger, oneetbaar. De rotsformatie was overwoekerd met wilde kruiden en mos. Er hing een onbestemde geur van dreiging in de lucht; de zilte geur van zeezout vermengd met de ceders van de Libanon. Ik liet een foto van mezelf maken. Dit waren mijn laatste dagen in Libanon, in de Levant. Over een paar dagen zou ik teruggaan naar het land waar rust was, groene parken, waar alles, zoals Heine het schreef, vijftig jaar later gebeurde. Waar mensen gesteld waren op hun tuin, afgescheiden van de buren. Waar de kortingsbonnen werden uitgeknipt en de kapper een afspraak voor je maakte. Waar regels en geboden nog werden nagekomen en opgevolgd. In de uitverkoop had ik een heel dure jas gekocht en die had ik aan. We liepen terug naar onze kamer, keken televisie. In New York en Londen raakte het systeem slaags met zichzelf. De koersval sneed als een machete diep in het vlees van de huisbezitter. Gebeurde dit allemaal wel echt? De frietjes waren al koud, de hamburger oneetbaar. Daar ging Wall Street niks aan veranderen.
8
Een jaar later werd de eerste zwarte president geïnaugureerd, met roots in Kenia. In Amsterdam was in het Wilhelminapakhuis een stel verlichte internationalisten bij elkaar gekomen om via grote schermen de inauguratie samen te vieren. Zo’n moment waarop je ontroerd kunt raken. Na afloop hielden sprekers speeches. Eén vraag werd niet beantwoord: waarom hebben wij geen Obama? Met andere woorden: waar is ons gevoel voor eenheid gebleven? Het viel me moeilijk in
14 Leviathan op de Dam
te zien dat ik, onderdeel van de massamigratie, deel van het probleem was. Om dat te begrijpen moest ik mezelf en de wereld problematiseren. Een gevalletje Droste-effect. Met de crisis kwam de twijfel. Hadden we ons echt uitgeleverd aan de internationale machinaties? Was het intussen zover dat de Nederlander niet de baas was over zijn eigen euro, en dat buitenlandse speculanten zich een stuk van die macht hadden toegeëigend? Daar gaat je soevereiniteit. Dat land waarvan zijn burgers de zeven zeeën hadden bevaren, zich in alle vormen van handel hadden bekwaamd, Rembrandt en Jan Steen hadden voortgebracht, stond op het punt om zijn soevereiniteit af te staan aan een abstracte moloch in Brussel? En wat hadden die Duitsers in Frankfurt ermee te maken? En de knoflookvreters uit het Zuiden? Ging dat zomaar: ze geld lenen dat die tweedehands taxichauffeurs toch nooit gingen terugbetalen? Men voelde zich twee keer gepakt. Een keer door de elite, de tweede keer door de onderkruipsels.
9
De afgelopen tien jaar heeft de Nederlandse burger het gevoel gekregen dat zijn autonomie steeds meer wordt uitgehold. Niks blijft van hem. Zijn baan niet, vergeven aan migranten. Zijn munt niet, vergeven aan de Grieken. Zijn pensioen niet, vergeven aan Frankfurt. Holland verloren, rampspoed geboren. Ontbreekt er een tuin op het zuiden, dan is zelfs die troost niet voorhanden. Burgers zijn moe van de huichelarij; liever horen ze het echte verhaal, de waarheid, hoe strontvervelend ook. Als ze die maar eens te horen krijgen. Dat verklaart het succes van Geert Wilders, die met zijn snoeiharde uithalen naar de regenten als geen ander aan die behoefte wist te voldoen. Hier was de zoeker naar de ultieme ontmaskering op de juiste plek. Politici zijn de vertaalmachines geworden die een surrealistische kunstenaar zou verzinnen als hij zich had verdiept in de parlementaire democratie en haar chicanes. Populisme vertalen ze naar realisme; emoties naar cijfers; teleurstelling naar aanvaarding. De weg naar het beloofde rentepercentage waarmee de pensioenen (het beloofde land) kunnen worden veiliggesteld, gaat door het regenoerwoud van de dossiers en de ravijnen van de talkshows. Het eindigt in het hiernamaals van elke politicus: de herverkiezing.
10
Omdat elk tijdperk ergens moet beginnen, begint het van voor af aan. Daar staan we dan. Op de drempel van het bedremmelende niks. De kunst om iets af te sluiten hebben we inmiddels ook geleerd. We zijn daar meester in, opgejut door diezelfde actualiteit. Midden in het gesprek nemen we al afscheid. Wat overheerst is het verlangen naar de opwinding van morgen zonder de opwinding die we er eerst bij voelden. We zijn op de leeftijd gekomen dat we de sleutel die we al die tijd met ons meedroegen, eindelijk in het slot mogen draaien. De ruimte die ons omringt wordt steeds kleiner, het uitzicht pregnanter. Alles in ons wil uitbreken, alles in ons wil thuisblijven. Kan iemand me vertellen hoe laat het is?
Dat land waarvan zijn burgers de zeven zeeën hadden bevaren stond op het punt om zijn soevereiniteit af te staan aan een abstracte moloch in Brussel?
Abdelkader Benali is schrijver. Voor zijn tweede roman De langverwachte ontving hij in 2003 de Libris Literatuur Prijs. Voor de tv-serie Benali Boekt interviewde hij collega schrijvers. Dit artikel verscheen in TM, december 2012
Leviathan op de Dam
15
Theater en diversiteit: geen ijdele hoop Ciska Hoet Zowel voor als achter de schermen kleurt het Vlaamse podiumveld grotendeels wit. Daarmee vormt het een treurige afspiegeling van de brede re maatschappelijke positie van kansengroepen. Is dat te wijten aan de bange blanke mannen en vrouwen in de sector? Of zijn kansengroepen ge woon te lui? Nee, het povere succes van allerlei inspanningen ligt aan enkele diepgewortelde opvattingen rond diversiteit en kunst. Het ging haast onopgemerkt voorbij, maar op het Cultuurforum van 1 juni 2012 lanceerden twintig culturele organisaties de ‘engagementsverklaring etnisch-culturele diversiteit’. Aan de hand van deze verklaring willen zij de strijd aanbinden met het overwicht van de hogere blanke middenklasse op de gesubsidieerde kunsten. Dat hun gebaar zo weinig ruchtbaarheid kreeg, hangt ongetwijfeld samen met alle subsidieheisa in juni, maar is ook tekenend voor de algemene teneur in het veld. Er heerst een zekere diversiteitsmoeheid. Waar ligt die aan?
Eigen schuld, dikke bult
Dik tien jaar geleden ontstond er heel wat commotie rond de voorstelling Niet alle Marokkanen zijn dieven van Arne Sierens. De provocatieve titel alleen al gaf discussie, maar de consternatie werd pas echt groot toen bleek dat zelfs na een grootscheepse rekruteringscampagne in Borgerhout de voorbehouden plaatsen voor de diverse (lees: Marokkaans-Belgische) buurtbewoners avond na avond grotendeels onbezet bleven. Alle moeite en oprechte bedoelingen ten spijt bleven de zalen gevuld met de gebruikelijke hogere middenklasse. Men begreep er niks van. Aan dat onbegrip is anno 2012 weinig veranderd. Saskia de Coster gaf er in april nog eens lucht aan in haar column in De Morgen. De schrijfster verbaasde zich erover dat Vlamingen met een migratieachtergrond zo weinig van zich laten horen in het publieke debat. Nochtans zouden ze ‘met open armen en panfluitgeschetter ontvangen worden’. De Coster snapte dan ook niet dat ze hen niet hoort over de stijging van de energiefactuur,
16 Theater en diversiteit: geen ijdele hoop
het Antwerpse mobiliteitsvraagstuk of de illegalenkliklijn van het Vlaams Belang. Want dat zijn toch thema’s die iedereen aangaan? Door zich in stilzwijgen te hullen, dreigen haar gekleurde Borgerhoutse buurtbewoners, volgens de Coster, aan hun eigen uitsluiting bij te dragen en vooroordelen in de hand te werken. Op de website van Kif Kif verscheen er al snel een reactie van haar wat minder bekende collega Orlando Verde. Die wees erop dat mensen met een migratieachtergrond het niet alleen moeilijk hebben om door te dringen tot het publieke debat, maar ook tot zowat elke maatschappelijke sector met enig aanzien. Daarnaast vergist De Coster zich volgens Verde als ze denkt dat de thema’s die zij spannend vindt, iedereen aanbelangen. ‘De dingen waarover ik wil spreken zijn anders’, aldus Verde. ‘Want u voelt niet wat ik voel als een samenscholingsverbod in ‘t Stad wordt opgelegd. Het mobiliteitsvraagstuk is van ondergeschikt belang als we systematisch gediscrimineerd worden op de arbeidsmarkt.’ In haar reactie hield de Coster evenwel voet bij stuk: ‘Volgens mij komt er te weinig initiatief van het grassroots level.’ Die opvatting – dat mensen met een diverse achtergrond alle kansen krijgen om deel uit te maken van onze maatschappij, maar er toch buiten blijven staan – is in veel middens gemeengoed. Eigen schuld, dikke bult. Ook de cultuursector blijft niet gespaard van soortgelijke klachten. Angela Merkel en Yves Leterme indachtig, hoor je in foyers zelfs weleens bitter het failliet van de multiculturele kunstensector verkondigen. ‘We doen alle moeite van de wereld en toch komen ze niet’, luidt het dan. En dat is misschien niet geheel verwonderlijk. Onder meer op aandringen van voormalig minister van Cultuur Bert Anciaux is stevig geïnvesteerd in professionele publiekswerkingen, goedkope tickets, interculturele randprogramma’s en allerlei andere initiatieven die zich specifiek richten op het aantrekken van een divers publiek. Alleen zijn de resultaten niet navenant. Of dat aan de onwil of desinteresse van het beoogde publiek te wijten is, is echter maar de vraag.
Dode letter
Jouw ontvoogding, onze norm
De argumentatie typeert het dominante discours rond diversiteit in podiumland. Dat komt er kortweg op neer dat iedereen welkom is en dat alle mogelijke drempels weggenomen dienen te worden, zolang er aan de kunst zelf maar niet wordt geraakt. Een typisch verlengstuk van deze these
Deze overtuiging is ook na de oorlog blijven doorwerken, van de oprichting van het Nationaal Toneel in 1945 tot het marxistisch geïnspireerde
Zoals naar voren komt in Broodnodig, een recente publicatie van kenniscentrum Demos, vindt een groot deel van de sector het ‘spijtig’ dat er zo weinig mensen met een diverse achtergrond deel uitmaken van hun organisatie. Maar men aanvaardt die leemte ook als ‘een natuurlijk gevolg van de wetten van “de kwaliteit” en “de autonomie van de artistieke sector”’. Alsof het een gedane zaak is dat socio-culturele en economische breuklijnen gezwind doorlopen in de kunsten?
De geringe diversiteit in de Vlaamse podiumkunsten is een oud zeer. Hoewel de term ‘interculturaliteit’ nog niet zo lang in voege is, stamt de wens om de massa en dus ook verschillende bevolkingslagen te bereiken al uit de verlichting. Het streefdoel is daarbij het hele volk te verlichten via onderwijs, taal en hoogstaande kunst – en dus geen plat entertainment. In Vlaanderen is deze argumentatie uiterst populair geweest binnen de Vlaamse Beweging: via excellent theater hoopte ze het volk te verheffen, het in contact te brengen met het authentieke talige verleden en tegelijk de verfransing tegen te gaan.
Diversiteit in de culturele sector blijft dode letter, zolang er geen ruimte komt voor andere ideeën over wat kunst is.
is de overtuiging dat mensen intensief en langdurig met kunst in contact gebracht moeten worden om hen zo die kunst te leren waarderen en ‘culturele competenties’ bij te brengen. Regelmatig wijst men daarbij op de taak van het onderwijs. Dat discours mag dan misschien vanzelfsprekend klinken, in concreto zet het iedereen in de schaduw die afwijkende opvattingen koestert over wat goed, mooi en wenselijk theater is, of die zich niet inpast in het bestaande verwachtingspatroon. Sterker nog, wie de norm niet incarneert, dreigt voorgesteld te worden als onvoldoende kunstzinnig ‘opgevoed’. Hij of zij wordt in dezelfde beweging veroordeeld tot de marges van wat als ‘echte’ kunst geldt. Diversiteit in de culturele sector blijft dan ook dode letter, zolang er geen ruimte komt voor andere ideeën over wat kunst is, welke verhalen we willen vertellen, aan wie en op welke manier.
vormingstheater in de jaren zeventig. Ook recensenten en opiniemakers zochten altijd naar het juiste evenwicht tussen artisticiteit en een breed publiek. Zo sakkerde theaterwetenschapper Carlos Tindemans in de jaren zestig slag om slinger op het Vlaamse publiek met zijn ‘opvallend beperkte smaak’, om enkele jaren later in het manifest T68 samen met Hugo Claus en Alex Van Royen aan te stippen dat het nieuwe theater dat zij voorstaan ‘zich niet alleen richt tot bepaalde bevolkingsgroepen, tot sociologische en/of intellectuele kernen’. Klassekunst voor een breed publiek bleef het ultieme streefdoel van de Vlaamse culturele gedachte. In de jaren tachtig gaf een nieuw podiumtijdperk het debat een andere wending. Makers als Jan Decorte, Anne Teresa De Keersmaeker en Luk Perceval stootten het als conservatief ervaren realistische teksttheater van de troon. De auteur werd van zijn voetstuk gehaald door theatrale codes en strategieën met wortels bij Artaud, Grotowski en Brecht. Eerder dan op drama kwam
Theater en diversiteit: geen ijdele hoop
17
het accent op performance te liggen. De nieuwe codewoorden werden vervreemding, ritualiteit en lichamelijkheid. Door het razende internationale succes van deze ‘Vlaamse Golf’ raakte na decennia van kwakkelende theatrale kwaliteit een deel van de verlichte wensdroom eindelijk ingelost: Vlaanderen had zijn eigen kwalitatief hoogstaande theater. Nu het brede publiek nog. Aan de idee dat artistiek hoogstaand theater tot bij het volk moest raken, veranderde dan ook weinig. De publieksqueeste werd in zekere zin alleen maar prangender. Door de ontzuiling kon men niet langer op het eigen zuilpubliek rekenen. Bovendien speelden ook het toegenomen marktdenken en het groeiende aandeel van subsidies een rol. De overheid zegt dan wel vooral faciliterend te willen optreden, in ruil voor een hap uit de staatsruif zien politici traditioneel graag een groot en breed publiek opdagen. Tegelijkertijd werd de vernieuwende opvoerings praktijk van de jaren 1980 een haast onaantastbare norm. Vragen of bedenkingen bij de heerschappij ervan gaat men ook nu nog liever uit de weg, of doen het schrikbeeld opdoemen van de terugkeer naar een oubollig en gedienstig theaterbestel. Paradoxaal genoeg dreigt een ooit zo bevrijdende praktijk dus zélf de drempel te zijn waar anderen niet overheen kunnen. Want doordat discussies over artistieke normen makkelijk in de kiem gesmoord worden, hebben makers met sterk afwijkende ideeën over theater het erg moeilijk om hun stempel te drukken op het gesubsidieerde veld. Dat de Vlaamse Golf en haar volgelingen grote kunst hebben voortgebracht, staat buiten kijf. Maar zolang men volhoudt dat aan de huidige normen niet geraakt mag worden, betekent dit dat iedereen – en dus ook makers met een ‘diverse’ identiteit – louter welkom is zolang men zich maar aanpast aan poëticale normen waarover men zelf geen zeggenschap heeft. In lijn met wat Dominique Willaert in rekto:verso al minder omfloerst verwoordde, dreigt een selecte bovengroep met zeer veel overwicht te gaan bepalen wat ‘echte’ kunst is.
Vallen en opstaan
Op het Moving Memories symposium, najaar 2011 in de Monty, vertelde de Ecuadoriaanse choreograaf Fabian Barba (ex-P.A.R.T.S.) terloops over de
18 Theater en diversiteit: geen ijdele hoop
moeizame zoektocht naar zijn eigen thema’s en vormen. In dat kader had hij ooit te horen gekregen dat waar hij zich op wilde toeleggen, ‘hier’ al twintig jaar achter ‘ons’ lag. De uitspraak had hem aanvankelijk zo vanzelfsprekend in de oren geklonken dat hij pas later besefte hoe denigrerend ze was. In de documentaire Kunst Kleurt vertelt theatermaker Mesut Arslan op zijn beurt dat de beoordelingscommissie hem ooit had laten weten dat ze meer geïnteresseerd was in werk dat zijn Turkse achtergrond thematiseerde dan in zijn plan om met teksten van Marguerite Duras en Oscar van den Boogaard aan de slag te gaan. De mensen van Let’s Go Urban moesten dan weer ervaren dat hun werk enkel als kunst werd aanzien zolang ze samenwerkten met de Vlaamse Opera – terwijl zij het waren die bij deze coproductie een nieuw publiek de zaal in wisten te lokken. Veel makers met een diverse achtergrond merken dat ze pas aanvaard worden als ze geruststellend de lijn van de verwachting volgen. Ze worden gelauwerd als ze ontroerende verhalen vertellen over hun roots en over hoe ze ‘erbij zijn gaan horen’. Nog niet zo lang geleden zat ik tussen een uitzinnig blank publiek dat een staande ovatie gaf voor een voorstelling waarin een maker met een diverse achtergrond de weinig verontrustende platitude projecteerde dat de Koran, de Bijbel en de Talmoed erg op elkaar lijken. De weg naar structurele interculturaliteit is natuurlijk geen evident te bewandelen pad. Zoals KVS-dramaturge Hildegard De Vuyst het enkele jaren geleden al zo gevoelig wist te beschrijven, betekent echte gelijkwaardigheid op en naast het podium immers dat ‘je “eigen” artistieke normen en waarden onder druk komen te staan’. En dat is zonder meer een moeilijk en confronterend proces, dat gepaard gaat met vallen en opstaan.
Naar een nieuwe norm
Uiteraard is het niet al kommer en kwel. Op de lancering van het GEN2020-project van ‘t Arsenaal – een professionaliseringsparcours voor makers en spelers met een diverse achtergrond – riep Rachida Lamrabet vorig jaar op tot meer wederkerigheid. Ze vroeg om de ‘klassieke canon open te breken’ en kwaliteitseisen op te stellen die niet enkel de dominante westerse cultuur representeren en consolideren. En gelukkig zijn er steeds meer mensen en organisaties die dit in de praktijk brengen. Hoewel de inzet van minister
Schauvliege zelf eerder vrijblijvend genoemd kan worden, zijn instellingen die de engagementsverklaring mee lanceerden, daar een goed voorbeeld van. KunstZ of ‘t Arsenaal bijvoorbeeld, maar even goed ZebrArt en Victoria Deluxe. Ook de KVS maakt er een zaak van om een forum te geven aan andere stemmen. Idem dito voor de Arenbergschouwburg. Voorstellingen als Swchwrm (Toneelhuis) of Les Spectateurs (Lotte van den Berg/OMSK) tonen dan weer aan dat je op uiteenlopende manieren zinvolle producties kan maken rond meertaligheid of migratie, zonder te vervallen in clichés en stereotypen. Daarnaast is ook een school als het Rits bewust bezig met zijn stedelijke (en dus interculturele) context. En dan laat ik nog heel wat instellingen, producties en makers onvermeld.
waaruit men anders naar de wereld kijkt, zoekt naar andere verhoudingen en kritisch omgaat met maatschappelijke tendensen, evoluties en overtuigingen. Columns zoals die van Saskia de Coster zijn daarom ongetwijfeld goed bedoeld, maar ongelukkig en, gezien de voorbije omgang in Vlaanderen met migratieprocessen, typisch Vlaams. Ze leggen alle verantwoordelijkheid bij wie zich uitgesloten weet en lopen voorbij aan de structurele oorzaken. Zolang men in de kunsten en daarbuiten blijft geloven dat het goed is voor ‘hen’ om te worden zoals ‘wij’, blijft diversiteit een verhaal dat ongelijkheid voorstelt als een kwestie van opvoeding en individuele inspanningen. Het Vlaamse theater heeft het kritische potentieel om dat soort gemeenplaatsen met argwaan te bejegenen
Veel makers met een diverse achtergrond merken dat ze pas aanvaard worden als ze de lijn van de verwachting volgen.
Maar het moet ook gezegd dat ze lang niet altijd voor vol worden aanzien. In zijn State of the Union van het Theaterfestival 2011 zei Pascal Gielen dat kunst kan tonen ‘dat alles wat is, ook altijd anders kan zijn’. Diezelfde stelling heeft natuurlijk ook betrekking op de podiumkunsten zelf. Waarom zouden de urban arts bijvoorbeeld niet tot de nieuwe norm kunnen behoren? Ze hebben nota bene dezelfde marginale positie als de makers van de Vlaamse Golf aan het prille begin van de jaren tachtig.
en na te denken over de politieke implicaties van esthetische keuzes.
Ciska Hoet is theaterwetenschapper en redacteur bij DeWereldMorgen.be. Dit artikel verscheen in rekto:verso, september 2012
Het zou een gemiste kans zijn om inhoudelijke discussies over opvoeringspraktijken en podiumnormen uit de weg te gaan door te schermen met hun autonomie. Alsof kunst tot stand komt in totale isolatie, los van enige ideologie. Eerder dan hoe de term ‘autonomie’ nu soms gebruikt wordt om inmenging van buitenaf te weren, wijst hij voor mij op het feit dat kunst een vrijplaats is voor kritiek en contestatie zonder het mes op de keel van de onmiddellijke ‘return on investment’. De kunsten kunnen een uitgelezen plek zijn van Theater en diversiteit: geen ijdele hoop
19
Een confrontatie met de voorbijgaande tijd Simone van Saarloos De voorbijgaande tijd berooft de mens van zijn autonomie en gevoel van zelfbeschikking. Je kunt nu fastfood-frituurders en tabaksfabrikanten de schuld geven van overtollige kilo’s en rokers kuch, en dokters en popsterren verwijten dat je ontevreden bent. Dat is het tijdsbeeld dat naar voren komt in Mightysociety7, een ‘over-the-top performance met vier babyboomers die maar niet oud willen worden’. ‘Bedrink je, wees altijd dronken, daar gaat het om, dat is het enige. Om niet de afschuwelijke last van de tijd te voelen moet je je onophoudelijk bedrinken,’ dichtte Baudelaire. En drinken deden ze, de babyboomers van Eric de Vroedt in Mightysociety7. Maar ze bedwelmden zich niet alleen met alcohol, want Baudelaire raadt aan: ‘Bedrink je. Aan wijn, aan poëzie of aan deugdzaamheid.’ Babyboomers Daniël, Phil, Wanda en Rutger slokten alles op, jong en gulzig om te experimenteren. Ze schopten tegen heilige huisjes, vochten voor vrije seks en realiseerden hun idealen door gezamenlijk in een huis zonder drempels en muren te gaan wonen. Daar deelden ze lief en lakens. ‘We hebben geleerd wat solidariteit betekent. Vrijheid. Zelfverwezenlijking,’ jubelt Daniël. Sinds zijn pensioen is hij daar ‘drukker dan ooit’ mee, want, zo legt hij zijn jonge minnares Kika uit: ‘Deze nieuwe levensfase staat voor mij in het teken van een optimale zelfontplooiing, een vervolmaking van het project dat het leven heet.’
Ongebonden en overbodig
Dat Daniël voor een 28-jarige schone zwicht, is niet vreemd. Haar jeugd belichaamt het verzet tegen de tijd die onvermijdelijk op de verjaarde hippies afstevent en ‘gefolterde slaven’ van hen maakt. Behalve de doemwoorden van Baudelaire vormt ook de existentialistische filosofie een inspiratiebron. Natuurlijk hebben Daniël en Wanda hun dochter Simone genoemd, uit bewondering voor het onconventionele stel Sartre en De Beauvoir. Maar de ‘existentiële zoenen’ die worden uitgedeeld, zijn meer dan spielerei. De postmoderne filosofen die deze babyboomers intellectueel hebben grootgebracht, zadelden hen op met de
20 Een confrontatie met de voorbijgaande tijd
moeilijke taak hun authentieke zelf te vinden. Het ‘ik’ kwam centraal te staan en ieder individu was volkomen vrij. Die vrijheid bracht echter ook verantwoordelijkheid met zich mee, want wie zijn eigen levenspad bepaalt, kan geen God of autoriteit aansprakelijk stellen. We zijn zelf schepper van ons succes en zijn dus ook zelf schuldig wanneer het leven niet glansrijk verloopt. Daniël wil ‘het project dat het leven heet’ dan ook vervolmaken. De jaren maken hem langzamer en minder viriel, maar hij verwacht er iets voor terug. Hij hoopt dat deze nieuwe levensfase in het teken staat van genot. De kinderen zijn het huis uit en zijn pensioen onderhoudt hem. Hij is hoopvol en vrij. Wie naar Daniël – ‘drukker dan ooit’– kijkt, gaat haast denken dat oud worden je jong maakt. Maar wanneer hij het genot opzoekt, begeeft zijn oude lijf het. Bespringt hij Kika – ‘Vandaag gaat het zonder pilletje, ik voel het’ – schiet het in zijn rug. Hij wil de beperkingen van het lichaam niet erkennen, maar de aftakeling is ingezet. Die confrontatie met de voorbijgaande tijd na een leven op zoek naar zingeving voelt haast als verraad. De existentialistische filosofen hadden hen al wel gewaarschuwd voor de absurditeit en de ongrijpbare vreemdheid van de wereld, maar je verwacht toch dat het leven in een stijgende lijn verloopt. En dan blijk je plots geen erectie meer te kunnen krijgen. Deze babyboomers hebben drempels, muren en grenzen doorbroken, maar de wereld wordt er niet overzichtelijker op. Na jaren zoeken, elkaar omarmen, de wereld exploreren, blijkt het leven nog altijd ondoorgrondelijk. De voorbijgaande tijd berooft de mens van zijn autonomie en gevoel van zelfbeschikking. We kunnen fastfood-frituurders en tabaksfabrikanten de schuld geven van onze overtollige kilo’s en rokerskuch. We kunnen dokters en psychologen en popsterren verwijten dat we ontevreden zijn, maar niemand draagt verantwoordelijkheid voor het verstrijken van de tijd. Phil, de rebel en levensgenieter die champagneflessen als geschut inzet om de eenzaamheid te weren, voelt hoe de tijd haar de baas wordt. Na negenentwintig jaar feest in New York keert ze terug om euthana-
sie te plegen. Phil wil breken met het leven om er alsnog controle over te krijgen. Ze heeft een asielzoeker opgepikt om haar daarbij te helpen en laat hem vermakelijke dansjes opvoeren. Maar de macht over een ander is nog geen overwinning op het leven. Rutger, die Baudelaire zingend, zo niet schreeuwend citeert, is jaloers. Hij wil net zo opstandig zijn als zijn zus Phil en de absurde zinloosheid van het bestaan te grazen nemen. Bovendien is hij al jaren depressief. Als er iemand recht heeft op zelfmoord, is hij het wel. Broer noch zus durven door te zetten. Rutger verwondt zichzelf (en loopt een schaafwond op), terwijl Phil een ritueel organiseert omdat ze eigenlijk wil horen: ‘Blijf leven!’ Waar het dus werkelijk om draait, is dat ze zich overbodig voelen. Ook bij Wanda is
veel mensen buiten, waren repressief van aard. Afkomst en sekse bepaalden hoe vrij je was. Grote Verhalen leken een vrijbrief voor geweld en onderdrukking. Logisch dat de babyboomers de postmoderne filosofen in de jaren zeventig volgden en de heersende ideeën ontmantelden, deconstrueerden. Onrecht werd bestreden: weg met hiërarchie! Maar in plaats van een nieuw ideaal te creëren hebben we ons geloof in de vrije markt gestopt. Dat heeft een nobele oorzaak. We wilden emanciperen en geld is waardevrij. Voor de markt is er geen kleur, afkomst of sekse. Het is een inclusief systeem; hoe meer mensen meedoen, hoe beter. Maar het marktdenken is verstrikt geraakt op terreinen die voorheen niet door economische principes werden bepaald. Zelfs zingeving lijkt
Deze babyboomers hebben drempels, muren en grenzen doorbroken, maar de wereld wordt er niet overzichtelijker op.
dat evident. Ze voelt zich aan de kant gezet nu Daniël verliefd is op de jonge Kika. Tegelijkertijd organiseren haar collega’s een afscheid. Ze willen haar kwijt, hoe hard ze ook roept dat ze wil blijven werken. Waar ze niet op haar hulp zitten te wachten, daar zet Wanda zich in om zichzelf nodig te maken. Ze is bereid haar volwassen, maar grieperige dochter Simone midden in de nacht op te halen en smeert toastjes wanneer niemand eetlust heeft. Haar mobiel moet ze altijd bij zich hebben, want wanneer die afgaat, heeft iemand haar blijkbaar nodig. Maatschappelijk gezien zijn deze gepensioneerde babyboomers nutteloos. Klaar, uitgeleefd, overbodig.
De repressie voorbij
Hun wanhopige roep om erkenning toont hoe weinig vanzelfsprekend ons bestaansrecht nog is. Geen God die je op de wereld heeft gezet, geen Almacht die je gebeden behoeft, geen nationaliteit of identiteit die vaststaat. Toen de babyboomers ter wereld kwamen, bepaalden normen en tradities de koers. Maar die waarden sloten
te koop. Zo verwijt Daniël zijn ex Wanda: ‘Je bent in paniek op zoek naar geld om de tijd maar af te kopen.’ Rutger vraagt juist weer verontwaardigd aan zijn beste vriend Daniël: ‘Wanneer hebben wij voor het laatst gepraat zonder dat het over geld ging?’ En Daniël heeft Phil bezocht in New York. Niet uit liefde, maar omdat ze geld nodig had. De laatste jaren wonen ze niet samen om hun gedeelde idealen, maar vanwege de gezamenlijke huishoudpot. Alleen Daniël ziet zijn nutteloosheid als een geschenk: ‘Nu pas kan ik de spelende mens worden die niet meer ingeschakeld is in het productieproces.’ En hij heeft gelijk, maar helaas neemt hij nauwelijks verantwoordelijkheid voor zijn vrijheid. Vrijheid betekent voor hem: vrij van verplichtingen en verwachtingen. Maar de existentialistische filosofen die hij zo bewondert, hebben vrijheid nooit zo bedoeld. Voor Sartre betekent vrijheid juist verantwoordelijkheid voor zowel daden als idealen. Daniël is daarentegen met de tijd meegegroeid. Anno 2012 gaat vrijheid niet om het nastreven van waarden en ideeën of Een confrontatie met de voorbijgaande tijd
21
het eigen maken van bepaalde eigenschappen. Dat is ouderwets en dogmatisch.
Jonge en bejaarde vrijbuiters
Hoe goed te leven? Er zijn zoveel antwoorden geformuleerd op deze basisvraag van de filosofie dat het leven er niet overzichtelijker op is geworden. Maar zoals de chaos van veroudering laat zien, is die verwarring inherent aan het bestaan. Het leven is nu eenmaal vreemd: wanneer je wijsheid denkt te hebben verworven, verrast of bedriegt ze je weer. En hoe hard we ook na denken, het lichaam loopt altijd een paar stappen (of bejaardenpasjes) voor. ‘Hoe goed te leven?’ is geen vraag om eenduidig in te vullen, maar één om telkens weer op te werpen en te onderzoeken. In tegenstelling tot het kostenplaatje ligt die vraag ten grondslag aan de bezuinigingen die we doorvoeren op het gebied van zorg. Voor bejaarden bestaan nauwelijks gegronde ideeën over het goede leven. Men wordt nu eenmaal nog niet zo heel lang massaal zo oud als nu. En bovendien is de laatste levensfase een overbodige geworden, want deze mensen ontbreekt wat in een neoliberale maatschappij het belangrijkst wordt gevonden: een hoge marktwaarde. Het pensioen biedt de gelegenheid om vrij te zijn, want niemand verwacht nog iets van je. Achter over leunen, doen wat je altijd al had willen doen. Niemand mag je daarin hinderen. In een samenleving gestuurd door vrijemarktdenken wordt het goede leven daarom aangeboden als product. Want wie niet produceert, die moet maar consumeren. Dan ben je op de markt nog wat waard. Er zijn wellicht weinig weloverwogen ideeën over het goede leven, reclames helpen je wel uit de brand: vrijheid verover je met glanzende nordic walking sticks en een intensieve cursus internet-voor-beginners. Bijzonder is dat het jongeren net als bejaarden vergaat. Ook aan de jeugd wordt verteld dat ze zich moet ontplooien, dat ze vrij is, moet spelen, onbezonnen alles kan exploreren alvorens ze aan het ‘echte leven’ begint. Ook aan jongeren leren billboards hoe het vrije leven in te vullen, welk merk smartphone hun vrijheid waarborgt. Bejaarden en jongeren: zij zijn de vrijbuiters van de samenleving. Op de markt zijn deze vrije levensfasen alleen nuttig wanneer het uitmondt in onbegrensde consumptie. Spelen, vrijbuiten, experimenteren: het zijn geen idealen of waarden an sich.
22 Een confrontatie met de voorbijgaande tijd
Leven met ouderen betekent leven met onzekerheid. Niet alleen vanwege hun grillige gezondheid. Ook zijn zij, dankzij hun leeftijd, een geweten uit het verleden. De aanwezigheid van ouderen vraagt om reflectie op het heden. Zij vertegenwoordigen een tijd waarin de dingen anders waren en ontwrichten het idee dat sommige waarden vanzelfsprekend zijn. Zo overtuigt Daniël zijn Kika dat hun relatie toch meer is dan, wat zij noemt, een pragmatische ‘deal’. Leven met jongeren betekent: leven met onzekerheid. Niet alleen vanwege hun hormoonschommelingen en rugzakjes vol ADHD en autisme. Ook zijn zij, dankzij hun leeftijd, kritisch op het heden. Ze zetten zich af tegen hun ouders en richten zich op de toekomst zoals zij die graag voor zich zien. De aanwezigheid van jongeren garandeert reuring en ontwikkeling. Zo herinnert Kika haar Daniël eraan dat ze niet samenzijn vanwege zijn intellectuele idealen, maar om hun liefde. Beide leeftijdsgroepen vertegenwoordigen kortom de mogelijkheid van een nieuw begin, een ander perspectief, van verandering. Hun ongebonden positie betekent niet dat ze overbodig zijn, ze bewijst juist hun belang.
Vruchtbaar verwarrende vrijheid
Immanuel Kant, de filosoof die de Verlichting inluidde en vrijheid voorstond, benadrukte niet voor niets het belang van het belangeloze. De waarde van kunst bijvoorbeeld ligt niet besloten in haar directe nut. Daarom juist heeft kunst de ruimte om mogelijkheden voor te stellen die niet werkelijk waar zijn, maar wel degelijk een nieuw licht werpen op dat wat wel is. Alleen door fictieve situaties en werelden te fantaseren, is emancipatie en vooruitgang mogelijk. Fanatiek korten op die leeftijdsgroepen die de grilligheid van het leven blootleggen, leidt tot een statische samenleving. In een nutmaximaliserende maatschappij is overbodig zijn een verdienste. Speelruimte, vol belangeloos experiment, is nodig voor het onderzoeken en herformuleren van waarden en gewoontes. We denken dat de Grote Verhalen verdwenen zijn, maar zelfs Phil en Rutger zien nog zin in het leven. ‘We zullen doorgaan,’ besluit Mightysociety7. We hebben ons geloof nog niet verloren. We zijn hoogstens in een recycle-periode beland waarin we nagaan welke ideeën we kunnen hergebruiken en hoe we al het rondvliegend gedachtegoed op eigentijdse wijze kunnen inzetten.
De ouders van de babyboomers vonden zuilen om zich achter te verschuilen, de babyboomers hadden muren om in te trappen. Beide plekken zijn relatief veilig. De huidige jongerengeneratie moet bouwen, selecteren welke stenen blijven en welke gaan. Dat is een kwetsbare positie. Toch bevinden bejaarde babyboomers, en de 4,6 miljoen grijsaards die Nederland in 2040 zullen bevolken, zich op eenzelfde vlak. Hun leven is gebouwd, maar ontdaan van vertrouwde structuren, patronen en gewoontes. Zo ontstaan nieuwe kansen en mogelijkheden. Het besef dat we allemaal ‘gefolterde slaven’ zijn van de tijd stimuleert om ons te bedrinken. Niet alleen aan wijn, maar ook aan poëzie en deugdzaamheid. De raadsels van de wereld zijn allerminst redelijk, het leven kent niet alleen nuttige
In een nutmaximaliserende maatschappij is overbodig zijn een verdienste. geheimen. De wereld blinkt uit door chaos en mystiek. Jongeren en bejaarden brengen de boel in de war. Of dat nu komt door puberale rebellie of pure vergeetachtigheid. Hun vrijheid is verwarrend, maar kan zo vruchtbaar zijn.
Simone van Saarloos is filosofe en columnist voor NRC Next. Ze schrijft verhalen, bespreekt literatuur, interviewt en speecht. Dit artikel verscheen in TM, december 2012
Een confrontatie met de voorbijgaande tijd
23
Hoe de laatste Tasmaanse buidelwolf doodvroor Roos Euwe Het is wachten op de volgende ecologische ramp. Wellicht ook meteen de laatste. Het besef dat het voor ons al te laat kan zijn, ontbreekt. Wat kan ons ervan doordringen dat het vijf voor twaalf is? Klinkt er dan een alarmbel? Op vrijdag 10 mei kijk ik met mijn huisgenoot naar het journaal. We doen dat soms, niet echt om op de hoogte te zijn van het nieuws, maar omdat we ons verbazen over de bizarre selectie die er wordt gemaakt uit alles wat er op één dag is gebeurd. We kijken, we luisteren, we lachen en we zijn ook een keer verontwaardigd. Dan volgt het weerbericht. Voor meteorologen is het doorkruisen van de CO2-waarde van 400 ppm een belangrijke gebeurtenis. Weerman Peter Kuipers Munneke legt uit wat de relatie is tussen de hoeveelheid CO2 in de atmosfeer en de gemiddelde temperatuur op aarde. Weerman Peter vertelt dat dit de hoogst gemeten concentratie CO2 is in de afgelopen 800.000 jaar. Hij heeft meerdere tabellen om dat te laten zien en elke tabel toont een stijgende lijn. ‘De grens van 400 ppm maakt niet zozeer het verschil tussen ‘niets aan de hand’ en een enorme klimaatcatastrofe, maar het is wel een soort alarmbel.’ Peter vertelt dit op een toon alsof er vannacht wellicht een buitje kan vallen. Misschien is dat nog wel verontrustender dan wanneer Peter wanhopig schreeuwend of huilend had geprobeerd de kijker iets van de ernst van zijn cijfers en tabellen bij te brengen. 400 ppm. Als het nog geen klimaatcatastrofe is, wat is het dan wel? Mijn huisgenoot en ik kijken elkaar aan. Dit is misschien niet alleen voor meteorologen een belangrijke gebeurtenis. We horen vaker dat het vijf voor twaalf is als het over het milieu gaat. Ik geloof dat, want eigenlijk begrijp ik te weinig van de oorzaken en gevolgen van hoe wij met de natuur omgaan. Maar, bedenk ik me na het weerbericht van 10 mei, hoe weten we wanneer het twaalf uur is? Klinkt er dan misschien een echte alarmbel? Ik vraag me af welk beeld er voor nodig is om mij iets rationeel te laten begrijpen én gevoelsmatig te laten beseffen van de omvang en het belang van de huidige milieu- en kli-
24 Hoe de laatste Tasmaanse buidelwolf doodvroor
maatcrisis. De gortdroge getallen in de tabel van weerman Peter kan ik rationeel begrijpen, maar spreken niet tot de verbeelding. Angstaanjagende apocalyptische beelden van overstromingen werken alleen maar op de onderbuik en zorgen evenmin dat ik het snap. De vraag die zich stelt is niet wanneer, maar hoe die alarmbel klinkt. Welke representatie van de ecologische ramp die zich op dit moment aan het voltrekken is, kan de alarmbel zijn?
Buurmeisje in brand
Een week nadat ik weerman Peter zag, luister ik naar een aflevering van de radioshow This American Life, waarin de geïnterviewden vertellen hoe ze zich engageren voor het milieu. De aflevering heet ‘Hot in my backyard’ en gaat over hoe de klimaatverandering zich voor hen verplaatste van een ver-van-hun-bed-verschijnsel naar hun eigen achtertuin. Klimatoloog Nolan wist wel dat klimaatverandering bestond; de cijfers en tabellen die hij dagelijks onder ogen kreeg, waren duidelijk. Toch drong de impact ervan pas tot hem door toen zijn buurmeisje omkwam in een grote bosbrand. Plots verbonden de cijfers en tabellen zich met de wereld waarin hij leefde. Als mens moet je de feiten en verbanden dus rationeel begrijpen én gevoelsmatig beseffen, voordat het kwartje valt en je in actie komt. Het feit ‘de temperatuur op aarde stijgt naarmate de concentratie CO2 toeneemt’ moet op een of andere manier gekoppeld worden aan een ervaring om bij iemand iets teweeg te brengen. Dat betekent niet per se dat eerst je eigen huis in brand moet vliegen of je buurmeisje moet sterven, voordat je de alarmbel hoort. Dat kan ook door een verhaal over een bosbrand, een tekening van een boom, een fictieve film over een meisje dat in het bos woont. Onze verbeelding kan die representatie weer verbinden aan de realiteit en zorgt ervoor dat we het rationeel begrijpen én gevoelsmatig beseffen. Voor theatermaker Jozef Wouters is het verhaal van Benjamin zo’n representatie. Benjamin was
de laatste Tasmaanse buidelwolf. In de nacht van 7 op 8 september 1936 vroor hij buiten dood omdat zijn verzorger het deurtje van het nachtverblijf was vergeten open te zetten. Zo kan een diersoort dus uitsterven. Zo kan een alarmbel klinken. Jozef Wouter bouwde dit voorjaar van steigerpijpen een extra vleugel aan het Museum voor Natuurwetenschappen in Brussel, de vleugel voor de collectie recent uitgestorven diersoorten. Zijn installatie en de bijhorende theatervoorstelling The Zoological Institute for Recently Extinct Species bieden verschillende verbeeldingen en verhalen die iets duidelijk maken van de niet te onderschatten invloed van de mens op de natuur. Zowel in de installatie als in de voorstelling zien we een replica van Benjamins hok en een foto. We horen nog vijfendertig verhalen over uitge-
reikend om de gevolgen van onze daden en die van onze voorouders te overzien en de geologische tijdsschaal waarop deze ramp zich voltrekt, te kunnen bevatten. We zijn een diersoort die vooral heel veel niet weet en voortdurend keuzes maakt, zonder de gevolgen te kennen. Hoe kleiner de verhalen die Jozef vertelt, hoe meer ik begrijp dat de wereldomvattende problematiek onbegrijpelijk is, en dat dat besef essentieel is. ‘Hoe verbeeld je het niet-weten?’ In haar essay Van Brecht tot Bernadetje (1997) schreef de Vlaamse dramaturge Marianne Van Kerkhoven ooit dat we, wanneer we naar de geschiedenis kijken, geneigd zijn ordeningen en causale verbanden te creëren waaraan meestal lange, onzichtbare processen vooraf gegaan zijn. Ik lees haar essay opnieuw, vervang het woord-
We zijn een diersoort die vooral heel veel niet weet en voortdurend keuzes maakt, zonder de gevolgen te kennen. storven dieren en natuurschoon, die de ontzagwekkende en tegelijkertijd respectloze houding van de mens voor de natuur tonen. Zo is is er het verhaal van wetenschapper Gerard Krefft, die noteerde dat ‘mijn eetlust het weer eens heeft gewonnen van mijn liefde voor de wetenschap’, nadat hij de laatste Big Footed Bandicoot had opgegeten. Of de man die vond dat alle vogelsoorten die William Shakespeare noemt in zijn toneelstukken en gedichten, in de Verenigde Staten aanwezig zouden moeten zijn. In 1890 liet hij zestig spreeuwen los in New York: het begin van een gigantische spreeuwenplaag.
Niet te vergeten: verbeelding!
De verhalen zijn door hun kleinheid makkelijk te bevatten en geven tegelijkertijd een idee van de onvoorstelbare omvang van de problematiek. Jozef had ook honderd verhalen kunnen vertellen. Of duizend. Maar hopelijk zijn zesendertig genoeg om dat ene beeld, dat ene verhaal te horen dat klinkt als een alarmbel. Het ontbreekt de meeste mensen aan verhalen en verbeeldingen om ons te laten begrijpen hoe we met die wereld omgaan. Volgens Jozef komt dat niet omdat we het niet willen, maar omdat we het niet kunnen begrijpen. Ons menselijke idee van tijd is ontoe-
je ‘geschiedenis’ door ‘milieucatastrofe’, en er valt opnieuw een kwartje. We zien niet de lange processen en de trage veranderingen, maar alleen de korte omwentelingen die in één mensenleven passen. We zien liever een ordening met duidelijke oorzaken en gevolgen dan een chaotische wirwar waarin alles met alles te maken heeft: milieu, economie, politiek, globalisering, zon in maart, regen in augustus, de prijs van benzine. Dat we het niet begrijpen is niet omdat we dat niet willen, maar omdat we het niet kunnen. Dat is niet erg, we moeten het alleen niet vergeten. Bovendien hebben we onze verbeelding, waarmee we de wereld telkens opnieuw kunnen bekijken, begrijpen en niet-begrijpen. Uiteindelijk hebben we beelden nodig die ons niet alleen de dingen zelf laten begrijpen, maar die ons tegelijkertijd de onbegrijpelijkheid ervan doen beseffen. Niet nog meer cijfers of tabellen. Wel nog meer verhalen over de laatste Tasmaanse buidelwolf of de vogels van Shakespeare. Roos Euwe is opgeleid tot dramaturg en is redacteur van Hard//hoofd. Ze houdt van verzamelingen, wereldverbeteraars, locatietheater, een daktuin en de boeken van Julio Cortazar. Dit artikel verscheen op hardhoofd.com en in Theaterschrift Lucifer, september 2013 Hoe de laatste Tasmaanse buidelwolf doodvroor 25
Hogere hopeloosheid Floris Solleveld En hoe zou het nog met de hedendaagse dans zijn? Ze heeft zich vrij gedanst, tot op het punt dat alles mag. En wat nu? In al haar conceptue le vrijheid is de hedendaagse dans zijn horizon kwijtgeraakt. Is er nog hoop? In 2009 wijdde het tijdschrift e-flux twee nummers aan de vraag: ‘What is contemporary art?’ Het antwoord, in één woord samengevat: hopeloosheid. Boris Groys verbeeldde het met een animatie-loopje van Francis Alÿs, Song for Lupita: een vrouw die eindeloos water overschenkt van het ene glas in het andere. ‘Contemporary’, zoals het in e-flux gebruikt wordt, is een verzamelterm voor wat na ‘modern’ komt, voor kunst die niet meer gelooft in vooruitgang, sublieme ervaring, esthetische opvoeding, abstractie en avantgardisme in het algemeen. Wat er dan overblijft, volgens Groys? ‘A pure and repetitive ritual of wasting time – a secular ritual beyond any claim of magical power, beyond any religious tradition or cultural convention.’ Song for Lupita had een hedendaagse dansvoorstelling kunnen zijn. Wie Springdance, Something Raw, Dansmakers Amsterdam of voorstellingen van de SNDO bezoekt, herkent de mentaliteit: het volharden in hopeloosheid, met alle beschikbare middelen. ‘Ritmisch bewegen op muziek’ is daarbij niet meer dan één van de mogelijke grepen uit het repertoire. Dans zonder dans is in de hedendaagse dans eerder regel dan uitzondering. Vandaar ook dat Springdance en Something Raw zichzelf niet omschrijven als dansfestival, maar als festival for contemporary dance and performance: wat hier gebeurt, moet niet meer worden opgevat als dans, maar als gebeurtenis. Als een subgenre van conceptuele kunst. Het probleem, stelt Camiel van Winkel onverholen in zijn recente proefschrift Contemporary art and the paradoxes of conceptualism, is dat niemand echt van conceptuele kunst houdt. Waar de pioniers uit de jaren zestig en zeventig nog waardering en bewondering ten deel valt, worden de kunstenaars die nu de biënnales en kunstbeurzen domineren, met enige argwaan bekeken,
26 Hogere hopeloosheid
als handige jongens of zelfs als oplichters. In feite is dat dezelfde toestand als bij Groys, maar dan als probleem – het is niet zozeer de paradox van het conceptualisme, maar van ‘contemporary art’ in het algemeen. Het uitgangspunt anything goes heeft de mogelijkheden en de reikwijdte van de hedendaagse kunst immens vergroot, maar brengt ook een zekere verlegenheid met zich mee: het is maar kunst. Hoewel er weinig mensen rijk worden van hedendaagse dans, geldt daar dezelfde paradox als in de beeldende kunst. Alles mag. Wat nu?
Humor, ritueel en transgressie
‘Kunst ist das Versprechen des Glücks, das gebrochen wird’, schreef Adorno ooit. Maar in de hedendaagse dans wordt niet eens meer iets beloofd. De hopeloosheid vindt op een andere manier zijn uiting: door een ongemakkelijk soort humor, door rituele volharding, door het opzoeken van extremen. Een voorbeeld van alledrie is de voorstelling 3 Ways to master a kiss or a twentyfive minutes kiss at your neck van Aitana Cordero, vorig jaar bij Something Raw. Zes performers wisselen 25 minuten lang tongzoenen uit, in toenemend gecompliceerde en acrobatische posities, met toevoeging van de nodige hoeveelheid etenswaren en tandpasta. Het is totaal absurd, hilarisch en weerzinwekkend – vooral de combinatie daarvan. Die drie dingen – humor, ritueel en transgressie – zijn wel de meest in het oog springende kenmerken van het contemporary in de hedendaagse dans. Terugkerende thema’s daarbij zijn menselijke relaties, lichamelijkheid en seksualiteit – niet verwonderlijk voor een kunstvorm die nogal lichamelijk en niet erg verbaal is. Vrolijk is het bijbehorende mensbeeld niet. Als menselijke relaties verbeeld worden, gaat dat meestal gepaard met sadisme, miscommunicatie en langs elkaar heen bewegen. Het lichaam wordt verwrongen, als een rekwisiteit behandeld en op de meest onflatteuze wijze tentoongesteld. Hysterische drag queens, illusieloze stripteases en lachwekkende neukbewegingen worden in je gezicht gesmeten.
Het is vooral die lichamelijkheid waardoor de hedendaagse dans toch dans blijft, hoe conceptueel ook. Opmerkelijk genoeg is er, in elk geval in Nederland, nauwelijks klassieke dans. Er is het Nationale Ballet en verder zijn er in de gesubsidieerde sector twee smaken: modern en hedendaags. Het onderscheid tussen die twee is tamelijk fluïde: ook in de dans die niet contemporary is, staan de ontwikkelingen niet stil. Integendeel, er wordt overvloedig gebruik gemaakt van audiovisuele middelen, live electronica, theatrale effecten die eerder met scenografie dan met dans te maken hebben. En ook het ronduit klassiek moderne NDT maakt wel eens een grap. Maar het overschrijden van de grenzen van de dans heeft bij – pak ‘m beet – Emio Greco|PC, Anouk van Dijk DC of Leine
Nu is dat niet het grootste probleem. Transdisciplinariteit is geen heilige verplichting. Erger is dat door het verlaten van de avantgarde-retoriek ook de zelflegitimatie van de hedendaagse dans wankel geworden is. De pretentie dat dit ‘de dans van morgen’ is, kan onmogelijk waargemaakt worden. Die toekomst ligt eerder in het verder doordringen van nieuwe media en technologie, hoeveel loos spektakel daar ook mee gepaard gaat. De hedendaagse dans grijpt daarentegen vooral terug op het verleden, de erfenis van Yvonne Rainer, Marina Abramovic, Koert Stuyf en Pina Bausch. Er is geen trickle down-effect. Hoogstens een moving up-effect, doordat jonge choreografen van P.A.R.T.S en SNDO vijf jaar later in de grote zaal staan. De onderliggende houding is niet alleen verlegenheid, maar ook valse bescheidenheid. De maker is zogenaamd geen virtuoos meer, maar hij
Humor, ritueel en transgressie zijn wel de meest in het oog springende kenmerken van het contemporary in de hedendaagse dans.
& Roebana toch een ander karakter dan bij SNDO en P.A.R.T.S. Het is nog steeds dans als ritmische beweging op muziek die centraal staat, gecombineerd met andere kunstvormen. De moderne dans is interdisciplinair, waar de hedendaagse dans transdisciplinair wil zijn, de discipline voorbij.
Matheid, seks en camp
En lukt dat? De hedendaagse dans wordt toch hoofdzakelijk gemaakt door dansers voor een danspubliek. In april 2012 was op Springdance een choreografie van conceptueel/beeldend kunstenaar Martin Creed, Work No 1020 Ballet. Alleen al de titel geeft aan: dit is gewoon een van mijn werken, deze keer dan in dansvorm. Het resultaat is dat de dans in Work No 1020 Ballet een puur decoratieve rol speelt, als onderdeel van de grote Martin Creed show. Waarom dan nog dansen? Daar stuit je op de grenzen van de transdisciplinariteit. Ook voorbij de disciplinaire grenzen blijft er een subtiele je ne sais quoi van dansers die als danser denken, in tegenstelling tot beeldend kunstenaars die in beelden denken.
pretendeert wel op virtuoze wijze van niets iets maken. Dat is blasé. Ironie, ritueel en transgressie zijn niet altijd even grappig, betoverend en confronterend. Veel van de humor in de hedendaagse dans is gewoon ongein met camp en low culture, poep, pies en piemels. Rituelen zijn ook wel eens geestdodend repetitief. En wat de transgressie betreft: na het zoveelste bombardement van tieten en genitaliën, de zoveelste voorstelling over gender-identiteiten en de zoveelste over-the-top-act geloof je het wel. Nu is het recht van experimentele kunst om te mogen mislukken een groot goed. Maar in de hedendaagse kunst zit de cultus van de onvolmaaktheid dusdanig ingebakken, dat er van briljant mislukken geen sprake meer kan zijn. Het is hogere hopeloosheid: mislukken verplicht. Als er in de hedendaagse dans iets briljants gedaan wordt, is dat juist door die blasé houding los te laten, door er geen spelletje van zelfrelativerende pretenties van te maken. Gelukkig is de praktijk Hogere hopeloosheid
27
ook in dit opzicht weerbarstig en zijn er makers die zich niet laten inperken door negatieve classificaties van wat hedendaagse dans allemaal niet moet zijn. En gelukkig zijn de grenzen tussen modern en hedendaags fluïde. Want zonder een dosis conceptualisme zou de moderne dans ook wel saai worden.
Hoop voorbij de hopeloosheid
Er is hoop. Eind 2011 organiseerde DasArts in het Amstelpark het performancefestival Slow Down. Het miezerde, mijn vader was net een maand dood, ik had ruzie gemaakt met een goede vriendin, ik had een kater en een kuthumeur, en ik verwachtte de hele kerstvakantie door te moeten werken aan onderzoeksvoorstellen. Een vrouw zat onder een vilten kap een rol papier vol te schrijven. De tekst die voor haar uitgerold was,
pen; een galeriesetting, maar dan onmiskenbaar met een choreografische blik. Met ook hier ritueel, transgressie (vier dagen lang!) en zelfs humor. Het was totale, liefdevolle tijdverspilling, zonder een spoor van matheid, slechte seks of camp. De situatie is hopeloos, maar niet ernstig. Er gebeuren in de moderne muziek, in de theatertechniek, in de verbreiding van audiovisuele middelen machtig interessante dingen, waar de hedendaagse dans op kan inhaken. Zelfs in de beeldende kunst, die nog steeds lijdt aan een misplaatst superioriteitsgevoel ten aanzien van andere kunstvormen, zijn aanknopingspunten. Er is juist in de toepassing van die middelen, en de vermenging van die verschillende vormen, een conceptuele blik nodig, die kijkt naar hoe dat alles kan worden aangewend in de verwezenlij-
In de hedendaagse kunst zit de cultus van de onvolmaaktheid dusdanig ingebakken, dat er van briljant mislukken geen sprake meer kan zijn.
verwasemde in de motregen, maar zij keek niet op en ging stug door met haar écriture automatique. In het Rietveldpaviljoen kraakte een meisje vier dagen lang walnoten met haar blote handen. Ik heb haar handpalmen naderhand niet gezien, die zouden toch flink beschramd en verblaard moeten zijn, maar ook zij gaf geen krimp. In het glazen huis lag een man in pak stokstijf op een voetstuk, en boven hem hing, met haar gezicht naar hem toe, een vrouw even onbeweeglijk aan touwen, een wolk van rood haar voor haar gezicht. In dezelfde ruimte voerden twee performers aan een weefgetouw Penelope’s Act op; de titel spreekt voor zich. Ik kwam thuis en had nog steeds een kuthumeur. For art makes nothing happen. Maar in die volharding in het hopeloze, het vermogen om even de tijd stil te zetten en niks te laten gebeuren, schuilt verantwoording genoeg. Wat in een theaterzaal strontvervelend zou zijn geweest, deed hier pijn om je van los te maken. Dit was geen kijkkast, maar een gebeurtenis waar je doorheen kon lo-
28 Hogere hopeloosheid
king van een artistiek idee, in plaats van gewoon het ene naast of door het andere te zetten. Die benadering kan beeldend, muzikaal, theatraal of lichamelijk zijn. Misschien lopen er zelfs een paar briljante geesten rond die in hun benadering daadwerkelijk de discipline voorbij zijn. Wat de hedendaagsen van alle gezindten vooral moeten kwijtraken, is de zelfopgelegde beperking om vooral heel veel dingen niet te willen zijn. De paradox van ‘het is maar kunst’ is daarmee nog niet opgelost. Alles kan. Wat nu? Maar misschien is er hoop voorbij de hopeloosheid.
Floris Solleveld is filosoof en historicus en werkt aan de Radboud Universiteit Nijmegen aan een proefschrift over transformaties in de geesteswetenschappen rond 1800. Daarnaast is hij illustrator en ‘recensent interdisciplinair’. Dit artikel verscheen op hardhoofd.com en in Theaterschrift Lucifer, najaar 2012
29
De ironische utopie Simon van den Berg En ineens steekt het utopisme opnieuw de kop op. Theatermakers kweken zelf groente (Dood Paard en De Warme Winkel), bouwen nieuwe steden (Maas), luisteren naar utopische speeches (Laura van Dolron) of stichten een totaal nieuwe samenleving (Wunderbaum). Waar komt deze drang naar een betere wereld op de podia ineens vandaan? En hoe verhoudt dit nieuwe utopisme zich tot de diepgewortelde ironie die de huidige generatie theatermakers kenmerkt? De sla wil maar niet opkomen. Meer dan een paar iele sprietjes steken er niet uit de donkerbruine aarde. ‘Het is ook eigenlijk te warm voor sla. Sla houdt van kou: acht à negen graden.’ Hier spreekt geen tuinder op zijn akkerweide, maar toneelspeler Kuno Bakker van Dood Paard. Samen met collega Manja Topper en met Jeroen de Man en Vincent Rietveld van De Warme Winkel loopt hij rond in de voormalige mediatheek van het TIN, op de eerste verdieping van een oude bank aan de Sarphatistraat. De voormalige balie is vol aarde gestort, in de omgelegde boekenkasten groeien nu voorzichtig aardappelen en bonen en in de plastic displays waar een paar maanden geleden TM nog stond uitgestald, ontkiemen nu doperwten. Naast de lichtkoepel midden op de verdieping branden felgele groeilampen. De plantenbakken zullen uiteindelijk het decor vormen voor de voorstelling die de twee groepen hier gaan spelen. Met thema’s als duurzaamheid, ecologie, urban farming en de instortende markt voor kantoorpanden lijken Dood Paard en De Warme Winkel de vinger stevig aan de pols van de tijd te houden. Maar er is meer aan de hand. De voorstelling heet per slot van rekening Paradijs.
Hofbogen
Op het woord ‘utopie’ reageren de makers van Dood Paard en De Warme Winkel nogal afhoudend. ‘Utopisch denken is te weinig concreet, vind ik,’ zegt Bakker. ‘Er hangt een alomvattend toekomstbeeld aan vast.’ De Man: ‘Maar in de start van het project zit wel een heel idealistische, utopische drive: het idee dat we de hele straat
30 De ironische utopie
hier zouden kunnen voorzien van groente.’ ‘Utopisch betekent ook onmogelijk,’ vult Topper aan, ‘en dit lukt wél, al is het op een kleine schaal.’ Ondanks de bescheidenheid van de makers denk ik dat er toch een niet mis te verstaan utopisch aspect aan dit project zit. Achter de naïeve ideeën over de mogelijkheden van stadstuinieren en de retoriek over alternatieve economische modellen is dit ook een samenleving in het klein. Veel explicieter in zijn utopische idealen is het project The New Forest van Wunderbaum. De komende vier jaar, stelt haar website, wil de groep ‘bouwen aan een toekomstige samenleving’. Samen met een diverse groep partners, onder wie de radicale socioloog Willem Schinkel, reclamebureau KesselsKramer en de Hofbogen (wat het High Line Park van Rotterdam moet worden) vult Wunderbaum haar utopie de komende vier jaar steeds verder in, om te beginnen met de voorstelling The New Forest – Het Begin. Het is moeilijk te peilen hoe het publiek deze poging moet lezen. Architectenbureau ZUS heeft een aantal verstrekkende, maar nog vrij globale ideeën over macht en ruimte in The New Forest, maar op de website staat een nogal melig ‘Gemeentelijk Aanvraagformulier Nieuwe Samenleving, type B/C’. Ook de recensenten van de voorstelling konden de strekking van The New Forest nog niet duiden. Het lijkt erop dat ook Wunderbaum niet ontkomt aan de tragiek van veel maatschappelijk geëngageerd theater: sterke analyse van wat er mis is met de maatschappij, maar geen benul van hoe een alternatief eruit zou kunnen zien.
Laatste mens
Om te begrijpen waar de utopische aspiraties van de huidige theatergroepen vandaan komen, is het onvermijdelijk om te rade te gaan bij Francis Fukuyama. Zijn vaak geciteerde, maar zelden gelezen boek Het einde van de Geschiedenis van de laatste mens (1992) gaat niet over kunst, maar over ideologie en is in de eerste plaats een koele politieke geschiedenis van de mensheid. Geruggensteund door ideeën van Hegel en Nietzsche
beschrijft Fukuyama de Wereldgeschiedenis als ‘de vooruitgang van het bewustzijn der vrijheid’. ‘Men zou geschiedenis kunnen omschrijven als een dialoog tussen maatschappijen, waarbij maatschappijen met ernstige innerlijke tegenstrijdigheden falen en worden opgevolgd door andere, die erin slagen deze tegenstrijdigheden te overwinnen.’ Met andere woorden: de Geschiedenis (Fukuyama gebruikt soms een hoofdletter om duidelijk te maken dat het hier niet gaat over de geschiedenis van opeenvolgende gebeurtenissen zoals epidemieën, rampen en technische doorbraken, maar over het patroon dat de ontwikkeling van menselijke samenlevingen beschrijft) is een evolutie naar een steeds rationelere samenleving waarin mensen steeds vrijer en gelijkwaardiger zijn. De kunst heeft, samen met de wetenschap en de filosofie, een belangrijke rol in dit proces, omdat ze
hierin een enorm belangrijke rol gespeeld. Kijk bijvoorbeeld naar een serie van de belangrijkste toneelstukken – Oidipous, Hamlet, Hedda Gabler en Wachten op Godot. Die zijn te lezen als nieuwe uitdrukkingsvormen van een bewustzijn van vrijheid, achtereenvolgens (zeer grofweg) de vrijheid van handelen, vrijheid van denken, vrijheid van leven en vrijheid van de wil. Als Fukyama gelijk heeft, kan die serie niet verder worden aangevuld. Wat voor werk ligt er dan nog voor de kunstenaar in posthistorische tijden? Helemaal aan het einde van zijn boek schrijft Fukuyama een fascinerende passage over kunst: ‘Japan verkeerde, na de opkomst van de Shogun Hideyoshi in de vijftiende eeuw, gedurende een periode van verscheidene eeuwen in een toestand van binnen- en buitenlandse vrede die erg leek op het door Hegel
Om te begrijpen waar de utopische aspiraties van de huidige theatergroepen vandaan komen, is het onvermijdelijk om te rade te gaan bij Francis Fukuyama. het bewustzijn van de mensen beïnvloedt, tegenstellingen blootlegt en voorstellen kan doen voor nieuwe maatschappijen. Precies wat Wunderbaum, Dood Paard en De Warme Winkel lijken te doen. Maar Fukuyama is juist bekend geworden door de conclusie van zijn analyse: na de Val van de Muur in 1989 eindigde de laatste dialoog tussen maatschappijen. Het communisme faalde en de liberale democratie van het Westen is de laatste, enig overgebleven politieke ideologie. In de liberale democratie is de vrijheid van de mens het grootst en is die vrijheid het best verankerd in concrete maatschappelijke instituties (denk aan de rechtspraak, de vrije markt en de parlementaire democratie). Verdere vooruitgang naar een systeem dat nog vrijer is, is niet mogelijk. Dit noemt Fukyama ‘het einde van de Geschiedenis’. Natuurlijk zijn er nog steeds gebeurtenissen, maar de strijd tussen ideologieën die de geschiedenis tot dan toe heeft gevormd, is voorbij. Dit einde der Geschiedenis bracht kunstenaars in een lastig parket. Je zou het ontwikkelen van nieuwe ideologieën en bewustzijnsvormen immers kunnen zien als de core business van de Kunstgeschiedenis (met een hoofdletter). Zeker een sociale kunstvorm als het theater heeft
gepostuleerde einde van de geschiedenis. De verschillende klassen vochten niet tegen elkaar en hoefden niet hard te werken. Maar in plaats van de liefde te bedrijven of instinctief te spelen als jonge dieren (…) bewezen de Japanners dat het mogelijk is om menselijk te blijven doordat ze een hele serie volkomen inhoudsloze, formele kunsten verzonnen, zoals het No-theater, theeceremoniën, de kunst van het bloemschikken en dergelijke.’ Met andere woorden: het strijdperk van de kunsten zou zich verplaatsen naar het terrein van het pure snobisme.
Rituele dans
Ik heb de afgelopen jaren vaak aan deze passage moeten denken bij weer eens een expliciet maatschappelijk geëngageerde voorstelling. Waren veel van die voorstellingen, ondanks de idealistische inzet van de makers, niet eigenlijk ‘theeceremoniën’? Werd niet vaak de vorm geleend van (bijvoorbeeld) Brecht of Piscator, zonder de daarbij behorende revolutionaire inhoud? Voerden kunstenaars samen met subsidiënten en recensenten (zoals ikzelf) niet een soort rituele dans uit, waarbij de holle retoriek van het engagement beloond werd, terwijl het openen van daadwerkelijk nieu-
De ironische utopie
31
we perspectieven noch criterium noch prioriteit was? En werkten de meer politieke groepen in de kleine zalen niet op een zodanig kleine schaal dat hun werk, zelfs als het effectief stelling nam, geen merkbare invloed had op de samenleving?
identiteit kunt aannemen. Vijftig jaar geleden was dat nog ondenkbaar. Als we vijftig jaar geleden hadden vastgelegd wat vrijheid precies inhield, dan had dat helemaal geen ruimte geboden voor het feit dat leven een proces is dat verandert.’
Dit ontluikende cynisme komt voort uit de eerder genoemde tragiek van de geëngageerde kunst. Sinds de Val van de Muur is er geen alternatief samenlevingsmodel voorhanden, terwijl de problemen van het huidige model, zeker sinds het uitbreken van de kredietcrisis, eloquent zichtbaar worden gemaakt (mede door kunstenaars). Het is de vraag of de liberale democratie fundamentele tegenstrijdigheden bevat die een uitwijkmogelijkheid noodzakelijk maken. De Sloveense popfilosoof Slavoj Žižek is de meest prominente denker die deze vraag met ‘ja’ beantwoordt, en je zou misschien kunnen stellen dat de belofte van vrijheid voor het individu fundamenteel inbreuk maakt op de simultane belofte van gelijkheid. (Dit is grofweg de these van de ‘99 percent’ van de Occupy-beweging.)
Ook Wunderbaum schuwt het woord utopie. De groep gebruikt in navolging van Schinkel de term ‘heterotopie’; niet een voorstel om de bestaande orde te vervangen, maar ‘een plek waar je deze orde ervaart op een andere manier’. Ook Dood Paard en De Warme Winkel werden in hun re search enthousiast door juist de kleinschalige initiatieven die duurzaamheid vergroten. Kuno Bakker vertelt over een zakenman die bij restaurantketen La Place het koffiedik ophaalt en dat vervolgens gebruikt als voedingsbodem om oesterzwammen op te kweken. Zelf heeft hij ook een grote vochtige plastic zak hangen, met koffieprut die hij van cafés in de straat heeft gekregen. ‘Het is een kleine lus in het systeem die het geheel net iets milieuvriendelijker maakt.’
Maar – en hier blijkt de kille juistheid van Fukuyama’s analyse – we kunnen ons geen politiek systeem voorstellen dat de menselijke vrijheid groter maakt, en het inperken van die vrijheid – en dat is toch waar Žižeks neocommunistische pleidooi op neerkomt – is een a-historische vergissing.
Heterotopie
Maar er is nog een andere manier om naar dit probleem te kijken. Die wordt verwoord door de Rotterdamse socioloog Willem Schinkel, een van de inspiratiebronnen en medewerkers van het project van Wunderbaum. Hij stelt: ‘Als democratie de meest menselijke manier van menselijk samenleven is, betekent het dat die nooit helemaal af is. Natuurlijk zijn er nu allerlei problemen met onze democratie – daar kun je het óók over hebben. Maar het eerste probleem is dat democratie wordt beschouwd als “al gerealiseerd”. Democratie moet juist iets houden van een “uitstaan naar de toekomst”, van een “nog-niet-karakter”.’ Dit is een in wezen vrij bescheiden uitweg uit Fukuyama’s moeras: een continue verfijning en verbetering van de samenleving is mogelijk en noodzakelijk, zonder de dreiging van revoluties en totale omwenteling. Schinkel geeft er meteen een mooi voorbeeld bij: ‘Nu betekent vrijheid dat je queer kunt zijn, dat je een seksueel onbepaalde
32 De ironische utopie
Maar bij Wunderbaum schuurt de revolutionaire toon – in de voorstelling wordt de oude samenleving afgebroken in een grappig bloedige kickbokswedstrijd – met Schinkels terughoudendheid. Enerzijds wil de groep dus blijkbaar wel mee delen in een idealistisch revolutionair elan (dat ook de aantrekkingskracht van de Occupy-beweging was), maar anderzijds heeft de groep – net als Dood Paard en De Warme Winkel, overigens – als een van de laatste structureel gesubsidieerde experimentele groepen toch net iets te veel te verliezen om haar beoogde vernietiging van de oude wereld helemaal serieus te nemen.
Drijfzand
Er ligt een dieper probleem achter deze (en vele andere) activistische manifestaties van kunstenaars, en dat is de kwestie van de productiedwang. Aan het eind van al deze processen moet er namelijk gewoon weer een voorstelling komen. Dood Paard en De Warme Winkel moesten veel moeite doen om gewassen te vinden die snel genoeg opkomen om klaar te zijn voor de première, want tuinieren is nu eenmaal een langzamere en geduldigere activiteit dan theater maken. Uiteindelijk is hun project niet veel meer dan een vrolijke, enorm arbeidsintensieve manier om een decor te bouwen. En bij Wunderbaum wordt het toch weer een voorstelling met veel spelplezier, gooi- en smijtwerk en typetjes. Het
activisme blijft side-show bij het ambachtelijke theater maken.
Irak, Bush werd niet het Witte Huis uitgegooid, Blair werd niet aan de hoogste boom opgehangen.
Als criticus was ik vaak enthousiast over theatermakers die een nieuwe rol voor zichzelf opeisten, buiten de gebaande paden van de kunst en met een besef van verantwoordelijkheid voor een groter deel van de samenleving. Maar inmiddels vraag ik me af welke bijdrage kunstenaars nu echt te bieden hebben aan de maatschappelijke problemen die ze claimen aan te gaan. Dat komt mede doordat theatermakers vaak laat aansluiten bij een onderwerp. Urban farming is al een aantal jaren een hot topic in Nederland, met enkele tientallen projecten alleen al in Amsterdam. En Occupy Wall Street, het startschot voor een nieuwe ronde denken over alternatieve samenlevingsvormen, is alweer anderhalf jaar oud.
Kelly realiseert zich dat hij zijn verwachtingen moet bijstellen: ‘Een van de grote niet vertelde verhalen uit het Britse theater van de jaren negentig is dat van het gay theater. In de jaren tachtig was seksualiteit politiek, maar in de jaren negentig werd het iets wat je gewoon was. Ik denk dat theater daar een enorme rol in heeft gespeeld. In stukken als Angels in America, Beautiful thing, Shopping & fucking zagen we gewone mensen met alledaagse zorgen en sommigen van hen waren homo. Die verschuiving werkte al snel door in films, op televisie en in het openbare leven. Tegenwoordig is het in Groot-Brittannië niet opmerkelijk om te weten dat een artiest of presentator homo is en de regering werkt nu aan een
Je zou van goede toneelspelers verwachten dat ze een oplossing vinden waarbij ze toneelspelers kunnen blijven en geen amateuristische boeren hoeven worden. Belangrijker nog is dat deze theatermakers nog steeds vast zitten in het drijfzand van Fukuyama, alleen niet zozeer inhoudelijk – daar geeft Schinkels uitweg de richting aan – maar formeel. Je zou van goede toneelspelers verwachten dat ze een oplossing vinden waarbij ze toneelspelers kunnen blijven en geen amateuristische boeren hoeven worden. Anders is de enige consequente weg die van een kunstenaar als Jonas Staal, die voor zijn activistische werk volstrekt amorf is en wiens werk de vorm kan krijgen van een performance, een krantenartikel, een rechtszaak of een symposium, al naargelang zijn ambities.
Gay theater
Een mooi voorbeeld van de kracht van theater op zichzelf geeft de Engelse toneelschrijver Dennis Kelly in zijn lucide pamflet Why political theatre is a complete fucking waste of time uit 2012. Het is ook nog eens een voorbeeld dat rechtstreeks aansluit op dat van Willem Schinkel. In zijn betoog schetst hij zijn pogingen om gedurende de jaren nul politiek theater te maken, met stukken die wel goede recensies kregen en prijzen wonnen, maar die hun gewenste doelen niet bereikten: Engeland trok zich niet terug uit Afghanistan en
wet die partnerschappen en huwelijken van homo’s dezelfde rechten geeft als die van hetero’s. Dit was in de jaren tachtig volstrekt ondenkbaar, en ik geloof dat theater hierin een belangrijke rol heeft gespeeld.’ Dit komt natuurlijk uit een land met een sterkere narratieve en dramatische theatertraditie, maar ik vind het een bevrijdende gedachte dat het theater zich geen boerenkiel, verpleegstersuniform of Palestijnensjaal hoeft aan te meten om nog maatschappelijk relevant te zijn. De utopische dromen van het theater gaan misschien uiteindelijk niet zozeer over de maatschappij, maar over het theater zelf. Het theaterveld droomt van nieuwe vormen, nieuwe verbindingen en nieuwe relevantie. Maar net zoals de planten van Dood Paard en De Warme Winkel kun je ook het theater niet zomaar verplaatsen van het ene klimaat naar het andere.
Simon van den Berg is theatercriticus voor Het Parool en zit in de redactie van TM. Daarnaast is hij freelance schrijver en adviseur. Dit artikel verscheen in TM, mei 2013 De ironische utopie
33
Nederland na de bijl Robbert van Heuven Op 1 januari ging in Nederland het nieuwe cul tuurstelsel in, waarmee het neoliberale kabinet Rutte-I de Nederlandse cultuur ondernemender en sterker wou maken. Is dat gelukt? In het nieu we kunstenlandschap vallen vooral de incon sistenties en de kale plekken op. Niet zozeer de heftige bezuinigingen, maar vooral het gebrek aan coherent beleid blijkt nefast. Het bleef stil op 1 januari 2013. Na alle commotie om het gevreesde nieuwe kunstenplan van oud-staatssecretaris Halbe Zijlstra, na de Schreeuwen om Cultuur en de Marsen voor Beschaving, maakte de uiteindelijk bijlslag bij het begin van het nieuwe jaar nauwelijks geluid. Alsof de Nederlandse cultuursector zijn stem had stuk geschreeuwd, of misschien te moe was. Omdat men zich bij het nieuwe cultuurstelsel had neergelegd, omdat men van de nieuwe cultuurminister van socialistische huize Jet Bussemaker herstel verwacht. Zelfs de sluitingen en laatste voorstellingen gaan relatief geruisloos voorbij. Stilletjes heeft Theaterinstituut Nederland zijn deuren gesloten, net als het Onafhankelijk Toneel in Rotterdam. Een daverend applaus was er voor de laatste voorstelling van de legendarische mimegroep Carver, die daarna stilletjes afging in de coulissen om verder te repeteren aan een nieuwe voorstelling, zij het niet meer structureel gefinancierd. Productiehuizen Productiehuis Brabant in Den Bosch en het Huis van Bourgondië in Maastricht stopten zonder veel ophef met hun activiteiten. Die stilte is opvallend, omdat – nu de kruitdampen van drie jaar populistisch cultuurbeleid zijn opgetrokken – wel degelijk onherstelbare schade blijkt te zijn aangericht. Schade die zich niet zozeer toont in het verdwijnen van grote aantallen kunstinstellingen, maar wel in de gaten van de structuur van het kunstbeleid. Gaten die er zelfs met de opgelegde korting van 200 miljoen (een korting van 20%) niet hadden hoeven zijn.
Snoeizin
Het kan helpen om eerst nog even de oorspronkelijke overwegingen van maatpakjongens Zijlstra en premier Mark Rutte in herinnering te brengen. Ging het hen wel om het creëren van een kunstbestel dat misschien goedkoper was, maar evengoed stevig, doordacht en kwalitatief hoogwaardig? Hun bezuiniging moest vooral de daadkracht laten zien van een kabinet dat in tijden van crisis manhaftig snoeit in al die overbodige overheidsuitgaven aan kunst, ontwikkelingssamenwerking en milieu. De cultuursector staat te veel met zijn hand naar Den Haag en met zijn rug naar het publiek, was de steeds herhaalde mantra. Zijlstra en Rutte zouden dat varkentje wel eens even wassen en de sector marktconform maken. Het beeld van een cultuursector die liever zijn hand ophoudt bij de overheid en niet snapt hoe je zelf je broek kunt ophouden, ging er bij het grote publiek in als koek. Een serieus debat over de rol van kunst en de overeenkomstige taak van de overheid hoefde daarom niet te worden gevoerd. Toch liggen de feiten net een beetje anders dan Zijlstra en Rutte suggereerden. Ten eerste moet de massa aan ‘moeilijke’ kunst niet worden overschat. Zo is slechts minder dan 15% van het Nederlandse podiumkunstenaanbod gesubsidieerd, de rest is commercieel aanbod. Bovendien bestaat al sinds de jaren 1980 de eis om naast subsidie een percentage eigen inkomsten binnen te halen. En er werden niet voor niets verschillende plannen bedacht en commissies ingesteld rond oplossingen voor het rammelende draagvlak. Er was het plan van staatssecretaris Rick van der Ploeg (PvdA) uit 1999, om meer jongeren en allochtonen bij cultuur te betrekken. Er was de commissie van oud-cultuurminister D’Ancona, die in 2006 de discussie over de gebrekkige verhouding tussen vraag en aanbod aan de orde stelde. En er was de commissie Sanders, die in 2008 onderzocht hoe de cultuursector zijn financiële en maatschappelijke draagvlak kan vergroten. Slechts drie jaar voordat Halbe Zijlstra aan de slag ging, had de socialistische minister Ronald Plasterk
34 Nederland na de bijl
een structuur ingericht die precies in Zijlstra’s lijn ligt, omdat meer draagvlak voor cultuur en meer eigen inkomsten erin centraal staan. Dat stelsel voorziet in grote stadsgezelschappen en een Fonds voor het kleinere theateraanbod, in productiehuizen waar jong talent wordt opgeleid, en strengere eisen rond cultureel ondernemerschap. Sectorinstituten zoals het Theaterinstituut zouden een belangrijkere rol gaan spelen. Maar toegeven dat de belastinggeld verspillende socialisten misschien wel goed op weg waren naar een meer afgewogen cultuurbeleid, paste niet in Zijlstra’s populistische kraam. En dus presenteerde hij in de zomer van 2011 zijn eigen blauwdruk voor een nieuw cultuurstelsel vanaf 2013, dat de pijlers wegzaagde onder een cultuurstelsel van nog geen drie jaar oud.
ling: initiatieven die minder snel sponsors zullen vinden en hun kaartjes niet heel veel duurder kunnen maken. In het huidige stelsel gaat er net zoveel geld naar de Nederlandse Opera als naar alle kleine theater- en dansgezelschappen bij elkaar. De financiering van de productiehuizen voor jong talent is opgeheven, net als die van de sectorinstituten. En alle maatregelen die minister Plasterk nog geen vier jaar eerder nam om instellingen ondernemender te helpen worden, zijn geschrapt in ruil voor een zogenaamde ‘geefwet’, die het voor gulle schenkers goedkoper moet maken om voor mecenas te spelen. Nog schadelijker was dat Zijlstra eenzijdig afrekende met de jarenlange informele taakverdeling tussen het Rijk en de gemeenten – de gemeenten betalen voor de theaters, het Rijk voor de gezel-
In het huidige stelsel gaat er net zoveel geld naar de Nederlandse Opera als naar alle kleine theater- en dansgezelschappen bij elkaar.
Kaalslag
Het merkwaardige is dat de besluiten die Zijlstra nam, haaks stonden op wat hij zei te willen oplossen: de subsidieverslaving en het gebrek aan eigen verdienvermogen. Vooreerst werd de omzetbelasting voor culturele producten verhoogd van 6% naar 19%, behalve voor bioscopen en circus (een cadeautje aan de PVV van Geert Wilders). Van elke zelf meer verdiende euro moesten culturele instellingen voortaan meteen 13 cent extra afdragen aan de overheid. Vanzelf werden kaartjes duurder, met risico van vraaguitval. Bovendien werd de meeste subsidie in het nieuwe stelsel voorzien voor grote, gevestigde culturele instellingen zoals de stadsgezelschappen en de Nederlandse Opera: de instellingen die door hun omvang, hun status en hun grote publiek juist in staat moeten worden geacht meer geld uit de markt te halen. Omgekeerd vielen de grootste klappen bij het Fonds Podiumkunsten (dat de kleinere theater- en dansgezelschappen financiert), bij het jeugdtheater en de talentontwikke-
schappen en de talentontwikkeling. Overleg met de gemeenten was er niet, zij hadden het nieuwe beleid maar te slikken. En zo vangt elke gemeente de Rijksklappen nu op zijn eigen manier op: een beleidsmatig ratjetoe, ten koste van het vroegere integrale beleid. Dat ook gemeenten nu flink moeten bezuinigen, maakt het gebrek aan overkoepelend beleid voor de cultuur alleen nog maar gevaarlijker. De ene gemeente doet er misschien alles aan om nog wat kleine gezelschappen en productiehuizen overeind te houden (Amsterdam). De andere gemeente bezuinigt even hard en visieloos mee, waardoor de klappen voor de cultuursector twee keer zo hard aankomen (Rotterdam). De min of meer samenhangende structuur die alle ketens van cultuurproductie aan elkaar koppelde en het cultuuraanbod redelijk gelijkmatig over het land spreidde, is uit elkaar gevallen.
Braakland
Terug naar de concrete effecten vandaag. Wanneer in 2012 de subsidiebesluiten bekend worden, blij-
Nederland na de bijl
35
ken er onvermijdelijk pijnlijke klappen te vallen. Het grootste jeugdtheatergezelschap van Nederland, de Toneelmakerij, raakt tweederde van zijn subsidie kwijt. Het net verhuisde Theaterinstituut wordt opgeheven. Er wordt felle strijd geleverd om zijn enorme collectie theatererfgoed bij de Universiteit van Amsterdam onder te brengen, want het ministerie wil daar in eerste instantie niet aan bijdragen. Een aantal productiehuizen voor jong talent moeten hun werkzaamheden stoppen, anderen gaan afgeslankt en met beperkte mogelijkheden door, zoals de Haarlemse Toneelschuur of Huis a/d Werf in Utrecht. Opvallend is verder dat het aantal subsidieaanvragen bij het Fonds Podiumkunsten relatief laag is gebleven. Er is een groot aantal instellingen, vooral in de danshoek, dat de kans op subsidie zo laag inschat dat ze niet eens meer een aanvraag indienen. In het theater vallen de grootste klappen onder de kleine groepen: onder andere Nieuw West, Bambie, Carver, ’t Barre Land en OMSK van Lotte van den Berg raken hun subsidie kwijt. Door gemeentelijke bezuinigingen moet onder meer het Rotterdamse Onafhankelijke Toneel gedwongen de deuren sluiten. Sommige groepen, zoals het OT en Carver, stoppen na decennia definitief. Anderen proberen op andere manieren projectgelden bij elkaar te schrapen per productie, zoals Bambie of Lotte van den Berg. Daarmee wordt nog een gat in het stelsel duidelijk: groepen kunnen niet meer in relatieve continuïteit werken, maar slechts iets maken als er geld bij elkaar gevonden is. Dat heeft uiteraard grote gevolgen voor de herkenbaarheid van die groepen bij het publiek en voor de inkomenspositie van de kunstenaars. Verdwijnende instellingen door besparingen zijn pijnlijk, maar de schadelijke erfenis van Zijlstra is veel structureler van aard: die bestaat vooral uit kale plekken en verbroken schakels in de productieketen. Waar het Nederlandse kunstenveld eerder nog kon bogen op een relatief goed werkende structuur met een paar stevige pijlers en een samenhangend beleid, zijn nu zowel structuur, pijlers als samenhang uit het cultuurbeleid verdwenen. Gemeenten en Rijk voeren elk hun eigen beleid. Door het verdwijnen van de productiehuizen is er een kloof tussen scholen en het werkveld. Voor vele kunstenaars wordt het lastig om structureel in hun onderhoud te voorzien: zij moeten hun eigenlijke werk ‘erbij’ doen. Zo wordt kunst inderdaad een hobby. Als het Zijlstra echt
36 Nederland na de bijl
te doen was om een sterkere cultuursector, dan heeft hij absoluut gefaald.
Wildgroei
Er zijn natuurlijk altijd slimmeriken die in die kale plekken een markt zien. Zo zijn er inmiddels duizend-en-een onsamenhangende initiatiefjes die zich op talentontwikkeling richten. Eenzelfde warrige wildgroei is ontstaan als het gaat om ‘adviseurs’ die zich bezig houden met cultureel ondernemerschap of initiatieven die het eigen verdienvermogen moeten vergroten: crowdfunding, vriendengroepen, twitter-meet-en-greets, veilingen van decorstukken, sponsordiners. Iedereen vindt continu dezelfde wielen uit. Samengewerkt wordt er nauwelijks, laat staan gekeken of die initiatieven ook daadwerkelijk werken. Een structurele oplossing voor wegvallende financiën zijn de ideeën en ideetjes in elk geval niet. Net zoals jong talent niet geholpen is met een los projectje hier of daar, waarmee het weer drie maanden voor een appel en een ei onbegeleid een voorstellinkje kan maken. Van de nieuwe regering Rutte-II is geen hulp te verwachten. Hoewel de toon van de nieuwe socialistische minister Bussemaker veel aangenamer is, heeft ze geen geld om de kale plekken opnieuw in te zaaien. Het draagvlak voor cultuur is maatschappelijk en politiek zodanig klein, dat voorstellen om opnieuw meer geld te investeren om de ergste schade te repareren het niet zullen halen. Maar zoals Eric Japenga, de oud-zakelijk leider van Productiehuis Brabant, het treffend verwoordde: de cultuursector zit niet zozeer te wachten op meer geld, maar vooral op samenhangend beleid. Wellicht dat Bussemaker daar de komende jaren iets aan kan doen. De stilte na 1 januari 2013 laat zich misschien grofweg in twee richtingen verklaren. Een grote groep jonge makers heeft stilletjes zijn boeltje gepakt en is een andere richting uit geslagen. Het is mooi om te zien, hoe een jonge generatie zich niet uit het veld heeft laten slaan en meer geïnspireerd is dan ooit om iedereen te laten zien dat hun werk er wel toe doet. Dat de structuren wankel zijn of gebarsten, maakt voor hen niet uit. Vaak bewegen ze zich zonder (veel) subsidie tussen de structuren door, juist omdat ze onafhankelijk willen zijn van subsidiegevers. Per project vinden ze niet alleen nieuwe publieken, maar ook nieuwe partners en financiers: afhankelijk van de voorstelling
is dat de ene keer de woningbouwvereniging, de andere keer een grote bierbrouwer. Ilay den Boer gaat een groot discriminatieproject doen met voetbalbond KNVB, Lotte van Berg maakte met Pleinvrees een voorstelling die goedkoop, flexibel en overal speelbaar is. Lucas de Man bracht met Sketch bewoners en bestuurders van verschillende steden met elkaar in gesprek over de toekomst van hun stad. Het zijn deze kunstenaars waar de werkelijke vernieuwing van uitgaat. Van hen moet het herstel van het draagvlak voor kunst komen. De stilte bij de grote gezelschappen en theaters is veel zorgelijker. De grote structuren gaan weer aan het werk alsof er de afgelopen jaren niets is gebeurd. Zij verwachten dat met een socialistische minister de storm weer voorbij is. Of
De cultuursector zit niet zozeer te wachten op meer geld, maar vooral op samenhangend beleid.
die conservatieve houding zo verstandig is? Het populisme is nog niet verslagen. Het wacht rustig op een tweede kans.
Robbert van Heuven is theaterjournalist. Hij schrijft onder meer voor het dagblad Trouw en TM. Dit artikel verscheen op rektoverso.be, mei 2013
Nederland na de bijl
37
38
eerst is het zaak om wakker te worden is een uitgave van het Nederlands Toneelverbond. Samenstelling: Dirkje Houtman, Lotte van den Berg, Wouter Hillaert Eindredactie: Wouter Hillaert Vormgeving: Mathilde de Vriese De artikelen zijn eerder gepubliceerd op/in: TM, hard//hoofd, recto:verso, rectoverso.be, Theaterschrift Lucifer Het Nederlands Toneelverbond (sinds 1870) ondersteunt denkers, schrijvers en journalisten die bijdragen aan een uitdagend openbaar debat over de podiumkunsten. De Marie Kleine-Gartman Pen stelt jaarlijks één theaterbeschouwer of kunstenaar in staat om zijn of haar gedroomde theateressay te schrijven. www.nederlandstoneelverbond.nl Amsterdam 2013
Met dank aan de Van Bijleveltstichting