EENIGE WAARNEMINGEN IN DE PRAKTIJK OVER PtIYTOPHTHORA ERYTHROSEPTICA DOOR G. H . VAN HAERIlVGEN DEDEMSVAART
In een 10-jarige ervaring is her" mij gelukt 66n en ander te o n t d e k k e n o m t r e n t 66n der aardappelziekten, w a a r v a n men t o t dusver hOg niet alles weet. Her betreft de ziekte: Phytophthora erythroseptica, in de practijk ,,roodrot" genoemd. Op de meeste plaatsen k o m t deze ziekte niet zoo algemeen voor als Phytophthora infestans, maar waar ze optreedt, is ze even geheimzinnig als gevaarlijk, o m d a t men dikwijls plotseling voor her feit staat, dat een belangrijk deel der geoogste of nog to oogsten aardappelknollen gnat rotten. De Plantenziektenkundige Dienst geeft in zijn Mededeeling No 9 een korte beschrijving en beveelt enkele middelen ann ter bestrijding on voorkoming. I k zal mijne ervaringen, sinds 1926 opgedaan, hier weergeven. Over 't algemeen ziet men bij groengerooide aardappels geen aantasting door roodrot, zelfs niet bij die van sterk b e s m e t t e n grond. 't Schijnt dus vast te staan, dat de aantasting der knollen pas tot stand k o m t bij 't afsterven van her loof en de stolonen. V a n a f 1926 heb ik over mogelijke oorzaken van her optreden v a n roodrot gedacht. Tet bestrijding v a n deze ziekte beveelt de Plantenziektenkundige Dienst ann : ontwatering, pootgoed van niet-besmette velden gebruiken, en vruchtwisseling. OI~TWATERING
Waarsehijnl~jk kan de s t r u k t u u r v a n den grond van invloed zijn, wanneer deze b e d o r v e n is door te reel water, maar d a t een overvloedige hoeveelheid water in den bodem zonder meer oorzaak zou zijn van her optreden van roodrot, ontken ik. Immers valt de grootste beschadiging, door deze ziekte veroorzaakt, in de jaren 1925-1935 te constateeren in de d~'oogste en warmste zomers, terwijl in de ko~dste en natste zomers de aantasring gering was.
248 De vraag kan gesteld worden of te hooge grondwaterst~nd een erg ~optreden van roodrot bevordert. I k kan hierop antwoorden, dat mij niet gebleken is~ d a t ontwatering tijdens de groeiperiode ook maar iets baat. ~IET-BESMET POOTGOED Ook is her van weinig invloed of her gebruikte pootgoed van besmette dan we1 van gezonde gronden afkomstig is. I k zag soms een gezond gewas uit poters, afkomstig v a n een sterk aange~ast perceel, terwijl de ziekte in belangrijke mate viel waar te nemen in gewassen, w a a r v a n her pootgoed als eerste-klas-waar b e t r o k k e n was van diverse goede selectiebedrijven, zoowel klei- als veengrond. Dit laatste betrof perceelen, waar roodrot wel vaker gezienwas. I k ben van oordeel, d a t de ziekte niet met pootgoed wordt overgebracht, wanneer dit den winter over droog is bewaard, b.v. in speciale bewaarplaatsen. VRUCHTWISSELING
Vruchtwisseling kan misschien een goed bestrij dingsmiddel zijn, al wil ik voorloopig nog in 't midden laten of de gunstige werking hiervan te danken is nan de ,,wisseling", dan wel aan her feit, dat de aardappels in dit geval niet in zgn. zwarten grond worden uitgepoot. Volgens den Plantenziektenkundigen Dienst k o m t Phytophthorn erythroseptiea op vrijwel alle grondsoorten voor. Mijn studie bepaalt zich echter t o t het onderzoek op veengrond. Volledigheidshalve vermeld ik, dat een aantal proeven met chemische stoffen o.a. kopersulfaat en zwavel geen resultant opleverden. Ook v o n d ik, dat geen invloed uitging v a n her gebruik van compost, stalmest en diverse kunstmeststoffen. Van mededeelingen van een Iersch instituut maak~e ik de volgende korte samenvatting : le I n of op de aardappelknollen heeft men geen reproduetieorganen v a n de roodrotsehimmel kunnen vinden; echter v o n d men deze wgl op aardappeldeelen, in veenwater bewaard. 2e Ook op andere stoffen dan deelen van aardappels groeit Ph. erythroseptica. Conidi5n worden eehter alleen in water gevormd. 3e Alleen op de wortels van aardappelplan~en vind~ men sores conidign; niet op of in de andere deelen der planten. 4e 't Is juist her veen, waarop de zwam bij laboratoriumproeven goed groeit, en veenwater, dat bij het 'in stand blijven der ziekte zoo'n groote rol blijkt to spelen.
249 0 n d e r s t a a n d e s t a a t geeft de m a a n d e l i j k s c h e neerslag a a n in de j a r e n 1926-1935, o p g e n o m e n te D e d e m s v a a r t .
~Jan 1926 66.3 '271 934.5 56.8 '28! 765.4 92.8 ~'),91627.9 16.5 !30 695.5 37.3 '31] 806.- 69.4 '32i 732.2 52.5 '331 512.2 t 12.1 '34! 677.8] 45.'35! 761,2 52.9 e e m i d d e l d ( 5 ~ .1
Feb ~r
Apr. Mei Juni I JuH Juli IAug. Aug ]S Septe pOctt ~Nov Dee.
62.8 46.7 40.- 59.9 62.9 14.9 8.9 5.5 19,2 28.5 67.2 12.4 10.9 22.44.11 31.2 11.8153.4 73.1 26.-
25.5 131.5 45.5 56.4 39.9 55.7 101.4 22.9 79,8 72,6
103.24.8 65.8 20.8 50.~ 160.94.7 53.7 28.3 34.3
58.81 61.1 66.1 122.-I10x.91147.- I 74.- I 48.21 93.91 88.11 56.- l 79.- I 48.4 89.4/ 86.9
82.71104.11 47.1 88.6] 68.1] 46.21 13.11 70.11137.41 47.51107.81 50.61 64.8 75.3114.3
51.6 47.7 46.8 90.8 40.6
34.51175.3I 72.61 36.6 29.5t 35.21 57.6
24.21 94.81 17.71110.3/144.- I 135.21 56.61 35.81 26.4 / 44.- I 44.6 51.9106.- 34.5103.2 81.2 57.1 51.3123.8 92.-
71.1-73~.~ 77.6 ~
42.71 41.91 24.3 36.9
17.8.3 95.60.-
83.8 ~C_~/51.5 J
H i e r u i t blijkt, d a t her aar 1927 rijk a a n regen is geweest, speciaal in de m a a n d e n J u n i , J u l i en A u g u s t u s . I n d i e n het w a a r zou zijn, d a t Ph. erytheoseptica werd b e v o r d e r d door w a t e r o v e r v l o e d in den bodem, d a n zou dit in d a t j a a r h e b b e n m o e t e n blijken. H e r tegendeel is echter waar. J u i s t her j a a r 1927 k e n m e r k t e zich door bijzonder weinig r o o d r o t a a n t a s t i n g in de aardappels. Veel r o o d r o t zag ik in de j a r e n 1926, 19291 1932 en 1934 optre,den in de a a r d a p p e l v e l d e n . I n 1934 is wel gebleken, d a t r o o d r o t niet o p t r e e d t t e n gevolge v a n r e e l regen en (of) te hooge g r o n d w a t e r s t a n d tijdens de groeiperiode v a n de aardappels. Na een zeer drogen w i n t e r is in de m a a n d e n M a a r t en April eenige regen geval]en, echter niet bijzonder reel. D a a r n a is her t o t her einde v a n den groeitijd v a n de vroege en middelvroege rassen zeer droog geweest. I n mijn w a a r n e m i n g s g e b i e d was b o v e n d i e n de s l o o t w a t e r s t a n d en t e n g e v o l g e d a a r v a u ook de g r o n d w a t e r s t a n d , zeer laag door h e r s t e l w e r k z a a m h e d e n a a n de waterafvoerleiding. H e r peil in 't k a n a a l (wijk) was 1 m lager d a n n o r m a a l , en de slooten lagen v o l k o m e n droog. Alle gewassen leden z i c h t b a a r a a n w a t e r g e b r e k . Begin A u g u s t u s stelde ik op verschillende perceelen a a r d a p p e l s reeds een erge r o o d r o t - a a n t a s t i n g vast, vooral in Eerste]ingen en Triumf. Op landerijen, w a a r ik de ziekte hog niet eerder h a d o p g e m e r k t , was n u een a a n t a s t i n g v a n eenige p r o c e n t e n . Dit versohijnsel t r o k algemeen de a a n d a c h t . Men zag v a a k rotte
aardappels lungs geheel droogliggende slooten.
250 H i e r o n d e r v i n d t m e n een grafische voorstelling v a n de gegevens over luchttemperaturen, aantal zonuren en de neerslag in m m per etmaal gedurende de m a a nde n Juli e~ Augustus v a n de jaren 1926 t o t en m e t 1930. "JUt,./
-
-
HOO6STE TEI~PERATU~EN ~IV O C
AUGUSTUS
. . . . . . .
AANTAL
ZONUREN ~OER ETfqAAs
Deze gegevens werder~ mij v e r s t r e k t door her Kon. Ned. Neteorologisch I n s t i t u u t te De Bilt. I-Iet doel, w a a r v o o r ik dit cijferma~eriaal heb a a n g e v r a a g d , was om na te gaan of er eenig v e r b a n 5 best.aat t u s s e h e n de t e m p e r a t u u r v a n l uc ht en bodem, en de m e e t of m i nder sterke roodr o t a a n t a s t i n g der aardappels in die jareu, in welke ik een groot a a n t a l waarnemingen o m t r e n t de ziekte had gedaan. I n d e r d a a d heb ik een zeer duidelijk v e r b a n d k u n n e n vinden. De t e m p e r a t u u r , welke voor roodrot, naast andere groeivoorwaarden, in den grond blijkbaar noodig is om in b e t e e k e n e a d e m a t e op te treden, w o r d t v e r o o r z a a k t door een eombinatie v a n faetoren. De v o o r n a a m s t e ~is: r echt s t r eeks c he bestraling door de zon, dus her aantal zon-uren per etmaal. Doch ook v a n i n v l o e d zijn de luchttemperatuur en de dampkringsneerslag (soortelijke w a r m t e ea ver]ies door verdamping). Uit een aant al waarnemingen, welke ik in Augustus I932 verrichtte, bleek, dat de b o d e m t e m p e r a t u u r op 10 cm diepte bij
251 verschillende vari~teiten aardappels aanmerkelijke verschillen te zion gaff Bij een gering aantal zonuren en een l u e h t t e m p e r a t u u r van 28,2~ was de b o d e m t e m p e r a t u u r bij Populair 20,1~ C en bij Eigenheimer 23 ~ C, torwijl deze bij volle dag zon opliep tot rosp. 20,5 ~ C en 25 ~ C. Bij hoogere l u e h t t e m p e r a t u u r +werden deze verschi]len nog greeter, en op geringere diepte zijn ze z e e r greet. Besehaduwde grond is aan de oppervlakte altijd nog koeler dan de lucht; onbeschaduwde meet daar in de zoa:soms 60 ~ C. Her is niet onmogelijk, dat de meet o f m i n d e r e resistentie tegen roodrot, welke ik ontegenzeggelijk heb kunnen vaststellen, een gevo]g is van de meet of minder goede bladontwikkeling, welke een bepaald gewas heeft op bet moment, dat de omstandigheden veer her uitbreken van roodrot bet meest gunstig zijn (hitteperiode, gem. J= 10 dagen). Op pereeelen met parallelveldjes blijken die rassen steeds her minst aangetast, welke tijdens de voorkomende hitteperiodes een goed loofgewas hadden. H e t is duidelijk, dat een temperatuursvorschil i n den b o d e m van b.v. 8 ~ C belangrijk kan zijn v e e r de mate van optreden van roodrot. Her zijn juist de strookeu langs droogliggende slooten on de perceelen met onvoldoende doorlatendheid, waar altijd de geringste leofontwikkeling is, terwijl di~ leer verwelkt bij heet weer, en er van bodembedekking niet reel meet overblijft. De ]oofontwikkeling van de aardappels was in de jaren 1926'30 in mijn omgeving: 1926, 1928, en 1929 matig, in 1927 en 1930 zeer goed, voornamelijk tengevolge van voldoende regen in Mei en Juni. PERIODES
VAN ITOOGE
BOD:EMTEMt'ERATUUR
1926 In 1926 is er van 10 t o t 19 Juli een ~ijd v a n droogte, warmte en zonneschijn geweest. Men mag aannemen, dat de bod e m t e m p e r a t u u r hier menigen dag 24 ~ C heeft bedragen bij rassen, welke niet een heel goede b o d e m b e d e k k i n g gaven. Er was dit jaar op sommige perceelen een erge aantasting van roodrot in Eigenheimers en Thorbeeke, maar vooral in Triumf (10%). 1927 In Juli en Augustus 1927 ziet men een gemiddeld hooge l u e h t t e m p e r a t u u r , maar slechts eenmaal boven 28 ~ C. Her aantal zon-uren is e chter buitengewoon gering geweest. Bovendien viel er dikwijls en in totaal v661 regen. Was er dit jaar veel Ph. infestans, Ph. erythroseptiea k w a m slechts zeer weinig v e e r (in de ergste gevMlen 1%).
252 Was er ooit gelegenheid om aan te toonen, dat roodrot optrad tengevolge van hoogen g r o n d w a t e r s t a n d en s]eehte afvoer van regenwater, dan was her in 1927. De wsterloozing wss op veel pereeelen slecht, war nog verergerd werd door weelderigen groei van w a t e r p l a n t e n in de slooten. De b o d e m t e m p e r a t u u r zal in 1927 waarschijnlijk niet 5~n dag 20 ~ C hebben bedragen, zelfs hog niet in onbedekten grond. 1928 H e t jaar 1928 had in Juli en Augustus een sterk schommelende l u c h t t e m p e r a t u u r , vooral in Juli. Men ziet een ]angdurige hitteperiode van 8-26 Juli. De b o d e m t e m p e r a t u u r zal hier dan ook eenige dagen hooger dan 25~ geweest zijn bij rassen als T r i u m f en Thorbeeke (Eigenheimer heeft half Juli dikwijls een zeer goed sluitend loofdek). De r o o d r o t a a n t a s t i n g was niet zoo hevig als in 1926, maar toeh sterk in de rassen T r i u m f en Thorbeeke, en sores in Eigenheimer. 1929 De Juli- en A u g u s t u s - m a a n d e n blijken dsoog te zijn, behalve een enkele dag met veel regen. Verder ziet men. een hooge l u c h t t e m p e r a t u u r , vooral in Juli. In de hitteperiode v a n 10-24 Juli is her a a n t a l zon-uren gemiddeld nog hooger dan in 1928. Een herhaling hiervan treedt op in Augustus (9-21), hoewel in mindere m a t e . Is de b o d e m t e m p e r a t u u r in Juli m a x i m a a l te sehatten op 25 ~ C in matig bedekten grond, die in Augustus sehat ik op m a x i m a a l 22 ~ C. Van 25-31 Augustus herhaalt zieh nog weer zoo'n periode, welke zieh mogelijk nog in September voortzet. Veer 't eerst zag ik nu een belangrijke aantasting in Roode Star (5%). Dit g e w a s had weinig loot: I n Thorbecke op ditzelfde pereeel was de aantasting 80/0. Waarsehijnlijk is de periode in Juli noodlottig geweest veer Thorbecke, en die v a n midden en eind Augustus v e e r Roode Star. L a a t s t g e n o e m d e was in 1927 en 1928 gezond en zoo goed als vrij van roodrot. In T r i u m f zag ik in 1929 sores een aantasting v a u 20%. 1930 Behalve de eerste dagen van Juli en de laatste v a n Augu s tus.ziet men in 1930 in deze m a a n d e n geen periode v a n w a r m t e en droogte. De regenvM is greet (Juli 95 ram; Augustus 116 ram). Her a a n t a l zon-uren is behoudens enkele periodes van 2 k 3 dagen overal gering, behalve dan de laatste week v a n Augustus. De periode v a n 26-30 Augustus schijnt dan ook a l l ~ n maar k w a a d gesticht te hebben. I n de meeste rassen viel sleehts een geringe a a n t a s t i n g v a n roodrot waar te nemen. Alleen de laatrijpe rassen vertoonden nu een aantasting, die, hoewel op ziehzelf niet buitengewoon erg,
253 toch ongewoon was, o m d a t z e v o r i g e jaren hierin niet voorkwam. t Was niet meet dan 189176. M e n kan na deze uiteenzetting m.i. moeilijk o n t k o m e n aan den indruk, welke deze cijfers geven. De roodrot-aantasting ben ik gewoon v a n jaar t o t jaar nauwkeurig vast te stellen op een g r e e t a a n t a l perceelen. H e t heeft er dan ook niets van, dat bet v e r b a n d tusschen Phyt. erythroseptica en de voorkomende hitteperiodes , g e z o c h t " meet worden genoemd. V66r 1932 had ik niet her geringste vermoeden van in deze riehting te moeten zoeken. Veer mij staat vast, dat Ph. erythroseptica op besmette gronden in sterlce mate optreedt tengevolge van een tijdper/c van eenige dagen ster/ce verwarming van den grond. Daarbij houd ik vast aan de meening, dat de aardappelplanten alleen aangetast worden, zoodra ze eenigszins beginnen te rijpen o f noodrijp worden. V a n a f 1930 heb ik gemeend de bestrijding van roodrot te moeten zoeken in her vinden v a n o n v a t b a r e vari~teiten aardappels. Z o o zijn de rassen Populair, R o o d e Star en ook v a a k Eigenheimer minder sterk aangetast dan andere. Eersteling en Bintje worden bijna steeds sterk aangetast. 1931 H e r jaar 1931 staat buiten mijn waarnemingen, o m d a t vrijwel atle aardappels vernietigd waren tengevolge van een w o l k b r e u k op 7 Mei. W a t ik er nog van gezien heb, was een be]angrijke aantasting v a n de zeer vroege vari~teiten. 1932 I n 1932 viel reel besehadiging door roodrot waar te nemen in vrijwel alle vari~teiten, vooral op die plekken, waar de loofontwikkeling geringer was. 1933 Her jaar 1933 kenmerkte zich door zeer goede loofontwikkeling der aardappels (regenval in J u n i 135 mm). R o o d r o t viel in beteekenende mate niet waar te nemen. Men ziet hier dus al weer evenals in 1927, dat een groote regenval en goede loofontwikkeling samengaan met geringe roodrotaantasting. Een langdurige hitteperiode is er dit jaar ook niet geweest. Wel is de t e m p e r a t u u r een paar dagen zeer hoog geweest, doeh de periode was te kerr, en de grond te rijk aan w a t e r en de loofontwikkeling te goed, dan dat deze ,,hittegolf" blijkbaar k w a a d heeft kunnen stiehten. 1934 Over 't algemeen is de sehade, door roodrot dit jaar veroorzaakt, aanzienlijk geweest; vooral in de vroege rassen. Bijna geen pereeel in mijn omgeving was er vrij van. Populair m a a k t e een gunstige uitzondering (hoogstens 1%). Waarsehijnlij k is dit een gevolg v a n betere groeivoorwaarden v e e r de aardappels
254 in Augustus. De t e m p e r a t u u r was toen lager, en er viel behoorlijk veel regen (106 ram). 1935 Heb ik in her voorgaande vermeld, dat roodrot in 1934 optrad bij totale ontwatering tijdens den zomer, en daarmee aangetoond, dat her optreden van Phyt. erythroseptica niet kan worden bestreden door ontwatering tijdens de groeiperiode ; uit mijn waarnemingen in 1935 meen ik te k u n n e n verklaren, w a a r o m dan toeh juist roodrot te vinden is op gronden met een gebrekkigen r a t e r afvoer. I n her najaar 1934 is op de landerijen in mijn omgeving, waaronder ook mijn bedrijf, een belangrijke verbetering tot stand gekomen in de waterafvoer. Hoofdleiding zoowel als de slooten zijn uitgediept en verbreed, zoodat her waterpeil in de slooten 60 cm lager werd. Dit bleef ook in den winter bij grooten regenval tamelij k constant. 9De slecht doorlatende lagen in den ondergrond bevonden zich nu meestal boven den slootwaterspiegel. Dat de ontwatering nu ook naar beneden, dus door de vaste laag plaats vond (al ging her ook langzaam) kon ik duidelijk vast stellen. Die vond voorheen niet plaats. Her groote versehil in ontwatering zit juist niet zoo zeer in een vluggere afvoer van het r a t e r , m a a r m.i. in de totale ontwatering. D e slecht doorlatende laag in de veengronden loopt niet overal horizontaal, m a a r vormt dikwijls kuilen, waarin r a t e r blijft staan, dat nooit verw~jderd wordt, als her zich niet d66r de vaste laag begeven kan. I n dit stilstaande veenwater k u n n e n de oSsporen van de ziekte achterblijven en worden met her water door de planten weer opgetrokken in tijden van groot watergebrek. Is de regenval in de groeiperiode der aardappels z66 groot, dat geen water uit den ondergrond wordt opgetrokken, dan blijven ook de ziekteverwekkers daar achter. Dat met de totale ontwatering ook de smetstof van roodrot uit d e n grond verdwijnt, hetzij dan, d a t de oSsporen uitspoelen in den winter bij grooten regenval, of dat de ziekte bij afwezigheid van stilstaand water zich n i e t in stand kan houden (dus afsterft), is hier bewezen in de jaren 1935, 1936 en 1937. Op die perceelen, waar de vaste laag zich nu bevindt boven den stand van bet. slootwater in den regentijd (winter), is de ziekte niet meet waargenomen. Voorheen waren dit de ergst aangetaste perceelen. Op die pereeelen, waar de vaste laag zich nu, bij den tegenwoordigen slootwaterstand (1,20 m beneden oppervlak~e) gelijk of beneden dit peil bevindt, is de toestand vr~jwel onveranderd gebley e n ; d.w.z, als de omstandigheden voor roodrot gunstig zijn ge-
255 weest, ziet men daar een geringe aantasting (=k~%). Zulke perioden k w a m e n in deze 3 jaren wel veer, hoewel niet duidelijk. Trouwens op landerijen, w~ar de ontwatering niet verbeterd was, t r a d roodrot in deze jaren wel weer op, voornamelijk in 1936. W a t hier op den veengrond de smeerlaag beteekent (sores ook nog vast veen) zal op kleigronden de kniklaag en op zandgronden de oerlaag wel zijn, n]. een hindernis v e e r de waterverversohing in den ondergrond, waarmee de voorwaarden v e e r her optreden van Phyt. erythroseptica M gedeeltelijk aanwezig zijn. Op goed o n t w a t e r d e gronden aeht ik een groote regenval in den winter gunstig v e e r de bestrijding van roodro~. I k stel mij veer, dat op deze wijze veel s m e t s t o f van do ziekte uitspoelt. Zou her zoo zijn, dat door diepe ontwatering de zwam afsterft, on d a t deze zieh beter kan h a n d h a v e n bij groote voehtigheid, dan zou d a a r v a n tooh iets hebben moeten blijken in hot jaar 1927. De regenval is teen niet alleen gedurendo den zomer, maar ook tijdens den voorafgeganen winter greeter geweest dan andere jaren. De winters, voorafgegaan ann 1929 en 1934, t e e n de roodrotaantasting erg was, zijn zeer droog geweest. Einde 1935 was ik met de hiervoren besehreven studio gereed gekomen, doeh wilde eerst alles nog eens toetsen ann war in 1936 e n 1937 zou zijn waar te nemen, Mvorens er lets van te publioeeren. De in deze laatste jaren opgedane ervaringen sluiten wel aan bij de voormelde, en bevestigen versohillende veronderstellingen. In 1936 was in 't voorjaar slootmodder over 't land gebraeht, afkomstig ui~ slootenlangs perceelen, waar voorheen roodrot veer kwam. O p deze plekken zag ik in den nazomer soms een roodrotaantasting in de aardappels. Deze waarneming blijkt te bevestigen, dat de o6sporen van Phyt. erythroseptica's winters uitspoelen met hot overtollige regenwater en dan hog eenigen tijd in de slootmodder achter kunnen blijven. De hierboven beschreven studio meen ik te kunnen samenvatten in de volgende stellingen: ]. De aardappelziekte, veroorzaakt door Phytophthora erythroseptica wordt waargenomen op verschillende grondsoorten, doeh met name op onvoldoende ontwaterde veengronden. De s m e t s t o f blijft da~r in den grond aohter en kan in latere jaren opnieuw de ziekte in een aardappelgewas doen uitbreken, 2. De belangrijkheid van de ziekte b l i j k t uit her sores groote percentage aangetaste aardappelknollen, welke dientengevolge verrotten; de sehade kan greet zijn:
256
3.
4.
5.
6.
a. o m d a t her meestal de dikste knollen zijn, we]ke aangetast worden, b. o m d a t deze aantasting niet altij d direct w a a r n e e m b a a r is, en c. o m d a t de zieke knollen bij bewaring andere aantasten, wanneer vocht en warmte in voldoende mate aanwezig zijn. Op besmette gronden treedt de ziekte ernstig op in een aard~ppelgewas bij een hooge t e m p e r a t u u r van den b o d e m (waarsehijnlijk 20 ~ C o p 10 cm diepte) en t e n optrekken van water uit den ondergrond. Bij t e m p e r a t u r e n b o v e n 22 ~ C breidt de ziekte zich sne] uit. De ziekte treedt op besmette gronden niet in belangrijke mate op, wanneer de b o d e m t e m p e r a t u u r laag blijft gedurende de groei-, maar vooral tijdens de rijpingsperiode der aardappels, ed de regenval voldoende is om in de waterbehoefte der planten te voorzien. Her optreden van de ziekte kan op besmette gronden belangrijk worden tegengegaan: a. door aardappelvari~teiten te gebruiken, welke tot laat in den zomer den grond bedekken met een sehaduwgevend, flink ontwikkeld loofgewas. b. door die middelen aan te wenden, welke een goede bladontwikkeling bevorderen, als ruime bemesting met stikstof en chloorvrije kali, doelmatige grondbewerking en tijdige onkruidbestrij ding.. c. door verbetering van de s t r u k t u u r v a n den bouwgrond, waardoor de grond minder warmte geleidt en er minder water v e r d a m p t , d. door her vermengen v a n den bouwlaag met ruwe organische stoffen en groenbemesting, 't welk eveneens de w a r m t e geleiding tegengaat. De ziekte wordt doeltreffend bestreden door zeer diepe ontwatering, vooral tijdens den winter, zoodat t o t op groote diepte geen stilstaand water aehterblijft, en door verbetering van de doorlatendheid v a n den ondergrond.
R E C T I F I C A T I E artikel I~ A. OvIsGz: K w a d e harten-proeven in Zeeland in 1937. Afl. 4. De tabel op blz. 212 moet als volgt gelezen worden: Opbrengst per are in kg 1
Onbehandeld . . . . 100 kg MnSOa . .
31 32
2
27 28,5
lO00-k, gewicht 1
2
412 410
410 409