Mijn straat
Een zoektocht naar alles wat zich op, bij, langs, onder en boven de straat bevindt.
1
Onze straat Ons huis ligt aan een straat. Die straat is ons heel erg vertrouwd. Zeker als je er al wat langer woont, geeft het een gevoel van thuiskomen als je na school je straat inkomt. Over iets wat zo gewoon en dichtbij huis is en wat je iedere dag ziet, denk je meestal niet na. Maar een straat is interessanter dan je denkt. Honderd jaar geleden zag een straat er nog heel anders uit. In deze lesbrief gaan wij de straat eens goed bekijken. Wat maakt een straat tot een straat? Hoe ziet jouw straat eruit? We gaan eens kijken wat er allemaal op, bij, langs, onder en boven Opdrachten de straat te vinden is. 1. Hoe ziet jouw straat eruit? Probeer zoveel mogelijk op te noemen, zodat iemand die bij jou op bezoek komt jouw straat meteen zal herkennen. 2. Maak daarna met je fototoestel foto’s van jouw straat. Ontdek je nog meer dingen waarmee je jouw straat kunt beschrijven?
Wat is eigenlijk een straat? Eigenlijk zijn straten al heel oud. De Romeinse steden kenden al straten die zomer en winter goed te berijden waren en waar het regenwater en het rioolafval werden afgevoerd in goten. Een straat is niet hetzelfde als een weg. Een straat is een weg die verhard is en waaraan mensen wonen. Niet alle wegen zijn dus straten. Bij een weg kunnen we denken aan een route om bij jouw straat te komen of aan een drukke verkeersweg, of een weg die door de polder loopt. Het woord ‘straat’ komt van de Latijnse woorden ‘via strata’ en betekent ‘verharde weg’. Je kunt ook denken aan het woord ‘bestrating’. Het plaveisel (de bedekking) hoeft niet te bestaan uit straatstenen; het kan ook asfalt of iets anders zijn. Straten hebben allemaal een naam. Soms eindigt die naam wel op ‘weg’. Een straat kan ook een plein zijn, maar het is altijd een gebied waar mensen leven. De straat bestaat uit heel wat meer dan een rijbaan voor auto’s.
Opdrachten 1. Waar komt het woord straat vandaan? Wie hebben het woord bedacht? 2. Hoeveel soorten straten en wegen ken je? 3. Hoeveel soorten weg bedekkingen kun je opnoemen?
2
Verhard wegdek In de middeleeuwse steden moesten de mensen zelf zorgen voor de bestrating. Ook waren zij zelf verantwoordelijk voor het onderhoud, zoals het vervangen van verzakte straatstenen. Ook het schoonhouden van de straat was een taak van de mensen zelf. De straat bestond eigenlijk uit een buurtgemeenschap, die genoemd werd naar een straat. Daar hoorden namelijk niet alleen de mensen bij die in de huizen woonden die direct aan die straat grensden, maar ook de bewoners van de huisjes in de smalle zijstraatjes. In de Middeleeuwen waren de wegen niet erg begaanbaar. Ze waren van zand en in de winter of na regen waren ze heel modderig met veel kuilen. Afval werd gewoon op de weg gedumpt. Ook kon je er vee en kippen
Opdrachten 1. Hoe leefden de mensen voor dat er straten waren? Probeer het je eens voor te stellen en schrijf op wat je allemaal zou tegenkomen
tegenkomen. Varkens vonden het heerlijk om in de afval te wroeten. Er lagen niet alleen uitwerpselen van dieren, maar ook van mensen. In een middeleeuwse stad rook het dus niet bepaald fris.
2. Een middeleeuwse straat was de bron van allerlei ziekten. Hoe zou dat komen?
Rond het jaar 1750 ging het stadsbestuur zich bemoeien met de verbetering van straten. In die tijd begonnen mensen te ontdekken dat vuile straten slecht waren voor de gezondheid van de bewoners. Het werd verboden om je afval nog zomaar op straat te gooien en steeds meer straten kregen een verhard wegdek. Vooral de straten waaraan deftige mensen woonden en de straten in het centrum van de stad werden verhard met staatstenen.
3. In arme landen zien de straten er soms net zo uit als bij ons in de Middeleeuwen. Zoek op internet een plaatje van een straat waar dieren los rond lopen.
3
4
Straatwegen Het bestuur van het land ging ondertussen inzien dat verharde wegen van de ene naar de andere stad de reistijd veel korter maakte en dat dat gunstig was voor de handel en de welvaart van het land. Deze wegen werden ‘straatwegen’ genoemd. De wegen eindigden steeds in een belangrijke stad. Voor 1800 waren er al enkele straatwegen aangelegd voor wat korte stukken. In 1663 was er een keiweg die van Den Haag naar Delft liep. In 1712 besloot de stad Luik (in België) een goede wegverbinding te maken met steden in Brabant. Honderd jaar later was de straatweg tussen Luik en ’s-Hertogenbosch klaar. Vanaf die tijd werd er hard gewerkt aan nieuwe straatwegen, zoals de straatweg van Rotterdam naar Delft en de straatweg van Haarlem naar Den Haag. In 1810 werd Nederland een deel van Frankrijk. De keizer van Frankrijk, Napoleon, vond goede wegverbindingen belangrijk voor de handel en voor het leger. Eén van de wegen die hij liet aanleggen was een weg van Amsterdam naar Parijs. In 1812 kwam de Opdrachten Amsterdamsestraatweg tussen Amsterdam en 1. Vroeger waren er straatwegen om van de ene Utrecht gereed. Het stuk plaats naar de andere plaats te rijden. Welke weg bij de stad Utrecht vervoersmiddelen waren er tweehonderd jaar werd een echte straat, geleden? die dus al tweehonderd jaar bestaat en Amster 2. Hoe reis je tegenwoordig van de ene stad naar damsestraatweg heet. de andere?
5
Straatnamen Alle straten hebben een naam. De oudste straten van Nederland vinden we natuurlijk in de oudste steden. Waarschijnlijk was de Hertogstraat in Nijmegen één van de eerste straten. Deze straat was er al in de tijd van de Romeinen en was het startpunt van een weg die naar Maastricht liep. In 1382 werd die straat vermeld als ‘Hertsteeg’. Het was een deel van een zogenaamde ‘heerweg’ (heer of heir betekent ‘leger’) waarover de legers trokken. We kennen geen straatnamen van vóór 1300, maar dat wil niet zeggen dat de mensen de straten geen naam gaven. Die namen zijn niet meer terug te vinden in oude archieven of ze werden niet opgeschreven. In de meeste steden en dorpen had je vier soorten straatnamen. Er waren straten die genoemd werden naar het kenmerk of de ouderdom van die straat. Zo had je de Korte Steeg, de Verlengde Korte Steeg, de Langstraat, de Hogesteenweg, de Keistraat, de Nieuwstraat, de Oudestraat. Ook waren er straatnamen die verband hielden met de richting waarnaar ze liepen, bijvoorbeeld: Maasstraat, Rijnstraat, Schiedamse straat, Vughterstraat. Er waren ook straten met namen die sloegen op de handel en de beroepen van de bewoners van die straat. Je kunt dan denken aan: de Varkensmarkt, de Vismarkt, de Leerlooiersgracht, de Smedenstraat, de Wevers straat, de Mandenmakersstraat. Een vierde groep straatnamen Opdrachten bestaat uit straten die verwijzen naar iets bijzonders in die 1. Waarom zijn er vooral in het oude centrum straat of naar de ligging in de van een stad veel straatnamen die eindi buurt van iets bijzonders. gen op ‘straat’? Voorbeelden van zulke straatnamen zijn: de Kerkstraat, de 2. Ken je straatnamen die ergens naar Schoolstraat, de Kanaalstraat, genoemd zijn? Noem er minstens drie en de Gasthuissteeg, de Putstraat. zoek uit waarom ze zo heten. Als je ze niet Nu nog vind je in veel centra uit je hoofd weet, kun je ze opzoeken. van oude steden zulk soort namen.
Huisnummers De huizen hadden vroeger geen nummer. Wel hadden ze vaak een naam. In de binnenstad van bijvoorbeeld ’s-Hertogenbosch, Sittard en Gouda vind je die namen nog vaak op de gevels van oude huizen. Vanaf ongeveer 1800 hadden de regering en ook het bestuur van steden en dorpen er behoefte aan om beter te weten wie waar woonde. Daarom werd in 1811 de zogenaamde Burgerlijke Stand ingevoerd door de Fransen, die hier toen de baas waren. Vanaf die tijd werd er precies in boeken opgeschreven wie geboren werd, trouwde of dood ging. Het was handig om erbij te zetten waar die mensen woonden. Iedere gemeente ging daarom een eigen systeem bedenken om de huizen aan te duiden. Op veel plaatsen kwamen er wijkindelingen met letters A, B, C. enzovoort. De huizen werden meestal genummerd per straat of per wijk. Bij het nummeren van de huizen begonnen ze bij het huis in de straat die het dichtst bij het stadhuis lag. Aan de ene kant van de straat kregen de huizen even en aan de andere kant oneven nummers. In sommige steden zijn de even nummers aan de linkerkant en in een andere stad aan de rechterkant. Maar binnen dezelfde stad werd het steeds op dezelfde manier gedaan. Als aan een kant van de straat geen huizen stonden, dan werd gewoon doorgenummerd, even en oneven achter elkaar.
Opdrachten 1. Ken je in jouw woonplaats nog huizen die een naam hebben? Welke? 2. Als je in een straat loopt en je ziet de huisnummers steeds hoger worden, loop je dan naar het centrum toe of er juist vanaf? Hoe weet je dat?
Pas in 1851 kwam er een wet voor het hele land waarin bepaald werd dat gemeenten moesten worden verdeeld in wijken en dat ieder huis een nummer moest krijgen. In steden woonde iedereen aan een straat met een naam, maar op het platteland niet altijd. Vooral daar was het heel handig dat een huis een letter van een wijk en een nummer kreeg. Zo kreeg een huis bijvoorbeeld de combinatie ‘C 31’. Die wet bepaalde ook dat gebruikte straatnamen officieel vastgelegd moesten worden. Vóór die tijd hadden straten soms een paar namen. In steden kwamen steeds meer straatnaambordjes.
6
Buurten met dezelfde soort straatnaam Na 1850 ging de bevolking flink groeien en er kwamen nieuwe wijken. Het werd toen gewoon dat er straten naar belangrijke personen uit de geschiedenis werden genoemd. Vaak eindigde de naam van een nieuwe straat niet meer op ‘straat’, maar op ‘weg’. De oude benaming ‘straat’ doet denken aan het bestraten, het verharden. Bij nieuwe straten was het vanzelfsprekend dat ze verhard waren. Later, in de twintigste eeuw, toen de bevolking nog sneller ging groeien, werden er voor de straatnamen bepaalde thema’s aangewezen per wijk. Je kreeg buurten waar de straten namen hadden van dieren, bloemen, bomen, vogels, geleerden, heiligen, componisten of rivieren. Soms werden oude namen van stukken grond of van een verdwenen boerderij aan een straat gegeven. In Nederland is het meestal zo dat als een straat naar een persoon wordt vernoemd, die persoon moet wel gestorven zijn. Straten kunnen wel vernoemd worden naar nog levende leden van de koninklijke familie.
Opdrachten 1. Hoe heet de straat waarin je woont? Waarom heet die straat zo? 2. Welke soorten straatnamen bestaan er in jouw woonplaats? 3. Ken je ook buurten waar de straten allemaal naar een thema genoemd zijn?
7
Licht op straat In de middeleeuwse steden was het na zonsondergang erg donker op straat. Om nog iets te kunnen zien, droegen mensen een brandende kaars of een olielampje. Op 14 december 1570 besloot het bestuur van Den Haag om 33 lantaarns met kaarsen neer te zetten om de straten in het deftige deel te verlichten. Lantaarnopstekers zorgden ’s avonds voor het aansteken van de kaarsen. Dat zal wel heel bijzonder zijn geweest. Bijna honderd jaar later, in 1669, kwam er in Amsterdam straatverlichting. Er werden daar 1800 lantaarns geplaatst. In 1679 werd de straatverlichting in Den Haag sterk verbeterd. Er werden toen 300 nieuwe lantaarns geplaatst die brandden op olie. In steeds meer steden kwam straatverlichting. Deze lantaarns gaven nog niet zo veel licht als onze lantaarns. Een grote verbetering kwam met de invoering van de gaslantaarn. Jan Pieter Minckeleers had rond 1780 ontdekt dat steenkoolgas brandbaar is. Na experimenten kwamen ze erachter dat straatlantaarns daarop konden branden. Na 1800 ging men in verschillende plaatsen over op de gasverlichting. Toch moesten deze lampen ’s avonds één voor één aangestoken worden en ’s morgens weer worden gedoofd. Probeer je dat eens voor te stellen! Echt veel licht op straat kwam er pas toen er elektrische straatverlichting kwam. Nijmegen was in 1886 de eerste stad met elektrische straat verlichting. Andere Opdrachten steden volgden. In 1916 kwam in 1. Het moet wel heel fijn zijn geweest om Amsterdam het elekopeens ’s avonds te kunnen zien waar je trisch peertje (lampje) liep op straat. Wat zouden de mensen daardoor zijn gaan doen wat ze eerst niet in de lantaarn. deden? 2. Hoe zien de straatlantaarns er in jouw straat uit? Maak er eens een tekening van.
8
9
Een stuk frisser In de negentiende eeuw stonk het nog erg in de steden. Op straten lag overal afval en drek. Er was nog geen riool zoals wij dat kennen en het toilet bestond uit een simpele poepdoos met een gat. De mensen leegden hun poepdoos op straat of op de mesthoop. Het afvalwater liep meestal in een goot langs de straat naar een sloot. Die sloten werden ‘blauwsloten’ genoemd. Later kregen de meeste huizen een zogenaamde ‘beerput’, waar de wc op aangesloten werd. Een beerput is een soort grote ton in de grond, die af en toe geleegd moest worden. In de steden, die steeds voller werden, braken regelmatig besmettelijke ziekten uit, zoals de cholera. Om de hygiëne te verbeteren ging het gemeentebestuur onder de straat riolering aanleggen. In 1851 werd in Maastricht het eerste rioolsysteem van Nederland aangelegd met buizen onder de grond die het afval- en het regenwater afvoerden. Het was een hele verbetering voor de straat. De aanleg van een dergelijk systeem was een Opdrachten dure en ingewikkelde zaak. Daarom volgden andere steden maar langzaam. 1. Wat is een beerput? En wat is een blauwsloot?
Rond 1935 waren er nog huizen in Nederland, vooral in de stegen die wat achteraf lagen, die niet waren aangesloten op het riool en waarvan de bewoners hun poepdozen zelf moesten legen. Deze poepdozen of poepemmers konden gestort worden in de karren van de mannen van de reiniging. Deze mannen werden wel voor de grap ‘boldootmannen’ genoemd. Boldoot was een bekend eau-de-cologne merk.
2. Wat gebeurt er met alles wat uit ons toilet komt? Met andere woorden: waar gaat onze poep en plas naar toe? 3. Onder de straat ligt niet alleen de riolering. Er liggen allerlei kabels en leidingen. Weet je welke?
10
De stoep Een stoep is het deel van de straat waar mensen als klein kind niet vanaf mochten. Op de stoep kun je knikkeren, hinkelen en andere spelletjes doen. De stoepen zijn het gebied voor de voetgangers. Hier mogen geen auto’s en fietsers rijden. Tegenwoordig hebben bijna alle straten stoepen. Alleen in straten waar geen auto’s mogen komen zie je geen stoepen. Daar lopen de mensen op straat. Vroeger, nog tot in de twintigste eeuw, hadden veel straten geen stoepen. Deftige huizen hadden toen wel een eigen stoep. Zo’n stoep was een stenen verhoging direct voor het huis. Je kon zo via de stoep met droge voeten bij de voordeur van het huis komen. Oude huizen in bijvoorbeeld Amsterdam hebben vaak nog steeds een eigen stoep. Het woord ‘stoep’ heeft te maken met het woord ‘stap’. ‘Trottoir’ is eigenlijk een Frans woord voor stoep.
Opdracht 1. Waar kun je bij jou in de buurt veilig op straat spelen? 2. Welke straatspelletje ken je die jouw ouders of groot ouders deden? Vraag hen er naar. 3. Wat is het meisje op de tekening aan het doen?
11
Veilig oversteken Als je als voetganger een drukke straat wilt oversteken, kun je dat het beste doen bij een zebrapad. In de oude Romeinse steden kon je via stapstenen de weg met droge voeten oversteken. Je had voorrang op de passerende karren. Die moesten heel voorzichtig tussen de stapstenen doorrijden. Op een zebrapad heb je ook voorrang op het andere verkeer. Iedereen die wel eens een zebra heeft gezien snapt waarom wij witte strepen op de weg een zebrapad noemen. Pas rond 1960 verschenen er in Nederland zebrapaden. Officieel heten ze ‘voetgangersoversteekplaatsen’. In de begintijd stonden bij de zebra paden oranje knipperbollen om de automobilisten erop attent te maken dat ze in de buurt van een zebrapad waren. Tegenwoordig zijn er bij zo’n oversteekplaats vaak gewone stoplichten. Weet je trouwens waar en wanneer het eerste stoplicht kwam? In de toen al superdrukke wereldstad Londen werd op 9 december 1868 een verkeerslicht geplaatst. Het stoplicht werkte met gaslampen die een rode en groene kleur licht konden verspreiden. Ze werden met de hand bediend door agenten. Zo rond het jaar 1910 kwamen er in NoordAmerika elektrische stopOpdrachten lichten. In Nederland kwam in 1928 het eerste 1. Hoe moet je een weg veilig oversteken? stoplicht in de stad waar Philips de eerste gloeilam2. Weet je wat ‘klaar-overs’ zijn? Hoe zien pen heeft gemaakt: er eruit en wat hebben ze bij zich? Eindhoven. 3. Ken je een beroemd zebrapad waar een lied over geschreven is?
12
Verkeers borden Ook al loop je op een stoep, je moet toch uitkijken. Zeker als je in een winkelstraat loopt en naar mensen en reclameborden kijkt, kun je afgeleid worden. Je eigen woonstraat zal misschien niet zo druk zijn. Maar ook daar kun je opbotsen tegen mensen en tegen allerlei wegwijzers en verkeersborden aanlopen. Een wegwijzer, de naam zegt het al, wijst de weg. Ze kunnen aangeven welke kant je op moet om naar het centrum van een plaats te gaan, of naar het ziekenhuis of naar andere plaatsen. Tegenwoordig zijn het meestal grote borden boven de weg. Vroeger waren wegwijzers van hout. Verkeersborden zijn bedoeld om mensen op de straat aanwijzingen te geven voor het gebruik van de straat. Verkeersborden bestaan al heel lang, bijna zo lang als er straten zijn. Iedere plaats en ieder land had zijn eigen stijl om aanwijzingen voor het verkeer te geven. Als je in een ander land kwam, begreep je soms de aanwijzingen niet. Op een grote vergadering in Rome in 1908 hebben de landen van de wereld afspraken gemaakt over de verkeersborden. Nu lijken de verkeersborden in de hele wereld veel meer op elkaar. Verkeersborden kunnen we in vier grote groepen verdelen. Er zijn ronde borden met een rode rand. Die noemen we verbodsborden. Als daar een fiets op afgebeeld is dan betekent dat: verboden te fietsen. De ronde blauwe borden zijn gebodsborden. Een rond blauw bord waarop een fiets is afgebeeld, geeft aan dat je als fietser op het fietspad moet rijden. De driehoekige borden met een rode rand worden waarschuwingsborden genoemd. Als daarop een fiets ingetekend staat dan moet je opletten voor fietsers. Een vierde groep borden zijn rechthoekige of vierkante blauwe borden. Dat zijn de zogenaamde aanwijzingsborden. De aanduiding voor een eenrichtingsweg (een blauw bord met een grote witte pijl) is daarvan een goed voorbeeld.
Opdrachten 1. Teken de vier soorten verkeersborden. 2. Hoe ziet een verkeers bord eruit bij een weg waarin je niet mag lopen? 3. In jouw straat zijn vast wel zaken in het verkeer die beter geregeld moe ten worden. Ontwerp daarvoor een nieuw verkeersbord
Hoera de post
13
In sommige straten zie je oranje brievenbussen staan waarin je de post doet die verzonden moet worden. Misschien is er wel zo’n brievenbus vlakbij jouw huis. Vroeger zagen die postbussen er anders uit. Rond 1850 kwamen er in de grote steden voor het eerst postbussen. Ze waren van ijzer en groen van kleur. In kleine steden moesten de mensen de brieven en pakketjes die ze wilden versturen naar het postkantoor brengen. Twintig jaar later waren er al heel veel postbussen. Een postbode ging in die tijd wel drie keer per dag op pad om de post bij de mensen te bezorgen. Na de Tweede Wereldoorlog werd de post nog maar twee keer per dag bezorgd en sinds 1969 nog maar één keer. Nu is het zelfs zo dat in sommige plaatsen op bepaalde dagen helemaal geen post wordt bezorgd, omdat de mensen steeds minder post krijgen. Zoals je wel weet veranderde de kleur van de postbussen. Na de groene volgden er rode brievenbussen. In 2006 begon men met het plaatsen van oranje postbussen. De laatste rode postbus werd in 2010 vervangen door een oranje. Hoe komt de post bij jouw in huis? Als jouw huis een voordeur aan de straat heeft, zit er waarschijnlijk in of naast de voordeur een gleuf waar de post door kan. In sommige huizen zit er achter die gleuf een kastje waarin de post terecht komt. Maar meestal valt de post op de grond. Oude huizen hebben vaak geen gleuf voor de post. De postbode moest dan bij die huizen aankloppen en de post afgeven. Voor mensen die flat wonen zijn er meestal postkastjes bij de ingang van het gebouw.
Opdrachten 1. Ken je oude huizen bij jouw in de buurt die geen gleuf heb ben voor de post?. Wat voor soort huizen zijn dat? 2. Hoe komt het dat er steeds minder post bezorgd hoeft te worden? 3. Zoek op wanneer de postzegel is uitgevonden.
14
De gezellige straat Je hebt ontdekt dat de straten van tegenwoordig veel schoner zijn dan vroeger. Zijn ze ook gezelliger en veiliger geworden? In de middeleeuwse straten kon je tegen een varken opbotsen of uitglijden over een hoop afval. Mensen gingen nog niet zolang geleden zomers vaak relaxen op een stoel voor het huis. Een praatje met de buren hoorde daar dan bij. Toch kunnen onze straten ook heel gezellig zijn. Wordt er in de straat niet af en toe een barbecue gehouden? En wordt er met Koninginnedag niet een vrijmarkt georganiseerd? Kleurt jouw straat ook oranje met de WK en de EK-voetbal?
Opdrachten 1. Bedenk een activiteit voor jouw hele straat. Iedereen moet eraan mee kunnen doen. 2. Als jij een nieuwe naam voor jullie straat mocht bedenken, wat zou dat dan zijn? Hij moet echt alléén maar op jullie straat slaan. 3. Schrijf een verhaal over een straat in de toekomst.
Een straat is zo gewoon nog niet. Iedere straat heeft zijn eigen sfeer en kenmerken. De geschiedenis ligt op straat en als je je best doet kun je je misschien voorstellen hoe de mensen vroeger leefden en wat alle veranderingen in die tijd betekenden. Van kuilen, varkens en stank naar asfalt, auto’s en elektrische straatverlichting, dat zijn grote veranderingen. Wie weet hoe jouw straat er over honderd jaar uitziet? Kinderen die dan een lesbrief over straten krijgen, vinden waarschijnlijk wat voor jou gewoon is héél vreemd.
F.C. Dondersstraat 1, 3572 JA Utrecht Telefoon 030 – 276 02 44 E-mail
[email protected] Websites www.volkscultuur.nl l www.jaarvanhetimmaterieelerfgoed.nl
Colofon Tekst:
Jos Wassink
Redactie:
Anneke Munnik en Ineke Strouken
Tekeningen:
Sandra Kleine Staarman