Een winterse zeereis naar Finland.
Fridjof Nansen met zijn schip de ” Fram” , Ernest Shackleton met de “ Endurance” en laat ik Willem Barentsz en Jacob van Heemskerk niet vergeten, waren mannen die mij, toen een van de winterkou verkleumd jongetje van ongeveer elf jaar, met bewondering vervulden. Waren zij niet de mannen die, met inzet van alles, de kou van de Noord en Zuidpool trotseerden en een weg zochten door het woeste en verlaten maanlandschap van ijs ? Wanneer ik boeken over hen las kwam ik vaak tot het besef dat ik veel te laat geboren was, maar daar kon ik mijn ouders toch moeilijk kwaad op aankijken, want was niet een van mijn voorouders reeds met zijn eigen zeilend vrachtschip naar Amerika gevaren en had zich daar gevestigd ? Een reis waarbij hij de Atlantische Oceaan was overgestoken en via de rivier de Hudson naar Lake Michigan was gevaren. Helaas was hij reeds in het begin van de vorige eeuw weer teruggekomen en heb ik nooit iets van zijn verhalen met eigen oren kunnen horen. Nee nu moest ik het doen met de verhalen van de “Fram”, de “ Endurance” en het “Behouden Huis” en die verhalen waren alleen in mijn verbeelding te zien. Maar prikkelen bleven die verhalen des te meer, jarenlang stimuleerden zij mijn verbeelding en ik kon er geen genoeg van krijgen. In 2010 voer ik, met een bulkcarrier, ten noorden van New Foundland, door de Labrador Stroom, langs het onbewoonde eiland Belle Isle, en wist dat ergens ten zuiden van dit gedeelte in de Atlantische Oceaan in 1912 een van de ijsbergen gedreven had die de Titanic tot zinken bracht en meer dan 1500 opvarenden het verhaal van deze eerste reis van dit schip niet meer aan hun familie konden vertellen. Langzaam maar zeker kreeg ik echter steeds meer een verlangen om een reis in de winter, naar het noorden te maken en zo scheepte ik op 18 februari 2012 in op het vrachtschip “ Plyca” . Nee het zou zeker geen reis worden zoals Nansen die eerder met zijn “ Fram” naar de Noordpool gemaakt had.. Althans hij probeerde met de “ Fram” de Noordpool te halen en toen hem duidelijk werd dat hem dit niet lukte ging hij te voet verder en kwam tot iets meer dan 86 graden, een afstand van 240 mijl, of voor de mensen die meer met kilometers en dergelijke vertrouwd zijn, was het 664 kilometer, Noorderbreedte, een hoogte die nog niet aan het eind van de 19e eeuw gehaald was, maar helaas werd hij gedwongen, om samen met zijn metgezel, Frederik Halmar Johanson, te voet verder te gaan. Niet dat dit nu bepaald een avondvierdaagse werd, want ze werden wel gedwongen om te overwinteren en te leven van walvisblubber en ijsberen ! Het schip waar ik echter mee zou gaan varen was van alle gemakken voorzien, een comfortabele hut met douche, een koelkast, een uitstekende kok, een sauna en fitnessruimte. En overal aan boord was alles uitstekend verwarmd. Kortom wat wil je nog meer als rechtgeaarde schommelstoel avonturier ? Maar lieten destijds Engelse ontdekkingsreizigers zich niet door de lokale bevolking in een kano door de wildernis van Noord Amerika vervoeren? En dacht een Franse ontdekkingsreiziger niet, toen hij zich over Lake Michigan door de indianen liet peddelen, dat hij, nadat hij zijn mooiste pak in die kano had aangetrokken, dat toen hij aan de overkant van dat meer in Indië was aangekomen daar door de notabelen uit India ontvangen zou worden? Maar zo gek was die redenering nog niet, want dachten onze eigen Willem Barentsz en Jacob van Heemskerk niet dat zij ook door de Noordelijke IJszee naar Indië konden varen en zo die vervelende piraten van Duinkerken konden omzeilen ? Een reis die overigens nu meer en meer tot de mogelijkheden
gaat behoren en ook nu is het omzeilen van die vervelende Somalische piraten weer een van de redenen om aan deze vaarweg te denken. Kortom waarom zou ik mij niet, net als die ontdekkingsreizigers die door anderen, meestal inboorlingen, hun hele hebben en houden lieten sjouwen, op een comfortabele manier naar de eenenzestigste Noorder breedtegraad laten vervoeren ? De “ Plyca” het schip waar ik de reis mee zou gaan maken, is ongeveer drie jaar oud en op een werf in Stettin gebouwd. Zij vaart voor de rederij Transfennica, die weer een onderdeel is van de rederij Spliethoff te Amsterdam. Deze rederij laat haar een geregelde dienst onderhouden tussen Antwerpen en de zuidkust van Finland. Een land waar ik nog geweest was, maar waarvan ik dacht dat het enigszins vergelijkbaar was met de uitgestrekte natuur van Canada, kortom veel bossen met beren en wolven, en dun bevolkt. Maar ook een land waar ik, voor wat betreft de geschiedenis, nog weinig van wist. Natuurlijk had ik van de beroemde generaal, of was het een maarschalk, Mannerheim gehoord. De man, die aan het begin van de tweede wereldoorlog zijn land zo moedig tegen een inval van Sovjet Unie had verdedigd, en laat ik Jean Sibelius niet vergeten, die met zijn prachtige symfonische gedicht “Finlandia”, een naam die mij toch op het spoor zou moeten zetten om de schoonheid van dit land verder te gaan onderzoeken. Heeft er ooit een ander muziekstuk aan de wieg van een nieuwe staat gestaan ? Bij mijn weten niet, en werden in Finland niet in 1975 de “Helsinki Akkoorden” gesloten, met hun nadruk, voor het eerst in de politiek, op de mensenrechten en die daarmee mede een begin maakten aan het einde van de Koude Oorlog en het ineenstorten van het Warschau Pact ? Finland een land van 180 000 meren en met ruim vijf miljoen inwoners die niet alleen het Fins als een officiële taal hebben, maar ook het Zweeds, het Sami, dat door de Lappen wordt gesproken en het Karelisch, dat door de, voor de Russen gevluchte inwoners van Karelië dat in de buurt van het vroegere Leningrad ligt, wordt gesproken. Maar ook een land waar na de Russische revolutie, een burgeroorlog in 1918 uitbrak. Deze oorlog ging tussen de socialisten en de conservatieven, duurde ongeveer een half jaar, en kostte aan ruin 11.000 Finnen het leven. Finland deelde ook het lot van vele andere kleine landen in Europa, namelijk dat de kleine landen als slagveld door de grote landen in Europa werden gebruikt. De Russen vielen het land in de jaren dertig van de vorige eeuw binnen, maar niet alleen de Russen, ook de Duitse troepen werden door de Finnen eind 1944 uit hun land verjaagd. Dit was het land waar ik naar toe wilde reizen, maar eigenlijk ging het niet alleen om Finland als bestemming, maar was de reis zelf voor mij eigenlijk veel belangrijker. Als vijftienjarig ketelbink had ik al door de Duitse Bocht boven de Wadden eilanden gevaren, maar het gedeelte dat daarna kwam, het Noord Oostzeekanaal, de Oostzee, en de Botnische Golf, was nieuw voor mij, en waarom zou ik wachten tot ze er lieflijk in de zomer er bij zouden liggen? Is de natuur vaak niet mooier wanneer zij ruig en ongenaakbaar is ? Wanneer ze je het gevoel geeft dat je maar een klein mensje bent ? Hoe vaak stond ik niet als jongen, wanneer het onweerde, naar buiten te kijken en genoot, achter het veilige raam van het huis van mijn ouders, van de bliksemstralen en de donderslagen ? Nee, ik koos er voor om midden in de winter naar het hoge noorden te gaan. Ik wilde een bevroren zee zien, het, als het even kon, Noorderlicht, en daar dan weer, rillend van de kou, van genieten ! Zo brak voor mij zaterdag de achttiende februari aan, de dag van vertrek uit de haven van Antwerpen en
begon ik met het schrijven van een dagboek van deze reis. Eerder had ik al een dagboek van een reis met een bulkcarrier die, geladen met staal, van IJmuiden naar Burns Harbor, misschien wel de lelijkste haven van de wereld, maar hij lag wel bij Chicago, geschreven en dat was mij goed bevallen. M'n vader, die tot mijn geboorte altijd de zee heeft afgeschuimd en daar de mooiste verhalen over kon vertellen, zei altijd dat een schip vrouwelijk is, waar hij dan onmiddellijk aan toe voegde dat je er nooit van op aan kon wanneer een schip aankwam in een haven, of er weer vertrok , en ik begon hem bijna gelijk te geven, want wat gebeurde er; de brave Belgische loodsen, die ambtenaren zijn zijn, gingen staken ! Laten ze dat nu net voor het vertrek van mijn reis gaan doen ! Van mijn reisbureau kreeg ik al een verontrustend telefoontje dat de reis wel eens met een week uitgesteld zou kunnen worden. Maar ik troostte mij maar met de gedachte dat ik een dergelijke week niet in de vertrekhal van Schiphol hoefde door te brengen, want als daar de verkeersleiders gaan staken; berg je dan maar ! Maar er kwam een tweede telefoontje. Dit keer was de stem van de mevrouw van het reisbureau duidelijk opgeluchter. Ze vertelde mij dat de reis gewoon op de afgesproken datum door zou gaan en of ik mij maar op de afgesproken datum om elf uur b ij het schip wilde melden. De dag van vertrek begon met een zacht zonnetje, zo'n zonnetje die je verlangen naar het voorjaar alleen maar sterker maakte. Jan de Kort die mij, met Lenie, mijn vrouw, wegbracht, tufde de zoetgevooisde Vlaamse stem van de TomTom, die ik voor deze gelegenheid speciaal had opgezocht, achterna en zo kwamen we zonder problemen bij de “ Plyca” in Antwerpen aan. De laadklep aan de achterkant van de Plyca stond helemaal open en duidelijk waren de drie verdiepingen van het schip te zien. Vrachtwagens met containers reden af en aan het schip binnen, zetten hun aanhangwagen met de container ergens in het schip neer en reden weer, om een volgende lading te halen, weer de kade op. In de '”tally office” zat de, maar dat wist ik toen nog niet, eerste stuurman , die in spijkerbroek en tshirt gekleed was, al die naar binnen denderende vrachtwagens te controleren. Het was zijn taak om de lading van het schip zo goed mogelijk neer te zetten, zodat wij niet, zoals eerder bij een ander schip schip, de “ Republica di Genova” van de Grimaldi lijn, was gebeurd, waar door een verkeerde belading het schip kapseisde en midden in de haven van Antwerpen. De eerste stuurman had dus een uitermate belangrijke functie, maar dat was niet aan zijn kleding te zien. Hij had geen gouden banden en droeg geen, keurig in het snit zittend, uniform met een oogverblindend wit overhemd, nee, hij liep gewoon in zijn spijkerbroek rond. Nadat ik mij aan hem had voorgesteld vroeg hij aan een matroos om mijn koffer naar mijn hut te brengen. Die arme man ! Hij moest mijn koffer 150 treden van de scheepstrappen omhoog dragen en telkens stond er op de trede geschilderd hoeveel treden men nog te gaan had Nog 125 treden, nog 100, nog 85 en dan, als tussendoortje, van de ene kant van het schip naar de andere kant lopen en daar dan weer de rest van alle treden naar boven lopen. Maar er kwam geen klacht over de lippen van de matroos, waarna hij mij glimlachend bij de kok bracht en een ding was mij al direct duidelijk geworden. In de reisfolder stond namelijk dat de passagiers op een vrachtschip goed ter been moesten zijn en dat was volkomen waar ! De hut waarin ik de komende dagen zou verblijven maakte op mij een indruk dat ik me daar wel thuis zou kunnen gaan voelen. De kooi was lang genoeg voor mij, er was een tafel waarin ik kon schrijven, een douche en een koelkast waren ook aanwezig, maar bovenal was er een prachtig uitzicht op de zee. Kortom alles was voor een aangename reis aanwezig. Nadat ook Lenie, mijn vrouw, en Jan, een vriend van ons, hadden laten weten dat de hut hun alleszins
meeviel gingen we op verkenning uit. Ik wilde mij namelijk aan de kapitein voorstellen. Gelukkig kwamen wij hem al gauw in een van de gangen tegen.
“ Willen jullie soms wat soep voor de terugweg ? “ bood hij Lenie en Jan heel gastvrij aan. Nu dat was niet tegen dovemansoren gezegd en al gauw zaten we achter een rijk gevuld bord snert met roggebrood en maakten we gelijk van de gelegenheid gebruik om met de kok kennis te maken. Hij bleek in Lissabon te wonen, sprak perfect Nederlands en wist op een uitstekende manier het oerHollands recept van het maken van snert te beheersen, en zijn Nederlands had hij al door het dertien jaar varen voor de rederij Spliethoff geleerd . Tussen het nemen van afscheid en het laatste zwaaien naar elkaar en het vertrek van een schip valt altijd een leegte. De vertrouwde mensen om je heen zijn weg en de mensen waar je nu mee optrekt zijn nog niet vertrouwd voor je en dat laatste is op zo'n moment ook nog een beetje moeilijk. Eigenlijk zijn het nog vreemden voor je en heb je vaak niet meer dan een eerste indruk van iemand tot je beschikking, en daarbij komt dat elk lid van de bemanning hard werkt werkt om het schip op tijd voor vertrek klaar te krijgen en ik vond dat ik hen daarbij zo min mogelijk moest storen, maar na enige tijd hoorde ik in het inwendige van het schip een diep gerommel, of beter gezegd, een gebrom en dat duidde er op dat de motoren gestart werden. “ Ah er komt leven in de brouwerij” dacht ik bij mijzelf, maar algauw besefte ik dat er tussen het starten van de motoren en het daadwerkelijk wegvaren nog wel enige tijd zit. Eerst moeten namelijk de motoren van smeerolie voorzien en die olie moet zich goed door de motoren verspreiden en dat duurt op zich al gauw een kwartier, dan moet er bekeken worden of de koeling van de motoren goed werkt, want aan een oververhitte motor op de Westerschelde heb je niets ! Maar na een poosje bleek alles te functioneren zoals het zou moeten en kwamen we langzaam los van de kade. De mannen die de trossen van de bolders losgooiden leken vanaf een hoogte van dertig meter wel thuis te horen in Madurodam. Langzaam, zonder de hulp van sleepboten, kwam de “Plyca” los van de kade, voor haar was het weer de zoveelste reis naar het hoge noorden, maar voor mij was het de eerste reis, en wat zou die reis mij brengen ? Aan bakboord zag ik dat er nog een paar schepen aan de kade lagen. Eentje had de naam “ Baltic Ace” en het was typisch zo'n schip dat voor het vervoer van auto's gebouwd was Erg hoog en vierkant gebouwd. Met daar bovenop, als een lang gerekt lint, de verblijven voor de bemanning. “ Zo'n schip zal zeker bij een beetje wind al een behoorlijke windvang hebben, die zou weleens lekker te keer kunnen gaan op een knobbelig zeetje ! “ dacht ik bij mijzelf . “ He !” werd er met een duidelijke stem geroepen. “Wie kan mij nu roepen ?” dacht ik, maar nog een keer werd er geroepen, maar zag weer niemand die mij kon roepen, tot dat ik de kapitein, meer officieel ook wel : gezagvoerder” genoemd, recht boven mij stond en mij wenkte om bij hem op de brug te komen, en dat liet ik mij geen tweede keer zeggen, want de brug van een schip is nu eenmaal de mooiste plek waar je tijdens een zeereis kan zijn. Daar gebeurt het, daar worden de beslissingen genomen, vanaf de brug wordt zo'n reusachtig schip bestuurd, daar worden de koersen uitgezet. Kortom het is het zenuwcentrum van een schip ! Op de brug gekomen zag ik dat hij de enige persoon was op de brug ! Geen matroos die achter het stuurrad stond en de koersaanwijzingen van de kapitein opvolgde, geen andere officieren die druk bezig waren met het doen en laten van het schip. Nee, de kapitein stond helemaal alleen op de brug en toen ik wat beter keek zag ik dat hij dat ruim tweehonderd meter lange schip alleen maar met een joystick en wat
handels voor de boegschroef bediende. Ondertussen wees hij mij naar een groot containerschip en zei dat die daar al een tijd met schade aan zijn machine lag en dat ze die daar ter plekke aan het repareren waren en even later attendeerde hij mij op een grote nieuwe haven, of een “ dok” zoals ze in Antwerpen zeggen, aan het werk waren. Behoedzaam naderde hij de sluis en toen de lichten van de sluis op groen sprongen stuurde hij het schip heel voorzichtig de sluis in, maar ik verwonderde mij er over toen we de paal passeerden die langs de rand van de sluis stond, hoe snel het schip nog voer, en dat we nu toch wel gauw tot stilstand zou moeten komen want anders zou aan de andere kant de sluisdeur er uitgevaren worden ! Maar met dezelfde behendigheid als de sluis werd binnen gevaren werd dit grote schip ook keurig voor de sluisdeuren aan de andere kant van de sluis stilgelegd. Telkens weer dwingt het manoeuvreren met zo'n groot schip bij mij respect af. Je zult maar een schip van zo'n tweehonderd meter lengte in een sluis moet afmeren die nauwelijks groter is dan het schip waar je mee vaart en dat bij een eventuele botsing de gevolgen niet te overzien zijn ! Ik heb soms al moeite met het maken van een parkeersteek ! Terwijl we in de sluis lagen kwam de loods, met een stagiaire, aan boord. De loods zei geen boe of bah, stelde zich nauwelijks aan iemand voor en onwillekeurig kwam bij mij de gedachte op dat hij, om een gesprek over de staking, die veel overlast voor de “ Plyca” had gezorgd, maar elk gesprek, bang als zou kunnen zijn om commentaar te krijgen, uit de weg ging.” Maar niets van dat alles, de kapitein was uiterst beleefd en al gauw verlieten we de sluis en draaiden de Westerschelde op. De koeltorens van de kerncentrale bij Doel, die bijna letterlijk op de grens met Nederland staan, werden al gauw gepasseerd, direct gevolgd door Blekers graf, of te wel de Hedwigepolder, waar aan de Belgische kant ijverig met draglines werd gewerkt en aan de Nederlandse kant geen enkele activiteit te bespeuren was. Het verdronken land van Saeftinge, de jachthaven van Paal gleden we voorbij, kortom er was genoeg te zien. Om je een idee te geven wat voor uitzicht je van de brug van dit schip hebt vertel ik je het volgende : Vanaf de Westerschelde kon ik heel duidelijk de Oosterschelde zien en dat betekent dus dat ik over Zuid Beveland heen kon kijken . Dit is hemelsbreed ongeveer tien kilometer ! Maar dit niet alleen, in de verte was zelfs het eiland Schouwen Duiveland ook nog te zien ! Dit is hemelsbreed een afstand van ongeveer dertig kilometer. Hansweert werd gepasseerd. Hier lagen de sluizen waar mijn vriend Martin en ik vorig jaar nog met mijn acht meter zeilboot de Westerschelde, richting Vlissingen, op voeren. Toen keek ik vanaf het water naar die reusachtige stalen mastodonten die ons met grote snelheden passeerden en nu kijk ik vanaf grote hoogte op een afgeladen binnenschip en verbaas mij er over hoe klein die zijn en deze binnenschepen zijn nog een stuk groter dan mijn jachtje ! Op de rede van Vlissingen gingen de loodsen van boord. De stagiaire reikte de loods zijn jas aan en hielp hem met het dragen van zijn tas. Let wel deze stagiaire was mogelijk in zijn vorige beroep eerste stuurman op een koopvaardijschip geweest en had heel wat jaartjes ervaring opgebouwd en hier zag ik een houding van een leerling van een middelbare school ten opzichte van een leraar ! Een indruk die mij aan onderdanigheid deed denken kon ik niet zo maar een twee drie opzij zetten. Dit keer kon er nog net een “ Goedendag” van de loods af bij het verlaten van de brug. Ik keek door een raam in de vloer van de brug. Dit raam gaf zicht op dat wat zich langs de romp van het schip afspeelt, en zag dat de loods, en zijn stagiair, behoedzaam op de tender stapten en die zich vervolgens met hoge snelheid van het schip, richting Vlissingen, verwijderde. Voor mij begon de reis nu pas
echt. Weer stonden de kapitein en ik alleen op de brug. “ Gaan we door het Oostgat ? “, dat is een vaarwater pal langs de kust van Walcheren, vroeg ik. “ Nee, we gaan rechtuit en wanneer we de “Vlakte van de Raan” gepasseerd zijn gaan we naar het noorden, richting Hamburg” was zijn antwoord. “ Op die zandbank ligt het wrak van de Christiaan Huygens, een schip dat de hele oorlog overleefd had om een paar maanden na het einde van die oorlog op een mijn te lopen en daar te zinken.” dacht ik bij mijzelf. “Er liggen toch een paar mooie Nederlandse passagiersschepen hier als wrak op de bodem voor de kust” zei ik tegen de kapitein waarna hij vroeg welke schepen ik bedoelde, en ik antwoordde hem dat iets ten noorden van de pieren van IJmuiden de “ Baloeran” ligt en hier dan de “ Christiaan Huygens” “ Ja zo worden ze hier niet meer gebouwd” was zijn antwoord, en dat is toch wel jammer. Ik keek op mijn horloge en zag dat het tijd was om te gaan eten. Bij de koopvaardij bestaat het avondeten altijd uit een broodmaaltijd met een warme hap en is het middageten het warme eten thuis. Dit keer had de kok een lekkere gebakken schol voor me klaar gemaakt ! Er heerst, wanneer het 's avonds donker is op de brug van een schip, altijd een wat futuristisch sfeer. Je ogen moeten, wanneer je op de brug komt, eerst wennen aan de duisternis, maar wanneer dat gebeurd is zie je het groene en oranje schijnsel van de radar, de elektronische kaart, het kompas, het paneel wat de belangrijkste informatie van de machinekamer aangeeft en ga zo maar verder. Alles in een gedimd oranje, groenachtige kleur. De stuurman van de wacht is niet meer dan een schimmige gedaante die langzaam heen en weer loopt en dan weer achter een gordijn verdwijnt. Dat gordijn schermt de rest van de brug tegen het tamelijk heldere licht wat boven de zeekaart en het logboek schijnt, af. In het logboek houdt men de stand van zaken op het schip bij en zet hij de positie van het schip in de kaart en schrijft om de zoveel tijd het wel en wee van het schip in het logboek. Terwijl hij daarmee bezig was ging er een indringend alarm af en zag ik dat de schim van de derde stuurman, want dat was hij, naar die knop liep en het alarm uitschakelde. Hij vertelde mij dat dat de dodemansknop was en wanneer hij hem niet binnen een bepaalde tijd had ingedrukt dat er dan in de hut van de kapitein een alarm af zou gaan en de kapitein liet weten dat het schip dan eigenlijk zonder deugdelijke uitkijk met een snelheid van zo'n twintig zeemijlen, dat is ongeveer zes en dertig kilometer per uur, door de duisternis denderde, want dat was de snelheid die het schip voer. Op de Atlantische Oceaan zie je meestal niets, geen lichtjes van andere schepen, laat staan van vuurtorens of lichtschepen, maar op de Noordzee is dat wel anders. Het is een van de drukst bevaren zeeen van de wereld en er zijn altijd wel de lichten van andere schepen, of olieplatforms, te zien en vaak ook de vuurtorens van de omringende landen. Het heeft echt iets weg van de Kalverstraat op een zaterdagmiddag. Zo was het ook dit keer toen ik om een uur of negen 's avonds op de brug kwam. Aan stuurboordzijde passeerden we de ankerplaats bij het lichtplatform Goeree. In de gauwigheid telde ik een stuk of acht schepen die daar voor anker lagen, met daar achter in de verte de vuurtoren van Ouddorp en het schijnsel van de monding van de Nieuwe Waterweg. Eens, jaren geleden, zeilde ik met een klein zeilbootje op dezelfde plek als nu. Het was nacht en het mooie weer was omgeslagen en in een aanschietende zee moest het zeil verwisseld worden en geloof me maar ook in de zomer kan het 's nachts koud zijn op de Noordzee !
Ook toen zag ik in de verte hetzelfde schijnsel van de monding van de Nieuwe Waterweg tegen de hemel afsteken en wist dat ergens daarachter mijn, toen nog toekomstige vrouw, lag te slapen en nu weet ik dat daar mijn vrouw ligt te slapen. Ik voelde mij gelukkig.
Zondag 19 februari 2012 Het was een stralende ochtend toen ik op de brug kwam. De monding van de Elbe lag recht voor ons en aan stuurboordzijde lagen allerlei zandbanken, met geen enkel teken van leven daar op, alleen maar uitgestrekte vlaktes, met, toen ik goed keek, een enkel houten huisje daarop. Waarschijnlijk was dit een hut waar, bij hoogwater, mensen een toevlucht konden vinden. Tussen de wolken door vond het zonlicht, zijn weg en wierp z'n stralen over deze vlakte. De wind waaide tamelijk hard en dit zorgde er voor de dat de golven met witte kruinen, tegen deze banken te pletter liepen, maar het zou niet lang meer duren voordat zij er over een zouden gaan. Onwillekeurig gingen mijn gedachten naar het boek “ The Riddle of the Sands” Een spionageroman geschreven door Erskine Childers, en die zich afspeelde in het begin van de twintigste eeuw en later Winston Churchill inspireerde om de Royal Navy te versterken. Maar die periode is nu voorbij en de kapitein, die ook op de brug stond, attendeerde mij op een vreemd vaartuig wat daar langzaam rondjes voer. Het was een zogenaamde “swath”, een schip wat er uitziet als een catamaran. “ Waarom heeft dit schip deze toch wel wat vreemde vorm ?” vroeg ik aan de kapitein en hij antwoordde dat het schip hierdoor een stabieler gedrag in de zee had en daarom de loodsdienst bij stormachtig weer minder snel gestaakt hoefde te worden. Hij wees mij op een klein geel scheepje dat zich losmaakte van de swath. Het was de loodstender die de loods naar de Plyca zou brengen. Het scheepje had iets weg van een varend bushokje. Zo kon de loods de nodige bescherming tegen het overkomende zeewater krijgen en kwam hij niet doornat op de brug aan. Door het raam in het vloer aan de zijkant van de brug kon ik, net als in Vlissingen, weer naar beneden kijken en zag de loodstender langszij komen. De loods stond als klaar en op het juiste moment stapte hij gauw over en werd z'n tas door hem een matroos van de loodstender aangereikt Hij verdween door de reusachtige deur, die voor deze gelegenheid even geopend was, in de zijkant van het schip. Direct daarna draaide de loodstender van het schip weg en verdween, op v volle kracht varend, naar een kleine tanker die achter ons, om ook beloodst te worden lag te wachten. Na enige minuten kwam de loods, nog steeds hijgend van de 150 treden die hij moest nemen, op de brug. De kapitein stelde zich voor, legde uit wat de belangrijkste punten van het schip waar aandacht aan geschonken moest worden, waren, snel gaf hij daarna iedereen nog een hand, installeerde z'n laptop met alle gegevens, en nam plaats achter het stuurwiel en daar gingen we weer. Achter ons kwam een containerschip die ons opliep, op zee praat men niet over inhalen, en daar achter kwam de kleine tanker die nu ook een loods aan boord had. Voor ons doemde de kustlijn op en kwamen de contouren van Cuxhaven, zeg maar het Hoek van Holland van Duitsland, in zicht. “Germany here we come !” dacht ik bij mijzelf. Vaak is het zo dat wanneer een loods de besturing van het schip overneemt, er een zekere ontspanning bij de andere officieren op de brug optreedt. Zij zijn nu immers niet meer direct verantwoordelijk voor de navigatie en ik zag dat de kapitein nu naar mij toe kwam en mij vertelde dat we nu naar Brunsbuettel, waar
het begin van het Noord Oostzeekanaal lag, toe gingen, en dat daar deze loods weer van boord zou gaan en wij de loods, met zijn eigen roerganger, die de eerste helft van dit ruim 90 kilometer lange kanaal voor zijn rekening zou nemen. Ik wist niet zeker waar nu precies de ingang van het Noord Oostzee was , tot dat ik een aantal schepen op een bepaalde plek rondjes zag draaien, en dat deed mij denken aan mijn eigen zeilboot. Ook ik draai, wanneer ik kort voor een sluis moet wachten, rondjes met mijn boot, en ik niet alleen , vaak doe je dat ook in gezelschap van andere schepen. Het werd mij dus duidelijk dat dit de ingang van de sluis van het kanaal moest zijn. “ Als je wilt, kun je, wanneer we in de sluis schutten, even de wal op gaan” zei de kapitein tegen mij “ We liggen ongeveer een uur in de sluis en hier komt ook de volgende loods aan boord, en, ging hij verder; “ er is ook een winkeltje op de sluis, waar je eerste levensbehoeften kunt kopen” Maar het idee dat ik het schip zou missen wanneer ik in zo'n winkel in een rij voor de kassa zou moeten staan weerhield mij er van om hier wat te kopen.. Mijn uitstapje op Duitse bodem ging dus niet verder dan een pas of tien vanaf de gangway. Parallel aan de sluis waarin wij lagen, was nog een sluis, daarin werd een ander schip geschut, het was de “ Lingediep” een klein Nederlands containerschip dat onder Liberiaanse vlag voer. Ook zij hadden een bemanning die voor een gedeelte uit Filipijnen bestond en al gauw werd duidelijk dat de Filipijnen van dit schip en van ons het opperbest met elkaar konden vinden. Op beide schepen droegen ze een petje en hadden, vanwege de kou, dikke handschoenen aan. Wat moet het voor deze mensen, die zo uit de tropen komen, hier toch koud zijn” dacht ik bij mijzelf en zag dat er in de sluis, tegen de muur, allerlei ijsschotsen dreven. “Hoeveel mensen zien de hele wereld niet als werkterrein ? “ vroeg ik mij af. Wetenschappers die in het ene land naar de universiteit gaan en aan het andere eind van de wereld een baan krijgen, Mensen die voor banken en andere internationale bedrijven over de wereld hun werk vinden. Zijn de grenzen van ons bestaan niet langzaam aan het veranderen van landsgrenzen naar de grenzen in hun hoofd in wat we wel en niet willen, of kunnen ? “ vroeg ik mij af toen ik deze mensen uit een ver land in de tropen heel even in hun eigen taal met elkaar hoorden praten en met een glimlach van zich even thuis voelen weer afscheid van elkaar namen en de trossen van het schip losgooiden. De klok wees kwart over elf aan toen wij de sluis verlieten en het kanaal in voeren. Op het Noord Oostzeekanaal, ook wel het Kielerkanaal genaamd, mochten we niet harder dan acht mijl per uur varen, zeg maar een 14,5 kilometer per uur. Wanneer de Plyca harder zou varen dan zou de wal van het kanaal het water in gezogen worden en dat is natuurlijk niet de bedoeling Zoals ik al schreef is het het Kielerkanaal 97 kilometer lang, dus 97 gedeeld door 14,5 km per uur laat een vaartijd zien van ongeveer zes uur en een klein beetje, en dat “ kleine beetje” zit hem in het feit dat de “ Plyca” zo'n beetje het grootste schip is dat hier, qua lengte en diepgang, kan varen en de beperking van de lengte en de diepgang wordt hoofdzakelijk door de grootte van de sluis bepaald.
Hoe krachtig die zuiging kan zijn die de Plyca veroorzaakte werd duidelijk toen we een beekje passeerden. Eerst zoog boeggolf van de “ Plyca” ,als een stofzuiger al het water uit het beekje en daarna, wanneer het monding van de beek gepasseerd was, trad er een ware tsunami in dat beekje op. Al het water wat er eerst was uitgezogen werd kwam nu met dubbele kracht weer terug, spoelde over de wal, zelfs tussen de bomen door die daar langs de oever staan. Een verschrikte toeschouwer moest gauw, om natte voeten te
voorkomen, een paar passen terug doen. Wat later passeerden we een huis en de loods, die het kennelijk leuk vond om zo wat van de geschiedenis van dit kanaal te vertellen, en daarvoor bij mij een gewillig oor vond, vertelde dat dat het huis van de enige visser was die een vergunning had om in het kanaal te mogen vissen. Het kanaal werd hier, zo vertelde hij mij, rond 1914 gegraven en er werd toen besloten om het kanaal door een bestaand meertje te graven en daarmee zou de visser brodeloos worden en om dat te compenseren kreeg hij een vergunning om in het hele kanaal te mogen vissen. Tot op de dag van vandaag maakt hij, en dat zullen nu wel zijn nakomelingen zijn, daar nog steeds dankbaar gebruik van. Een enkele keer moeten we, bij een verbreding van het kanaal die de gelegenheid geeft om elkaar te passeren, op tegemoetkomende schepen wachten. Drie rode, boven elkaar geplaatste lichten, geven aan dat we moeten wachten en niet verder mogen. Zo'n groot schip gaat dan niet voor anker, of meert aan palen die aan de wal staan, nee, de loods laat het schip gewoon wat drijven en corrigeert het af en toe, om op de juiste plaats te blijven, een beetje met de boegschroef. Alles gaat ogenschijnlijk heel ontspannen en er is niets van een nerveuze stemming of iets dergelijks op de brug te merken. Het is duidelijk; hier zijn de professionals, die dit al tientallen keren gedaan hebben, aan het werk. In de verte naderde ons een klein konvooi. Vaak voeren de kleinere schepen voorop en kwamen de grotere schepen daar achter aan. Tijdens het passeren van een aantal schepen zag ik dat er een klein containerschip in het konvooi ons tegemoet voer. Het schip zag er keurig verzorgd uit en de kapitein zei dat het waarschijnlijk een schip was waarvan de kapitein ook tevens de eigenaar van het schip was. “Want die zorgen er wel voor dat hun schip er meestal pico bello uitziet “ merkte hij op en ik zag dat hij er met een blik van waardering naar keek. Maar ik zag ook wat anders. Achter de brug zag ik namelijk een, je wilt het geloven of niet, kippenren met daarin een stel kippen die daar rond liepen te scharrelen. “ Die hebben in ieder geval elke dag een vers eitje “ zei ik tegen de kapitein, en, ging ik verder : “ Het zijn in ieder geval kippen die voldoende zeelucht hebben en dat kan niet elke kip in Barneveld zeggen !” Het was een leuk gezegd om zo een zeeschip met een stel kippen aan boord te zien, maar kennelijk hadden ze nog nooit van het gezegde gehoord dat een vrouw en een kip de pest op een schip zijn. Maar misschien geeft hij helemaal geen aandacht aan dit gezegde, en groot gelijk heeft hij. Na enige tijd sprongen de lichten, die het verkeer regelden, op groen en wij vervolgden weer onze reis door het kanaal en achter ons volgde, als een trouwe golden retriever, de” Lingediep” Op de zeekaart zag ik dat we Rendsburg, een stad, zoals de loods mij vertelde, met ongeveer 30.000 inwoners, in naderden. De kapitein vertelde mij ook dat deze stad iets bijzonders heeft en dat bijzondere is een, ja wat zullen we zeggen; is het een veerpont ? Nee, dat is het nu ook weer niet, Is het een brug ? Nee ook niet ! Het is zeker een spoorbrug, maar wat daar onder hangt is wel bijzonder, het lijkt namelijk een veerpont, maar op het moment dat die pont vertrekt zie je dat hij niet door het water vaart, maar dat hij aan een aantal kabels aan de onderkant van de brug hangt, en zo, als een kabelbaan, naar de overkant gaat. Het is werkelijk een uniek gezicht om dit te zien, de auto's rijden de “ pont” op, gevolgd door fietsers en voetgangers, de slagbomen van de “ pont” gaan naar beneden en daar zweven ze, een meter of vijftien
boven het water, naar de overkant ! Nog nooit zoiets gezien ! Het werd nog leuker toen ik tegelijk met het bakje een trein over de brug zag rijden ! De vraag blijft echter bestaan waarom de Duitsers voor deze toch wat tamelijk ingewikkelde constructie gekozen hebben en er niet gewoon een veerpont, zoals in de rest van dit kanaal, heen en weer laten vaart. Maar dit “ waarom” wist de kapitein niet vertellen. Ik weet niet of ik het al geschreven heb, maar langs het hele kanaal, loopt een fietspad en omdat het zondagmiddag is, en de mensen dus niet hoeven te werken, lopen er aardig wat mensen over dit fietspad en maken zo een wandeling langs het kanaal. Vaak zijn het echtparen en wat mij opviel was dat meestal de vrouw begint met zwaaien, en wanneer je dan terug zwaait, gaat de man ook zwaaien. Zelden, althans ik vond het zelden, zie je dat de man begint met zwaaien! Nee, bijna altijd begint de vrouw met het zwaaien naar een schip, en dan volgt de man. Nu ik er aan terugdenk, schiet mij opeens te binnen dat ik dit verschijnsel ook langs het “Welland Canal” in Canada zag, waarbij volgens mij wel het schip in “ schreeuwafstand” van de wal moet zijn. Op een bankje zat een oma met haar, naar ik schat, vijfjarige kleinzoon.. Ik zag dat jongetje naar mij kijken en duidelijk was te zien dat hij onder de indruk was van de grote van het schip. Ik zwaaide naar hem. Een moment keek hij zijn oma, met een gezicht van “wat zal ik doen” aan. Om hem aan te moedigen zwaaide ik nog een keer, en weer keek hij zijn oma aan, waarna de oma terug zwaaide en zij het jongetje gebaarde om ook te zwaaien. Heel voorzichtig, wat schuchter, ging toen zijn hand omhoog en zwaaide hij terug. Ik zwaaide nog een keer, en toen was kennelijk de ban gebroken, want hij stond op en zwaaide enthousiast terug ! “ Misschien heeft hij nu wel voor het eerst een liefde voor schepen gekregen en gaat hij later ook varen “ dacht ik. Inmiddels was het een uur of elf in de avond geworden toen we aan het eind van het Kieler Kanaal, ook wel NoordOostzeekanaal, voor voor de intimi “ NOK” genaamd, waren gekomen Duidelijk waren de lichten van de sluizen te zien, en ook nu weer was een drukte van belang. Diverse schepen lagen in de sluis om nu de reis van Kiel naar Brunsbuettel te gaan maken. Het hele sluizencomplex baadde in het schijnsel van het gele natriumlicht. Maar desondanks kon ik nog niet goed zien door welke sluis wij zouden gaan, maar de loods zal het ongetwijfeld weten zei ik tegen mij zelf, en dat was zo, want na enige tijd stuurden wij langzaam een sluis binnen en was de reis door dit kanaal tot een einde gekomen. Het liep tegen middernacht toen de “Plyca” langzaam de sluis uit voer. De loods was van boord gegaan en nu had de kapitein weer de volledige verantwoording over het schip. Bij het uitvaren van de sluis klonk geen enkel geschreeuw van bevelen, er was slechts een geconcentreerd spreken door de portofoon tussen de officieren te horen. Het was mij volslagen duidelijk geworden dat hier de professionals aan het werk waren. Zij wisten wat zij deden en zij wisten dat ook van elkaar. Toen ik, begin jaren zestig, als ketelbink voer, hoorde ik altijd de bootsman boven het trapgat van de bemanningsverblijven “ voor en achter” schreeuwen, waarna ik het gestommel van zo'n twintig matrozen over de stalen trappen hoorde. Ik wist dan dat het schip ging vertrekken en dat de trossen ingehaald moesten worden, en soms ook nog het anker. Bevelen werden over en weer naar elkaar toegeroepen en wanneer iets niet ging zoals het moest gaan kon je wel eens wat krachttermen horen! Maar nu niets geen geschreeuw, een enkel gebaar, wat vragen en antwoorden door de portofoon, dat was alles wat ik hoorde. Toch wel een verschil. Bij het uitvaren van de sluis zag ik dat er nu ook, net als in Brunsbuettel, een winkeltje op de sluis was en je moet dan denken aan een winkeltje zoals je dat in een benzinestation tegen komt. Met het steeds kleiner
worden van het aantal bemanningsleden zal de omzet ook wel minder worden, dacht ik bij mijzelf, maar misschien dat er nu meer schepen varen en dan blijft het per saldo waarschijnlijk wel gelijk, besloot ik mijn gedachtengang. Voor ons lag de duisternis van het Kielerfjord, een hel verlichte veerboot van de Stena lijn vertrok naar Scandinavië en het schip voer weer op volle kracht. Morgen zou ik voor het eerst in de Oostzee varen, een gebied waar mijn voorouders in de 19e eeuw met hun Groninger zeetjalk voerden.
Maandag 20 februari 2012. Vannacht goed geslapen. Ik slaap eigenlijk altijd goed aan boord van een schip. Het zachtjes deinen van het schip geeft mij een lekker gevoel en ik hoef dan absoluut geen schaapjes te tellen om in slaap te vallen. Maar gelukkig werd ik wel op tijd voor het ontbijt wakker. Nu eet ik thuis nooit meer dan drie sneetjes brood voor mijn ontbijt, maar hier is, voor mijn doen, het ontbijt meer dan overvloedig ! Er is werkelijk van alles te krijgen, noem het maar op en het staat er. Je wilde weten wat er dan zoal stond ? Nu daar gaan we dan : eitje met spek drie soorten vruchtensap. thee en koffie crackers, diverse soorten brood en broodjes, muesli en Brinta, meerdere soorten broodbeleg, zowel hartig als zoet, fruit, halvarine en roomboter. Kortom wanneer je dit allemaal gegeten hebt, heb je echt de komende uren geen honger meer, en misschien wel de rest van de dag niet meer, en daar bij komt dan nog dat de kok, en de koksmaat tijdens de maaltijd altijd, heel attent, komen vragen of het smaakte en of ik nog iets wenste ! Na het ontbijt, hup naar de brug en kijken wat onze positie is. Bornholm, een van de Deense eilanden, ligt inmiddels achter ons, maar Gotland, een groot eiland dat tot Zweden behoort en midden in de Oostzee ligt, is nog niet in zicht. We zitten ergens halverwege en over bakboord is de kust van Zweden heel in de verte te zien en het weer ? Ach als je een strak blauwe lucht boven je ziet, een kalme zee en een zicht van hier naar Tokio, wat wil je dan nog meer ? Dat zijn de momenten dat ik mij uiterst gelukkig voel en geniet van een prachtige natuur om mij heen. Op de brug zien de kapitein, hij was alleen op de brug, en ik over stuurboord, en dan schuin van voren, twee vrachtschepen onze koers kruizen. Ik neem een peiling op deze schepen en constateer dat wanneer we niets zouden doen we in aanvaring zouden komen. Het leuke nu was dat de kapitein aan mij vroeg wat ik in een dergelijk geval zou doen. Ik antwoordde dat ik op de zeekaart en de AIS zou kijken wat de onderlinge snelheid van die schepen is en dan de mogelijkheid bekijken of we een veilige koers tussen die schepen door zouden kunnen varen. Bleek dat hij min of meer dezelfde gedachte had, maar waar hij wel bij aantekende dat men op een van deze schepen mogelijk wat zenuwachtig zou worden en hij hem daarom voor alle zekerheid via de marifoon zou oproepen.
Na een tijdje dezelfde koers aangehouden te hebben werd het duidelijk dat het ene schip voor langs zou gaan en dat het andere schip, dit vanwege hun verschillende snelheid, achterlangs zou gaan en wij er op die manier tussen door voeren. Een Filippijnse leerling matroos kwam op de brug. Hij kreeg les in het besturen van het schip. Duidelijk was te zien dat hij een beetje zenuwachtig was en later werd mij verteld dat dit voor hem erg belangrijk was, want hij kon hiermee de aantekening voor “ roerganger” krijgen en dan zou hij promotie maken en daarmee wat meer gaan verdienen. Hij zou, wanneer hij die aantekening zou krijgen, het schip ook in moeilijk vaarwater, waar niet op de stuurautomaat gevaren kan worden, het schip mogen besturen. De tweede stuurman legde hem uit hoe hij het schip moest besturen en het schip moest “ opvangen” en daar wordt dan natuurlijk niet letterlijk het “ opvangen” mee bedoeld maar dat hij, laten we zeggen opdracht kreeg om het schip 20 graden van koers te laten veranderen, het schip niet naar dertig graden doordraait, want dan kunnen we op de kant zitten, maar het schip precies op 20 graden laat varen. Voorlopig werd er echter nog alle kanten uit geslingerd en voeren we gelukkig niet op een smalle rivier want dan waren we geheid de kant opgelopen, maar desondanks zei de stuurman tegen hem dat hij goed z'n best gedaan had en dat hij zeker zijn aantekening voor “ roerganger” zou krijgen. “ Als hij nu maar niet denkt dat hij, net als Mao, de grote roerganger wordt” dacht ik bij mijzelf. Aan stuurboordzijde komt nu langzaam maar zeker de zuidelijke punt van het eiland Gotland in zicht en de naam Gotland zal waarschijnlijk wel niets met “ God” te maken hebben, maar eerder met het woord “ Goed”, zoals bij ons de naam Goedereede. Op de zeekaart zag dat het een lengte van meer 110 kilometer had en vaag wist ik mij te herinneren dat er op dit eiland sporen van de Vikingen te vinden zijn. Van uit zee gezien werd al gauw duidelijk dat het een tamelijk vlak eiland is, het heeft wat weg van de zuidkust van Engeland, maar dan natuurlijk zonder de krijtrotsen, want die zag ik niet. Visby is de hoofdstad en de stuurman vertelde mij dat dat een leuke plaats is om te bezoeken. Regelmatig komen op een schip weerberichten binnen. Deze zijn immers uiterst belangrijk voor het uitzetten van een koers en de verdere veiligheid van het schip en de bemanning, en toen op de Plyca ook zo'n weerbericht ontvangen werd zag ik dat de temperatuur van het zeewater minder dan een graad Celsius was, dat zat dus behoorlijk dicht tegen het vriespunt aan, en dan moet je ook nog weten dat het water van de Oostzee in tegenstelling tot dat van de Noordzee, veel zoeter is. Dit komt onder andere omdat er nauwelijks eb en vloed is in deze zee en dat in het noorden van de Oostzee, en dan praten we over de Botnische Golf het water zo zoet is dat daar zoetwatervissen in de zee kunnen leven. Het zal duidelijk zijn dat een zee, die eigenlijk uit brak en zoet water bestaat eerder zal bevriezen dan een zee die uitsluitend uit zout water bestaat. Zo is er ongeveer een verschil van ongeveer twee graden voor wat betreft het vriespunt van zeewater en zoet water. De ondergaande zon verlichtte Gotland, en dan niet in een bekende ansichtkaarten zonsondergang, nee het licht gaf een heel anders schijnsel. Gotland had veel weg van een acteur die helemaal alleen op de bühne staat en die uitsluitend door een enkele spotlight belicht wordt en elk deel van zijn bestaan aan het publiek liet zien. Zo zagen ook de kliffen van dit eiland er uit. Duidelijk waren door deze bijzondere belichting, de spleten in de rotsen te zien en boven het eiland was een lucht die alleen maar kleuren lieten zien. Het blauw, maar ook het roze deden hun best om de overhand in dit palet van kleuren te krijgen, of te behouden en toen ik even naar buiten ging om Gotland en dit licht spektakel nog beter te kunnen zien, ging ik gauw weer terug en zocht de warmte van de brug weer op. Het werd koud buiten. In de verte kwam het licht van de vuurtoren op het onbewoonde eiland Gotska Sandon boven de horizon.
Op de zeekaart, die op de kaartentafel lag, zag ik dat het ongeveer 20 mijl boven Gotland lag, Zo'n plek op een kaart maakt mij altijd nieuwsgierig naar meer informatie over een dergelijke plek en in een of ander boekwerk wat op de brug lag las ik dat het maar een paar kilometer groot was en nu een groot natuurgebied was. “Vannacht hoop ik de haven van Rauma te kunnen binnenlopen” zei de kapitein tegen mij, maar toen hij dat zei hoopte ik stilletjes dat hij pech, een klein pechje uiteraard, aan de motor zou krijgen, een pech waar ze een aantal uren aan zouden moeten sleutelen en dan weer verder zouden kunnen varen en wij dan met daglicht de haven van Rauma zouden kunnen binnenlopen. “Waarom ik hoopte dat we een kleine pechgevalletje zouden kunnen krijgen “ zou je je kunnen afvragen. “Was het omdat ik een hekel aan de kapitein zou hebben ?” , Nee in tegendeel !! Maar voor de haven van Rauma lag veel ijs, daar was de zee min of meer dicht gevroren en zou het geen geweldige ervaring zijn om met een schip van 200 meter door dat ijs te varen ? Het horen kraken en dat de gebroken schotsen aan weerszijden van het schip zich uit het water zouden verheffen ? Het was midden in de nacht. Op de zwak verlichte klok in mijn hut zag ik dat het drie uur was en ik was gelijk klaarwakker. “ Het ijs” schoot door mij heen. Gauw schoot ik mijn kleren aan, voor me zelf wassen en scheren en tanden poetsen had ik nog de hele dag de tijd. “ Het ijs, we moeten midden tussen de ijsschotsen zitten. ” schoot door mij heen. Op de trap naar boven viel mij op dat het altijd aanwezige zachte gedreun van de motoren nu nog zachter was, het was nu nauwelijks te horen. Buiten adem deed ik de deur, die toegang gaf tot het hoogste dek, open en zag, in het flauwe schijnsel van het licht van het schip, dat het sneeuwde, en niet te weinig ! Sneeuwvlokken dwarrelden langs een lantaarn van het schip en het dek was wit geworden. Ik keek over de reling en zag dat we geen boeggolf hadden en dat betekende maar een ding : “ We lagen stil!” Mijn wens van een kleine pech was uitgekomen ? We dobberden zachtjes op de deining en op de brug zag ik een paar schimmen heen en weer lopen. Kennelijk waren ze aan het beraadslagen wat ze moesten doen. M'n haren waren door de smeltende sneeuw, nat geworden en een straaltje water liep in mijn nek. Kortom het was tijd om de warmte van mijn kooi op te zoeken. Even later lag ik weer behaaglijk in mijn kooi, deed het licht uit en zag, door de patrijspoort, in het vage schijnsel van het schip de sneeuw in vlagen langs het schip komen. Geen betere plek op deze aarde om nu heerlijk in je kooi te liggen en vlak voordat je ogen dichtvallen nog heel even aan je lief thuis denken en haar in je gedachten iets liefs toefluisteren.
Dinsdag 21 februari 2012 Toen ik die ochtend wakker werd zag ik door de patrijspoort dat we nog niet voor de wal lagen en dat betekent ….... juist, we zitten nog op zee ! Dus …. precies we moeten nog door het ijs varen want dat stond op de “ Conditions ice in the Baltic” , een bulletin van de “ Baltic Sea Ice Services. Dit is een instituut van alle landen die aan de Oostzee liggen en dagelijks een overzicht geven van de temperatuur van het water en de hoeveelheid ijs. Nu werd het echter, in tegenstelling tot vannacht, gauw aankleden, tandenpoetsen, scheren en naar buiten, en ja hoor daar zag ik het eerste ijs ! Het leek wel op die fondantjes die ik vroeger bij mijn oma kreeg. “ Maar ze noemen het ook fondantijs ! “ Dit ijs is een mengsel van bevroren sneeuw en water en zachter, en kan van die opvallende staande randen aan de schotsen hebben.
De zee was een onafzienbare vlakte van dit ijs en de fondantjes dreven als zwermen meeuwen bij elkaar, met daar tussen open stukken grijs, grauw, water. Langzaam werd het ijs steeds dikker en compacter, weg waren de open stukken water en op een gegeven moment stopte het schip. In de verte zag ik een knaloranje loodsbootje zich door het ijs worstelen. Het scheepje schommelde en worstelde zich bijna letterlijk een weg door het ijs. Het ene moment lag het stil en werd het duidelijk dat de ijsschots voor z'n boeg een maatje te groot voor hem was, draaide zich vervolgens om, nam een korte aanloop en duwde zo die grote ijsschots voor hem opzij en vervolgde zijn weg naar de Plyca. Op het dak stond met grote letters “PILOT” geschilderd. Het zal wel vanwege de kou zijn, maar het bootje was helemaal overdekt , het had iets weg van een varend bushokje, en dat moest ook wel want anders zou de loods al stijf bevroren zijn voordat hij op de brug van ons schip was. Uiteindelijk kwam de loods op de brug en stelde zich aan iedereen voor, en toen hij mij een hand gaf kon ik werkelijk niet geloven wat ik rook. “ Die man stinkt gigantisch naar de drank en die komt echt niet bij ons door een drugscontrole” dacht ik bij mijzelf, maar ik besloot om er niets van te zeggen. Per slot van rekening ben ik slechts een passagier en geen lid van de bemanning. Even later nam hij plaats achter het stuurwiel en hij tuurde de ogen uit zijn hoofd. Ik wist dat daar ergens, in de mist, een heel nauw vaarwater, met aan weerszijden allerlei rotsen en eilandjes, moest liggen. Ik hoopte echt dat deze loods geen tweede Costa Concordia van de Plyca zou maken. Om zijn turen nog meer kracht bij te zetten leunde hij voor over en liet zijn ogen krampachtig in de wollige mist staren. Een enkele keer wierp hij een blik op de radar en de elektronische kaart, die ook precies aangaf waar wij zaten. Soms keek ik vanaf de brug naar buiten en zag dat de rotsen min of meer loodrecht beneden het schip liggen. Dit was echt manoeuvreren op de vierkante meter ! Een fout en het schip zou hopeloos op de rotsen lopen en de bodemtanks, waar alle brandstof in zat, openscheuren ! De loods had nu zijn kin nog verder naar voren gestoken en het leek er op dat hij met zijn priemende blik nog meer de mist wilde doen oplossen, maar niets hielp. De mist bleef hardnekkig rond het schip hangen en wij voeren langzaam, zeer langzaam, door deze grauwe wereld. Gelukkig kwam telkens de volgende boei, die de vaargeul aangaf, op het juiste moment in zicht, en wat zo mogelijk nog belangrijker was …. op de juiste plaats in zicht. Want anders hadden we naast de vaargeul gezeten. Rond de romp van het schip knisperde en knisperde het. Het fondant ijs lag al lang en breed achter ons en nu voeren we door ijsschotsen die soms tientallen meters lang waren. Ze waren zo groot dat zij zonder enige moeite mij en al mijn neven en nichten, en dat zijn er heel veel, zouden kunnen dragen. Tussen de schotsen spoelde zo nu en dan het boegwater van het schip over een schots, deed hem kantelen en vervolgens onder het schip verdwijnen, waarna hij halverwege het schip weer boven water kwam. Wat een geweld tussen het staal van het schip en deze krachten van de natuur en wat moeten de schroeven een kracht hebben om al dit ijs op zij te duwen en het schip vooruit te laten gaan ! Boven het ijs vlogen, niet erg hoog, groepjes zwarte kraaien, ze zweefden meer, dan weer over de boeg van het schip en dan weer over de ijsvlakte. Ze kwetterden met elkaar en verdwenen uiteindelijk naar het vaste land. Vanaf de brug was duidelijk te zien dat Rauma nu dichterbij kwam. De mist was opgetrokken en een heldere blauwe lucht maakte mij duidelijk dat het geen grote stad was. Er lagen wat schepen in de haven,
een enkel flatgebouw was te zien, en verder nog wat kerktorens. Maar een ding was wel duidelijk : Hier was de winter, ondanks de blauwe lucht, echt nog de baas! De kapitein had het bevel van de loods overgenomen en meerde de Plyca als een motorbootje in een jachthaven, af, het was duidelijk te zien dat hij dit meer had gedaan. Er kwam geen sleepboot aan te pas, nee alles werd met de boegschroef en de twee schroeven die het schip voortstuwden, gedaan. De trossen werden om de bolders gelegd en het schip kwam tot rust. Het geluid van de motor was verdwenen. Hoe je het ook wendt of keert maar ik ben altijd wat nieuwsgierig wanneer ik een vreemd land voor de eerste keer bezoek. Niet dat ik bang ben voor een of ander, nee ik ben eerder benieuwd hoe de mensen daar leven en hoe het er uit ziet. Zo zal ik niet gauw mijn eerste kennismaking met de DDR vergeten. VOPO, een soort bewapende marechaussee, liepen met hun machinepistolen om de auto waar ik in reisde. Dit gaf een niet de indruk dat mijn vriend en ik bepaald welkom waren in het communistische arbeidersparadijs. Maar voor Finland hoefde ik uiteraard geen angst te hebben. Het is een democratie en ik heb alleen maar goede verhalen over dit land. De kapitein gebaarde mij om naar de brugvleugel, waar hij stond, te komen. “ Daar en daar” gebaarde hij met zijn arm ligt de oude stad Rauma en dat gedeelte moet je beslist zien, want dat staat op het werelderfgoedlijst van de Unesco” zei hij tegen mij. “ Heb je daar zin in ? “ ging hij verder. ' Ja” antwoordde ik enthousiast “ Dan zal ik aan de agent vragen of hij je met de auto naar het oude centrum brengt en je daar ook weer komt ophalen” “ Dat is niet gek” antwoordde ik, en ik wees naar buiten waar de sneeuwvlokken weer volop uit de lucht dwarrelden. Uit een kast pakte hij een fles Martini en vroeg of ik die dan aan de agent wilde geven, want daar zijn ze hier nogal gek op, voegde hij er aan toe. De hartelijkheid waarmee mij dit werd aangeboden maakte mij erg blij, want ik was mij wel gaan afvragen hoe ik, met de sneeuw die nu echt met bakken uit de hemel kwam en door de wind horizontaal langs de ramen ging, in het oude centrum van Rauma moest komen ? Hij belde, sprak in het Engels met iemand, en zei daarna tegen mij dat de agent na het middageten bij het schip zou staan en mij daar zou afhalen. “ Vanmiddag om een uur of vier weer aan boord ? “ vroeg, niet wetend wanneer we weer zouden vertrekken, ik. “ Uitstekend” antwoordde hij, en verliet de brug. Een paar uur wachten is meestal niet zo leuk, maar in dit geval was het niet erg, want terwijl ik met de kapitein stond te praten en hij mij uitlegde wat zoal de moeite van het bezichtigen waard was, was ondertussen, helemaal beneden in het schip, de gigantisch grote laadklep naar beneden gegaan en reden vrachtwagens af en aan. Hun wielen ratelden over de stalen kleppen en de ene na de andere container verliet het schip en al gauw werden allerlei andere containers weer de gigantische ruimte in het schip binnengereden. Meters dikke rollen papier werden drie hoog opgestapeld en toen ik even de gelegenheid had om de labels te zien die aan deze rollen papier bevestig waren zag ik dat zij voor Ikea Nederland bestemd waren. “ Ah ha” dacht ik bij mijzelf, “, en zag dat hier het papier van de overbekende Ikea brochures vandaan kwamen en ik was onder de indruk van de hoeveelheid papier die hiervoor gebruikt wordt. Maar wat ik ook zag was het rijden op vorkheftrucks en het helpen bij het vastzetten van de lading voor
een groot gedeelte door vrouwen gedaan werden. Niets mannenwerk hier, dit was, in ieder geval gedeeltelijk, vrouwenwerk ! “ “En zo heeft elk land weer zijn eigen ding” dacht ik terwijl de trucks af en aan reden, en er in het Fins, waar ik niets, maar dan ook helemaal niets, van verstond, van alles werd geroepen, en de officieren van de Plyca in hoog tempo aan het controleren waren of alles wel goed was neer gezet en de stabiliteit van het schip niet in gevaar zou brengen. Na het warm eten van 12 uur, voor de mensen die niet met de wereld van de koopvaardij bekend zijn, wil ik er op attenderen dat de lunch, of je nu op een Nederlands, of bijvoorbeeld op een Pools schip vaart, er altijd tussen de middag warm wordt gegeten en dat het avondeten uit een broodmaaltijd, met een warme hap, bestaat. Waarom dat zo is ? Dat weet ik niet. Het zou mogelijk iets met het wachtlopen te maken kunnen hebben. Om twaalf uur 's middags eindigt namelijk de ene wacht en begint de andere en zo kunnen beide officieren van de wacht een warme maaltijd eten, die overigens altijd uit meerdere soorten groenten bestaat. Wat ook leuk is om te weten is dat de tijden dat men wacht loopt een eigen naam hebben, zo heb je de” platvoetwacht”, die van vier uur 's middags tot acht uur 's avonds liep, maar ook de “eerste wacht” en die liep van, nee niet van twaalf uur 's nacht tot vier uur, maar van acht uur in de avond tot middernacht. De wacht die van twaalf uur 's nacht tot vier uur 's nachts loopt is de overbekende “ hondenwacht” Overigens wordt de hondenwacht soms ook wel “het hondje” genoemd, maar deze term hoorde ik niet aan boord van de Plyca. Over wachtschema's zijn hele studies gemaakt, zo had je op de oude windjammers de stuurboord en de bakboordwacht. De bemanning op zo'n schip werd dan in twee groepen verdeeld en dan had de ene nacht de stuurboordwacht de hondenwacht en andere nacht de bakboordwacht. Maar genoeg over de wachtschema's, op naar Rauma, waar het sneeuwen inmiddels had opgehouden en de lucht helder blauw was geworden. Nadat ik gegeten had ging ik de, waren het honderd en acht treden, trap af naar beneden, liep over de laadklep, waar de vrachtwagens nog steeds met een ratelend geluid over het staal van de klep in en uit het schip reden, naar buiten en even later stopte er een auto en vroeg iemand door het raampje of ik meneer de Haan was die naar het centrum gebracht moest worden. Nadat ik “ ja” had gezegd stapte ik snel in en daar gingen we richting Rauma. Toen we door de stad reden zag ik dat de sneeuw ongeveer veertig centimeter hoog lag, maar met een stralende zon en geen wind voelde het niet koud aan toen ik in het oude centrum uitstapte en me afvraag in wat voor taalgebied ik nu terecht was gekomen. Het trendy café “Sali” waar ik een kop koffie ging drinken stond aan de Kauppatakatu 22, maar een straatnaam als : Attakapinkatu moet je ook niet vreemd vinden wanneer je hier rond loopt, maar toen ik deze namen eens goed bekeek zag ik dat er in ieder geval een aantal zijn die op “ katu” eindigen, en dat zal wel zoiets betekenen als “ weg” of “straat”, of zal het niet een min of meer zelfde betekenis hebben als ons woord “ kade” of “ kai” zoals ze in Zeeland zeggen ? Wie het weet mag het zeggen. Maar wat zijn talen toch altijd prachtig ! Een vreemde taal nodigt altijd uit tot een ontdekkingsreis, wat betekent een woord, heeft het een overeenkomst met een andere taal, hoe is zo'n taal ontstaan, en go maar door, maar wat mij altijd opvalt is dat mensen, die, een voor mij een onbekende taal spreken, het altijd leuk vinden wanneer je, al is het maar een paar woordjes in hun taal kunt spreken. Denk alleen maar aan wat John F. Kennedy, midden in de Koude Oorlog, in Berlijn zei, toen hij de West – Berlijners met een “ Ich bin ein Berliner” een riem onder het hart stak.
Café “Sali”, wij zouden eerder zeggen dat het een Grand Café is, was dus het eerste waar ik naar toe ging. Hier schonk men inderdaad voortreffelijke koffie, en de kwaliteit van het kakku was niet minder. Hier leerde ik dus mijn eerste Finse woord, want “ kakku” betekent gewoon “ gebak” “Maar nu je er toch mee bezig bent, heeft 'kakku\” dan weer geen verwantschap met ons woordje “ cake” ?” vroeg ik mij af. Een vreemde taal maakt mij altijd nieuwsgierig. Maar het was ook een café waar het design vanaf straalde ! Mooie strakke meubels in een grijze tint en een vloer van witte tegels en een uitermate vriendelijke bediening. Het bordje met “ Hier spreekt men Engels” aan de deur van dit etablissement had wat mij betreft best kunnen zijn met “ Hier spreekt men uitstekend Engels”. Bij kant, met een kleine letter, want anders zou je kunnen denken dat ik het over de filosoof Kant, heb, gaan bij mij niet zoveel belletjes rinkelen. Kant is gewoon kant voor mij, maar in het kantmuseum, dat in het voormalige stadhuis van Rauma, een onderkomen gevonden had, ging toch anders tegen kant aankijken. Hier kon ik zien hoe kant, met behulp van tientallen klosjes, gemaakt, of moet ik zeggen “ geweven” werd. Het leek mij een uitermate moeilijk proces om, met behulp van die al die klosjes, tot zoiets moois te komen en het is geen wonder dat kant destijds alleen voor de allerrijksten was weggelegd. Ergens las ik in een folder dat kant voor het eerst in de late middeleeuwen gemaakt werd en dat het zijn oorsprong in Vlaanderen, of Italië, lag en de vraag is dan natuurlijk weer, hoe een kant in deze uithoek van Europa, want dat is Rauma toch wel, z'n weg had gevonden ? Na enige tijd nam ik hartelijk afscheid en de allervriendelijkste dame die in het museum werkte vertelde mij dat aan het einde van “ katu” er nog een museum stond waar ik met hetzelfde kaart, voor niets, naar binnen kom, en dat liet ik mij natuurlijk geen tweede keer zeggen. Het museum, vertelde ze, was in een oud huis gevestigd, en in dat huis had een reder, met zijn familie, gewoond. Ik nam vriendelijk afscheid en haastte mij, al glibberend door de decimeters dikker sneeuw, naar het eind van “ katu”, waar het Marela museum, want zo heette het, gevestigd was. Het Marela Museum is niet een door strak in het pak zittende, en door, met een opvallende bril dragende, architect ontworpen betonnen kolos waarvan mensen die in de grachtengordel wonen zich verplicht voelen om het mooi te vinden, maar het vaak in de grond van hun hart lelijk vinden. Integendeel het is een langwerpig, in het begin van de 19e eeuw gebouwd houten huis. Het heeft een enigszins voorname uitstraling, maar meer ook niet. Maar in vergelijking met de andere houten huizen die hier stonden kun je zeggen dat hier een voornaam iemand met zijn gezin woonde. Bij de deur stond duidelijk aangeven dat hier het museum gevestigd was, maar van het bordje, waar kennelijk de openingstijden op stonden, werd ik niet veel wijzer. Want hoe kon ik weten wat zondag of maandag in het Fins was ? En voor de woorden “ Geopend” en “ Gesloten” had men voor mij net zo goed een letterbak met losse letters op de tafel kunnen gooien en zeggen dat de ene hoop met woorden “ Geopend” betekende en de andere hoop “ Gesloten” betekende. Kortom de woorden hadden voor mij geen enkele betekenis en ik kon ook niets met behulp van woorden uit een andere taal er wat van maken. Ik trok aan de deur om hem open te krijgen, maar wat ik ook probeerde, ik kreeg de deur niet open. Omdat het een houten gebouw was en er veel sneeuw lag dacht ik een moment dat het vocht van de sneeuw het hout wat krom had getrokken en ik wat harder moest trekken, en op een gegeven moment trok ik zo hard aan de deur dat ik bang was dat ik hem uit zijn scharnieren zou beschadigen. . Maar gelukkig kwam er op dat moment een voorbijganger voorbij en ik vroeg hem of het inderdaad de woorden “ gesloten” of “ open” waren die op de deur te lezen waren, glimlachend vertelde hij mij dat daar
in het Fins “ geopend” stond geschreven, ik weer met volle moed an de deur ging staan trekken en toen ik naar de voorbijganger keek zag ik dat er nu toch wel een meewarige glimlach rond zijn lippen ging spelen en hij met een simpele duw, in plaats van het trekken wat ik deed, de deur opende. Op dat moment was ik blij dat de grond keihard bevroren was, want anders had ik met al mijn schaamte door het trottoir kunnen zakken ! Ondertussen was er, vanwege het gerammel van mij aan de deur een dame, die in het museum werkte, naar de deur gekomen, waarop de Finse meneer en de mevrouw van het museum enige klanken met elkaar uitwisselden en er ook een meewarige, enigszins gelardeerd met wat charme, glimlach op het gezicht van deze dame verscheen. “ Misschien kijkt zij wel graag naar Mr. Bean” ging het nog snel door mij heen, waarna zij mij met een vriendelijk gebaar uitnodigde om verder te komen. Het museum was het huis van Gabriel Granlund. Hij was een reder die de nodige vierkant getuigde zeilschepen in de achttiende en de negentiende eeuw bezat. Zo had hij, in het begin van de twintigste eeuw,Finland was namelijk op dat moment een, met de nodige zelfstandigheid, een onderdeel van het Russische Keizerrijk. voor 10.000, Engelse ponden het vierkant getuigde schip “ Grassendale” gekocht en het herdoopt in “ Imperator Aleksander II”, dus naar de Russische tsaar vernoemd. Het schip had een lengte van ongeveer tachtig meter, maar werd na enige tijd weer aan een Zweedse reder verkocht en, laat ik maar even uitweiden over de verdere geschiedenis van dit schip, verging het na de eerste wereldoorlog als gevolg van een staking. “ Als gevolg van een staking ?” denk je dan, maar het zit zo; het schip kwam onder de Deense kust in de buurt van een mijnenveld en de kapitein had, als voorzorg, een sleepboot besteld die hem door een geveegde geul in dat mijnenveld moest slepen, maar vanwege een staking kwam die sleepboot niet. Er stak een storm op en het schip verdaagde in het mijnenveld en liep op een mijn. Het schip zonk binnen korte tijd in vijfenveertig meter diep water. De geschiedenis vermeldt niet of daar slachtoffers bij zijn gevallen. Tot slot een vraag : Wat moet er door de matrozen gegaan zijn toen ze langzaam maar zeker naar dat mijnenveld afdreven en hun schip in de lucht vloog ? Maar ook wat moeten die matrozen op die sleepboot gedacht hebben toen ze hoorden dat hun collega's van dat zeilschip in een mijnenveld terecht gekomen waren ? Maar laat ik teruggaan naar het huis van Gabriel Granlund. Was het een huis van een reder zoals je die hier bijvoorbeeld in de statige buitenwijken van Rotterdam nog kan tegenkomen ? Nee, zo zag het er zeker niet uit, eigenlijk viel het, van buiten af gezien, nauwelijks op, maar wanneer je het huis van binnen zag, viel het niet te ontkennen dat de reder toch in een zekere luxe leefde. Zo stond er ongeveer een twee meter hoge donkergroene porseleinen kachel te glimmen Het was echt een, en dan vergelijk ik het met de huizen die daar in de omgeving stonden, van de gegoede burgerij, maar zeker niet overdreven en had het een zekere bescheidenheid gehouden. Granlund liet bijvoorbeeld niet zijn afbreken en er een nieuw huis voor in de plaats bouwen, nee, wanneer een huis naast hem in de verkoop kwam dan kocht hij dat op en voegde het bij zijn woning. Omdat ik nog wat tijd overhad voordat de agent mij kwam halen besloot ik naar “ The Church of the Holy Cross” te gaan. Voor zover ik kon zien was dit het enige volledige stenen gebouw in het oude centrum van Rauma. De kerk lag op een steenworp afstand achter het marktplein en toen ik aan de deur rammelde bleek dat die open was en toen ik het woordje “ Aukaista” zag staan wist ik inmiddels dat daar “ open” mee bedoeld werd. Desondanks stak ik heel voorzichtig mijn hoofd om de deur want je weet maat nooit of je een paar mensen ergens mee stoort, maar gelukkig zag ik dat er alleen maar halverwege de kerk een oudere dame rustig in een boek te lezen.
“Misschien las ze wel de bijbel ?” dacht ik bij mijzelf. Ik keek omhoog en zag daar een prachtig scheepsmodel hangen. Het was een vierkant getuigd schip en, wie weet, was dat wel een van die schepen van Gabriel Granlund. De kerk zag er licht uit, het was niet, en dat zou je mogelijk kunnen gaan denken wanneer je de massieve stenen van buiten zag, dat hij van binnen heel erg donker zou zijn. Maar niets van dat alles ! Het interieur nodige je gewoon om verder te lopen en dat deed ik dus met het nodige respect en heel voorzichtig nam ik op een van de achterste banken plaats en keek om mij heen, zag het orgel boven mij en weer zag ik die dame schuin voor mij in de bank zitten en op een of andere manier bleef ik naar haar kijken. Er was iets vreemds met haar aan de hand, maar wat dat was kon ik zo gauw niet vaststellen. De vrouw bewoog voor geen centimeter, ze sloeg geen bladzijde van het boek wat ze zat te lezen om, geen enkele beweging van haar ….. helemaal niets. “ Zat ze in gedachten verzonken, had een bepaald gedeelte uit de bijbel haar soms geraakt ? “ vroeg ik mij af. Uiteindelijk besloot ik om haar verder maar te laten zitten en ging voorzichtig, ik wilde haar niet storen, verder de kerk en toen zag ik tot mijn verbazing dat het een levensechte pop was die daar in de bank zat. Ik kon mijn ogen niet geloven. Ik heb vaak van mijn leven in de kerk gezeten, maar ik heb nog nooit een levensechte pop in een bank in de kerk zien zitten. Ik was nog nauwelijks bekomen van mijn verbazing of ik kwam tot de ontdekking dat er voorin de kerk nog iemand aanwezig was, ook een vrouw maar dit keer geen pop, want ze kwam met een vriendelijke glimlach naar mij toe en zei iets in het Fins tegen mij, waarop ik haar in het Engels vertelde wie ik was en waar ik vandaan kwam. Even later vroeg ik haar, naar de pop wijzend, wat daar de betekenis van was en zij vertelde mij dat een vrouwelijk lid van de kerk, die altijd op die plaats zat, was overleden en dat zij, met die pop, zo haar gedachtenis, tijdens een periode van rouw, levend willen houden. Maar de tijd drong en ik kon de heer Kelko die mij naar de Plyca terug zou brengen toch niet op mij laten wachten en ik spoedde mij dus naar de afgesproken plaats bij het café “ Sali” Op het afgesproken tijdstip verscheen er echter niemand en toen ik daar rondjes liep te draaien kwam er een man naar mij toe, en vroeg waar ik vandaan kwam. Trots antwoordde ik, met een van de weinige Finse woordjes die ik van te voren geleerd had, en zei : “ Hollantilainen” waarna hij mij de hand schudde en met gevoel voor humor mij in het engels zei dat mijn Fins voortreffelijk was. Hij bood mij aan om mij naar het schip te brengen. Even weifelde ik, maar wees toen zijn aanbod vriendelijk van de hand. Ik had immers het telefoonnummer van het schip bij mij en kon altijd nog een taxi bestellen. Tijdens het wachten zag ik dat een bulldozer op het plein was gearriveerd en die begon met het sneeuwvrij maken van het marktplein. Alle sneeuw werd metershoog in een hoek van het plein gebulldozerd. Telkens had hij zijn klep weer helemaal vol met sneeuw geschept en kieperde dit weer boven op de hoop sneeuw die daar lag. Al die sneeuw bij elkaar gaf mij een indruk hoeveel sneeuw er op een plein van ongeveer vijftig meter in doorsnee gevallen was. “Zoiets is bij ons onmogelijk dat dat gebeurd, wat een hoeveelheid sneeuw” dacht ik bij mijzelf. “ En dit is hier normaal, bij de helft van deze hoeveelheid zou in ons land de NS helemaal niet meer rijden en hier functioneert alles normaal. De auto's rijden dankzij de winterbanden met een gewone snelheid over de weg, en heb ik vanochtend niet de goederentreinen over de kade zien rijden alsof het de normaalste zaak van de wereld was ? gingen mijn gedachten . Na een twintig minuten wachten kwam de heer Kelko. Hij verontschuldigde zich en voerde als excuus aan dat het op de “ Plyca” erg druk was, maar ik was al veel te blij dat hij gekomen was, want ik had het wel koud gekregen op dat marktplein en helemaal toen er weer een ijzige wind ging opsteken.
Met een zomerse snelheid reden wij over de besneeuwde weg en ik was blij toen de contouren van mijn schip weer voor mij opdoken. Die avond bestond de broodmaaltijd uit een bamischotel. Ik die thuis toch wel had geleerd om op de hoeveelheid voedsel die ik tot mij nam, te letten, had met deze grote portie toch wel wat moeite. Het brood was gewoon prima en het beleg was meer dan royaal en er dan nog een uitgebreide bamischotel bij, en dan ook nog alles lekker vinden, dat was te veel gevraagd van mij. Helaas moest ik de bamischotel laten staan. Want als ik alles zou opeten dan zou ik binnen de kortste keer weer een broek met maatje of twee groter moeten kopen. Met enige moeite zag ik de koksmaat de onaangeroerde bamischotel meenemen en hoorde ik hem even later deze schotel in de afvalemmer legen. Onwillekeurig moest ik aan mijn moeder denken, want zij zou op een dergelijk moment zeggen dat ik maar aan de hongerwinter moest denken en dat ze om een dergelijke bamischotel gevochten zouden hebben, maar ondanks deze gedachten was ik toch blij dat ik mij tot het brood eten beperkt had. ! Hoe vaak moet je in je leven geen afstand van de opvattingen van je ouders nemen ? Misschien wel je hele leven !. Het was half acht 's avonds op de dag van vertrek uit Rauma. Ik hing over de reling van de Plyca en zag op de kade de bedrijvigheid die bij het laden van een schip hoort. De zon was al weer een paar uur onder gegaan en de koude wind, die eerder deze dag al was gaan waaien, nam in kracht toe. Het was een gure, snijdende wind. Ik zag dat de plek waar eerder die dag een schip met als bestemming de Verenigde Staten had, was vertrokken. Het schip was afgeladen met papier dat in Finland gemaakt was en waar nu de “ Wall Street Journal” in Amerika op gedrukt zou gaan worden ! Onder mij, op de kade van de haven, reden vrachtauto's het schip in en uit. Schijnwerpers die aan de hijskranen gemonteerd waren zorgden er voor dat het licht dat op de kade viel alles in een gele tint zette. Zelfs de sneeuw kreeg een gele kleur. De elektromotoren van de kranen zoemden en elke container die tot onder de kraan gereden werd, werd met een vernuftige klem, die aan de kabel van de kraan hing, van de vrachtwagen getild en op het dek gezet, waar mannen met armen gebaarden waar hij moest worden neergezet. Door middel van lichten die aan de klem gemonteerd waren kon de kraandrijver in zijn hoge positie zien of de container nu wel of niet vast zat en dus niet uit de takels kon vallen, want dat zou natuurlijk levensgevaarlijk zijn. Ongeacht de kou, de wind, of de sneeuw, het laden ging onafgebroken door en telkens kon ik tegen mijzelf zeggen dat er weer twintig of dertig ton op het schip getakeld werd en dat er tegelijkertijd ook nog aan de achterkant van het schip de containers en de rollen papier onverminderd het schip werden binnengereden. Hier moest toch iemand voortdurend aan het rekenen zijn om te voorkomen dat het schip zou gaan kapseizen, want zo'n schip kan qua lengte wel lang zijn, maar het is natuurlijk ook erg hoog gebouwd en dan nog betrekkelijk smal ook. De kapitein, die ik in een gang tegen het lijf liep, vertelde me dat ze vannacht zouden vertrekken, en om de tijd die ze, vanwege de staking in Antwerpen verloren hadden, zouden ze niet om de Aland Archipel varen, maar tussen de eilanden door. Om het wat scherper te krijgen : De Aland Archipel bestaat uit meer dan zesduizend, grotere en kleinere, rotsachtige eilanden die tussen Zweden en Finland liggen. De eilanden behoren bij Finland, maar zijn verder helemaal zelfstandig en soldaten zijn daar niet welkom. Men spreekt er Zweeds en zij hebben hun bestaansrecht nog aan een uitspraak van de Volkenbond, die in 1921 besliste dat ze bij Finland horen, maar verder praktisch volledig zelfstandig zijn. Ze hebben een eigen vlag en kentekens op de auto. Maar de Volkenbond besliste ook dat er geen enkele soldaat gelegerd
mocht zijn, en wat het eiland zo aantrekkelijk maakt is dat er geen BTW betaald hoeft te worden ! Maar zoals zo vaak in het leven, is er ook hier is weer een uitzondering. In de Aland archipel is namelijk een heel klein eilandje, ongeveer ter grote van drie voetbalvelden, met de naam “ Market” en dat hoort nog wel bij Zweden en het valt dan ook nog binnen twee gemeentegrenzen, namelijk die van Stockholm en Upssala ! Maar dit was niet het enige wat hij in de gang tegen mij zei. Hij vertelde mij dat hij, en een stuurman, naar de “Mission of Seamen” of te wel het “ Zeemanshuis” gingen en hij vroeg mij of ik zin had om mee te gaan. Zonder te aarzelen antwoordde ik dat ik daar wel zin in had. Even later liepen we op de kade. Het was bitter koud en de wind blies recht in ons gezicht. Sneeuw, net als het zand dat door een harde wind laag over het strand geblazen wordt, stoof laag over de grond en de wind zorgde er voor dat het echt bitter koud aan voelde. Hij vertelde mij dat hij daar wel meer kwam en dat hij zin had om daar even een praatje te maken. Na een minuut of wat lopen, en voortdurend uitkijken voor trucks die in deze barre omstandigheden toch hun lading naar de schepen brachten, gebaarde hij mij om naar links te gaan. Voor mij stond een groot grijs gebouw, spaarzaam verlicht en achter de deur was het licht van een lamp te zien. We opende de deur, beklommen de trap , deden nog een deur open en toen waren we in het “ zeemanshuis” Een plaats, en dan bedoel ik niet een stad of iets dergelijks, nee eigenlijk bedoel ik een plek kan iets bij je oproepen, en dan hoeft die plek helemaal niet op die plek te lijken waar de oorspronkelijke gebeurtenis plaats vond die zich een plek in je herinnering veroverd heeft. Zo'n plek kan een angst oproepen, maar ook een gevoel van somberheid, of, zoals in dit geval aan een mooie herinnering, een herinnering aan mijn vader. Hij was een man die mij de wereld liet zien, die mij aanmoedigde om te gaan varen en er vertrouwen in had dat ik het er goed vanaf zou brengen. Dit zijn mooie herinneringen en versterken de band met hem, ook al is hij jaren geleden overleden. Ook nu, toen ik dat zeemanshuis binnenliep kwamen er herinneringen aan vroeger kwamen bij mij naar boven. Was het niet mijn vader die mij als klein jongetje met de kerstdagen naar een zeemanshuis in Rotterdam meenam ? Waarom hij dat deed ? Nu dat zit zo; tijdens de oorlog voer mijn vader op zee en had geen enkel contact meer met mijn moeder, noch met zijn familie en vrienden. Kortom hij was helemaal alleen ! Maar vaak werd hij, wanneer hij met zijn schip in Engeland was, opgevangen door Engelsen en hij stelde dat erg op prijs, en op deze manier deed hij dan wat terug voor Engelse zeelieden die de kerstdagen zonder familie in een vreemde haven maar moesten zien te door te komen. Tijdens een van die kerstdagen zat er dan zo'n grote zeeman bij ons thuis en, uiteraard, spraken mijn vader en hij in het Engels met elkaar en dat vond ik heel erg vreemd, want nu kon ik niet verstaan waar mijn vader het over had. Hij werd als het ware een beetje een vreemde voor mij. Maar wat wel weer leuk was, en eigenlijk ook een beetje spannend,was dat zo'n Engelsman vervolgens z'n best deed om met mij contact te leggen en meestal ging dat dan gepaard met het leren van de eerste woordjes in de Engelse taal. Maar aan het einde van het bezoek gebeurde er altijd een van de mooiste dingen, en dat was dan altijd dat mijn vader hem dan met de tram, want een auto was er niet in die tijd, naar het schip terugbracht en hij mij mee nam. Ook toen liep ik over donkere haventerreinen, waar, ondanks het feit dat het kerstfeest was, er toch nog van alles te doen was. Schepen werden gelost en geladen, en daar liep ik dan, als een klein jongetje, aan de hand van mijn vader, tussen alle bedrijvigheid door, en kwam dan uiteindelijk bij een, in mijn ogen, gigantisch groot schip, waar bij de gangway afscheid genomen werd. Zo'n grote zeeman zei dan “ Bye bye” tegen mij en mijn vader moedigde mij dan aan om ook “ bye, bye” tegen hem te zeggen en wanneer
dat er dan al aarzelend en vol van verlegenheid uit mijn mond kwam moesten ze glimlachen en was ik trots dat ik mijn eerste woordjes in een vreemde taal had gezegd en niet bang was geweest om fouten te maken. Al vroeg werd de haven van Rotterdam zo een onderdeel van mijn kinderjaren en die zou er nooit meer uit verdwijnen ! Het zeemanshuis had iets weg van een clubgebouw, er stond een kast met wat boeken, maar ook een poolbiljart en een bar met daarachter een mevrouw die ons allerhartelijkst welkom heette. Al gauw werd mij duidelijk dat de kapitein en de stuurman bekenden voor haar waren en over en weer werd er gevraagd hoe het met elkaar ging. In een hoek zag ik een paar Filippijnse matrozen, onder het genot van een glas cola want alcohol is hier uit den boze, de laatste nieuwtjes met elkaar uitwisselen. Ik snuffelde wat rond in de winkel vol met souvenirs en zag een leuke mok met de Finse vlag er op. “ Die is leuk voor op mijn zeilboot dan heb ik daar ook een herinnering aan deze prachtige reis.” dacht ik. Na enige tijd gaf de kapitein te kennen dat hij weer naar de “ Plyca” moest gaan. Er werd hartelijk afscheid genomen en nadat ik mijn mok had betaald gingen we de trap, deden de deur open en een koude wind geselde toen mijn gezicht. Er stond nog steeds een priemende, snijdende, gure wind die volgens mij nu rechtstreeks van de Noordpool kwam, die mijn ogen deed tranen, en we wisten niet hoe snel we naar het schip moesten terug lopen, waar ze overigens nog druk aan het laden waren, maar ja het schip klaar maken voor vertrek vraagt toch ook enige tijd. De loods moest aan boord komen, het vaarplan, wat een van de stuurlieden gemaakt had, moest doorgenomen worden, kortom er was nog genoeg werk te doen. Vlak bij het schip gekomen zag ik nog een paar Filippijnse matrozen in deze bittere kou werken, ik vroeg aan een van de matrozen, bijna overbodig, of hij het niet erg koud had. Hij antwoordde met een glimlach op zijn gezicht en zei : “ Sir, I take life as it comes !” en ging verder met zijn werk bij de laadklep van het schip. Hij stopte zijn gezicht diep weg in zijn capuchon. Het was half acht in de avond, de zon was al een paar uur ondergegaan en de koude wind zorgde er voor dat het nog steeds guur en koud was, misschien was het zelfs wel nog kouder geworden want ik zag dat de plassen die op de kade stonden en waarvan het ijs die middag wat gedooid was, nu weer stijf bevroren waren. De kou bijt zich nog vaster in het land, maar desondanks blijven de mensen die voor het laden en lossen, maar nu is het wel meer laden geworden, want vanochtend was de Plyca gelost, hard doorwerken en ik zie nu zelfs vrouwelijke havenarbeiders in deze kou trucks besturen of op de kade, met allerlei handgebaren, aanwijzingen geven aan de kraanmachinisten die dan weer hun met de klemmen die aan het eind van hun kabel zitten een container vastklemmen en vervolgens hun vracht op het dek van het schip zetten. Ik vroeg mij af hoe in de toekomst een standbeeld voor deze havenarbeiders er uit zal zien ? Nu is het mogelijk om, en dit dan als herinnering aan de zware arbeid die deze mensen moesten verrichten op sommige plaatsen, zoals in Schiedam en Delfshaven, een zakkendragershuisje te zien. De zakkendragers hadden zich in een gilde verenigd en zij alleen mochten de schepen laden en lossen en zij waren te herkennen aan hun kleding. Er is overigens ook nog een zakkendragersteeg in Utrecht. Toen ik er nog eens over nadacht dat we niet bij daglicht tussen door de Aland Archipel zouden varen vond ik het jammer dat ik deze reis niet in de zomer maakte ! Wat zou het een mooi gezicht zijn om vanaf de hoge brug, maar ik moest ook denken wat die Filippijnse matroos tegen mij zei toen ik hem vroeg of hij het niet koud had zo te midden van al de sneeuw en hij mij met de zin antwoordde : “ Sir, I take life as it comes.”Gelijk had hij want zeggen wij niet dat je het leven moet nemen zoals het komt ? Maar in mijn fantasie zag ik het schip zich slingerend tussen die tientallen eilanden en eilandjes, met hun
ossenrode houten huizen en verlaten baaien, een weg zoeken en dat te midden van een onafzienbare bevroren zee! Voor dat ik mijn kooi ging opzoeken besloot ik nog om een kijkje te nemen op de brug. Maar op de brug was alles nog in diepe rust, de schermen van de radar en de andere apparatuur waren nog donker. De officier die de navigatie moest verzorgen en de vaarroute in de navigatiecomputer moest invoeren was ook nog niet te zien. Kortom het zag er naar uit dat we niet op korte termijn zouden gaan vertrekken en ik besloot om mijn kooi te gaan opzoeken. Het was een lange dag geweest en morgen zou er weer een prachtige dag komen. Die nacht, toen ik in mijn kooi lag, meende ik voor een kort moment het schip te voelen rollen, maar ik sliep te vast om er wakker van te worden. Ik droomde van mijn zeiljacht en dat ik met een stel vrienden langs deze kust voer en een paar dolfijnen voor het schip zag opduiken.
Woensdag 22 februari 2012. Midden in de nacht, om een uur of vier, werd ik wakker. Het vertrouwde geluid van de motoren was duidelijk te horen. Gauw sprong ik mijn kooi uit en deed een poging om door de patrijspoort een blik naar buiten te werpen, maar er was, op de nodige nevel na, helemaal niets te zien. Met veel turen kon ik, in het schijnsel van het schip, een grauwe grijze zee zien, nee de zee was niet wild, het waren kalme trage golven die zich langs de romp van het schip bewogen, maar ze hadden ook iets wat bijna een huivering opriep, het waren golven die zeiden dat zij vanwege de kou ongenaakbaar waren ! Ik besloot daarom nog maar een een tijdje in de hut te wachten, misschien werd later het zicht helderder. Maar niets van dat alles gebeurde en toen er na een tijdje een rilling van de kou door mij heen ging besloot ik maar om weer de vertrouwde warmte van mijn kooi op te zoeken. Nog een kort moment voelde ik de deining van de zee het schip zachtjes heen en weer wiegen waarna ik weer in een diepe slaap viel en mijn dromen van die nacht voortzette. Een lekker warm bed is soms net een verleidelijke vrouw, je probeert je er tegen te verzetten, maar het lukt niet en wanneer je je er aan heb toegegeven is het resultaat vaak dat je je er na nog enigszins schuldig voelt ook ! Zo was het ook deze ochtend met mij gegaan. Wat had ik mij voorgenomen om op tijd op te staan en zo het binnenlopen, weer door een zee die met ijs bedekt is, te zien ! Maar niets van dat alles, mijn kooi had mij in mijn macht en toen ik mij er uiteindelijk uit kon losrukken en aangekleed had lagen wij al bijna voor de kant. Ik kon mijzelf wel voor mijn kop slaan, maar ik troostte mij maar met de gedachte dat ik toch ook heerlijk geslapen had. Toen ik nu naar buiten gekeken had zag ik dat de kust al dichtbij was, en dat de haven, en de zee die daarachter te zien was, van Hanko volledig met ijs bedekt was. Het weer was echter schitterend en de zon, die in een strak blauwe lucht stond, wierp een prachtig licht over de met zee bedekte ijsvlaktes, Je zou er bijna je zonnebril voor opzetten, zo helder was het licht en de zee was witter dan wit. De eerste stuurman stond op de rand van de brug en uit zijn portofoon klonken allerlei stemmen, Het waren de stemmen van de andere officieren en zij waren druk doende op de trossen klaar te maken, maar voordat dat kon gebeuren moest de kapitein eerst nog het schip achteruit langs een scherpe rots varen, want achter die rots was de vaste ligplaats van de “ Plyca” Langzaam, uiterst langzaam werd de “ Plyca” achteruit gevaren en de rots kwam, voor mijn gevoel, nu toch
wel erg dichtbij. Ik keek naar het gezicht van de kapitein en probeerde op te merken of er van zijn gezicht ook de nodige spanning was af te lezen, maar niets van dat alles. Het enige wat ik zag was uiterste concentratie, niets meer en niets minder, en zo gleed de “ Plyca” langs de rotspunt, waarbij ik niet de gedachte kon onderdrukken waarom ze dat ding nooit hadden opgeblazen, want eens zou het toch een keer fout kunnen gaan en dan zou er toch een behoorlijke schade aan een schip kunnen komen, want geloof maar dat daar een nodige massa achter zit ! De stemmen door de portofoon volgen elkaar nu eerste sneller op, alles ging in het Engels, er klonken klikjes wanneer er tijdens het gesprek geschakeld werd. Duidelijk werd dat nu de activiteiten van het afmeren in volle gang waren. Trossen werden naar de wal uitgebracht, niet dat ze met een tros op hun rug naar de wal liepen en die vervolgens vast maken, maar zo heet dat nu eenmaal wanneer je met een tros een schip vastmaakt. Maar natuurlijk is het mogelijk om zo'n loodzware tros naar de wat te gooien, dat doen ze namelijk met behulp van een “ keesie” , maar nu moet je hier ook weer niet denken dat men de tros aan een keeshond vastbindt, nee een “ keesie” is een dun touw met aan het eind een gevlochten knoop en waarmee men dan door z'n gewicht een heel eind weg kan gooien en aan dat touw bindt een van de matrozen de tros en zo wordt die tros dan uitgebracht. De stemmen uit de portofoon worden stiller, en opeens zie ik de eerste stuurman zich haasten om van de brug te komen, weg is hij en de kapitein vertelde mij dat hij, nu we aangemeerd liggen, onderweg is naar de laadklep die achterop het schip gaat en ik bedenk mij geen ogenblik want ik wil ook die drie etages, wat zeg ik vier, misschien wel vijf etages hoge laadklep, naar beneden zien gaan. Het is makkelijker gezegd : “ Ik ga er achteraan” want elke traptrede op het schip is genummerd en dan zie ik weer de traptreden onder mij doorvliegen, nog 88 treden, nog 66 treden en ga zo maar door en dan ben je uiteindelijk bij die hele grote laadklep die ik dan langzaam naar beneden zie gaan. Eerst zie je aan de bovenkant een streep licht komen, en dan wordt die streep breder, een hijskraan wordt zichtbaar en uiteindelijk komt hij op de kade terecht en dan begint onmiddellijk de hectiek. Mensen komen het schip en overleggen welke lading van het schip moet en binnen no time denderen de vrachtwagens weer door het schip. Het schip is weer in vol bedrijf en doet waarvoor het ontworpen is; het laden en lossen van vracht all over the world. Ik keek op mijn horloge en zag dat het half tien was en hoopte dat de messroombediende niet mijn onaangeroerde ontbijt had opgeruimd. De blauwe lucht was verdwenen en sneeuwvlokken begonnen op de Plyca neer te dwarrelen, maar niet alleen op het schip. Op de kade zorgde ze voor een blubberige massa die allengs over ging in een stevige witte laag sneeuw die dikker en dikker werd en van neerdwarrelen van vlokken was geen sprake meer ! Eerst begon er een zachte bries te waaien maar ook dit veranderde in harde wind die uit het oosten kwam en er voor zorgde dat de sneeuw recht in het gezicht kwam. Het vriendelijke weer van de ochtend was nu helemaal verdwenen en guur weer en kou waren er voor in de plaats gekomen ! “ Maar” zei ik tegen mijzelf, toen ik in de luwte van de brug over de reling hing en zag hoe de mensen op de kade onverstoord hun werk bleven doen, “ had je niet gehoopt dat je het “ Aurora Borealis” zou zien ? Had je zelfs niet aan de stuurman die de hondenwacht liep niet gevraagd of hij je dan midden in de nacht uit je kooi wilde bellen wanneer hij het noorderlicht zou waarnemen/” Dus, ging ik verder met mijzelf, dan wordt alles weer eenvoudig wanneer je de consequenties van je eigen keuze onder ogen moet zien. Wanneer je het Noorderlicht wilt zien moet je in de winter op deze breedtegraad zitten, of beter gezegd, nog meer naar het noorden, en in ieder geval niet in de zomer “, het is het een of het ander en daarmee uit” werd het voor mij weer allemaal duidelijk waar ik stond.
Het neer dwarrelen van de sneeuwvlokken veranderde nu meer en meer in een stevige sneeuwbui, ja soms kreeg het zelfs het karakter van een sneeuwstorm, alhoewel ik dat laatste toch wel weer wat overdreven vond, maar er viel in ieder geval zoveel sneeuw naar beneden dat de Nederlandse Spoorwegen daar nog tot in de zomermaanden last van zou hebben. Ik sta weer bij de majestueuze laadklep, waar de vrachtwagens, ondanks de sneeuw, onafgebroken het schip in en uit rijden. De havenwerkers stoppen niet voor een beetje sneeuw. Het staal van de klep, waar zij over heen rijden, ratelt op het beton van de kade. Een stuurman geeft opdracht waar ze hun lading neer moeten zetten en ik kijk naar buiten of er ergens een gaatje in het wolkendek valt. Maar het lijkt er op als de weergoden hun uiterste best doen om zo veel mogelijk sneeuw uit de wolken te persen. “ Zal ik nu wel of niet met dit weer het stadje Hanko gaan bezoeken ? “ vraag ik mij af. Vier dekken boven mij wacht een warme hut met mooie boeken die ik heb meegenomen, waar ik warme koffie kan drinken, en weer twee dekken daarboven is de brug waar ik, op zo'n dertig meter hoogte ook een prachtig uitzicht over het winterse landschap en een bevroren zee heb. “Maar ja zeg ik dan weer tegen mij zelf, dit is waarschijnlijk de enige keer in je leven dat ik dit stadje kan bezoeken “. Heen en weer geslingerd daal ik de trap naar beneden af en ga weer bij de opening van de laadklep staan en kijk over de kade. Een man roept wat in het Fins tegen mij en even later passeert een truck rakelings langs mijn benen. Kennelijk sta ik hier ook in de weg. Ik zag dat er op het haventerrein een paar loodsen stonden die zowel aan de voorkant als aan de achterkant open stonden en daar achter stonden weer een paar loodsen waarvan de deuren open stonden en toen ik goed keek zag ik dat de laatste van die loodsen min of meer bij de uitgang van het haventerrein uit kwam. Het waren loodsen waarin goederentreinen tot stilstand kwamen en zo, niet gehinderd door wat voor vervelend weer dan ook, rechtstreeks hun vracht, droog en wel, in het schip kon laden. Al gauw kwam bij mij het idee op dat ik via deze loodsen ook droog en wel bij de uitgang van het haventerrein kon komen en dat ik in ieder geval een behoorlijk groot gedeelte van mijn tocht naar het centrum van Hanko redelijk comfortabel kon afleggen. Mijn besluit stond nu vast; ik zou een poging wagen om de sneeuwstorm te trotseren en Hanko gaan bezoeken. Tegen de stuurman van de wacht zei ik dat ik zou gaan passagieren. In zijn ogen zag ik een blik van : “ Hij liever dan ik !”, maar ik deed net alsof ik dit niet gezien had en zei tegen hem dat wanneer ik niet met een kwartier terug zou zijn ik ik inderdaad de sneeuwval aan het trotseren was. Wel zei hij tegen mij dat ik mijn paspoort mee moest nemen. “ Anders kun je problemen bij de gate van het haventerrein krijgen en laten ze je er misschien niet in” , en met een “ Heb ik al aan gedacht” liet ik het schip achter mij en haastte mij naar de eerste loods. De mevrouw die in het kantoortje van de gate zat vroeg of ik niet een beetje gek was om met dit weer er op uit te gaan. “ Zelfs de Finnen blijven met dit weer binnen” zei ze met een glimlach tegen mij. Ik beaamde dat ik inderdaad niet helemaal goed wijs om met dit weer te gaan passagieren, maar dat je dat soms wel eens in je leven moest zijn. Ze glimlachte opnieuw en gebaarde mij dat ik verder kon lopen en wees mij de kortste weg naar het centrum. Onmiddellijk buiten het haventerrein gekomen zag ik dat daar een drukke verkeersweg was en dat op die weg auto's met een zomerse snelheid door de sneeuw reden ! Wij, Nederlandse, zouden in dergelijke omstandigheden stapvoets, ja misschien wel kruipend, over de weg gaan, maar deze bestuurders reden daar alsof er niets aan de hand was. “ Geen wonder dat de Finnen tot de beste autocoureurs ter wereld
horen !” dacht ik bij mijzelf. Een politieauto, met zwaailicht, reed zelfs nog harder dan de andere auto's en ik besloot om deze weg maar heel voorzichtig over te steken want ik wist echt niet hoe lang hun remweg was. Ik liep door uitgestorven, weer met onuitsprekelijke namen getooide, straten. Een messing bord hing aan de muur van een huis. “ Op dat bord stond “ Tourist information” en tot mijn verbazing was de deur niet gesloten ! “ Welke toerist zal met dit hondenweer Hanko gaan bezoeken?” vroeg ik mij af. Desondanks ging ik naar binnen en een weldadige warmte kwam mij tegemoet. Ik stampte de sneeuw van mijn schoenen en klopte de sneeuw van mijn jas, haalde mijn hand door mijn haar en voelde wat smeltwater langs mijn nek naar beneden lopen. Een koude rilling ging door mijn lijf. Nadat ik nog door een deur was gedaan en zo het werkelijke kantoor binnenkwam zag ik daar allerlei stellingen met folders en andere foto's van Hanko en zijn omgeving. Gauw kwam er een dame, die kennelijk met dit weer geen toerist had verwacht, naar mij toe en vroeg heel vriendelijk waar ze mij mee van dienst kon zijn. De enige vraag die ik kon bedenken was waar ik hier een kop koffie kon drinken en of zij een paar folders voor mij over Hanko had. Ze gebaarde mij door de ramen waar een huis lag en dat dat huis een café was. “ Is dat huis een café ? “ vroeg ik met enige verbazing in mijn stem, waarna ze nogmaals een keer zei dat dat een café was en dat de naam van dat café “ Alan's café” was. Verder liet ze mij in de folder een beroemd café, met de naam “ Huis Van De Vier Winden” , zien. De vraag is natuurlijk waarom dit café beroemd is ? Wel de Finnen hebben een beroemde veldmaarschalk en dat was Carl Gustav Mannerheim en hij was degene die de Russen, nadat zij in 1939, in een geheime afspraak met Hitler Duitsland, de Baltische staten en het oostelijk deel van het toenmalige Polen hadden bezet en vervolgens dachten dat zij hetzelfde met Finland konden doen ! Maar de Russen bleken zich vergist te hebben in de kracht van het Finse leger en de kwaliteiten van Mannerheim. Oh ja, aan het eind van die oorlog wisten zij uiteindelijk te winnen en konden alsnog een gedeelte van Finland bezetten. Maar tegen wat voor een prijs ! De Finnen zorgden er voor dat het Russische leger grote verliezen leed en dat het voor de rest van de wereld duidelijk werd dat de kwaliteit van het Rode Leger niet iets was waarover men opgetogen naar huis kon schrijven. En wat daar nog bij kwam was dat Hitler ook had gezien dat het Rode Leger niet veel voorstelde en hij eens te meer gesterkt werd in zijn plan om Rusland aan te vallen. Maar Mannerheim had nog een andere hobby en dat was de horeca, niet dat hij dronken over straat liep, nee hij kocht in 1927 een café in Hanko en doopte dat later om in : Het Huis van de Vier Winden” en uit het feit dat hij daar een zomerhuis had kun je ook wel afleiden dat hij daar graag kwam. Toen ik de charmante dame in het VVV kantoor dus vertelde dat ik graag naar het café van Mannerheim wilde wees zij mij naar weer buiten en trok een gezicht van “ Wilt u met dit weer naar dat café gaan? “ Zelfs de Finnen blijven nu zoveel mogelijk binnen ! Voegde ze er nog aan toe. Voor een moment weifelde ik, keek vervolgens op de kaart en zag dat het hooguit een minuut of vijfentwintig naar het bewuste café lopen was. Om haar wat gerust te stellen beaamde ik dat ik waarschijnlijk niet helemaal goed snik was om met dit weer daar naar toe te gaan, maar dat wij per slot van rekening ook de Elfstedentocht, ik kan nog niet eens schaatsen, hebben. In een laatste poging attendeerde zij mij nogmaals op het “ Alan's café” wat recht tegenover haar kantoor was en waar ik in ieder geval niet half bevroren zou aankomen. “ Laat me u in ieder geval de kortste weg tonen” zei ze tegen mij waarna ze een plattegrond pakte en mij aanwees hoe ik het beste kon lopen. Buiten gekomen dacht ik wel bij mijzelf “ Jan waar ben je aan begonnen, dit is echt geen weer om een
eind te gaan lopen “ Maar na ampel beraad met mijzelf besloot ik toch om door te zetten en met een : “ Je bent per slot van rekening maar een keer in je leven in Hanko !” zette ik toch door. “ Soms moet je gewoon koppig zijn in je leven” Ik ploeterde door de sneeuw en zocht zoveel mogelijk de beschutting van huizen op, zocht soms een portiek op waar ik de sneeuw van mijn jas klopte en ging daarna weer stug verder. Maar op een gegeven moment moest ik het, omdat er domweg geen huizen meer waren en ik min of meer b uiten de bebouwde kom was gekomen, zonder deze beschutting stellen. Het enige wat nog overbleef waren dennenbomen waarvan de takken onder de sneeuw bedolven waren. Achter de bomen zag ik nu de Oostzee liggen en over deze zee blies de wind in al zijn kracht en vergeet het maar dat op zo'n moment de sneeuwvlokken zacht zijn, nee ze zijn keihard en doen pijn in je gezicht ! Gelukkig zag ik in de verte, maar niet meer erg ver bij mij vandaan, een huis op een landtong liggen en het leek veel op “ Het huis van de vier winden” wat ik op de foto in het VVV kantoor zag staan. Ik dook nu verder weg in mijn jas, deed het uiteinde van mijn handschoenen in mijn mouw en liep voorover gebogen tegen de wind in naar het café. Maar toen ik daar naar toe liep bekroop mij een angst, een gevoel dat ik het allemaal voor niets had gedaan. Ik zag dat er geen enkel licht brandde in dit café, er was geen enkel teken van leven geweest en toen eindelijk, na het nodige glibberen over de gladde rotsen bij de deur stond zag ik het in inmiddels voor mij het overbekende bordje “ gesloten” zag hangen. Op zo'n moment voel ik mij altijd voor een ogenblik teleurgesteld, te meer omdat ik dit had kunnen weten, want had ik jaren geleden in Londen niet een keer met een aantal Finnen gesproken en die verteld hadden dat heel veel restaurants in hun land in de winter gesloten zijn ? Maar ik gaf niet op. Ik had immers toen ik in het kantoor van de VVV stond gezien dat er in het “ Alan's café” licht brandde en besloot om daar maar naar toe te gaan, toen nog niet wetend dat het bezoek aan dit café alles weer zou goed maken ! Het was inmiddels een uur of vier in de middag geworden en een grijze schemering begon bezit van de straten te nemen. Er was, hoe bestaat het op een vuilnisman na die in een park prullenbakken liep te legen, geen mens meer te zien op straat. De straatlantaarns floepten aan, maar ik had een geluk; het was opgehouden met sneeuwen, maar dat was ook het enige want de ijzige wind blies deed me huiveren en verlangen naar de warmte van een huis. Nu het donkerder werd kon ik mij niet meer zo goed oriënteren, “ Waar was dat café nu ook weer ? vroeg ik mij enigszins vertwijfeld af. In de schemer gingen alle huizen op elkaar lijken ! Maar gelukkig zag ik een auto stoppen en twee mensen naar een huis lopen waarvan de mevrouw in het VVV kantoor had gezegd dat daar ergens “ Alan's café” moest zijn. Ik besloot om achter die mensen aan te gaan en toen zij achterom naar de ingang van het bewuste huis liepen sliep toch weer de twijfel bij mij naar binnen, want welk café heeft zijn ingang aan de achterkant van een huis, vroeg ik mij af. Mijn twijfel werd helemaal weggenomen toen mijn oog viel op een klein uithangbord met daar op geschilderd een mok dampende koffie en een pijl die inderdaad wees dat ik aan de achterkant van het gebouw moest zijn. De deur hing scheef in zijn hengsels en klemde wat, maar gelukkig weer niet genoeg om de toegang tot het café helemaal te versperren. Kennelijk kwamen de mensen die ik gevolgd had hier regelmatig, want met een ferme duw kregen zij de knarsende deur opende en wenkten mij om ook binnen te komen. De mensen die zo vriendelijk waren geweest om de deur voor mij open te houden waren, zonder hun jas uit te doen, rechtstreeks naar binnen gegaan, maar daar had ik geen zin. Mijn jas was nat van de sneeuw en ik kon hem in het halletje van ongeveer een vierkante meter ophangen. Ik wist niet wat ik zag toen ik binnenkwam ! Nu bleek dat het café in een tweedehands boekwinkel gevestigd was en dat ik onder het genot van een kop warme koffie ook kon genieten van allerlei mooie
boeken, maar er was een probleem; ik sprak geen Fins en helaas was het overgrote gedeelte van alle boeken in het Fins geschreven. Maar wat had ik hier graag een boek van Jean Sibelius tegen gekomen. Misschien vroeg ik mij af, was er ooit, net zoals Gerard van het Reve zijn brievenboeken had geschreven> Helaas was er niets te vinden, of stond het er wel maar kon ik het domweg niet lezen en degene die achter de toonbank stond kon mij ook niet veel wijzer maken. Vervolgens vroeg ik of zij ook een Engelstalig boek had over een of andere Finse auteur waar ik nog nooit van gehoord zou kunnen hebben en na enig nadenken nam zij mij mee naar een uithoek in haar winkel en liet mij een boekje zien met de titel “ Kihlaus”, in de Engelse vertaling het “ Eva” van de Finse schrijver Aleksis Kivi, een schrijver waar ik nog nooit van gehoord had. Zij vertelde mij dat deze schrijver, om aan de universiteit te kunnen gaan studeren, eerst de Zweedse taal moest gaan leren, maar dat hij later besloot om in het Fins te gaan schrijven en daarmee een van de grondleggers van de Finse cultuur werd, want Finland was in die tijd een deel van Rusland en het Fins werd toen gelijk gesteld aan het Zweeds. De dame werd helemaal charmant toen ze mij vroeg waar ik vandaan kwam en weer in mijn beste Fins kon ik zeggen dat ik uit Holland kwam, waarop ze mij met een glimlach voordeed hoe ik het woord “Hollantilainen”, wat ik al eerder in Rauma had gebruikt in haar taal moest uitspreken, waarna het woord voor mij nog onbegrijpelijker werd. Het was overigens geen probleem om weer verder in het Engels met elkaar te praten. Al gauw kwam het gesprek op schrijvers die in een klein taalgebied werken hun werk te vertalen en onder de aandacht van een breder publiek te brengen. Gelukkig kon ik zeggen dat Nederlandse schrijvers, ondanks het feit dat het Nederlands ook een klein taalgebied bestrijkt nu gelukkig wel veel in Duitsland aan de weg kunnen timmeren, dat een schrijver als Maarten 't Hart nu veel in het Duits vertaald wordt en daar een trouwe groep lezers gevonden heeft. Desondanks vonden we het ook jammer dat schrijvers uit een klein taalgebied een veel kleinere kans maken om de Nobelprijs voor de literatuur te kunnen krijgen, en wel om de doodeenvoudige reden dat degenen die zijn werk moeten beoordelen nu eenmaal nooit het Lets, of het Litouws kunnen lezen. Even later werd mijn tafeldame nog charmanter voor mij toen zij vertelde dat zij het jaar daarvoor met vakantie in Friesland was geweest. En van Nederland was gaan houden en zij mij vertelde dat zij het daar daarop van plan was om naar Zeeland te gaan. Kortom de kou werd helemaal verdreven. Maar toen ik naar buiten keek zag ik dat de schemering al was ingetreden en ik snel naar het schip moest. Ik had immers afgesproken dat ik uiterlijk om vijf uur weer aan boord zou zijn en het was zeker nog wel een kwartier lopen naar het schip. Snel namen wij afscheid en met een “ wie weet zien we elkaar in Zeeland” en na het uitwisselen van email adressen trok ik mijn jas aan opende de nog steeds klem zittende deuren, wuifde nog een keer naar de mevrouw die zo vriendelijk was en begon weer aan mijn wandeltocht door de sneeuw naar het schip. Het licht van de lantaarnpalen wierp een schemerig licht in de verlaten straten en toen ik nog een keer omkeek zag achter de ramen van Alan's café een bijna betoverend licht vanuit een woonkamer naar buiten komen. Soms duren bezoeken veel te kort of gaan juist veel te snel ! Kortom, mocht je ooit nog een keer in Hanko komen, ga naar de Raatihuoneentori 4, zeg dat je een “ Hollantilainen” ben en wanneer je dan ook nog : “ kiitos” in een restaurant kunt zeggen wanneer de ober je bediend heeft dan heb je het helemaal gemaakt en ben je verzekert van een leuk gesprek ! 't Is maar dat je het weet. Buiten gekomen merkte ik dat het was opgehouden met sneeuwen, maar de gure wind die rechtstreeks over het ijs van de Finse Golf kwam deed mij besluiten om de warmte van mijn hut op de “ Plyca” op te zoeken en van de warme hap die de kok altijd voor bij de broodmaaltijd maakte, te gaan genieten. Zonder
verdere noemenswaardigheden kwam ik bij het schip en was eigenlijk weer een beetje blij om over de laadklep van het schip aan boord te gaan. Voor deze reis had ik een boek meegenomen. Op zich is dat niets bijzonders want dat doen duizenden mensen wanneer zij op reis gaan. Zo had ik onlangs van iemand een stapeltje boeken gekregen. Het waren oude boeken, boeken met van die vergeelde bladzijden, waarvan je weet dat zij over een par jaar misschien wel helemaal uit elkaar gaan vallen en dan in de prullenbak verdwijnen. De uitgevers van deze boeken zijn ook vaak al weer lang en breed in de geschiedenis verdwenen, opgelost in het oneindige bestaan en het enige wat overbleef was een vergeeld boek dat in afwachting van zijn reis door de eeuwigheid nu voor mij op het tafeltje in mijn hut ligt. Zo'n boek lijkt voor mij altijd op een oud scheepje dat in een fles gemaakt is, het geeft een beeld van hoe toen mensen schreven en dachten. Daarom verdienen oude boeken en hun schrijvers van mij altijd het nodige respect ! Zij waren het immers die mij iets wilden vertellen van wat er zich in hun leven zich afspeelde. Zo lag nu het boek : “ Laat mij maar zwerven “ van Ferdinand van de Oever voor mij, ook hij was een schrijver die destijds best wel het een en ander schreef, maar die nu al lang en breed in de vergetelheid is geraakt en waarvan nu nauwelijks nog een spoor te vinden is. Schuif bij het lezen van dit boek het wat archaïsch taalgebruik opzij, blaas het stof van de bladzijden en daarachter komt het al oude thema van een jonge generatie, in dit geval een visser uit Vlaardingen die zich afzet tegen de oudere generatie, weer naar voren en die zijn eigen weg met vallen en opstaan wil gaan zoeken. “Zo heeft iedere generatie weer de opgave om zijn eigen weggetje door het leven te zoeken en waar komt toch vaak die drang van een oudere generatie vandaan om dit proces tegen te houden?” denk ik dan maar bij mij zelf. Het is 's avonds zeven uur. Ik zit met mijn knieën op de bank en kijk door de patrijspoort naar buiten. Aan het begin van de dag stonden de containers ongeveer een meter of tien onder mijn raam, maar nu staan ze bijna allemaal gelijk aan mijn raam. Telkens wanneer een hijskraan weer een container boven op de ander plaats komen de mannen vanaf de zijkant van het schip naar de container die zojuist op het dek gezet was en maken hem aan andere containers vast. Zij lopen, ik wil niet zeggen, lichtvoetig als een balletdanseres, over de containers die, net als in Rauma, ook hier door gele natrium lampen beschenen worden, en denk ik bij mijzelf : “ Wanneer men een locatie voor een film nodig heeft waarin een achtervolging door een van iedereen verlaten haven gedraaid moet worden, dan moet men hier zijn. Kou, sneeuw, geel natrium licht, het heeft alles in zich om zich alleen te voelen en ik ben weer blij dat ik in mijn warme hut dit allemaal kan zien. Telkens haalt een vrachtauto een container, die daar vanwege de sneeuw staan, een container uit de loods en zet hem, net als een jachthond een eend aan de voeten van de jager neerlegt, de container aan de voeten van de hijskraan en die hem dan in een ononderbroken tempo aan boord van het schip zet. Weer of geen weer, het is duidelijk, men wil dat het schip vanavond kan vertrekken. Ze lijkt wel op een hete aardappel die de haven zo gauw mogelijk uit hun mond wil doen verdwijnen. Ik sta op de brug van de “ Plyca” Zoals te verwachten was viel de duisternis tijdens de winter, vroeg in op deze breedtegraad. Voor mij zie ik een schip de haven verlaten. Het baant zich een weg door het ijs en wanneer het goed en wel de havenmond achter zich heeft en daarmee ook het licht van de haven achter zich heeft gelaten, gaan er twee reusachtige schijnwerpers op het schip aan. Zij werpen het licht tientallen meters recht naar voren en zetten de onafzienbare ijsvlakte in een spookachtig licht. Hier steken de meters hoge schotsen letterlijk schots en scheef in de lucht ! Schotsen steken schuin uit het water omhoog en duidelijk is te zien hoe de schotsen onder het geweld van het schip breekt en zich schurend een weg naar de achterkant van het schip zoekt ! Wat een geweld !
Na een minuut of wat gaan de schijnwerpers weer uit en is alleen het witte heklicht aan de achterkant en nog een paar lichten van het vrachtschip te zien. Straks zullen wij dezelfde route varen. Wanneer je in een atlas de kaart van de Oostzee opslaat dan heeft die afbeelding iets bedrieglijks. Eigenlijk lijkt de Oostzee op een groot binnenmeer, die alleen via de Sont bij Kopenhagen in verbinding staat met de andere zeen en oceanen van onze wereld. En het idee van een binnenzee wordt door de afwezigheid van eb en vloed alleen maar versterkt. Maar op deze zogenaamde binnenzee hebben zich de grootste scheepsrampen uit de twintigste eeuw afgespeeld, waarvan de scheepsramp met de Wilhelm Gustloff wel de grootste scheepsramp was en ieder geval veel veel groter dan die van de Titanic. De “ Wilhelm Gustloff” was een Duits passagiersschip dat aan het einde van de tweede wereldoorlog, afgeladen met Duitse vluchtelingen die voor het oprukkende Russische leger op de vlucht waren geslagen, door een Russische onderzeeër tot zinken werd gebracht en waarbij, naar schatting negenduizend mensen in het ijskoude water verdronken. Omdat er geen tijd was voor het maken van een lijst met alle passagiers zal het juiste getal van de verdronken mensen nooit bekend worden. Maar het was niet alleen dit schip waar een vreselijke ramp mee plaatsvond. Bij veel mensen zal immers het zinken van de “ Estonia” nog goed in het geheugen liggen. Tijdens een storm werden de boegdeuren van dit schip door een golf ingeslagen waardoor het water vrij spel kreeg in het schip en het binnen de kortst mogelijke keer onder golven verdween en meer dan achthonderdvijftig mensen met zich mee in de diepte nam. Alleen een korte “ Mayday” oproep was het enige wat de bemanning nog kon doen. Ook grote schepen kunnen heel snel zinken en er bestaan domweg geen veilige zeen. Elke zee moet met respect behandeld worden zei eens een kapitein tegen mij. En dan opeens is het stil ! Vanaf de brug zie ik dat de hijskranen niet meer draaien. De kabels waar in de afgelopen uren alle containers mee aan dek werden gezet hangen nu wat te bungelen in de wind. Het licht in de cabines van de kranen gaan een voor een uit. De deuren van de cabines gaan open en langzaam beginnen de kraanmachinisten aan hun lange tocht langs de ladders naar beneden. Voor hen zit de werkdag er op en morgen laden ze waarschijnlijk weer een schip dat naar Brazilie moet vertrekken en de dag daarna waarschijnlijk weer een schip voor Shanghai. Er rijden ook geen vrachtwagens meer in en uit het schip en de havenwerkers stappen in auto's die hen komen ophalen en naar hun kantine brengen. Het laden is klaar en een andere auto stopt bij het schip. Een man, warm aangekleed en met een zwarte tas onder zijn arm loopt over de laadklep het schip in. Dit kan maar een ding betekenen en dat is dat de loods aan boord komt en dat het laden en lossen van de “ Plyca” tot een einde is gekomen en dat we binnen afzienbare tijd gaan vertrekken ! Alles is aan zo'n schip massief en groot. Zo loopt er een “ weg” van bijna drie kilometer door het schip en over deze “ weg” kan men dan de vrachtwagens het schip in rijden en daarnaast kan zij ook nog meer dan 600 containers meenemen. Deze afmetingen gaan vaak je bevatting te boven. Zo ook bij het brandstofverbruik. Daar moet je echt niet in termen van “ een liter op 20 kilometer” denken, dit kan tot tientallen tonnen stookolie per dag oplopen. Bij een ander schip had ik eens uitgerekend dat dat tot ongeveer 1000 liter stookolie per half uur varen kon oplopen ! Dit zijn echt geen geringe cijfers en het brandstofverbruik vormt dan ook een belangrijke kostenpost voor de eigenaren van het schip. Maar er wordt ook meer en meer aan de vervuiling die dit te weeg brengt en toen ik hierover met de kapitein in gesprek was vertelde hij mij dat de rederij Spliethoff hier zeker de nodige maatregelen voor had genomen. Maar er zijn bijvoorbeeld ook al plannen in de maak om schepen op een mengsel van gas en stookolie te laten varen, wat natuurlijk ook een veel schoner verbruik oplevert maar ook nog goedkoper is. Maar laat ik terug gaan naar het vertrek. Meerdere keren had ik nu het vertrek vanaf de brug van een
schip meegemaakt, maar dit keer besloot ik om eens te zien hoe men de reusachtige klep aan de achterkant van het schip ging sluiten. Deze klep, ook wel “ ramp” genoemd, is ongeveer 22 meter breed en, ik schat, ongeveer achttien meter hoog. De eerste stuurman is druk bezig met het vaarklaar maken van de laadklep. Stukken rubber die het staal tegen al te zware stoten van de wielen van de vrachtwagens werden door een paar matrozen het schip in getrokken en op hun plaats gelegd. Alle lading die nu in het schip stond was vastgezet en geborgd en toen dat allemaal klaar was haalde de stuurman een paar handels over en langzaam vleide de reusachtige laadklep zich tegen de achterkant van het schip en hoorde ik de borgpennen de laadklep vastzetten. Op dat moment zei de hoofdmachinist, ook wel hwtk, genoemd : “ Kom ik de de motor maar eens starten”, waarop ik het niet kon nalaten om hem te vragen of ik mocht zien hoe dit in zijn werk ging, waarop hij zei dat dit geen probleem was, maar dat ik goed naar zijn aanwijzingen moest luisteren. Zo gezegd zo gedaan en daar liep ik achter de hwtk aan en dit keer trad ik zijn domein van de machinekamer van het schip binnen. Nu was ik daar al eens eerder geweest en wist dus inmiddels redelijk de weg, maar telkens is het weer verbazingwekkend hoeveel techniek hier staat en dat het er allemaal uiterst indrukwekkend uitzag en ik weet bijna wel zeker dat, mocht ik mijn leven nog eens over doen, ik waarschijnlijk voor deze techniek zou kiezen. Hij gebaarde mij stil te staan en te midden van het geluid van de draaiende hulpmotoren vertelde hij mij wat hij ging doen. Eerst zou hij er voor zorgen dat de hoofdmotor, een Wartsila, van de nodige smeerolie moest worden voorzien. Dus goot hij, via een of andere klep, de nodige smeerolie in de motor en liet dat zich door de motor verspreiden. Dit duurde ongeveer een kwartier, waarna hij mij vertelde dat hij nu het koelsysteem van het schip in werking ging zetten. . Weer haalde hij ergens een of twee handels over, of drukte hij een paar knoppen in, want dat kon ik niet goed zien, waarna het koelwater door de motor werd gepompt en toen vertelde hij mij dat ik toch wat op enige afstand moest gaan staan en dat er een knal zou gaan komen. En dat was inderdaad zo ! Want nu werd er met behulp van de nodige perslucht de motor gestart en dat gaf me een knal. De motor sloeg direct aan, waarna hij de brug informeerde dat de motoren gestart waren en dat, wat hem betreft, het schip kon gaan varen ! Na hem hartelijk bedankt te hebben voor het meemaken van het starten van dergelijke reusachtige motoren, want er waren er twee die gestart moesten worden, spoedde ik mij naar de brug, want daar zou zich nu het vertrek gaan afspelen ! Op de brug gekomen was nu duidelijk te zien dat alles voor vertrek was klaargemaakt. Het licht van het radarscherm liet een zacht groen schijnsel zien, en ook de andere schermen gaven weer een ros schijnsel. Het licht dat van de wal afkomstig was zorgde er voor dat de mensen die op de brug aanwezig waren, als een schim tegen het licht werden afgetekend. Inmiddels stond de kapitein op de vleugel van de brug, de plek waar je van voor tot achter alles kunt zien van wat zich tussen de wal en het schip afspeelt, zo ook het losgooien van de trossen door de roeiers die voor de haven werken. Dat zijn de mannen die uiteindelijk de tros, vaak langzaam, in het water laten zakken, waarna de bemanning ze met de kaapstander aan boord hijsen, waarbij er natuurlijk altijd voor moet worden uitgekeken dat de tros niet in de schroef terecht komt, want dan wordt het schip volstrekt hulpeloos en is het enige wat ze kunnen doen het anker laten vallen en een sleepboot om assistentie vragen ! Vanaf de brugvleugel was het schroefwater van de boegschroef duidelijk te zien. De trossen waren inmiddels aan boord en langzaam kwam het schip van de kant. Het water van de schroef werd onstuimiger, sloeg te pletter tegen de wal. Langzaam kwam het schip in beweging en begaf zich naar het vaarwater. Wat een kracht moet er in die motoren aanwezig zijn om zo'n groot volgeladen schip aan de gang te krijgen ! Op sommige momenten
sidderde ze even en voelde ik de ingehouden kracht die nu vrij spel had met het water. Ijsschotsen die in de haven dreven kronkelden zich om de boeg en vulden de steeds groter wordende ruimte tussen de wal en het schip. En al dit geweld werd met een eenvoudige joystick, die misschien twee keer zo groot was als de joystick van een computerspel, opgeroepen, maar ook weer tot zwijgen gebracht ! Snel liep de kapitein van de brugvleugel naar het midden van de brug, naar de plek waar bij oude stoomschepen een groot stuurrad stond en waar altijd een matroos, ook roerganger genaamd, achter stond. Op dit moment nam de loods de besturing van het schip over en nam plaats achter het stuurwiel, dat nu niet veel groter was dan een centimeter of dertig. Het vermogen van de motoren werd wat teruggenomen en langzaam voer het schip de haven uit. Goed en wel had het schip de havenhoofden achter zich gelaten of het moest een scherpe wending naar bakboord maken. Nog een keer keek ik achterom en zag de kerktoren, die hoog boven het stadje uittroonde, in de schijnwerpers staan en schenen de lichten op het havenhoofd nog met hun groene en rode schijnsel. De brugvleugel is altijd, wanneer iedereen achter, of bij, het stuurwiel staat, een rustig plekje waar je een mooi uitzicht hebt en dat was nu helemaal mooi. Hoe zo ? Wel de schijnwerpers verlichtten de zijkant van het schip en zo kon ik door de glazen bodem van de brugvleugel goed zien hoe groot de ijsschotsen waren waar de Plyca zich doorheen zou moeten ploegen. Wanneer zo'n schots weer brak en hij met zijn zijkant schuin omhoog kwam te liggen kon ik een goede schatting maken van de dikte van het ijs en ik schatte dat zeker op een halve meter dikte. Goed beschouwd waren het eigenlijk drijvende betonblokken. Telkens voelde ik een lichte siddering door het schip gaan wanneer ik recht onder mij weer zo'n schots zag breken en met het nodige geweld onder een andere schots gedreven werd, of, en dat gebeurde ook wanneer ze maar groot genoeg waren, zich draaiend langs de romp van het schip naar achteren bewogen en op hun beurt weer kleinere schotsen krakend verpletterden. Wat een indrukwekkend gezicht van geweld en kracht ! Dit zou ik voor geen goud van de wereld hebben willen missen ! Maar het werd nog indrukwekkender. Toen ik naar voren keek en mijn blik over het hele schip liet gaan zag ik een kilometers lange ijsvlakte voor mij! “Maar het was donker toen je vertrok” zou je kunnen vragen. Nu dat kwam zo; de kapitein had namelijk twee reusachtige schijnwerpers, of zeg maar rustig zoeklichten, aangezet en die zetten al het ijs voor het schip in een, min of meer, spookachtig licht. Duidelijk was te zien dat er schepen voor ons door het ijs gevaren waren en dat de schotsen die zij achter zich hadden gelaten nu weer letterlijk schots en scheef, maar ook puntig naar naar boven wijzend, hadden achter gelaten. Ik vroeg de kapitein waarom hij de schijnwerpers had aangezet en zijn antwoord was dat hij dat deed om niet met zijn schip in een berg kruiend ijs terecht te komen, want dan zou het schip stil komen te liggen en dan was het lastig manoeuvreren en met de schijnwerpers aan hoopte hij er zo, als het mogelijk was want zo'n schip draai je nu eenmaal niet zo gauw om je vinger, er om heen te kunnen varen. Maar het was niet die onafzienbare ijsvlakte die voor de boeg opdoemde, maar ook wanneer je naar achteren keek die prachtige sterrenhemel, een sterrenhemel die je nu eenmaal nooit, vanwege alle lichten, in een stad kunt zien. Eigenlijk zou je een keer per jaar, bij een knetterharde en kraakheldere vrieslucht, een keer alle straat en neonverlichting, in de stad uit moeten zetten, en dan op zo'n moment je kind mee naar buiten nemen en van die prachtige sterrenhemel laten genieten ! Echt hoor de natuur ligt vaak om de hoek en dan heeft je kind een ervaring die het nooit zal vergeten ! Een lichtje pinkelde in de verte, Ik zag dat het een wit licht was, met daaronder een rood licht en terwijl ik er naar keek zag ik dat de loods z'n jas aan deed en zich klaar maakte voor vertrek. Hij zei de kapitein gedag en werd onder begeleiding van een stuurman naar beneden gebracht. Want die lichtjes die ik zonet
tussen de ijsschotsen zag dobberen waren van de loodsboot die de loods kwam halen. “ Hoe kan zo'n klein schip door dit ijs varen ? “ vroeg ik mij af. Ik kon ook niet zo gauw een antwoord vinden maar wat ik wel zag was dat we een tegenligger hadden. Kennelijk een schip dat naar Hanko moest en dat diezelfde loods nu dit schip naar binnen zou loodsen en zo weer vannacht achter Kaap Kont zou kunnen liggen, iets wat ik niet kon zeggen. Er kwam nu ook meer deining en dat duidde er op dat we de rand van het ijs naderden en de schijnwerpers waren, om de tegenligger niet te verblinden, inmiddels weer gedoofd. Dat was voor mij een mooie gelegenheid om mijn kooi op te zoeken, maar voor ik dat deed zette ik in de messroom de TV aan, waar ik Pauw en Witteman een politicus zag interviewen. “ Wat is op zo'n moment die wereld van thuis ver weg? “ dacht ik bij mij zelf, en kroop toen echt mijn kooi in. Het rollen van het schip nam nu duidelijk toe en waarschijnlijk hadden we de bevroren zee inmiddels achter ons gelaten en met die gedachte ging ik slapen.
Donderdag 23 februari 2012. Het is kwart over zeven als ik wakker word. Het is op zich niets bijzonders om dit in een reisverhaal te schrijven, maar op een vrachtschip is er nu eenmaal altijd een vaste dagelijkse regelmaat, want als die er niet zou zijn dan zou het leven aan boord van het schip een grote chaos worden. De regelmaat op een schip wordt voor een groot gedeelte bepaald door het tijdstip van de maaltijden en op de “ Plyca” werd het ontbijt 's morgens om half acht geserveerd en dat betekende voor de kok, en de leerling kok, dat zij 's morgens al heel vroeg uit de veren moesten om het ontbijt voor ongeveer 25 man op tijd klaar te hebben. Maar ook dat zij alle borden, het bestek, en noem maar op, weer op tijd moesten kunnen opruimen en afwassen. Gelukkig zijn er nu wel afwasmachines die dit werk voor een groot gedeelte voor hen doen, maar ook voor de kombuis geldt dat daar alle werkzaamheden volgens een vast ritme verlopen, want anders wordt het ook daar een rommeltje en zijn de maaltijden, waar de bemanning echt naar uitkijkt, een belangrijke bijdrage voor de stemming aan boord. Maar soms moest ik nog wel eens aan mijn tijd aan boord terugdenken. Er waren toen nog geen afwasmachines en ik herinner mij maar al te goed dat het afwassen toch al gauw twee uur in beslag nam. Zo lagen we een keer in de haven van Piraeus in Griekenland. Het was begin van de middag en we waren net aan de afwas begonnen. Nu waren er enkele bemanningsleden die de vervelende gewoonte hadden om hun peuken zware shag in de kopjes uit te drukken en dit had tot gevolg dat je echt moest boenen om zo'n kopje schoon te krijgen. Het zat dan vol met as en uitgeperste bruine nicotine en was het nu maar een stuk van het servies, nee het waren soms wel een stuk of tien van die vieze borden of mokken die je dan moest schoon maken en dat werd je wel eens goed zat. Zo ook die middag en terwijl ik zo met de afwaskwast in zo'n kopje die als asbak was gebruikt stond te wrijven en het niet schoon kon krijgen zag ik dat de
patrijspoort openstond. Even was er een moment van “ zal ik het wel of niet doen” en voor dat ik was uitgedacht vloog het kopje met een sierlijke boog door de patrijspoort naar buiten, mij in de veronderstelling latend dat het met een kleine plons in de haven van Piraeus zou vallen. Maar tot mijn schrik was dat niet zo ! De patrijspoort waar ik het door gegooid had kwam op de kade uit en met een luid gerinkel viel het in duizend stukjes uit elkaar. Ik hield mijn adem in en wachtte of ik niet een Griekse havenarbeider in het nodige getier hoorde uitbarsten, maar niets van dat alles. Het bleef stil en ik dacht dat ik er goed van was afgekomen. Maar daar had ik buiten de waard gerekend, want toen ik mijn hoofd door de patrijspoort gestoken had zag ik tot mijn grote schrik dat het kopje een meter of wat achter de kapitein, die daar op dat moment met zijn vrouw liep te wandelen, was terecht gekomen ! Ik zag zijn blik langs de romp van het schip gaan, maar gelukkig was zijn blik nog niet op mijn patrijspoort gevallen en ik trok als de donder mijn hoofd uit de patrijspoort waar ik mij hoofd nog hard tegen een van de vuistgrote moeren die aan een patrijspoort gelast zijn, stootte. Misschien was dat wel mijn straf op de zonde. Gelukkig heb ik er nooit iets van gehoord, maar ik moest er niet aan denken dat een kapitein van een cruiseschip met elfhonderd passagiers aan boord de rest van de cruise met een groot wit verband om zijn hoofd moest lopen! Het ontbijt zag er weer uitstekend uit. Gebakken eitje met spek, vruchtensap en vers brood met allerlei soorten beleg, kortom een groot feest en geloof maar dat ik het mij liet smaken ! Halverwege het ontbijt kwam de kok nog even langs en vroeg of het mij smaakte, een vraag die hij bij elke maaltijd stelde en wat ik erg attent vond. Vandaag hadden we het over zijn kinderen die in Lissabon wonen en waar hij trots op was. Hij vertelde, en dat verhaal hoor je meer bij zeelieden die ver weg wonen, soms zelfs aan het andere eind van de wereld, dat zij hard werken en veel extra uren maken om op die manier de opleiding van hun kinderen te bekostigen, en soms ook om de kinderen van hun broer, of zus, een goede opleiding te kunnen bieden. Zo hoorde ik, jaren geleden, het was kort na de ineenstorting van het communisme in Rusland, het verhaal van een kapitein die gepensioneerd was. Tijdens het communisme verdiende hij goed en toen hij met pensioen ging had hij een waardevast pensioen, althans dat dacht hij. De omwenteling in Rusland had echter zijn pensioen uitgehold en nu moest hij weer, om een redelijk inkomen te hebben, gaan varen, en een bijkomend aspect was dat de bureaucraten hem destijds, met heel zijn gezin, naar Wladiwostok hadden overgeplaatst en dat protesteren tegen zo'n beslissing absoluut niet hielp, en het “ hoe” van die overplaatsing werd mij in de loop van zijn verhaal ook duidelijk. . Toen Rusland nog de USSR was, woonde hij in Leningrad, en dat was een stad die altijd nog redelijk open stond voor het Westen en zijn vrouw had toen besloten om Duits te gaan studeren. Zij kon daarmee in Leningrad, waar relatief veel Duitsers kwamen, haar geld als tolk verdienen. Maar kort voor de ineenstorting van het communisme werd zijn vrouw naar Wladiwostok overgeplaatst en daar kwam nooit een Duitser en zo had zij ook geen inkomsten meer. En geen inkomsten meer ? Dan kun je ook geen huis in het westen, waar zij dus vandaan kwamen, van Rusland krijgen, maar hij was bovenal bang dat hij nu niet meer de universitaire opleiding van zijn jongste zoon kon betalen ! Wil je verhalen horen, ga dan varen ! Tijdens het ontbijt merkte ik het al, De “ Plyca” ging veel meer te keer dan ik tot op heden gewend was van haar en een blik uit de patrijspoort, die uitzicht bood op de boeg van het schip, sprak voor zich. Wanneer er door een heel schip van duizenden tonnen een trilling gaat dan is er wel wat aan de hand. Want wat voor krachten moeten er niet zijn om zo'n schip te laten sidderen ? Het is per slot van rekening geen klompje wat op het water drijft en door elke golf aan het schommelen gebracht wordt Een dergelijk verhaal gaat niet op bij een groot zeeschip, denk maar aan het verhaal van de Titanic waarbij de passagiers
een lichte trilling gemerkt hadden, maar waarbij het schip boven op een ijsberg gevaren was ! Iets dergelijks speelde zich af met de “ Plyca”, niet dat er ijsbergen dreven, laat staan ijsschotsen, want die hadden we al lang achter ons gelaten en, bovendien, er drijven nu eenmaal geen ijsbergen in de Oostzee. Nee het waren golven die recht op het schip afstormden en door hun hoogte er voor zorgden dat het schip heel even, wanneer het tegen zo'n golf in voer, een beetje tot stilstand kwam en het water van die golf in de vorm van buiswater aan beide kanten van de boeg meters ver weg weg spatten en over de hele lengte van het schip door de wind naar achteren werd geblazen ! Na het ontbijt was mijn eerste gang, en dat zal wel duidelijk zijn met deze hoge golven, de gang naar de brug ! Daar sta je immers dertig meter hoog en heb je het mooiste uitzicht dat je je maar kunt indenken ! Op de brug gekomen zag ik dat, naast de dienstdoende stuurman, ook de kapitein op de brug was en hij liet mij een weerkaart zien en het werd duidelijk dat we in een korte depressie zaten, maar dat in de loop van de dag de zon weer zou gaan schijnen en de wind zou gaan afnemen. Hij was al een paar uur op de brug en had besloten om wat beschutting onder de kust te zoeken, maar desondanks vond ik de golven nog steeds erg indrukwekkend. Het indrukwekkende was voor mij niet alleen het uit elkaar klappen van die golven op de boeg van het schip en de enorme hoeveelheden buiswater die aan weerszijde van het schip door de lucht vloog, maar ook over alle containers die aan dek stonden en dan tegen de ramen van de brug spatten, nee het waren ook de jagende grauwe grijze golven in de lucht en de achterkant van de golven waar zich meters brede schuimsporen lieten zien en die ook weer door de wind werden weggeblazen. Een enkele keer ontmoet ik iemand en die vraagt zich dan af of het niet eentonig is om dagen achter elkaar over een zee te varen. Ik beantwoord deze vraag dan altijd met een wedervraag en vraag dan of het eentonig is om naar je pasgeboren kind te kijken, of, wanneer je een huisje in de bergen gehuurd heb, het eentonig is om naar de bergen, met hun ijskappen, te kijken ? Het antwoord is dan altijd ontkennend en mijn antwoord is dan dat wanneer je naar iets, of iemand, kijkt waar je van houdt dat nooit verveelt. Het liep tegen lunchtijd aan en dat betekent dat de warme maaltijd zo wordt opgediend. Vandaag stond er een heldere groentesoep als voorgerecht op het menu. Nu dat is niets bijzonders en dat is ook zo, maar het wordt wel bijzonder bij windkracht acht of negen en het schip rolt een beetje van de ene kant naar de andere. Het is dan zaak om een vochtige doek onder je bord te leggen, want je bord gaat dan namelijk niet schuiven en blijft op zijn plaats staan en dat is wel zo handig. Maar wat ook belangrijk is, is dat je je soep maar hooguit tot de helft van je soepbord opschept, want bij een vol bord is het zeker niet denkbeeldig dat dan de inhoud, in ieder geval gedeeltelijk, vanwege de zeegang op de tafel terecht komt, of nog erger, op je kleding. Maar gelukkig smaakte de soep uitstekend en daarna kwam een lekkerbekje, met gebakken aardappeltjes en salade en ook dat leverde de kok, toen hij kwam vragen of het allemaal smaakte, weer de nodige complimentjes op en dan als klap op de vuurpijl nog ijs toe ! Kortom een en al luxe ! Voorzichtig, bijna schuchter, probeerden zonnestralen zich tussen de wolken door een weg te banen en toen ze dat eenmaal gelukt was kreeg de zee gelijk een vriendelijker aangezicht. Het grijs van het water verdween voor een groot gedeelte en hier en daar kwam zelfs de kleur blauw te voorschijn. De wind was ook beduidend afgenomen en al met al ging het zowaar een beetje op een lentedag lijken, zo'n lentedag die je er weer aan herinnert hoe een zomerse dag kan zijn. Maar ook een dag waarop je gauw overmoedig wordt en denkt dat het veel warmer is dan het in werkelijkheid is. Ik kreeg er zin om aan dek te gaan staan en ergens over de railing te hangen en uit te kijken over de zee, maar ik realiseerde mij dat het daar toch echt nog te koud voor was. Tot dat ik mij herinnerde dat er ergens op het dek een rooster was waar de warme lucht vanuit de machinekamer naar buiten komt en ik
dacht : “ Als ik daar nu eens ga staan, dan sta ik eigenlijk voor een heteluchtkachel en kan ik toch genieten van de zon !” Zo gezegd zo gedaan en om het verhaal compleet te maken vulde ik in de kombuis mijn kleine thermoskan met warm water, nam een paar theezakjes en een mok mee en nestelde mij bij het luchtrooster waar de warme lucht uitkwam en had een heerlijke middag. De zon maakte de hele wereld een stuk vriendelijker en ik fantaseerde er over dat thuis nu wel de lente begonnen moest zijn. Misschien stond het “ Bloeiend Hout” al in bloei en lieten de takken hun knalgele bloemetjes zien ? Op een mijl of twee afstand zag ik dat we tegen een oud containerschip opliepen, een schip met meer roest dan verf en waarvan ik inschatte dat hij over niet al te lange tijd zijn laatste reis naar de slopers van Alang in Azië zou gaan maken. Misschien was ze al een jaar of dertig oud en was er eens een charmante dame, misschien wel de vrouw van de directeur van de eerste eigenaar die de champagne tegen de boeg liet knallen en het schip en haar bemanning een behouden vaart toewenste. Maar nu zou dit schip binnen niet al te lange tijd een roemloos einde vinden bij een scheepssloperij en zou misschien de vrouw die haar destijds doopte ook inmiddels in een bejaardentehuis wonen en af en toe wat meewarig naar het aandenken kijken wat zij destijds bij de doop van dit schip had gekregen. De “ Plyca” voer nu ongeveer 22 mijl per uur. “ Hoeveel kilometer per uur is dat dan ?” is een vraag die mij dan weleens gesteld wordt wanneer ik met mijn zeilboot aan het varen ben. Mijn antwoord is dan altijd dat daar een betrekkelijk eenvoudig rekensommetje voor is, niet helemaal tot drie cijfers achter de komma nauwkeurig, en dat sommetje luidt : “ Vermenigvuldig het aantal mijlen met twee en trek er vervolgens tien procent van af”. Dus wanneer dit schip 22 mijl per uur vaart dan is dat 44 kilometer minus 10% is 40 kilometer per uur en dat is snel voor een vrachtschip ! Maar dat moet ook, want dit schip vaart volgens een vaste dienstregeling en daar baseren de klanten de levering van hun goederen op. De zon straalt nu echt in volle pracht over het water en laat een onafgebroken spel van zilverachtig licht en iets donkere schaduwen op de golven zien, en tussen de golven zweven een paar meeuwen, het ene moment raken zij, wanneer zij in een dal zitten, bijna met de tippen van hun vleugels het water aan, en het volgende moment schieten zij, wanneer zij boven de golven uitkomen, steil omhoog, pikken wat snelheid op en duiken dan weer tussen de golven waarna zij weer boven een golf uitschieten, snelheid oppikken en weer tussen de golven duiken, en zo gaat deze vliegshow onafgebroken door en ondertussen houden zij elkaar voortdurend in de gaten, want toen ik een stukje brood over de reling gooide en zag hoe dat naar achteren dwarrelde, was er een meeuw die er gelijk op af dook, en de andere meeuwen waren daar binnen de kortste keren als de kippen bij. Die dieren moeten echt onbeschrijfelijk scherp kunnen zien ! Wanneer ik een reis op een vrachtschip maak zorg ik er altijd voor om een kleine thermoskan bij mij te hebben. Ik ben nu eenmaal een koffieleut en dan komt zo'n kan op een schip erg goed uit. Meestal is er namelijk op een vrachtschip wel een tuinstoel te vinden en, bij mooi weer, zijn er altijd plekjes te vinden die uit de wind en in de zon zijn. Voordat ik daar plaats ga nemen zet ik namelijk in de messroom eerst wat koffie, doe die in mijn kan, neem een boek en een verrekijker mee, nestel mij in de stoel die ik daar eerder heb neergezet en beleef dan vaak de mooiste tijd van de reis. Zacht deint dan zo'n schip heen en weer op de golven, schenk mezelf een kop koffie in en geniet van het prachtige uitzicht over de zee. Af en toe komt er een matroos, die ergens een klusje te doen heeft, met wat gereedschap voorbij, kijkt mij aan, en laat dan een glimlach zien die zegt : “ Die heeft het voor mekaar !”
Dit is echt het Zwitserleven gevoel in optima forma ! Vanavond had de kok als warme hap een loempia klaar gemaakt en weer zag de maaltijd er overvloedig uit. Heerlijk vers brood, elke dag vers beleg,wat wil een mens nog meer. “De hele middag op dek gezeten, waar het op het eind van de middag, ondanks de zon, toch wel wat frisjes werd, en dan in een goed verwarmde messroom lekker eten, dan moet je niet gek opkijken dat je je wat slaperig gaat voelen “ zei ik tegen mijzelf, en omdat ik NIETS hoef te doen kan ik mij heerlijk aan het verlangen overgeven om een tukje te doen en dat deed ik dan ook. Om acht uur 's avonds is er een wisseling van de wacht op de brug. De ene officier vertelt de andere dan wat hij tijdens zijn wacht heeft opgemerkt, wenst hem een goede wacht en verlaat vervolgens de brug. De officier die dan tot twaalf uur wacht moet lopen, dit wordt de “Eerste Wacht” genoemd, wat overigens wel een vreemde benaming is want je zou dan gaan denken dat er “ Tweede Wacht” is, maar die naam bestaat niet. Kijkt vaak dan eerst met zijn verrekijker of er iets bijzonders te zien is, en als dat niet zo is, dan werkt hij vaak het logboek bij en zet de positie van het schip in de kaart en gaat dan een kop koffie zetten. Alles speelt zich heel rustig af, geen gehaast, geen stress, niets. Alles is dan stil en rustig op de brug. Af en toe hoor je, wanneer je op het gedeelte van de zee met meer scheepvaart vaart, wat radioverkeer tussen schepen onderling op de brug, maar verder gebeurd er niet veel. Wat natuurlijk wel inhoudt dat een officier van de wacht altijd attent moet zijn, want hij, en nu kom je ook soms een zij tegen, heeft per slot van rekening wel de verantwoording voor heel het schip en haar bemanning. Dat laatste werd waar al te duidelijk toen wij dichter bij Kiel, waar de ingang van het Noord Oost zee kanaal is, maar waar ook de nodige veerboten van en naar Scandinavië varen. De aanloop naar Kiel kun je het beste vergelijken met het invaren van een trechter en dan nog met dit verschil dat er ook nog schepen uit het Noord Oostzee Kanaal komen en tegen de stroom van de schepen die het kanaal in moeten, varen. Kortom een plek waar een officier van de wacht alle aandacht nodig heeft, maar waar hij ook gelukkig de ondersteuning van de nodige navigatieapparatuur heeft. Zo heeft hij uiteraard het radar tot zijn beschikking, maar ook de AIS apparatuur, waarbij ik wil opmerken dat AIS een afkorting is van “ Automatic Identification System”. Het is een systeem waarbij elk schip een signaal uitzendt en dat signaal bij de ontvanger er van op een elektronische zeekaart wordt geprojecteerd, maar dat is nog niet alles: wanneer je het signaal met de muis aanklikt krijg je gelijk te zien wat de koers van het schip is en allerlei andere nuttige informatie, over bijvoorbeeld of het wel of geen gevaarlijke lading aan boord heeft. Het is dus een ideaal middel om te zien of een schip bijvoorbeeld op een aanvaringskoers met jou ligt. Het zal een uur of tien geweest zijn en buiten was het al lang en breed donker toen de officier van de wacht mij op de AIS attendeerde. Duidelijk was te zien dat een veerboot, die uit Scandinavië kwam en een vrachtschip op een koers lagen die hen in aanvaring met elkaar zou brengen. Toen we met de verrekijker naar de bewuste schepen keken, zagen we ze inderdaad iets aan bakboordzijde aan de horizon varen. Wij konden, omdat de afstand heel erg groot was, niets doen en op het scherm zagen we de schepen steeds dichter op elkaar toe varen. Maar niets gebeurde, we zagen geen van beide schepen van koers veranderen, wat op zich ook weer niet zo verwonderlijk is. Het scheepvaartregelement op zee schrijft nu eenmaal voor dat een schip dat voorrang heeft het ook moet nemen en dat betekent natuurlijk dan weer dat het schip dat voorrang moet verlenen ook weet dat het andere schip gewoon zijn weg vervolgd. In dit geval dreigde het echter niet goed te gaan. Mogelijk dat de aandacht van de officier op de brug van de veerboot was afgeleid, maar dat weten we niet want opeens hoorden we duidelijk over de marifoon
iemand van het vrachtschip aan de veerboot vragen of ze hem wel hadden gezien en voor hem wilden uitwijken ! En ja hoor, een ogenblik daarna zagen we op het scherm van de AIS de veerboot naar bakboord uitwijken en achter het vrachtschip langs varen en daarna weer terugkeren op zijn oude koers en zijn weg vervolgen. Bij het naderen van het Kielerfjord kwam de kapitein op de brug en hij vertelde mij dat zij vrijstelling hadden van het varen met een loods in het Kielerfjord en dat was de reden dat hij nu op de brug kwam en de verantwoording overnam van de stuurman, die ook op dat moment officier van de wacht was. Aan bakboordzijde passeerden wij het reusachtige gedenkteken van alle Duitsers, die bij de marine dienden, om het leven waren gekomen. Veel meer dan een schim was het niet, maar een ding wist ik wel ; hier was nog een originele Duitse onderzeeër uit de laatste wereldoorlog te zien en wel de U995 en als ik mij niet vergist, is er nog slechts een andere plaats in de wereld waar men zo'n onderzeeër kon bezichtigen, en dat is in Chicago waar de U 505 in een museum is ten toon gesteld wordt.. Ik heb hem zelf gezien en, mocht je daar ooit in de buurt komen, dan is het zeker de moeite van het bezichtigen waard. In de verte komt het sluizencomplex van het Noord Oostzee Kanaal weer in zicht. Ook nu moeten we weer wachten tot er een schip uit de sluis komt varen en dat betekent dat de “ Plyca” wat aan zichzelf wordt overgelaten, anders gezegd; we gaan gewoon liggen dobberen en wachten tot we onze reis kunnen voortzetten. Maar voor mij zat deze dag er op want een paar dekken beneden mij wacht mijn kooi op mij en ik krijg een groot verlangen om onder zeil te gaan. In mijn kooi hoor ik nog dat we langzaam de sluis invaren en door mijn patrijspoort zie ik het onderhand voor mij vertrouwd geworden natriumlicht van het haventerrein. Ergens blaast er nog een schip op zijn scheepshoorn, maar dat was ook echt het laatste wat ik die dag hoorde.
Vrijdag 24 februari Het zal een uur of drie die nacht geweest zijn dat ik even wakker werd. Het kon niet anders of we zaten nog op het Noord Oostzee Kanaal. Maar ik voelde dat er weinig beweging in het schip was en dat de motoren ook minder geluid maakten. Ik wierp een blik uit de patrijspoort en zag, bij het licht van de lantaarns die langs het hele kanaal staan dat we inderdaad stil lagen. We dobberden wat, en dat kan maar een ding betekenen en dat is dat we bij een plek lagen waar schepen elkaar passeren. Na een tijdje wachten ging het schip weer vaart maken en daaruit leidde ik af dat de tegenliggers ons nu aan bakboord gepasseerd waren. De nevel die rond het schip hing nodigde me niet bepaald uit om nog langer in mijn pyjama naar buiten te kijken. De warmte van mijn kooi was te verleidelijk. Het is ochtend geworden, m'n ontbijt heb ik genuttigd en het bestek en mijn bord heb ik in de pantry bij de kombuis bij de stapel borden die afgewassen moeten worden neergezet. Ik besloot om eerst maar eens even naar de brug te gaan. Daar kon ik op de kaart zien hoe ver we nog van de sluizen van Brunsbuettel verwijderd waren. Tijdens de hele tocht door het Noord Oostzee Kanaal wordt het schip in feite door de loods en zijn roerganger bestuurd en wanneer ik, zoals ook weer vandaag, naar de breedte van de “Plyca” keek en de breedte van het kanaal zag wist ik een ding : er is geen ruimte voor een verkeerde manoeuvre want dan zit
het schip geheid op de wal en halen we zeker het nieuws. Zo'n roerganger moet dus uiterst geconcentreerd zijn werk doen en kan niet, bijv. eens even achterom kijken of naar het koffiezetapparaat lopen en daar een kop koffie voor zich inschenken. Nee hij zal al die tijd dat hij achter het roer zit zijn aandacht volledig op de besturing van het schip moeten richten! Het is dan ook geen wonder dat ze halverwege de doorvaart door het kanaal worden afgelost. Omdat we dit keer niet in konvooi voeren waren we het enige schip in de sluis. Het schutten ging uitermate voorspoedig en bij het uitvaren van de sluis zag ik dat andere schepen weer een andere sluis invoeren. Hun bestemming was de Oostzee en wij gingen naar Antwerpen, waar het eind van de reis zou zijn. Na een uur of wat varen, het was inmiddels in de middag zag ik opeens een paar Nederlandse bemanningsleden naar hun mobieltje grijpen en belden zij naar huis op. Voor mij werd het daarmee duidelijk dat we nu onder onze kust voeren want zij waren nu immers binnen het bereik van de Nederlandse providers ! Discreet trok ik mij terug van de brug en ging naar een dek lager. Ook nu weer, net als gisteren, zocht ik een plek uit de wind en in de zon. Heel in de verte zag ik een van de vuurtorens van de Waddeneilanden maar ik kon echter niet thuis brengen welke vuurtoren van welk eiland het was. “ De Brandaris ? “ dacht ik mijzelf. “ Misschien” dacht ik Vroeger als jongen tekende ik graag en ik tekende dan vooral de zee. Een keer zei de tekenleraar op de middelbare school dat ik talent had en naar de kunstacademie moest gaan, maar dat had toch niet mijn interesse, maar wat hij wel altijd zei was dat je bij het tekenen altijd heel goed het voorwerp van wat je tekende moest observeren en als je dat goed deed je ook nieuwe ideeën op deed. Ik moest daar aan denken toen ik nu naar het spel van de golven en de stralende zonnestralen keek, en opeens zag ik het. “ Er zijn geen lijnen !” merkte ik opeens op “ Het uitsluitend een afwisseling van licht en donker, en waar veel licht is zijn de kleuren witter, soms volledig wit, en waar weinig of minder licht is, worden de kleuren donkerder en zelfs de horizon, die je daar in de verte ziet, is geen lijn ! Het is slechts een scherpe, bij helder licht, overgang van het ene licht naar het andere, of nog beter gezegd: van de ene intensiteit van het licht naar een andere. Een keer toen ik bijna blind aan een oog was geworden, en gedurende een periode van weken, alleen maar een spoortje van licht kon zien, was ik erg blij dat het licht wat ik zag, een wit licht was, want wit, zei ik tegen mijn vrouw, is een verzameling van alle kleuren die wij kunnen zien. Die middag keek ik lang naar de golven en genoot nog meer van wat de golven, het zonlicht mij lieten zien. Die avond dacht ik vaak nog terug aan deze heerlijke middag waarbij ik met volle teugen van de natuur genoten had ! Bij Texel, iets ten noorden daarvan, is er een punt op de Noordzee, waar de schepen bij elkaar komen. Het is een van de vele kruispunten die je op de Noordzee hebt. Aan de ene kant komen de schepen uit Noorwegen, die naar het zuiden gaan, daar bij de schepen die vanuit Hamburg en Bremen komen en naar het zuiden gaan, bij elkaar, maar varen er ook schepen die vanuit het zuiden naar richting Noorwegen en Hamburg en Bremen gaan. Kortom het is daar een beetje een kluwen van scheepvaartverkeer en een plek waar de stuurman die op dat moment wacht loopt er echt zijn aandacht bij moet hebben ! Op het scherm van de AIS en de radar zie je ook daadwerkelijk de stippen van de schepen steeds dichter bij elkaar komen en moeten er peilingen gemaakt gaan worden en door middel van die peilingen kan een stuurman dan zien of een schip voor, of achter hem, langs gaat. Gelukkig helpt de techniek daar inmiddels ook een handje bij, want op een radarscherm is dan duidelijk te zien dat, wanneer de koers niet gewijzigd wordt, er een aanvaring kan plaats vinden.
Wanneer je dat zo allemaal ziet en je realiseert dat de veiligheid op zee door deze apparatuur toch enorm verbeterd is, vraag je je af waarom er toch nog aanvaringen plaatsvinden. In de verte, iets over bakboord, was een schijnsel van licht tegen de wolken te zien. Ik nam met het peilkompas, wat altijd op de brug staat opgesteld, een peiling op het schijnsel en keek vervolgens op de zeekaart en toen bleek dat dat licht niets anders kon zijn dan de Hoogovens bij IJmuiden. We voeren nu toch echt langs de Nederlandse kust, daar was geen twijfel meer over mogelijk.
Zaterdag 25 februari 2012. Met een sprong was ik uit mijn kooi ! Ik hoorde dat het geluid van de motoren veel minder hoorbaar was en dat het schip nauwelijks bewoog. “ Lagen we al bijna in Antwerpen voor de wal ? “ vroeg ik mij af, want dan zou ik, verdorie nog aan, de hele tocht over de Westerschelde gemist hebben, en dat had ik erg jammer gevonden. Ik deed de gordijnen open en zag dat er aan bakboordzijde een stad lag, maar ik kon niet zo gauw thuis brengen welke stad dat was die daar in de ochtendschemering was. “Terneuzen soms” vroeg ik mij af, maar dan zou ik de schoorstenen van Dow Chemical moeten zien. “ Maar wacht eens even, ik kijk aan de bakboordzijde naar buiten en ik zie een grote stad liggen, dan kan dat dus niet anders zijn dan Vlissingen” dacht ik bij mijzelf. “Het is pas zeven uur, dus het ontbijt, mijn laatste aan boord, wordt pas over een half uur opgediend”, zei ik in de spiegel tegen mezelf terwijl ik me stond te scheren. Na het scheren nam ik nog een douche, kleedde mij aan en ging naar de brug. Op de brug gekomen bleek dat de loods ook zojuist aan boord was gekomen, en zijn komst was de reden dat we daarnet langzaam hadden gevaren. Ik stelde mij voor aan de loods en met een vriendelijke “ Mijn naam is de Graaf” gaf hij mij een hand waarna hij vroeg wat mijn functie aan boord was. Een keer had ik de nodige hilariteit gewekt toen een loods een keer precies dezelfde vraag stelde en ik hem antwoordde dat ik “Chief of the passenger department” was, maar ik besloot om het gewoon bij “Ik ben een passagier” te laten, waarna er zich een aangenaam gesprek ontspon. Wat bleek, dit was een van zijn laatste reizen als loods en hij wilde daarna erg graag met zijn motorboot door Nederland gaan varen en noemde plaatsen als “Kalenbergracht” waar hij dan naar toe zou gaan varen en laat ik daar nu ook enige tijd geleden met mijn zeilboot gevaren hebben. Hoe vaak heb ik niet meegemaakt dat zeelieden, wanneer ze niet varen voor hun plezier met een jacht gaan varen ! Een dag of wat geleden had ik een gesprek met de hwtk. Deze man wist, ondanks het feit dat hij jaren gevaren had, nauwelijks iets van navigatie. “Daar moeten zij voor zorgen “zei hij tegen mij en wees toen met zijn hand naar de stuurman op de brug. Even later vertelde hij dat hij, wanneer hij met verlof thuis was, het liefst oude motoren van auto's aan het restaureren was, en dan bij voorkeur oude Franse auto's ! Die ochtend was het weer schitterend. Een strak blauwe, prille, voorjaarslucht hing boven de Westerschelde, met wat nevelige slierten langs de horizon. Er stond geen wind en we voeren door de kronkelende geulen van de rivier. De ene keer voeren we langs de wal van ZeeuwsVlaanderen en de volgende keer voeren we weer langs de kust van Zuid–Beveland. Ik merkte wel dat de temperatuur van de buitenlucht hier al een stuk aangenamer was dan die van Finland en ik schatte in dat de natuur hier ongeveer een maand voor loopt.
Er lag zowaar een kleine vissersboot, die vol stond met sportvissers, voor anker en zag de hengels van de vissers op en neer gaan. Een enkele sportvisser zwaaide maar de meesten waren te verdiept in wat ze deden. Ik kreeg niet de indruk dat ze veel vingen. Een eindje verder kwam het Nauw van Bath in zicht en dit is een water waar menig schip in het verleden of aan de grond gelopen is of met elkaar in aanvaring kwam, dus ook nu weer werd er goed uitgekeken. Gelukkig ging alles goed en nu lag de haven van Antwerpen duidelijk voor ons en kwam daarmee het einde van de reis nu definitief in zicht. Terugkijkend kan ik niets anders zeggen dan dat het een prachtige reis was die zeker voor herhaling vatbaar was en wil ik graag nog enkele tips geven : Een enkele keer vragen mensen mij wel eens, nu ze gehoord hebben dat ik meerdere keren als passagier met een vrachtschip gevaren heb of dat niets voor hen zou zijn, of dat ze niet beter met een groot cruiseschip een reis kunnen gaan maken. Het enige antwoord wat ik dan kan geven is waarom ik het veel fijner vind om met een vrachtschip mee te varen en dat is : je leeft midden tussen de bemanning en je maakt van heel dichtbij mee hoe hun leven op zee is. Vaak weet een bemanning, omdat ze al meerdere keren in de haven waar je naar toe gaat zijn geweest, wat daar te zien is. Zij kunnen je dan goede tips geven. Een keer kreeg ik zelfs een vrijkaartje voor Cleveland/USA om in het stadion van de Cleveland Browns een American Football wedstrijd bij te wonen. Ik kon telkens mijn fiets meenemen en dat stelde mij in de gelegenheid om naar het centrum van een stad te fietsen. Meestal is het zo dat de havensteden die je aanloopt lang niet zo groot zijn als bijv. Rotterdam en dat betekent dat de afstand vaak niet zo groot is. Maar, zoals bij deze reis, waarbij ik geconfronteerd werd met veel sneeuw en dus onmogelijk kon fietsen, was de agent van de rederij zo vriendelijk om mij naar het centrum te brengen en mij daar weer op te halen. De schepen zijn vaak verrassend comfortabel. Ik had telkens een eigen hut, met douche, koelkast en gelegenheid om een kop koffie/thee te zetten. Fitnessen, je was doen aan boord, het is geen probleem. Het komt voor, maar dat is niet bij alle schepen, dat je tijdens het eten bij de kapitein aan tafel zit en zij weten je vaak op alle mooie plekken die je passeert te attenderen. Ik raad mensen vaak aan om wat foto's van hun huis, of iets dergelijks, mee te nemen. Dit kan vaak het contact met leden van de bemanning vergemakkelijken. Zij hebben immers ook vaak foto's van hun thuis bij zich. Onthoud echter een ding, je komt in een werkende gemeenschap, waar de eerste prioriteit ligt bij het zo snel mogelijk de lading van het schip van A naar B te brengen en wanneer je je daar thuis bij voelt dan is een dergelijke reis zeker aan te raden !
Soms lees je wel eens in het nieuws dat er op een cruiseschip, met een paar duizend mensen aan boord, een besmettelijke ziekte uitbreekt. Daar heb je op een vrachtschip, met een veel kleinere bemanning veel minder kans op. Kort voor mijn reis met de Plyca werden er op een cruiseschip nog meer dan 100 mensen door het uiterst besmettelijke nanovirus geveld. Je leeft tussen de bemanning en maakt in zekere zin alles mee wat zij meemaken, en vaak hoor je hun verhalen over wat zij hebben meegemaakt met het varen. Hoe zij thuis leven, en dat kan de Filippijnen zijn, maar ook Rusland, of Canada. Je kunt, bijna letterlijk, elk hoekje en gaatje van een schip zien. Je kunt dus ook de machinekamer bezichtigen. Vaak is het verstandig om dit te vragen en niet plompverloren de machinekamer binnen te stappen. . Omdat zeelieden vaak al eerder in een bepaalde haven geweest zijn, kunnen ze precies vertellen wat de leuke plekjes in een bepaalde plaats zijn en hoe je daar het beste kan komen. Het is bijv. ook helemaal niet vreemd wanneer je je eigen fiets meeneemt en bijv. in Montreal 's avonds naar het centrum fietst ! En dan de gastvrijheid aan boord ! Natuurlijk stap je 's avonds niet zomaar bij iemand z'n hut binnen. Deze mensen hebben vaak hard gewerkt en rusten dan uit. Maar je kunt ze altijd wanneer ze bijv. in de gang lopen even aanschieten en wat vragen. Op vrachtschepen zijn ook vaak fitness centra aanwezig waar je tijdens het varen je conditie op peil kunt houden. Zelf heb ik met een schip gevaren waar een sauna aan boord was ! Maar kijk niet gek op wanneer je op de grotere containerschepen ook een zwembad aan boord zult aantreffen !
Met dank aan: gezagvoerder van de Plyca : Paul van der Varst rederij Spliethoff te Amsterdam mevr. Iris Langeveld van Cargo Ship Cruises te IJmuiden