‘Een verantwoord en aanvaard risico’
De vredesmissie naar Srebrenica
‘Een verantwoord en aanvaard risico’
Een vergelijking tussen de publieke verantwoordelijkheden van de Verenigde Naties en Nederland
Masterscriptie van: Mirjam van Schalm Universiteit Utrecht
Eindhoven, 14 september 2006
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Inleiding .............................................................................................................................. 3 1
De basis voor een vredesoperatie: Het mandaat ...................................................... 7 1.1
De rol van de Verenigde Naties .................................................................................. 10 1.1.1
De resoluties ............................................................................................................... 10
1.1.2
De Rules of Engagement (geweldsinstructies)........................................................... 15
1.2
De rol van Nederland: de invulling van de geweldsinstructies ................................... 16 1.2.1
De gemiste kans om voorwaarden te stellen.............................................................. 16
1.2.2
De invulling van het mandaat...................................................................................... 20
1.3
2
Waar ging het mis? ..................................................................................................... 21 1.3.1
De Veiligheidsraad negeert waarschuwingen............................................................. 21
1.3.2
Gemiste kansen of nalatigheid.................................................................................... 25
De voorbereidingen van de uitzending.....................................................................28 2.1
Nederland kiest voor te lichte bewapening ................................................................. 29
2.2
De opleiding en training van Dutchbat........................................................................ 32
2.3
De
situatie
in
Srebrenica,
de
problemen
met
de
bevoorrading
en
de
bewegingsvrijheid ............................................................................................................................. 34 2.3.1
De situatie in de safe area Srebrenica........................................................................ 36
2.3.2
Dutchbat in Srebrenica ............................................................................................... 37
2.4
De klemtoon op luchtsteun ......................................................................................... 40 2.4.1
De VN en het luchtwapen ........................................................................................... 40
2.4.2
Nederland en het luchtwapen ..................................................................................... 43
2.5
3
Weer een gemiste kans? ............................................................................................ 45
De bevelslijn van UNPROFOR...................................................................................48 3.1
De organisatie: UNPROFOR ...................................................................................... 48 3.1.1
Bevelslijn UNPROFOR juli 1995................................................................................. 50
3.1.2
De aanvraagprocedure voor luchtsteun...................................................................... 53
3.2
Nederland en UNPROFOR......................................................................................... 54 3.2.1
3.3
De val van de enclave................................................................................................. 55 Wat ging er mis? ......................................................................................................... 64
3.3.1
De communicatie ........................................................................................................ 64
3.3.2
De bemoeienissen van de Nederlandse regering....................................................... 67
1
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
4
Intelligence en de UNPROFOR missie in Srebrenica...............................................69 4.1
Wat is intelligence? ..................................................................................................... 69
4.2
De VN en intelligence ................................................................................................. 71 4.2.1
4.3
5
UNPROFOR en intelligence ....................................................................................... 72 Nederland en intelligence ........................................................................................... 74
4.3.1
Nee tegen het Amerikaans voorstel............................................................................ 76
4.3.2
Dutchbat en inlichtingen.............................................................................................. 78
4.4
Tactische intelligence en voorkennis .......................................................................... 80
4.5
Strategische intelligence en voorkennis ..................................................................... 82
4.6
Conclusie .................................................................................................................... 86
De publieke verantwoordelijkheden van de Verenigde Naties en Nederland ........88 5.1
De belofte: UNPROFOR ............................................................................................. 88
5.2
De belofte: safe areas................................................................................................. 90
5.3
De belofte: het stoppen van etnisch zuiveren............................................................. 92
5.4
‘Een verantwoord en aanvaard risico?’ – Concluderende opmerkingen .................... 93
Afkortingen ........................................................................................................................97 Literatuurlijst .....................................................................................................................98 Annex 1 ............................................................................................................................100 Annex 2 ............................................................................................................................102 Annex 3 ............................................................................................................................104 Annex 4 ............................................................................................................................107
2
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Inleiding Op 11 juli 1995 was de enclave Srebrenica na een aanval van de Bosnische Serven gevallen. Dit is niet alleen een zwarte pagina in de geschiedenis van de Verenigde Naties (VN), die in het voormalig Joegoslavië probeerden de situatie zodanig te beheersen dat het geweld en de gruweldaden van het conflict niet zouden escaleren, het is ook een zwarte pagina in de Nederlandse geschiedenis. Het waren namelijk Nederlandse troepen die de Moslimbevolking in Srebrenica moesten beschermen tegen het agressieve optreden van de Bosnische Serven. Toen Dutchbat III op 23 juli 1995, twaalf dagen na de val van de enclave, aankwam in Zagreb, van waaruit de troepen naar Nederland zouden terugkeren, was het debat op politiek niveau over de verantwoording voor de traumatische gebeurtenissen al gaande. In eerste instantie werden de troepen nog geprezen voor hun goede daden in de enclave. Maar al snel werden zij en de Nederlandse regering geconfronteerd met een publieke en internationale verontrusting die ontstond toen de geruchten over gruweldaden en volkerenmoord de ronde deden. Hadden de Nederlandse soldaten ervan geweten? Hadden zij dit kunnen voorkomen? De nasleep van de inname van de enclave door Ratko Mladić en zijn troepen werd niet alleen voor de soldaten en de leiding van Dutchbat III een moeilijk af te sluiten hoofdstuk in hun leven, maar ook voor de regering en voor de Koninklijke Landmacht. Zoals in het boek Herinneringen aan Srebrenica. 171 Soldatengesprekken1 wordt opgemerkt, wilde een tiental van de driehonderdzeventig soldaten niet over de gebeurtenissen praten vanwege de aversie tegen de vijandige buitenwereld die hen beschuldigde bij te hebben gedragen aan de genocide. Anderen hadden volgens de schrijvers dusdanige psychische problemen als gevolg van de ervaringen in Bosnië, dat ze er niet over konden praten. Van de driehonderzeventig soldaten wilden 171 wél over hun ervaringen vertellen. Dit om duidelijk te maken wat voor een impact de ervaringen in Srebrenica en de “vijandige” behandeling van de soldaten in het thuisland hadden op de mensen die in de enclave gestationeerd waren geweest. Op politiek niveau stonden het ministerie van Defensie en van Buitenlandse Zaken onder zware kritiek van het parlement, de media en het Nederlandse volk. De druk op hen werd steeds groter ook aangezien er steeds weer ‘affaires’ omtrent Srebrenica ontstonden en de media Dutchbat en zijn leiding in het zwarte licht bleven zetten.
1
Hendrina Praamsma, Jet Peekle, Toni Boumans: Herinneringen aan Srebrenica. 171 Soldatengesprekken, p. 8
3
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
De gebeurtenissen omtrent de val van Srebrenica vroegen om opheldering in de vorm van een aantal onderzoeken. Eén daarvan is het onderzoek van het Nederlandse Instituut van Oorlogsdocumentatie (het NIOD in het vervolg). Het NIOD werd door de regering aangesteld om een neutraal en volledig onderzoek te doen naar de gebeurtenissen en omstandigheden van de val van Srebrenica. Het rapport dat op 10 april 2002 verscheen, had een reeks van gevolgen. Ten eerste maakte Minister-president Wim Kok zes dagen na de publicatie duidelijk dat aan de conclusies van het NIOD-rapport politieke consequenties verbonden waren, door zijn ontslag en dat van zijn kabinet aan te bieden. Ten tweede kwam het tot een Parlementaire Enquête met als doel “de Kamer in staat te stellen een definitief politiek oordeel te vellen over het optreden van de Kamer, de Nederlandse regering en de ambtelijk/militair verantwoordelijken.”2 Maar wie is nu verantwoordelijk voor de gebeurtenissen tussen 6 en 16 juli 1995? Het is duidelijk dat Ratko Mladić de eerstverantwoordelijke is omdat zijn besluit de enclave in te nemen de oorzaak was voor de gruweldaden en de genocide die in Srebrenica zouden plaatsvinden. Maar welke rol speelden de Verenigde Naties en welke Nederland? Dragen de Verenigde Naties de verantwoording omdat de troepen in Bosnië onder VN-mandaat en VN-bescherming stonden of is het de Nederlandse regering die verantwoordelijk is omdat het om haar troepen ging die er niet in slaagden de genocide en de gewelddaden tegen te houden? Deze vraag staat centraal in mijn scriptie over de gebeurtenissen rondom Srebrenica. Daarin zal ik in de vorm van de navolgende vraagstelling proberen de verantwoordelijkheden van zowel Nederland als de VN te verduidelijken aan de hand van een aantal punten waarin zij hebben gefaald waardoor het tot de catastrofe kon komen. Omdat dit nogal een groot gebied bestrijkt, ga ik dit inperken tot vier onderwerpen. Deze zullen aansluiten op mijn vraagstelling:
Hoe verhoudt zich de publieke verantwoording van Nederland ten opzichte van die van de Verenigde Naties?
Nederland en de VN hadden een publieke verantwoording op zich genomen door de beloftes die zij hadden gemaakt met betrekking tot de uitzendingen van soldaten naar het crisisgebied Bosnië. Deze beloftes moesten onder andere de publieke steun garanderen, zodat de regeringen hun beleid zonder grote problemen konden uitvoeren. UNPROFOR, de United Nations Protection Forces, was één van deze beloftes. De troepen hadden in Bosnië 2
Peter Bootsma: Srebrenica Het officiële NIOD-rapport samengevat, p. 408
4
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
de taak om de humanitaire nood van het volk te verzachten door humanitaire hulp te verlenen en konvooien te begeleiden. Zoals in hoofdstuk twee aan bod zal komen, waren de VN blauwhelmen nauwelijks in staat om deze hulp aan het volk te geven, vanwege onder andere het probleem van freedom of movement. De konvooien met hulpmiddelen en bevoorrading voor zowel het volk als ook de VN troepen werden nauwelijks toegelaten tot de crisisgebieden. Een andere taak van UNPROFOR was het tot stand brengen van vrede door het voeren van onderhandelingen op politiek niveau. Bovendien moesten de VNtroepen het geweld proberen te dammen. De veiligheid van de safe areas was een tweede belofte die Nederland en de VN hadden gemaakt. UNPROFOR bleek onmachtig te zijn deze zo belangrijke en omvangrijke taak uit te voeren. Bijna 20.000 personen, voornamelijk Bosnische Moslims zijn om het leven gekomen in en in de buurt van deze safe areas.3 Onder ‘toezien’ van de Dutchbat III, de Nederlandse VN-soldaten, werden 7500 Moslimmannen en -jongens uit Srebrenica vermoord. Etnisch zuiveren was een ander dilemma waaraan de VN niets konden doen. Het stoppen van het etnisch zuiveren was één van de prioriteiten van de internationale gemeenschap. UNPROFOR en de veilige gebieden bleken niet de juiste middelen te zijn om het etnisch zuiveren in de veroverende gebieden tegen te gaan. Juist de safe areas zoals Srebrenica en Zepa werden door de Bosnische Serven veroverd en gezuiverd. Dus de beloftes van een United Nations Protection Force, het verstrekken van humanitaire hulp, van het oprichten van safe areas en het stoppen van etnisch zuiveren zijn niet waargemaakt, zoals de gruweldaden van deze verschrikkelijke burgeroorlog op de Balkan ons duidelijk maken.
Mijn betoog is opgebouwd in vier hoofdstukken waarin telkens één onderwerp geanalyseerd zal worden. Het eerste hoofdstuk gaat in op het mandaat waarmee de troepen in safe areas moesten werken. Daarin staan onder andere de doelstelling en de taken van de troepen. Daarna ga ik in op de bewapening die elk troepenleverende land zelf kan invullen. Een belangrijke rol zal in dit hoofdstuk de discussie over de luchtsteun vormen. Ook de voorbereiding van de missie en de training van de troepen vinden een plaats in mijn betoog om aan te duiden dat deze niet voldoende waren om de troepen voor te bereiden op hun taak en de situatie in de enclave. De beperking van de bevoorrading en de bewegingsvrijheid zijn ook belangrijke redenen voor de slechte situatie in de enclave. Dit zal verder uitgelicht worden. Het derde hoofstuk zal op de communicatie- en bevelslijn van 3
Report of the Secretary-General pursuant to General Assembly resolution 53/35: The fall of Srebrenica, p. 6
5
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
UNPROFOR voor en tijdens de val van de enclave ingegaan worden voornamelijk met betrekking tot het niet verlenen van de luchtsteun. De rol van de inlichtingen komt in het laatste hoofdstuk aan bod. Daarin zal gekeken worden of er voldoende inlichtingen vergaard werden om Dutchbat op de hoogte te houden. Ook zal gekeken worden of de aanval op Srebrenica en de gevolgen ervan te voorzien waren geweest. Aan de hand van deze zojuist genoemde problemen zullen ook de gebeurtenissen rondom de val van Srebrenica aan bod komen. Mijn betoog is gebaseerd op de onderzoeken van zowel het Nederlandse Instituut voor Oorlogsdocumentatie, de commissie-Bakker in de parlementaire enquête als het rapport van de secretaris-generaal van de VN Kofi Annan over de val van Srebrenica.
6
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
1 De basis voor een vredesoperatie: Het mandaat Toen zich de oorlog in het voormalig Joegoslavië verder uitbreidde en steeds intensiever werd, werd duidelijk dat er zo snel mogelijk iets aan gedaan moest worden. De Europese Unie, de WEU, de CVSE en de Raad van Europa, alsmede enkele internationale organisaties die zich het lot van Bosnië te harte namen, waren niet in staat en hadden niet de juiste middelen om het conflict te beheersen. De enige organisatie die dat kon, waren de Verenigde Naties. In de Veiligheidsraad van de VN heerste de gemeenschappelijke opvatting dat het lot van de burgers in het voormalig Joegoslavië niet aan hen zelf overgelaten kon worden en dat er iets gedaan moest worden om de situatie op de Balkan te verbeteren. De verdere invulling van het “iets” was echter een moeilijke opgave. De vijftien leden van deze raad konden wel overeenkomen dat het mandaat van UNPROFOR II, dat in resolutie 770 vastgelegd werd, uitgebreid moest worden om ook een bijdrage te leveren voor humanitaire hulp en om het menselijke lijd te verminderen. Bovendien werd er een wapenembargo aan alle partijen opgelegd. Daarnaast moesten de onderhandelingen over stabilisatie en vrede doorgaan. Maar verder kwamen de lidstaten niet: Er kwam bijna geen overeenstemming over de vraag hoe het probleem opgelost kon worden en met welke middelen dat moest gebeuren. De resoluties die de Veiligheidsraad aannam, bestonden uit compromissen tussen de vijf permanente lidstaten, de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Rusland en China. Toen de eisen van een actiever optreden van UNPROFOR steeds sterker werden, werd de Veiligheidsraad geconfronteerd met een verlamming in het besluitvormingsproces: De landen die troepen leverden waren tegen een agressiever en sterker optreden van UNPROFOR omdat daardoor het gevaar van de eigen soldaten steeds groter werd, terwijl de landen die geen soldaten in Bosnië hadden en niet van plan waren om grondtroepen te sturen, voor een sterker mandaat waren. Zij hadden dan ook niets te vrezen. Het concept ‘veilig gebied’ Een mogelijkheid om de Moslimbevolking in Bosnië te beschermen, was het oprichten van veilige gebieden. Vanaf de lente van 1992 kreeg het concept safe areas steeds meer aandacht in de internationale politiek. Voornamelijk de Europese landen werden geconfronteerd met de dreiging van vluchtelingenstromen als gevolg van de toenemende gewelddaden. De veilige gebieden zouden dat probleem moeten oplossen. Ook tijdens topbijeenkomsten van de Europese Raad werd deze mogelijkheid besproken. Er waren echter ook kanttekeningen te plaatsen: het concept safe area zou geïnterpreteerd kunnen worden als bijdrage tot etnisch zuiveren, waarmee de Bosnische 7
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Serven waren begonnen – één van de grootste bezwaren van de vredesonderhandelaars van de EG en de VN David Owen en Cyrus Vance maar ook van Sadako Ogata, de Hoge Commissaris voor Vluchtelingen. Ook zouden de vluchtelingenstromen juist door deze safe areas kunnen toenemen evenals het etnisch zuiveren en de agressie van de Bosnische Serven. Dit waren ernstige bezwaren, maar daar luisterden de machtspolitici niet naar. Ook de permanente vijf van de Veiligheidsraad voelden niet veel voor het idee safe areas maar dan uit andere redenen. Zij vreesden dat de operatie van peacekeeping zou verschuiven naar peace enforcing wat zou inhouden dat er meer troepen naar het gebied zouden moeten worden gestuurd. Ondanks hun voorzichtige opstelling met betrekking tot het concept, stelden de VS, Engeland, Frankrijk, Rusland en China in resolutie 757 een onderzoek in naar de mogelijkheden en de eizen voor het oprichten van veilige gebieden. In Bosnië was er in de tussentijd een kloof ontstaan. De commandant van UNPROFOR II Phillippe Morillon was het niet eens met de beslissingen van de Veiligheidsraad en zijn force commander in Zagreb over het ‘passieve’ optreden van UNPROFOR. Hij vond dat de troepen respect moesten afdwingen, dat ze moesten handelen in de geest van het mandaat en dus de machtspositie van de Bosnische Serven moesten stoppen, die ondertussen al drie enclaves belegerden, waaronder Srebrenica. Bovendien weigerde de VRS – het leger van de Bosnische Serven – hulpkonvooien ongehinderd toegang te geven. Als het hun zou lukken het gebied Servisch te maken, zou dat het einde van de vredesonderhandelingen van Owen en Vance betekenen. Dus besloot Morillon zelf naar Oost-Bosnië te gaan, met name Srebrenica, waar de situatie steeds erger werd. De vluchtelingen in de enclave stonden onder zware druk van de VRS die hoopten dat daardoor de Moslims zouden vluchten. Morillon wilde zo veel mogelijk vluchtelingen uit deze onmenselijke situatie bevrijden. Hem werd daarom ook verweten bijgedragen te hebben aan etnisch zuiveren - een dilemma waarmee niet alleen Morillon geconfronteerd werd. Om Bosnische Moslims te redden moesten deze in de meeste gevallen hun huis en dorp verlaten. Als UNPROFOR-soldaten hen daarbij zouden helpen, zouden zij zich schuldig maken aan deelname tot etnisch zuiveren. Zouden zij niets hebben gedaan, dan was de kans groot dat de Moslims vermoord of hun huizen in brand gestoken werden. Onpartijdigheid was het belangrijkste voor UNPROFOR en de enige garantie voor het slagen van de operaties. Elke goede intentie, net als die van Morillon, kon door de strijdende partijen geïnterpreteerd worden als het kiezen van een partij. Toen de Commander in Srebrenica arriveerde, werd hij geconfronteerd met de omstandigheden in de stad die hij als een ‘hel’ omschreef, waar gebrek was aan alle eerste
8
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
levensbehoeften.4 De bevolking werd ondertussen door de Bosnische autoriteiten opgeroepen, Morillon tegen te houden als hij weer zou vertrekken. Deze hoopten zo UNPROFOR en UNHCR tot hulpverlening en evacuatie van de gewonden te forceren. Toen Morillon en zijn troepen weer wilden vertrekken, werden zij gegijzeld – een
gijzeling
overigens, waarvan de internationale gemeenschap niets wist. Omdat het hun niet lukte om te ontsnappen, liet Morillon weten dat hij vrijwillig in de stad verbleef om zo hulpkonvooien af te dwingen. Enkele dagen later verkondigde hij dat Srebrenica nu onder de bescherming van de VN stond en riep hij de enclave uit tot safe area. Morillon werd door velen beschouwd als een held die het eindelijk had opgenomen met de bureaucraten in New York en Zagreb5. Deze daad maakte echter ook een einde aan zijn carrière als UNPROFOR commandant in Bosnië doordat de Franse regering zich op haar teentjes getrapt voelde omdat Morillon haar niets over zijn plannen had verteld. Ook in New York werd hem deze actie niet in dank afgenomen. De Veiligheidsraad zag zich nu gedwongen om iets te ondernemen aangezien Morillon voor de ogen van de wereld de stad Srebrenica tot safe area had verklaard. Resolutie 819 – deze resolutie benoemt Srebrenica officieel tot veilig gebied – werd in april 1993 door de raad aangenomen als antwoord op Morillons actie waardoor de taken van UNPROFOR, de invulling en de middelen om het mandaat uit te voeren vorm gegeven werden. De VN werden dus geconfronteerd met de gebeurtenissen op de grond waarop de Veiligheidsraad geen controle meer had. Ondanks haar kanttekeningen, vraagtekens over het concept en de bezwaren van Owen, Vance en Ogata, werd zij gedwongen resolutie 819 aan te nemen. De invulling van het concept veilige gebieden was moeilijker dan verwacht. Dit kwam in eerste instantie omdat het begrip safe area volkenrechtelijk niet bestond en dus nog gedefinieerd moest worden. Deze definitie, namelijk het geven van enige vorm van veiligheid door de aanwezigheid van VN-soldaten, zou in de enclave Srebrenica nog voor problemen zorgen. Voordat de besluitvorming, de resoluties en de rules of engagement aan bod komen evenals de invulling van zowel deze geweldsinstructies als de opvattingen in Nederland over het mandaat waarmee de Nederlandse troepen zouden gaan werken, zal eerst ingaan worden op het verschil tussen peacekeeping en peace-enforcement. Ook zullen de juridische definities gegeven worden voor safe haven, safe zone en safe area, voor zover die bestaan, omdat daarover zeker in de beginfase nog verwarring over bestond.
4
Peter Bootsma: Srebrenica Het officiële NIOD-rapport samengevat, p. 77
5
Ibidem, p. 77….
9
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Peace-enforcement (vredesafdwinging) zijn ‘groene’, dus militaire operaties ten behoeve van de handhaving van de internationale vrede en veiligheid bestaat. Vaak worden peace-enforcement 6¾ operaties genoemd omdat zij zich tussen hoofdstuk VI en VII van het Handvest van de Verenigde Naties bevinden. Een voorbeeld is het ingrijpen van de VN nadat Irak Koeweit in 1991 had aangevallen. Hier was het gebruik van geweld toegestaan. De Veiligheidsraad schrikt in het algemeen terug voor zulke acties. Peacekeeping is vredeshandhaving en moet voldoen aan drie voorwaarden: de betrokkene partijen moeten instemmen met de komst van de VN-troepen; er moet een wapenstilstand bestaan; en de (lichte) wapens van de VN-troepen mogen alleen ter zelfverdediging gebruikt worden. Safe zones, of te wel relief zones, zijn gebieden rondom gelegerde VN-eenheden, die aan de bevolking enige veiligheid kunnen bieden. Er is geen sprake van vredesafdwinging. Het begrip safe area moest nog worden gedefinieerd, maar bedoeld werden gebieden waar aan de bevolking enige vorm van veiligheid gegeven werd door daar VN troepen te stationeren. In het geval van safe areas kan vredesafdwinging nodig zijn. In het geval van safe havens is er sprake van volledige bescherming van de bevolking en is dus vredesafdwinging nodig.
1.1 De rol van de Verenigde Naties Al snel werd duidelijk dat alleen de Verenigde Naties in staat waren – en de middelen hadden – om het probleem ‘Joegoslavië’ aan te pakken. Door een wapenembargo, een vredesmacht in het crisisgebied en door intensieve vredesonderhandelingen probeerde deze internationale organisatie het conflict te controleren. UNPROFOR bleek echter al snel een speelbal in handen van de strijdende partijen te zijn. De VN-troepen werden niet gerespecteerd door de partijen hoewel dit in resoluties van de Veiligheidsraad geëist werd. De Freedom of Movement die alle strijdende partijen moesten waarborgen, werd niet gerespecteerd door de Bosnische Serven. De blauwhelmen hadden zoals zou blijken een moeilijk bestaan in de crisishaard Bosnië. Nadat er safe areas door de VN opgericht waren, moest het mandaat van UNPROFOR uitgewerkt worden. Dit gebeurde in verschillende resoluties.
1.1.1 De resoluties Met het verslechteren van de situatie in Bosnië, steeg ook de activiteit van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Tussen 6 april 1992 en 5 oktober 1993 werden maar liefst 47 resoluties aangenomen6. Maar ondanks al deze resoluties was consensus in 6
Report of the Secretary-General pursuant to General Assembly resolution 53/35: The fall of Srebrenica, p. 16
10
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
de Veiligheidsraad ver te zoeken. Toch vroeg de situatie in Bosnië om snelle acties. De dreiging dat Srebrenica zou vallen, dwong de Veiligheidsraad op 16 april 1993 bijeen te komen om over een concept te beslissen dat deze enclave tot safe area zou verklaren. Met resolutie 819 werd Srebrenica tot veilig gebied uitgeroepen en UNPROFOR kreeg de taak om voor de humanitaire situatie in de stad te zorgen. Resolutie 819 (1993) In deze eerste resolutie met betrekking tot safe areas werd de klemtoon gelegd op de definitie van het concept: De Bosnisch-Servische troepen moesten Srebrenica als veilig gebied behandelen, het gebied mocht niet aangevallen worden en de Bosnisch-Servische (para)militaire troepen moesten zich onmiddellijk terugtrekken. Aan de regering van de Federale Republiek Joegoslavië werd opgelegd dat zij het leveren van wapens en militaire uitrustingen onder andere aan de (para)militaire eenheden in Oost-Bosnië moest stoppen. Er werden echter geen verplichtingen aan het leger van Bosnië en Herzegovina opgelegd. De verwijzing naar hoofdstuk VII van het Handvest van de VN “Het optreden van de troepen met betrekking tot bedreiging van de vrede, verbreking van de vrede en daden van agressie” werd gehandhaafd in de bepalingen van resolutie 819 en het mandaat. De dertien artikelen van hoofdstuk VII (zie Annex) gaan in op de situaties waarin geweld gebruikt mag worden tijdens vredesoperaties in oorlogen tussen landen (en niet in een burgeroorlog zoals die in het voormalig Joegoslavië). In de resolutie staan geen bepalingen voor UNPROFOR om het mandaat op te leggen aan de strijdende partijen. In resolutie 819 bepaalde de Veiligheidsraad dat er een commissie naar het gebied zou gaan om de situatie op de grond te verkennen. Deze begreep al snel dat UNPROFOR een eigen koers had gekozen en niet voor het naleven van het mandaat van de VN. Morillon had nogmaals het lot van Srebrenica in eigen handen genomen en ging met generaal Ratko Mladić en generaal Halilović aan tafel zitten om ervoor te zorgen dat de situatie in en rondom de safe area rustig zou blijven. De commander was ervan overtuigd dat resolutie 819 weinig zin had omdat UNPROFOR geen militaire verplichtingen had gekregen om de vrede in de enclave te handhaven. Op 8 mei 1993 bereikte hij dat de twee partijen definitief overeenkwamen met de besluiten over demilitarisatie in het gebied, met name over de grenzen van de enclave, die grote problemen konden veroorzaken zoals de aanval van de Bosnische Serven op Srebrenica verduidelijkte. Gezien de omstandigheden op de grond erkenden de leden van deze VN-commissie dat de lijn van Morillon de juiste was en zij steunden deze dan ook. De commissie zag de discrepantie tussen de resolutie van de Veiligheidsraad en de situatie in Bosnië. In haar rapport aan de Veiligheidsraad stond dan ook: “There is no doubt that had this agreement 11
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
not been reached, most probably a massacre would have taken place, which justifies the efforts of the UNPROFOR commander. […] Even though the Security Council is obviously an important organ of the United Nations, it is of no importance to the Serbs in the area.”7 De commissie pleitte voor een grotere aanwezigheid van UNPROFOR in de veilige gebieden, voor een nieuw verbeterd mandaat en andere geweldsinstructies. Deze aanbevelingen, samen met het voorstel meer safe areas op te richten, werden begin mei in de Veiligheidsraad besproken. Resolutie 824 (1993) De bijeenkomst van het belangrijkste orgaan van de Verenigde Naties vond tegelijk plaats met de onderhandelingen over het staakt-het-vuren. Als gevolg van het verwerpen van het Vance/Owen vredesplan door de Bosnisch-Servische regering, nam de Veiligheidsraad resolutie 824 aan. Daarin verklaren de lidstaten naast Srebrenica ook Tuzla, Zepa, Gorazde, Bihac en Sarajevo tot veilige gebieden, die gerespecteerd moesten worden en niet aangevallen mochten worden. Ook in deze resolutie lag de klemtoon weer op het terugtrekken van de Bosnisch Servische troepen. De Veiligheidsraad negeerde daarmee zowel de aanbevelingen van de commissie als de demilitarisatie-overeenkomst van 8 mei 1993. Ook nu vond het UNPROFOR-hoofdkwartier in Sarajevo het mandaat niet operationeel uitvoerbaar. Wilden de troepen hun werk effectief kunnen uitvoeren, dan moesten alle partijen akkoord gaan met de resolutie. Anders moesten de troepen vredesafdwingende middelen krijgen om hun taak na te kunnen komen. Dit probleem was ook al bij resolutie 819 een kritiekpunt geweest. De VN-commissie had aangedrongen de troepenmacht te verhogen en de geweldsinstructies aan te passen aan de situatie op de grond. Weer negeerde de Veiligheidsraad de aanbevelingen. Wel werden er vijftig ongewapende militaire waarnemers (UNMO) naar het gebied gestuurd om UNPROFOR te versterken. Toen duidelijk werd dat het Vance/Owen vredesplan door de Bosnische Serven was verworpen, moest er een andere oplossing komen om de situatie op de grond te stabiliseren. De voorstellen die gedaan werden door sommige lidstaten lieten zien hoe zeer de Veiligheidsraad verdeeld was. Aan de ene kant vonden de niet-gebonden landen dat de internationale gemeenschap actiever moest optreden en dat het concept safe area zoals dit in de resolutie vorm werd gegeven geen hulp bood aan de bewoners “but rather force them
7
Report of the Secretary-General pursuant to General Assembly resolution 53/35: The fall of Srebrenica, p.20
(lid 63)
12
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
into helpless submission. The failure of the international community to use enforcement measures […] would inevitably lead to a more substantial use of force in the future.”8 Volgens hen werden er verkeerde verwachtingen gewekt bij de bevolking. Bovendien pleitten zij voor het opheffen van het wapenembargo om Bosnië en Herzegovina eindelijk de middelen te geven om zich te verdedigen. Aan de andere kant bekritiseerden voornamelijk de permanente leden (zonder China maar met Spanje) de eerste groep omdat zij geen aandacht besteedden aan het vredesplan. Dit stond juist voor de Verenigde Staten, Engeland, Frankrijk, Rusland en Spanje centraal en moest extra aandacht krijgen. Een derde voorstel kwam van Frankrijk waarin verschillende vormen van troepenmachten voorgesteld werden, van een lichte tot een zware variant. Bovendien werd Boutros Boutros-Ghali gevraagd een verslag uit te werken over de safe areas. Hij constateerde dat de strijdende partijen moesten samenwerken, wilde het concept slagen en dat zonder een staakt-het-vuren in de regio het safe area concept onmogelijk te implementeren was. Hierop had Morillon bij resolutie 819 ook al kritiek geuit. De secretaris-generaal stelde in zijn working paper ook opties voor over de grootte en samenstelling van UNPROFOR die in de veilige gebieden gestationeerd moesten worden. Deze varieerden van 110-2200 soldaten, 4500-12.500 tot 15.000.9 Op basis van een ontwerp-resolutie van Frankrijk, Rusland, Spanje, Engeland en de VS werd op 4 juni 1993 resolutie 836 met 13 stemmen voor en twee onthoudingen van Venezuela en Pakistan aangenomen. Resolutie 836 (1993) Resolutie 836 was het mandaat waarmee de Nederlandse troepen in Srebrenica moesten werken. Daarin werden hun taak en de middelen beschreven. Voornamelijk artikel 5, 9 en 10 waren van belang voor het mandaat. Ook hier stond hoofdstuk VII van het Handvest van de VN centraal, zoals bij de twee voorafgaande resoluties. De inhoud en taken van de bovengenoemd artikelen worden hieronder weergegeven. Artikel 5:
Decides to extend to that end the mandate of UNPROFOR in order to enable it, in the safe areas referred to in resolution 824 (1993), to deter attacks against the safe areas, to monitor the cease-fire, to promote the withdrawal of military or paramilitary units other than those of the Government of the Republic of Bosnia and Herzegovina and to occupy some key points on the
8
Ibidem, p. 21 (lid 71)
9
Ibidem, p. 22 (lid 77)
13
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
ground, in addition to participating in the delivery of humanitarian relief to the population as provided for in resolution 776 (1992) of 14 September 1992, Artikel 9:
Authorizes UNPROFOR, in addition to the mandate defined in resolutions 770 (1992) of 13 August 1992 and 776 (1992), in carrying out the mandate defined in paragraph 5 above, acting in self-defence, to take the necessary measures, including the use of force, in reply to bombardments against the safe areas by any of the parties or to armed incursion into them or in the event of any deliberate obstruction in or around those areas to the freedom of movement of UNPROFOR or of protected humanitarian convoys,
Artikel 10:
Decides that, notwithstanding paragraph 1 of resolution 816 (1993), Member States, acting nationally or through regional organizations or arrangements, may take, under the authority of the Security Council and subject to close coordination with the Secretary-General and UNPROFOR, all necessary measures, through the use of air power, in and around the safe areas in the Republic of Bosnia and Herzegovina, to support UNPROFOR in the performance of its mandate set out in paragraph 5 and 9 above.10
Kofi Annan, de secretaris-generaal van de VN sinds 1997, merkte in zijn rapport over Srebrenica op dat “it is essential to note that the resolution explicitly eschewed the use of words ‘protect’ and ‘defend’, and asked UNPROFOR only ‘to occupy some key points on the ground’ and linked the use of force to the phrase ‘acting in self-defence’.”11 De opvattingen van de leden van de Veiligheidsraad over resolutie 836 verschilden van elkaar. Er was scepsis over de effectiviteit en de maatregel werd beschouwd als een niet ideale maar tijdelijke oplossing. De VS noemden het een middel om levens te redden, Engeland en Spanje een essentiële stap. Ondanks de klemtoon die het mandaat legde op het respecteren van de safe areas en UNPROFOR, besteedden de Bosnische Serven er geen aandacht aan. Zij traden juist agressiever op. De effectiviteit van UNPROFOR in de safe areas leed sterk onder de strenge regels van de Bosnische Serven met betrekking tot de freedom of movement. Al snel na de verwezenlijking van resolutie 836 kwam Boutros-Ghali bijeen met Frankrijk, Rusland, Spanje, Engeland, de VS en Canada om een presentatie te houden over het implementeren van het safe area concept. Daarbij constateerde hij dat er 32.000 soldaten nodig zouden zijn. Hij stuitte echter op veel oppositie voornamelijk bij Engeland dat
10
resolutie 836, http://www.nato.int/ifor/un/u930604a.htm (zie ook kopie van de resolutie in de Annex)
11
Report of the Secretary-General pursuant to General Assembly resolution 53/35: The fall of Srebrenica, p. 23
(lid 79)
14
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
een voorkeur had voor de lichte variante van maximaal 5000 mannen. Het dilemma over het actiever optreden van UNPROFOR dat tegengehouden werd door de landen die al troepen leverden, bepaalde ook nu de mate van bewegingsvrijheid van de secretaris-generaal om genoeg troepen op de been te krijgen. Die landen die al soldaten aan UNPROFOR leverden, wilden de lichte variant en geen sterker mandaat, terwijl de niet-leverende staten dit juist wel wilden.12 Zo stond Boutros-Ghali voor de onmogelijke opgave om voldoende troepen bij elkaar te krijgen om een sterke vredesmacht op te richten voor de uitvoering van het safe area concept. In zijn rapport op 14 juni 1993 stelde hij vervolgens de mogelijkheid van een lichte variant van 7600 troepen voor.13 De troepen zouden er zijn op basis van deterrence by presence waarbij UNPROFOR een symboolfunctie zou innemen om de Bosnische Serven tegen te houden, de veilige gebieden aan te vallen. Daardoor kon echter de veiligheid van de safe areas niet gegarandeerd worden. Wel waren volgens hem de safe areas en UNPROFOR aangewezen op luchtsteun, waarvoor Forward Air Controllers in de veilige gebieden aanwezig moesten zijn. Deze zouden als het nodig zou zijn, de luchtsteun kunnen coördineren. Op 18 juni 1993 werd resolutie 844 aangenomen waarin de Veiligheidsraad alle waarschuwende geluiden negeerde en voor de lichte variant van 7600 soldaten koos. Bovendien werden Forward Air Controllers in alle safe areas geplaatst en werd artikel 10 van resolutie 836 over luchtsteun nog een keer bevestigd. Daarmee was het mandaat voor UNPROFOR in de veilige gebieden vastgelegd.
1.1.2 De Rules of Engagement (geweldsinstructies) De geweldsinstructies voor de VN-troepen zijn een onderdeel van het mandaat. De totstandkoming daarvan is een nogal ingewikkelde procedure. Het is namelijk een politiekmilitair en juridisch document, wat de samenwerking van drie verschillende niveaus vergt. De vormgeving van het mandaat begint na het aannemen van de resolutie. De militaire staf van het Departement of Peacekeeping Operations (DPKO) maakt een concept voor de rules of engagement. Dit document wordt voorgelegd aan de politieke afdeling van het DPKO, die het document doorkijkt en aanvullingen en wijzigingen aangeeft. Tenminste is dat vaak het geval: politici willen vaak dingen die militaire niet willen en omgekeerd.14 Het is dus een ingewikkelde samenwerking, maar uiteindelijk moeten zij een overeenkomst
12
Ibidem, p. 16 (lid 43)
13
Ibidem, p. 26 (lid 96), rapport S/25939
14
Parlementaire enquête, Commissie Bakker, Missie zonder vrede, p. 70
15
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
bereiken. Als dit het geval is, controleren internationale juristen het gezamenlijke concept op de juridische haalbaarheid. Vaak moeten er dingen aangepast worden, zodat het een volgens het internationale (humanitaire) recht correct document is. Dit wordt uiteindelijk voorgelegd aan de force commander. Omdat het kiezen van deze positie vaak een kwestie van politiek touwtrekken is, wordt de force commander meestal op het laatste moment gekozen en komt dus pas heel laat in beeld. Hij moet echter wel met de geweldsinstructies werken. Daarom brengt hij samen met zijn staf ook nog wijzigingen aan, waardoor het document weer naar het DPKO en daarna naar de juridische afdeling terug moet. Als iedereen tevreden is met het concept, tekent de ondersecretaris-generaal voor peacekeeping operations het document. Daarmee zijn de Rules of Engagement opgesteld en de VN-macht moet zich er tijdens de missie aan houden. Toch bestaat er op bepaalde terreinen voor de deelnemende landen een zekere vrijheid. Omdat staten vrijwillig aan vredesoperaties deelnemen, kunnen deze landen bepaalde voorwaarden stellen met betrekking tot de bewapening van de troepen, de termijn en de locatie. Deze bepalingen worden meestal afgesproken voordat een eenheid ter beschikking wordt gesteld. Bij het aanbieden van Dutchbat in 1993 heeft Nederland aan de uitzending geen voorwaarden gesteld.15 Ook de locatie werd pas lang nadat de troepen aangeboden waren, bekend. Waarom dit zo gegaan is en hoe Nederland invulling gegeven heeft aan de geweldsinstructies, komt nu aan bod.
1.2 De rol van Nederland: de invulling van de geweldsinstructies Al vanaf het uitbreken van de oorlog in het voormalig Joegoslavië in 1991 wilde Nederland actief optreden om de situatie op de Balkan te verbeteren. Als voorzitter van de Europese Gemeenschap in de tweede helft van 1991 vond Nederland, dat er een oplossing voor het conflict gevonden moest worden. Volgens Den Haag moest er een interventiemacht komen. Zodra deze werd opgericht, stuurde Nederland verbindingstroepen en een transportbataljon naar Bosnië. De Nederlandse regering vond echter dat deze te weinig zichtbaar waren. Geleid door zowel morele als ook politieke redenen wilde Nederland een actievere rol spelen in de internationale politiek met betrekking tot de oorlog in Bosnië.
1.2.1 De gemiste kans om voorwaarden te stellen Dat Nederland bij het aanbieden van troepen voor de gevechtseenheden in Bosnië geen voorwaarden had gesteld, berustte op een misverstand binnen de Nederlandse regering, 15
Parlementaire enquête, Commissie Bakker, Missie zonder vrede, p. 58
16
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
met name tussen de minister van Defensie A.L. Ter Beek en de minister van Buitenlandse Zaken P.H. Kooijmans. Normaal gesproken kan een land voorwaarden stellen met betrekking tot de locatie en de periode omdat het leveren van troepen vrijwillig gebeurd. Toen Ter Beek in september 1993 de Luchtmobiele Brigade aan de secretaris-generaal van de VN Boutros Boutros-Ghali had aangeboden, ging hij ervan uit dat zijn eerder gestelde voorwaarden bekend waren bij de Verenigde Naties. Dit was echter niet het geval omdat de brief waarin hij aangaf eerst meer te willen weten over hoe de vredesregeling eruit zou komen te zien en welk mandaat in dat verband zou gelden, door het ministerie van Buitenlandse Zaken niet doorgestuurd was naar New York – zonder de minister van Defensie ervan op de hoogte te stellen.16 Voorafgaand aan deze cruciale communicatiefout was er maandenlang discussie over wat Nederland nog meer kon doen om bij te kunnen dragen aan een oplossing. Het uitzenden van transporttroepen en verbindingseenheden was volgens de Nederlandse regering te weinig om de situatie te verbeteren. De wens om de Luchtmobiele Brigade in te zetten als gevechtseenheid ten behoeve van conflictbeheersing kwam steeds nadrukkelijker naar voren, zowel in de Tweede Kamer als ook in het kabinet. Met de motie Van Traa/Van Vlijmen in mei 1993 eiste de Tweede Kamer van het kabinet om de Brigade geschikt te maken voor voorzienbare VN operaties. Daarvoor had zij al gevraagd of de troepen konden beginnen met trainen met zwaar materieel, zoals pantsers. Alleen minister van Defensie Ter Beek stelde zich terughoudend op. Het idee van de Luchtmobiele Brigade was dat het zou worden omgevormd uit de pantserinfanteriebrigades tot een moderne en flexibele brigade die juist vanwege de gevechts- en transporthelikopters waarover het zou beschikken luchtmobiel zou zijn. Als juist pantsers weer aan de Luchtmobiele Brigade toegevoegd zouden moeten worden, zou het mobiele effect ervan verloren gaan, vond zowel de Koninklijke Landmacht als ook de minister van Defensie. Een topambtenaar van Defensie zou het zo hebben geformuleerd: “De Luchtmobiele Brigade in voormalig Joegoslavië inzetten als een soort pantserinfanterie? Dat is hetzelfde als vlak voor de Olympische Spelen tegen een volleybalteam zeggen: we hebben toch liever dat jullie gaan hockeyen”.17 De wens van de Tweede Kamer werd dus niet graag gehoord bij de Koninklijke Landmacht. Bovendien was door de herstructurering van de krijgsmacht en de bezuiniging die begin jaren negentig plaatsvonden, de Luchtmobiele Brigade nog niet operationeel. De eenheid moest nog getraind en gestructureerd worden. Tevens konden
16
Parlementaire enquête, Commissie Bakker, Missie zonder vrede, p. 58
17
J.C.H. Blom, Srebrenica, een veilig gebied. Reconstructie, achtergronden, gevolgen en analyses van de val
van een Safe Area, deel 1, p. 969
17
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
alleen vrijwilligers op uitzending gestuurd worden, maar de krijgsmacht bestond nog grotendeels uit dienstplichtigen. Er waren te weinig vrijwilligers voor de missie en die waren niet opgeleid tot pantserinfanterie, die de Kamer wilde uitzenden. Er waren ook tegenstanders van een uitzending naar Bosnië, zoals Arie van der Vlis – de hoogste adviseur van Ter Beek – en de bevelshebber van de Koninklijke Landmacht generaal H.A. Couzy. Zij hadden bezwaren omdat zij niet overtuigd waren van de vredeskansen in het voormalig Joegoslavië. Zo’n missie kon alleen slagen als het safe area beleid en de bescherming effectief waren. Volgens Van der Vlis waren zij dat niet vanwege de lichte variant die niet doeltreffend genoeg was en alleen op het afschrikkingaspect door aanwezigheid van troepen berustte, het deterrence by presence. Het zou een zeer kwetsbaar concept zijn omdat het risico bestond dat de Bosnische Serven de aanwezigheid van de VN troepen niet zouden respecteren en de veilige gebieden zouden aanvallen. Een andere reden tegen de uitzending was de resolutie van de Veiligheidsraad. Volgens Van der Vlis en Couzy vroeg deze om bescherming van de bevolking zonder dat de troepen wapens mochten gebruiken. Bovendien hadden beiden kritiek op het gebrek aan bereidheid van andere landen om troepen te sturen zodat er voldaan had kunnen worden aan de zware variant van 34.000 troepen, wat volgens deze twee tegenstanders de enige effectieve manier was om het safe area concept effectief te laten werken. Een punt waarop vooral Couzy als bevelshebber van de Koninklijke Landmacht bezwaar aantekende, was de onzekerheid
van
de
situatie.
De
soldaten
konden
geconfronteerd
worden
met
gebeurtenissen waarin zij niet duidelijk wisten wat ze moesten doen. De blauwhelmen stonden ‘boven de partijen’ en mochten niet zomaar ingrijpen bij het opmerken van delicten en bij conflicten tussen de strijdende groepen. De morele overtuiging van de soldaten, om te helpen als mensen in nood zijn, stond in contrast met het “boven de partijen” principe in humanitaire noodsituaties. De Luchtmobiele Brigade zou pas in november operationeel zijn. In de tussentijd moest er dus een alternatief gevonden worden, die de politiek zag in een logistieke eenheid. Dit bataljon van 400 man werd in juni 1993 bij de Europese Top in Kopenhagen aangeboden ten uitvoering van resolutie 836. Tevens werd de opmerking gemaakt dat als na 1 januari 1994 de safe areas nog nodig mochten zijn, de Luchtmobiele Brigade er toch voor zou kunnen worden gebruikt. Daaruit blijkt een zekere naïviteit van de Nederlandse regering en haar hoop op een vlugge vredesregeling. Tijdens de zomerrecessie enkele weken later, bleek dat deze logistieke eenheid moeilijk te realiseren was. De plaatsvervangers van Couzy en Van der Vlis stonden positiever tegenover het uitzenden van de Luchtmobiele Brigade zodat zij met een nieuw alternatief kwamen. Zij stelden voor om de onrealiseerbare logistieke eenheid samen te 18
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
voegen met het bataljon van de Brigade tot een eenheid van 900 à 1000 man die uitgerust zou zijn met YPR’s. Pantsers zoals de kamer die eiste, waren namelijk zoals Couzy dat al eerder had verduidelijkt niet te verkrijgen. Nederland had er geen in bezit en er waren geen alternatieven die op korte termijn gerealiseerd konden worden. Er zouden dus pantserrupsvoertuigen ingezet moeten worden. In september werd dit voorstel door de ministerraad aangenomen en aan de VN aangeboden. Minister Ter Beek schreef een brief waarin hij voorwaarden stelde aan het aanbod, namelijk meer te willen weten over hoe de vredesregeling eruit zou komen te zien en welk mandaat in dat verband zou gelden. Deze brief werd echter om procedurele en inhoudelijke redenen door minister Kooijmans van Buitenlandse Zaken niet doorgestuurd. Hij vond dat het verstrekken van informatie aan de VN tot de taken van Buitenlandse Zaken behoorde. Inhoudelijk was hij het niet eens met Defensie omdat die de eenheid als infanteriebataljon aanbood in het kader van de vredesregeling. Kooijmans vond dat de safe areas niet losgekoppeld mochten worden van de vredesregelingen en wenste dat de eenheden zouden worden gestuurd voor resolutie 836 en dus het safe areas beleid. De minister stuurde vervolgens instructies naar de Nederlandse Vertegenwoordiging bij de Verenigde Naties dat de Luchtmobiele Brigade met een eigen logistieke eenheid bereid gesteld kon worden ter uitvoering van resolutie 836. Toen Ter Beek op 7 september in een gesprek met Boutros-Ghali deze Brigade aanbood, wist hij echter niet dat zijn brief niet naar de Secretaris-generaal doorgestuurd was. Dus stelde hij tijdens dit gesprek geen verdere voorwaarden, juist omdat hij dacht dat al middels zijn brief gedaan te hebben. Nederland miste zo de kans voorbehouden te stellen zowel met betrekking tot de taken van de eenheid als de locatie en periode. Bovendien was Ter Beek nog steeds ervan overtuigd dat de vredesregeling snel tot stand zou komen en dat het safe area beleid niet meer nodig zou zijn, net als het aanbod van troepen voor de veilige gebieden en resolutie 836.18 Een maand later verzocht de secretaris-generaal van de VN Nederland om de Luchtmobiele Brigade bereid te stellen voor de veilige gebieden. Omdat Nederland geen eisen had gesteld aan locatie en periode, moest het afwachten totdat UNPROFOR in Bosnië een locatie gevonden had die aan Dutchbat toegewezen kon worden. Wel waren er geruchten dat het of de enclave Srebrenica, waar sinds Morillons heldenhafte uitspraak de Canadese troepen verbleven, of een locatie in Centraal-Bosnië zou worden. Pas op 1 december 1993 werd bekend dat de Nederlandse troepen naar Srebrenica zouden gaan. Volgens verkenningseenheden die naar Bosnië gestuurd waren in het najaar van 1993, om onderzoek te doen over de situatie, was Srebrenica een gevaarlijke optie, maar het 18
Parlementaire enquête, Commissie Bakker, Missie zonder vrede, p. 58
19
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
veiligheidsrisico was volgens Van der Vlis “verantwoord en aanvaard”19. De Nederlandse regering bleef niets anders over dan de beslissing van UNPROFOR aan te nemen en het beste ervan te maken.
1.2.2 De invulling van het mandaat Nadat de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties resolutie 836 had aangenomen, werden de Rules of Engagement op basis daarvan opgesteld. De VN troepen moeten zich daaraan houden. Zoals al eerder vermeld kunnen de landen die eenheden leveren bepaalde onderdelen zelf invullen. De invulling van de bewapening komt in hoofdstuk 2 aan bod. De invulling van de locatie is een ander element. Nederland had de kans gemist om hieraan voorwaarden te stellen. Nederland kon de keuze alleen maar accepteren om geen gezichtsverlies te lijden. Het was altijd de Nederlandse regering geweest die bij de internationale gemeenschap voor een actiever optreden had gepleit. Om zich op het moment terug te trekken waarop zij actiever had moeten optreden was tegenstrijdig met haar eerdere bedoelingen. Toen het mandaat en de Rules of Engagements bekend waren bij de Nederlandse regering, ontstond er discussies over de reikwijdte en de inhoud van het mandaat en de bewapening. Belangrijk voor Dutchbat waren de artikelen 5, 9 en 10 van resolutie 836, waarin zowel de taken omschreven werden als de momenten waarop geweld gebruikt mocht worden (zie hoofstuk 1.1.1 resolutie 836). Onder de taken van de Nederlandse troepen viel niet het verdedigen van de enclave en/of het beschermen van de bevolking. Geweld mochten de soldaten alleen gebruiken in het geval van zelfverdediging als de enclave zou worden aangevallen door Bosnisch-Servische troepen, bij bombardementen op zowel de safe area als ook op humanitaire konvooien. Echter was niet duidelijk of geweld gebruikt mocht worden om de enclave te verdedigen en/of de bevolking te beschermen of alleen ter zelfverdediging van de soldaten. De Kamer en het kabinet interpreteerden vervolgens de geweldsinstructies op verschillende manieren. De algemene opvatting was dat Dutchbat humanitaire bescherming moest leveren waarvoor zij dus ook werden uitgerust. Bovendien ging de Nederlandse regering ervan uit dat een lichte variant betekende dat er geen sprake was van de verdediging van het gebied. Het principe van aanwezigheid en afschrikking was het uitgangspunt voor zowel bewapening als ook training van de soldaten van Dutchbat. Dat er in het element afschrikking een dilemma schuilde – afschrikken was een politiek concept,
19
Ibidem, p. 62
20
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
want volgens militairen was afschrikking zonder krachtige bewapening geen afschrikking – daaraan werd geen aandacht geschonken. In het volgende hoofdstuk wordt gekeken naar de bewapening van Dutchbat, de rol die de luchtsteun gaat spelen in de discussie omtrent de bewapening en de training van de soldaten.
1.3 Waar ging het mis? 1.3.1 De Veiligheidsraad negeert waarschuwingen Zoals gebleken is, waren er genoeg gaten in het mandaat waardoor UNPROFOR problemen kreeg bij het uitvoeren van haar taken. De VN-troepen konden alleen in safe areas werken met instemming van alle strijdende partijen. Maar wat zou er gebeuren als deze niet zouden instemmen? En hoe moest de humanitaire hulp aan de bevolking gebracht worden zonder een freedom of movement, dat nog steeds door de Bosnische Serven misbruikt werd om de veilige gebieden af te kapselen van de buitenwereld. Ook het demilitariseren was een probleem op zich. De bedoeling was dat de blauwhelmen de enclaves zouden ontwapenen zodat er alleen burgers uit alle etnische groepen woonden. Dit was een soort utopie omdat zo’n gebied nergens in Bosnië bestond en al zeker niet in de veilige gebieden. De Bosnische Moslims wilden niet blind vertrouwen op de VN en wilden de strijd tegen de Bosnische Serven zelf in handen houden. Een derde dilemma was dat UNPROFOR een beschermrol moest gaan spelen zonder dat zij er ook de juiste uitrusting voor kreeg. En een laatste gedachte die wel interessant is, is de volgende: als safe areas beschermd zijn en dus niet aangevallen mogen worden, nodigen niet beschermde gebieden dan juist wel uit om aangevallen te worden? Dit alles maakte van het begin af aan al duidelijk dat het safe area concept moeilijk uitvoerbaar was. Daarbij kwam het probleem dat er te weinig troepen waren om het beleid effectief te maken zoals Boutros Boutros-Ghali had bedoeld met een variant van 34.000 soldaten. Met dit aantal was een vredesafdwinging mogelijk geweest en kon de bevolking echt beschermd worden. Met vredeshandhaving werden juist verwachtingen gewekt, bij zowel de Moslimbevolking als ook bij de mensen die het conflict volgden via de media, die niet nagekomen konden worden. Zelfs kon de secretaris-generaal niet alle landen, zoals Islamitische landen, die troepen wilden leveren, accepteren omdat daardoor de onpartijdigheid van de VN op het spel gezet zou kunnen worden. De kans was bovendien groot dat de Bosnische Serven deze troepen niet zouden toelaten tot het gebied. Er zou met argusogen naar gekeken worden. Daarnaast hadden deze landen wel de manschappen maar niet de uitrustingen die nodig waren om het safe area beleid effectief uit te voeren. 21
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Men was afhankelijk van grote staten zoals de Verenigde Staten, die echter weigerden troepen en extra hulpmiddelen te sturen. Van de 7600 troepen die in de safe areas zouden gaan werken, werden in de eerste zeven maanden minder dan drieduizend naar Bosnië gestuurd. De Bosnische Serven negeerden de bepalingen van resolutie 819, 824 en 836 en gingen door met hun agressieve praktijken. Volgens de Commander van UNPROFOR in Bosnië bestond er bovendien een “fantastic gap between the resolutions of the Security Council, the will to execute these resolutions, and the means available to commanders in the field”. Hij voegde er nog aan toe dat hij was gestopt met het lezen van de resoluties van de Veiligheidsraad omdat ze niet aansloten op de werkelijkheid.20 Al eerder werden deze opmerkingen gemaakt bij UNPROFOR maar de Veiligheidsraad deed niets met de aanbevelingen. Op 9 mei 1994 verscheen een rapport van de secretaris-generaal over de lessen die tot nu toe geleerd waren en met verbeteringsvoorstellen.21 Daarin vroeg hij aan de Veiligheidsraad het safe area beleid te herdefiniëren omdat het te veel onduidelijkheden inhield voor de mensen die er mee moesten werken. Duidelijk moest worden dat de veilige gebieden er waren om de mensen te beschermen en niet het gebied, dat het onder geen omstandigheden de humanitaire hulpverlening mocht benadelen en dat de resolutie rekening moest houden met een gebrek aan hulpmiddelen van UNPROFOR. Bovendien waarschuwde Boutros-Ghali voor het te snelle inzetten van luchtsteun. De informatie moest eerst geverifieerd worden om vergissingen te voorkomen. De Veiligheidsraad negeerde zowel de waarschuwingen als ook de aanbevelingen tot verbetering. Een half jaar later verscheen opnieuw een rapport van Boutros-Ghali over de veilige gebieden.22 Deze keer legde hij ook de klemtoon op het aantal van 34.000 troepen die nodig zouden zijn om het beleid effectief te maken en de gebieden echt te beschermen. Volgens hem heerste er nog steeds grote angst voor aanvallen van de Bosnische Serven in de safe areas. Wederom kwamen de problemen omtrent de luchtsteun aan bod. Het identificeren van eventuele doelen voor luchtsteun verliep moeilijk. Daarnaast was UNPROFOR een makkelijk doelwit voor gijzelingen. Volgens de secretaris-generaal moest de internationale organisatie gebonden blijven aan het beleid omdat zij de veiligheid van de burgers niet alleen kon laten afhangen van de bereidheid van de strijdenden partijen. Het safe area beleid moest herzien worden en effectiever gemaakt worden. Belangrijk was volgens de
20
Report of the Secretary-General pursuant to General Assembly resolution 53/35: The fall of Srebrenica, p. 32
(lid 124) 21
Ibidem, p. 36 (lid 146), rapport S/1994/555
22
Ibidem, p. 39 (lid 164), rapport S/1994/1389
22
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
secretaris-generaal dat grenzen opnieuw vastgesteld moesten worden, dat de demilitarisatie in en rondom de veilige gebieden doorgezet moest worden tot complete ontwapening van het gebied en dat volledige freedom of movement gewaarborgd werd. Hij concludeerde dat UNPROFOR alleen niet in staat was om de taak te vervullen zonder de juiste hulpmiddelen. Ondanks alle aanpassingen en verbeteringen moest de missie wel een peacekeeping missie blijven. In mei 1995 verscheen een derde rapport van de secretaris-generaal over de safe areas.23 In de tussentijd was hij door de gijzelingscrisis in Sarajevo van toon veranderd. Boutros Boutros-Ghali beklemtoonde het zelfverdedigingselement van artikel 9 van resolutie 836: Geweld is alleen toegestaan in situaties ter zelfverdediging. Luchtsteun en luchtaanval mochten alleen in het verlengde daarvan ingezet worden. Bovendien gaf hij vier verschillende opties aan voor de toekomst van het beleid: ten eerste het terugroepen van de VN-troepen, ten tweede het vasthouden aan UNPROFOR en zijn taken, ten derde het veranderen van het mandaat en het autoriseren van UNPROFOR om meer geweld te gebruiken en ten vierde het mandaat zo te veranderen en tegelijk ervoor te zorgen dat het wel een peacekeeping missie bleef. De taken van UNPROFOR zouden dan alleen peacekeeping taken zijn. Het was duidelijk dat de eerste drie opties geen echte opties waren en dat alleen optie vier overbleef. Ook al gaf Boutros-Ghali aan dat de enige effectieve manier om de safe areas veilig te maken, afhing van een politiek oplossing in Bosnië in de vorm van vredesonderhandelingen. Maar hij benadrukte nog eens de bedenkingen van zowel de Hoge Commissaris voor Vluchtelingen Ogata en de force commander van UNPRFOFOR Bernard Janvier dat de safe areas onder welke omstandigheden dan ook, nooit veilig zouden zijn en dat een aanval van de Bosnische Serven altijd te verwachten viel.24 De gebieden in Oost-Bosnië waren nu eenmal van strategisch belang voor de Bosnisch-Servische regering. Ook deze keer wisten de landen in de Veiligheidsraad niet op een lijn te komen en reageerden zij dus geheel niet op de bezwaren, verbeteringen en voorstellen van de secretaris-generaal. Het enige dat de internationale gemeenschap wist te ondernomen om UNPROFOR robuuster te maken, was het oprichten van de rapid reaction force, om de VNtroepen te ondersteunen bij het uitvoeren van het mandaat.
23
(S/1995/444) Report of the Secretary-General pursuant to General Assembly resolution 53/35: The fall of
Srebrenica, p. 48 (lid 201) 24
Ibidem, p. 49 (lid 208)
23
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Het gebrek aan kennis, dat resulteerde in verkeerde inschattingen van de situatie in het voormalig Joegoslavië, heeft geleid tot een verkeerd beleid. De internationale gemeenschap liep telkens een stap achter op de gebeurtenissen op de Balkan. Was het onwil of onvermogen waarom het Westen zich veel te laat met het conflict ging bemoeien? In ieder geval waren er geen wezenlijke belangen die op het spel stonden door de oorlog in het voormalig Joegoslavië, dus was de interesse in de Westerse wereld klein om het conflict op te lossen. Voornamelijk de Verenigde Staten vonden dat Europa het probleem zelf maar moest oplossen en zijn wilden er dus niets mee te maken hebben. Toen het onderwerp verschoof van de agenda van de Europese Unie naar die van de Verenigde Naties, was Washington gedwongen om zich er toch mee bezig te houden. De verdeeldheid in het Veiligheidsraad tussen zowel de permanente vijf, maar ook tussen de niet-gebonden landen en de permanente vijf, is de besluitvormingsprocedure ook niet ten goede gekomen. De resoluties die aangenomen werden waren compromissen en dus onduidelijk. De discrepantie tussen de resoluties die op politiek niveau ontstonden, en de werkelijkheid op de grond in Bosnië was dusdanig groot dat de mandaten niet functioneerden of nauwelijks toegepast konden worden in de praktijk. De commandant van UNPROFOR in Bosnië heeft tal van keren opgemerkt dat UNPROFOR niet kon werken met deze resoluties omdat de eenheden zich meer in problemen werkten dan dat ze effectief konden optreden. Hij pleitte daarom ook steeds weer voor een actiever optreden van de VNtroepen. Hij stopte zelfs met het lezen van de resoluties omdat er toch nauwelijks iets nieuws in stond dat ten goede kwam aan de effectiviteit van de troepen die onder zijn leiding stonden. De waarschuwingen die zowel van de secretaris-generaal van de VN kwamen als ook van de Hoge Commissaris voor Vluchtelingen, maar ook van niet-overheid organisaties, werden genegeerd omdat de landen van de Veiligheidsraad niet op een lijn wisten te komen. Dus werd er simpelweg niet gereageerd op de verschillende geluiden omtrent het safe area beleid. De beloftes die de internationale gemeenschap had gemaakt met het sturen van UNPROFOR – de United Nations Protection Forces – en met het oprichten van safe areas – veilige gebieden – konden niet nagekomen worden vanwege de discrepantie tussen de politieke besluiten en de werkelijke situatie op de grond, die de politici niet begrepen en waarop zij geen invloed hadden. De resoluties waren een manier om iets te doen, wat niet betekende dat dat het beste was dat ze konden doen. Het was het enige dat gedaan kon worden gezien de situatie en de verdeeldheid in de Veiligheidsraad. De veilige gebieden boden geen bescherming voor de bevolking omdat de VN-troepen die er gestationeerd waren geen bevoegdheden hadden om dusdanig op te treden tegen de Bosnische Serven dat zij ook werkelijk bescherming konden garanderen. De gebieden waren niet veilig omdat 24
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
er onduidelijkheden bestonden over wat nou beschermd moest worden – de bevolking, het gebied of alleen de blauwhelmen zelf? De safe areas waren niet veilig omdat in het geval van Dutchbat de VN-soldaten een speelbal van de strijdende partijen waren. De beloftes die gemaakt werden met betrekking tot safe areas wekten verkeerde verwachtingen bij de bevolking. Toen de enclave Srebrenica in juli 1995 aangevallen werd, vluchtte de bevolking naar de compound van Dutchbat in Potocari, waar zij dachten beschermd en opgevangen te worden door de Nederlandse blauwhelmen. Deze bescherming was vanaf het begin niet mogelijk geweest, alleen dat wist de bevolking op dat moment nog niet.
1.3.2 Gemiste kansen of nalatigheid Dat de Nederlandse regering haar kansen had gemist om voorwaarden te stellen aan de uitzending van de Luchtmobiele Brigade is al in hoofdstuk 1.2.1 uitgebreid aan bod gekomen. Toen de locatie bekend was, was er echter op politiek niveau geen contact met de Canadese ambassade of de regering in Ottawa om naar de ervaringen van Canbat te informeren. De derde verkenningsmissie die in Bosnië was toen de locatie bekend werd, kreeg wel een uitgebreide briefing van een commandant van Canbat maar was zelf nooit in Srebrenica geweest. Zij werd afgewezen door de Bosnische Serven. Dit zou uiteindelijk leiden tot een poging van Nederland om onder Srebrenica uit te komen, wat niet graag gezien werd bij de VN.25 De aanvraag werd tenslotte ook afgewezen en Dutchbat ging een aantal maanden later dan gepland naar Srebrenica. Ook al had Nederland geen keus en moest het de locatie Srebrenica accepteren – want voor afwijzen was het nu te laat –, het had er wel voor kunnen kiezen om de uitzending zo goed mogelijk voor te bereiden door onder andere inlichtingen en informatie te verzamelen. Dit werd echter nauwelijks gedaan. De kennis omtrent Srebrenica was niet groot bij de defensiestaf en de landmacht. Ook was er geen risicoanalyse gemaakt inzake Srebrenica en Zepa door de Militaire Inlichtingendienst, of aangevraagd door het ministerie van Defensie. Wel verklaarde de MID aan de onderzoekers van het NIOD dat “op basis van de beschikbare informatie, met name een afweging van de militaire krachtsverhoudingen ter plaatse, […] kon worden geconcludeerd dat de enclave vanuit militaire optiek onverdedigbaar was.”26 Deze informatie was echter niet bekend bij de politieke elite van Nederland.
25
J.C.H. Blom, Srebrenica, een veilig gebied. Reconstructie, achtergronden, gevolgen en analyses van de val
van een Safe Area, deel 1, p.1120 26
Ibidem, deel 1, p.1119
25
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Doordat deze elite, met name de Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie, maar ook de Minister-president Ruud Lubbers, een voorbeeld wilde zijn voor de internationale gemeenschap en deze wilde overhalen om actiever op te treden, bod Nederland een logistieke eenheid aan waarvan de ministers voor het aanbieden al wisten dat deze niet gerealiseerd kon worden. Daardoor werkte het land zich in een moeilijke positie: Het riep het hardst om een actiever optreden, maar kon zelf zijn beloftes niet nakomen en bijna zelfs niet actiever optreden omdat er niet genoeg middelen of eenheden waren. Ook Nederland ging nog gebukt onder de heroriëntering en structurering van defensie na het eind van de Koude Oorlog. Het NIOD beschuldigde de Nederlandse regering bovendien van nalatigheid “in het volgen en signaleren van relevante ontwikkelingen voor Dutchbat”27 omdat zij simpelweg niet wilde geloven dat de Bosnische Serven de internationale gemeenschap zouden negeren en safe areas zouden aanvallen. Bovendien ging zij ervan uit dat zodra de soldaten uitgezonden waren, zij niet meer onder Nederlandse maar onder de hoede van de VN stonden en dat nationale bemoeienissen met UNPROFOR niet gewenst waren. Dat andere landen dat wel deden, was voor Nederland geen reden om zich in de zaak te mengen. Dit heeft ook betrekking op het inwinnen van inlichtingen zoals later in dit onderzoek aan bod zal komen.
Nederland heeft dus geenszins de situatie voorbeeldig aangepakt, zoals de regering het aanbieden van de logistieke eenheid uitlegde: Als wij het doen, dan zullen de anderen wel volgen. De anderen volgden echter het Nederlandse voorbeeld niet. Zo stond Nederland alleen in het aanbieden van extra eenheden om de situatie in Bosnië te controleren, die het bovendien niet kon realiseren. Daarbij komt nog het aanbod van de Luchtmobiele Brigade waaraan geen voorwaarden gesteld werden vanwege miscommunicatie tussen minister Ter Beek van Defensie en minister van Buitenlandse Zaken Kooijmans. Ook al wist Ministerpresident Lubbers niets van meningsverschillen tussen de twee ministers – bij hem zouden de klachten als eerst terecht moeten zijn gekomen – was deze miscommunicatie wel gebaseerd op een meningsverschil. De troepen moesten volgens Kooijmans voor resolutie 836 aangeboden worden en niet alleen voor de vredesregeling, zoals Ter Beek dat had gedaan. Door de stap van de minister van Buitenlandse Zaken om de minister van Defensie er niet van op de hoogte te brengen dat de brief met voorwaarden niet doorgestuurd werd naar de VN, kwam Nederland in de moeilijke situatie waarin het zijn lot moest aanvaarden:
27
Ibidem, deel 1, p. 1158
26
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
de locatie van inzet werd bepaald door UNPROFOR en Nederland kon er weinig aan veranderen. Toen de locatie bekend was, had Nederland alles wat in zijn macht stond kunnen doen om de uitzending zo goed mogelijk te laten verlopen, maar het koos ervoor – bewust of onbewust – dat niet te doen. De troepen vielen nu onder de vlag van de VN en vielen dus ook onder de verantwoordelijkheid van de VN. Aan inlichtingenvergaring werd niet gedaan omdat dat volgens Nederland de taak van de Verenigde Naties was, ondanks het bekende feit dat de VN geen inlichtingencentrum heeft, maar afhankelijk is van de informatie die de lidstaten aan de organisatie willen geven. Dutchbat ging met enige vertraging naar Srebrenica, waar bleek dat ze geheel niet voorbereid waren op de situatie in Bosnië. De troepen kwamen terecht in een scenario waarvan ze niet eens hadden gedroomd, een ‘hel’ zoals Phillippe Morillon het noemde. De missie viel zwaar tegen.
In het volgende hoofdstuk zullen de beslissingen van Nederland met betrekking tot de bewapening, de luchtsteun, de voorbereiding en de training van de Luchtmobiele Brigade aan bod komen.
27
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
2 De voorbereidingen van de uitzending Dutchbat nam deel aan een peacekeeping missie van de Verenigde Naties. Om de missie te laten slagen is een aantal bepalende kenmerken belangrijk. Ten eerste mogen de troepen alleen in het gebied opereren als alle strijdende partijen hun toestemming hebben gegeven. Dit betekent ook dat de partijen moeten samenwerken met de VN-soldaten om de situatie op de grond te verbeteren. Ten tweede is het onpartijdige optreden van de blauwhelmen noodzakelijk. Ten derde zijn de VN-troepen licht bewapend en mogen zij geweld alleen ter zelfverdediging gebruiken. Na een aantal humanitaire rampen in de jaren negentig, voornamelijk de genociden in Rwanda en Srebrenica, waren de Verenigde Naties gedwongen de vredesmissies te herzien. Dit gebeurde in het Brahimi rapport28, dat in 2000 probeerde het optreden van de troepen robuuster te maken en de gevechtsinstructies beter aan de situatie op de grond aan te passen. Hierbij sluit het rapport onder andere aan bij de problemen die op politiek niveau speelden tijdens de UNPROFOR missie in Bosnië. De discrepantie die in hoofdstuk 1 aan bod kwam en de verdeeldheid in de Veiligheidsraad met betrekking tot een harder en actiever optreden van de blauwhelmen vormden één van de problemen waarmee het Department of Peacekeeping Operations zich moest bezighouden. Een ander probleem met peacekeeping operaties is dat deze vorm van vredesmissies niet is opgenomen in het Handvest van de VN. Bij de oprichting van de volkerenorganisatie werd het bestrijden van conflicten tussen staten in het Handvest opgenomen en inmenging bij interne aangelegenheden in een nationale staat verboden (artikel 2, hoofdstuk 7)29. Maar na het eind van de Koude Oorlog verschenen nieuwe vormen van conflicten, zoals burgeroorlogen en interne conflicten. Het hoofddoel van de Verenigde Naties was de internationale vrede en veiligheid. Dit doel werd bedreigd door de toenemende onrust in de wereld. Door het einde van de Koude Oorlog en de impasse die daardoor werd veroorzaakt in de Veiligheidsraad, was er wel een ruimte ontstaan waarin de VN kon manoeuvreren ten aanzien van deze interstatelijke conflicten. Toch bleef grote onduidelijkheid en onenigheid over deze kwestie bestaan. Eén van de redenen daarvoor is dat peacekeeping operaties zich, juridisch gezien, ergens tussen Hoofdstuk VI en VII van het Handvest bevinden. Ze worden daarom vaak ‘chapter six-and-a-half-operations30’ genoemd. Maar er staan verder geen bepalingen over deze vredesmissie in het Handvest.
28
http://www.un.org/peace/reports/peace_operations/
29
http://www.unric.org/Charter.html
30
J.C.H. Blom, Srebrenica, een veilig gebied. Reconstructie, achtergronden, gevolgen en analyses van de val
van een Safe Area, deel 1, p. 491
28
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Na de val van de safe area Srebrenica werd door critici vaak aangehaald dat de Nederlandse blauwhelmen te licht bewapend waren om de Bosnische Serven – die in juli 1995 de enclave aanvielen en innamen – af te schrikken. Het deterrence by presence was niet afwerend genoeg om de Bosnisch-Servische militairen op afstand te houden en de bewapening niet angstaanjagend genoeg. Die wapens, die de VN-troepen bij zich hadden, mochten zij alleen gebruiken ter zelfverdediging zoals het mandaat bepaalde. Zoals in het vorige hoofdstuk aan bod kwam, kon Nederland voorwaarden stellen met betrekking tot de locatie en de periode van de uitzending. Van deze mogelijkheid heeft de regering echter geen gebruik gemaakt. Wel moest het land zelf de bewapening van de eigen troepen en de zwaarte ervan bepalen. Dit werd besloten door chef-defensiestaf Van der Vlis en de bevelhebber van de Koninklijke Landmacht Couzy. Waarom kozen zij voor een bewapening die achteraf te licht bleek te zijn?
2.1 Nederland kiest voor te lichte bewapening In 1993 nam de Nederlandse regering de beslissing om troepen in VN-verband naar BosniëHerzegovina te sturen. Daarbij faalde Nederland om voorwaarden te stellen zoals in het vorige hoofdstuk gebleken is. De zwaarte van de bewapening voor Dutchbat was echter wel een onderdeel van de Nederlandse besluitvorming evenals de opleiding en training van de manschappen die op uitzending zouden gaan. De invulling daarvan viel onder de verantwoordelijkheid van Van der Vlis en Couzy, die eigenlijk geen voorstanders van de uitzending naar Bosnië waren. Na de Koude Oorlog begon de defensie van Nederland zich te herstructureren. In het kader van deze heroriëntering werd er een nieuwe brigade opgericht, de Luchtmobiele Brigade, die door de integratie van helikopters flexibeler en mobieler was dan de traditionele eenheden. Deze helikopters werden in een campagne van de Koninklijke Landmacht ingezet om jonge mannen en vrouwen te overtuigen beroepsmilitair te worden. Het dilemma was namelijk dat het leger voornamelijk uit dienstplichtigen bestond die niet verplicht uitgezonden konden worden. Na maandenlange debatten over uitzending naar Bosnië, ging de Tweede Kamer akkoord met de optie van de Luchtmobiele Brigade. Daarna was het de taak van Couzy en Van der Vlis de eenheid uit te rusten en te trainen. Zij kozen voor een lichte infanterie-eenheid met extra middelen in de vorm van een aantal zware wapens, namelijk negen TOW antitankwapens, 27 dragon antitankwapens, negen 81 millimeter mortieren en 49 pantser-infanterievoertuigen met rupsband (type YPR 765) uitgerust met
29
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
.50 mitrailleurs.31 Ook helikopters zouden in eerste instantie meegenomen worden naar Bosnië omdat die een onderdeel van de Brigade waren. De Bosnische Serven lieten echter niet toe dat de Nederlanders met helikopters in het gebied zouden arriveren.32 De keuze van Defensie om pantservoertuigen mee te nemen op de uitzending was gedeeltelijk beïnvloed door de Tweede Kamer. De kamerleden hadden gehoord dat andere landen tanks mee hadden genomen naar het uitzendgebied en wilden dat Nederland dat ook zou doen. Van der Vlis vond juist dat de tanks in Bosnië niet goed van pas kwamen en hun inzet door de Tweede Kamer overschat werd. Denemarken bijvoorbeeld had zulke tanks in het uitzendgebied, maar ”de negen of elf […] die [zij] hadden meegenomen, [hadden] één of twee keer geschoten […] en toen [waren] zij ermee opgehouden, want het gevolg daarvan was dat er represailles kwamen van de Servische eenheden, namelijk het gijzelen van waarnemers van de VN”, aldus Van der Vlis.33 Ook het aanleveren van tanks verliep niet zo makkelijk. Vaak zwierven deze het hele land door voordat ze door de Bosnische Serven of in het gebied toegelaten of naar huis teruggestuurd werden. Zelfs als Couzy en Van der Vlis toch tanks hadden mee willen nemen, moesten zij eerst een ander probleem oplossen, namelijk Nederland had er geen ter beschikking en kon er ook geen lenen van andere landen. De enige optie die overbleef was pantservoertuigen met rupsband. Die zouden gebruikt worden als battlefield taxi’s en om de Nederlandse militairen meer bescherming te bieden. Defensie beschikte over drie verschillend uitgeruste YPRvoertuigen: de YPR met TOW antitankwapens, de YPR met 25mm KBA afkomstig van de pantserinfanterie en de YRP met .50 mitrailleurs van de 101e infanterie. Dat de keuze op het .50 mitrailleur viel, had de volgende redenen. Ook al kon het 25mm boordkanon meer doelen uitschakelen, was het wapen kwetsbaar. De onderdelen moesten regelmatig vervangen worden, wilde het wapen goed functioneren. De bevoorrading in Bosnië was echter niet betrouwbaar en er bestond het risico dat de onderdelen niet op tijd naar de enclave getransporteerd konden worden waardoor het wapen onbruikbaar werd. Het .50 mitrailleur had minder vaak mankementen en kon bovendien makkelijker gericht worden op de doelen. De nadelen van dit wapen waren dat het minder doorborend vermogen had dan het kanon. Bovendien zat de schutter open boven op het voertuig. Deze moest dus onder een pantserkoepel geplaatst worden, die wederom moeilijk met mankracht te draaien was.
31
J.C.H. Blom, Srebrenica, een veilig gebied. Reconstructie, achtergronden, gevolgen en analyses van de val
van een Safe Area, deel 1, p. 1122 32
Ibidem, deel 2, p. 1350
33
Parlementaire enquête, Commissie Bakker, Missie zonder vrede, p. 79
30
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
De leden van de Tweede Kamer hadden twijfels met betrekking tot de keuze van de YPR met .50 mitrailleur. Zij wilden dat het 25mm kanon mee zou worden genomen naar Bosnië omdat volgens hen het wapensysteem robuuster was en het een grotere afschrikkende uitstraling had. Uiteindelijk vertrouwden zij toch op de toezeggingen en uitleg van het ministerie van Defensie. Van der Vlis en Couzy kozen voor het mitrailleur om drie redenen: Ten eerste konden de manschappen makkelijk getraind worden voor het gebruik van het mitrailleur. De opleiding was voor iedereen mogelijk en kon binnen een dag afgerond worden. De opleiding tot het bedienen van het 25mm kanon was alleen voor de schutter bedoeld en zou vijf tot tien dagen duren. Gezien de tijdsnood waarin de Koninklijke Landmacht verkeerde om de soldaten op te leiden, was de opleiding tot bedienen van het mitrailleur geschikter. Naast het opleidingsargument hechtte Couzy ook veel belang aan het zojuist beschreven onderhoudselement van het wapen. Ten tweede speelde voor de besluitnemers het optreden in VN-verband een rol. Volgens het mandaat van de Veiligheidsraad moest de bewapening licht zijn. Couzy en Van der Vlis leidden daaruit af dat ook het 25mm kanon niet gebruikt mocht worden. Dit argument werd echter door critici onderuitgehaald. Resolutie 807, waar voor het eerst hoofdstuk VII aangehaald werd, en 819 stonden zwaardere bewapening toe ter beveiliging van de troepen, zolang de operatie een peacekeeping missie bleef waar zelfverdediging voorop stond en ook de wapens aan deze voorwaarde voldeden. Omdat verschillende landen hun troepen hadden uitgerust met zwaardere wapens dan de VN eigenlijk had toegestaan, maar dit toch door New York gedoogd werd, was het argument dat Couzy en Van der Vlis aanhaalden niet helemaal correct. Bovendien vond Bosnia Herzegovina commandant Francis Briquemont het spijtig dat het hem niet gelukt was Nederland over te halen zwaarder bewapend in het gebied te komen, ook al was deze beslissing puur een Nederlandse aangelegenheid was.34 Ten derde moesten – als onderdeel van de voorwaarden van een peacekeeping operatie – de strijdende partijen akkoord gaan met de komst van de VN-troepen. Couzy en Van der Vlis wilden niet dat de Bosnische Serven bezwaar zouden hebben tegen een te zware bewapening. Eigenlijk was deze reden veel later pas van toepassing omdat Nederland op het moment dat voor deze bewapening werd gekozen, nog niet wist waar Dutchbat ingezet zou worden. De zwaarte van de bewapening werd echter ook niet meer gewijzigd nadat de locatie bekend was. De achterliggende reden voor Van der Vlis en Couzy was bovendien bureaupolitiek: De Luchtmobiele Brigade mocht volgens hen niet te veel op een pantserinfanterie gaan
34
J.C.H. Blom, Srebrenica, een veilig gebied. Reconstructie, achtergronden, gevolgen en analyses van de val
van een Safe Area, deel 1, p. 1124
31
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
lijken. De brigade had sinds begin van de debatten over uitzending meerdere malen onder vuur gestaan. Het zou een te dure investering zijn geweest voor een eenheid die niet altijd even geschikt ingezet kon worden.35 De helikopters die de brigade juist mobieler en flexibeler moesten maken, konden niet altijd mee op uitzending, zoals zou blijken in het geval van Srebrenica. Couzy en Van der Vlis waren ervan overtuigd dat een te zware uitrusting juist weer vraagtekens zou zetten achter het concept van de Luchtmobiele Brigade en dat de meerwaarde van de eenheid verloren zou gaan.36 De chef-defensiestaf en de bevelhebber van de landmacht werden op het punt bewapening sterk bekritiseerd door onder andere Buitenlandse Zaken (directie Atlantische Samenwerking en Veiligheid) en de Nederlandse officierenvereniging (NOV). Zij waarschuwden voor de te lichte bewapening. Maar volgens de besluitnemers was deze uitrusting adequaat voor de missie onder resolutie 836.
2.2 De opleiding en training van Dutchbat Nadat de bewapening was gekozen, moesten de Nederlandse militairen opgeleid worden en trainen met deze wapens. Deze opleiding verschilde nauwelijks voor Dutchbat I, II en III, maar de problemen waarmee de eerste lichting geconfronteerd werd, waren uiteindelijk bij de derde veel groter. Eén van de grootste problemen ontstond met betrekking tot het personeel. Het kostte veel tijd om geschikte beroepsmilitairen te vinden die op uitzending gestuurd konden worden. Dienstplichtigen mochten niet verplicht worden aan de missie deel te nemen, maar omdat er te weinig beroepsmilitaire beschikbaar waren, wilde defensie toch tijdelijk – zo was het in ieder geval bedoeld – de staf- en verzorgingcompagnie opvullen met dienstplichtigen. Het ging bovendien maar om een beperkt aantal functies. Uiteindelijk bleef men dit ook bij Dutchbat II en III handhaven om grotere problemen met het personeel te voorkomen. Voornamelijk Dutchbat III had problemen met het vinden van gekwalificeerde beroepsmilitairen omdat er weinig personeel ter beschikking stond. De meeste soldaten waren immers al op uitzending geweest met Dutchbat I of II. De militairen werden uiteindelijk uit tachtig verschillende ondersteunende eenheden bij elkaar geraapt waardoor er geen sprake was van een esprit de corps. Bovendien was de gemiddelde soldaat heel jong en had volgens Karremans geen levenservaring maar enkel schoolervaring.37 Een ander probleem bij de opleiding van Dutchbat was dat elke militair voorafgaand aan het opwerkprogramma – zo heette het gespecialiseerde opleidingsprogramma – eerst
35
Ibidem, pp. 1045-1050
36
Ibidem, p. 1127, citaat van R. Reitsma
37
Peter Bootsma, Srebrenica Het officiële NIOD-rapport samengevat, p. 137
32
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
de algemene infanterieopleiding en de speciale luchtmobiele training afgerond moest hebben. Deze twee vooropleidingen waren gericht op ‘groene’ militaire vaardigheden. De bekwaamheden voor vredesmissie werden geleerd in een algemene basiscursus. Omdat op het moment dat het opwerkprogramma begon, de eenheden nog niet gevuld waren, hadden de laatkomers en de toegevoegde eenheden soms deze cursus en andere opleidingen nog niet gevolgd. Aangezien de opleiding alleen gegeven werd in kleinere groepen, ontstond er al snel een wachtlijst. Veel soldaten hadden dan ook cursussen en opleidingen gemist toen ze op uitzending gingen. Bij Dutchbat II en III was dit probleem zelfs groter, ondanks de mogelijkheid van de startproblemen van Dutchbat I te leren. De invulling van het opwerkprogramma was gezien de uitzending naar Bosnië een vredesmissie betrof niet ideaal. Er werd voornamelijk geoefend op gevechten en ‘groene’ activiteiten. Een ander nadeel was dat de opleiding en de training in Nederland plaatsvonden zodat de leiding van de Koninklijke Landmacht en Luchtmobiele Brigade weinig contact hadden met UNPROFOR, die voor adequate informatie en inlichting over het gebied had kunnen zorgen. Daardoor had Dutchbat over de situatie voorgelicht kunnen worden waarmee de militairen uiteindelijk zouden geconfronteerd worden. Dit was dan ook een groot gebrek in de opleiding van Dutchbat. De voorlichting van land en cultuur was “een sluitstuk. Zoiets als: we hebben nog twee uurtjes”38 en als er niets anders te doen was. Daardoor miste de opleidingsleiding de kans om de soldaten voor te bereiden op de situatie waarmee zij in de praktijk te maken kregen en om de cultuurschok zo goed mogelijk te voorkomen. De uitzending werd voornamelijk beschouwd als een militaire operatie, wat ook de opleiding beïnvloedde. Er werd geen rekening gehouden met de situatie die Dutchbat zou aantreffen in Srebrenica. Ook vonden na de eerste lichting geen wijzigingen in het opwerkprogramma van Dutchbat II en III plaats. Zelfs de contacten tussen Dutchbat III en op uitzending Dutchbat II waren niet doelgericht gestructureerd zodat de ervaringen van de tweede lichting, maar ook van de eerste lichting, geen onderdeel van de opleiding van de derde waren. De opleiding en de organisatie vertoonden weinig leervermogen en daardoor werden kostbare kansen gemist de training van de soldaten te verbeteren en ze voor te bereiden op wat hen te wachten stond. De opleiding kende geen interesse in de cultuur van Bosnië, maar hield stereotype versimpelingen aan die niet overeenkwamen met de werkelijke situatie in Srebrenica.39
38
Parlementaire enquête, Commissie Bakker, Missie zonder vrede, p.137
39
Peter Bootsma, Srebrenica Het officiële NIOD-rapport samengevat, p. 138
33
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Begin 1994 werd eindelijk een Nederlandse verkenningsgroep toegelaten in Srebrenica die vervolgens nog met verbeteringsvoorstellen kwam voor Dutchbat zodra deze in de enclave was, zoals het verbeteren van de contacten met de strijdende partijen. Bovendien werd aangeraden in Potocari een compound op te richten omdat het gebied daar meer mogelijkheden bood dan in Srebrenica-stad. Wel moest de compound nog opgeknapt en de wegen verbeterd worden. In maart 1994 ging Dutchbat I op uitzending. De bevoorrading voor deze lichting, die twee maanden eerder al op transport was gestuurd, kwam pas in juni 1994 in de enclave aan. Zowel Dutchbat als Defensie had niet gerekend op zulke vertragingen en werd geconfronteerd met de werkelijkheid in Bosnië. Bovendien werd een compagnie van Dutchbat, de A-compagnie, ingezet bij het vliegveld in Tuzla, de rest in Srebrenica, waardoor de Luchtmobiele Brigade gescheiden werd. Dit zou allemaal gevolgen hebben voor de gebeurtenissen in de julidagen van 1995.
2.3 De situatie in Srebrenica, de problemen met de bevoorrading en de bewegingsvrijheid Resolutie 819 hield het volgende in met betrekking tot de bewegingsvrijheid van UNPROFOR en de hulpkonvooien: De Veiligheidsraad “further demands that all parties guarantee the safety and full freedom of movement of UNPROFOR and of all other United Nations personnel as well as members of humanitarian organizations;” en “demands the unimpeded delivery of humanitarian assistance to all parts of the Republic of Bosnia and Herzegovina, in particular to the civilian population of Srebrenica and its surrounding areas and recalls that such impediments to the delivery of humanitarian assistance constitute a serious violation of international humanitarian law.”40 Daarnaast veroordeelde de Raad de VRS – het leger van de Bosnische Serven – voor “the deliberate interdiction by Bosnian Serb paramilitary units of humanitarian assistance convoys” and “the actions taken by Bosnian Serb paramilitary units against UNPROFOR, in particular, their refusal to guarantee the safety and freedom of movement of UNPROFOR personnel.”41 Daarmee leek de eerste stap gezet om de bewegingsvrijheid van de blauwhelmen en de hulporganisatie in Bosnië en Herzegovina te garanderen. Deze resolutie had echter geen invloed op de gebeurtenissen op de grond die veroorzaakt werden door de strijdende partijen. Hulpkonvooien van hulporganisaties zoals UNHCR, Médicins Sans Frontières en het Internationale Rode Kruis maar ook de eenheden van UNPROFOR werden regelmatig door de strijdende partijen tegengehouden en moesten 40 41
resolutie 819 (http://www.nato.int/ifor/un/u930416a.htm) (zie annex) Ibidem (zie annex)
34
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
op toestemming van de partijen wachten tot dat ze weer verder konden. Vaak werd ook tol gevraagd in de vorm van hulpmiddelen die in de konvooien naar gebieden getransporteerd dienden te worden. Er werd dus ook kritiek geuit dat deze humanitaire hulp die de blauwhelmen en de hulporganisaties aan de bevolking bracht, de oorlog in leven hebben gehouden. Door deze tollen konden de strijdende partijen overleven en doorgaan met vechten.42 De beperkingen waarmee de blauwhelmen werden geconfronteerd werden elk jaar erger. Dit zal in dit hoofdstuk beschouwd worden aan de hand van de ervaring van Dutchbat in Srebrenica. Daarvoor zal eerst de situatie in de enclave beschreven worden en daarna de acties die zowel de VRS als ook de ABiH – het leger van de Bosnische Moslims – ondernamen waarmee de freedom of movement geschonden werd en waarom. Op 15 januari 1993 verklaarde de Hoge Commissaris van UNHCR Ogata dat de Bosnisch Servische autoriteiten weigerden samen te werken door de toegang van konvooien niet te geven. Ook had zij kritiek op de Bosnisch autoriteiten, die vonden dat de hulpverlening de militaire interventie in de weg stond. Ogata vond het frustrerend hoe de politieke partijen het concept freedom of movement gebruikten om hun zin te krijgen.43 UNPROFOR en UNHCR werden dagelijks geconfronteerd met wegblokkades waar iedere keer aan de strijdende partijen toestemming gevraagd moest worden om het gebied in te mogen. Deze toestemming ging iedere keer gepaard met een ‘beloning’ die de partijen verwachtten als dank voor het verlenen van toegang. Omdat Ogata er genoeg van had dat autoriteiten uit politieke overwegingen de distributie van hulpmiddelen belemmerden, stopte zij in februari de hulpkonvooien aan de Moslims. Daarmee verraste zij de hele wereld en stootte op onbegrip onder ander bij president Alija Izetbegović. Hij dreigde vervolgens meteen met het boycotten van de vredesonderhandelingen en klopte bovendien aan de deuren van Washington om hulp in de vorm van bevoorrading uit de lucht. Voordat de Verenigde Staten actie konden ondernemen, had Ogata de garantie van alle strijdende partijen gekregen dat zij in toekomst de freedom of movement zouden respecteren en garanderen. Daarmee werden de konvooien weer op pad gestuurd. De bewegingsvrijheid van UNPROFOR en de hulporganisaties zouden echter ook daarna nog met grote belemmeringen geconfronteerd worden.
42
Peter Bootsma, Srebrenica Het officiële NIOD-rapport samengevat, p. 69
43
J.C.H. Blom, Srebrenica, een veilig gebied. Reconstructie, achtergronden, gevolgen en analyses van de val
van een Safe Area, deel 1, p. 912
35
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
2.3.1 De situatie in de safe area Srebrenica Ook Srebrenica had te lijden onder de werkwijzen van de strijdende partijen. Begin maart 1993 was Srebrenica geheel afgesloten van de buitenwereld. Geen hulpkonvooien bereikten de enclave meer, de laatste had zijn goederen op 10 december 1992 in de stad afgeleverd. De situatie in de safe area was dus ook verschrikkelijk. Sinds het begin van de oorlog toen er nog 6000 mensen woonden, waren er duizenden vluchtelingen naar Srebrenica gekomen om daar onderdak en bescherming te zoeken. Dit had tot gevolg dat het aantal van de bewoners bijna was verzevenvoudigd. Van de 6000 mensen die voor de oorlog in de stad woonden, leefden in de oorlogsjaren alleen nog maar een paar honderd in Srebrenica. De vluchtelingen trokken dus ook in de leegstaande huizen die de oorspronkelijke bewoners achter hadden gelaten. Maar er was niet genoeg ruimte. Volgens het NIOD rapport had ieder vluchteling 1,5 m2 tot zijn beschikking. Deze huisvestigingsproblemen waren maar één van de velen. Er was een gebrek aan voedsel, aan hygiëne aangezien er geen konvooien met zeep en wasmiddel naar de enclave toegelaten werden, aan gepaste kleding voor de winter – die het ergst waren voor de bevolking in Srebrenica – aan zout en aan drinkbaar en gezuiverd water. Als gevolg van de onmenselijk situatie in de safe area braken er ook ziektes en epidemieën uit, van luizen en vlooien epidemieën, tot darmziektes en hepatitis. Het ziekenhuis van Srebrenica kon het aantal zieken en gewonden niet aan. Bovendien werkten er geen opgeleiden chirurgen, was er te weinig ruimte voor alle zieken mensen zodat een grootgedeelte ervan in hotels ondergebracht werden. Sinds Morillon ervoor gezorgd had dat Srebrenica onder toezicht van de VN kwam te staan, verslechterde de situatie geleidelijk tot een steeds onmenselijker wordende situatie, aldus UNHCR en Médicins Sans Frontières. Ook elke Dutchbatter werd bij aankomst in de enclave geconfronteerd met een verschrikkelijke situatie in de stad, die hen in een schok verzette. Een ander probleem waardoor de situatie voor de vluchtelingen in Srebrenica verslechterde, was dat de civiele en militaire autoriteiten van de gemeente zich niet bekommerden om het lot van de vluchtelingen. Er heerste een grote kloof tussen de originele bewoners en de gevluchte Moslims. Terwijl de enkele honderd oorspronkelijke inwoners in hun huizen woonden waar ze genoeg ruimte hadden, woonden honderden vluchtelingen in gymzalen of schoollokalen. Terwijl de autoriteiten ervoor zorgden dat de inwoners aan niets te kort kwamen, moesten de vluchtelingen honger en kou lijden. Het was natuurlijk niet zo dat de eerste groep in luxe woonde, maar in vergelijk met de vluchtelingen hadden zij een beter leven.
36
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Die hulpgoederen die UNHCR in de enclave wist te brengen belandden voor een groot gedeelte op de zwarte markt die door het gebrek aan alles opbloeide. Dit kwam doordat UNPROFOR geen controle had bij de distributie van de goederen. De civiele autoriteit in Srebrenica had dit in handen, waardoor veel door de achterdeur verdween en te goede kwam aan de ABiH en de zwarte markt. De VRS beklaagde zich dan ook dat telkens als zij een konvooi van UNHCR hadden doorgelaten, binnen 24 uur de ABiH in aanval gingen.44 De vluchtelingen en gewone inwoners hadden echter weinig aan deze markt aangezien de prijzen voor de goederen zo hoog lagen dat zij dat gewoonweg niet konden betalen. Daarnaast groeide de smokkelbranche tussen Srebrenica en Zepa op, wat ook een doorn in het oog van de Bosnische Serven was. De VRS wilde door het niet toelaten van hulpgoederen de safe area namelijk in haar wurggreep houden. Zij bepaalden wanneer en wat de bevolking kreeg, wat steeds minder werd hoe verder de oorlog was gevorderd. Door deze wurggreep probeerden de Bosnische Serven de ABiH tot opgeven te bewegen of ervoor te zorgen dat de gemeente simpelweg ophield te bestaan. Het was een onderdeel van hun biologische oorlogsvoering: de inwoners krijgen geen zout, geen zuiver water, geen voedsel en kleren voor in de winter. De Bosnische Moslims zouden of vluchten of doodvriezen of –hongeren.
2.3.2 Dutchbat in Srebrenica Dutchbat kwam in drie verschillende periodes naar Srebrenica, waarin de situatie steeds verslechterde. Ook al was de winter van 1993-1994 erg moeilijk, werd de situatie in de lente van 1994 weer iets dragelijker omdat er opnieuw konvooien met hulpmiddelen en vers voedsel toegelaten werden tot de enclave. In deze periode arriveerde ook Dutchbat I onder de leiding van bataljoncommandant C.H.P. Vermeulen. Toch werden de troepen meteen geconfronteerd met de werkelijkheid op de grond en dus ook met het schenden van de bewegingsvrijheid, zoals het volgende citaat van Vermeulen verduidelijkt. “Je moest honderd kilometer logistieke route afleggen door Bosnisch-Servisch gebied, waar je ieder moment beschoten kon worden. Om de haverklap werd je aangehouden door [Bosnische Serven]. Ze controleerden je papieren op namen, geboortedata en zelfs wapennummers. Je moest overal toestemming voor hebben. De VN had hiermee ingestemd en dus al een belangrijk instrument, Freedom of Movement, uit handen gegeven.”45 Dutchbat realiseerde zich dat de VRS niet stond te springen om de Nederlandse troepen toe te laten in het gebied waarvoor zij bestemd waren. Ook hun materiaal werd maandenlang tegengehouden en
44
Ibidem, p. 149
45
Ibidem, pp. 143-144
37
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
arriveerde pas in juni wat voor vertragingen aan de operationele taken van Dutchbat I zorgde. Maar ook door de Moslimbevolking werden de blauwhelmen niet met euforie ontvangen. Er heerste groot wantrouwen tussen de VRS en ABiH en haat onder de bevolking tegenover UNPROFOR en dus ook Dutchbat. Beide partijen probeerden vanaf het begin de Nederlanders te manipuleren en aan haar kant te krijgen. De Bosnische Serven lieten in het begin slechts enkele konvooien door, zodat Dutchbat geen bouwmaterialen hadden voor de observatie posten. Ook de helikopters, die voor Defensie zo belangrijk waren omdat de Luchtmobiele Brigade zich daardoor zou onderscheiden van een pantserinfanterie, mochten niet mee de enclave in en gingen uiteindelijk in september 1994 terug naar Nederland.46 De cultuurschok die de Nederlandse blauwhelmen bij aankomst in de enclave ondergingen versterkte zich door de kloof die heerste tussen de bewoners en Dutchbat. Laatste vond het moeilijk begrip op te brengen voor de Bosnische Moslims omdat er een grote kloof tussen arm en rijk was en omdat niemand zich om de andere bleek te bekommeren. Bovendien werden er vaak dingen gestolen op de compounds. Een fenomeen dat op onbegrip zorgde was dat de Moslims en Serven toch bleken samen te werken als het ging om smokkel van goederen en voedsel aan de bestandsgrens. Het ging daarbij vaak om oude bekende die elkaar op zekere hoogte probeerden te helpen. Ook aan de kant van de Moslimbevolking zorgde de slechte kennis van Dutchbat over de geschiedenis van Joegoslavië en de oorlog tot grote frustratie. Dutchbat bleek vaak propaganda van de VRS te geloven wat bij de bevolking op ergernis stootte.47 Dit was echter ook een van de mankementen van de opleiding die niet inging op de gebeurtenissen en de ontwikkelingen maar voornamelijk de oorzaken van de oorlog op de Balkan. In de tweede periode, de periode van Dutchbat II onder leiding van luitenant-kolonel Everts, verslechterde zich de situatie steeds meer. Volgens Everts probeerden de VRS de enclave te isoleren door de voorraad af te knijpen.48 Het ging daarbij voornamelijk om diesel en levensmiddelen. Daardoor zag zich de leiding van Dutchbat gedwongen om een minimize-programma en een super-minimize programma in te voeren. Dit hield in dat in eerste instantie de patrouilles te voet gedaan moesten worden om diesel te besparen. Deze had men nodig voor de generatoren op de compounds aangezien er geen elektriciteit was. De bemanning moest koud douchen en de was met de hand wassen. Toen de situatie nog
46
J.C.H. Blom, Srebrenica, een veilig gebied. Reconstructie, achtergronden, gevolgen en analyses van de val
van een Safe Area, deel 2, p. 1350 47
Peter Bootsma, Srebrenica Het officiële NIOD-rapport samengevat, p.147
48
Ibidem, p. 164
38
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
erger werd (super-minimize) mocht zo weinig mogelijk licht gebruikt worden, de auto’s van de commandanten alleen als het echt noodzakelijk was gebruikt worden. In oktober 1994 raakte het verse voedsel op en moest overgestapt worden op blikvoer. Deze beperkingen hadden ook gevolgen voor de humanitaire hulp die Dutchbat aan de bevolking moest geven. Deze werd beperkt tot het hoogst noodzakelijke, zoals het verlenen van brandstof voor de maai- en dorsmachines van de boeren zodat de oogst ingewonnen kon worden. Dit was van belang omdat ook de UNHCR door haar voorraden heen raakte. De toestand was in alle oostelijke enclave moeilijk, maar in Srebrenica was die het ergst. Dutchbat probeerde er het best van te maken. Een van hun nieuwe dagelijkse taken was dan ook houthakken om voor verwarming via de houtovens te zorgen. In november was de situatie zo erg, dat alleen nog minimale taakuitvoering mogelijk was. In december lieten de Bosnische Serven weer een konvooi door en verbeterde zich de situatie weer een beetje. In januari 1995 werd Dutchbat II afgelost door de bemanning van Thom Karremans. De situatie in de Srebrenica was in vergelijk met de rest van Bosnië, waar tot mei 1995 de wapenstilstand die eind 1994 werd ingevoerd, redelijk nageleefd, onrustig. De vijandigheden tussen de VRS en de ABiH bloeiden op in het Bandera-driehoek van de enclave. (zie plaatje pagina 56) Omdat Dutchbat wilde interveniëren, verbood de ABiH toegang tot het gebied. Daarmee schond deze partij de freedom of movement. Karremans, gesteund door Sector North East probeerde echter toegang tot het driehoek te forceren waardoor de situatie escaleerde en de ABiH 99 Nederlandse blauwhelmen gijzelde. Nadat het conflict door toedoen van Sector North East en UNPROFOR in Sarajevo tot rust kwam, bleef de ABiH Dutchbat de toegang tot het driehoek, welke de Moslims hadden vergroot voor de Nederlanders, verbieden. Karremans legde zich erbij neer om de situatie zo rustig mogelijk te houden. De spanning bleven echter bestaan. Dutchbat III werd daardoor meteen met een moeilijke situatie geconfronteerd. Deze werd steeds ondragelijker aangezien de laatste konvooi met brandstof en voedsel in februari tot het gebied werd toegelaten. De volgende zou pas in juni weer komen. De Bosnische Serven probeerde steeds meer grip op de enclave te krijgen door verlofgangers van Dutchbat – 180 in totaal – vanaf medio april geen toestemming meer te geven om terug te keren in de safe area. Bovendien mocht niemand de enclave meer in of uit. Ook de post verliet Srebrenica niet meer. Karremans zag zich gedwongen om super-minimize en survival-programma’s in te voeren, die eigenlijk vanaf mei permanent van kracht waren. De Bosnische Serven hadden succes in het isoleren van de enclave. De internationale gemeenschap wist er niets op te verzinnen aangezien een harder optreden tegen de VRS onmiddellijke gevolgen kon hebben op de humanitaire hulp voor de bevolking 39
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
en de UNPROFOR-eenheden. Bovendien bestond er het risico dat de VRS blauwhelmen gijzelde als drukmiddel tegen de VN en de nationale troepenleverende landen. UNPROFOR werd steeds machtelozer en kwetsbaarder, de situatie in de safe areas, met name Srebrenica, verslechterde elke dag.
2.4 De klemtoon op luchtsteun Minister Kooijmans van Buitenlandse Zaken zei na de val van Srebrenica “dat de middelen waarmee Dutchbat werd uitgezonden onvoldoende waren voor de verdediging van de enclave, maar zij hadden erop gerekend dat, als de nood aan de man zou komen, er luchtsteun zou zijn.”49 Deze uitspraak van de oud-minister van Buitenlandse Zaken maakt duidelijk dat Nederland rekende op de toezegging van de Verenigde Naties om luchtsteun te verlenen in het geval van een aanval op de enclave of bij problemen met het uitvoeren van het mandaat. Toch was het concept luchtwapen méér politiek dan militair getint zoals in de loop van 1994 en 1995 zou blijken.
2.4.1 De VN en het luchtwapen Toen de Veiligheidsraad in 1993 resolutie 836 had aangenomen, werd daarin expliciet over het luchtwapen gesproken. Als UNPROFOR vanwege zijn lichte bewapening in problemen zou komen, zou er een beroep gedaan kunnen worden op luchtsteun of luchtaanvallen. Dit zou alleen in het geval van zelfverdediging gebeuren omdat de secretaris-generaal bezorgd was over de veiligheid van de troepen en de humanitaire konvooien. Toentertijd was wel bekend bij de politici in New York dat het luchtwapen ook nadelen had en de inzet daarvan afhankelijk was van het moment en de omstandigheden op de grond. Daarnaast zorgden de termen luchtsteun en luchtaanvallen voor verwarring omdat ze niet consequent gebruikt werden – zelfs niet door de secretaris-generaal van de VN. Terwijl iedereen die in het kader van zowel het NIOD onderzoek, als dat van de commissie-Bakker verklaarde het verschil tussen luchtsteun en luchtaanval te kennen, bleken de begrippen verkeerd gebruikt of geïnterpreteerd tijdens de aanvraagprocedures op de vooravond van de val van Srebrenica. Onder luchtsteun (Close Air Support) verstaat men – aldus het NIOD rapport – “de inzet van het luchtwapen ter directe ondersteuning van VN-troepen op de grond. Een aanvraag daartoe moest afkomstig zijn van een UNPROFOR bataljonscommandant, en kon gedaan worden wanneer een van de strijdende partijen zijn eenheid aanviel of beschoot.”50
49
J.C.H. Blom, Srebrenica, een veilig gebied. Reconstructie, achtergronden, gevolgen en analyses van de val
van een Safe Area, deel 1, p. 1129 50
Ibidem, deel 3, p. 1841
40
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Minister van Defensie Ter Beek noemde de luchtsteun een instrument ter bescherming van de Nederlandse troepen terwijl luchtaanvallen juist een risico voor Dutchbat waren.51 Luchtaanvallen (air strikes) hadden juist een destructief karakter. Het hield een grootschalig bombardement in “dat bijvoorbeeld uitgevoerd kon worden wanneer een van de strijdende partijen een afspraak over het gebruik van zware wapens overtrad […]. Benadrukt dient te worden dat aan air strikes bataljonscommandanten niet te pas kwamen; het besluit ertoe werd op het hoogste niveau genomen, dus in Zagreb of New York.”52 Bij de uitvoering van luchtaanvallen waren geen Forward Air Controllers nodig die de vliegtuigen naar hun doelen zouden leiden, wat wel het geval was bij luchtsteun. Doelen die door vliegtuigen tijdens een air strike aangevallen kunnen worden, waren installaties voor luchtafweer, radaropstellingen, commandoposten, verbindingscentra en munitieopslagplaatsen.53 Nadat het mandaat in werking was getreden, veranderde de situatie op de grond dusdanig dat dit ook invloed had op het gebruik van het luchtwapen in de praktijk. Terwijl het wapen in het begin nog een afschikkend effect op de strijdende partijen had, maakte het in de loop van de oorlog geen indruk meer. De Bosnische Serven wisten de dreigingen van UNPROFOR – om het luchtwapen in te zetten als zij zich niet aan de afspraken hielden – tegen te houden door hun zware wapens in de buurt van scholen en ziekenhuizen op te stellen. Zo werd het voor de Verenigde Naties moeilijk om luchtacties uit te voeren, aangezien het gevaar om burgers te raken te groot werd. Bovendien kregen de BosnischServische militairen een ander belangrijk middel in handen om de Verenigde Naties te stoppen: namelijk VN-troepen. Door deze te gijzelen konden zij represailles nemen tegen UNPROFOR en de VN. Dit was vaak een reden om dreigingen, het luchtwapen in te zetten, niet waar te maken en af te zien van het gebruik van geweld vanuit de lucht. Er waren meer redenen waarom het luchtwapen in Bosnië en Herzegovina niet zo geschikt was zoals bijvoorbeeld in Irak, waar het een effectief instrument was door het open en vlakke terrein. Bosnië bestond voornamelijk uit bergen en bossen en het was moeilijk voor de NAVO-piloten om hun doelen goed te identificeren. Bovendien kenden de strijdende partijen de omgeving en konden zij tijdens aanvallen schuilen en naderhand de oorlogshandelingen hervatten. Een andere reden waarom het luchtwapen niet effectief zou blijken,
was
het
weer.
Bosnië
stond
bekend
om
ochtendmist
en
slechte
weeromstandigheden, waardoor aanvallen vanuit de lucht beperkt bleven. Daarnaast was
51
Parlementaire enquête, Commissie Bakker, Missie zonder vrede, p. 82
52
J.C.H. Blom, Srebrenica, een veilig gebied. Reconstructie, achtergronden, gevolgen en analyses van de val
van een Safe Area, deel 3, hoofdstuk 3.2, p. 1841 53
Ibidem, p. 1841
41
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
het luchtwapen voornamelijk een politiek en niet een militair concept. Het kon geen beslissende rol spelen in een peacekeeping operatie. Wel waren er andere voordelen aan verbonden. Via luchtsteun bestond er de mogelijkheid tot patrouilleren, inlichtingen verzamelen, luchtverkenning en snelle vuursteun. Bovendien kon close air support ervoor zorgen dat minder soldaten op de grond ingezet moesten worden en dat het conflict niet zou escaleren. Maar om dit voordeel te benutten, was wel een snelle beslissing nodig op zowel politiek als militair niveau, wat bij UNPROFOR niet altijd het geval was. Daarnaast kon het luchtwapen pas ingezet worden als de situatie op de grond voldeed aan de voorwaarden. Ten eerste moesten de partijen gewaarschuwd worden voor een aanval uit de lucht. Dit was het geval omdat de operatie onder hoofdstuk VI van het Handvest viel. Ten tweede moest geweld minimaal en proportioneel toegepast worden om het doel te bereiken. Dus moesten eerst andere alternatieven uitgeprobeerd worden voordat het luchtwapen ingezet kon worden. In het geval van Srebrenica waren de force commander en de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN bereid om eventueel toestemming te geven, maar zij vonden dat Dutchbat zelf nog weinig gedaan had om de troepen van Mladić tegen te houden. Dus werden blocking positions opgericht met de waarschuwing aan Mladić, dat als deze aangevallen werden, zij terug zouden schieten en ondersteuning zouden krijgen van NAVO-vliegtuigen. Ten derde mocht het wapen alleen ingezet worden in een directe aanval op VN-troepen en ter zelfverdediging. Het gebruik ervan was dus afhankelijk van het moment en de situatie op de grond. Wat de inzet van het luchtwapen bovendien nog bemoeilijkte, waren de tegenstellingen tussen de VN en de NAVO. Deze organisaties waren zo verschillend in hun doelstellingen en aanpak dat daardoor de samenwerking ook belemmerd werd. De Verenigde Naties waren voornamelijk terughoudend als het ging om toestemming te geven voor luchtsteun of luchtaanvallen. De Special Representative van de secretaris-generaal van de VN, Yasushi Akashi, stond bekend erom de voorkeur te geven aan politieke en niet aan militaire oplossingen. Hij vond dat het luchtwapen een slechte uitwerking had op de onpartijdigheid die de VN-troepen moesten handhaven en uitstralen. Deze onpartijdigheid benadrukte hij door aan te geven dat als de Bosnische Serven in een gedemilitariseerde zone wapens hadden, zij aangepakt moesten worden. Maar als de Bosnische Moslims die ook hadden, moesten ook zij gestraft worden. Daarmee richtte hij onder andere de woede van de Verenigde Staten op zich, omdat zij de Bosnische Moslims als enige slachtoffers zagen in het conflict. Hieruit blijkt dat Washington niet op de hoogte was van de gebeurtenissen op de Balkan. De Bosnische Moslims waren evenzo verantwoordelijk voor moorden op Bosnische Serven, in Sarajevo was meerdere malen onduidelijk welke partij aansprakelijk was voor aanslagen op de bevolking. Bovendien zou het wapen volgens 42
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Akashi tot escalatie van het geweld en de chaos op de Balkan kunnen leiden. Een knelpunt tussen UNPROFOR en de NAVO was ook dat de VN de strijdende partijen waarschuwde voor een komende aanval. Dat vond de NAVO onverantwoord omdat de “vijand” zich zo kon voorbereiden om tegen de NAVO-vliegtuigen op te treden. Zij eiste dat UNPROFOR voortaan de Bosnische Serven niet meer zou waarschuwen, maar dit werd genegeerd door zowel Bernard Janvier als ook Akashi omdat het niet in een peacekeeping missie paste. Aan de ene kant had je dus UNPROFOR, die alles deed om de VN-troepen te beschermen en voor de veiligheid van zowel de blauwhelmen als ook de humanitaire konvooien te zorgen, terwijl aan de andere kant de NAVO betrokken was bij operaties en daarbij voornamelijk de eigen piloten wilde beschermen. De samenwerking tussen deze twee organisaties was dus niet vanzelfsprekend en leverde veel frustratie op aan beide kanten. Ook de doelen van de VN en de NAVO waren – en zijn nog steeds – verschillend. Terwijl de VN internationale vrede en veiligheid moet handhaven, wil de NAVO oorlogen winnen (dat was tenminste haar oorspronkelijke doelstelling ten tijde van de Koude Oorlog). Daarom drong de Noord Atlantische Alliantie aan op het gebruik van het luchtwapen, terwijl de VN daarin terughoudend was. Toch moesten de twee organisaties als de nood hoog was, een weg vinden om deze tegenstellingen uit de weg te ruimen en gezamenlijk het conflict aan te pakken. Om de verhouding tussen de NAVO en de VN nog moeilijker te maken moesten zij allebei instemmen met het luchtwapen, via het twee sleutel systeem. De aanvraagprocedure van luchtsteun en dit twee sleutel systeem zullen in het volgende hoofdstuk aan bod komen nadat de structuur en organisatie van UNPROFOR uitgelegd is.
2.4.2 Nederland en het luchtwapen In Nederland was er veel aandacht voor het luchtwapen. Tijdens de debatten over de bewapening waarmee Dutchbat uitgerust zou worden voor de uitzending naar Bosnië, hadden de Nederlandse politici veel nadruk gelegd op een extra garantie in de vorm van het luchtwapen. Dit moest de Nederlandse soldaten en de missie meer veiligheid en bescherming bieden. Tegen de commissie-Bakker beweerden oud-politici dan ook dat volgens hen de enclave niet was gevallen, als de VN en de NAVO de beloofde luchtsteun hadden verleend.54 Een grote deel van de Nederlandse politici rekende in 1993 op de luchtsteun ondanks de nadelen ervan die ook op politiek niveau bekend waren. Deze nadelen waren onder andere belemmeringen door weer- en terreinomstandigheden, het gevaar van represaillemaatregelen tegen blauwhelmen op de grond en onvoldoende 54
Bob de Graaff, Politici konden beter weten, NRC Handelsbald, 29-11-2002
43
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
beschikbare vliegtuigen en onvoldoende brandstof voor elke operatie.55 Bovendien liep de wenselijkheid van inzet en gebruik van het luchtwapen internationaal uiteen. Tijdens de val van Srebrenica bleken veel van deze argumenten werkelijkheid te worden. Op 19 januari 1994 bezocht Boutros-Ghali de Nederlandse minister-president Lubbers. Tijdens de besprekingen over garanties die Nederland wilde hebben met betrekking tot deze luchtsteun waren ook de minister van Buitenlandse Zaken Kooijmans en van Defensie Ter Beek aanwezig. Achteraf hadden alle drie een andere mening over wat de secretaris-generaal precies had toegezegd.56 Dat kwam voornamelijk omdat Boutros-Ghali de begrippen luchtsteun en luchtaanval niet consequent gebruikte, vaak het concept luchtwapen hanteerde in plaats van luchtsteun, zodat er verwarring heerste onder de Nederlandse politici. Maar alle drie gingen ervan uit dat op het moment dat luchtsteun nodig was, Dutchbat het ook zou krijgen. In overleg met Niek Biegman, de permanente vertegenwoordiger van Nederland bij de Verenigde Naties, bleken de garanties echter niet zo hard te zijn als Nederland had gedacht. Tegen de commissie-Bakker verklaarde Biegman dat er nooit een echt “keiharde toezegging” is geweest tijdens het gesprek in Nederland. Wel zou er een verduidelijking van de positie van Boutros-Ghali geweest zijn in de vorm van een brief.57 Deze brief stuurde de secretaris-generaal op 28 januari 1994 naar de Veiligheidsraad waarin hij eventuele verwarring wegnam. Door deze verduidelijking was de Nederlandse regering tevreden. Boutros-Ghali had aangegeven dat luchtsteun een vorm van zelfverdediging van de VN-militairen in Bosnië was. Zowel het kabinet als ook de Tweede Kamer vertrouwde op dit extra instrument. Toen het besluit genomen was voor de bewapening en de rol die luchtsteun daarin speelde, realiseerden de Nederlandse politici zich te weinig wat voor effect gijzelingen op de inzet het luchtwapen zouden hebben of het effect van de taakstellingen aan UNPROFOR op het luchtwapen. Het was toen al duidelijk dat de drie hoofdtaken aanleiding konden zijn om het wapen niet in te zetten aangezien daardoor de missie in gevaar kon komen. Dit werd wel waargenomen door bevelshebber Couzy, die zelf lage verwachtingen van het wapen ter lucht. Hij wist uit eigen ervaring dat UNPROFOR het gebruik van geweld zou schuwen om de humanitaire operatie niet in gevaar te brengen.58 Ook besefte hij dat de lange aanvraagprocedure voor luchtsteun en de mogelijkheid van gijzelingen nadelig waren voor de toestemming van Janvier en Akashi. Op politiek niveau werd in 1993 door iedereen 55
Parlementaire enquête, Commissie Bakker, Missie zonder vrede, p. 81
56
Ibidem, pp. 81-83
57
Ibidem, p. 82
58
J.C.H. Blom, Srebrenica, een veilig gebied. Reconstructie, achtergronden, gevolgen en analyses van de val
van een Safe Area, Deel 1, p. 1130
44
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
gedacht “dat het luchtwapen een effectief middel zou kunnen zijn”59. Dus werd al in 1993 tijdens de debatten over uitzending, bewapening en de extra garanties in de vorm van luchtsteun duidelijk dat er verdeeldheid bestond tussen de Nederlandse politici en de militairen. De politici hadden groot vertrouwen in de bescherming vanuit de lucht, terwijl de militairen geringere verwachtingen hadden. Dat het luchtwapen geen effectief middel kon zijn om een oprukkende infanterie te stoppen was in militaire kringen bekend, maar dit was geen aanleiding voor de politici om te aarzelen bij de ‘harde’ toezeggingen van Boutros-Ghali. Pas toen de eerste aanvraag door Dutchbat III commandant Thom Karremans werd ingediend op het moment dat Observatie Punt Echo op 3 juni 1995 was gevallen, bleken de toezeggingen niet zo hard als de Nederlandse politici tot dan hadden verwacht. Misschien hadden de militairen wel een meer realistische kijk op het gebeuren in het voormalig Joegoslavië. Maar als dat zo was, hadden Couzy en Van der Vlis dan niet beter een zwaardere bewapening moeten kiezen om de veiligheid van de soldaten en de bevolking te garanderen? De verkeerde interpretatie van de Nederlandse politici met betrekking tot de garanties van luchtsteun blijkt achteraf voor grote problemen te hebben gezorgd voor zowel de uitvoering van het mandaat van Dutchbat als voor de Dutchbatters zelf die zich in steek gelaten voelden door de VN, maar bleken nog erger voor de Moslimbevolking in de enclave, die 7500 levens van mannen en jongens te betreuren had. De leiding van Dutchbat vroeg tijdens de aanval van de Bosnische Serven op de enclave Srebrenica negen keer om luchtsteun. Alleen de laatste keer op 11 juli 1995 werd de aanvraag goedgekeurd door force commander Bernard Janvier, maar de inzet van het luchtwapen was matig, zodat het eigenlijk helemaal niets voorstelde. Redenen om de acht aanvragen van Thom Karremans en Rob Franken te weigeren waren onder andere verandering van de situatie op de grond, politieke overwegingen en belemmering door het weer.
2.5 Weer een gemiste kans? Defensie wordt verweten dat de troepen niet zwaar genoeg uitgerust, niet goed genoeg opgeleid en al helemaal niet voorbereid waren op de situatie in de safe area. Bij de debatten die op politiek niveau gevoerd werden met betrekking tot de bewapening en extra garanties in de vorm van luchtsteun vertrouwde de Tweede Kamer uiteindelijk op de garanties die Van der Vlis en Couzy gaven, ondanks de twijfels die de leden hadden over de lichtheid ervan. De opleiding en training van de Luchtmobiele Brigade werden overgelaten aan het Eerste 59
Ibidem, Deel 1, p. 1130
45
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Legerkorps en de leiding van de Luchtmobiele Brigade. Op deze opleiding was genoeg aan te merken. Ten eerste begon men met de voorbereiding voordat de troepen überhaupt aangeboden waren aan de VN. De locatie was nog niet bekend en dus kon het programma niet doelgericht ingevuld worden. Het bleek meer een algemene dan specifieke opleiding te zijn. Ten tweede werd er geen of nauwelijks aandacht besteed aan het feit dat de uitzending een vredesmissie was. Aspecten zoals ‘blauwe’ taken, de cultuur van het land en het volk en de geschiedenis van het conflict vonden nauwelijks ingang in de opleiding. Ten derde plaagden de personeelsproblemen de opleiding. Slechte coördinatie tussen verschillende basisopleidingen en het opwerkprogramma zorgde ervoor dat soldaten belangrijke onderwerpen van het programma misten omdat zij andere vaardigheden nog moesten inhalen. Bovendien bleef het probleem dienstplichtige–beroepsmilitair bij de invulling van de compagnieën bestaan. Daarnaast waren de voortekenen voor de uitzending niet gunstig. De Canadezen wilden zo snel mogelijk weg uit Srebrenica waar zij, sinds Morillon de enclave onder VNbescherming had gesteld, waren gestationeerd. De situatie in de enclave was volgens hen niet uit te houden, de humanitaire situatie verslechterde per dag omdat de Bosnische Serven de konvooien met bevoorrading en humanitaire middelen tegen hielden. De freedom of movement bleek meer een concept op papier. UNPROFOR deed alles wat de organisatie kon doen om de situatie te verbeteren, maar bleef een speelbal in handen van Mladić en zijn troepen. Daarbij kwam dat ook de ABiH, de militaire groeperingen van de Bosnische Moslims, niet stilzaten. Ook zij probeerden hun situatie te verbeteren door onder andere wraak te nemen op de Bosnische Serven. De Bosnische regering van Alija Izetbegović gebruikte zulke aanslagen om de internationale gemeenschap op te roepen eindelijk harder op te treden tegen de agressor en ervoor te zorgen dat de Moslims in Bosnië niet meer hoefden te lijden onder Karadžić en Mladić. De internationale gemeenschap was gebonden aan de beslissingen die in New York genomen werden door de Veiligheidsraad, aan de beperkingen die de peacekeeping operatie UNPROFOR onderging en aan de onwil van de Verenigde Staten niet met grondtroepen in te grijpen in het conflict, waardoor de troepen op de grond te klein waren om uiteindelijk een verschil te kunnen maken. Al bij al waren de keuzes die de internationale gemeenschap maakte met betrekking tot Bosnië en de safe areas niet voordelig voor de landen die troepen in de ‘brandhaard’ voormalig Joegoslavië hadden. Daar bovenop kwam dat Nederland faalde om meer zekerheid te bieden aan zijn eigen troepen. De bewapening die het koos was licht, lichter dan die van andere landen, de opleiding was oppervlakkig en bereidde de troepen niet voor op de situatie waarmee zij geconfronteerd zouden worden. Op inlichtingsgebied faalde 46
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Nederland geheel zoals in het vervolg duidelijk zal worden. De extra garanties waaraan de Nederlandse politici zoveel waarde hechtten, bleken meer losse toezeggingen. Tijdens de aanval van de Bosnische Serven op de enclave werd ook in Nederland duidelijk dat het luchtwapen in de julidagen van 1995 weinig voorstelde.
47
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
3 De bevelslijn van UNPROFOR De Nederlandse regering dacht te kunnen vertrouwen op de toezeggingen die de secretarisgeneraal op 28 januari 1994 had gemaakt. In juli 1995 bleek echter dat deze garanties niet zo hard waren als de Nederlandse politici hadden gehoopt. Dat de luchtsteun waarop zowel Dutchbat als ook het Nederlandse thuisfront had gerekend, niet werd goedgekeurd, had onder andere te maken met de aanvraagprocedure binnen de organisatie van UNPROFOR en de doelstellingen van de Verenigde Naties. De aanvraag moest de hele structuur van de organisatie doorlopen tot aan het hoogste niveau, wat natuurlijk veel tijd eiste. Tijd die de soldaten op zo’n moment eigenlijk niet hadden. Bovendien liepen de politici in de hoofdkwartieren Sarajevo en Zagreb altijd een stap achter op de gebeurtenissen in Srebrenica juist vanwege deze lange bevelslijn. Tussen het moment dat er iets gebeurde op de grond en het moment dat deze informatie zijn bestemming had bereikt, was de rust in de meeste gevallen teruggekeerd. Dit was in ieder geval bij een aantal van de aanvragen van Dutchbat voor luchtsteun het geval die niet werden ingewilligd omdat de situatie in de enclave in de tussentijd alweer rustiger was geworden. Dit was tevens een slecht voorteken voor de inzet van het luchtwapen dat bepaalde voorwaardes kende, zoals het smoking-gun principe, zoals later in het hoofdstuk aan bod zal komen.
3.1 De organisatie: UNPROFOR UNPROFOR bestond uit drie hoofdkwartieren: het hoofdkwartier van UNPROFOR in Zagreb, het Bosnia Herzegovina Command in Sarajevo en de Sector North East in Tuzla. Het hoofdkwartier in Zagreb werd geleid door de force commander die verantwoordelijk was voor de drie vredesmissies in het voormalig Joegoslavië, namelijk in Kroatië, Bosnië en Macedonië. In deze drie gebieden golden andere mandaten. Het mandaat voor Bosnië, dus de doelstellingen en taken van UNPROFOR II, verschilde van de vredesmissie in Kroatië en Macedonië. Vanaf mei 1993 veranderde de verdeling van de taken in het hoofdkwartier van UNPROFOR omdat in Zagreb de Special Represantative van de VN-secretaris-generaal de taak als hoofd van de vredesmissie overnam en het aanspreekpunt van het Departement of Peacekeeping Operations in New York werd. Alle contacten van en naar het DPKO liepen via hem. In het begin was Thorvald Stoltenberg de speciale vertegenwoordiger van New York, maar in januari 1994 nam Yasushi Akashi deze functie over omdat Stoltenbergs tijd voornamelijk door zijn tweede taak als vredesbemiddelaar in beslag werd genomen. De
48
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Special Representative was ook aansprakelijk voor de coördinatie van alle operaties van UNPROFOR. De force commander was verantwoordelijk voor alle militaire aangelegenheden. Alle nationale contingenten van de VN-vredesmacht stonden onder zijn bevel. De functie als plaatsvervanger van de force commander werd altijd door een generaal van de NAVO bekleed. De chef-staf in Zagreb was verantwoordelijk voor operaties, logistiek en administratie op dagelijkse basis. Vanaf 1 april 1995 veranderde de organisatie van UNPROFOR omdat op aandringen van Kroatië de taak en naam van de operatie aangepast moest worden. De vredesmissie heette voortaan United Nations Peace Force (UNPF). De gebieden Kroatië, Bosnië en Macedonië vielen nog steeds onder Zagreb maar kregen andere namen (HQ UNCRO, HQ UNPROFOR, HQ UNPREDEP). Op 12 juni 1995 kwam er de RRF (de Rapid Reacion Force) bij. Dit was een groene Brits-Frans-Nederlandse gevechtseenheid, die de troepen in de safe areas moesten ondersteunen.
Het Bosnia Herzegovina Command, dat later dus het HQ UNPROFOR werd, bevond zich in Sarajevo en Kiseljak. Het hoofdkwartier in Sarajevo onderhandelde met partijen op strategisch niveau, het deel in Kiseljak was verantwoordelijk voor de leiding van alle UNPROFOR operaties. Vanaf 1994 vond er een grondige reorganisatie plaats omdat Sir Micheal Rose, de toenmalige commandant van het Bosnia Herzegovina Command, vond dat het hoofdkwartier behoorlijk gebreken vertoonde. Hij verdeelde het operatiegebied in drie sectoren: Sarajevo, Gorazde en Zepa; North East in Tuzla en North West in Gornji Vakuf. Nu lag er een nieuwe bevelslaag tussen het hoofdkwartier en de afzonderlijke bataljons. De bedoeling was dat zoveel mogelijk taken door de sectoren gedaan werden, zodat het hoofdkwartier in Sarajevo zich op andere dingen kon concentreren. Om dit model te laten slagen, was een goede communicatie nodig en een goede samenwerking met onder 49
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
andere de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties Sadako Ogata (UNHCR), het Internationale Rode Kruis, de European Community Monitoring Mission (ECMM), verschillende NGO’s zoals Médicins Sans Frontières en de militaire VNwaarnemers (United Naties Military Observers, UNMO). Dutchbat viel samen met Nordicbat 2, de medische compagnie en een helikopterdetachement onder de sector in Tuzla. Alle communicatie met UNPROFOR moest van Dutchbat via deze sector naar Sarajevo doorgeleid worden. De United Nations Military Observers werden voor het eerst door resolutie 824 naar Bosnië gestuurd. Het waren in eerste instantie vijftig extra waarnemers ter ondersteuning van UNPROFOR. Tot april 1994 was dit aantal opgelopen tot 748. Zij vormden een militair onderdeel van de vredesmissie en maakten formeel deel uit van UNPROFOR, maar hadden in de praktijk voldoende bewegingsvrijheid om los van de force commander of de Special Representative op te treden. In eerste instantie moesten zij het staakt-het-vuren tussen Kroatië en het Joegoslavische leger bevorderen. Maar naar mate de spanningen toenamen, verbreedde zich ook het takenpakket van de United Nations Military Observers. Omdat zij deskundige waren die onbewapend, onpartijdig en zelfstandig opereerden en tussen de locale bevolking woonden en optraden, konden zij makkelijker waarnemingen doen. Bovendien brachten zij daardoor ook afspraken en overeenkomsten tot stand, onderzochten schendingen daarvan en stonden in continue contact met de bevolking. Zij waren van groot belang voor de inlichtingenafdelingen van UNPROFOR. Tevens waren zij “the only real sensor (eyes and ears)” van de Veiligheidsraad.60 De UNMO’s rapporteerden dan ook direct naar New York.
3.1.1 Bevelslijn UNPROFOR juli 1995 In juli 1995 zaten voornamelijk Nederlanders op belangrijke functies in de UNPROFOR bevelslijn. In het team van de force commander Janvier zaten chef-staf Ton Kolsteren en de stafofficier operaties Harm de Jonge. Tijdens de val van Srebrenica speelde voornamelijk De Jonge een belangrijke rol in Zagreb. In Sarajevo, in het hoofdkwartier UNPROFOR, was Cees Nicolai van belang. De Commandant Rupert Smith was in de julidagen van de val van Srebrenica op verlof. Zijn plaatsvervanger en tevens de commandant van Sector Sarajevo Hervé Gobilliard werd in beslag genomen door de ontwikkelingen in zijn eigen sector, zodat hij weinig aandacht kon besteden aan Srebrenica. Dus viel dit voornamelijk in het taakgebied van zowel Nicolai als
60
J.C.H. Blom, Srebrenica, een veilig gebied. Reconstructie, achtergronden, gevolgen en analyses van de val
van een Safe Area, deel 2, p. 1186
50
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
ook zijn militair assistent J.A.C. de Ruiter. Zoals Nicolai tegen de commissie-Bakker vertelde, was hij 24 uur per dag op het hoofdkwartier van UNPROFOR en was hij dus meer op de hoogte van de gebeurtenissen in de enclave dan wie dan ook.61 Srebrenica viel onder de Sector North East van bevelhebber Hagrup Haukland. Ook hij was in juli 1995 op verlof. Zijn waarnemer was de Nederlander C.L. Brantz. Dus alle drie de bevelslagen (Zagreb, Sarajevo en Tuzla) hadden een Nederlandse chef-staf, waarbij Brantz tijdelijk de commandant van Sector North East was en Nicolai niet de plaatsvervangende commandant was maar wel veel invloed had in verband met de drukke agenda van Gobilliard. Het NIOD-rapport concludeert dan ook dat de Nederlanders een grote stem in de gebeurtenissen in die dagen hadden. Maar op het moment dat hun invloed misschien van groter belang was geweest voor Dutchbat en de bevolking van Srebrenica – namelijk bij het goedkeuren van een luchtsteunaanvraag tijdens de aanval op de enclave – konden zij er weinig aan bijdragen. Het doorgeven van de aanvraag aan Yasushi Akashi, die uiteindelijk zijn toestemming moest geven voor het luchtwapen, lag geheel in Franse handen, namelijk in die van Hervé Gobilliard en Bernard Janvier. Aangezien voornamelijk Nederlanders op functies zaten die tijdens de val van Srebrenica met de gebeurtenissen in de enclave te maken hadden, is het verwonderlijk dat er toch sprake was van verwarring en miscommunicatie. Hoe kon dat gebeuren? Werd de communicatie niet juist makkelijker omdat men in de eigen taal kon spreken? Nicolai gaf ook aan in het gesprek met de commissie-Bakker dat de contacten vaak via hem liepen “omdat de communicatie nu eenmaal wat makkelijker was als je dat in je eigen landstaal kunt doen”62 Een gevolg van de communicatie in het Nederlands onderling was dat andere officieren en de staf een informatieachterstand opliepen. Daarnaast doorkruisten de Nederlanders de officiële bevelslijn van UNPROFOR/UNPF zoals ook tijdens de val van de enclave het geval was. Thom Karremans en Rob Franken, maar ook Cees Nicolai sloegen meerdere malen de Sector North East over en namen direct contact met elkaar op. Dit was voornamelijk bedoeld om de procedure te versnellen.63 Er ging van alles mis in de formele bevelslijn tijdens de aanval van de Bosnische Serven op Srebrenica. Het begon ermee dat het in juli gebeurde en een groot deel van het UNPROFOR-personeel op verlof was. Smith en Haukland vonden het niet belangrijk om tijdens de crisis omtrent de safe area Srebrenica hun vakanties af te breken. Daardoor
61
Parlementaire enquête, Commissie-Bakker, Missie zonder vrede, p. 143
62
ibidem, p. 143
63
Ibidem, p. 144
51
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
B. Boutros-Ghali secretaris-generaal F.H. van Kappen mil. adviseur van SG Y. Akashi SRSG
M.B. Janvier Force Commander Chef-staf A.Kolsteren officier J. de Jonge R.A. Smith BH Commander Chef-staf C.Nicolai mil. assis. J.de Ruiter
North East Sector
Sector Sarajevo
H.Haukland
H. Gobilliard
C.L.Brantz chef-staf
Th.J.P.Karremans R.A. Franken
52
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
moesten beslissingen overgenomen worden door de plaatsvervangers of chefs van de afzonderlijke staven. Omdat de aanvraagprocedure voor luchtsteun duidelijk inzicht geeft in deze bevelslijn, zal daar nu eerst op ingegaan worden.
3.1.2 De aanvraagprocedure voor luchtsteun De aanvraagprocedure voor luchtsteun had in theorie een duidelijke structuur. De bataljonscommandant stuurde een aanvraag naar het sectorhoofdkwartier, waaronder zijn gebied viel. In het geval van Srebrenica moest Karremans zijn aanvraag dus naar de Sector North East in Tuzla sturen. Vandaar uit werd deze doorgestuurd naar het hoofdkwartier UNPROFOR (het vroegere Bosnia Herzegovina Command) in Sarajevo, waar het luchtsteuncomité de aanvraag inzag. Vervolgens gaf de UNPROFOR-commandant een advies en stuurde dit naar het hoofdkwartier van UNPF in Zagreb. Daar zag het Crisis Action Team onder leiding van de chef-staf (in juli was dat Ton Kolsteren) dit advies en de aanvraag in, en informeerde de force commander hierover. Bovendien werd hij ingelicht over de situatie en of deze voldeed aan de voorwaarden. Zoals eerder vermeld was de toestand in de enclave meerdere malen al rustiger geworden, zodat de aanvraag niet meer actueel was en niet meer voldeed aan de eisen van luchtsteun. Dit kwam omdat er in de praktijk vaak een uur of twee tussen het indienen van de aanvraag door de bataljonscommandant en het inlichten van de force commander lag. Als de force commander de aanvraag goedkeurde, gaf hij zijn advies door aan de speciale vertegenwoordiger Akashi, die door Boutros-Ghali gemachtigd was over de aanvraag te beslissen. (Dit gold alleen voor de eerste aanvraag van de bataljonscommandant. Vervolgverzoeken hoefden niet meer door Akashi goedgekeurd te worden maar Janvier had dan het laatste woord. Omdat de besluitvorming over het luchtwapen via een twee sleutel systeem liep, moest ook de NAVO de aanvraag goedkeuren. Na de eerste aanvraag van de bataljonscommandant werden de verzoeken alvast door Sarajevo direct naar de NAVO gestuurd. Wel kon Akashi hierbij ingrijpen.) Het hoofdkwartier UNPROFOR lette bij een aanvraag voornamelijk op de omstandigheden waarin deze gesteld werd. Het verzoek van de commandant moest voldoen aan de voorwaarden van luchtsteun, voornamelijk bekend als het smoking-gunprincipe, dat betekende dat de VN-troepen in direct gevaar moesten zijn en dat er een kans op onbedoelde schade aanwezig was bijvoorbeeld aan scholen en ziekenhuizen. Door het laatstgenoemde zou de humanitaire missie van UNPROFOR namelijk op het spel gezet worden en dat was niet in het belang van de vredesmissie UNPROFOR. Bovendien controleerde Sarajevo de inlichtingen van de Forward Air Controlers in de regio. Deze gegevens werden dus vervolgens direct doorgestuurd naar de NAVO in Italië 53
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
als een soort voorwaarschuwing en meteen ook naar de force commander in Zagreb, die daarop zijn advies aan Akashi kon geven. Als Akashi zijn toestemming had gegeven, stuurde de force commander de aanvraag door naar de hoogste bevelhebber bij de NAVO. In 1995 was dat admiraal Smith. In het geval dat de NAVO instemde met de luchtsteun, stuurde hij de opdracht via de NAVO-lijnen door naar Vicenza, Italië, waar de vliegtuigen die naar Bosnië vlogen, gestationeerd waren. Met hulp van en in constant contact met een Forward Air Controler in het gebied zelf, konden de piloten van de NAVO het doel aanvallen en de schendende partijen afschrikken. In de praktijk werd de besluitvormingsprocedure bepaald door een aantal omstandigheden. Ten eerste was luchtsteun een politiek concept, dat hield in dat het geven van toestemming tot luchtsteun gevolgen op politiek gebied kon hebben waar sommige landen bezwaar tegen konden hebben. Bovendien gaf men tijdens de oorlog in Bosnië de voorkeur aan het uitvoeren van de humanitaire missie dan aan het luchtwapen, omdat deze niet effectief voor de vredesmissie was. Deze kon sterk onder luchtsteun te lijden hebben. Maar ook politieke onderhandelingen konden gevaar lopen door de luchtsteun. Ten tweede bestond er het gevaar voor represailles tegen VN-personeel op de grond. De veiligheid van de VN-manschappen ging voor alles. De VN vreesde gijzelingen van het personeel waardoor de Bosnische Serven met de dood van deze gegijzelde blauwhelmen konden dreigen om hun zin te krijgen. Ten derde speelde de factor tijd een belangrijke rol. De aanvraagprocedure nam nogal veel tijd in beslag voordat Janvier of Akashi eventueel toestemming gaven. In de tussentijd kon de situatie op de grond al veranderd zijn. Luchtsteun mocht alleen gegeven worden onder strikte voorwaarden. Door de een of twee uren die tussen aanvraag en goedkeuring was het directe gevaar meestal niet meer aanwezig. Dit was een aantal keren het geval tijdens de aanval van de Bosnische Serven op de enclave Srebrenica. De aanvraag werd afgewezen omdat de situatie niet meer voldeed aan de voorwaarden. Oftewel het was weer rustig op de grond.
3.2 Nederland en UNPROFOR Het was vanzelfsprekend dat de regeringen die hun troepen ter beschikking hadden gesteld aan de VN, zich bleven bemoeien met deze manschappen. Zo was het dus ook met Nederland. Er was in de loop van de tijd een netwerk ontstaan tussen de Nederlanders op belangrijke functies binnen de UNPROFOR-bevelsstructuur, Dutchbat en Den Haag. In de Nederlandse hoofdstad waren er twee contactpunten, namelijk de Crisisstaf van de Koninklijke Landmacht (KL) en het Defensie Crisisbeheersingscentrum (DCBC). Het laatste onderhield voornamelijk contacten met de militaire leiding in Sarajevo en Zagreb, met de VN 54
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
in New York en met de NAVO. De Crisisstaf van de Koninklijke Landmacht hield zich bezig met de personele en materiële aangelegenheden van Dutchbat, met de informatie van en aan het thuisfront en onderhield de contacten met Dutchbat en de Sector North East in Tuzla. Voor Nederland was het belangrijk om op de hoogte te blijven van wat er gebeurde in en rondom de enclave, waar Dutchbat was gestationeerd. Deze informatie verkreeg het via de communicatielijn tussen Nederland en UNPROFOR, die via de force commander Bernard Janvier in Zagreb en de chef defensiestaf Van den Breemen in Nederland liep. Daarnaast verkreeg het ook informatie via de Nederlanders in Sarajevo en Zagreb in de vorm van faxen. Bij onduidelijkheden werd daar om opheldering gevraagd. Tijdens de julidagen van 1995 werd er intensief gecommuniceerd tussen Zagreb en Van den Breemen. Door de toenemende spanning omtrent de enclave werd ook het Defensie Crisisbeheersingscentrum in Den Haag steeds meer alert op de gebeurtenissen daar. Toen op 6 juli 1995 de aanval van de Bosnische Serven op de safe area Srebrenica begon, werd er ook in Nederland gediscussieerd over deze gebeurtenissen. Een probleem waarmee het DCBC werd geconfronteerd was dat het achterliep op de situatie op de grond, wat niet alleen een Nederlands probleem was zoals al eerder is gebleken. Een ander probleem was dat meerdere malen de informatie niet bleek te kloppen.64 Toch bleven deze discussies van theoretische aard omdat zij geen invloed hadden op de gebeurtenissen in Bosnië. De communicatie tussen UNPROFOR en Srebrenica binnen de bevelsstructuur, en Nederland en UNPROFOR – tijdens de aanval van de enclave – zal nu besproken worden. Zoals al eerder werd vermeld, ontstond er tijdens de julidagen van 1995 meerdere malen verwarring omtrent de aanvraagprocedure van luchtsteun, maar ook tussen toezeggingen van luchtaanval en luchtsteun. In het volgende hoofdstuk zal dus gekeken worden naar Nederland en naar UNPROFOR tijdens de aanval.
3.2.1 De val van de enclave “Overall a quiet day military”65 – zo beschreef de plaatsvervanger van Janvier de situatie in Srebrenica op 6 juli. Dat ondertussen de aanval van de Bosnische Serven op de enclave was begonnen en dat “dat kennelijk maar langzaam door[drong] tot Zagreb”66, was een slecht teken voor de komende dagen. De communicatie tussen Dutchbat, via Tuzla, en
64
Peter Bootsma, Srebrenica Het officiële NIOD-rapport samengevat, p. 274
65
Ibidem, p. 229
66
Ibidem, p. 229
55
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Sarajevo en Zagreb verliep niet snel genoeg, zodat Sarajevo maar voornamelijk Zagreb achterliepen op de gebeurtenissen in de enclave. Omdat Nederland afhankelijk was van de informatievoorziening uit Zagreb en Sarajevo was ook daar al snel sprake van een achterstand. Toch probeerde het hoofdkwartier van UNPROFOR in Sarajevo de gebeurtenissen op de grond voor te zijn door alvast bepaalde voorbereidingen te treffen, maar het zou niet kunnen voorkomen dat de goedkeuring/afwijzing ervan door de force commander of speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties veel tijd opeiste en deze achterstand bleef bestaan, wat tevens weer gevolgen had voor het verloop van de aanval. De aanval begint op 6 juli 1995 De situatie Al ’s ochtends vroeg vielen de Bosnische Serven via het zuidoosten de enclave aan. Dit duurde ongeveer tot één uur ’s middags. In die tijd diende Thom Karremans zijn eerste aanvraag voor luchtsteun in bij generaal Nicolai in Sarajevo. Hij vond dit de ideale gelegenheid om de wapensystemen van de Bosnische Serven uit te schakelen, de enige kans volgens de commandant om de enclave te redden.67 Nicolai wees Karremans er echter op dat luchtsteun alleen onder bepaalde omstandigheden kon worden aangevraagd, onder andere het smoking-gun-principe. Ondanks dat Dutchbat niet onder vuur lag – wat dit principe inhield – diende Karremans toch zijn verzoek in.
Waar gaat het mis? Bij de aanvraag voor het luchtwapen ging van alles mis. Ten eerste vroeg Thom Karremans om Presence Close Air Support – een begrip dat niet bestond. Zijn verzoek werd dus ook niet doorgeleid naar Zagreb omdat het daardoor geen officiële aanvraag was. De staf in het UNPF-hoofdkwartier beweerde dus ook dat tot 9 juli geen aanvraag was ingediend aangezien het personeel in Zagreb er geen had ontvangen. Deze waren echter al in Sarajevo afgewezen. Ten tweede ging Karremans ervan uit dat met zijn aanvraag de hele wapeninstallatie van de Bosnische Serven uitgeschakeld kon worden. Cees Nicolai in Sarajevo moest hem dus nog een keer uitleggen wat de voorwaarden en regels van luchtsteun waren, maar dat kon Karremans niet tegenhouden de aanvraag toch in te dienen. Ten derde had Karremans de aanvraag niet volgens de officiële procedure ingediend door Sector North East in Tuzla over te slaan. Hierdoor was kolonel Brantz niet op de hoogte van de afwijzing. Vervolgens gaf hij aan de Bosnische Moslimsstrijders van het ABiH verkeerde
67
Ibidem, p. 231
56
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
informatie door, namelijk dat Karremans om luchtaanvallen had gevraagd en dat het verzoek doorgeleid was naar Zagreb waar men erover zou beslissen. De Bosnische Moslims van de ABiH waren sowieso al kwaad op UNPROFOR, omdat de Nederlandse soldaten zonder te vechten de observatieposten (OP) in het zuidoosten van de enclave hadden opgegeven. Zij vonden dat Dutchbat hen in steek had gelaten. In Nederland maakten zich het Defensie Crisisbeheersingscentrum en het Crisiscentrum van de Koninklijke Landmacht grote zorgen over de gebeurtenissen in de enclave. Zij wilden het liefst dat Dutchbat III zo snel mogelijk weg kon uit het gebied.
57
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
8 juli – de tweede aanvraag voor luchtsteun De situatie Omdat het sinds de avond van 6 juli regende, was het ook de dag daarna relatief rustig gebleven. Nadat de ochtendmist was opgetrokken, begonnen de gevechten op 8 juli 1995 weer. Rond één uur ’s middags diende Karremans zijn tweede aanvraag in. Zijn reden ervoor waren de gevechten rondom observatiepost Foxtrot (OP-F). Ook deze keer richtte hij zijn aanvraag aan Sarajevo en sloeg Tuzla over. Vanaf de middag stond observatiepost Foxtrot in het zuidoosten van de enclave onder vuur en werd vervolgens veroverd. De bemanning van OP-F kreeg tien minuten om de OP te verlaten. Onderweg naar Srebrenicastad kwamen zij bij een barricade van de ABiH die wilde voorkomen dat de Bosnische Serven verder de stad in drongen en dat Dutchbat het hen te makkelijk zou maken. Toen de YPR van de bemanning door de barricade heen wilde, gooide iemand met een handgranaat naar het pantservoertuig, waarmee een soldaat van de Nederlanders dodelijk gewond raakte. In de loop van de avond werd ook OP-Uniform overgenomen door de Bosnische Serven. De bemanning koos, na het voorval van die middag met de soldaten van OP-F ervoor, met de troepen van de VRS mee te gaan. Daardoor hadden de Bosnische Serven de eerste gegijzelde blauwhelmen.
Wat gebeurde er met de aanvraag? In Sarajevo werd de aanvraag ook deze keer weer afgewezen omdat de situatie op de grond alweer rustiger zou zijn. Toch bleek achteraf dat nog voor de val van OP-F het papierwerk al klaar was geweest voor ondertekening door Gobilliard maar toch werd anders gekozen. Wel nam Nicolai het aanbod van de NAVO aan om air presence te geven, die een half uur nadat de OP was gevallen boven de safe area gegeven werd. De vliegtuigen moesten echter na drie kwartier weer vertrekken vanwege slechte weersomstandigheden. Karremans reageerde teleurgesteld op de afwijzing van zijn aanvraag en realiseerde zich dat “de belangen van een geheel andere – met name politieke – orde zijn, dan je druk te maken om een observatiepost in de Safe Area Srebrenica.”68 Op het hoogste niveau kwam nog dezelfde dag de top van de VN in Genève bij elkaar om over de gebeurtenissen in Bosnië te praten. Srebrenica werd niet besproken omdat zowel de force commander als de UNPROFOR-commander niet wist wat die dag gebeurd was. Deze informatie kregen zij pas de volgende ochtend.
68
Peter Bootsma, Srebrenica Het officiële NIOD-rapport samengevat, p. 237
58
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
De algemene opvatting bij UNPROFOR in Sarajevo, UNPF in Zagreb, in Den Haag en zelfs bij Dutchbat was toen nog dat de Bosnische Serven alleen een beperkt doel hadden, namelijk het gebied van de enclave te beperken. Men kon zich niet voorstellen dat Mladić de hele enclave wilde veroveren, laat staan 7500 Bosnische mannen te vermoorden.
UNPROFOR hield rekening met een aanvraag voor luchtsteun Cees Nicolai en zijn staf hielden rekening met een aanvraag voor luchtsteun en waren alvast begonnen voorbereidingen te treffen om minder tijd te verliezen als Karremans de aanvraag zou indienen. Sarajevo regelde dat er de volgende ochtend vliegtuigen van de NAVO alvast in de lucht waren, zodra de aanvraag binnen zou komen en goedgekeurd zou worden. Ten tweede werd Dutchbat opgedragen een Forward Air Controler naar het zuidoosten van de enclave te sturen, die de piloten naar de doelen kon leiden. Ook regelde Nicolai een concept-aanvraag die Gobilliard kon tekenen zodra de situatie verslechterde. 9 juli: nu dan luchtsteun?69 De situatie De voorbereidingen leken de volgende dag voor niets te zijn getroffen omdat het slechte weer een streep door de rekening had gezet, waardoor de vliegtuigen hun doelen niet konden lokaliseren. Bovendien bleek dat er zich geen Forward Air Controler in het zuiden bevond en lag er geen aanvraag voor luchtsteun voor die door Karremans ingediend had moeten worden. Wel gingen de troepen van Mladić door met het offensief op de enclave. OP-Sierra kwam onder vuur te liggen; de bemanning van OP-Uniform moest zich overgeven aan de Bosnische Serven. Hetzelfde gebeurde met OP-Kilo en een Quick Reaction Force die in Bosnisch-Servische handen viel. Het resultaat was dat alle OP’s in het zuidoosten van de enclave opgegeven waren, de weg naar de stad vrij kwam te liggen en dat er zich dertig Nederlandse blauwhelmen in de handen van Mladić bevonden.
Wat gebeurde er die dag op de verschillende niveaus? Tuzla had bericht gekregen van een United Nations Military Observer (UNMO) dat het doel van de Vojska Republika Srebska (VRS) – het leger van de Bosnische Serven – groter zou kunnen zijn geworden omdat het niet tegengehouden werd door de VN.70 Daarop
69
Ibidem p. 239
70
Report of the Secretary-General pursuant to General Assembly resolution 53/35: The fall of Srebrenica, p. 61
(lid 264)
59
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
gebaseerd, hadden conclusies getrokken kunnen worden, dat Mladić de hele enclave wilde veroveren en niet alleen het zuidoosten. Maar tot de omwentelingen van de gebeurtenissen in de loop van 10 juli verwachtte de UNPROFOR-top dit echter niet. Nadat Bernard Janvier en Yasushi Akashi die ochtend het nieuws over de enclave hadden
gehoord,
haastte
Janvier
zich
terug
naar
Zagreb.
Akashi
had
zijn
verantwoordelijkheid aan de force commander overgedragen om luchtsteunaanvragen goed- of af te keuren. In de loop van de dag droeg hij Sarajevo op om alle nodige informatie te verzamelen voor het beoordelen van de situatie in verband met luchtsteun. Rond zes uur ’s avonds kreeg Dutchbat de opdracht om blocking positions in te nemen om de Bosnische Serven tegen te houden. Zouden de blauwhelmen door de aanvaller onder vuur genomen worden, dan mochten zij terugschieten en rekenen op luchtsteun. Sarajevo stuurde vervolgens alvast een concept-aanvraag inclusief een doelenlijst door naar Zagreb. Voor het eerst sinds de aanval van de Bosnische Serven was een (concept)aanvraag in Zagreb terechtgekomen. Naast de voorbereidingen om de procedure te versnellen, was Sarajevo ook bezig de VRS onder druk te zetten om de enclave zo snel mogelijk te verlaten. Dit werd meer kracht bijgezet door dreigementen van luchtsteun. De NAVO stelde die avond nog vliegtuigen gereed, die vanaf zes uur ’s ochtends van de volgende dag in staat van paraatheid werden gebracht.
9 juli – de meest bepalende dag 9 juli 1995 zou een van de meest bepalende dagen van de aanval worden. Omdat de opmars van de Bosnisch-Servische troepen zo voorspoedig verliep, besloot VRS-generaal Tolimir de hele enclave in te nemen. Misschien was dit wel niet gebeurd als Karremans een aanvraag had ingediend en Janvier en Akashi vervolgens die dag nog luchtsteun hadden goedgekeurd. De force commander had echter besloten te wachten tot de volgende dag omdat het ondertussen nacht was geworden. Bovendien had niemand echt verwacht dat de troepen van Mladić onder leiding van Tolimir de hele enclave zouden innemen, zelfs de westerse inlichtingendiensten dachten dat de VRS zich zou beperken. Dit bleek echter niet het geval te zijn. 10 juli – blocking positions De situatie Het idee van blocking positions kwam oorspronkelijk van officier J. de Jonge. “De bedoeling van de blocking positie [was] […] een situatie [te] creëren, dat de volgende aanvraag voor luchtsteun wel moest worden goedgekeurd. […] Dat was het enige dat wij konden regelen om Dutchbat te hulp te schieten. […] Ik moest ook een situatie creëren dat mensen of 60
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
commanders niet konden zeggen: wij kunnen geen close air support bieden, […] want er is een te groot gevaar voor de eigen troepen. […] Een derde reden voor de blocking positie was dat ik daarmee Mladić kleur wilde laten bekennen”71 aldus De Jonge. Het idee werd goedgekeurd door de force commander en de speciale vertegenwoordiger van BoutrosGhali, maar ook door het hoofdkwartier van de VN in New York waar ondertussen alarm geslagen werd over de gebeurtenissen in Srebrenica. De blocking positions, zo bevestigde De Jonge aan de militair adviseur van de secretaris-generaal F.H. van Kappen, was een signaal van “tot hier en niet verder”72. Het was meer een politiek concept omdat deze blocking positions in militaire zin weinig effect konden hebben omdat ze openlijk zichtbaar waren en dat de Bosnisch-Servische troepen er zonder problemen om heen konden trekken. ’s Ochtends vroeg op 10 juli richtte Dutchbat vier blocking posities in op de hoofdwegen die naar Srebrenica-stad gingen. In de loop van de ochtend kwamen zij terecht in gevechten tussen de Bosnische Serven en de Moslims, maar er werd niet op UNPROFOR zelf geschoten. In Zagreb en New York heerste de opvatting vanwege de verkeerde informatie dat de Moslims op Dutchbat schoten. Ook waren de Veiligheidsraad en het hoofdkwartier in Zagreb niet op de hoogte van eerdere luchtsteunaanvragen en waren dus van mening dat het luchtwapen nog steeds niet was aangevraagd.73 Er heerste grote verwarring. In de loop van de middag trokken de Bosnische Serven langs de blocking positions, namen OP-Lima onder vuur en trokken steeds verder de stad in. De situatie in Srebrenica werd steeds erger. Steeds meer vluchtelingen zochten bescherming op de compound van de B-compagnie, er heersten paniek en chaos. Bovendien schoten de Bosnische Serven vanuit de heuvel op de stad. Die nacht, van 10 op 11 juli vluchtten veel mensen, voornamelijk weerbare mannen en jongens, uit de stad om te voet Tuzla te bereiken.
Nederland Toen Den Haag hoorde van het bevel dat Dutchbat blocking posities moest innemen, waren de meeste politici sceptisch. Het was een ‘groene’ opdracht maar de uitvoering gebeurde met ‘blauwe middelen’, dat wil zeggen met witte pantservoertuigen met als gevolg dat de troepen en de blocking posities heel goed zichtbaar waren. Zij zouden een schietschijf voor de Bosnische Serven zijn. De hele positie was militair gezien onverdedigbaar. Ook al was
71
Parlementaire enquête, commissie-Bakker, Missie zonder vrede, p. 177
72
Ibidem, p. 177
73
Peter Bootsma, Srebrenica Het officiële NIOD-rapport samengevat, p. 242
61
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
het bedoeld om de VRS uit te dagen en uiteindelijk een reden te creëren om luchtsteun goed te keuren en uit te voeren, vond Nederland het riskant. De regering zelf had echter geen beter alternatief en moest er mee akkoord gaan. Wel gaf zij de instructie mee om onnodige slachtoffers te voorkomen. Nu is de vraag of Nederland gezien haar positie had kunnen weigeren. Deze vraag ligt in het verlengde van de verantwoordelijkheden die Nederland had afgegeven aan de VN, die de operatie leidde, en die Nederland wel nog had. Het Koninkrijk behield op het moment dat zijn troepen op een VN-missie waren gestuurd het full command. Dat hield in dat Nederland bevoegdheden had die betrekking hadden tot het zo nodige terugtrekken van de troepen aan het bevel van de internationale commandant en dat het verantwoordelijk bleef voor logistieke, personele en administratieve zaken. Het hield toezicht op de gebeurtenissen omdat het land zou kunnen ingrijpen als er dingen gebeuren die strijdig waren met de voorwaarden waaronder de eenheden beschikbaar waren gesteld. Nederland beschikte niet meer over het operational control. Het had bepaalde operationele bevoegdheden overgedragen aan de force commander. Dit kan door elk land zelf ingevuld worden. Volgens de parlementaire enquête definieerde Nederland operational control als volgende: “een overdracht van bevoegdheden waarbij de troepenleverende landen nauw betrokken blijven bij de voortgang van de vredesoperaties, met name op momenten dat de uitvoering ban de taakopdracht in het gedrang komt. Voordurend overleg met alle betrokkenen om de effectiviteit van de operatie zo mogelijk te bewaren wordt daarbij noodzakelijk geacht.”74 Operational Control is een beperktere vorm van gezag dan operational command. Het laatste wordt voornamelijk binnen de NAVO gebruikt en houdt vergaande vrijheden in bij de inzet van de aan de organisatie toegewezen eenheden. Het komt er dus op neer dat Nederland geen operationele opdrachten meer kon geven aan UNPROFOR of Dutchbat, deze taak had het uit handen gegeven en behoorde nu tot de werkzaamheden van de force commander. Dit betekende ook dat Nederland op het moment dat het concept blocking positions wordt ingevoerd, het dit niet kon weigeren. Dit viel onder operational control van Janvier. Wel kon het land wensen neerleggen wat Nederland ook heeft gedaan door zijn instructies onnodige slachtoffers te voorkomen.
Dutchbat Karremans vroeg op 10 juli 1995 drie keer om luchtsteun75. De eerste rond negen uur ’s ochtends omdat de VRS de waarschuwingen van UNPROFOR negeerde. Deze aanvraag
74
Parlementaire enquête, Commissie-Bakker, Missie zonder vrede, p. 145
75
Ibidem, p. 197
62
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
bereikte echter Sarajevo niet. De tweede diende Karremans in rond het middaguur toen de beschietingen op Srebrenica-stad begonnen. Wat met deze aanvraag gebeurde is niet helemaal duidelijk. De commissie-Bakker geeft als oorzaak: Overleg met UNPROFOR onduidelijk.76 De laatste diende de commandant van Dutchbat om zeven uur ’s avonds in omdat de VRS de blocking posities had omtrokken en Srebrenica-stad beschoot. Deze aanvraag werd door Gobilliard getekend en doorgestuurd naar Zagreb, waar Janvier om 21.45 uur besloot om tot de volgende dag te wachten. Tot die tijd hadden vliegtuigen gereed gestaan en zij konden binnen één uur ter plaatse zijn. Redenen waarom de force commander had besloten om af te wachten, waren onder andere dat hij wilde voorkomen dat UNPROFOR-troepen per ongeluk geraakt zouden worden en “dat er bij daglicht meer zicht op de doelen was.”77 Volgens het NIOD-rapport zou ook mee hebben gespeeld dat Karremans had doorgegeven dat de blocking posities stand zouden houden en dat luchtsteun volgens hem op dat moment geen zin meer had. Wel wilde hij beschikking over luchtsteun de volgende dag vanaf zes uur ’s ochtends.78 Die avond werd er nog flink onderhandeld met de VRS, waaruit Karremans had opgemaakt dat de VN een ultimatum had gesteld aan Mladić, namelijk als de VRS-troepen de volgende ochtend om zes uur de enclave niet hadden verlaten, massale luchtaanvallen zouden volgen. Hij ging ervan uit dat er veertig vliegtuigen zouden komen die meerdere doelen in de enclave zouden uitschakelen. Dit meldde hij vervolgens ook aan de Moslimautoriteiten van Srebrenica met de waarschuwing beter niet in de buurt te komen waar de aanvallen zouden plaatsvinden.79 11 juli – de val van Srebrenica De situatie Dutchbat had van Tuzla gehoord dat vanaf tien voor zeven ’s ochtends veertig vliegtuigen boven Srebrenica zouden verschijnen. Dus zat Dutchbat rond zeven uur in bunkers op de aanvallen te wachten. Maar er verschenen geen vliegtuigen. Franken besloot met Tuzla te bellen waar hij hoorde dat er geen luchtaanvallen geregistreerd waren voor die ochtend. Bovendien kreeg de plaatsvervangende commandant te horen dat er ook nog steeds geen aanvraag voor luchtsteun voorlag, met als gevolg dat deze door de leiding van Dutchbat om kwart voor acht alsnog ingediend werd. Sarajevo ontving deze echter niet, zodat om tien uur dit voor een tweede keer aangevraagd werd. 76
Ibidem, p.197
77
Peter Bootsma, Srebrenica Het officiële NIOD-rapport samengevat, p. 254
78
Ibidem, p. 254
79
Ibidem, p. 257
63
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
De hele ochtend was het heel rustig in de enclave geweest. Iedereen verwachtte vliegtuigen. Pas om elf uur begon het vervolg van de aanval van de Bosnische Serven. OPMike en OP-November vielen, er werd geschoten op de compound in Srebrenica-stad. Iedereen probeerde naar Potocari te vluchten, waar de hoofd-compound van Dutchbat zich bevond. Tegelijkertijd met het begin van nieuwe beschietingen in de enclave, begonnen ook de zaken te lopen in Zagreb. Om elf uur werd de aanvraag uit Sarajevo ontvangen. Een uur later adviseerde Janvier Akashi de aanvraag goed te keuren, wat 17 minuten later gebeurde. De NAVO had aangegeven dat vliegtuigen vanaf twee uur ’s middags weer paraat stonden. Deze waren al sinds zes uur ’s ochtends in de lucht en moesten ondertussen terug naar Vicenza om te tanken. Daarna zouden ze weer paraat zijn. Om half drie die middag viel Srebrenica. Tien minuten later verschenen twee vliegtuigen die twee bommen lieten vallen waarvan het doel onzeker was. Meteen daarna dreigde de VRS met het doden van de gegijzelden blauwhelmen. Nederland gaf toen aan Akashi door dat het voor de regering geen zin meer had in deze situatie door te gaan met luchtsteun.80 Ook probeerde de regering de operatie te stoppen door de NAVO te bellen. Dat had echter geen succes omdat dit niet door een land besloten kon worden, maar binnen de NAVO bevelslijn. Deze keuze van Nederland maakte het voor de speciale vertegenwoordiger makkelijk om zich achter het besluit van de regering te verschuilen81, ook al was op dat moment de hele operatie al stopgezet door Akashi zelf.
3.3 Wat ging er mis? 3.3.1 De communicatie Tijdens de aanval van de Bosnische Serven op de safe area Srebrenica ging er op alle verschillende niveaus van de bevelstructuur van UNPROFOR iets mis. De force commander en de speciale vertegenwoordiger van de VN in Zagreb waren enkele dagen niet op de hoogte van wat er speelde in de enclave en hoe erg de situatie eigenlijk was. Zij wisten ook niet dat de commandant van Dutchbat al enkele keren een aanvraag voor luchtsteun had ingediend, omdat deze al in Sarajevo werd afgekeurd. Tot 9 juli 1995 – de dag waarop de Bosnische Serven besloten de hele enclave in te nemen – was Zagreb dus eigenlijk niet betrokken geweest bij de gebeurtenissen in Srebrenica.
80
Peter Bootsma, Srebrenica Het officiële NIOD-rapport samengevat, p. 278
81
J.C.H. Blom, Srebrenica, een veilig gebied. Reconstructie, achtergronden, gevolgen en analyses van de val
van een Safe Area, deel 3, p. 2407
64
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Sarajevo was wel vanaf het begin betrokken bij de gebeurtenissen omdat Thom Karremans meerdere malen direct contact op had genomen met Cees Nicolai bij UNPROFOR. Daardoor werd de Sector North East in Tuzla diverse keren overgeslagen. Dat sectorhoofdkwartier was juist opgericht om meer taken van Sarajevo over te nemen en betrokken te blijven bij de gebeurtenissen in het oostelijke gebied in Bosnië. Doordat het werd overgeslagen in de bevelslijn, liep Brantz – de plaatsvervangende commandant – achter op de informatievoorzieningen omtrent de aanvraagprocedure. Omdat hij ook niet goed bekend was met deze procedure en de sector onderbemand was in verband met verlof, heeft dat wel eens voor verwarring en miscommunicatie gezorgd. De grootste verwarring die in de dagen van de aanval plaatsvond was omtrent van de inzet van het luchtwapen op 11 juli 1995. Dutchbat ging ervan uit dat er luchtaanvallen zouden plaatsvinden, terwijl Sarajevo en Zagreb altijd van luchtsteun hadden gesproken en niet van air strikes. Ergens tussen Sarajevo en Dutchbat moet het dus mis zijn gegaan. Volgens het NIOD-rapport zouden deze verkeerde interpretaties te maken hebben met onderlinge telefonische contacten van de Nederlanders in de bevelstructuur.82 Er blijken geen schriftelijke rapporten te bestaan over de communicatie tussen Srebrenica, Tuzla, Sarajevo en Zagreb, dus zijn de resultaten van het NIOD gebaseerd op interviews met de desbetreffende Nederlanders die toen op sleutelfuncties zaten. Omdat zij binnen UNPROFOR een Nederlands netwerk vormden, was het voor andere nationaliteiten moeilijk toegang te krijgen tot de informatie die in dat netwerk werd besproken. Daardoor liepen zij een informatieachterstand op en waren zij minder goed op de hoogte van wat er in Srebrenica speelde. Dit kon volgens het NIOD ook voor problemen zorgen omdat met betrekking tot besluiten andere nationaliteiten, zoals de Fransen, het voor het zeggen hadden en niet de Nederlanders. Zoals al gezegd was er een misverstand over luchtaanvallen ergens tussen Sarajevo, Tuzla en Dutchbat. In Zagreb bleek er grote verbijstering te zijn ontstaan toen men daar hoorde dat Dutchbat luchtaanvallen verwachtte, omdat daar op het hoogste niveau nooit over gesproken was. Bovendien was er geen direct contact met de bataljonsleiding in Srebrenica geweest. Dutchbat kon de informatie ook niet van de NAVO hebben gekregen, omdat daar nooit onduidelijke uitspraken over het luchtwapen gemaakt werden.83 De Jonge en Kolsteren lieten wel enkele mogelijkheden open, zoals dat in Srebrenica het aantal vliegtuigen bekend was dat aan de operatie zou meedoen en dat
82
Ibidem, deel 3, p. 2320
83
J.C.H. Blom, Srebrenica, een veilig gebied. Reconstructie, achtergronden, gevolgen en analyses van de val
van een Safe Area, deel 3, p. 2322
65
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
daaruit afgeleid werd dat het een luchtaanval zou zijn. Bovendien was Tuzla zwaar onderbemand en niet helemaal op de hoogte van de aanvraagprocedure zodat daar ook de bron van het misverstand kon liggen. Een andere mogelijkheid die de twee Nederlanders konden aangeven was dat het idee van luchtaanvallen ook op de commandopost van Dutchbat zelf was ontstaan. Daarnaast kon een reden voor de miscommunicatie ook de gesprekken in het Nederlands zijn, omdat niet de NAVO-terminologie werd gebruikt. Ook in Sarajevo was volgens het personeel nooit over luchtaanvallen gesproken.84 Alles wat gedaan moest worden aan voorbereidingen was voor luchtsteun. Bovendien had – aldus J. de Ruiter – de leiding van Dutchbat kunnen weten dat het om close air support ging omdat de Forward Air Controllers erop uit gestuurd werden.85 Dat zou nooit het geval zijn geweest bij luchtaanvallen. De Forward Air Controllers waren ook op de hoogte van het verloop van een luchtsteun operatie. Er zouden altijd maar slechts twee vliegtuigen tegelijk boven het doel kunnen vliegen omdat er niet meer ruimte was. In Sarajevo rees dan ook de vraag86 of Tuzla en Dutchbat goed ingelicht waren over de procedure, over de veranderingen bij de NAVO sinds het voorjaar toen een van de NAVO F-16’s neergehaald was door de Bosnische Serven. De NAVO-vliegtuigen werden sindsdien begeleid van andere vliegtuigen die het luchtverdedigingssysteem van de Bosnische Serven konden onderdrukken. Zij moesten de F-16’s escorteren en beschermen. Tuzla zou de bron kunnen zijn voor het misverstand, aangezien kolonel Brantz aan Srebrenica had doorgegeven dat veertig vliegtuigen de volgende ochtend zouden aanvallen. Volgens het NIOD-rapport dacht Brantz adequaat gehandeld te hebben door navraag in Sarajevo te hebben gedaan over de luchtaanvallen. Hij zou echter de air strikes hebben afgeleid uit het aantal en uit de opgegeven tijd van de aanval. Volgens Brantz was Karremans al op de hoogte van de bevoorstaande gebeurtenissen omtrent het luchtwapen toen hij de informatie aan Dutchbat doorgaf.
87
Dutchbat had al met Sarajevo gebeld.
Volgens Karremans had hij de informatie over de luchtaanvallen juist van Tuzla gehoord.88 Het is niet echt duidelijk waar de bron van het kwaad zat, aangezien de verklaringen uiteen lopen. Maar omdat Zagreb en Sarajevo het niet bleken te zijn, is het aannemelijk dat
84
Peter Bootsma, Srebrenica Het officiële NIOD-rapport samengevat,p. 283
85
Ibidem, p. 283
86
Ibidem, p. 283
87
J.C.H. Blom, Srebrenica, een veilig gebied. Reconstructie, achtergronden, gevolgen en analyses van de val
van een Safe Area, deel 3, p. 2324 88
Peter Bootsma, Srebrenica Het officiële NIOD-rapport samengevat, p. 284
66
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
zowel Tuzla als ook Srebrenica de verstrekte informatie verkeerd heeft geïnterpreteerd, in het kader van een soort “wishful thinking”.89
3.3.2 De bemoeienissen van de Nederlandse regering Het ministerie van Defensie was eerst verantwoordelijk voor de uitzending en dus nauw betrokken bij de gebeurtenissen in Srebrenica in de julidagen. Vanaf 10 tot 14 juli 1995 volgde de minister de situatie op de voet. Op 11 juli 1995 – de dag van de val van de safe area werd er een speciale ministerraadbijeenkomst gehouden in het DCBC. Na een briefing werd er over de situatie in Srebrenica gesproken. De ministers waren bezorgd over Dutchbat, maar na lange discussie waren zij het allemaal eens dat Dutchbat pas de enclave kon verlaten als de vluchtelingen met hen mee mochten. Bovendien was men verontrust over de berichten dat de Moslimmannen niet mochten vertrekken. Zoals Pronk tegen de commissie-Bakker vertelde had de ministerraad toen al voorzien wat er met de mannen zou gebeuren. “Ik herinner mij de formulering die in de raad is gebruikt. Iedere man en iedere jongen boven de vijftien jaar wordt door Mladić beschouwd als een potentieel soldaat en zal worden omgebracht. ‘Worst case’, maar geen onmogelijkheid.”90Pronk zou gezegd hebben dat te verwachten was dat de Bosnische Serven “zich te buiten zouden gaan aan allerlei gruweldaden”91 en verklaarde dat “[zij dat] expliciet [hadden] verwacht. […] Het ging eigenlijk alleen nog maar om de vraag: zal het ook gebeuren als je er nog bent?”92 Ook besteedden de ministers aandacht aan de veiligheid van Dutchbat en de situatie waarin de Nederlanders verkeerden. Sinds weken was er geen konvooi meer de enclave ingelaten met humanitaire hulpmiddelen, vers voedsel en dergelijke benodigdheden. De veiligheid van de troepen was dan ook de verantwoordelijkheid van Nederland, aldus Van Middelkoop. “Ik weet vrijwel zeker dat onze eerste zorg […] uitging naar onze eigen militairen. Daar was je verantwoordelijk voor. Die had je naar dat vreemde gebied gestuurd, waar alles fout was gegaan.”93 Ook in de dagen na de val van Srebrenica kwam de ministerraad bijeen, voornamelijk om ervoor te zorgen dat Nederland zo snel mogelijk daar weg zou kunnen. Wel werd er tot het nieuws van de genocide bekend werd, de klemtoon gelegd op de 89
J.C.H. Blom, Srebrenica, een veilig gebied. Reconstructie, achtergronden, gevolgen en analyses van de val
van een Safe Area, deel 3, p. 2322 90
Parlementaire enquête, Commissie-Bakker, Missie zonder vrede, p. 247
91
Ibidem, p. 250
92
Ibidem, p. 251
93
Ibidem, p.259
67
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
lotsverbondenheid, het feit dat Dutchbat pas weg kon als de vluchtelingen het gebied hadden verlaten.
Aangezien het feit dat de Nederlandse regering wist wat de Moslimmannen te wachten stond en het feit dat zij er verder niets aan kon doen om het te veranderen, laat vraagtekens opkomen met betrekking tot de publieke verantwoordelijkheid van Nederland. Toen het troepen had toegezegd aan de Verenigde Naties, was dat om de bevolking in Bosnië te beschermen, om ervoor te zorgen dat de mensen humanitaire hulp(middelen) zouden krijgen en om in het geval van de safe areas ervoor te zorgen dat deze mensen ook veilig zouden zijn. Bijna 7500 weerbare mannen en jongens zijn in deze julidagen door de Bosnische Serven vermoord terwijl de Nederlandse regering het had voorzien, aldus Pronk, terwijl enkele Dutchbatters in Potocari vermoedens uitten en zelfs foto’s hebben gemaakt van lijken van mannen. Wat had Nederland kunnen doen om dit te voorkomen? Hadden inlichtingen een scenario als dit kunnen voorkomen? Zeker is dat als de VRS het niet zo makkelijk had gehad bij het veroveren van de observatieposten en de stad dat zij misschien niet tot het besluit waren gekomen de hele enclave in te nemen. Dan hadden de 7500 mannen misschien nog geleefd. Het is speculatief maar zoals een UNMO op 8 juli 1995 al had voorspeld, zouden de doelen van Mladić nogal anders kunnen zijn dan verwacht aangezien hij zo makkelijk door kon dringen tot de compound van Potocari. Een sterker optreden van de kant van Bernard Janvier en Yasushi Akashi had misschien veel kunnen veranderen voor zowel Dutchbat als ook de Moslimvrouwen, die nu om hun mannen en zonen moeten treuren.
68
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
4 Intelligence en de UNPROFOR missie in Srebrenica In dit hoofdstuk komt de inlichtingenvergaring tijdens de oorlog in Bosnië aan bod. Hiervoor heb ik voornamelijk de deelstudie van het Srebrenica-rapport van Cees Wiebes over intelligence als literatuur gebruikt. Wiebes komt tot de conclusie dat er geen sprake was van tactische voorkennis, gebaseerd op concrete aanwijzingen, over de aanval op Srebrenica. Wel beschikten UNPROFOR, de Verenigde Naties, Dutchbat en de Nederlandse regering in Den Haag over strategische voorkennis. Karadžić en Mladić maakten er geen geheim van dat zij niet tevreden waren met de situatie in de oostelijke enclave en dat zij daaraan iets wilden veranderen. Toch waren de Westerse inlichtingendiensten en UNPROFOR niet bezorgd over een aanval van de VRS. Zij waren van mening dat de Bosnische Serven de safe area niet durfden aan te vallen en omdat zij niet zouden weten wat ze met de vluchtelingen zouden moeten doen.94 Deze opvatting blijkt achteraf fataal: de safe area werd aangevallen en de 7500 vluchtelingen vermoord! Als eerste zal ik een soort definitie geven van intelligence en kort enkele belangrijke vormen ervan uitleggen. Daarna komen de situatie in de Verenigde Naties met betrekking tot inlichtingenvergaring en de intelligence-cultuur in Nederland aan bod. Hebben zowel de VN als Nederland alles gedaan om de veiligheid van de safe areas als van de Nederlandse VN-troepen te garanderen, of is er sprake van een intelligence failure?
4.1 Wat is intelligence? Er bestaat geen echte Nederlandse vertaling voor intelligence. Het begrip dat er het meest in de buurt komt is inlichtingen, maar intelligence is volgens Wiebes meer. Het bestaat niet alleen uit geheime, maar ook uit transparante informatie en heeft verschillende doeleinden, zoals militaire, politieke, economische of wetenschappelijke. Bovendien is intelligence “een product dat totstandkomt gedurende een complex proces, en dat geleverd wordt aan één of meer afnemers. […] Het is een afgerond product dat in diverse categorieën ingedeeld kan worden: politieke, militaire, economische, wetenschappelijke, medische, technische en sociologische.”95 aldus Cees Wiebes. In het vervolg zal voor het gemak ook het begrip inlichtingen voor intelligence gebruikt worden. Intelligence kan op verschillende manieren vergaard worden. Er bestaan dus meerdere speciale vormen van inlichtingen zoals signal intelligence, communications intelligence, imagery intelligence, open source intelligence en human intelligence. 94
Cees Wiebes, Intelligence en de oorlog in Bosnië 1992-1995, deelstudie Srebrenica rapport (NIOD), p. 391
95
Ibidem, p. 15
69
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Onder signal intelligence verstaat men “het verkrijgen van informatie uit elektromagnetische uitzendingen van welke aard dan ook en geschiedt altijd onder de grootste geheimhouding via technische middelen en is gericht op het onderscheppen van elektronische berichten- en dataverkeer.”96 Signal intelligence bestaat uit verschillende verzameltechnieken, zoals electronic intelligence (onderscheppen van communicatie van gegevens via elektronische apparatuur met uitzondering van spraak- en dataverkeer), foreign instrumentation signal intelligence (het verzamelen en verwerken van emissies) en communications intelligence oftewel verbindingsinlichtingen (het onderscheppen van communicatie via spraak- en dataverkeer). Deze laatste vorm werd in Bosnië vaak gebruikt om militair en diplomatiek berichtenverkeer te onderscheppen en te decoderen. De resultaten worden vaak streng geheim gehouden. Imagery intelligence houdt zich bezig met het maken van beelden vanuit de lucht van een bepaald gebied, van bepaalde troepenbewegingen en dergelijke. Hiermee werden de bewegingen van de strijdende troepen in Bosnië in de gaten gehouden. Zo kwam het dat er ook foto’s gemaakt werden van bussen, gevangenen en de opgegraven aarde voor de massagraven bij Srebrenica. Deze werden echter pas in het najaar publiek gemaakt door de Amerikaanse regering omdat er pas na de genocide genoeg capaciteiten en prioriteiten waren om de intelligence te analyseren. Hier zal in de loop van dit hoofdstuk nog verder op in gegaan worden. Open source intelligence is alles wat in gedrukte vorm verschijnt of is verschenen of via de ether op de radio en televisie is uitgezonden. Ook het internet is een veelgebruikte bron. En als laatste human intelligence. Deze vorm van inlichtingenvergaring gebeurt door mens-tot-mens-contact97. Het vergaren gebeurt via eigen agenten of rapporten, via debriefings van vluchtelingen, emigranten, gevangen soldaten, overlopers, vrijgelaten gegijzelden en dergelijke. De centrale vraag hier is hoe de inlichtingendiensten hebben gewerkt tijdens de crisis op de Balkan en of zij de gebeurtenissen in Srebrenica hadden kunnen voorzien en dus de genocide hadden kunnen voorkomen. Beschikten de inlichtingendiensten over een bepaalde voorkennis?
96
Cees Wiebes, Intelligence en de oorlog in Bosnië 1992-1995, deelstudie Srebrenica rapport (NIOD), p. 232
97
Ibidem, p. 18
70
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
4.2 De VN en intelligence Sinds de oprichting van de Verenigde Naties heerste er in New York een anti-intelligencehouding. Tijdens de Koude Oorlog was het beeld ontstaan dat intelligence uit spionage en penetreren bestond. Daaraan wilden de VN zich de vingers niet branden gezien het feit dat de organisatie inlichtingen zou moeten vergaren in haar eigen lidstaten. De positie die de VN innamen was dan ook niet ideaal. Het beeld dat de organisatie had over intelligence kwam tevens niet overeen met de doelstellingen en richtlijnen van de Verenigde Naties – het bewaren van internationale vrede en veiligheid. Het werd door de nationale staten ook ongewenst geacht dat de neutrale organisatie, waarvan zij lid waren, inlichtingen in hun land vergaarde omdat deze de nationale belangen en integriteit konden schaden. De landen waren daarom op hun hoede98 en hielden het oprichten van een eigen inlichtingensectie binnen de VN tot op de dag van vandaag tegen. Het vergaren van inlichtingen binnen de Verenigde Naties werd bovendien bemoeilijkt door problemen omtrent de definitie van intelligence. Tussen de lidstaten ontstonden er grote verschillen over wat intelligence inhield.99 Op één lijn komen bleek daardoor heel moeilijk. Omdat de VN zelf geen inlichtingen willen en kunnen vergaren – de organisatie zelf heeft geen analysecapaciteit aangezien het ook geen inlichtingenafdeling heeft – zijn zij afhankelijk van de informatie die de lidstaten aan de VN willen afstaan. Deze inlichtingen komen af van de nationale inlichtingendiensten, die andere belangen en prioriteiten hebben dan de neutrale organisatie. Deze informatie kan dus vaak politiek gekleurd zijn. Een voorbeeld van een eigen nationale agenda tijdens de oorlog in Bosnië waren de Verenigde Staten. In het najaar van 1995, na de genocide in Srebrenica, publiceerde de regering in Washington foto’s die gemaakt waren in de julidagen van de gebeurtenissen rondom en in de safe area Srebrenica. Omdat de prioriteiten van de Amerikaanse inlichtingendiensten niet in het oosten van Bosnië lagen, was deze imagery intelligence pas na de traumatische gebeurtenissen geanalyseerd en kwam deze cruciale informatie dus te laat beschikbaar. In sommige gevallen komt de agenda van lidstaten niet overeen met de belangen en richtlijnen van de Verenigde Naties. Volgens Kofi Annan, die in 1995 de assistent van de secretaris-generaal voor peacekeeping bij het Departement of Peacekeeping Operations was, moesten de VN er dus rekening mee houden dat “the big powers only give us what they want us to know.”100 98
Ibidem, p. 26
99
Ibidem, p. 26
100
Ibidem, p.27
71
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Een gevolg van de invloed van de lidstaten op de pogingen een eigen inlichtingensectie op te richten binnen de VN was dat de meerderheid van het personeel niet wist hoe zij moest omgaan met geheime informatie. De Verenigde Naties staan dan ook bekend om het lekken van betrouwbaar materiaal. F.H. van Kappen, die in 1995 de militaire adviseur van de secretaris-generaal van de VN was, vertelde het volgende over het lekken: “If you enter in this building and even think about something, it is known in 185 different capitals in the world within an hour.”101 Als gevolg daarvan werden de lidstaten steeds terughoudender met het aanleveren van intelligence aan New York. Er heeft wel één situatie plaatsgevonden waar de VN zelfstandig aan inlichtingen hebben gedaan, namelijk tijdens de vredesmissie in Kongo in 1960. Op Zweeds initiatief werd er toen een intelligence-cel opgericht. Ondanks de successen van de missie in Kongo is de politieke top van de Verenigde Naties nog steeds anti-intelligence gericht. Wel realiseerden zij zich dat inlichtingen belangrijk waren voor het slagen van peacekeeping missies. Beleidmakers op politiek niveau en in het veld konden daardoor makkelijker situaties inschatten en de juiste beslissingen nemen. Een kanttekening bij intelligence en peacekeeping missies is dat het vergaren van inlichtingen door de partijen opgevat zou kunnen worden als het kiezen voor één van de partijen. De neutraliteit van de VN is de enige garantie die de organisatie heeft in conflicten zoals die op de Balkan in de jaren negentig. Dit en de bovengenoemde problemen blijven helaas een groot obstakel voor de organisatie om ervoor te zorgen dat intelligence een betere positie binnen de peacekeeping operaties en de organisatie zelf krijgt. In het begin van de betrokkenheid van de Verenigde Naties op de Balkan in de jaren negentig, stonden deze problemen het slagen van de missie in de weg. Het essentiële belang van intelligence kreeg weinig prioriteit vanuit New York. Die pogingen die binnen het DPKO gedaan werden om over inlichtingen te beschikken, hadden weinig invloed op het gebeuren in Bosnië.
4.2.1 UNPROFOR en intelligence Ook bij UNPROFOR heerste een anti-intelligence-houding. De structuur van de organisatie kende wel inlichtingenafdelingen, de zogenaamde Military Information Offices. (De VN koos voor information omdat het woord intelligence een te negatieve uitstraling had voor peacekeeping operaties.) Het Military Information Office in Zagreb voorzag de force commander van informatie, die het verkreeg via nationale inlichtingendiensten. Deze afhankelijke positie leidde tot vergaring langs nationale of zelf geallieerde lijnen omdat de 101
Ibidem, p. 27
72
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
afdelingen niet in staat waren om zelfstandig inlichtingen te verzamelen. Ze beschikten over te weinig personeel, te weinig financiële middelen, geen beveiligde werkomgeving met beveiligde verbindingen en computernetwerken. Het systeem was geheel open en kon makkelijk afgeluisterd worden.102 De beste bron die het personeel kon aanhalen waren de United Nations Military Observers omdat zij tussen de lokale bevolking woonden en opereerden. Daardoor merkten de UNMO’s als eersten veranderingen op. Pas in april 1995 vonden er interne verandering plaats die tot een strakkere organisatie leidden. De medewerkers van het Military Information Office kregen eindelijk ook inlichtingen te zien van het communicatienetwerk van de NAVO. De
Noord
Atlantische
Verdragsorganisatie
kende
ook
geen
eigen
inlichtingenvergaring. De intelligence waarover de alliantie beschikte was afkomstig van nationale inlichtingendiensten. Omdat er geen regeling was opgenomen dat NAVO-landen automatisch
intelligence
van
andere
lidstaten
mochten
inzien,
kreeg
deze
inlichtingenverstrekking een vrijwillig karakter. De staten leverden alleen informatie aan waarvan zij wilden dat de NAVO erover beschikte. Bij het inzien van deze informatie tijdens de oorlog in Bosnië is de volgende kanttekening te maken. Deze informatie mocht niet gedeeld worden met officieren en personeel uit niet-NAVO-landen. Dit zorgde uiteraard voor bizarre problemen omdat bijvoorbeeld een plaatsvervangende commandant in Tuzla zijn informatie niet mocht delen met zijn commandant omdat de laatste niet uit een NAVOlidstaat kwam.103 In het hoofdkwartier van UNPROFOR in Sarajevo werd er ook officieel niet aan inlichtingenvergaring gedaan en was de inlichtingenafdeling afhankelijk van de informatie die het verkreeg via de deelnemende landen. Dit gebeurde echter niet vaak omdat sommige naties hun eigen verbindingsinlichtingen in de regio hadden. De commandanten Rose en Smith verkregen informatie van de Britse inlichtingendiensten. Ook de VS waren betrokken bij het Bosnia Herzegovina Command omdat het hoofd van de inlichtingenafdeling een Amerikaan was. De meeste informatie die Sarajevo kreeg, kwam vervolgens ook van de Amerikaanse ambassade in ruil voor informatie over de stand van zaken in het operatiegebied. In Tuzla bij de Sector North East was het slecht gesteld met het vergaren van inlichtingen. De afdeling was zwaar onderbezet en bestond uit één persoon waardoor de regio niet verkend kon worden. Er diende namelijk altijd iemand op de afdeling aanwezig te zijn. Daarnaast had Tuzla geen toegang tot de informatie van de NAVO.
102
Ibidem, p. 38
103
Ibidem, p. 45
73
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
UNPROFOR beschikte dus niet over een intelligence-netwerk en had te weinig capaciteit in de Military Information Offices. De inlichtingen die UNPROFOR kreeg, verkreeg het via New York, via geallieerde intelligence-uitwisseling zoals de NAVO of via nationale inlichtingendiensten.
Er kan dus geconcludeerd worden dat de Verenigde Naties niet aan inlichtingenvergaring doen. De organisatie blijft daardoor afhankelijk van de wil van de lidstaten om haar te voorzien van informatie. Die leveren vaak informatie aan die politiek gekleurd is en in het verlengde van de nationale agenda ligt. De steeds complexere situaties in de wereld waarin de VN betrokken zijn geraakt, vragen om betere intelligence, maar dat heeft tot nu toe nog niet gezorgd voor een omslag in de anti-intelligence-cultuur van de VN, ook al realiseert zich de politieke top het belang ervan wel. Zolang de VN geen eigen inlichtingenafdeling hebben, blijven de nationale landen en inlichtingendiensten het heft in eigen handen houden.
4.3 Nederland en intelligence In Nederland bestonden er in het begin van de jaren negentig drie verschillende inlichtingendiensten:
de
Inlichtingendienst
Binnenland
(IDB),
de
Binnenlandse
Veiligheidsdienst (BVD) en de Militaire Inlichtingendienst (MID). In 1946 werd de Buitenlandse Inlichtingendienst (BID) opgericht welke in augustus 1972 opgevolgd werd door de IDB. De dienst hield zich voornamelijk bezig met het vergaren van informatie betreffende het buitenland. Vanaf zijn bestaan doorliep de dienst turbulente jaren en werd vervolgens in 1994 opgeheven. De Inlichtingendienst Buitenland speelde dus geen rol in de oorlog in Bosnië. Drie jaar na de BID werd de Binnenlandse Veiligheidsdienst opgericht, welke verantwoordelijk was voor het verrichten van veiligheidsonderzoeken, het verzamelen van gegevens en het bevorderen van beveiligingsmaatregelen. Tijdens de oorlog in Bosnië hield zich de BVD bezig met de risico’s voor de Nederlandse staatveiligheid en de democratische rechtsorde die konden ontstaand door de uitzending van Nederlandse militairen naar Srebrenica. Organisaties en personen van Joegoslavische afkomst werden dan ook goed in de gaten gehouden. In 1995 kwam de BVD tot de conclusie dat de uitzending van Dutchbat maar beperkte consequenties had die geen echte bedreiging voor Nederland vormden. De intelligence moest dus van de Militaire Inlichtingendienst komen. De MID werkte niet effectief omdat elk onderdeel van de Nederlandse krijgsmacht een eigen inlichtingenen veiligheidsdienst had, die los van elkaar opereerden. Elke dienst kende andere prioriteiten en taakstellingen. Informatie werd niet onder elkaar uitgewisseld maar naar de eigen bevelhebber gerapporteerd. Men keek eerst naar de belangen van zijn eigen 74
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
krijgsmachtonderdeel en niet naar die van de MID. Doordat er een coördinerend punt ontbrak in de structuur van de inlichtingendienst, liep voornamelijk de MID/Centrale Organisatie een informatieachterstand op. In februari 1988 had de Tweede Kamer één MID geëist in plaats van drie104, maar in de praktijk was daarvan niets terug te vinden. De Militaire Inlichtingendienst bleek niets meer dan “een optelsom van de drie voormalige inlichtingendiensten en de afdeling Inlichtingen en Veiligheid van de Defensiestaf te zijn”105, die onderling concurreerden en de dienst steeds verder lieten versnipperen. In 1995 werd geconstateerd, aldus Wiebes, dat de drie krijgsmachtonderdelen in onvoldoende mate samenwerkten. Er was zelfs sprake van een “hoge steggel-factor en van stammenstrijden met daaraan gerelateerde achterdocht”.106 Informatie werd vaak bewust achtergehouden om bij de eigen bevelhebber te ‘scoren’107 waardoor de uitwisselingsstroom onderling niet op gang kon komen. De afzonderlijke afdelingen (die officieel niet meer bestonden) werkten zelfstandig; er was een gebrek aan inzicht en de taken van de analytici van de MID waren niet op elkaar afgestemd waardoor de informatiepositie van de inlichtingendienst steeds verslechterde. Inlichtingen bereikten nauwelijks de top van Defensie. Pas na de traumatische gebeurtenissen in Srebrenica realiseerde de politieke en militaire top van de drie onderdelen zich dat dit zo niet verder kon gaan.108 De MID vergaarde zelf open source intelligence, verbindingsinlichtingen en vanaf 1995 ook human intelligence. Daarnaast was de dienst afhankelijk van wat de zusterdiensten bereid waren aan informatie te leveren. Ook werden inlichtingen via de NAVO verkregen. Vanwege de afhankelijke positie van de alliantie met betrekking tot intelligence, stelde de MID in juni 1995 echter vast dat de inlichtingen die via de NAVO verkregen werden ontoereikend waren om daarop gebaseerd verantwoorde beslissingen te nemen109. De meest gebruikte uitwisselingvorm van intelligence vond dan ook via bilaterale liaison plaats. Er heerste in deze bilaterale intelligence-liaison-wereld de filosofie ‘Voor wat, hoort wat’ en het was voor landen dus belangrijk om over eigen inlichtingen te beschikken die geruild konden worden voor informatie van andere landen. Door de verdeeldheid in de MID en de arme inlichtingenvergaring van de BVD en IDB bekleedde Nederland een slechte 104
Ibidem, p. 108
105
Ibidem, p. 108
106
Ibidem, p. 109
107
Ibidem, p. 114
108
Ibidem, p. 161
109
Ibidem, p. 112
75
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
informatiepositie op de inlichtingen-wereldmarkt. Er bestond ook weinig animo op politiek en militair niveau om daaraan iets te veranderen en serieus aan inlichtingenvergaring te doen110.
4.3.1 Nee tegen het Amerikaans voorstel Dat Nederland een arme informatiepositie innam, was te danken aan de stuurloosheid van zowel de politieke als ook de militaire top. Toch had Nederland zijn positie tijdens de oorlog in Bosnië kunnen verbeteren omdat de Amerikaanse inlichtingendiensten (de CIA en de NSA) Nederland een voorstel hadden gedaan waardoor Nederland zowel oren als ook ogen in Srebrenica had gekregen. Er is in Nederland geen sprake geweest van politieke aansturing wat betreft inlichtingenvergaring. In plaats daarvan en van de beschikbaarstelling van extra financiële middelen – om de eigen troepen te beschermen – werd er in Den Haag juist bezuinigd op de inlichtingendiensten en defensie. Er heerste de algemene opvatting dat intelligence niet thuishoorde bij VN-peacekeeping operaties. Vanwege deze anti-intelligence-houding werden de MID/CO en de MID/KL ook niet geraadpleegd tijdens de debatten over de uitzending van Dutchbat. Er werd nooit om een analyse gevraagd, niet voor het besluit de Nederlandse troepen op uitzending te sturen, niet daarna. Er werd dus ook nooit aan de MID gevraagd om een risicoanalyse te maken voor de enclaves in Oost-Bosnië.111 De MID speelde in de ogen van Couzy en Van der Vlis gewoon niet mee. 112 De veiligheid van de Nederlandse troepen in Srebrenica was afhankelijk van wat de troepen wisten over de gebeurtenissen in de omgeving. Deze informatie konden de militaire top en de regering echter niet aan Dutchbat geven, omdat ze nauwelijks over essentiële inlichtingen beschikten. Dit had kunnen veranderen toen de Amerikanen hun aanbod deden. De Verenigde Staten vergaarden tijdens de oorlog in Bosnië voornamelijk signal intelligence en imagery intelligence in Bosnië. Door dekkingsproblemen in het oostelijke gedeelte dreigde hun plan om een interceptienetwerk op verschillende plaatsen in Bosnië, waaronder Srebrenica, op te zetten, te mislukken. Een oplossing kon Nederland hun bieden. Omdat Dutchbat vanaf maart 1994 gestationeerd zou zijn in één van de oostelijke enclaves, deden de Amerikanen Nederland een aanbod om communication intelligence apparatuur aan de troepen mee te geven in de vorm van communicatiekoffers. Deze apparatuur bestond uit een ontvangst- en een zendinstallatie, die in twee koffers pasten en die Dutchbat
110
Ibidem, p. 113
111
Ibidem, p. 118
112
Ibidem, p. 115
76
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
makkelijk mee de enclave in had kunnen nemen. Daardoor had Nederland kunnen beschikken over niet alleen oren maar ook ogen in en rondom de enclave. De Amerikanen wilden namelijk in ruil voor de samenwerking met Nederland een brede intelligence, voornamelijk bestaande uit imagery intelligence, beschikbaar stellen. De Nederlanders hadden zelf mogen beslissen over de hoeveelheid van koffers die geplaatst hadden kunnen worden, over wanneer de apparatuur te bedienen, hoeveel uur per dag. Zelfs voor de opleiding van enkele soldaten om met deze apparatuur te werken wilden de Amerikanen zorgen. Een aanbod “they cannot refuse”113. Nederland wees dit voorstel echter meerdere malen af. Bevelhebber van de Koninklijke Landmacht generaal H.A Couzy en het hoofd van de MID/KL kolonel H. Bokhoven vonden het risico dat de apparatuur ontdekt zou worden te groot en dus waren de veiligheidsredenen voor hun belangrijker dan alle voordelen die Nederland uit het aanbod had kunnen halen. “Ik zag nauwelijks voordelen, want ik zag niet in dat de positie van Dutchbat er iets beter door zou worden. Het nadeel dat de Inlichtingendienst er iets slechter van werd, vond ik ondergeschikt bij alle risico’s die je ging lopen als je daar ja tegen zou zeggen”, aldus Couzy.114 Volgens deskundigen hadden de Bosnische Serven echter het verschil van gewone communicatieapparatuur en deze koffers nooit kunnen erkennen115. Daardoor werd het argument van Couzy onderuitgehaald . Een citaat uit de parlementaire enquête maakt duidelijk wat Nederland aan zijn neus voorbij had laten gaan: “[Op het varende top intelligence center van de Amerikanen] is mij duidelijk geworden dat daar alle informatie
binnenkomt
die
de
Amerikanen
verzamelen.
Of
het
nu
gaat
om
radioverbindingen, om satellieten of om spionagevliegtuigen en dergelijke. Ik heb gezien dat daar op schermen de hele Middellandse Zee stond. Toen ik vroeg: kan ik ook de Balkan zien, werd het beeld gewoon vergroot en kwam de Balkan daar uit. Kan ik BosniëHerzegovina zien? Toen werd het beeld vergroot. Kan ik Srebrenica zien? Toen ging het dicht. Bij de kaarten stonden allemaal vlaggetjes en allemaal gegevens. Bij nadere navraag werd er gezegd dat er gigantisch veel informatie binnenkomt.”116 Uiteindelijk zouden de Verenigde Staten dit voorstel vijf à zes keer gedaan hebben, maar Nederland heeft elk aanbod opnieuw afgewezen. Minister ter Beek wist echter niets van dit aanbod. Deze informatie was nooit bij hem terecht gekomen. Hij zou echter wel ingestemd hebben met het plan, verklaarde hij tijdens zijn ondervraging van de commissie-
113
Cees Wiebes, Intelligence en de oorlog in Bosnië 1992-1995, deelstudie Srebrenica rapport (NIOD), p. 291
114
Parlementaire enquête, Commissie-Bakker, Missie zonder vrede, p. 67
115
Cees Wiebes, Intelligence en de oorlog in Bosnië 1992-1995, deelstudie Srebrenica rapport (NIOD), p. 300
116
Parlementaire enquête, Commissie-Bakker, Missie zonder vrede, p. 66 (de heer Blauw)
77
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Bakker117. Het hoofd van de MID/KL bleef vasthouden aan het gevaar dat de soldaten van Dutchbat door deze apparatuur hadden kunnen lopen. Feit is dat Nederland de kans heeft gemist om een belangrijke informatiepositie in te nemen waardoor voor de veiligheid van zijn eigen troepen beter gezorgd had kunnen worden, maar ook voor die van de bevolking, wat de taak van Dutchbat was.
4.3.2 Dutchbat en inlichtingen “Volgens MID’ers leverden buitenlandse inlichtingen over Joegoslavië weinig tot niets over Srebrenica dat na analyse waardevol was. De vraag is dan of Dutchbat zelf aan inlichtingenvergaring had kunnen of moeten doen.”118 Ook de intelligence positie van Dutchbat in Srebrenica was ‘arm’. De commandant van Dutchbat I rapporteerde al in maart 1994, net na aankomst, dat hij heel weinig kon doen aangezien zijn ‘wereld’ erg beperkt was zonder inlichtingen en informatievoorzieningen.119 Toch was Dutchbat niet geheel ‘blind’. Het verkreeg wel degelijk inlichtingen van lokale militaire commandanten, de bevolking, exmilitairen uit de regio, UNMO’s, van het Internationale Rode Kruis en van zijn eigen officieren. Maar het beeld dat daaruit ontstond, schoot te kort. Aanvullingen vanuit Nederland zouden behulpzaam zijn geweest, aldus kolonel C.L. Brantz van Sector North East.120 Dutchbat zelf had namelijk geen goede inlichtingen verwervende structuur. Tijdens Dutchbat I en II was er niet eens
een stafofficier voor inlichtingen meegenomen op
uitzending. De inlichtingen waarover Dutchbat beschikte, verkregen de Nederlanders via liaisons met de ABiH en de VRS. Deze inlichtingen konden echter door de VN’ers niet geverifieerd worden omdat zij te weinig capaciteiten hadden. De Bosnische Serven beschikten in de lente van 1995 over een uitstekende informatiepositie. Zij konden zowel de open als ook gecodeerde communicatie van de ABiH meelezen waardoor de VRS telkens een stap voor was op het Bosnisch Moslimse leger. Daarnaast wisten de Bosnische Serven ook hoe de ABiH de enclave wilde verdedigen en konden zij tijdens de aanval en de dagen daarna makkelijk de Moslimmannen opsporen die op de vlucht naar Tuzla waren. In tegenstelling tot de Bosnische Serven, beschikte de ABiH over weinig real-time intelligence. Het Moslimse leger vergaarde veel intelligence maar was niet in staat om deze veelvoud op tijd te analyseren. Ook beschikte de ABiH niet over een snelle en effectieve
117
Parlementaire enquête, Commissie-Bakker, Missie zonder vrede, p. 68
118
Cees Wiebes, Intelligence en de oorlog in Bosnië 1992-1995, deelstudie Srebrenica rapport (NIOD), p. 127
119
Peter Bootsma, Srebrenica Het officiële NIOD-rapport samengevat, p.147
120
Ibidem, p. 148
78
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
verspreiding van intelligence. Pas achteraf bleek dat zij over belangrijke informatie had beschikt. Deze kon goed gebruikt worden door het Joegoslavië Tribunaal in Den Haag. Tot eind 1999 was de ABiH bezig met het uitwerken van onderschepte intelligence voor het Tribunaal.121 Daardoor kon het leger harde bewijzen leveren onder andere in de rechtzaak tegen Krstić. Daarbij ging het om onderschepte radiogesprekken waarop de generaal opdracht gaf om groepen gevangenen ‘uit de weg te ruimen’.122 Tijdens dit gesprek van 2 augustus 1995 identificeerde de spreker zich als generaal Krstić en gaf opdrachten zoals ‘Dood ze allemaal’ en ‘Laat niemand in leven’.123 Naast de inlichtingen van de VRS en de ABiH onderhield Dutchbat overleg met NGO’s en UNMO’s die over informatie uit het veld beschikten. De liaisons tussen Dutchbat en de strijdende partijen, de ABiH en de VRS, maar ook de bevolking werden echter met de tijd slechter als gevolg van de ondragelijke situatie in de enclave zelf, voornamelijk na de komst van Dutchbat III. Volgens MID’ers vergaarden de bataljons onder leiding van Karremans weinig tactisch-militaire intelligence omdat de leiding de anti-intelligence-houding bij peacekeeping missies van de Koninklijke Landmacht volgde.124 Bovendien werd uit veiligheidsredenen het regelmatige contact met de bevolking verboden,125 waardoor een belangrijke informatiebron verloren ging. Dutchbat III beschikte over een eigen inlichtingenofficier en een militaire veiligheidsman. De laatste hield zich bezig met contra-inlichtingen en de veiligheid, maar niet met het vergaren van militaire inlichtingen. Dat moest de inlichtingenofficier doen, maar die kwam er nauwelijks aan toe. Hij kreeg dagelijks twee situation reports, een van Sector North East, een van Bosnia Herzegovina Command. Op basis daarvan volgde dagelijks een briefing voor de bataljonsstaf en de commandanten. Ook verkreeg hij informatie van officieren op patrouilles en van observatieposten. Naast het beetje intelligence dat Dutchbat zelf verzamelde, hadden de Nederlandse troepen ook andere informatie nodig. Algemene informatie over gebeurtenissen elders in Bosnië konden consequenties hebben voor de enclave. Maar ook kennis over gebeurtenissen in de onmiddellijke omgeving waren van groot belang. Deze informatie verkreeg Dutchbat echter niet van UNPROFOR en ook niet van eerdere rapporten van Dutchbat I en II. De UNMO’s waren niet in staat om deze inlichtingen te leveren omdat hun
121
Cees Wiebes, Intelligence en de oorlog in Bosnië 1992-1995, deelstudie Srebrenica rapport (NIOD), p.301
122
Ibidem, p. 301
123
Ibidem, p. 301
124
Ibidem, p. 129
125
Peter Bootsma, Srebrenica Het officiële NIOD-rapport samengevat , p. 148
79
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
bewegingsvrijheid steeds beperkter werd en zij vervolgens geen toegang hadden tot Bosnisch-Servisch gebied. Deze inlichtingen bleven dus vaak uit.
4.4
Tactische intelligence en voorkennis
De conclusie van het onderzoek van Cees Wiebes naar de inlichtingenvergaring tijdens de oorlog in Bosnië is dat er geen sprake was van aanwijzingen en harde bewijzen dat de VRS een aanval aan het voorbereiden was. Noch Dutchbat, noch de UNMO, de ABiH, UNPROFOR, de regering in Den Haag of New York zagen de aanval op de enclave Srebrenica in de julidagen aankomen. De informatie waarover enkele inlichtingendiensten beschikten – waarnemingen van bussen, troepenbewegingen en tanks in Oost-Bosnië, berichten van human intelligence bronnen bij Ratko Mladić – waren volgens Wiebes’ conclusie onduidelijke indicaties, waarvan de bronnen bovendien niet betrouwbaar waren. Hoe komt het dan dat ondanks deze indicaties, ook al waren ze niet geverifieerd, niemand de juiste bedoelingen van de VRS wist te achterhalen? Daarvoor is er een aantal redenen. Ten eerste had Srebrenica op hoger politiek niveau weinig prioriteit. Sarajevo en Zagreb keken voornamelijk naar ‘the big picture’ van de oorlog. De bussen, de troepenbewegingen en de tanks werden daardoor niet tijdig genoeg geanalyseerd of zelfs verkeerd geïnterpreteerd. Ook de grote nationale inlichtingendiensten hadden
andere
prioriteiten
dan
Srebrenica.126
Bovendien
hadden
de
Westerse
inlichtingendiensten informatie nodig uit andere regio’s omdat zij hun eigen troepen moesten voorzien van adequate intelligence. Als deze diensten wel inlichtingen over de regio Srebrenica hadden, kreeg Nederland deze niet te zien gezien zijn arme inlichtingenpositie. Het had weinig te bieden. Een tweede reden voor het niet ontdekken van de plannen van de Bosnische Serven was dat de echte voorbereidingen pas eind juni 1995 gemaakt werden. Deze planning vond in het geheim plaats en de Bosnische Serven mochten in de dagen van de voorbereiding geen radioverkeer gebruiken. Dit had als gevolg dat de ABiH en de Westerse inlichtingendiensten geen informatie konden onderscheppen waardoor zij ook geen inzicht hadden in de gebeurtenissen op de vooravond van de aanval. Pas één à twee dagen voor de aanval merkte de ABiH op dat er iets stond te gebeuren maar zij gaf dit vervolgens niet door aan Dutchbat of UNPROFOR. Ten derde waren de voorbereidingen moeilijk te ontdekken door inlichtingendiensten omdat de operatie van de VRS kleinschalig was. De Bosnische Serven hadden niet veel extra troepen en middelen nodig. De manschappen die rondom de enclave waren 126
Cees Wiebes, Intelligence en de oorlog in Bosnië 1992-1995, deelstudie Srebrenica rapport (NIOD), p. 460
80
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
gestationeerd konden ingezet worden voor de aanval en behoefden nauwelijks versterking. Er waren dus niet veel troepenbewegingen. De bewegingen die de Westerse inlichtingendiensten hadden ontdekt, waren dus makkelijk verkeerd te interpreteren of over het hoofd te zien. Bovendien was de voorbereiding geheim en verstopten de Bosnische Serven zich in bossen rondom de safe area. Daarnaast mag niet vergeten worden dat niemand echt verwachtte dat de VRS een aanval zou beginnen, ook al werd er vanaf begin 1995 gewaarschuwd voor een aanval op de oostelijke enclaves. Een vierde en cruciale andere reden hangt samen met de hierboven genoemde verwachtingen, namelijk het zogenaamde self-generated-noise. (“Beleidsmakers [zijn] niet in staat om hun verwachtingen over de bedoelingen en capaciteiten van een partij bij te stellen op basis van de realiteit.”127) De politieke en militaire top maar ook de inlichtingendiensten wilden niet geloven dat de VRS zou durven de enclave aan te vallen. Het leger zou de internationale gemeenschap niet door zoiets uitdagen. Bovendien waren zij van mening dat de VRS niet zou weten wat hij met de vluchtelingen zou moeten doen. Volgens hen was dat een goede reden voor de VRS om de enclave niet op te rollen. De realiteit van de beleidmakers die door het beeld van betrokkenen politieke leiders gevormd werd, was dus niet bepaald door de werkelijke situatie op de grond. Dit self-generated-noise had zowel invloed op de beslissingen als op de interpretaties van waarschuwingen en gebeurtenissen. Volgens Cees Wiebes was er dus geen tactische voorkennis bij UNPROFOR, Dutchbat of de ABiH. Ook kan er niet gesproken worden van een intelligence failure omdat er op de vooravond van de aanval nog niet besloten was dat de enclave in zijn geheel zou worden opgerold. Deze beslissing werd pas op 9 juli 1995 ’s avonds laat genomen omdat de VRS op weinig weerstand gestoten was tijdens de eerste dagen van de aanval. De inlichtingendiensten konden dus ook niet weten dat de VRS de enclave zou innemen aangezien de VRS het begin juli zelf nog niet had besloten het te doen. Vanaf begin 1995 waren waarschuwingen te vernemen dat de VRS de enclaves zou aanvallen vanwege de lastige status ervan voor de Bosnische Serven. Naarmate deze vermaningen toenamen – die bovendien telkens weer vals alarm waren – schonk zowel UNPROFOR als ook Dutchbat er geen geloof meer aan. Enkel als deze waarschuwingen bevestigd konden worden door harde bewijzen – lees inlichtingen – wilde de leiding van UNPROFOR zijn aandacht eraan besteden. Omdat zulke intelligence nog niet beschikbaar was – deze waren nog niet geanalyseerd – kwam de aanval op 6 juli 1995 geheel onverwacht.
127
ibidem, p. 391
81
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
4.5 Strategische intelligence en voorkennis Hoe kon het gebeuren dat de aanval op Srebrenica zo onverwacht kwam voor zowel de leiding van UNPROFOR als voor Dutchbat, de UNMO, de Nederlandse regering en het hoofdkwartier van de VN in New York? Kon in dit geval alleen tactische voorkennis de val voorspellen? Al sinds de oprichting van de safe areas werd er over de onvermijdelijke situatie gesproken dat deze gebieden uiteindelijk opgegeven zouden moeten worden.128 De situatie waarin de veilige gebieden zich bevonden, was precair. Daarom ontstond het idee om de oostelijke enclaves in te ruilen voor andere gebieden zoals Sarajevo. Deze mogelijkheid bood alle partijen voordelen maar was alleen realiseerbaar met toestemming van elke partij. Daarnaast bestond de kans dat de enclaves konden vallen als gevolg van de verslechterde humanitaire situatie.129 Aan een eventuele inname van de safe areas door de VRS besteedden de politieke en militaire top van de VN, UNPROFOR en de inlichtingendiensten nauwelijks aandacht. In maart 1995 waarschuwde Boutros Boutros-Ghali de Veiligheidsraad om de safe areas op te geven130, maar de secretaris-generaal stuitte op dove oren. Omdat niemand aandacht had besteed aan de mogelijkheid dat de VRS Srebrenica zou innemen, kwam het feit dat de Bosnische Serven onder leiding van Mladić Srebrenica wisten in te nemen, zonder dat een enkele inlichtingendienst tactische bewijzen ervoor had en zonder dat UNPROFOR, de UNMO’s of Dutchbat het had verwacht, als grote verrassing. Er waren echter wél degelijk aanwijzingen die deze lijn van ontwikkelingen zouden hebben aangewezen, ook al waren het geen harde bewijzen, maar was het strategische voorkennis.
Al in februari 1995 waarschuwde de Sector North East dat als er niet snel iets aan de situatie in Srebrenica gedaan werd, deze snel zou verslechteren.131 De resolutie van de Veiligheidsraad vormde namelijk in geen zin een garantie voor de veiligheid van de safe area.132 Een maand later gaf Mladić toe dat de enclaves in Oost-Bosnië hem behoorlijk dwars zaten en dat hij er van af wilde.133 Westerse inlichtingendiensten verwachtten toen zelfs dat voor, tijdens of vlak na de zomer de enclaves zouden vallen.134 Deze somberheid 128
Ibidem, p. 393
129
Ibidem, p. 394
130
J.C.H. Blom, Srebrenica, een veilig gebied. Reconstructie, achtergronden, gevolgen en analyses van de val
van een Safe Area , deel 3, p. 1754 131
Cees Wiebes, Intelligence en de oorlog in Bosnië 1992-1995, deelstudie Srebrenica rapport (NIOD), p. 394
132
Ibidem, p. 394
133
Ibidem, p. 395
134
Ibidem, p. 394
82
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
over de toekomst van de safe areas was ook terug te vinden in de rapporten van Rupert Smith, de commandant van UNPROFOR in Sarajevo. Zijn vermoedens dat de enclaves het niet meer lang vol zouden houden, werden gedeeld door zijn inlichtingenstaf die voorspelde, dat Ratko Mladić in juni 1995 de enclaves zou aanvallen. Mladić wilde, aldus de UNPROFOR intelligence staf, aan de internationale gemeenschap laten zien door of Sarajevo nog verder af te knijpen of de oostelijke enclaves aan te vallen dat hij nog steeds het commando in Bosnië had135. Deze sombere analyse vond echter geen gehoor bij de internationale gemeenschap. Niet eens de Amerikaanse inlichtingendiensten waren het ermee eens.136 Op 23 mei 1995 kwam het volgende voorteken. Ook deze keer werd het verkeerd geïnterpreteerd. Karadžić verkondigde dat de VRS de enclaves zou heroveren als de ABiH niet zou ontwapenen en zich zou terugtrekken.137 Het werd als loze dreiging opgevat aangezien Mladić dit niet had bevestigd.138 Op 24 mei 1995, een dag later, sprak Janvier de Veiligheidraad van de VN toe. Daarin presenteerde hij de situatie in Bosnië. Beide strijdende partijen zouden bereid zijn te vechten om een oplossing in Sarajevo en in de oostelijke enclaves te forceren. De vredesmacht zat tussen de twee partijen klem doordat de VRS UNPROFOR probeerde te gijzelen en de ABiH haar gebruikte als schild tegen de VRS. Een herdefiniëring van het mandaat bood een mogelijkheid de tegenstrijdigheden en dubbelzinnigheden over het gebruik van geweld op te lossen. Vanwege de precaire situatie in het voorjaar van 1995 kon UNPROFOR haar missie niet meer uitvoeren. UNPROFOR zou zich gedeeltelijk terug moeten trekken uit de oostelijke enclaves om effectiever te kunnen opereren139. Janvier was voor zijn rede voor de Veiligheidsraad gewaarschuwd door Kofi Annan dat de raad niet zou luisteren maar daar wilde Janvier niet aan toegeven.140 Zoals voorspeld werd er in de Veiligheidsraad niet ingestemd met Janviers idee. Dat zou namelijk betekenen dat het concept dat door de vijftien lidstaten zelf was opgesteld, was mislukt. Dezelfde dag gaf Janvier dezelfde briefing aan de troepenleverende landen waaronder ook Nederland. Het koninkrijk wilde echter ook niet instemmen met het terugtrekken van de troepen uit de
135
Ibidem, p. 395
136
Ibidem, pp. 395-396
137
Ibidem, p. 399
138
Ibidem, p. 399
139
J.C.H. Blom, Srebrenica, een veilig gebied. Reconstructie, achtergronden, gevolgen en analyses van de val
van een Safe Area, deel 3, p. 1762 140
Ibidem, deel 3, p. 1762
83
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
safe areas. De permanente vertegenwoordiger van Nederland bij de VN wilde juist dat de troepen versterkt werden in plaats van verzwakt. Nog steeds was er geen aanleiding voor de Westerse staten, inclusief Nederland, de inlichtingenvergaring in dit gebied te versterken. Na de bombardementen op Pale eind mei 1995 namen de spanningen in Bosnië verder toe, voornamelijk om de safe area Gorazde maar ook Srebrenica had te lijden onder de gevolgen ervan, waar de observatieposten bedreigd werden. Begin juni veroverden de Bosnische Serven dan ook de eerste OP in de enclave Srebrenica. Als gevolg daarvan werd er enige tijd voorspeld dat de aanval binnen korte tijd zou inzetten. Zeker omdat eind mei Arkan141 gezien was in de buurt van de oostelijke enclaves. Nadat er geen veranderingen plaatsvonden in de dagen na de val van OP-Echo verschoof de aandacht van de politieke top weer naar Sarajevo en de onderhandelingstafel. Eind juni wees Mladić Janvier er nog eens op het aantal gewapende mannen in Srebrenica die een bedreiging voor hem en de Bosnische Serven vormden142, maar ook met deze waarschuwing deed UNPROFOR niets. Hoe kan het nou dat na al deze waarschuwingen en cruciale momenten niemand het gevaar onder ogen wilde zien? Waarom waren deze bovengenoemde momenten, die eigenlijk alleen maar een aantal belangrijk gebeurtenissen net voor de aanval op Srebrenica weergeven, geen aanleiding voor de nationale staten, inclusief en voornamelijk Nederland, om de prioriteit te verschuiven naar Srebrenica en intensiever inlichtingen te vergaren? Vanaf begin 1995 was het volgens het onderzoek van Cees Wiebes niet meer de vraag of de enclaves zouden aangevallen worden, maar wanneer dat zou gebeuren.143 Er waren voldoende aanleidingen zoals de waarschuwingen van Mladić en Karadžić die bevestigden dat er iets stond te gebeuren. Een reden voor het niet reageren op waarschuwingen, zou het Cry Wolf mechanisme kunnen zijn. Er waren al zo veel waarschuwingen gegeven, die telkens weer vals alarm waren, dat deze op een gegeven moment niet meer geloofd werden. Al begin 1995 werd de eerste waarschuwing voor een aanval gegeven. Later voorspelden de inlichtingendiensten dat de enclave in juni zou vallen144. Omdat er in al die maanden nog steeds niets duidde op een echte aanval, zou dat geleid kunnen hebben tot ongeloof bij de beleidmakers, bij UNPROFOR maar ook bij Dutchbat. Dit werd versterkt door het geloof van de internationale gemeenschap dat Mladić het niet zou durven de enclave aan te vallen. Dit 141
Arkan was de bekendste paramilitaire strijder van de Bosnische Serven. Hij stond bekend om zijn wreedheid
tegen de Moslims. 142
Cees Wiebes, Intelligence en de oorlog in Bosnië 1992-1995, deelstudie Srebrenica rapport (NIOD), p. 404
143
Ibidem, p. 457
144
Ibidem, pp. 393-400
84
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
self-generated-noise samen met het Cry Wolf mechanisme zou één van de belangrijkste redenen kunnen zijn geweest waarom de westerse wereld doof en blind was.
Een kanttekening die ik wil zetten bij deze conclusies is dat in de deelstudie van het NIODrapport beweerd wordt dat de militaire logica altijd uitgaat van de worst case.145 Waarom besteedden de militaire tops en de militaire adviseurs in het geval Srebrenica dan niet aandacht aan het ergste dat kon gebeuren, zoals het innemen van de enclave en het vermoorden van de vluchtelingen? Dit lag namelijk wel in de lijn van de verwachtingen. De oorlog in Bosnië was gekenmerkt door etnisch geweld en etnische zuiveringen. Dit was ook de reden geweest voor de internationale gemeenschap om in te grijpen in het conflict in het voormalig Joegoslavië. De leiding van de VRS had al eerder duidelijk gemaakt dat de bewapening van de ABiH aanhangers in Srebrenica een groot probleem voor de Bosnisch Servisch leger was. Zij wilde daar iets tegen ondernemen als de internationale gemeenschap dat niet deed. Het was bekend dat de ABiH vanuit Srebrenica meerdere malen voor moordpartijen in Bosnisch Servische dorpen buiten de enclave had gezorgd. De wraak van de VRS viel dus eigenlijk wel te verwachten, zeker als Mladić de kans ervoor zou krijgen. Na de val van Srebrenica werden alleen weerbare Moslimmannen vermoord. De VRS wilde uitsluiten dat de ABiH verder ging met zijn acties tegen de Bosnische Serven. Ook hier had men rekening mee moeten houden, als de militaire top aandacht had besteed aan de worst case. Een tweede kanttekening die opkomt tijdens het bestuderen van de materie heeft te maken met commandant Smith. In het voorjaar waren zijn verwachtingen over de toekomst van de enclaves somber, zijn staf voorspelde een aanval in juni. Toch ging hij net voor de traumatische julidagen met verlof en onderbrak dit ook niet toen hij ingelicht werd over de situatie in Srebrenica. In hoeverre waren zijn vermoedens in het voorjaar dan echt?
Toen de bedoelingen van de VRS duidelijk werden, begonnen de internationale beleidmakers, UNPROFOR en de inlichtingendiensten te zoeken naar redenen. Deze waren tot op het moment van de inname van Srebrenica onduidelijk gebleven, aldus Cees Wiebes, en er kon alleen maar over gespeculeerd worden. Het was bekend bij de bevelhebbers en beleidmakers dat Mladić en Karadžić een succes nodig hadden na de jarendurende strijd. Het moreel van de Bosnisch Servische troepen was daardoor behoorlijk achteruit gegaan en zou door een overwinning opgepept kunnen worden. De situatie in Sarajevo was voor de VRS troepen moeilijk te handhaven en vroeg om meer troepen voor een succesvolle 145
Ibidem, p. 458
85
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
doorbraak. Deze moesten ergens anders vrijgemaakt worden. Gezien de waarschuwingen van Karadzic en Mladic viel dat te verwachten in Oost-Bosnië. De enclaves waren een blok aan het been van de VRS. Door deze in te nemen, konden de troepen die daar al jaren gestationeerd waren, verplaats worden naar Sarajevo. En natuurlijk waren de uitvallen van de ABiH vanuit Srebrenica de meest voor de hand liggende reden voor de VRS om een einde te maken aan de moordpartijen van het Bosnisch-Servische volk.
4.6 Conclusie De nationale lidstaten van de VN wisten dat er geen intelligence uit New York viel te verwachten. Als zij inlichtingen nodig hadden, moesten zij er zelf voor zorgen. Voor een succes van een vredesmissie was intelligence van essentieel belang. Dat begon ook op hoger politiek en diplomatiek niveau door te dringen, maar leidde niet tot opvallende veranderingen omdat het een gevoelige kwestie binnen de Verenigde Naties was. Nederland, als troepenleverend land, besteedde echter weinig aandacht aan het vergaren van inlichtingen om de veiligheid van de eigen troepen te garanderen. Zoals in het verslag van de parlementaire enquête wordt beweerd was dat juist het belangrijkste zorgpunt van Defensie bij de uitzending van Dutchbat.146 Toch wees de militaire top het aanbod van de Amerikanen om voor intelligence te zorgen meerdere malen af. Daardoor zou Nederland wél in staat zijn geweest om ontwikkelingen in de omgeving van de enclave te kunnen volgen en zo voor meer veiligheid te zorgen. Deze verkregen informatie was voor de Nederlandse blauwhelmen van groot belang geweest zoals de commandant van Dutchbat I Vermeulen meteen al duidelijk maakte. In Srebrenica was Dutchbat zo goed als blind. Dat de Verenigde Staten het aanbod meerdere malen bleef aanbieden, wees erop hoe belangrijk het voor de Amerikanen was. De redenen voor afwijzing, namelijk het risico van ontdekking en de gevaren die ermee verbonden waren voor de Nederlanders in de enclave, werden door deskundigen afgezwakt. De Bosnische troepen zouden de apparatuur niet eens weten te onderscheiden van gewone communicatieapparatuur ook al zouden ze er mee te maken hebben. Door troepen te sturen voor het safe area beleid beloofde Nederland het mandaat en de bevolking een vorm van veiligheid te geven en ze te beschermen. Door uitspraken van Mladić en Karadžić was deze veiligheid in gevaar geraakt en dit moest serieus genomen worden. Noch Nederland, noch UNPROFOR gaf daar invulling aan. Waren tactische aanwijzingen de enige bewijzen waarop UNPROFOR, Dutchbat maar ook de nationale lidstaten van de VN conclusies konden baseren dat het tot een 146
Parlementaire enquête, Commissie-Bakker, Missie zonder vrede, p. 68 (minister Ter Beek)
86
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
aanval zou kunnen komen? Zoals is gebleken, was er geen echte tactische voorkennis beschikbaar omdat de VRS ervoor had gezorgd dat de hele operatie geheim zou blijven. De informatie waarover inlichtingendiensten wel beschikten, werden verkeerd geïnterpreteerd of zelfs over het hoofd gezien. Dat er achteraf harde bewijzen beschikbaar waren, had te maken met het (gebrek aan) analytisch vermogen van verschillende inlichtingendiensten. De Amerikaanse maar ook Bosnische inlichtingendiensten hadden te weinig capaciteiten om de stroom van informatie te analyseren. Bovendien hadden de Amerikanen een andere prioriteit dan de gebeurtenissen in Oost-Bosnië. Er was dus geen real-time intelligence beschikbaar. De strategische voorkennis van UNPROFOR, de Verenigde Naties in New York en de inlichtingendiensten had tot de mening kunnen leiden, dat de aanval toch zou komen. Cees Wiebes legt in zijn conclusie de klemtoon op het feit dat de VRS pas op 9 juli 1995 laat besloot de hele enclave in te nemen omdat het leger op bijna geen weerstand was gestoten. Er kon dus ook geen intelligence failure zijn, aangezien er geen real-time inlichtingen beschikbaar waren. In Tuzla had de UNMO echter op 8 juli nog voorspeld dat als er niet meer weerstand kwam, de VRS wel de hele enclave zou kunnen innemen. Dat was een rationele calculatie, waarnaar echter niemand wilde luisteren. De vraag of de enclave aangevallen zou worden, was niet zo zeer van toepassing als de vraag wanneer dat zou gebeuren. Daarvan waren de beleidmakers zich bewust, ook al werd er vanwege het Cry Wolf mechanisme steeds minder aandacht aan besteed. Maar door het beperkte gevoel van de werkelijkheid op het niveau van de beleidmakers die er niet vanuit gingen dat Mladić de internationale gemeenschap voor de kop zou stoten door de enclave aan te vallen, werd niet reëel naar de gebeurtenissen gekeken.
87
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
5 De publieke verantwoordelijkheden van de Verenigde Naties en Nederland De val van de safe area Srebrenica werd een zwarte pagina in de geschiedenis van zowel de Verenigde Naties als van Nederland. Toen de oorlog in het voormalig Joegoslavië was uitgebroken en de gruweldaden tussen de strijdende partijen toenamen, zag de internationale gemeenschap zich verplicht om het leed van de bevolking zo snel mogelijk te verzachten. Door aan de vredesmissie UNPROFOR deel te nemen, raakte Nederland betrokken bij het conflict. Een jaar later werden de eerste safe areas opgericht, die de bevolking een vorm van veiligheid moesten geven door de aanwezigheid van VN-troepen. Nederland stuurde zijn soldaten naar Srebrenica. De zilverstad, zoals de letterlijke vertaling van Srebrenica luidt, stond bekend als gevaarlijk. Door de ligging van de enclave tussen de bossen en de bergen was het militair gezien onmogelijk om de safe area te verdedigen. Canbat, de voorganger van de Nederlandse troepen, wilde dan ook zo snel mogelijk vertrekken uit de beruchte enclave. Ondanks de gevaar beschouwde Arie van der Vlis, de militaire adviseur van de minister van Defensie, de deelname van Dutchbat aan de vredesmissie in Srebrenica als “een verantwoord en aanvaard risico” – wat achteraf gezien niet klopte. De internationale gemeenschap nam door haar betrokkenheid bij het conflict verantwoordelijkheden op zich, die het achteraf gezien, niet kon waarmaken. In dit onderzoek is gepoogd om deze verantwoordelijkheid te verduidelijken en om een antwoord te kunnen geven op de vraagstelling: Hoe verhoudt zich de publieke verantwoording van Nederland ten opzichte van die van de Verenigde Naties?
5.1 De belofte: UNPROFOR De vredesmacht UNPROFOR – United Nations Protection Force – werd in maart 1992 opgericht om er voor te zorgen dat de oorlog niet verder zou escaleren en om voorwaarden te scheppen voor de vredesonderhandelingen. Toen de gewelddaden zich ook naar Bosnië verspreidden, werden in juni 1992 het operatiegebeid en het takenpakket van UNPROFOR uitgebreid. UNPROFOR II – de vredesmacht die in Bosnië zou opereren – moest naast de vredesonderhandelingen op politiek niveau, proberen de humanitaire nood te verzachten door het verlenen van humanitaire hulp en het begeleiden van hulpkonvooien en door het geweld in te dammen. Met de Protection Force maakte de internationale gemeenschap de belofte om de bevolking in Bosnië te beschermen tegen het leed en het geweld van de oorlog tussen de strijdende partijen. 88
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Dit was echter een moeilijke taak om verschillende redenen. Om te beginnen was het mandaat, dat de basis vormde voor de vredesmissie, zwak en onduidelijk. Het was opgesteld in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Deze raad was echter verdeeld over de kwestie en bereikte maar moeizaam een resultaat. De uitkomsten van deze moeilijke onderhandelingen waren compromissen tussen de leden van de Veiligheidsraad, met name tussen de permanente vijf. Als gevolg daarvan was de resolutie vaak onduidelijk en dus zwak. Het mandaat moest toegepast worden in de praktijk. Hier was vaak sprake van grote discrepantie. De politieke beleidmakers hadden vaak weinig invloed op de situatie op de grond, in tegendeel het was vaak andersom. Ook de commissie die door de Veiligheidsraad het gebied in Bosnië moest verkennen147 merkte deze discrepantie op. Terwijl de Veiligheidsraad gezien werd als het belangrijkste orgaan van de VN, betekende het niets voor de strijdende partijen, met name de Bosnische Serven, die de belangrijke bepalingen van de resoluties negeerden. De commissie erkende daarnaast ook dat de situatie op de grond andere voorwaarden vereiste, dan die die het hoogste orgaan van de VN had geschapen. Haar voorstellen tot verbetering en haar waarschuwingen werden echter door de Veiligheidsraad genegeerd. De resolutie eiste van de strijdende partijen dat UNPROFOR gerespecteerd werd en ongehinderd zijn gang kon gaan. Toch werd het bestaan van de VN-troepen verzwaard doordat UNPROFOR een speelbal in handen van de strijdende partijen werd. Vaak kwamen de VN’ers tussen de partijen in te zitten, die vanaf het begin wilden laten zien dat zij niet onder de indruk waren van deze internationale troepen en daarom probeerden de blauwhelmen te manipuleren en te beïnvloeden. Bovendien schonden de strijdende partijen voortdurend de bewegingsvrijheid van de troepen, zodat vaak hulpkonvooien veel later op de plaats van bestemming aankwamen als zij al überhaupt zo ver kwamen. Daarnaast werd de freedom of movement door de strijdende partijen vaak gebruikt als politiek instrument om, zoals de Hoge Commissaris voor Vluchtelingen, Sadako Ogata, constateerde. Een UNPROFOR commandant erkende al snel dat als de resolutie wilde werken, alle strijdende partijen het ermee eens moesten zijn. Was dit niet het geval dan kon de vredesmacht alleen effectief te werk gaan als het vredesafdwingende middelen kreeg. Dit was echter niet het geval omdat de Veiligheidsraad over deze kwestie sterk verdeeld was. De troepenleverende landen wilden niet dat UNPROFOR harder moest optreden, in tegenstelling tot de landen die geen troepen in het voormalig Joegoslavië hadden gestationeerd. Zij eisten een sterker en agressiever optreden van de VN-troepen.
147
Zie resolutie 819 (lid 12)
89
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
UNPROFOR werd gehinderd zijn werk uit te voeren door zowel de strijdende partijen – door het schenden van de freedom of movement, door de pogingen de vredesmacht te beïnvloeden en hem te gebruiken voor de doelen van de VRS en de ABiH– als ook door de VN, die geen duidelijk en sterk mandaat wist te creëren, waardoor de vredesmacht effectief had kunnen opereren. De internationale gemeenschap beloofde de bevolking te helpen die leed onder de gruweldaden van de oorlog, maar was er niet toe in staat.
5.2 De belofte: safe areas Een tweede verantwoordelijkheid die de internationale gemeenschap op zich nam tijdens de oorlog in Bosnië, was het beschermen van de bevolking in de zogenaamde safe areas – de veilige gebieden. Op het hele concept van de Veiligheidsraad was vanaf het begin genoeg aan te merken. De vredesonderhandelaars David Owen en Cyrus Vance, maar ook Sadako Ogata wezen de internationale gemeenschap erop dat de veilige gebieden ook geïnterpreteerd konden worden als een bijdrage tot etnische zuiveren, dat de vluchtelingenstromen juist door de safe areas op gang zouden komen en dat de agressiviteit van de strijdende partijen daardoor zou kunnen toenemen. Het concept safe area was onduidelijk. Dat kwam onder andere doordat er geen volkenrechtelijke definitie bestond.
De omschrijving
waarover
de leden van de
Veiligheidsraad tot overeenstemming kwamen, was wazig: Het bieden van enige vorm van veiligheid aan de bevolking door het stationeren van VN-troepen. Onder andere vragen als ‘Welke vorm van veiligheid? Wie moet er beschermd worden bij een aanval, de bevolking en het territorium? Hoe moesten de mensen beschermd worden, gezien de lichte bewapening waarvoor men in de VN had gekozen?’ kwamen hierdoor op. De enige vorm van bescherming die de vredesmacht aan de bevolking kon geven was die in de vorm van deterrence by presence, zoals bepaald in resolutie 836 door de Veiligheidsraad. Door de aanwezigheid van blauwhelmen zouden de Bosnische Serven terugschrikken om aan te vallen. Dit was een politiek concept omdat het afschrikeffect vanuit militaire zicht niet kon werken gezien de gekozen lichte variant. De discrepantie tussen beleidmakers en de situatie op de grond speelde ook hier weer duidelijk op. Een ander probleem met het concept safe area was dat het geïnterpreteerd kon worden als een partijdig concept, terwijl een peacekeeping missie altijd onpartijdig moest zijn. Bepalingen in resolutie 819 waren echter ook al partijdig, omdat er geen verplichtingen aan de ABiH gesteld werden, slechts aan de VRS. Bovendien kon het beschermen van de Moslimse vluchtelingen gezien worden als partij kiezen tegen de Bosnische Serven. Het concept veilig gebied wekte dan ook bij de bevolking verkeerde verwachtingen. Zij dacht veilig te zijn tijdens een eventuele aanval van de Bosnische Serven omdat zij 90
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
beschermd zou worden door de VN. Dat bleek echter niet het geval te zijn. De angst voor een aanval werd ook door de aanwezigheid van de vredesmacht niet minder. Deze belofte kon dus ook niet vervuld worden.
Ook Nederland heeft deze belofte gedaan en kon deze niet nakomen. Nederland wilde vanaf het begin bijdragen aan een oplossing voor het conflict op de Balkan, waardoor het naast de troepen voor de eerste safe area Srebrenica ook verbindingsbataljons ter beschikking had gesteld. Toch waren de meningen over de uitzending in Nederland verdeeld. De militaire top dacht minder enthousiast over de bijdrage aan UNPROFOR dan de politici. Deze vond dat de vredesmissie niet kon slagen omdat de lichte variant, waarvoor de Veiligheidsraad had gekozen, niet effectief was. Alleen met doeltreffende bewapening en bescherming was een succes te boeken. De hele situatie in de safe areas was volgens de militaire top kwetsbaar en onzeker. Bovendien vroeg de top zich af hoe de bevolking in Srebrenica beschermd diende te worden gezien het feit dat de VN geen zware wapens toeliet op een vredesmissie en de bevoorrading van de enclaves in handen van de Bosnische Serven lag. Toch stuurde Nederland uiteindelijk Dutchbat naar Srebrenica voor een periode van anderhalf jaar. Zijn prioriteit nummer één was de veiligheid van zijn eigen troepen. De bevelhebber van de Koninklijke Landmacht Couzy en de militaire adviseur van de minister van Defensie Van der Vlis kozen echter voor een lichte bewapening van Dutchbat. De reden daarvoor was voornamelijk dat een vredesmissie geen zware wapens toeliet. Dit was officieel het geval, maar de VN gedoogde het wel. Zelfs UNPROFOR commandant Briquemont betreurde de keuze van Nederland omdat hij vond dat Dutchbat zwaarder bewapend in het gebied had moeten opereren. Hij had het echter niet voor het zeggen in dit geval. Een andere kanttekening die gezet kan worden bij de keuzes die het koninkrijk maakte gezien haar prioriteit, was bij de opleiding van de troepen. Zij was voornamelijk gericht op gevechtssituaties en kende maar weinig ‘blauwe’ elementen. Daarnaast besteedde de training nauwelijks aandacht voor de geschiedenis van de oorlog, de cultuur van het volk, de situatie in Bosnië en de omgeving van de enclave waarmee Dutchbat uiteindelijk geconfronteerd zou worden. Als dit al besproken werd, was dat in de meeste gevallen als sluitstuk van een andere training, dus in de laatste minuten die nog over waren en gevuld dienden te worden. De opleiding kende ook geen leervermogen. Dutchbat III had beter voorbereid kunnen worden als het goede informatie had verkregen van Dutchbat I of II.
91
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
De veiligheid van de troepen had voorrang. Hoe kwam het dan dat de Nederlandse regering en de militaire top van Defensie geen aansturing hebben gegeven, of inlichtingen hebben vergaard, die juist zo belangrijk waren om de veiligheid van de Nederlandse blauwhelmen in het gebied te garanderen? De MID speelde geheel geen rol in de oorlog omdat zowel Couzy als ook Van der Vlis van mening was dat inlichtingen niets te zoeken hadden in een peacekeeping operatie. Door het afwijzen van het Amerikaanse aanbod om inlichtingenapparatuur in de enclave Srebrenica te installeren, liep Nederland veel voordelen mis. De afwijzing was gebaseerd op veiligheidsredenen. Wogen deze redenen zwaarder dan alle voordelen ervan? Een laatste opmerking over het onderwerp veiligheid als hoogste prioriteit moet gemaakt worden over de rol die de luchtsteun in de Nederlandse politiek speelde. Tegen de commissie-Bakker beweerden oud-politici dat zij geloofden dat luchtsteun zou komen, als Dutchbat deze nodig had en dat als zij hadden geweten wat ze nu wisten, zij in 1993 andere beslissingen hadden genomen. In een artikel in de NRC van Prof. Dr. B.G.J. de Graaff van 29 november 2002 worden deze bewering onderuitgehaald. Ook in 1993 was al bekend dat het luchtwapen – wederom een politiek concept – veel nadelen kende. De inzet van het wapen was afhankelijk van niet alleen de omstandigheden die te maken hadden met weer, terrein en het smoking-gun principe, maar ook het effect van het wapen op de gebeurtenissen op de grond, zoals gijzelingen van blauwhelmen maar ook de weigering van de NAVO om slimme bommen te gebruiken en de dubbelsleutel procedure inclusief de lange bevelslijn, maakten het in 1993 al geen effectief wapen. Toch bleef de Nederlandse politiek hechten aan de toezeggingen van de VN om het wapen in te zetten als Dutchbat onder vuur kwam te staan.
5.3 De belofte: het stoppen van etnisch zuiveren De internationale gemeenschap reageerde geschokt op de berichten van etnisch zuiveren waarmee de Bosnische Serven waren begonnen. Dit was een nieuw verschijnsel, net als het gebruiken van verkrachtingen als oorlogswapen. Met de resoluties die de Veiligheidsraad aannam voor het voormalig Joegoslavië, maakte zij de belofte deze gruweldaden en dit leed te stoppen. Dat het leed, veroorzaakt door de oorlog, moeilijk te stoppen was, is al in 5.1 duidelijk geworden. Hier wordt ingegaan op het dilemma waarmee een VN-soldaat geconfronteerd werd. Naast de taakstelling van de resolutie was UNPROFOR moreel gezien ook verplicht om het leed van de bevolking te verminderen. Mensen werden verdreven uit hun huizen en dorpen en moesten vluchten voor de vijand. Vaak werden de huizen in brand gestoken en de inwoners of verjaagd of zelfs vermoord. UNPROFOR kon 92
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
deze mensen echter niet helpen. Door de vluchtelingen te helpen bijvoorbeeld door ze uit het dorp te evacueren en daarmee hun leven te redden, maakten de VN’ers zich schuldig aan de bijdrage aan etnisch zuiveren. Bovendien kon het helpen geïnterpreteerd worden als het kiezen van een partij. UNPROFOR’s enige garantie ongeschonden er vanaf te komen, was de neutraliteit van de peacekeeping missie. Ook het concept safe area was in principe etnisch zuiveren omdat de vluchtelingen in een gebied verzameld werden. Veel Moslimvluchtelingen kwamen vrijwillig naar het veilige gebied waardoor hun oude woonplaatsen voornamelijk Bosnisch Servisch werden. Etnische zuiveringen konden niet gestopt worden door een peacekeeping operatie vanwege de onpartijdigheid, de afhankelijkheid van de missie van de toestemming van de strijdende partijen en door de bewapening die alleen ter zelfverdediging gebruikt mocht te worden. Peace-enforcement operaties bieden andere opties om deze zuiveringen te stoppen, maar dat is in het geval van de oorlog in Bosnië niet van toepassing.
5.4 ‘Een verantwoord en aanvaard risico?’ – Concluderende opmerkingen Was de vredesmissie naar Srebrenica inderdaad een ‘verantwoord en aanvaard risico’ zoals Arie van der Vlis de missie in 1993 bestempelde? Met de peacekeeping operatie naar het crisisgebied Bosnië, door het oprichten van safe areas en het sturen van troepen naar Srebrenica hebben zowel de VN als ook Nederland publieke verantwoording op zich genomen. Zoals in de voorafgaande analyse duidelijk is geworden, kon zowel New York als Den Haag deze beloftes niet waarmaken. De vredesmissie naar Srebrenica was mislukt. De balans kon worden opgemaakt: 370 getraumatiseerde Nederlandse VN-soldaten, 7500 vermoorde Moslimmannen en –jongens van weerbare leeftijd, een heel groot aantal vrouwen van Srebrenica die rouwen om hun mannen waarvan voor een groot gedeelte de lichamen nog niet terug gevonden zijn en de vergeefse roep om gerechtigheid. Maar wie moet er als schuldige aangewezen worden? Lang was het Nederland die als schuldige gezien werd. Dutchbat werd na terugkomst uit het crisisgebied in juli 1995 alles ander dan als helden ontvangen. De media hielden zich lange tijd bezig met de gebeurtenissen waarin de Nederlandse blauwhelmen in een zwart daglicht kwamen te staan. Maar wat hadden de troepen anders kunnen doen? Het mandaat en de leiding vanuit Zagreb en Sarajevo was onduidelijk en zwak. Dutchbat kreeg nauwelijks leiding tijdens de dagen van de Bosnisch Servische aanval. Het mandaat bood geen duidelijkheid voor Dutchbat over de bescherming van de bevolking. De troepen hadden bovendien geen middelen om de vluchtelingen in Srebrenica te beschermen.
93
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Het was niet alleen Dutchbat die schuld droeg. De Nederlandse regering en de Verenigde Naties hebben ook een grote bijdrage geleverd aan deze traumatische gebeurtenissen. De Verenigde Naties waren de enige organisatie in de jaren negentig die deze vredesmissie in het voormalig Joegoslavië konden uitvoeren. De mogelijkheden en bevoegdheden van de VN waren echter afhankelijk van de wil van lidstaten: de wil om troepen beschikbaar te stellen, de wil om inlichtingen ter beschikking te stellen, de wil om gezamenlijk en sterk op te treden. De werkelijkheid was echter anders. Het waren de lidstaten die bepaalden wat de VN wel of niet konden doen om de situatie op de Balkan te verbeteren. Zij hadden allemaal een eigen agenda en eigen belangen, die vaak niet overeenkwamen met die van de Verenigde Naties en die van de andere nationale staten, met als gevolg dat de Veiligheidsraad – het hoogste besluitvormende orgaan van de VN – verdeeld was en compromissen maar moeilijk te bereiken waren. Deze afhankelijke positie heeft de volkerenorganisatie machteloos gemaakt. De Verenigde Naties waren het ‘slachtoffer’ van de nationale politiek van hun lidstaten. De bevolking van het voormalig Joegoslavië werd het ‘slachtoffer’ van de VN.
De prioriteit van Nederland was de veiligheid van zijn troepen die in Srebrenica gestationeerd waren. Als dit het hoofdbelang van Den Haag was, dan bestond het beleid van het koninkrijk voornamelijk uit tegenstrijdigheden en gemiste kansen. De eerste kans miste Nederland meteen al bij het aanbieden van Dutchbat aan de VN. Door een misverstand tussen minister Ter Beek van Defensie en minister Kooijmans van Buitenlandse Zaken, stelde het land geen voorwaarden aan de uitzending. Den Haag kon de locatie en periode van de uitzending alleen accepteren en geen bezwaar indienen, waardoor het de kans miste om zijn troepen in een veiligere locatie te stationeren dan het wespennest Srebrenica. De tweede kans die Nederland miste was ontstaan door het afslaan van het Amerikaanse aanbod. De koffertjes met inlichtingenapparatuur die de Amerikanen aan de Nederlandse troepen wilden meegeven, hadden goed van pas kunnen komen aangezien Nederland zelf een slechte informatiepositie had op de wereldmarkt van inlichtingen. De mentaliteit in deze wereld was namelijk ‘Voor wat hoort wat’ en het had weinig om over te beschikken en te ruilen. Het aanbod van de Amerikanen had daar een verandering in kunnen brengen. Daardoor had Nederland over belangrijke informatie kunnen beschikken die ook voor Dutchbat van belang zou zijn geweest. Dutchbat voelde zich namelijk vanaf het begin blind. Het beschikte nauwelijks over informatie met betrekking tot gebeurtenissen in de directe omgeving. De enige informatie die het verkreeg was van de ABiH of de VRS en 94
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
deze informatie was niet betrouwbaar en politiek gekleurd. De aanval op de enclave kwam dan ook voor Dutchbat geheel onverwacht. Een derde gemiste kans en de eerste tegenstrijdigheid betrof de keuze van de juiste bewapening. Defensie en de militaire top vonden het concept safe area kwetsbaar omdat er op hoog VN-niveau gekozen werd voor een ‘te’ lichte variant. Daardoor kon deze vredesmissie in hun ogen niet slagen. Gezien deze opvatting is het raar dat Defensie niet elke kans benutte die het kreeg om de uitzending veiliger en de Nederlandse troepen robuuster te maken, zodat er alsnog een sterke vredesmacht in Srebrenica aanwezig was. In tegendeel, Couzy en Van der Vlis kozen voor een ‘te’ lichte bewapening. Het deterrence by presence – waar de militaire top niet over te spreken was omdat dit een politiek concept was dat met 7600 manschappen militair gezien nooit kon functioneren – diende volgens het NIOD-rapport als basis voor zowel de bewapening als de opleiding van Dutchbat. Maar als de troepen de Bosnische Serven moesten afschikken, waarom kozen Couzy en Van der Vlis dan voor een lichte bewapening in plaats van een zwaardere zoals UNPROFOR commandant Briquemont had gehoopt? Als de veiligheid van de troepen prioriteit nummer één was, deed Nederland er weinig aan om er ook uiteindelijk voor te zorgen: inlichtingenvergaring speelde geen rol in het beleid van Nederland; er werd geen risicoanalyse gemaakt voor of tijdens de uitzending; de opleiding besteedde geen aandacht aan de geschiedenis van het conflict of de situatie en cultuurverschillen in de enclave waardoor de blauwhelmen de ene teleurstelling en schok na de andere beleefden. Het lijkt erop dat de Nederlandse beleidmakers na de overdracht van de troepen aan de Verenigde Naties, de handen van Dutchbat hebben getrokken. Ondanks het feit dat Nederland nog steeds het full command had en betrokken had kunnen zijn bij de gebeurtenissen, heeft het nauwelijks iets gedaan om de situatie voor Dutchbat te vereenvoudigen of ervoor te zorgen dat de troepen en de bevolking veilig waren in de zogenaamde safe areas, wat eigenlijk het doel was geweest van de veilige gebieden. Dus weer een gemiste kans.
Wie draagt de schuld voor de traumatische gebeurtenissen in Srebrenica? En konden de partijen hun publieke verantwoording en beloftes nakomen? Op de gebieden waar dit onderzoek op in is gegaan – het mandaat, de bewapening, opleiding, de bevelsstructuur, het luchtwapen en inlichtingenvergaring – kan geconcludeerd worden, dat zowel de VN als ook Nederland erin faalden. Er heersten te grote discrepanties tussen het politiek niveau en werkelijkheid op de grond. De mandaten en besluiten weerspiegelden de realiteit niet, waardoor UNPROFOR voor een onmogelijk realiseerbare taak stond, met als gevolg dat Dutchbat niet in staat was om de bevolking van Srebrenica te 95
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
beschermen tegen de Bosnische Serven. Het concept safe area werd een mislukking – misschien was dat het al vanaf haar geboorte. Waarschuwingen waren er genoeg. De Veiligheidsraad en tevens de architect van het safe area concept wilde dit niet erkennen omdat het een blamage voor de Veiligheidsraad zou zijn. Het werd vervolgens een grotere, namelijk genocide – onder toezien van de Verenigde Naties.
96
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Afkortingen ABiH
Armija Bosne i Hercegovine; Het leger van de Bosnische Moslims
BID
Buitenlandse Inlichtingendienst
BVD
Binnenlandse Veiligheidsdienst
CIA
Central Intelligence Agency; Amerikaanse Inlichtingendienst
CVSE
Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa
DCBC
Defensie Crisisbeheersingscentrum
DPKO
Department of Peacekeeping Operations
ECMM
European Community Monitoring Mission
EG
Europese Gemeenschap; sinds 1 november 1993 de Europese Unie
EU
Europese Unie
HQ UNCRO
Hoofdkwartier van United Nations Confidence Restoration Operation
HQ UNPREDEP
Hoofdkwartier van United Nations Preventive Deployment Force
HQ UNPROFOR
Hoofdkwartier van UNPROFOR
IDB
Inlichtingendienst Buitenland
KL
Koninklijke Landmacht
MID
Militaire Inlichtingendienst
MID/CO
Militaire Inlichtingendienst/Centrale Organisatie
MID/KL
Militaire Inlichtingendienst/Koninklijke Landmacht
NAVO
Noord Atlantische Verdragsorganisatie
NGO
Non-governmental organisations
NIOD
Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie
NSA
Nationale Security Agency; Amerikaanse veiligheidsdienst
OP
Observatiepost
RRF
Rapid Reaction Force
UNHCR
United Nations High Commissioner of Refugees
UNMO
United Nations Military Observer
UNPF
United Nations Peace Force
UNPROFOR
United Nations Protection Force
VN
Verenigde Naties
VRS
Vojska Republika Srebska; Het leger van de Bosnische Serven
WEU
West-Europese Unie
97
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Literatuurlijst Uitgegeven bronnen Boeken: •
Blom, J.C.H., Srebrenica, een veilig gebied. Reconstructie, achtergronden, gevolgen en analyses van de val van een Safe Area (NIOD), Amsterdam, 2002.
•
Parlementaire enquête, Commissie Bakker, Missie zonder vrede een Safe Area, Den Haag, 2003.
•
Wiebes, Cees, Intelligence en de oorlog in Bosnië 1992-1995, deelstudie Srebrenica rapport (NIOD), Amsterdam, 2002.
•
Bootsma, Peter, Srebrenica Het officiële NIOD-rapport samengevat, Amsterdam, 2002.
•
Praamsma, Hendrina, Peekle, Jet, Boumans, Toni, Herinneringen aan Srebrenica, 171 soldatengesprekken, Amsterdam, 2005.
Artikelen: •
Graaff, B.G.J. de, Politici konden beter weten, NRC Handelsblad, 29 november 2002.
•
Oratie: Faber, Mient Jan, Srebrenica, vanuit een andere hoek bekeken (Impressum Amsterdam : Vrije Universiteit, Faculteit der Sociale Wetenschappen, 2005)
Rapporten: •
http://www.un.org/peace/srebrenica.pdf Report of the Secretary-General pursuant to General Assembly resolution 53/35: The fall of Srebrenica
•
http://www.un.org/peace/reports/peace_operations/ Report on the Panel on United Nations peace Operations (the Brahimi rapport), A/55/305 - S/2000/809, 21 augustus 2000.
Handvest van de Verenigde Naties: •
http://www.unric.org/Charter.html
Resoluties van de Veiligheidsraad: •
836: http://www.nato.int/ifor/un/u930604a.htm
•
824: http://www.nato.int/ifor/un/u930506a.htm
•
819: http://www.nato.int/ifor/un/u930416a.htm 98
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Geraadpleegde websites: •
Het Nederlandse Instituut voor Oorlogsdocumentatie www.niod.nl/srebrenica
•
Website van de VN www.un.org
•
Website van het United Nations Peacekeeping http://www.un.org/Depts/dpko/dpko/index.asp
Alle websites zijn voor het laatst geraadpleegd op 24 augustus 2006.
99
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Annex 1 Resolution 819 (1993) The Security Council, •
Reaffirming its resolutions 713 (1991) of 25 September 1991 and all of its subsequent relevant resolutions, • Taking note that the International Court of Justice in its Order of 8 April 1993 in the case concerning application of the Convention on the Prevention and Punishment of the Crime of Genocide (Bosnia and Herzegovina v. Yugoslavia (Serbia and Montenegro)) unanimously indicated as a provisional measure that the Government of the Federal Republic of Yugoslavia (Serbia and Montenegro) should immediately, in pursuance of its undertaking in the Convention on the Prevention and Punishment of the Crime of Genocide of 9 December 1948, take all measures within its power to prevent the commission of the crime of genocide, • Reaffirming the sovereignty, territorial integrity and political independence of the Republic of Bosnia and Herzegovina, • Reaffirming its call on the parties and others concerned to observe immediately the cease-fire throughout the Republic of Bosnia and Herzegovina, • Reaffirming its condemnation of all violations of international humanitarian law, including, in particular, the practice of "ethnic cleansing", • Concerned by the pattern of hostilities by Bosnian Serb paramilitary units against towns and villages in eastern Bosnia and in this regard reaffirming that any taking or acquisition of territory by the threat or use of force, including through the practice of "ethnic cleansing", is unlawful and unacceptable, • Deeply alarmed at the information provided by the Secretary-General to the Security Council on 16 April 1993 on the rapid deterioration of the situation in Srebrenica and its surrounding areas, as a result of the continued deliberate armed attacks and shelling of the innocent civilian population by Bosnian Serb paramilitary units, • Strongly condemning the deliberate interdiction by Bosnian Serb paramilitary units of humanitarian assistance convoys, • Also strongly condemning the actions taken by Bosnian Serb paramilitary units against UNPROFOR, in particular, their refusal to guarantee the safety and freedom of movement of UNPROFOR personnel, • Aware that a tragic humanitarian emergency has already developed in Srebrenica and its surrounding areas as a direct consequence of the brutal actions of Bosnian Serb paramilitary units, forcing the large-scale displacement of civilians, in particular women, children and the elderly, • Recalling the provisions of resolution 815 (1993) on the mandate of UNPROFOR and in that context acting under Chapter VII of the Charter of the United Nations, 1. Demands that all parties and others concerned treat Srebrenica and its surroundings as a safe area which should be free from any armed attack or any other hostile act; 2. Demands also to that effect the immediate cessation of armed attacks by Bosnian Serb paramilitary units against Srebrenica and their immediate withdrawal from the areas surrounding Srebrenica; 3. Demands that the Federal Republic of Yugoslavia (Serbia and Montenegro) immediately cease the supply of military arms, equipment and services to the Bosnian Serb paramilitary units in the Republic of Bosnia and Herzegovina;
100
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
4. Requests the Secretary-General, with a view to monitoring the humanitarian situation in the safe area, to take immediate steps to increase the presence of UNPROFOR in Srebrenica and its surroundings; demands that all parties and others concerned cooperate fully and promptly with UNPROFOR towards that end; and requests the Secretary-General to report urgently thereon to the Security Council; 5. Reaffirms that any taking or acquisition of territory by threat or use of force, including through the practice of "ethnic cleansing", is unlawful and unacceptable; 6. Condemns and rejects the deliberate actions of the Bosnian Serb party to force the evacuation of the civilian population from Srebrenica and its surrounding areas as well as from other parts of the Republic of Bosnia and Herzegovina as part of its overall abhorrent campaign of "ethnic cleansing"; 7. Reaffirms its condemnation of all violations of international humanitarian law, in particular the practice of "ethnic cleansing" and reaffirms that those who commit or order the commission of such acts shall be held individually responsible in respect of such acts; 8. Demands the unimpeded delivery of humanitarian assistance to all parts of the Republic of Bosnia and Herzegovina, in particular to the civilian population of Srebrenica and its surrounding areas and recalls that such impediments to the delivery of humanitarian assistance constitute a serious violation of international humanitarian law; 9. Urges the Secretary-General and the United Nations High Commissioner for Refugees to use all the resources at their disposal within the scope of the relevant resolutions of the Council to reinforce the existing humanitarian operations in the Republic of Bosnia and Herzegovina in particular Srebrenica and its surroundings; 10. Further demands that all parties guarantee the safety and full freedom of movement of UNPROFOR and of all other United Nations personnel as well as members of humanitarian organizations; 11. Further requests the Secretary-General, in consultation with UNHCR and UNPROFOR, to arrange for the safe transfer of the wounded and ill civilians from Srebrenica and its surrounding areas and to urgently report thereon to the Council; 12. Decides to send, as soon as possible, a mission of members of the Security Council to the Republic of Bosnia and Herzegovina to ascertain the situation and report thereon to the Security Council; 13. Decides to remain actively seized of the matter and to consider further steps to achieve a solution in conformity with relevant resolutions of the Council.
101
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Annex 2 Resolution 824 (1993) The Security Council, • • •
•
• • •
• •
• • • •
Reaffirming all its earlier relevant resolutions, Reaffirming also the sovereignty, territorial integrity and political independence of the Republic of Bosnia and Herzegovina, Having considered the report of the Mission of the Security Council to the Republic of Bosnia and Herzegovina (S/25700) authorized by resolution 819 (1993), and in particular, its recommendations that the concept of safe areas be extended to other towns in need of safety, Reaffirming again its condemnation of all violations of international humanitarian law, in particular, ethnic cleansing and all practices conducive thereto, as well as the denial or the obstruction of access of civilians to humanitarian aid and services such as medical assistance and basic utilities, Taking into consideration the urgent security and humanitarian needs faced by several towns in the Republic of Bosnia and Herzegovina as exacerbated by the constant influx of large numbers of displaced persons including, in particular, the sick and wounded, Taking also into consideration the formal request submitted by the Republic of Bosnia and Herzegovina (S/25718), Deeply concerned at the continuing armed hostilities by Bosnian Serb paramilitary units against several towns in the Republic of Bosnia and Herzegovina and determined to ensure peace and stability throughout the country, most immediately in the towns of Sarajevo, Tuzla, Zepa, Gorazde, Bihac, as well as Srebrenica, Convinced that the threatened towns and their surroundings should be treated as safe areas, free from armed attacks and from any other hostile acts which endanger the wellbeing and the safety of their inhabitants, Aware in this context of the unique character of the city of Sarajevo, as a multicultural, multi-ethnic and pluri-religious centre which exemplifies the viability of coexistence and interrelations between all the communities of the Republic of Bosnia and Herzegovina, and of the need to preserve it and avoid its further destruction, Affirming that nothing in the present resolution should be construed as contradicting or in any way departing from the spirit or the letter of the peace plan for the Republic of Bosnia and Herzegovina, Convinced that treating the towns referred to above as safe areas will contribute to the early implementation of the peace plan, Convinced also that further steps must be taken as necessary to achieve the security of all such safe areas, Recalling the provisions of resolution 815 (1993) on the mandate of UNPROFOR and in that context acting under Chapter VII of the Charter of the United Nations, 1. Welcomes the report of the Mission of the Security Council established pursuant to resolution 819 (1993), and in particular its recommendations concerning safe areas; 2. Demands that any taking of territory by force cease immediately; 3. Declares that the capital city of the Republic of Bosnia and Herzegovina, Sarajevo, and other such threatened areas, in particular the towns of Tuzla, Zepa, Gorazde, Bihac, as well as Srebrenica, and their surroundings should be
102
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
4.
5. 6.
7.
8.
9.
treated as safe areas by all the parties concerned and should be free from armed attacks and from any other hostile act; Further declares that in these safe areas the following should be observed: a. The immediate cessation of armed attacks or any hostile act against these safe areas, and the withdrawal of all Bosnian Serb military or paramilitary units from these towns to a distance wherefrom they cease to constitute a menace to their security and that of their inhabitants to be monitored by United Nations military observers; b. Full respect by all parties of the rights of the United Nations Protection Force (UNPROFOR) and the international humanitarian agencies to free and unimpeded access to all safe-areas in the Republic of Bosnia and Herzegovina and full respect for the safety of the personnel engaged in these operations; Demands to that end that all parties and others concerned cooperate fully with UNPROFOR and take any necessary measures to respect these safe areas; Requests the Secretary-General to take appropriate measures with a view to monitoring the humanitarian situation in the safe areas and to that end, authorizes the strengthening of UNPROFOR by an additional 50 United Nations military observers, together with related equipment and logistical support; and in this connection, also demands that all parties and all others concerned cooperate fully and promptly with UNPROFOR; Declares its readiness, in the event of the failure by any party to comply with the present resolution, to consider immediately the adoption of any additional measures necessary with a view to its full implementation, including to ensure respect for the safety of the United Nations personnel; Declares also that arrangements pursuant to the present resolution shall remain in force up until the provisions for the cessation of hostilities, separation of forces and supervision of heavy weaponry as envisaged in the peace plan for the Republic of Bosnia and Herzegovina, are implemented; Decides to remain seized of the matter.
103
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Annex 3 Resolution 836 (1993) The Security Council, • • • •
• • • • • • • • • •
• •
Reaffirming its resolutions 713 (1991) of 25 September 1991 and all subsequent relevant resolutions, Reaffirming in particular its resolutions 819 (1993) of 16 April 1993 and 824 (1993) of 6 May 1993, which demanded that certain towns and their surrounding areas in the Republic of Bosnia and Herzegovina should be treated as safe areas, Reaffirming the sovereignty, territorial integrity and political independence of the Republic of Bosnia and Herzegovina and the responsibility of the Security Council in this regard, Condemning military attacks, and actions that do not respect the sovereignty, territorial integrity and political independence of the Republic of Bosnia and Herzegovina, which, as a State Member of the United Nations, enjoys the rights provided for in the Charter of the United Nations, Reiterating its alarm at the grave and intolerable situation in the Republic of Bosnia and Herzegovina arising from serious violations of international humanitarian law, Reaffirming once again that any taking of territory by force or any practice of "ethnic cleansing" is unlawful and totally unacceptable, Commending the Government of the Republic of Bosnia and Herzegovina and the Bosnian Croat party for having signed the Vance-Owen Plan, Gravely concerned at the persistent refusal of the Bosnian Serb party to accept the Vance-Owen Plan and calling upon that party to accept the Peace Plan for the Republic of Bosnia and Herzegovina in full, Deeply concerned by the continuing armed hostilities in the territory of the Republic of Bosnia and Herzegovina which run totally counter to the Peace Plan, Alarmed by the resulting plight of the civilian population in the territory of the Republic of Bosnia and Herzegovina in particular in Sarajevo, Bihac, Srebrenica. Gorazde, Tuzla and Zepa, Condemning the obstruction, primarily by the Bosnian Serb party, of the delivery of humanitarian assistance, Determined to ensure the protection of the civilian population in safe areas and to promote a lasting political solution, Confirming the ban on military flights in the airspace of the Republic of Bosnia and Herzegovina, established by resolutions 781 (1992) of 9 October 1992, 786 (1992) of 10 November 1992, and 816 (1993) of 31 March 1993, Affirming that the concept of safe areas in the Republic of Bosnia and Herzegovina as contained in resolutions 819 (1993) and 824 (1993) was adopted to respond to an emergency situation, and noting that the concept proposed by France in document S/25800 and by others could make a valuable contribution and should not in any way be taken as an end in itself, but as part of the Vance-Owen process and as a first step towards a just and lasting political solution, Convinced that treating the towns and surrounding areas referred to above as safe areas will contribute to the early implementation of that objective, Stressing that the lasting solution to the conflict in the Republic of Bosnia and Herzegovina must be based on the following principles: immediate and complete cessation of hostilities; withdrawal from territories seized by the use of force and "ethnic cleansing"; reversal of the consequences of "ethnic cleansing" and recognition of the
104
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
• • •
right of all refugees to return to their homes; and respect for sovereignty, territorial integrity and political independence of the Republic of Bosnia and Herzegovina, Noting also the crucial work being done throughout the Republic of Bosnia and Herzegovina by the United Nations Protection Force (UNPROFOR), and the importance of such work continuing, Determining that the situation in the Republic of Bosnia and Herzegovina continues to be a threat to international peace and security, Acting under Chapter VII of the Charter of the United Nations,
1. Calls for the full and immediate implementation of all its relevant resolutions; 2. Commends the Peace Plan for the Republic of Bosnia and Herzegovina as contained in document S/25479); 3. Reaffirms the unacceptability of the acquisition of territory by the use of force and the need to restore the full sovereignty, territorial integrity and political independence of the Republic of Bosnia and Herzegovina, 4. Decides to ensure full respect for the safe areas referred to in resolution 824 (1993); 5. Decides to extend to that end the mandate of UNPROFOR in order to enable it, in the safe areas referred to in resolution 824 (1993), to deter attacks against the safe areas, to monitor the cease-fire, to promote the withdrawal of military or paramilitary units other than those of the Government of the Republic of Bosnia and Herzegovina and to occupy some key points on the ground, in addition to participating in the delivery of humanitarian relief to the population as provided for in resolution 776 (1992) of 14 September 1992, 6. Affirms that these safe areas are a temporary measure and that the primary objective remains to reverse the consequences of the use of force and to allow all persons displaced from their homes in the Republic of Bosnia and Herzegovina to return to their homes in peace, beginning, inter-alia, with the prompt implementation of the provisions of the Vance-Owen Plan in areas where those have been agreed by the parties directly concerned; 7. Requests the Secretary-General, in consultation, inter alia, with the Governments of the Member States contributing forces to UNPROFOR: a. To make the adjustments or reinforcement of UNPROFOR which might be required by the implementation of the present resolution, and to consider assigning UNPROFOR elements in support of the elements entrusted with protection of safe areas, with the agreement of the Governments contributing forces; b. To direct the UNPROFOR Force commander to redeploy to the extent possible the forces under his command in the Republic of Bosnia and Herzegovina; 8. Calls upon Member States to contribute forces, including logistic support, to facilitate the implementation of the provisions regarding the safe areas, expresses its gratitude to Members States already providing forces for that purpose and invites the SecretaryGeneral to seek additional contingents from other Member States; 9. Authorizes UNPROFOR, in addition to the mandate defined in resolutions 770 (1992) of 13 August 1992 and 776 (1992), in carrying out the mandate defined in paragraph 5 above, acting in self-defence, to take the necessary measures, including the use of force, in reply to bombardments against the safe areas by any of the parties or to armed incursion into them or in the event of any deliberate obstruction in or around those areas to the freedom of movement of UNPROFOR or of protected humanitarian convoys; 10. Decides that, notwithstanding paragraph 1 of resolution 816 (1993), Member States, acting nationally or through regional organizations or arrangements, may take, under the authority of the Security Council and subject to close coordination with the SecretaryGeneral and UNPROFOR, all necessary measures, through the use of air power, in and around the safe areas in the Republic of Bosnia and Herzegovina, to support UNPROFOR in the performance of its mandate set out in paragraph 5 and 9 above; 105
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
11. Request the Members States concerned, the Secretary-General and UNPROFOR to coordinate closely on the measures they are taking to implement paragraph 10 above and to report to the Council through the Secretary-General; 12. Invites the Secretary-General to report to the Council, for decision, if possible within seven days of the adoption of the present resolution, on the modalities of its implementation, including its financial implications; 13. Further invites the Secretary-General to submit to the Council, not later than two months after the adoption of the present resolution, a report on the implementation of and compliance with the present resolution; 14. Emphasizes that it will keep open other options for new and tougher measures, none of which is prejudged or excluded from consideration; 15. Decides to remain actively seized of the matter, and undertakes to take prompt action, as required.
106
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Annex 4 Het Handvest van de Verenigde Naties Hoofdstuk VI Vreedzame regeling van geschillen Artikel 33 1. De partijen bij een geschil waarvan het voortbestaan de handhaving van de internationale vrede en veiligheid in gevaar dreigt te brengen, dienen daarvoor allereerst een oplossing te zoeken door onderhandelingen, feitenonderzoek, bemiddeling, conciliatie, arbitrage, een rechterlijke beslissing, het doen van een beroep op regionale organen of akkoorden, of andere vreedzame middelen naar hun eigen keuze. 2. Zo hij zulks nodig acht, doet de Veiligheidsraad een beroep op de partijen hun geschil langs deze wegen te regelen. Artikel 34 De Veiligheidsraad kan elk geschil onderzoeken alsmede elke situatie die tot internationale wrijving kan leiden of de aanleiding kan vormen tot een geschil, ten einde vast te stellen of het voortduren van het geschil of van de situatie de handhaving van de internationale vrede en veiligheid in gevaar dreigt te brengen. Artikel 35 1. Elk lid van de Verenigde Naties kan elk geschil of elke situatie zoals bedoeld in artikel 34 onder de aandacht brengen van de Veiligheidsraad of van de Algemene Vergadering. 2. Een staat die geen Lid is van de Verenigde Naties kan elk geschil waarbij hij partij is onder de aandacht brengen van de Veiligheidsraad of van de Algemene Vergadering, indien hij vooraf ten aanzien van dat geschil de verplichtingen voor een vreedzame regeling zoals in dit Handvest voorzien, aanvaardt. 3. Het optreden van de Algemene Vergadering met betrekking tot zaken die krachtens dit artikel onder haar aandacht worden gebracht, is onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 11 en 12. Artikel 36 1. De Veiligheidsraad kan in ieder stadium van een geschil als bedoeld in artikel 33 of van een soortgelijke situatie passende procedures of methodes tot regeling ervan aanbevelen. 2. De Veiligheidsraad dient rekening te houden met eventuele procedures ter oplossing van het geschil die reeds door de partijen zijn aanvaard. 3. Bij het doen van aanbevelingen ingevolge dit artikel dient de Veiligheidsraad er eveneens rekening mee te houden dat als algemene regel rechtsgeschillen door de partijen dienen te worden voorgelegd aan het Internationaal Gerechtshof, overeenkomstig de bepalingen van het Statuut van het Hof. Artikel 37 1. Indien de partijen bij een geschil zoals bedoeld in artikel 33 er niet in slagen dat geschil op te lossen met behulp van de in dat artikel aangeduide middelen, leggen zij het voor aan de Veiligheidsraad. 2. Indien de Veiligheidsraad van oordeel is dat het voortbestaan van het geschil de handhaving van de internationale vrede en veiligheid inderdaad in gevaar dreigt te brengen, besluit hij of hij zal handelen overeenkomstig artikel 36, dan wel dat hij een zodanige regeling zal aanbevelen als hij passend acht. Artikel 38 Onverminderd de bepalingen van de artikelen 33 tot en met 37, kan de Veiligheidsraad, indien alle partijen bij een geschil zulks verzoeken, de partijen aanbevelingen doen met het oog op een vreedzame regeling van het geschil.
107
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Hoofdstuk VII Optreden met betrekking tot bedreiging van de vrede, verbreking van de vrede en daden van agressie Artikel 39 De Veiligheidsraad stelt vast of er sprake is van een bedreiging van de vrede, verbreking van de vrede of daad van agressie, en doet aanbevelingen, of beslist welke maatregelen zullen worden genomen overeenkomstig de artikelen 41 en 42 tot handhaving of herstel van de internationale vrede en veiligheid. Artikel 40 Om te voorkomen dat de situatie verergert, kan de Veiligheidsraad, alvorens de aanbevelingen te doen of te besluiten tot het nemen van maatregelen als bedoeld in artikel 39, een beroep doen op de betrokken partijen zich te houden aan de voorlopige maatregelen die de Raad noodzakelijk of gewenst acht. Deze voorlopige maatregelen laten de rechten, aanspraken, of de positie van de betrokken partijen onverlet. Indien deze voorlopige maatregelen niet worden nageleefd, houdt de Veiligheidsraad daarmee terdege Artikel 41 De Veiligheidsraad kan besluiten welke maatregelen waaraan geen wapengeweld te pas komt, dienen te worden genomen om zijn besluiten ten uitvoer te brengen en kan de Leden van de Verenigde Naties oproepen om deze maatregelen toe te passen. Deze kunnen omvatten het volledig of gedeeltelijk verbreken van de economische betrekkingen, alsmede van de spoor-, zee-, lucht-, post-, telegraaf- en radioverbindingen en van andere verbindingen, en het afbreken van diplomatieke betrekkingen. Artikel 42 Mocht de Veiligheidsraad van oordeel zijn dat de in artikel 41 bedoelde maatregelen onvoldoende zouden zijn of dat zij onvoldoende zijn gebleken, dan kan hij overgaan tot zulk optreden door middel van lucht-, zee- of landstrijdkrachten als nodig is voor de handhaving of het herstel van de internationale vrede en veiligheid. Zulk optreden kan omvatten demonstraties, blokkades en andere operaties door lucht-, zee- of landstrijdkrachten van Leden van de Verenigde Naties. Artikel 43 1. Ten einde bij te dragen tot de handhaving van de internationale vrede en veiligheid nemen alle Leden van de Verenigde Naties de verplichting op zich aan de Veiligheidsraad, op diens oproep en krachtens een of meerdere bijzondere overeenkomsten, zodanige gewapende strijdkrachten ter beschikking te stellen en zodanige bijstand en faciliteiten, waaronder het recht van doortocht, te verlenen als noodzakelijk zijn voor de handhaving van de internationale vrede en veiligheid. 2. In een dergelijke overeenkomst of overeenkomsten worden de getalsterkte en de aard van de strijdkrachten, hun graad van paraatheid en hun algemene legering, alsmede de aard van de te verlenen faciliteiten en bijstand, geregeld. 3. Over de overeenkomsten of overeenkomsten wordt zo spoedig mogelijk onderhandeld op initiatief van de Veiligheidsraad. Zij worden gesloten tussen de Veiligheidsraad en Leden of tussen de Veiligheidsraad en groepen Leden en zijn onderworpen aan bekrachtiging door de staten die ze ondertekend hebben, overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke procedures. Artikel 44 Wanneer de Veiligheidsraad heeft besloten geweld te gebruiken, nodigt hij, alvorens een Lid dat niet in de Raad is vertegenwoordigd op te roepen strijdkrachten ter beschikking te stellen ter voldoening aan de ingevolge artikel 43 aanvaarde verplichtingen, dat Lid uit om, zo het de wens daartoe te kennen geeft, deel te nemen aan de besluitvorming van de Veiligheidsraad betreffende het gebruik van contingenten van de strijdkrachten van dat Lid. Artikel 45
108
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
Ten einde de Verenigde Naties in staat te stellen dringend geboden militaire maatregelen te nemen, houden de Leden nationale luchtmachtcontingenten voor onmiddellijke inzet beschikbaar met het oog op een gezamenlijke internationale dwangactie. De sterkte en graad van paraatheid van deze contingenten, alsmede de plannen voor hun gezamenlijk optreden worden, binnen de grenzen genoemd in de in artikel 43 bedoelde bijzondere overeenkomst of overeenkomsten, vastgesteld door de Veiligheidsraad, met de hulp van het Generale Staf-Comité. Artikel 46 Plannen voor het gebruik van gewapend geweld worden door de Veiligheidsraad, met de hulp van het Generale Staf-Comité, opgesteld. Artikel 47 1. Er wordt een Generale Staf-Comité ingesteld om de Veiligheidsraad advies en bijstand te verlenen inzake alle aangelegenheden die verband houden met de militaire behoeften van de Veiligheidsraad ter handhaving van de internationale vrede en veiligheid, het inzetten van en de bevelvoering over de aan de Raad ter beschikking gestelde strijdkrachten, de wapenbeheersing en eventuele ontwapening. 2. Het Generale Staf-Comité bestaat uit de Stafchefs van de permanente leden van de Veiligheidsraad of hun vertegenwoordigers. Elk Lid van de Verenigde Naties dat niet permanent in het Comité is vertegenwoordigd, wordt door het Comité uitgenodigd zich daarin te doen vertegenwoordigen, wanneer de doelmatige uitvoering van de taak van het Comité het noodzakelijk maakt dat dat Lid aan de werkzaamheden van het Comité deelneemt. 3. Het Generale Staf-Comité is, onder toezicht van de Veiligheidsraad, verantwoordelijk voor de strategische leiding van de aan de Veiligheidsraad ter beschikking gestelde strijdkrachten. Vraagstukken die met de bevelvoering over deze strijdkrachten verband houden, worden later uitgewerkt. 4. Het Generale Staf-Comité kan, met machtiging van de Veiligheidsraad en na overleg met de daarvoor in aanmerking komende regionale organen, regionale sub-comités instellen. Artikel 48 1. Het optreden dat nodig is ter uitvoering van de besluiten van de Veiligheidsraad voor de handhaving van de internationale vrede en veiligheid geschiedt door alle Leden van de Verenigde Naties of door sommige daarvan, al naar gelang de Veiligheidsraad bepaalt. 2. Die besluiten worden door de Leden van de Verenigde Naties rechtstreeks uitgevoerd of door middel van hun optreden in de daarvoor in aanmerking komende internationale instellingen waarvan zij lid zijn. Artikel 49 De Leden van de Verenigde Naties werken samen ten einde elkaar wederzijds bijstand te verlenen bij het uitvoeren van de maatregelen waartoe de Veiligheidsraad heeft besloten. Artikel 50 Indien door de Veiligheidsraad tegen een staat preventieve maatregelen of dwangmaatregelen worden genomen, heeft elke andere staat, onverschillig of deze al dan niet Lid is van de Verenigde Naties, die zich gesteld ziet voor bijzondere economische problemen, voortvloeiend uit de tenuitvoerlegging van die maatregelen, het recht de Veiligheidsraad te raadplegen ten einde tot een oplossing van deze vraagstukken te komen. Artikel 51 Geen enkele bepaling van dit Handvest doet afbreuk aan het inherente recht tot individuele of collectieve zelfverdediging in geval van een gewapende aanval tegen een Lid van de Verenigde Naties, totdat de Veiligheidsraad de noodzakelijke maatregelen ter handhaving van de internationale vrede en veiligheid heeft genomen. Maatregelen die door de Leden zijn genomen bij de uitoefening van dit recht tot zelfverdediging dienen onverwijld ter kennis van de Veiligheidsraad te worden gebracht en tasten op geen enkele wijze de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid van de Veiligheidsraad ingevolge dit Handvest aan om op
109
‘Een verantwoord en aanvaard risico’: De vredesmissie naar Srebrenica
enigerlei tijdstip over te gaan tot zulk optreden als hij nodig acht voor de handhaving of het herstel van de internationale vrede en veiligheid.
110