Een veilig idee Plan van aanpak sociale onveiligheid op en rond het werk
Een Veilig Idee
P l a n v a n a a n p a k s o c i a l e o n v e i l i g h e i d o p e n ro n d h e t w e r k
Colofon Uitgave: Stichting FNV Pers i.s.m. FNV afdeling Arbeid Opmaak en druk: FNV Reproductie Druk omslag: Drukkerij De Bruijn Amsterdam, augustus 2003
Inhoud Leeswijzer
3
Inleiding
5
1. De FNV-aanpak
7
2. Verbod op alleen werken
13
3. De CAO als veilig voertuig
15
Samenvatting
19
Bijlage
21
Meer weten?
24
Leeswijzer Met dit plan van aanpak vraagt de FNV aandacht voor een actueel thema: sociale onveiligheid op de werkplek. Hieronder leest u wat Nederlands grootste vakcentrale voorstaat: een brede aanpak, want overheid, werkgevers en werknemers moeten dit probleem gezamenlijk tackelen. Hoe? Dat leest u achtereenvolgens in de: Inleiding: – Inleiding en aanleiding om vanuit de FNV aandacht te vragen voor sociale onveiligheid op het werk. Hoofdstuk 1: – Plan van aanpak met 17 punten die de FNV naar voren wil schuiven om het probleem te verkleinen. Voorstellen over wat werkgevers en werknemers, maar ook de overheid kunnen doen. Hoofdstuk 2: – Een thema dat uit de algehele problematiek is gelicht en waar de FNV speciaal aandacht voor vraagt: het alleen werken in risicovolle functies. De FNV wil hier een verbod op. Hoofdstuk 3: – Tips om meer gebruik te maken van een vakbondseigen instrument: de CAO. Wat kun je vanuit primaire, secundaire en tertiaire preventie afspreken in de CAO? Samenvatting Bijlage: – Een overzicht van de meest recente onderzoeken naar sociale onveiligheid. Deze FNV-aanpak beperkt zich overigens tot het onderwerp ‘sociale veiligheid’. Vormen van pesten, seksuele intimidatie en agressie van werknemers onderling op het werk worden hierin niet aan de orde gesteld.
EEN VEILIG IDEE
3
Inleiding Sociale onveiligheid op de werkplek In Nederland werken honderdduizenden werknemers op plaatsen die gevaarlijke en soms levensbedreigende situaties, als gevolg van verhoogde sociale onveiligheid, in de hand kunnen werken. Situaties die kunnen ontstaan door ongewenst en onverwacht gedrag van anderen en waar sprake is van agressie, geweld en intimidatie. Een gevoel van sociale onveiligheid kan door verschillende factoren worden versterkt: bijvoorbeeld door alleen werken, werken in situaties met bepaalde klantgroepen, maar ook werken in openbare ruimtes met slechte verlichting. Voorbeelden in de praktijk zijn de conducteur in overvolle, dan wel bijna lege treinen, de buschauffeur op onveilige trajecten en de bewakingsbeambte op industrieterreinen. Maar ook de caissière, die weliswaar niet alleen werkt, maar wel van zeer nabij in aanraking komt met klanten, is niet veilig. Sinds de kwestie bij een Albert Heijn-vestiging in Amsterdam-Oost staat dit weer volop in de belangstelling. Met name FNV Bondgenoten heeft zich de afgelopen periode veel beziggehouden met sociale onveiligheid: onderdeel van de campagne ‘Onveiligheid spoort niet’ was een Roodboek. Daarin wijst de bond op de noodzaak tot het vergroten van de aandacht voor het thema sociale onveiligheid (april 2002). Nog steeds zijn veiligheidsproblemen bij de NS actueel, nog steeds zijn problemen niet opgelost. De Algemene Onderwijsbond vroeg recentelijk (maart 2003) aandacht voor geweld op scholen.
A a n l e i d i n g v o o r d e F N V- a a n p a k Het thema sociale onveiligheid stond ten tijde van de verkiezingen hoog op de politieke agenda’s. Uit vele geledingen wordt de roep om te breken met de gedoogcultuur luider. Een goed moment voor de FNV om vanuit eigen (arbeids- en welzijns-)perspectief aan te sluiten bij dit thema. Met dien verstande dat de FNV pleit voor een brede en structurele aanpak. Een tweede argument om met dit onderwerp iets te doen, is dat er wekelijks ernstige feiten worden gemeld: – Een pompbediende wordt doodgeschoten (6 januari ’03). – Uit een rapport van de Arbeidsinspectie blijkt dat veiligheidsmaatregelen voor personeel bij veel tankstations niet in orde zijn (8 januari ’03). – VNO-NCW wil bij het vervoeren van geld zelfs het leger inzetten (7 januari ’03). – De directeur van de Arbeidsinspectie pleit voor een verbod op alleen-werk op nachtelijke uren in asielzoekerscentra (3 februari ’03). – Een trambestuurder die in elkaar wordt geslagen, waarna er een korte staking volgt (april ‘03). – En recent een werkneemster in een gevangenis, die alleen werkt en door een delinquent wordt doodgestoken. Daarnaast komen er voortdurend nieuwe onderzoeksgegevens beschikbaar. In mei 2003 verschijnen er nieuwe onderzoeksrapporten: in 2002 zijn 186 taxichauffeurs overvallen, driemaal zoveel als in 1995. Drie chauffeurs kwamen in die periode om. Ook werkenden in de geestelijke gezondheidszorg zijn, veel vaker dan enkele jaren geleden, slachtoffer van agressie, geweld en intimidatie.
EEN VEILIG IDEE
5
Enkele al weer wat oudere gegevens maken de omvang van het probleem inzichtelijk: Bijna zestig procent van de treinconducteurs is in het jaar 2000 geconfronteerd met fysiek geweld. Dertien procent van de taxichauffeurs, twaalf procent van de sociale dienstmedewerkers en huisartsen en tien procent van de verkoopmedewerkers kregen te maken met fysiek geweld. Deze gegevens komen uit een onderzoek in opdracht van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie. Samenvattend kun je stellen dat de omvang van het probleem toeneemt en dat werknemers steeds vaker geconfronteerd worden met sociale onveiligheid. Is agressie en geweld een natuurverschijnsel? Als we sommige werkgevers mogen geloven, valt er weinig te doen aan maatregelen tegen sociale onveiligheid. Het lijkt erop alsof het een maatschappelijk fenomeen is, waarvoor vooral de overheid een oplossing moet vinden. Natuurlijk valt niet te ontkennen dat de mate waarin thans sprake is van geweld en de mate waarin klanten hun agressie uiten ten koste van werknemers, een maatschappelijk probleem van deze tijd is. Hier heeft de overheid inderdaad een taak, bijvoorbeeld door te blijven investeren in welzijnswerk en onderwijs. Maar ook door bij overtredingen snel en accuraat optreden van politie en openbaar ministerie te garanderen. Het is echter te makkelijk om als werkgevers en werknemers alleen te kijken naar de overheid, zeker waar het gaat om meer veiligheid op het werk. Hier heeft de werkgever wel degelijk een eigen verantwoordelijkheid, zoals dat ook geldt voor (bijvoorbeeld) fysieke veiligheid op de werkplek. Waarom moet de werkgever wel investeren in veiligheidsschoenen, maar niet in een pinautomaat op de bezorgwagen? Waarom wel instructie voor het rijden met de vorkheftruck, maar niet voor het omgaan met lastige klanten? Waarom nemen we bedrijfsprocessen wel onder de loep om te voldoen aan een ISO-normering, maar kijken we niet naar mogelijk agressieve reacties vanuit het publiek? Veel werknemers komen in aanraking met verbaal en fysiek geweld bij het uitoefenen van hun functie. Voor een enkeling maakt dit deel uit van het beroep, zoals de politieman en de beveiligingsmedewerker. Voor de meesten niet. Maar desondanks worden zij er niet toevallig en incidenteel, maar vaak juist structureel mee geconfronteerd. Voor een werknemer komt daar bij dat we van hem of haar verwachten dat hij of zij zich in de periode erna welbewust opnieuw begeeft in situaties, die het risico op herhaling met zich meebrengen. De FNV vindt het een omissie dat in veel overheidsplannen agressie jegens werknemers niet die specifieke plaats krijgt die het toekomt.
6
EEN VEILIG IDEE
1. De FNV-aanpak In november 2002 organiseerde FNV Bondgenoten een succesvolle campagne over het thema ‘De gevaarlijke klant’. De bond stelde een manifest op dat zeker ook geldt voor andere sectoren waarin deze problematiek speelt. De vakcentrale FNV wil, voortbordurend op hetgeen er inmiddels door verschillende bonden in gang is gezet, een bijdrage leveren aan het verminderen van de sociale onveiligheid. De FNV wil voorts dit onderwerp op de politieke agenda geplaatst zien. Werknemers moeten met plezier naar hun werk kunnen, moeten in een veilige omgeving hun werk kunnen verrichten. Verpaupering van de werkplek, zeker onder het gesternte van een economische teruggang, ligt op de loer wanneer we het probleem veronachtzamen. En niet alleen de werkplek zelf, ook de werkomgeving, buurten, industrieterreinen en winkelcentra dreigen steeds vaker plaatsen te worden die een gevoel van sociale onveiligheid veroorzaken. De FNV-aanpak bestaat uit de volgende onderdelen: 1.1. Elk bedrijf met risico’s op gebied van sociale onveiligheid moet in de risico-inventarisatie en evaluatie expliciet deze risico’s in kaart brengen en een plan van aanpak opstellen. Op dit moment moeten bedrijven volgens de letter van de Arbo-wet in de risico-inventarisatie en evaluatie (ri&e) aandacht besteden aan risico’s op gebied van sociale veiligheid. Alleen… in de praktijk gebeurt het niet. Er bestaat weinig expertise van Arbo-diensten op dit onderwerp. En de Arbeidsinspectie controleert niet of deze onderwerpen in de ri&e zijn opgenomen. Het is daarom van belang deze verplichting expliciet in de Arbo-wet op te nemen en hierop te controleren. Elk bedrijf moet minimaal op drie onderwerpen een plan van aanpak opstellen: voorzieningen, mensen en procedures (zie voor een uitwerking de volgende punten in het manifest). 1.2. Elk bedrijf met risico’s op gebied van sociale onveiligheid moet jaarlijks de communicatie met klanten evalueren op onderwerpen die mogelijk tot agressief gedrag kunnen leiden. Agressief gedrag valt niet goed te praten. Toch moet erkend worden dat bedrijven soms andere verwachtingen over de dienstverlening wekken dan worden waargemaakt. Als de bus vertraging heeft of als de klant eindeloos moet wachten voordat hij of zij aan de telefoon of de balie wordt geholpen, dan wekt dat irritatie op. Het is daarom noodzakelijk dat bedrijven de communicatie met klanten tegen het licht houden. Worden verwachtingen waargemaakt? Zijn procedures helder en vanuit het oogpunt van de klant niet onnodig omslachtig? Als er een storing is in de dienstverlening, hoe vindt dan de communicatie met klanten plaats?
EEN VEILIG IDEE
7
1.3. Elk bedrijf met risico’s op gebied van sociale onveiligheid moet investeren in voorzieningen om de veiligheid te vergroten. Er bestaat een hele reeks voorzieningen die in aanmerking komen: a. vermindering van de beschikbaarheid van contant geld binnen handbereik van werknemers (door het automatisch afvoeren van geld of het mogelijk maken of bevorderen van pinbetalingen); b. beveiliging van goederen; c. toezicht door middel van camera’s of andere elektronische registratie; d. toegangscontrole (bijvoorbeeld in het openbaar vervoer). De overheid kan de aanschaf van deze investeringen aantrekkelijker maken door fiscale maatregelen (de farbo-regeling). Overigens mag het ondernemingsbeleid zich niet uitsluitend richten op de aanschaf van voorzieningen. Immers, de techniek is een aanvulling op mogelijkheden van werknemers en geen vervanging van werknemers. 1.4. Elk bedrijf met risico’s op gebied van sociale onveiligheid dient procedures vast te leggen om risico’s te verminderen en over hoe te handelen bij calamiteiten. Bedrijven kunnen sociale veiligheid vergroten door te werken volgens goede procedures. Die kunnen betrekking hebben op het communiceren met klanten, het omgaan met klachten van klanten. Maar ook op het beveiligen van goederen, het omgaan met voorzieningen en het handelen bij calamiteiten. Duidelijke procedures moeten binnen het bedrijf bekend zijn. Zo weten werknemers wat hen te doen staat bij sociaal onveilige situaties. 1.5. Elk bedrijf met risico’s op gebied van sociale onveiligheid moet ofwel zelf professioneel beveiligingspersoneel in dienst hebben, ofwel - mogelijk in samenwerkingsverband - een overeenkomst hebben met een bewakingsbedrijf of de politie. Het toezicht houden, gezag uitstralen, handelen bij escalaties en eventueel fysiek optreden is een vak apart en mag je niet tot de taak van de gewone werknemer rekenen. Daarvoor dienen bedrijven, mogelijk in samenwerkingsverband (bedrijvenpool, winkeliersvereniging), een overeenkomst af te sluiten met een beveiligingsbedrijf of de politie. Grotere bedrijven dienen zelf bewakingspersoneel in dienst te hebben. 1.6. Elk bedrijf met risico’s op gebied van sociale onveiligheid moet minimaal één keer per jaar een training geven aan het personeel over hoe om te gaan met gevaarlijke situaties. Net zoals bij fysieke onveiligheid is het noodzakelijk dat werknemers bij sociale onveiligheid weten hoe te handelen. Welke procedures moet je volgen? Hoe ga je om met agressieve of criminele klanten? Hoe voorkom je dat een situatie escaleert? Hoe wordt slachtofferhulp geboden? Elke werknemer moet jaarlijks een training krijgen om gevaarlijke situaties het hoofd te kunnen bieden. Uiteraard moeten de aangewezen bedrijfshulpverleners extra opleidingen krijgen op het gebied van slachtofferhulp of ontruiming bij calamiteiten. De trainingen moeten een onderdeel vormen van een leercyclus: doelen stellen, effect meten, bijsturen. Veel trainingen zijn hier nog onvoldoende op gericht.
8
EEN VEILIG IDEE
1.7. Alle werknemers in beroepen met risico’s op agressie en criminaliteit moeten worden voorzien van de mogelijkheid om binnen drie minuten hulp in te roepen. Veel onveilige situaties in contacten met klanten doen zich voor als de werknemer alleen is, of zich in een kwetsbare positie bevindt. Het komt voor als de werknemer alleen in de winkel of in het openbaar vervoermiddel is. Maar denk bijvoorbeeld ook aan de werknemer die een geldcassette moet wegbrengen. Veel situaties kun je als werknemer zien aankomen, omdat de klant of de passagier zich verdacht gedraagt, of omdat de situatie uit de hand dreigt te lopen. Als de werknemer over een mogelijkheid beschikt via een melder op het lichaam of in de kleding een noodsignaal te verzenden, kan er snel hulp komen. Daardoor escaleert de situatie wellicht niet, of wordt de werknemer uit een benarde positie bevrijd. De melder moet zijn aangesloten op een lokale meldlijn, hetzij van het eigen bedrijf, hetzij van de politie (bijvoorbeeld in het geval van bus- of taxivervoer), hetzij van de winkeliersvereniging. De meldlijn garandeert professionele hulp binnen drie minuten. 1.8. Ongevallen als gevolg van sociale onveiligheid, met mogelijk ernstig lichamelijk of geestelijk letsel, moeten altijd bij de Arbeidsinspectie worden gemeld. Volgens de Arbo-wet moeten bedrijven alle ongevallen in de werksituatie, die leiden tot ziekenhuisopname of ernstig lichamelijk of geestelijk letsel, melden bij de Arbeidsinspectie. Die doet vervolgens een ongevalonderzoek, waarbij ze de toedracht van het ongeval in kaart brengt en kijkt of er overtredingen zijn begaan. Volgens de letter van de wet moeten ook ernstige ongevallen als gevolg van sociale onveiligheid bij de Arbeidsinspectie worden gemeld. Dit is echter niet gebruikelijk en de Arbeidsinspectie wijst hier niet op in de eigen voorlichting. Bij een overval en agressie waarschuwen bedrijven veelal alleen de politie om de dader te pakken te nemen. Hier wordt echter een kans gemist om mogelijk onveilige situaties in het bedrijf te verbeteren. 1.9. De overheid moet actief beleid voeren om recidive te voorkomen. Ondernemingen en werknemers klagen er met recht over dat de overheid in gebreke blijft, als het gaat om het vervolgen van daders en het voorkomen dat daders opnieuw in de fout gaan. Werknemers worden soms telkens door dezelfde gevaarlijke klanten bedreigd. Er dienen dus overeenkomsten te worden afgesloten tussen branches en de landelijke overheid. Daarnaast kunnen er lokale afspraken worden gemaakt, afhankelijk van de lokale omstandigheden. Hierbij moet er sprake zijn van een wederzijdse resultaatverplichting: ondernemingen dienen een preventiebeleid te voeren, maar dan moet de overheid zich wel een betrouwbare partner tonen. 1.10. Op slachtofferhulp mag niet worden bezuinigd. Slachtofferhulp voor werknemers is belangrijk. Door een goede hulp aan slachtoffers kun je voorkomen dat werknemers getraumatiseerd blijven. Hier ligt uiteraard een taak voor ondernemingen. Daarnaast dient de overheid te zorgen voor een goede infrastructuur. Subsidie van de overheid aan de Stichting Slachtofferhulp moet gehandhaafd blijven. Overigens zal FNV Bondgenoten leden de weg wijzen naar snelle en goede opvang en begeleiding, wanneer zij te maken hebben gehad met vormen van agressie of geweld.
EEN VEILIG IDEE
9
1.11. Werkgevers moeten zichtbaar maken wat zij hebben geïnvesteerd in het verkleinen van de sociale onveiligheid. Werkgevers hebben, net zoals werknemers, last van sociale onveiligheid. Van werkgeverszijde wordt gezegd dat er veel wordt geïnvesteerd in het vergroten van de veiligheid van personeel. Toch blijkt daar in financiële jaarverslagen weinig van. In de meeste verslagen ontbreekt een overzicht van deze investeringen. Het aanbrengen van camera’s, die in veel gevallen lang niet alles registreren, wordt gezien als een ‘flinke’ investering. Bij het plaatsten van camera’s is het voor werknemers overigens lang niet altijd duidelijk wat er met opnames gebeurt, wie er naar mag kijken en wie dergelijke opnames mag bewaren. Ook hierover zouden heldere afspraken moeten komen. Mogelijk bewijs zou wel eens onbruikbaar kunnen worden in een rechtsgang, wanneer daar onrechtmatig mee is omgesprongen. Werkgevers zouden zichtbaar moeten maken wat ze werkelijk hebben gedaan aan het vergroten van de veiligheid. Zij zouden dit standaard moeten vermelden in hun (financieel of sociaal) jaarverslag. 1.12. De Ondernemingsraad/personeelsvertegenwoordiging moet bij de aanpak betrokken worden. Personeel heeft vaak een goed beeld van het type klant, soort situatie en van mogelijk gevaar. Samen met het personeel moet beleid gemaakt worden ter vergroting van het veiligheidsgevoel. Dit beleid kan dan - geaccordeerd door de OR/personeelsvertegenwoordiging - gevoegd worden bij het plan van aanpak, als onderdeel van de RI&E. 1.13. Geen beleid betekent een bestuurlijke boete. Het ontbreken van beleid om agressie en geweld tegen te gaan, is als strafbaar feit opgenomen in de boetelijst van de Arbeidsinspectie. Merkwaardig genoeg rept de interne instructie van de Arbeidsinspectie over agressie & geweld niet over deze mogelijkheid. De FNV is voorstander van het sneller toepassen van deze sanctiemaatregel. 1.14. Uitbreiding regelgeving in de lijn van artikel 3.39 en 3.40 Arbobesluit. In het Arbo-besluit staan nadere veiligheidsvoorschriften voor benzinestations om risico’s te verkleinen. Onveiligheid heeft zich inmiddels echter wijd verbreid. Het komt daarom nogal willekeurig over dat in het Besluit wel aanvullende regelgeving staat voor benzinestations, maar dat het voor andere onveilige sectoren ontbreekt. Want wat te denken van nachtwinkels, tabak- en drankwinkels, psychiatrische en penitentiaire inrichtingen, e.d.? 1.15. Meer inzet op het schoonhouden van de werkomgeving. Criminaliteit gaat vaak samen met vervuiling en verpaupering. De FNV vindt daarom dat gemeentelijke reinigingsdiensten winkelcentra, de omgeving van kantoren en industrieterreinen enzovoort schoon moeten houden. Deze diensten moeten dan wel worden uitgebreid. Ook kunnen winkeliersverenigingen en andere betrokkenen zelf hun steentje bijdragen. Op een aantal plaatsen hebben winkeliers inmiddels de handen ineen geslagen om het eigen gebied extra schoon te houden.
10
EEN VEILIG IDEE
1.16. Werknemers moeten op veilig vervoer van en naar het werk kunnen rekenen. Speciale aandacht vraagt de FNV voor vervoer van en naar het werk. Werk speelt zich veelal af buiten dichtbevolkte gebieden. Zeker in de avonduren en bij nachtdiensten kan het vervoer naar en van het werk zorgen voor angst en een gevoel van sociale onveiligheid. Ook hier gaat het om een divers spectrum, zoals schoolgebouwen, industrieterreinen en kantoorparken. Genoeg verlichting rondom het gebouw, een bushalte dichtbij of gemeenschappelijk vervoer van en naar stations kan bijdragen aan grotere veiligheid. 1.17. FNV zet zich op meerdere niveaus in om sociale veiligheid te bevorderen. De eisen in dit FNV-plan zijn voor een deel verlangens, gericht aan de politiek. De FNV zal het maatregelenpakket overbrengen aan politiek en centrale werkgeversorganisaties en het op de agenda zetten van overlegorganen als de Sociaal Economische Raad (SER) en de Stichting van de Arbeid (StAr). Daarnaast is ook het CAO-overleg een mogelijkheid om sociale veiligheid aan de orde te stellen. Dat is overigens nu al gebeurd in o.a. de supermarktsector, de spoorwegen en de slijterijen. In het volgende hoofdstuk gaan wij daar dieper op in. De FNV vindt het wenselijk dat bonden met werkgevers in bepaalde risicobranches en met de overheid een arboconvenant afsluiten over sociale veiligheid. Verder kan bij afspraken over branchegerichte Arbo-dienstverlening het beleid en de ondersteuning door Arbo-diensten op het terrein van sociale veiligheid aan de orde komen. Daarnaast willen de bonden kaderleden beter toerusten om sociale veiligheid in het bedrijf aan de orde te stellen. Kaderleden van FNV Bondgenoten kunnen via de vgwm-telefoon van de bond advies op maat krijgen. Op de websites van de FNV en de bonden is informatie te vinden over sociale (on)veiligheid.
EEN VEILIG IDEE
11
2. Verbod op alleen werken De FNV vraagt expliciet aandacht voor beroepen en functies, waarin de kans op ernstige risico’s wordt vergroot door het feit dat het werk ‘alleen’ moet worden verricht. Meer inzoomend op risicovolle beroepen en situaties blijkt dat het gevoel van sociale onveiligheid groter is onder personeel dat alleen werkt. Slechts in een enkel specifiek geval is alleen werken verboden. En dan meestal alleen ter voorkoming van fysieke veiligheids- en gezondheidsrisico’s Zo is ‘alleen-arbeid’ bij duikwerkzaamheden en bij het werken in besloten ruimtes – zoals het schoonmaken van een opslagtank - verboden. Onder ‘alleen-werken’ verstaat de Arbeidsinspectie: het buiten directe gehoorsafstand en het gezichtsveld van anderen verrichten van werkzaamheden. Deze definitie is, wanneer het gaat om het beperken van sociale onveiligheid, ontoereikend: denk maar aan de buschauffeur op een nachtelijk risicotraject. Die zit midden tussen ‘de anderen’ en dat is in deze situatie nu juist de kern van het probleem. In de arbowetgeving is dus nauwelijks iets geregeld over alleen-werken. Veel winkelpersoneel staat zeer regelmatig alleen en voelt zich niet ‘senang’ bij het binnentreden van bepaalde groepen en typen klanten (bijvoorbeeld onder invloed van drugs en/of drank). Politieagenten moeten wellicht binnenkort weer alleen hun rondes maken. Conducteurs en chauffeurs rijden alleen op risicovolle bus- en tramlijnen in nachtelijke uren (in België is hier enkele jaren geleden landelijk voor gestaakt!). En verplegend personeel op psychiatrische afdelingen draait nog regelmatig alleen dag- en nachtdiensten. Maar bijvoorbeeld ook onderwijzend personeel voelt zich in toenemende mate bedreigd door leerlingen en ouders. Op basis van verricht onderzoek (zie bijlage) is het mogelijk om risicoverhogende factoren te benoemen. Wanneer er sprake is van dergelijke factoren zou er een verbod moeten ingaan op alleen-arbeid. Te denken valt aan: nacht- en avondwerk, in stedelijk gebied, alleen verricht en in aanwezigheid van onbekend publiek, waarbij soms ‘slecht nieuws’ moet worden meegedeeld. Bijvoorbeeld buschauffeurs op risicoroutes, politieagenten op bepaalde uren werkzaam, bewakers/verpleegkundigen in psychiatrische afdelingen e.d. zouden onder een dergelijk verbod kunnen vallen. De discussie rondom de Melketiers en het wegvallen van een deel van de werkgelegenheid c.q. het toenemen van de werkloosheid sluit goed aan bij dit pleidooi. Meer dan één werknemer op een risicobuslijn, twee bewakers op de psychiatrische afdeling, twee pompbediendes in de nachtelijke uren e.d. vermindert de kans op (dodelijke) ongelukken. Het vergroot het gevoel van veiligheid op het werk. Daarnaast dienen we in ogenschouw te nemen dat uitval als gevolg van geweld en onveiligheid langdurig kan zijn. Dit brengt hoge kosten met zich mee. Een werknemer die uitvalt door agressie en geweld is langdurig uit de running. Zo iemand heeft (para-)medische begeleiding nodig. Een werknemer met een modaal inkomen die één jaar ziek is, kost de werkgever ongeveer 45.000 euro bruto. Met een vervanging van een halve formatieplaats, liggen de kosten rond de 75.000 euro.
EEN VEILIG IDEE
13
3. De CAO als veilig voertuig De CAO is voor de FNV het meest geijkte instrument om afspraken vast te leggen. Afspraken rondom de aanpak van sociale onveiligheid passen daarom goed in de CAO. Reden om er hier nader op in te gaan.
Wa t i s e r i n C A O ’s a f g e s p ro k e n o v e r s o c i a l e v e i l i g h e i d ? Uit raadpleging van de CAO-databank van de FNV blijkt dat er niet veel afspraken zijn over sociale veiligheid. Een aantal bedrijven, zoals de NS, heeft aparte regelingen die buiten de CAO om werken. In de CAO-bijlage van Jamin en in de CAO Levensmiddelenbedrijf staat een monitorlist Geweld & Agressie Supermarktbranche. Met deze checklist kun je tekortkomingen en risicomomenten in kaart brengen. Vervolgens kun je bij geconstateerde tekortkomingen maatregelen opstellen. Wat er met de uitkomsten van de checklist moet gebeuren staat niet in de CAO’s. In de CAO Detailhandel AGF (aardappelen groente en fruit) staat onder protocol 4 een en ander over veiligheid in de winkels : “….bij de ondernemers in de branche bevorderen dat maatregelen worden getroffen betreffende de veiligheid van winkel en hun personeel. Daarbij zullen de volgende zaken aan de orde zijn: • geldafhandeling • opening en sluitingsprocedure • preventie van overvallen / diefstallen • training en instructie • nazorg voor medewerkers die slachtoffer zijn geworden.” Deze afspraak geeft enigszins de gemiddelde status aan van het niveau van afspraken: goede intenties, maar weinig concreet. Antwoord op de vragen “hoe, wat , wie en wanneer” zijn niet aangegeven. Naleving wordt zo bemoeilijkt. Een ander voorbeeld van een CAO waarin iets over sociale onveiligheid staat, is de CAO voor de DoeHet-Zelf-branche waarin onder art. 9.2 staat vermeld: “De werkgever zal een veiligheidsbeleid voor de onderneming en de vestigingen opstellen. Daartoe dient in ieder geval regelmatig een risicoanalyse te worden gemaakt, gericht op veiligheid, agressie en geweld in verband met het werk. In het op basis van de inventarisatie te ontwikkelen beleid dient in ieder geval aandacht te worden gegeven aan de openings- en sluitingsprocedures en – omstandigheden m.b.t. het tegenhouden en aanhouden van winkeldieven, het beleid inzake intern en extern geldtransport, het technisch veiliger maken van de winkel, het beleid inzake het handelen in geval van overvallen en aan slachtofferhulp en slachtofferbegeleiding. De ondernemingen worden dringend aanbevolen de veiligheidsmaatregelen waar mogelijk toe te passen of uit te voeren.”
EEN VEILIG IDEE
15
Samenvattend: in weinig CAO’s staan concrete, heldere afspraken over de aanpak van sociale onveiligheid. En de afspraken die er zijn hebben betrekking op training van personeel en het doen van onderzoek. Wat voor onderzoek dat is blijft overigens vaag. Ook is er sprake van goede, maar nogal vrijblijvende intenties à la “er wordt aandacht gegeven aan.” Oorzaak van deze nogal vage bewoordingen is dat CAO’s vooral gericht zijn op de primaire arbeidsvoorwaarden en werkgelegenheid. Arbo, en ook agressie en sociale onveiligheid, hebben niet altijd de grootste prioriteit. Dit heeft deels te maken met de gedachte dat de overheid er moet zijn om als eerste deze problemen op te heffen. Het is ook terug te voeren op kennistekort op dit terrein. Intentieafspraken zijn zo moeilijk om te zetten in uitvoering en monitoring van het uitgevoerde beleid.
Mogelijke CAO-afspaken Het behoeft geen betoog dat een aantal voorbeelden, die wat verder gaan dan de passage uit de boven geciteerde CAO’s, nuttig en nodig zijn. Zo noemen we de basale afspraak om in het kader van een Risico Inventarisatie & Evaluatie (RI&E) te komen tot een onderzoek naar mogelijke vormen van sociale onveiligheid. Voor veel bedrijven zal dit onderzoek niet al te complex zijn. Immers, betrokken werknemers kunnen waarschijnlijk heel goed aangeven waar gevoelens van sociale onveiligheid vandaan komen. Zo worden nogal wat winkelbedrijven geconfronteerd met diefstal en organisaties met loketten zijn bekend met agressieve klanten. Bij grotere ondernemingen kan een en ander complexer liggen. Zo kan hier de locatie van het bedrijf zelf al een probleem zijn en kan de problematiek functie- en /of afdelingsgebonden zijn. Het is zaak om in onderzoek de risicofactoren goed in beeld te krijgen. Centrale gedachten daarbij zijn: ‘ Welke handelingen zijn wanneer risicovol? En wat kunnen we doen om hieraan blootgestelde werknemers te beschermen?’ Onderzoek verrichten naar de aard en omvang van sociale onveiligheid is dus een eerste stap. Een vervolgstap is het probleem aanpakken. Het is van belang om stappen te ondernemen waarvan je meetbaar kunt vaststellen of ze al dan niet werken. Het neerzetten van camera’s zonder verdere actie heeft weinig nut: grote kans op het zogeheten ‘vogelverschrikkerseffect’ . Maar ook: doen de camera’s het wel goed? Wanneer worden beelden bekeken en door wie? Om in de CAO meer vast te leggen dan goede intenties kunnen partijen ingaan op de mogelijkheden van primaire, secundaire en tertiaire preventie. Primaire preventie is erop gericht om de problematiek bij de bron aan te pakken: in dit geval op het wegnemen van agressie en gevoelens van onveiligheid. De beste preventie begint reeds in de ontwerpfase. Bij het ontwerp van nieuwe winkelcentra, kantoren en gebouwen zouden architecten en opdrachtgevers rekening moeten houden met agressie-preventieve maatregelen. Veel panden worden overigens gerenoveerd vanwege bijvoorbeeld de aanwezigheid van asbest. Terecht, want asbest kan dodelijk zijn. De vraag is echter of je winkelcentra met veel agressie en sociale onveiligheid niet ook dient te verbouwen om werknemer en klant te beschermen tegen onheil.
16
EEN VEILIG IDEE
Andere voorbeelden van primaire preventie zijn: • goede verlichting rondom het gebouw • betalen alleen nog met een creditcard, chipknip e.d. • hek om het parkeerterrein • opheffen van te lange wachttijden en vertraging om agressie te voorkomen • twee personeelsleden in.plaats.van één bestuurder op tram / bus op bepaalde routes • werk benoemen dat niet alleen mag worden gedaan • het openen en sluiten van winkels altijd laten doen door twee personeelsleden • alleen werken op risicovolle uren en in risicovolle omgevingen verbieden • heldere afspraken in ‘wat te doen bij’ (zoals dieven aanhouden, wanneer politie waarschuwen, wat te doen bij een overval) • het monitoren van getroffen maatregelen. Secundaire preventie biedt werknemers bescherming tegen onveiligheid. Het gevaar zelf blijft bestaan, maar kan de werknemer veel moeilijker bereiken, het zgn. vertragingseffect. Voorbeelden hiervan zijn: • glaswand tussen cliënt en werknemer • detectiepoorten bij binnenkomst en/of vertrek van cliënten • volgen van weerbaarheidcursussen • het dragen van een waarschuwingsinstrument • contracten afsluiten met beveiligingsbedrijven • gezamenlijk beleid maken met nabij gelegen winkels/bedrijven Een derde variant is het nemen van maatregelen voor de opvang van slachtoffers: de zogeheten tertiaire preventie. Hoewel veel bedrijven roepen dat ze hier veel aan doen, blijkt dat in de praktijk tegen te vallen. De afspraken hierover dienen natuurlijk verder te gaan dan het aanbieden van een sterke kop koffie en een bezoekje aan de Arbo-dienst. Er moet een werkwijze op schrift zijn uitgewerkt, waarin staat omschreven dat een getroffen werknemer gebruik kan maken van een aantal mogelijkheden, zoals: • een aantal bezoeken bij een deskundige op dit gebied • een aantal dagen of weken verlof • de mogelijkheid tijdelijk een andere taak te vervullen.
EEN VEILIG IDEE
17
Samenvatting De FNV pleit voor: 1. Meer veiligheidsmaatregelen in de bedrijven (zie hoofdstuk 1). Preventieve maatregelen en investeringen daarin verkleinen de kans op ongewenste situaties. Kosten kun je beter besteden aan een groter gevoel van sociale veiligheid, een veiliger werkplek zowel voor werknemers als klanten, een lager ziekteverzuim en meer werkgelegenheid, dan aan uitkeringen en ziektekosten. In het geval van preventie zullen te maken kosten op termijn kunnen worden terugverdiend. 2. Een verbod op alleen werken in echt risicovolle beroepen, waar via onderzoek van bekend is dat daar een grote mate van gevaar een rol speelt (zie hoofdstuk 2). De vraag of het anno 2003 nog verstandig is om werknemers alleen te laten werken op plaatsen en tijdstippen waar een ‘gewoon’ mens beslist niet wil zijn, lijkt gerechtvaardigd tegen de achtergrond van recente onderzoeksuitkomsten. 3. Het agenderen van het onderwerp sociale onveiligheid in de overlegorganen, zoals de Stichting van de Arbeid, SER-commissie Arbo e.d. De FNV wil dit onderwerp op de overlegtafel. Samen met overheid en werkgevers moet gewerkt worden aan een veiliger situatie op het werk. 4. Meer aandacht in CAO’s voor sociale onveiligheid (zie hoofdstuk 3) . Bonden kunnen zelf in de CAO afspraken maken die verder gaan dan ‘onderzoek doen’. Zeker in branches waar de problematiek nagenoeg bekend is, kunnen er meer concrete afspraken worden gemaakt vanuit oogpunt van preventie. 5. Heldere regelgeving over sociale onveiligheid. De overheid is een belangrijke partner om het probleem ter hand te nemen. Duidelijke regelgeving in de Arbo-wet, maar ook inzet van (gesubsidieerde) arbeid daar waar nodig, kan sociale veiligheid doen toenemen. 6. Veilige transportmogelijkheden van en naar het werk en verhoging van sociale veiligheid op afgelegen terreinen en werklocaties. Werknemers hebben recht op veilig vervoer naar en van het werk. Iedere dag opzien tegen de reis naar en van het werk, omdat bedreiging of mogelijk erger gevaar op de loer ligt, is onacceptabel.
EEN VEILIG IDEE
19
Bijlage Overzicht van uitkomsten uit recent onderzoek: Geweld tegen werknemers in de (semi-) openbare ruimte: een onderzoek door het Ministerie van Binnenlandse zaken en het Ministerie van Justitie, 2001, uitgevoerd door Bureau Driessen. 8 beroepsgroepen zijn onderzocht: politieagenten penitentiaire inrichtingswerkers (PIW) sociale-dienstmedewerkers treinconducteurs huisartsen ziekenhuismedewerkers verkoopmedewerkers taxichauffeurs Voornaamste uitkomsten: 71 procent van alle onderzochte werknemers, is de afgelopen twaalf maanden geconfronteerd met verbaal geweld (schelden, dreigen e.d.). PIW-ers, politie en sociale-dienstmedewerkers scoren het slechtst: van hen werd meer dan 78 procent geconfronteerd met verbaal geweld. 31 procent is geconfronteerd met een serieuze bedreiging. 38 procent kreeg te maken met persoonlijk fysiek geweld. Ook hier scoren politie en treinconducteurs slecht (resp. 59 en 55 procent). 9 procent raakte gewond, 6 procent moest zich medisch laten behandelen. 39 procent van de totale onderzoeksgroep kreeg te maken met een geweldsincident. Geweldsincidenten worden meestal veroorzaakt door één persoon (67 procent), bijna altijd een man (92 procent). Gemiddelde leeftijd dader: 29 jaar. 6 procent kreeg te maken met geweld en agressie door een collega. Mannen worden significant vaker geconfronteerd met geweld dan hun vrouwelijke collega’s. Risicofactoren in de werkomgeving: werknemers in stedelijke gebieden, die voltijds werken, die buiten de normale werktijden werkzaam zijn, die met veel publiek in aanraking komen, die veel tijd aan publiekscontacten besteden, die met onbekend publiek in aanraking komen, die wel eens een slechtnieuwsboodschap moeten overbrengen, die werkzaam zijn in vrij toegankelijke werkruimten of die alleen werken, lopen meer kans met geweld te worden geconfronteerd. Maar ook een op de tien verkoopmedewerkers wordt ieder jaar slachtoffer van fysiek geweld. 44 procent van de conducteurs wordt jaarlijks bespuugd, 7 procent van de ziekenhuismedewerkers heeft jaarlijks te maken met seksuele handtastelijkheden.
EEN VEILIG IDEE
21
Uit de Politiemonitor van 2000 bleek dat 31 procent van de bevolking zich wel eens onveilig voelt. Bij de onderzochte werknemers ligt dat percentage tweemaal zo hoog, 67 procent. Slecht 38 procent van de onderzochte werknemers is van mening dat hun veiligheid, rekening houdend met de aard van het werk, voldoende gewaarborgd wordt door de eigen organisatie. Uit eerder verricht onderzoek blijkt dat 38 procent van de werkgevers organisatorische maatregelen heeft genomen, 40 procent heeft bouwtechnische maatregelen genomen en 23 procent doet aan nazorg (Van Amstel & Evers, 1995). Andere beroepsgroepen, waarover iets te zeggen valt op basis van verricht onderzoek: Geweld tegen toezichthouders. Onderzoek Eysink e.a. 1996 (stadswachten, ongeveer 3000 in Nederland). In 1995 kreeg 62 procent van alle toezichthouders met een of meer vormen van agressie en geweld te maken, 5 procent kreeg met fysiek geweld te maken. 12 procent voelde zich onveilig op het werk. Geweld tegen bewakingspersoneel. Onderzoek Van der Velden & Visser, 1995. (ongeveer 18.000 werknemers). 58 procent heeft ooit, dat wil zeggen. een of meerdere keren te maken gehad met bedreigingen. 15 procent werd bedreigd met fysiek geweld, 5 procent werd met een steek- of vuurwapen bedreigd. Van de slachtoffers geeft 15 procent aan dat incidenten zich maandelijks, soms wekelijks voordoen. Geweld tegen thuiszorgmedewerkers, ongeveer 155.000 werknemers in de thuiszorg. Veel verbaal geweld en seksuele intimidatie, volgens vertrouwenspersonen. Onveiligheidsgevoelens ontstaan vooral in de nachtarbeid. Geen gedegen onderzoek naar geweld in deze sector. Informatie op basis van gesprekken met vertrouwenspersonen. Geweld in de verslavingszorg, ongeveer 4000 werknemers. In 1985 een dode gevallen. Geweld in en rond de methadonbus is algemeen bekend. Geen landelijk onderzoek beschikbaar. Geweld tegen maatschappelijk werkers, 15.000 maatschappelijk werkers in 40 sectoren. Geen onderzoek beschikbaar. Beleidsmedewerker VOG (overkoepelend Orgaan voor Welzijn en Hulpverlening) meldt dat geweld zich voordoet bij slecht-nieuwsgesprekken. Ook seksuele intimidatie is een probleem. Geweld tegen medewerkers in de psychiatrie, ongeveer 44.000 werknemers. Onderzoek: ja, hoewel enigszins verouderd (Oud & Van de Pasch1991, Van der Velden & Herpers 1994). 65 procent van de verpleegkundigen van een APZ (Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis) bleek toen (1991) iets lichamelijks te zijn aangedaan. 40 procent heeft te maken met schelden, 20 procent met slaan en schoppen. Uit onderzoek 1994 blijkt dat 22 procent van de medewerkers minimaal 1maal per jaar letstel oploopt. In 1991 al had 52 procent van de medewerkers een of meerdere keren te maken met serieuze bedreigingen. Per jaar wordt 69 procent van de medewerkers een of meerdere keren geconfronteerd met bedreiging, lichamelijk of seksueel geweld. Geweld tegen personeel van woningcorporaties, ongeveer 23.000 mensen werkzaam in de sector. (Onderzoek: Stafbureau Bewonerszaken Rotterdam 1992, Nationale Woningraad 1993 en Water 1995). Voornamelijk verbaal geweld in de vorm van schelden en bedreigen. Ook vernieling aan auto’s en kantoor.
22
EEN VEILIG IDEE
Geweld tegen horecapersoneel, (30 procent is cafe/disco, 20 procent is cafetaria, 20 procent is restaurant, 5 procent is coffeeshop) 174.000 werknemers. Onderzoek voorradig (Van Dijk, Van Soomeren 1990, Bovenkerk & Lempens 1996, Hoogeboom & Hoogeboom-Statema 1996 & 1998) . Hier komt alles voor: mishandeling, afpersing, overvallen, zelfs moord. In 1992 konden 25 moorden van de 250 in verband worden gebracht met de horeca., 10 vonden er in horecagelegenheden plaats. In 1995 430 overvallen in de horeca, in 1998 waren dit er 518. Geweld tegen leerkrachten, 393.000 werknemers, waarvan er 142.000 in B.O en 130.000 in H.O. Geweld op school is uit Amerika komen overwaaien. Onderzoek in 1997, 1998 en 1999 (Lankheet 1998, Barlingen e.a. 1997, ASVOS 1999). In het schooljaar 1995-1996 heeft 9 procent van de basisschoolleerlingen wel eens gevochten met de docent. 25 procent heeft de docent uitgescholden. In 1997 bleek 49 procent het schoolpersoneel in V.O te lijden van verbaal geweld, 15 procent werd gediscrimineerd. Zeer recent (februari 2003) heeft de FNV-onderwijsbond AOb een enquête over agressie en geweld gehouden onder 430 leraren, middenmanagers en directieleden. Een op de tien leraren op de basisschool maakt een situatie mee van slaan en schoppen. 16 procent van alle onderzochten wordt verrot gescholden, 7 procent wordt fysiek bedreigd door kind en/of ouder. Geweld tegen postbodes en bezorgers, 38.000 postbodes werkzaam. Opvallend detail: het aantal geregistreerde hondenbeten is 70 per jaar. Informatie vanuit de afdeling Human Resource van de PTT. Meest actuele onderzoeken: Recherche Rapport Overvallen in Nederland, jaaroverzicht 2002 Voornaamste uitkomst: In 2002 werden in totaal 2564 overvallen gepleegd, een lichte daling ten opzichte van 2001. Rapportage Sociale veiligheid van het personeel in het openbaar vervoer 2003, TripConsult, Breda, juni 2003. Voornaamste uitkomsten: De agressie tegen bestuurders, controleurs en andere medewerkers van het openbaar vervoer is in het afgelopen jaar toegenomen. Bijna driekwart (73 procent) van hen kreeg te maken met lichte tot ernstige incidenten tegen 62 procent in het jaar daarvoor. In de helft van de gevallen betreft het zwaardere incidenten als mishandeling, diefstal en bedreiging. Bij de rest gaat het om lastigvallen en pesten. Metromedewerkers krijgen het vaakst te maken met agressieve passagiers en buspersoneel het minst. Van de metromedewerkers krijgt 60 procent te maken met de ergste en ook strafbare vormen van agressie, zoals mishandeling en bedreiging. Zij geven met 4,9 dan ook het laagste cijfer voor hun veiligheid. Tram- en buspersoneel geeft er een magere zes voor. De meeste incidenten doen zich voor bij centraal stations en op werkdagen tussen zeven uur ‘s ochtends en half tien ‘s avonds. Het personeel voelt zich juist op zaterdag het minst veilig. Opvallend is ook dat minder ondervraagden zich onveilig of zeer onveilig zegt te voelen: dat daalde in de afgelopen twaalf maanden van 58 naar 52 procent. Als oplossing zien de openbaarvervoermedewerkers het liefst meer camera’s die de passagiers in de gaten houden, een betere bescherming van hun bestuurdersplaats en een beter intern communicatiesysteem. Sommigen pleiten ook voor handboeien en pepperspray om zich te verdedigen.
EEN VEILIG IDEE
23
Meer weten? Wie meer wil weten of lid van de FNV wil worden kan bellen met de FNV Servicelijn, 0900 330 03 00 (€ 0,10 per minuut). Voor verdere informatie kunt u ook kijken op de websites: www.fnv.nl Klik op werk & geld, thema, ongewenst gedrag. Hier kunt u de brochure ‘Een veilig gevoel’ vinden, waarin tips worden gegeven om de sociale veiligheid in het eigen bedrijf te vergroten. www.arbobondgenoten.nl Onder agressie en intimidatie vindt u een veelheid aan informatie. www.bbzfnv.nl Hier kunt u lezen over de gevolgen voor werknemers van agressie op de werkplek.
EEN VEILIG IDEE
25