VLEUGELS I., GOS E., NICAISE I., Arbeidsmarktniches voor tewerkstelling van OCMW-cliënteel in Vlaanderen, De Gemeente, 1996(10), p.602-605
EEN PLAATS VOOR ONZE CLIËNTEN. Arbeidsmarktniches voor tewerkstelling van OCMW-cliënteel in Vlaanderen. Ilse Vleugels Erik Gos Ides Nicaise 11 OCMW’s van Vlaamse centrumsteden (Aalst, Brugge, Genk, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas, Turnhout) hebben samen het initiatief genomen tot dit onderzoek. Via de werkgroep ‘OCMW’s van Centrumsteden’ van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten, en met de steun van het Gemeentekrediet, zoeken zij naar een gezamenlijke strategie om hun cliënten terug te integreren door hen niet alleen een minimuminkomen en begeleiding te verzekeren, maar hen ook terug op weg te zetten naar werk. Deze studie poogt hiertoe bij te dragen door, voor Vlaanderen in zijn geheel en voor de 11 betrokken centrumsteden in het bijzonder, de arbeidsmarktniches te identificeren waar mensen met weinig troeven kans maken om toch aan de slag te geraken. Dit gebeurt zowel binnen de reguliere arbeidsmarkt als in de sociale tewerkstelling; zowel binnen bestaande segmenten als binnen de nieuwe markten.
1.
De huidige reguliere arbeidsmarkt
Onder ‘arbeidsmarktsegmenten’ verstaan we hier subsectoren (NACE 3digitniveau) en beroepsgroepen (NIS 3-digitniveau). Bij deze eerste invalshoek werd gekeken naar arbeidsmarktsegmenten waarin laaggekwalificeerden recent nog in beduidende aantallen terecht konden. Het diploma-criterium op zich is voor dit doel te ruw : immers, 45% van de werkende beroepsbevolking in Vlaanderen heeft hoogstens een diploma van het lager secundair onderwijs (LSO). Trouwens, een werknemer met enkel een lager onderwijsdiploma maar 25 jaar beroepservaring (en misschien ook bijscholing) is wellicht méér gekwalificeerd dan een schoolverlater met een HSO-diploma menswetenschappen. Daarom werd bijkomend rekening gehouden met de leeftijdsstructuur van de laaggeschoolden per sector en met de dynamiek van het personeelsverloop. Zijn er in een bepaald segment relatief veel jonge laaggeschoolden en worden er bij nieuwe vacatures weinig eisen gesteld inzake diploma en ervaring, dan kunnen we besluiten dat dit segment echt toegankelijk is voor laaggekwalificeerden. Ook andere parameters zoals geslacht en nationaliteit werden geanalyseerd. De
gebruikte bestanden zijn de Volkstelling van 1991 en de Vacaturendatabank van de VDAB. Tabel 1
Arbeidsmarktsegmenten voor laaggeschoolden : totaalbeeld voor Vlaanderen
Verzadigde segmenten
Groeisegmenten
• Communicatiebedrijven • Drankenverstrekkende bedrijven • Reparatie van motorvoertuigen en rijwielen • Automobielfabrieken • Confectiebedrijven van kleding
• Bouwsector
• • • •
• Bedienden • Opzichters, ploegbazen, e.a.
• Installatiebedrijven • Afwerking
Goederenvervoer over de weg Ziekenhuizen & Sociale tehuizen Restaurants Brood en banketbakkerijen, koek- en biscuitfabrieken
• Metselaars & vloerders, timmerlieden en schrijnwerkers, e.a. • Bestuurders van motorvoertuigen • Metaalarbeiders • Arbeiders magazijn & warenbehandeling • Verkopers, winkelbedienden, e.a. • Schoonmakers • Keukenpersoneel • Kelners, zaal- en barpersoneel
Moeilijk te positioneren • Openbare besturen • Detailhandel • Land- en tuinbouw
We bespreken hier enkel de resultaten voor gans Vlaanderen; gedetailleerde resultaten voor de betrokken centrumgemeenten zijn in het rapport te vinden. In tabel 1 wordt een onderscheid gemaakt tussen groeisegmenten en verzadigde segmenten (telkens voor laaggekwalificeerden). De verzadigde segmenten (waar ofwel weinig nieuwe vacatures voorkomen, ofwel de scholingsvereisten bij vacatures opgetrokken worden) laten we hier verder buiten beschouwing. Bovenaan in de tabel vindt men de indeling naar subsectoren, vervolgens naar beroepen. Uit de selectie komt naar voor dat laaggekwalificeerde mannen nog terecht kunnen in diverse beroepen in de bouw (70 000 laaggeschoolde jobs in Vlaanderen in 1991), als chauffeur (meer dan 42 000 jobs), binnen de
2
metaalsector (42 000 jobs) en als arbeider magazijn en warenbehandeling (20 000 jobs). Vele laaggeschoolde vrouwen konden in het recente verleden terecht in ziekenhuizen en sociale tehuizen (26 000) en als verkoopsterwinkelbediende (39 000). Zowel laaggekwalificeerde mannen als vrouwen vinden momenteel nog werk in de schoonmaaksector (96 000), in de restaurants (15 000) en binnen bepaalde takken van de voedingssector (bv. 11 500 personen in de bakkerijsector). Telkens gaat het om segmenten waar nog steeds veel vacatures voor laaggeschoolden aangeboden worden. Toch moeten nog enkele belangrijke algemene bemerkingen gemaakt worden. - Eerst en vooral zijn er tussen en binnen deze segmenten gradaties inzake kwalificatievereisten. Bv. vraagt men in de bouw de jongste jaren meer werkervaring, een zekere ‘on-the-job’ opleiding, en zelfs meer en meer polyvalente kandidaten. Vaak impliceert dit een stevige opleiding als noodzakelijke tussenstap. In de schoonmaaksector en voor magazijnarbeiders is dit veel minder het geval. - Ten tweede zorgt de concurrentie op de arbeidsmarkt voor een stelselmatige verdringing : hogergekwalificeerden worden om allerlei redenen opgenomen in die vacatures die oorspronkelijk openstonden voor laaggekwalificeerden. Van de recente vacatures met diplomavereiste lager onderwijs (LO) of lager werden er 72% door hogergeschoolden bezet; op het niveau LSO was dit 31% (Denolf en Denys, 1996). Om die verdringing tegen te gaan moeten de OCMW’s - in partnership met derden investeren in actieve begeleiding, sollicitatietraining en ‘maatwerk’, waarbij ook gepersonaliseerde contacten met werkgevers een belangrijke rol spelen. De specifieke aanpak van het STAP-project in Helmond (Nederland) en het nieuwe Vlaamse ‘Interface-project’ verdient hier navolging. Een andere strategie is de interimarbeid, waar blijkbaar minder gediscrimineerd wordt omdat de recrutering via tussenpersonen verloopt. - Tenslotte bieden een heleboel van de vermelde segmenten die toegankelijk zijn voor laaggekwalificeerden, minder rooskleurige arbeidsvoorwaarden (zwaar werk, ploegenarbeid, onregelmatige uren, specifieke risico’s...). Aan de betrokken werkzoekenden worden m.a.w. niet te onderschatten offers gevraagd. OCMW-begeleiders zullen oog moeten hebben voor de beperkte draagkracht en gezondheid van sommige cliënten. Bv. kan men bezwaarlijk een alleenstaande jonge moeder naar een restaurant of schoonmaakbedrijf sturen wanneer de kinderopvang niet naar wens geregeld is. 3
2.
Sociale tewerkstelling
Einde 1995 organiseerde het Vlaams Steunpunt Lokale Netwerken Opleiding en Tewerkstelling (SLN) in samenwerking met het HIVA een schriftelijke enquête onder zijn aangesloten organisaties met het doel om de sector 1 in kaart te brengen. In de bevraging wordt ondermeer gepeild naar de bereikte doelgroep, de activiteiten (sectoren en beroepen) en de erkenningsvorm(en) van de initiatieven. We onderzochten 206 tewerkstellingsprojecten nader. De overgrote meerderheid daarvan (142) waren gericht op een tijdelijke werkervaring met doorstroming als doel; daarnaast beantwoordden 35 van de 58 bestaande sociale werkplaatsen, en 6 van de 11 invoegbedrijven de vragenlijst. De doelgroep bestaat zeer nadrukkelijk uit laaggeschoolden (er worden quasi-geen diplomavereisten, zoniet maximale onderwijsniveaus opgelegd). De helft van de projecten rekent migranten tot zijn doelgroep; 3/4 mikken op langdurig werklozen, en 3/4 op personen die van het bestaansminimum leven. Daarbij moet opgemerkt worden dat het gaat om cijfers op projectniveau, die geenszins de werkelijke aandelen van de betrokken doelgroepen (op individueel niveau) weerspiegelen. Toch gaat het blijkbaar om een sector die nauw aansluit bij de bekommernis van de OCMW’s die dit onderzoek hebben besteld. In tabel 2 worden de sectoren/segmenten aangeduid waarin tewerkstelling of werkervaring wordt aangeboden. Sommige projecten ontwikkelen 2 of meer activiteiten; ook de deelnemersaantallen in de laatste kolom zijn niet gezuiverd voor dubbeltellingen en moeten zodoende met de nodige omzichtigheid bekeken worden.
1
Hiermee wordt bedoeld de sector van de ‘derden’, d.w.z. de niet-institutionele opleidingsvoorzieningen. De enquête betrof opleidings- en tewerkstellingsinitiatieven; voor deze studie beperkten we ons tot tewerkstellingsinitiatieven.
4
Tabel 2
Indeling van de sociale tewerkstellingsprojecten naar sector of segment Sectoren/segmenten
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 12.
Sociale tewerkstellingsprojecten Projecten (n=206) Deelnemers Aantal % totaal Aantal
Onderhoud/logistiek/schoonmaak Bouw (en installatie, afwerking) Renovatie Horeca Land- en tuinbouw Textiel & confectie Voeding Kantoor & administratie Milieu : recyclage & hergebruik Informatica en nieuwe technologieën Andere
58 58 57 33 32 21 21 19 16 7 70
Totaal
206
28,2 28,2 27,7 16,0 15,5 10,2 10,2 9,2 7,8 3,4 34,0
1 473 1 234 678 792 460 669 551 512 147 161 1 673
*
3 467
Een aantal van de zonet beschreven segmenten deelden we in vorige paragraaf in bij de groeisegmenten : met name de bouw, de schoonmaaksector en de horeca. Wat de perspectieven in de land- en tuinbouw en de textiel- en confectiesector betreft, waren we toen eerder sceptisch. Binnen het sociale tewerkstellingscircuit kunnen we deze indeling evenwel niet zondermeer aanhouden. Dit hangt immers sterk af van de specifieke omschrijving van de activiteiten en van de afzetmarkt die men voor ogen heeft. Bovendien is de keuze voor bepaalde activiteiten vooral ingegeven door de vraag : ‘wat kan de doelgroep aan ?’. En de doelstelling met die activiteiten is soms veeleer het aanleren van arbeidsattitudes en basisvaardigheden dan wel de productie zelf. Toch blijft de vraag of men vooral in doorstromingsprojecten - voldoende rekening houdt met de reële tewerkstellingsperspectieven na afloop in het regulier circuit. Wat de afzetmarkt van de productie betreft, zien we regelmatig de sociaalculturele sector, de verzorgingssector en de lokale openbare besturen terugkomen. Een aantal van de activiteiten door kansarmen verricht, komen hen ook rechtstreeks ten goede, bijvoorbeeld de sociale restaurants, de renovatie van sociale woonwijken, de kringloopcentra. De maatschappelijke waarde is in vele initiatieven bijzonder hoog en dit op zich is ook een criterium om iets als groeisegment te definiëren - tenminste als de gemeenschap bereid gevonden wordt om hiervoor mee te betalen.
5
3.
Nieuwe arbeidsmarktsegmenten
De Europese Commissie (1995) heeft vier grote maatschappelijke behoeftenpakketten aangeduid, die zowel in KMO’s als in de sociale tewerkstellingssfeer aanleiding kunnen geven tot een belangrijke werkgelegenheidscreatie : (1) persoonlijke dienstverlening in de nabije omgeving, (2) diensten ter verbetering van de fysieke levensomstandigheden, (3) cultuur en ontspanning en (4) milieu. Al deze behoeften vinden hun oorsprong bij een aantal tendenzen die we waarnemen in de maatschappij zoals de vergrijzing van de bevolking, de toenemende participatie van de vrouw in de arbeidsmarkt, de veranderingen in de gezinsstructuur, gewijzigde tijdsbestedingsvormen, herwaardering van de steden en een toegenomen milieubesef. De kansen op tewerkstelling voor OCMW-cliënteel in deze nieuwe marktniches zijn niet overal even groot, maar niettemin reëel. Temeer daar de OCMW’s zelf in een aantal gevallen reeds ervaring bezitten als aanbieder (de zgn. buurtdiensten : maaltijdbedeling, gezins- en bejaardenhulp, klusjesdienst, minder-mobielencentrale, dienstencentrum...). Maar het initiatief moet niet steeds van de sociale sector komen. Ook de commerciële sector gaat een aantal van die paden bewandelen en zijn diensten aan het bedrijfsleven uitbreiden met de persoonlijke dienstverlening aan particulieren : bijvoorbeeld tuinonderhoud, mobiele maaltijdbedeling, schoonmaakbedrijven, diensten aan bejaarden. De kans bestaat dat deze private ondernemingen in eerste instantie geen OCMW-cliënteel wensen in te zetten. In dit opzicht wordt gepleit om zo snel mogelijk samenwerkingsverbanden tussen OCMW’s en private bedrijven uit te bouwen. Voorts zijn er nieuwe segmenten buiten de buurtdiensten, waar OCMWcliënten kunnen toegeleid worden : bv. telemarketing, buurtrenovatie, onderhoud van open ruimten, veiligheid, fietsenverhuur, fietskoerier-diensten, buurtwinkels, recyclage. Op meerdere vlakken is men al actief bezig met nieuwe initiatieven of wenst men ze op te starten. Zo bijvoorbeeld heeft elke centrumstad reeds een kringloopcentrum waarvan de activiteiten nog sterk kunnen groeien. Het opgehaalde aantal kg. per gezin kan nog sterk opgevoerd worden, en de diversiteit van het opgehaald afval kan op vele plaatsen nog sterk uitgebreid worden (bijvoorbeeld sloopafval, sloopstraten).
6
4.
De mogelijke rol van OCMW’s
Tijdens de ronde tafels die in het kader van dit onderzoeksproject plaatsvonden, rees de vraag of tewerkstellingsinitiatieven voor het cliënteel al dan niet door het OCMW zelf moeten genomen worden. Het antwoord hierop is niet eenduidig en hangt mede af van de lokale mogelijkheden, maar het is zeker niet negatief. In wat volgt, vatten we kort de argumenten pro en contra samen zoals die uit de gesprekken naar voren kwamen. Vooreerst kijken we naar de troeven. - Het OCMW heeft van de wetgever een zeer ruime opdracht gekregen, die raakt aan praktisch alle aspecten van het welzijn van de cliënt. Het welbekende artikel 60 §7 van de OCMW-wet betreft de (tijdelijke) tewerkstelling, in de eerste plaats met het oog op de regularisering van de sociale-zekerheidsrechten van de cliënt. De TOK-projecten bieden de mogelijkheid om deze tewerkstelling te koppelen aan opleiding, bemiddeling en trajectbegeleiding : ze vormen een kwaliteitsvol en geïntegreerd dienstenpakket dat zijn effectiviteit reeds afdoend bewezen heeft (Wouters, Van Meensel en Nicaise, 1994; Nicaise, 1995). - Een andere troef van OCMW’s is hun kennis op het vlak van hulpverlening aan de cliënten. Men kent zijn cliënteel en men weet wat zijn capaciteiten zijn en zijn beperkingen. Waar arbeidsintegratie van risicogroepen steeds meer georganiseerd wordt door consortia van diensten rond het concept van integratietrajecten, ligt het voor de hand dat de sleutelfunctie van begeleiding doorheen het hele traject toegewezen wordt aan het OCMW. - Vanuit zijn continue voeling met de meest kansarmen en hun noden heeft het OCMW als openbaar bestuur een motorfunctie en signaalfunctie t.a.v. van andere instanties om hen te wijzen op hiaten in het aanbod van initiatieven voor de zwaksten. Het OCMW doet dit reeds op diverse domeinen zoals bijvoorbeeld op vlak van huisvesting, maar ook inzake tewerkstelling worden door heel wat OCMW’s concrete initiatieven opgezet. - Tenslotte bezitten OCMW’s een niet te onderschatten ervaring als werkgever en in het management van buurtdiensten die in expansie zijn. We hebben het over de bejaardenhulpdiensten, maaltijdbedelingen, klusjesdiensten, ... en de verzorgingssector in zijn geheel. Daartegenover staan ook bepaalde beperkingen en gevaren. - Door de buitenwereld wordt het OCMW helaas soms nog herleid tot zijn rol als bijstandsfonds. En in die zin rust er een zeker stigma op al wie beroep
7
doet op de diensten van het OCMW en ook op wie in het OCMW tewerkgesteld wordt. - Wanneer bepaalde nieuwe diensten gecentraliseerd worden binnen de OCMW’s dreigen deze diensten in hun totaliteit aan de rand te blijven staan. In die optiek kan het beter zijn om als partner op te treden in samenwerkingsverbanden met derden en er voor te zorgen dat het OCMWcliënteel op geen enkel vlak in de schaduw blijft staan. - OCMW’s evenals de lokale besturen in het algemeen worden steeds meer onderhevig aan de eis om meer bedrijfsmatig te werken in hun dienstverlening. De kostprijs van hun dienstverlening (bv. in OCMW-rusten ziekenhuizen) wordt aan strengere normen onderworpen. Dit heeft voor gevolg dat ten aanzien van het personeel ook hogere produktiviteitsvereisten gesteld worden daar waar tot op heden in diverse taken (b.v. onderhoudsploegen) sociaal zwakkeren terecht konden om werkervaring op te doen. O.i. kunnen dergelijke efficiëntie-overwegingen alleen correct gemaakt worden wanneer ze kaderen in een globale sociale kosten-batenanalyse, waarin aan de batenzijde ook de besparingen op financiële hulp en de verminderde case-load van sociale diensten worden meegerekend. Wellicht zou een correcte balans opnieuw doorslaan in het voordeel van de tewerkstelling van eigen cliënteel. - Tenslotte zijn er ook wettelijke en budgettaire beperkingen. Vooral het verbod om art. 60 § 7 te hanteren voor tewerkstelling in de private sector wordt als een nodeloze hinderpaal ervaren. In Wallonië en Brussel geldt dit verbod niet. Het lijkt ons precies belangrijk om arbeidsintegratie te bevorderen in partnership met private werkgevers. De globale balans van de voornoemde pro’s en contra’s kan zoals gezegd plaatselijk verschillen. Ze kan echter in positieve richting overhellen wanneer de hogere overheden (Vlaamse Gemeenschap en federale overheid) meer wettelijke en financiële instrumenten ter beschikking stellen, en de OCMW’s zelf een voluntaristisch beleid voeren.
Referenties COMMISSION DES COMMUNAUTES EUROPEENNES, Les initiatives locales de développement et d’emploi. Document de travail des services de la Commission, Bruxxel, april 1995 DENOLF, L., DENYS, J., Hoe werven bedrijven in België ?, Leuven, HIVA, 1996
8
NICAISE I., Vis geven of leren vissen ? Sociale kosten-baten analyse van de TOKprojecten van OCMW’s, Leuven, HIVA, 1995 WOUTERS M., VAN MEENSEL R., NICAISE I., De TOK-projecten en hun cursisten, drie jaar later, De Gids op Maatsch. Gebied, 86(3), maart 1995, p.285-288
9