Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?) Literatuurrapport
HOGESCHOOL GENT FACULTEIT BEDRIJF EN ORGANISATIE 1 november 2011 Ann-Sophie Bouckaert (Wetenschappelijk medewerker) Ruth DeVreese (Promotor) Carine Smolders (Co-promotor) FINANCIERING: PWO-PROJECT
Copyright ©, 2012, Hogeschool Gent – Faculteit Bedrijf en Organisatie. Deze teksten zijn auteursrechtelijk beschermd. Bij publieke verspreiding of reproductie van de informatie dient u hiervoor de expliciete toestemming te vragen van de auteurs. U kunt uw verzoek hiervoor sturen naar:
[email protected].
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
Literatuurrapport
1
Inhoud INLEIDING.................................................................................................................... 4 MEER ONDERNEMEN....................................................................................................... 5 2.1 ONDERNEMEN IN VLAANDEREN .................................................................................. 5 2.2 PROFIEL VAN DE STARTENDE ONDERNEMER IN VLAANDEREN .............................................. 5 2.3 KRITISCHE FACTOREN VOOR EEN SUCCESVOLLE START...................................................... 7 2.4 REDENEN OM GEEN ONDERNEMER TE WORDEN .............................................................. 9 2.5 INITIATIEVEN OM TOT MEER ONDERNEMEN AAN TE ZETTEN .............................................. 12 2.6 EUROPA IN VERGELIJKING MET DE VS: ONDERNEMERSCHAP EN WETGEVING ......................... 12 3. FAILLISSEMENT ............................................................................................................ 16 3.1 FAILLISSEMENTEN IN BELGIË ..................................................................................... 16 3.2 VERSCHOONBAARHEID ........................................................................................... 16 3.3 WETGEVING IN BELGIË ........................................................................................... 17 3.3.1 VERANDERINGEN IN DE WETGEVING INZAKE FAILLISSEMENT ...................................... 17 3.3.2 ALTERNATIEVEN VOOR HET FAILLISSEMENT........................................................... 18 3.4 WETGEVING IN NEDERLAND EN IN DE VERENIGDE STATEN............................................... 18 3.5 VOORNAAMSTE OORZAKEN VAN FAILLISSEMENTEN ........................................................ 19 3.6 FAILLISSEMENTSFRAUDE.......................................................................................... 21 3.7 GEVOLGEN VAN EEN FAILLISSEMENT VOOR DE GEFAILLEERDE EN ZIJN GEZIN ......................... 25 3.7.1 JURIDISCHE GEVOLGEN VOOR DE GEFAILLEERDE .................................................... 25 3.7.2 GEVOLGEN VOOR HET GEZIN VAN DE GEFAILLEERDE ............................................... 26 3.7.3 PERSOONLIJKE GEVOLGEN VOOR DE GEFAILLEERDE ................................................ 27 3.8 STIGMA OP FAILLISSEMENTEN ................................................................................... 28 3.8.1 STIGMA ....................................................................................................... 28 3.8.2 REDENEN OM TE STIGMATISEREN ....................................................................... 29 3.8.3 STIGMA OP FALEN EN HET ONDERNEMERSCHAP IN BELGIË ......................................... 29 3.8.4 STIGMA OP FALEN EN HET ONDERNEMERSCHAP INTERNATIONAAL ............................... 30 3.9 VANGNET VOOR GEFAILLEERDEN .............................................................................. 32 3.9.1 UNIZO ........................................................................................................ 32 3.9.2 TUSSENSTAP ................................................................................................. 33 3.9.3 EFREM ........................................................................................................ 33 3.9.4 BOEREN OP EEN KRUISPUNT.............................................................................. 34 3.9.5 BESLUIT ...................................................................................................... 34 4. HERSTARTEN: FAILLISSEMENT ALS KANS ............................................................................. 35 4.1 HERSTARTEN ....................................................................................................... 35 4.2 LEREN VAN EEN FAILLISSEMENT ................................................................................. 35 4.3 AANTAL HERSTARTERS IN VLAANDEREN ...................................................................... 36 4.4 PROFIEL VAN DE HERSTARTER .................................................................................. 37 4.5 KENMERKEN VAN DE NIEUWE ZAAK ........................................................................... 38 4.6 MOEILIJKHEDEN BIJ HERSTARTEN .............................................................................. 39 4.6.1 DERDE PARTIJEN BIJ EEN HERSTART..................................................................... 39 4.6.2 WETGEVING................................................................................................. 40 4.6.3 ANDERE HINDERPALEN.................................................................................... 42 5. MENINGEN, ACTIEPLANNEN EN MAATREGELINGEN WERELDWIJD INZAKE HERSTARTERS EN GEFAILLEERDEN 42 5.1 RICHTLIJNEN EUROPESE COMMISSIE EN ACTIES IN ANDERE EU-LIDSTATEN............................ 42
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
1. 2.
2
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
5.2 BELGISCHE OVERHEID ............................................................................................ 43 5.3 ONDERWIJSACTIES ROND OMGAAN MET FALEN ............................................................. 44 6. DE ONDERZOEKSVRAGEN .............................................................................................. 46 7. LIJST FIGUREN EN TABELLEN............................................................................................ 47 8. BRONNEN .................................................................................................................. 48
3
1. Inleiding In 2010 werden er in België 9.953 bedrijven failliet verklaard, wat een absoluut record genoemd kan worden (Graydon Belgium, 2010). Dit wil zeggen dat één onderneming per 90 actieve ondernemingen over de kop ging. Er gaat geen week voorbij zonder dat we geconfronteerd worden met de negatieve aspecten van faillissementen: banenverlies, gevolgen voor leveranciers en distributeurs, … De naweeën voor een gefailleerde ondernemer zijn ook niet te onderschatten (Ausems, Burgt, & Gerards, 1991; Shepherd, Wiklund, & Haynie, 2009). Faillissementen leiden tot een stresssituatie die in 15% van de gevallen het uiteenvallen van de relatie tot gevolg heeft (R. J. Blom, 2004). Er is reeds uitgebreid onderzoek verricht in Vlaanderen en wereldwijd naar de diverse mogelijke oorzaken en gevolgen van faillissementen (Ooghe & de Prijcker, 2006; Ooghe & Waeyaert, 2003). Modellen om faling en succes te voorspellen zijn ook voldoende voorhanden (Altman & Narayanan, 1996; Balcaen & Ooghe, 2004; Ooghe, Deloof, & Manigart, 2003). Tevens zijn er al meerdere theoretische raamwerken uitgewerkt om te achterhalen waarom sommige ondernemers succes hebben en anderen niet (Mitchell, Mitchell, & Smith, 2004). Ondanks al deze informatie zijn faillissementen niet te vermijden. Volgens de Europese Commissie zouden de grote kosten verbonden aan faillissementen teruggedrongen kunnen worden wanneer de bedreigde ondernemingen beter zouden worden ondersteund en, na een faillissement, herstarten gemakkelijker zou worden gemaakt (European Commission, 2007, 2011b). De literatuur wijst uit dat ondernemers veel kennis kunnen halen uit een ervaren faillissement en met behulp van deze kennis een succesvolle herstart kunnen maken (Melissa S. Cardon & Rita Gunther McGrath, 1999; Ignatius Ekanem & Peter Wyer, 2007; Georg Metzger, 2006; Hartmut Schrör, 2006; Shepherd, 2009 ; Shepherd & Cardon, 2009; Ucbasaran, 2009; Ucbasaran, Westhead,
Maar hoe zit het juist met gefailleerde herstarters in Vlaanderen? Is er voldoende steun voor hen? Voelen zij zich gestigmatiseerd door het eerdere faillissement? Hebben zij geleerd uit hun “falen”? Met welke problemen werden zij geconfronteerd bij een herstart? Om een antwoord te kunnen formuleren op voorgaande vragen wordt binnen dit onderzoek een kwantitatieve en kwalitatieve studie verricht naar de herstarters in Vlaanderen en de mening daaromtrent (zie hiervoor ‘Kwantitatief onderzoeksrapport beeldvorming Vlaame bevolking over ondernemers, gefailleerden en herstarters’ en ‘Onderzoeksrapport analyse gefailleerde herstarters in Vlaanderen’). Gedurende het onderzoek (mei 2009 – juli 2011) werd er een uitgebreide literatuurstudie uitgevoerd waarvan het resultaat werd gebundeld in dit rapport. Eerst wordt bekeken hoe belangrijk ondernemerschap is. Vervolgens worden een aantal aspecten van het faillissement toegelicht waarna de literatuur rond herstarten samengevat werd. En tot slot wordt dit rapport afgesloten met de verschillende visies en actieplannen rond herstarten wereldwijd.
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
Wright, & Flores, 2010).
4
2. Meer ondernemen 2. 1 Ondernemen in Vlaanderen Meer ondernemen is een topprioriteit voor de Vlaamse Regering en is zowel van economisch als van maatschappelijk belang. Het zorgt voor economische groei, tewerkstelling, welvaart en voor sociale cohesie. In het Pact van Vilvoorde (2001) werd door de Vlaamse regering en de sociale partners vastgelegd om tegen 2010 eenentwintig doelstellingen te verwezenlijken, waaronder vier die als doel hebben het ondernemerschap in Vlaanderen te bevorderen (Buyens, Crijns, Guiot, & De Stobbeleir, 2002). In 2007 bedroeg de ondernemingsgraad in Vlaanderen 9,8%, wat betekent dat 9,8% van de Vlaamse bevolking op arbeidsleeftijd ondernemer is. De sector waar de meeste Vlaamse ondernemers actief in zijn is de sector van de commerciële diensten (53,6%). Daarnaast is 21,1% actief in de industriële sectoren, 17,4% in de niet-commerciële diensten en 7,8% van de Vlaamse ondernemers is actief in de land- en tuinbouw of visserij (Sels, Booghmans, & De Winne, augustus 2009).
2. 2 P rofiel van de startende ondernemer in Vlaand eren Meer ondernemen impliceert dat er meer potentiële ondernemers de stap moeten zetten om iets op te starten. Een starter wordt gedefinieerd als een persoon die in de loop van het tellingsjaar een zelfstandige activiteit is opgestart. Starters creëren werkgelegenheid voor zichzelf en eventuele werknemers. Ze betreden nieuwe markten, lanceren nieuwe producten of diensten in bestaande markten, enz. Kortom, starters leveren een
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
belangrijke bijdrage aan de groei van de economie. De UNIZO-Startersatlas (UNIZO, 2007) geeft aan dat België
5
beter scoort op vlak van startend ondernemerschap. Voor het eerst in 10 jaar waren er in 2007 meer dan 60 000 starters in België. Het gewest Vlaanderen bezit het grootste aandeel (57,96%) van opgestarte ondernemingen in België en na 5 jaar is 77,41% nog steeds actief. Uit figuur 1 en 2 (Sels, et al., augustus 2009) blijkt dat in de periode 2002-2007 het aantal Vlaamse starters in de Vlaamse bevolking enorm is toegenomen. De grootste toename komt voor bij de leeftijdsgroep van 18 tot 34 jaar. Toch zetten nog steeds te weinig Vlamingen de stap naar het zelfstandig ondernemerschap (UNIZO, 2007). Door de financiële crisis is het aantal starters momenteel opnieuw gedaald (UNIZO Startersservice, 2010). Men wilt stabiliteit en hierdoor zijn jobs bij de overheid meer dan ooit gegeerd (De Morgen, februari 2009). F IGUUR 1: P ROCENTUEEL
AANDEEL STARTERS IN DE BEVOLKING (V LAAMS (S ELS , ET AL ., A UGUST 2009, P . 5)
G EWEST ) NAAR LEEFTI JD
2,50%
18-24 jaar
2,00%
25-34 jaar
1,50% 1,00%
35-49 jaar
0,50%
50-64 jaar
0,00%
18-64 jaar 2002
2003
2004
2005
2006
2007
F IGUUR 2: A ANTAL STARTERS IN V LAANDERE N INGEDEELD NAAR LEEFTIJD (S ELS , ET AL ., A UGUST 2009, P . 5)
50000 45000 40000 35000
18-24 jaar
30000
25-34 jaar
25000
34-49 jaar
20000
50-64 jaar
15000
18-64 jaar
10000 5000 0 2002
2003
2004
2005
2006
2007
Als we de absolute getallen vergelijken, zien we dat de grote meerderheid van startende ondernemers zich bevinden tussen de 25 en 49 jaar (zie Figuur 2). Een onderzoek van Buyens e.a. (2002) wijst verder uit dat het profiel van de startende ondernemer bestaat uit hoger opgeleide mannen tussen de 25 en 44 jaar oud met een partner en kinderen, afkomstig uit een omgeving waar ondernemerservaring aanwezig is en beschikkend over de nodige werk- en sectorervaring. Vrouwelijke ondernemers zijn ondervertegenwoordigd, alsook jongeren onder de 25 jaar. Volgens deze studie wordt een eigen zaak starten niet echt gestimuleerd door ons onderwijssysteem. Jongeren worden niet voldoende bewust gemaakt van het feit dat men ook als zelfstandige kan werken. Echter
of kennissen, zal de kans op het starten van een eigen zaak verhogen (Buyens, et al., 2002). Naast deze beschrijvende factoren zijn er persoonseigenschappen die een rol kunnen spelen in het al dan niet opzetten van een onderneming. Vele studies probeerden al te achterhalen of er zoiets bestaat als het prototype van een ondernemer. Ook wilt men achterhalen welke persoonseigenschapen
ervoor zorgen dat sommigen
ondernemender zijn dan anderen. Uit deze studies werd geconcludeerd dat er geen ideaal beeld van een ondernemer bestaat, maar dat er wel bepaalde karaktertrekken zijn waarvan het meer waarschijnlijk is dat ze zullen voorkomen bij ondernemers zoals bijvoorbeeld een hogere risicobereidheid, een sterke onafhankelijkheid, een robuust doorzettingsvermogen (Buyens, et al., 2002). Ook al weet iedereen dat een eigen zaak opstarten enorme risico’s inhoudt, toch zet men nog steeds die stap. Townsend, Busenitz & Arthurs (2008) analyseerden de beslissing tot opstart van 316 beginnende ondernemingen over een periode van 5 jaar. Ze geven aan dat individuen, zelfs als ze weten dat de kans op falen hoog is, toch beslissen om een eigen zaak te beginnen omdat ze vertrouwen hebben in hun eigen ondernemingstalent. Buyens e.a. (2002) bespreken ook vijf factoren die een ondernemer aanzetten tot het starten van een eigen zaak. ‘Ontevreden zijn in de vorige werksituatie’ wordt als belangrijkste (46%) motivator beschouwd. Andere factoren zijn ‘behoefte aan onafhankelijkheid’ (45%), ‘het zich voordoen van een opportuniteit’ (31%), ‘zich financieel willen verrijken’ (21%) en ‘iets van zichzelf willen creëren’ (18%). Morris (1998) geeft een naam aan deze
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
wanneer iemand in zijn/haar directe omgeving geconfronteerd wordt met ondernemende familieleden, vrienden
6
factoren die een ondernemer aanzetten tot het oprichten van een eigen onderneming, namelijk ‘prikkels’. “Deze prikkel is een gebeurtenis, gevoel of situatie die de ondernemer er op een bepaald moment toe aanzet om het heft in handen te nemen en de overstap te maken van het denken naar het doen (Morris, 1998).” Deze prikkels deelt hij op in positieve en negatieve prikkels. Voorbeelden van positieve prikkels zijn een ‘nieuwe start’, ‘opportuniteit’, ‘nieuwsgierigheid’, ‘drang om het levenslot te verbeteren’, ‘nu-of-nooit gevoel’, ‘financiële meevaller’, ‘bewuste zoektocht’ en ‘ambitie’ en voorbeelden van negatieve prikkels zijn ‘overleven’, ‘ontevreden met huidige job’, ‘ontslag’, ‘bedrijf in moeilijkheden’, ‘echtscheiding’, ‘overlijden’ of ‘wraak’. Al deze factoren zetten de potentiële ondernemer er toe aan om een eigen onderneming te beginnen, maar daarmee is nog niet gegarandeerd dat die ondernemer daadwerkelijk voor deze taak geschikt is en dat die onderneming succes zal boeken.
2. 3 Kritische factoren voor een succesvolle start Om het ondernemen te bevorderen, is het niet voldoende om enkel het aantal starters te doen toenemen. Meer starters brengt met zich mee dat ook meer starters een kans op faling lopen. Vorig onderzoek wijst immers uit dat de helft van de startende ondernemingen stopt binnen de vijf jaar na oprichting (Donckels & Corynen, 1989). Als men meer potentiële ondernemers wil aanmoedigen om te starten, is het fundamenteel dat de kans dat die ondernemers falen zo laag mogelijk is. Daarom is het interessant om te onderzoeken in welke determinerende factoren de succesvolle ondernemingen verschillen van de niet of minder succesvolle ondernemingen. Als men
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
weet welke factoren bijdragen tot succes, kunnen aanbevelingen voor ondernemers geformuleerd worden. Vele
7
onderzoeken hebben reeds getracht om dit vraagstuk op te lossen. Volgens een onderzoek van ten Vergert & van der Weide (2001) zijn er enkele factoren die kritisch zijn voor het slagen van de start van een onderneming. Als eerste zijn er de persoonsgebonden kritische factoren. Ondernemers die voldoen aan volgende factoren hebben meer kans op succes (ten Vergert & van der Weide, 2001): Leeftijd rond 35 jaar Hoger opleidingsniveau (draagt bij tot een meer professionele aanpak van algemeen management en personeelsbeleid) Bètawetenschappen als opleidingsrichting Beschikken over ondernemingservaring Ervaring in de branche waarin de onderneming gestart wordt Beschikken over marketingkennis Regelmatig raadplegen van het ondernemingsplan Volgen van een cursus bedrijfsbeheer vóór men van start gaat Ouders met een eigen bedrijf Stevige portie realiteitszin
Veel wetenschappers hebben doorheen de jaren ook bepaalde persoonlijkheidskenmerken onderzocht die uniek zouden zijn voor de succesvolle ondernemer en die hem zouden onderscheiden van de niet-succesvolle ondernemers. Voorbeelden van typische karaktertrekken zijn een interne locus of control, zelfactualisatie, risicobereidheid, assertiviteit, focus op efficiëntie, autonomie, nood aan macht, optimisme enz. (Buyens, et al., 2002). De conclusies uit deze studies zijn heel uiteenlopend met als besluit dat er geen echte consensus bestaat over dé ideale karaktertrekken die een succesvolle ondernemer onderscheiden van de niet-succesvolle ondernemer. Andere onderzoekers trachten dan weer een link te leggen tussen de vaardigheden van de ondernemer en succes. Chrisman e.a. (1998) sommen volgende vaardigheden van de ondernemer op die volgens de studies aan succes gerelateerd zijn: communicatieve, technische, inter-persoonlijke en organisatorische vaardigheden, management- en marketingvaardigheden, inzicht in financiële zaken en vaardigheden op het vlak van personeelsmanagement. Andere wetenschappers leggen dan weer een verband tussen leiderschapskwaliteiten en succes, weer anderen tussen sociale vaardigheden en succes. Uit geen enkele studie blijkt echter dat het bezitten van deze vaardigheden een voorwaarde is tot het behalen van succes. Men legt enkel een verband tussen bepaalde vaardigheden en de overlevingskansen van de onderneming. Daarnaast zijn er nog enkele ondernemingsgebonden factoren. Ondernemingen die voldoen aan onderstaande factoren hebben een grotere kans op welslagen (ten Vergert & van der Weide, 2001): Behoorlijk startkapitaal Opstarten tijdens een periode van economische vooruitgang Starten samen met meerdere partners
Vooral dit laatste punt heeft een belangrijke invloed op de ondernemingskansen van de onderneming. Vele onderzoeken hebben immers uitgewezen dat de mate van voorbereiding van de opstart een grote invloed heeft op het behalen van succes. Duchesneau e.a. (1990) ondervonden dat hoe beter de voorbereiding van de opstart, hoe succesvoller de onderneming. Ondernemers die zich vóór de opstart een duidelijk beeld kunnen vormen van hoe hun onderneming er zal uitzien, hebben meer moed om moeilijke momenten te overwinnen en zijn uiteindelijk ook meer succesvol. Kortom, succesvolle ondernemers beschikken vaker over een geschreven ondernemingsplan. Buyens e.a. (2002) voegen nog enkele andere omgevings- en ondernemingsfactoren toe die de kans op succes van startende ondernemingen beïnvloeden: Regio waarin de onderneming zich bevindt Arbeidsmarkt, aantal beschikbare arbeidskrachten, productiviteit van arbeidskrachten, … Loonkost Complexiteit van reglementeringen (para)fiscaliteit Sociale reglementeringen Kwaliteit van het onderwijs Mogelijkheden tot onderaanneming
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
Ondernemingsplan geschreven vóór men van start gaat
8
Bovenstaande factoren zijn volgens de literatuur cruciaal om als beginnende ondernemer met grotere waarschijnlijkheid de eerste moeilijke levensjaren te kunnen trotseren. Buyens e.a. (2002) noemen deze succesfactoren dan ook ‘overlevingsfactoren’. Daarenboven bepalen vanzelfsprekend ook de inhoudelijke keuzes die een ondernemer in z’n onderneming maakt de mate van succes. Het gaat hier meer bepaald over de gekozen strategie van de startende onderneming én de beschikbaarheid van middelen (vb. is er genoeg kapitaal voorhanden? genoeg werknemers? voldoende knowhow? enz.), processen, structuren en systemen om die gekozen strategie ook daadwerkelijk te kunnen implementeren (Chrisman, et al., 1998). Daarnaast haalt de literatuur betreffende succesvolle starters ook netwerking aan als één van de determinerende succesfactoren (Bruins, Op de Coul, Stigter, & Van Uxem, 2000). Morris (1998) beweert dat netwerkende, startende ondernemers sneller cruciale informatie (informatie over klanten, leveranciers, de markt, nieuwe opportuniteiten enz.) kunnen verzamelen en gemakkelijker aan bepaalde moeilijk bereikbare middelen kunnen komen. Het bovenstaande overzicht geeft aan dat de succesvolle ondernemer niet gewoon ‘geluk’ heeft, maar dat zijn/haar succes gebaseerd is op verscheidene succesfactoren. Er is onenigheid over welke succesfactoren dan precies de slaagkansen verhogen, maar bovenvermelde onderzoeken zijn het wel allemaal eens met het feit dat de kans op een succesvolle start hoger wordt naarmate meer van bovenstaande kritische factoren aanwezig zijn in de onderneming of bij de ondernemer.
2. 4 Redenen om geen ondernemer te worden Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
“The risk of bankruptcy is what Europeans fear most about setting up a new business.” (Europese Commissie, 2007, p. 85)
9
Een onderzoek van Deltaloyd (deltalloydlife.be, 2008) onderzocht het ondernemersklimaat in België. Uit deze enquête blijkt dat de meerderheid van de Belgen (52%) vindt dat het Belgisch ondernemersklimaat niet aanzet om te ondernemen. Uit figuur 3 kan worden vastgesteld dat slechts 2 procent van de Belgen zich geroepen voelt om binnen de 2 jaar een eigen zaak te starten. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er in België sprake blijkt te zijn van een gebrek aan ondernemingszin. F IGUUR 3: A NTWOORD VAN 5000 RESPONDE NTE N TUSSEN 20 EN 65 JAAR OP DE VRAAG ‘D ENKT U ERAAN OOIT ONDERNEME R TE WORDE N ?’ B RON : N ATIONALE ONDERNE MERSENQ UÊTE 2008 ( DELTALLOYDLIFE . BE , 2008)
100%
23 5
80% 60%
47
123
34 7
43 5
04 7
56
49
49
20% 0%
50
33 5
34
44
46
binnen 5 jaar in bijberoep
62 36
32
binnen 2 jaar in hoofdberoep binnen 3-5 jaar in hoofdberoep
40% 44
02
41
43
misschien of niet binnen de 5 jaar zeker niet
Welke redenen weerhouden iemand ervan om ondernemer te worden? Volgens Armour & Cumming (2008) is de schrik voor een faillissement één van de hoofdredenen waarom individuen geen eigen zaak durven beginnen. Ook een onderzoek, de Eurobarometer, uitgevoerd door de Europese Commissie (2007) wijst uit dat in de Europese Unie de meest aangehaalde reden (51%) om geen eigen zaak te starten precies het risico om failliet te gaan is. Tweede meest geciteerde reden (38%) is de onzekerheid van een vast inkomen. Europeanen zijn, vergeleken met Amerikanen, eerder bang om alles te verliezen (huis, welvaart, enz.), terwijl Amerikanen eerder bezorgd zijn over té veel tijd en energie te besteden aan het starten en het overbruggen van een periode zonder inkomen. In België is de voornaamste drempel om een eigen onderneming te starten ook de angst om failliet te gaan (46%). Ze durven het risico gewoon niet te nemen. Andere redenen die worden aangehaald is de onzekerheid van een inkomen (28%), de job onzekerheid (26%), het risico op verlies van eigendom (24%), de kans om persoonlijk te falen (19%) en het feit dat het starten van een zaak te veel tijd en energie vergt (15%) (Europese Commissie, 2007). Volgens een enquête over ondernemerschap van Delta Lloyd en De Tijd zijn er nog andere drempels die het ondernemerschap in de weg staan (De Tijd, maart 2008). De belangrijkste reden om niet te ondernemen is het financiële risico (51%). Andere afknapper is het vinden van voldoende startkapitaal (49%). Ook het gebrek aan sociale zekerheid weerhoudt de ondervraagden (38%) om de stap naar het ondernemerschap te zetten. Andere oorzaken zijn dat er teveel regels aan het ondernemen verbonden zijn, dat men te weinig kennis heeft, dat men moeilijkheden ondervindt om rond te komen bij het starten en om de administratie goed te doen.
gebeuren (Buyens, et al., 2002). Er ligt namelijk een lange weg vol hindernissen tussen het voornemen om een eigen zaak te starten en de effectieve oprichting van die zaak. Voorbeelden hiervan zijn de problemen die men ondervindt met de administratie, alsook moeilijkheden bij het verkrijgen van de nodige financiering. Weinig Vlaamse privépersonen en weinig durfkapitalisten willen investeren in de opstart van andermans zaak, waardoor opstartende ondernemers voornamelijk op eigen middelen en op de bank aangewezen zijn. Ook de té hoge kosten waar men bij een opstart mee geconfronteerd wordt en een gebrek aan informatie over hoe men nu eigenlijk een zaak moet opstarten zijn moeilijkheden waar een opstartende ondernemer meer te maken krijgt. Een minder gunstig ondernemingsklimaat in een land kan er voor zorgen dat minder individuen een eigen zaak zullen opstarten. Volgens Buyens e.a. (2002) heerst er in Vlaanderen een minder gunstig ondernemingsklimaat en dit om een aantal factoren: een eerste element is dat de ondernemers denken dat de Vlaamse bevolking een negatieve houding heeft ten aanzien van hen en van het ondernemerschap en dit waarschijnlijk door toedoen van enkele Belgische rolmodellen zoals Lernout & Hauspie, Sabena, enz. Ander onderzoek wijst dan weer uit dat de Vlamingen wel degelijk veel respect hebben voor ondernemers. Uit een peiling, de Nationale Ondernemersenquête, blijkt ook dat de Belg overwegend positief tegenover ondernemers staat (64%). Ook vindt 83% van de Belgen dat ondernemers succesvol mogen zijn.
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
Als men dan toch de intentie heeft om ondernemer te worden, betekent dit nog niet dat dit onmiddellijk zal gaan
10
als tweede element stellen ze vast dat het Vlaamse onderwijssysteem niet echt is afgestemd op het stimuleren van ondernemerschap. inzake sociale bescherming bestaat er een te sterke kloof tussen zelfstandigen en loontrekkenden. De bescherming tegen inkomstenverlies in veel kleiner, vooral bij het op pensioen gaan, bij ziekte, invaliditeit, … Met andere woorden, het sociale zekerheidstelsel en welvaartsysteem in Vlaanderen zetten niet aan tot initiatief en zelfstandigheid. als vierde element wordt de overregulering en de vele rechtsonzekerheid in Vlaanderen aangehaald. Vlamingen kennen de wet niet meer en zo is er steeds de vraag of elke handeling juridisch wel toegelaten is. Is de boekhouding helemaal in orde volgens de fiscus? Worden de milieuwetten wel nageleefd? Zijn alle nodige vergunningen aangevraagd? Worden de sociale regels gerespecteerd? Al deze onwetendheid zorgt ervoor dat veel veelbelovende jonge ondernemers afhaken. een vijfde factor is de overdreven administratieve rompslomp, het kostenplaatje en bureaucratie die bij de opstart komen kijken. Bijvoorbeeld moet een startende ondernemer al snel tot 4000 euro betalen aan registratierechten, taxen, statuten, enz. tevens is het Belgisch belastingssysteem geen stimulator tot ondernemerschap. De hoge belastingen verhinderen starters om voldoende startkapitaal bijeen te sparen en de hoge vennootschapsbelasting
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
verhindert ondernemers om kapitaal op te bouwen.
11
als laatste elementen kunnen het gebrek aan dienstverlening door de overheidsinstanties en het gebrek aan een stimulerend en ondersteunend beleid aangeduid worden. Er worden wel degelijk positieve initiatieven ter stimulatie en ondersteuning van het ondernemerschap door de overheid genomen, maar die initiatieven zijn vaak complex, onoverzichtelijk en ontoegankelijk ofwel te weinig gekend door de ondernemers zelf. Dit onderzoek gaat onder andere ook na hoe de gemiddelde Vlaming staat t.o.v. ondernemen. Voelt de gemiddelde Vlaming zich geroepen om zelf een zelfstandige zaak te starten? Vindt de Vlaming dat hij/zij over voldoende kennis beschikt? Zou hij/zij andere mensen afraden om ondernemer te worden? Hieruit volgt een eerste onderzoeksvraag: Is de gemiddelde Vlaming risicoavers t.a.v. ondernemen?
ONDERZOEKSVRAAG 1 Is de gemiddelde Vlaming risicoavers t.a.v. ondernemen?
2. 5 Initiatieven om tot meer ondernemen aan te zetten Het ondernemerschap stimuleren kan op allerhande manieren en door allerlei instanties bewerkstelligd worden. Als eerste kan het onderwijs hierin een grote rol spelen. In het Vlaamse onderwijssysteem wordt nog steeds te veel het pad van de loontrekkende als enige carrièrepad naar voren geschoven. Jongeren moeten van het ondernemerschap als keuzemogelijkheid meer bewust gemaakt worden door middel van diverse onderwijsacties, bijvoorbeeld door het klassikaal bezoeken van een bedrijf, het uitnodigen van een ondernemer voor een spreekbeurt enz. Ook projecten zoals de minionderneming, waarbij leerlingen kunnen proeven van het ondernemerschap, dragen bij tot het aanscherpen van de ondernemingszin. Naast het onderwijs kunnen allerhande projecten Vlamingen ertoe aanzetten om het ondernemerschap te overwegen. Voorbeelden van projecten die reeds lopen zijn o.a. de jaarlijkse open bedrijvendag, de Vlaamse Startersdag, de Bedenkers, de serie ‘Kinderen van Dewindt’ (gesubsidieerd door het ESF), enz. Om de oprichting van ondernemingen aan te moedigen, moeten de drempels naar het ondernemerschap ook verlaagd worden. De overheid lanceerde hieromtrent reeds diverse initiatieven, zoals de BVBA Starter of de starters-BVBA (www.bvbastarter.be, 2009). Het voordeel van deze BVBA is dat een beginnende ondernemer geen groot startkapitaal hoeft te hebben (een maatschappelijk kapitaal van 1 euro is voldoende). De oprichting is snel, goedkoop en eenvoudig, maar kan ook gevaren inhouden. Aangezien ‘de onderkapitalisatie van ondernemingen’ één van de grote oorzaken van failliet gaan is (zie later), heeft deze vennootschapsvorm enorm veel kansen om failliet te gaan.
2. 6 Europa in vergelijking met de V S: Ondernem erschap en wetgeving Eurobarometer, Europese Commissie, 2007, p. 6) Het Global Entrepreneurship Monitor (GEM) rapport maakt een aantal opmerkelijke vaststellingen (Bosma, Acs, Autio, Coduras, & Levie, 2008). Het rapport constateert dat het aantal nieuw opgestarte ondernemingen in de Verenigde staten veel groter is dan het aantal nieuwe bedrijven in Europa of Japan. Ook wordt vermeld dat een aantal Europese landen steeds op het laagste niveau van ondernemersactiviteit blijven steken. Die landen zijn Frankrijk, Duitsland én België (zie Figuur 4). België komt wat betreft inkomsten uit belastingen op de vierde plaats, na Zweden, Denemarken en Finland. De hoge belastingen in België werken het ondernemerschap eveneens niet in de hand (Buyens, et al., 2002).
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
“Europeans still prefer employee status, while Americans usually opt for self-employed status.” (Flash
12
F IGUUR 4: T OTALE ONDE RNE MERSGRAAD IN 2008 (%): V ERGELIJKING VAN B ELGIË MET ANDE RE INNOVATIEGEDRE VEN LANDEN ( AANDEEL ONDE RNE MERS IN DE BEVOLKING , 15-64 JAAR ) (B OSMA , ET AL ., 2008)
Verenigde Staten
18,7
Groot-Brittanië
11,7
Spanje
14,8
Slovenië
11,8
Noorwegen
15,8
Nedeland
12,3
Korea
22,6
Japan
12,7
Italië
11
Israel
10,6
Ierland
16,3
Ijsland
16,7
Griekenland
22
Duitsland
7,7
Frankrijk
8,2
Finland
16
Denemarken
8,4
België
5,3 0
5
10
15
20
25
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
Waarom bestaan er zulke grote verschillen in ondernemerschap tussen landen? Culturele factoren, zoals de
13
attitude ten opzichte van het nemen van risico’s en de sociale aanvaarding van het succes of het falen van ondernemers, spelen hierin een grote rol. Deze culturele waarden, die sterk gerelateerd zijn met de nationale cultuur, beïnvloeden sterk de bereidheid van individuen om een onderneming te starten. Aangezien psychologisch onderzoek aantoont dat er een relatie bestaat tussen waarden, overtuigingen en gedrag, kan hieruit worden afgeleid dat cultuur het gedrag van een individu beïnvloedt. Cultuur kan ook een invloed hebben op hoe een individu reageert bij een faling (Hofstede et al., 2004). Bijvoorbeeld bezitten Europeanen een grotere risicoaversie dan Amerikanen en hebben zo een grotere voorkeur om in loondienst te werken in plaats van als zelfstandig te beginnen. In Europa heeft men ook de luxe om te kiezen aangezien er alternatieven bestaan om een inkomen te genereren: er zijn genoeg jobs en er bestaat een degelijke sociale zekerheid. Naar aanleiding van de financiële crisis in 2009 blijkt in België dat een overgroot deel van de werkzoekenden een job bij de overheid prefereert (De Morgen, februari 2009). Het GEM rapport ging eveneens na of er in de wereld verschillen zijn wat betreft attitudes, activiteiten en aspiraties van ondernemers. In volgende tabel is de situatie geschetst in België versus Verenigde Staten. De cijfers geven weer welk percentage van de bevraagde populatie akkoord is met de stellingen. In de Verenigde Staten ligt het percentage steeds hoger.
T ABEL 1: A TTITUDE S , ACTIVITEITE N EN ASPIRATIES VAN ONDERNEME RS IN B ELGIË VERSUS V ERENIGDE S TATEN (B OSMA , ET AL ., 2008, P . 16)
België
VS
Ziet goeie kansen om een bedrijf te starten in de komende 6 maanden
23%
44%
Angst voor faling zou het starten van een bedrijf belemmeren
30%
28%
Kent persoonlijk iemand die een bedrijf heeft gestart in de afgelopen 2 jaar
28%
33%
Bezit de vereiste kennis en vaardigheden om een bedrijf te starten
34%
48%
Verwacht om een bedrijf te starten in de komende 3 jaar
6%
7%
47%
63%
38%
73%
Attitudes van een
Het ondernemerschap wordt beschouwd als een gewenste
land waargenomen
carrièrekeuze
door individuen
Mediabelangstelling voor het ondernemerschap
De Flash Eurobarometer vroeg de volgende vraag bij zowel Europeanen als bij Amerikanen: “Stel dat u kon kiezen tussen verschillende types van jobs. Welkeen zou u verkiezen?” (Flash Eurobarometer, Europese Commissie, 2007, p. 6). De resultaten waren als volgt: 61 procent van de Amerikanen koos ervoor om zelfstandig te zijn tegenover slechts 45 procent van de Europeanen. Wanneer naar een verklaring voor deze verschillen gezocht wordt, blijkt dat het starten van een bedrijf moeilijker verloopt in Europa dan in Amerika. Eveneens blijkt uit een peiling bij studenten dat slechts 10% van de Belgische studenten er aan denkt om na de studies een eigen zaak te beginnen. In Amerika bedraagt dit aantal 17% (Buyens, et al., 2002)
zelfstandigheid (Flash Eurobarometer, Europese Commissie, 2007). Als men de situatie in België vergelijkt met de situatie in Europa en in de VS, krijgen we de volgende vergelijking: T ABEL 2: V OORKEUR VOOR DE STATUS
VAN ZELFSTANDIGHEID , GE VRAAG D AAN RESPONDENTEN IN B ELGIË , DIE DE STATUS V AN ZELFSTANDIGHEID VE RKIEZEN BOVEN DE STATUS VAN WERKNE MER (F LASH E UROBAROMETE R , E UROPESE C OMMISSIE , 2007, P . 20)
E UROPA EN DE VS
België
Europa
VS
N=305
N=8323
N=617
Persoonlijke onafhankelijkheid / zelfontplooiing / interessante taken
75%
66%
45%
Een bedrijfsopportuniteit
13%
8%
4%
Betere inkomensvooruitzichten
18%
21%
9%
Vrije keuze wanneer en waar men werkt
40%
30%
35%
Tekort aan aantrekkelijke werknemersvoorwaarden
5%
3%
1%
Familieleden / vrienden zijn zelfstandig
10%
2%
2%
Gunstig economisch klimaat
7%
4%
1%
Het vermijden van onzekerheden verbonden aan het in dienst zijn
4%
3%
2%
De belangrijkste reden om zelfstandig te worden, zowel in de VS als in België als in de rest van Europa, is de
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
De Flash Eurobarometer vergelijkt de beweegredenen in Europa en de VS waarom men precies kiest voor
zelfontplooiing, de persoonlijke onafhankelijkheid en de vrije keuze wanneer en waar men werkt. Opvallend is
14
dat een significant aantal Belgen die de status van zelfstandige prefereren (10%) deze voorkeur hebben omdat familieleden of vrienden zelfstandig zijn. Ondernemen kan jammer genoeg ook leiden tot faillissementen wat in het volgend punt besproken wordt. Herstarters hebben allemaal een faillissement ondergaan vandaar dat dit literatuurrapport niet enkel focust op
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
ondernemen en herstarten maar ook enkele aspecten van het faillissement behandelt.
15
3. Faillissement 3. 1 Faillissementen in België “De koopman die op duurzame wijze opgehouden heeft te betalen én wiens krediet geschokt is, bevindt zich in een staat van faillissement.” (Faillissementswet, augustus 1997). Als aan beide voorwaarden voldaan is, zal de Rechtbank van Koophandel een collectieve beslagprocedure ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers starten. Kortom, er wordt beslag gelegd op het hele vermogen van de gefailleerde. Hierbij zal een door de rechtbank aangestelde curator de eigendommen verkopen en de nog openstaande vorderingen ontvangen die behoren tot de failliete boedel van de ondernemer. De opbrengst hiervan zal worden verdeeld over alle schuldeisers. Onderstaande figuur (Figuur 5) geeft een overzicht van het aantal faillissementen op jaarbasis in Vlaanderen ten opzichte van het totaal aantal faillissementen in België tussen 1997 en 2010. F IGUUR 5: E VOLUTIE VAN DE FAILLISSEMENTEN OP JAARB ASIS IN B ELGIË EN MEER SPECIFIEK IN V LAANDEREN (G RAYDON , 31 D ECE MBER 2010)
10000 8000 6000 4000 2000 0
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 België 7757 7018 7154 6878 7132 7265 7670 7986 7910 7692 7731 8525 9515 9953 Vlaanderen 3777 3537 3345 3361 3434 3767 3859 4075 3858 3612 3695 3906 4594 4866
De bedrijven met de hoogste kans op faling zijn niet de nieuwe, maar de oudere ondernemingen (Lambrecht & To, 2009). Volgens deze studie gaat ongeveer 1 van de 100 actieve 6-9 jarige bedrijven failliet, terwijl slechts 0,3 van de 100 actieve 0- 2 jarige bedrijven failliet gaan. De horeca is in België de meest kwetsbare sector met bijna 2 faillissementen tegenover 100 actieve horecazaken (Lambrecht & To, 2009).
3. 2 Verschoo nbaarheid Veel rechtspraken laten een nieuwe start voor een gefailleerde na een bepaalde tijd toe. Dit betekent dat de schulden van de gefailleerde moeten worden kwijtgescholden: de gefailleerde wordt verschoonbaar verklaard. Hoeveel tijd hiervoor nodig is of welke voorwaarden hieraan verbonden zijn, kan sterk variëren van zaak tot zaak.
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
Aantal faillissementen
12000
16
In België geldt er sinds 8 augustus 1997 het principe van de verschoonbaarverklaring: indien de gefailleerde, na de sluiting van een faillissement, verschoonbaar verklaard wordt, kunnen de schuldeisers hem niet meer vervolgen. Dit betekent dat de spons geveegd wordt over alle resterende schulden. Ook de echtgenote van de gefailleerde geniet mee. In België is verschoonbaarheid nodig om te kunnen starten met een nieuwe onderneming. Hieraan zijn de voorwaarden verbonden dat de ondernemer ‘ongelukkig’ en ‘ter goeder trouw’ moet zijn én dat het moet gaan over een natuurlijk (i.e. fysiek) persoon, met andere woorden een (ex)handelaar (ook post mortem) die geen handel dreef onder vennootschapsvorm. Een gefailleerde rechtspersoon kan namelijk nooit verschoonbaar verklaard worden. Een faillissement betekent dan meestal ook het einde van een vennootschap (Tussenstap, oktober 2008 ). Deze verschoonbaarverklaring is in België de regel geworden (Dirix, Montangie, & Vanhees, 2008). Kortom, het is veeleer een recht dan een gunst. De rechtbank kan de verschoonbaarheid slechts weigeren in uitzonderlijke omstandigheden en op grond van een bijzondere motivering. Dit is een belangrijke stap in het streven naar meer ondernemen. Armour & Cumming (2008) onderzochten in welke mate het niveau van ondernemerschap aangetast wordt door de mate van verschoonbaarheid van faillissementswetten, wat heel erg verschilt van land tot land. Ze vonden dat de faillissementswetgeving een indirecte invloed heeft op de sociale aanvaarding van een faillissement in een land. De overheid kan dus met diverse initiatieven, met als doel de gevolgen van een persoonlijke faillissement te verzachten, het ondernemerschap promoten.
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
3. 3 Wetgeving in België
17
3. 3.1 Veranderingen in de wetgeving inzake faill issement De eerste faillissementswet in België dateert van 18 april 1851 en was sterk repressief. In augustus 1997 werd het principe van de verschoonbaarheid ingevoerd, maar pas in september 2002 werd de wet, op een aantal voor gefailleerden en hun familie belangrijke punten, gewijzigd: de verschoonbaarheidverklaring gebeurde vanaf dan quasi automatisch en ook de personen, die zich kosteloos borg hadden gesteld voor de gefailleerde, werden vanaf dan ook vrijgesteld van schulden. Het principe van verschoonbaarheid werd in 2005 ook uitgebreid naar de echtgenoot van de gefailleerde. Voor deze tijd kon de echtgenoot, volgens het stelsel van gemeenschap van goederen, ook persoonlijk aansprakelijk gesteld worden voor de schulden van de gefailleerde gehuwde partner. De wet van 25 april 2007 werd in het leven geroepen ter bescherming van de gezinswoning van de gefailleerde tegen beslaglegging door de schuldeisers. De nieuwe wet van 18 juli 2008, die in werking is getreden op 28 augustus 2008, zorgt ervoor dat ook de exechtgenoot van de verschoonbaar verklaarde gefailleerde niet langer moet instaan voor de schulden die de gefailleerde tijdens het huwelijk heeft aangegaan.
3. 3.2 Alternatieven voor het faillissement In een aantal landen bestaan er alternatieven voor het faillissement, met name de insolventieregelingen. Deze verschillen van land tot land. Sinds 29 mei 2000 is binnen de Europese Unie (behalve Denemarken) de Europese Insolventieverordening van kracht (Dirix, et al., 2008). Deze bepaalt in grensoverschrijdende situaties welke procedure van welk land kan toegepast worden en van welk land de rechtbanken bevoegd zijn. In België bestaat er sinds 17 juli 1997 een insolventieregeling, namelijk het gerechtelijk akkoord (Ooghe & Van Wymeersch, 2003). Deze wet heeft tot doel om handelaren toe te laten een schorsing van schuldvorderingen te vragen. Dit gunt bedrijven met tijdelijke moeilijkheden de nodige tijd om een degelijk herstel- of betalingsplan uit te werken. In het algemeen werd dit doel echter nooit bereikt, aangezien er bijna geen aanvragen tot gerechtelijk akkoord gedaan werden. Tal van redenen zijn hiervoor te vinden. Allereerst was deze procedure te weinig gekend bij bedrijfsleiders, advocaten, boekhouders, … De procedure bracht ook een grote kost met zich mee, wat bedrijven met liquiditeitsproblemen moeilijk konden dragen. Ook werd een aanvraag tot gerechtelijk akkoord openbaar gemaakt met als gevolg een groot wantrouwen bij de partners van de onderneming. Tenslotte had het gerechtelijke akkoord een zeer negatief imago en werd zeer vaak als de wachtkamer van het faillissement beschouwd. De nieuwe wet betreffende de continuïteit van ondernemingen, die in beraad was sinds 2004, is uiteindelijk in werking getreden op 1 april 2009 (Wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen, januari 2009). Met deze procedure kan een handelaar in moeilijkheden, onder toezicht van een rechter, de volledige of gedeeltelijke
onderneming bedreigd is, kan deze procedure worden geopend door het neerleggen van een verzoekschrift bij de rechtbank van koophandel. Zolang de rechtbank geen beslissing genomen heeft over het verzoekschrift, kan de onderneming niet failliet verklaard worden, is gerechtelijke ontbinding niet mogelijk en kunnen evenmin roerende of onroerende goederen verkocht worden. Deze wet geeft alle bedrijven in moeilijkheden meer mogelijkheden om te overleven en flexibele oplossingen te zoeken bij tijdelijke problemen. Het bedrijf kan bijvoorbeeld zijn schuldeisers een minnelijk akkoord voorstellen zodat de financiële toestand gezonder wordt. De toepassing van de procedure is ook minder duur, aangezien het bedrijf zal worden bijgestaan door een gedelegeerde rechter, wat een goedkopere oplossing is dan de aanstelling van een commissaris inzake opschorting bij een gerechtelijk akkoord.
3. 4 Wetgeving in Nederland en in de Verenigde Staten In Nederland gelden een drietal insolventieregelingen, waarvan het faillissement de oudste en de meest bekende is (R.J. Blom, 2004). Een persoon wordt door een rechter failliet verklaard indien voldoende vaststaat (dat kan zowel een natuurlijk persoon als een rechtspersoon zijn) dat hij/zij niet meer in staat is zijn/haar schulden te betalen. Als gevolg van deze regeling kunnen de schuldeisers geen verhaal meer halen bij een rechtspersoon, maar wel nog bij een natuurlijk persoon. Om dit op te lossen is de wet Schuldsanering Natuurlijke Personen ingevoerd
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
continuïteit van de onderneming en/of haar rendabele activiteiten behouden. Zodra de continuïteit van een
18
(R.J. Blom, 2004). Deze regeling is bedoeld voor personen die buiten hun schuld ("te goeder trouw") in een problematische schuldsituatie terecht zijn gekomen. Door middel van deze procedure kan een ‘schone lei’ gegeven worden, wat zoveel wil zeggen dat de schulden, die er waren op het moment dat de schuldsaneringsregeling is uitgesproken, ophouden te bestaan. Een andere insolventieregeling in Nederland betreft de Surseance van betaling, of anders gezegd, uitstel van betaling (R.J. Blom, 2004). Hierbij bepaalt de rechter dat de schuldeisers gedurende een bepaalde tijd niet betaald hoeven te worden zodat het bedrijf in moeilijkheden met hen aan tafel kan gaan zitten om te onderhandelen over een afbetalingsregeling of een akkoord. Deze regeling motiveert herstel en geen neergang van de onderneming, aangezien alle partijen er belang bij hebben dat het bedrijf er weer bovenop komt. Toch blijkt in de praktijk dat de meeste bedrijven niet tot een akkoord komen. Het grootste nadeel aan deze regeling is dat het stigmatiserend werkt: wie wil nu nog zakendoen met een bedrijf die in surseance verkeert? Ook wordt deze regeling vaak aangevraagd wanneer het eigenlijk al te laat is en wordt de verkeerde conclusie getrokken dat surseance inderdaad altijd tot een faillissement leidt. De faillissementswetgeving in Amerika, genaamd ‘Bankruptcy Code’, staat vooral in het voordeel van de gefailleerden, terwijl de wetgevingen in Europese landen eerder in het voordeel van de schuldeisers staan. Als bedrijven in moeilijkheden geklasseerd worden onder ‘Chapter 11’, betekent dit dat ze beschermd worden tegen schuldeisers zodat ze de kans krijgen om zich te reorganiseren (Chapter 11, U.S. Courts). Dit systeem van uitstel tot betaling en reorganisatie is niet veel anders dan bijvoorbeeld de wet betreffende de continuïteit van ondernemingen in België of de regelingen voor Surseance van betaling in Nederland. Wat wél enorm verschilt is dat bedrijven geklasseerd onder Chapter 11 gewoon mogen doorgaan met het uitbaten van de zaak, terwijl in Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
België en Nederland dit helemaal niet het geval is. In Amerika kunnen bedrijven soms jarenlang onder Chapter 11
19
blijven functioneren, zodat vele zaken dan ook eindigen in een doorstart, i.p.v. in een faillissement zoals in België en Nederland meestal het geval is.
3. 5 Voornaamste oorzaken van faillissem enten Een faillissement is meestal het gevolg van meer dan één oorzaak en die oorzaken zijn ook niet onafhankelijk van elkaar. De belangrijkste niet-financiële oorzaken van falingen kunnen volgens Ooghe & Waeyaert (2003) onderverdeeld worden in twee categorieën (zie Figuur 6): de interne en de externe omgeving. De externe omgeving (of omgevingsfactoren) kan verder onderverdeeld worden in de algemene en de directe omgeving. Mogelijke oorzaken zoals het verdwijnen van vaste klanten, het ontstaan van nieuwe, hevige concurrentie, het verminderen van de verkoop, het dalen van het marktaandeel, leveranciers die niet stipt leveren, banken die meer garanties vragen, klachten van belangengroepen, … vallen onder deze noemer. De interne omgeving (of bedrijfsfactoren) kan opgesplitst worden in het management en het bedrijfsbeleid. Voorbeelden hiervan zijn het ontbreken van coördinatie in het management, ontbreken van actuele cijfers over de ontwikkelingen van het bedrijf, verzuim onder het personeel die toeneemt, belangrijke vacatures die openblijven, moeilijkheden bij het betalen van alle facturen, steeds minder liquide middelen, etc. (ec.europa.eu, 2009). Een aantal onderzoekers
meent dat er bij kleine bedrijven nog een derde categorie van falingsoorzaken bestaat, namelijk de persoonlijke factoren. Voorbeelden zijn de persoonlijke kenmerken van de bedrijfsleider (vb. leeftijd, opleiding) of de privéproblemen van de bedrijfsleider (vb. ziekte, scheiding) (Sullivan, Warren, & Westbrook, 1998). FALINGSMODEL VAN
O OG HE EN W AEYAERT (O OGHE & W AEYAE RT , 2003, P . 14)
Een onderzoek van Graydon bij curatoren en rechters in België wijst uit dat wanbeheer, gebrek aan economische kennis, een zwak ondernemingsplan en wanbetaling vanwege de debiteuren als belangrijkste oorzaken voor een faillissement worden genoemd (Van den Broele & Studenten Lessius o.l.v. prof. dr. Dewaelheyns, 2006). Volgens Tussenstap is de grootste oorzaak van faillissementen in België de onderkapitalisatie van de ondernemingen (Tussenstap, oktober 2008). De tweede grootste oorzaak is volgens hen terug te vinden in slecht beheer van de onderneming, zoals administratieve en/of boekhoudkundige wanorde, gebrek aan planning, gebrek aan een strategische aanpak van het bedrijf op lange termijn, ... Hierbij komt ook nog eens het effect van het dalende consumentenvertrouwen. Vooral de bouw, de horeca en de kleinhandel lijden onder de dalende koopkracht. Bovendien doen de gestegen energie- en loonkosten de winstmarges van bedrijven slinken. Bedrijven kunnen niet langer de hogere prijzen voor energie en grondstoffen doorrekenen aan de klant en draaien daarom
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
F IGUUR 6: H ET CONCEPTUEEL
20
zelf op voor de gestegen kosten. Daarenboven kosten de Belgische werknemers veel aan bedrijven, aangezien België één van de landen is met de hoogste loon- en andere lasten. De gefailleerde ondernemers zelf schrijven in eerste instantie hun bedrijfsfaling toe aan interne en externe factoren waarvoor zij niet zelf verantwoordelijk zijn, bv. openbare werken, oplichting door een medevennoot, hoge lasten, sterke concurrentie, het wegvallen van een belangrijke klant, … (Fredland & Morris, 1976). Ook wanbetalingen door het eigen cliënteel wordt vaak aangeduid als verklaring voor hun falen. Een recenter onderzoek bij 12 gefailleerde ondernemers in België (Lambrecht & To, 2009) toont aan dat de helft van de geïnterviewden overtuigd is dat niet meer dan één welbepaalde factor verantwoordelijk was voor hun faillissement. Deze falingsfactoren zijn de torenhoge schuldenlast aangegaan door de familiale overdrager, ruzie met familiale vennoten, wanbetalers en de hoge kosten van de boekhouder. De andere helft van de geïnterviewde gefailleerde ondernemers schrijft het faillissement toe aan een combinatie van meerdere falingsfactoren. Deze factoren behelzen fouten in het strategisch management, wanbetalers, ongeschikte leiderschapsstijl en de hoge persoonlijke kosten die de opvolger maakte.
3. 6 Faillissementsfraude “Fraude kan omschreven worden als zijnde bedrog bestaande uit vervalsing van administratie of ontduiking van voorschriften. Bij faillissementsfraude worden geld of middelen vlak voor het failliet uit de onderneming vervreemd, waardoor schuldeisers geen
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
beslag kunnen leggen op de bezittingen. (Van Dale, 2002)”
21
Faillissementsfraude wordt niet altijd gepleegd vanuit dezelfde motivatie en kan daarom in twee grote categorieën onderverdeeld worden. Ten eerste is er de fraude die gepleegd wordt met als doel te behoeden dat de ondernemer na het faillissement volledig berooid achtergelaten wordt. Bijvoorbeeld probeert men bepaalde goederen te verbergen voor de curator of probeert men goederen voor een appel en een ei aan vrienden of familie te verkopen zodat de schuldeisers die niet kunnen opeisen. Soms wordt geld ook weggesluisd of ‘verdwijnt’ de boekhouding op één of andere manier. De tweede motivatie om faillissementsfraude te plegen betreft het failliet gaan met voorbedachte rade, de zogenaamde ‘flessentrekkerij of afzetterij’. Men start een onderneming op met enkel en alleen het doel om opzettelijk schulden te maken en deze onderneming failliet te laten gaan. Zo gaat de onderneming bijvoorbeeld doelbewust goederen aankopen, die men eigenlijk niet kan betalen, en verkoopt die dan door zonder de leverancier te betalen. Wanneer leveranciers echter onraad ruiken en het faillissement aanvragen, is de vogel met het geld al lang gevlogen. Zoals verder in dit literatuurrapport uitgebreid aan bod zal komen, wordt vaak een onmiddellijk verband gelegd tussen een faillissement en fraude, terwijl een faillissement in de meeste gevallen helemaal niets met fraude te maken heeft. Een faillissement is op zich geen misdrijf. Een klein onderzoekje wijst uit dat in België gemiddeld slechts 9,4 procent van de faillissementen frauduleus is. In Vlaanderen is er bij 10,8 procent van de faillissementen fraude in het spel (Figuur 7).
% frauduleuze faillissementen
F IGUUR 7: P ERCENTAGE FRAUDULE UZE FAILLISSEMENTE N IN OP
13,0% 12,0% 11,0% 10,0% 9,0% 8,0% 7,0% 6,0% 5,0% 4,0% 3,0% 2,0% 1,0% 0,0%
Percentage frauduleuze faillissementen in België: Percentage frauduleuze faillissementen in Vlaanderen:
NATIONAAL EN
V LAAMS
NIVEAU ( PERIODE
2003 - 2009)
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
6,6%
7,2%
9,4%
10,9%
11,8%
10,1%
9,6%
8,0%
8,6%
10,8%
11,2%
11,7%
12,8%
12,7%
In dit onderzoek werden het aantal faillissementen (Graydon, juni 2009; 31 December 2010) vergeleken met het aantal misdrijven i.v.m. de staat van faillissement (De Federale Politie, 2009; The Federal Police, 2011), zowel op nationaal als op Vlaams niveau. Misdrijven i.v.m. de staat van het faillissement omvatten de inbreuken die verband houden met de staat van het faillissement. Deze inbreuken worden beschreven in het strafwetboek en kunnen in drie types worden ingedeeld, zijnde de misdrijven gepleegd door gefailleerde kooplieden of bestuurders in rechte of in feite van gefailleerde handelsvennootschappen, ten tweede de misdrijven gepleegd
Allereerst worden de misdrijven gepleegd door gefailleerde kooplieden of bestuurders in rechte of in feite van gefailleerde handelsvennootschappen aangehaald. Bepaalde van deze misdrijven worden beschreven in het Belgisch Strafwetboek: Verbintenissen aangaan zonder voldoende tegenprestatie Voorbeelden (Delrue, 2006): “Zich borg stellen voor de schuld van een ander. Het zonder tegenprestatie valideren of accepteren van een wisselbrief. Een handelaar die zich verbonden heeft een schuld van een derde te betalen én die betaald heeft vóór het faillissement. Na het faillissement betaalt die derde het bedrag terug, zoals was overeengekomen.” Verzaken aan de verplichtingen gesteld door artikel 53 van de faillissementswet Voorbeelden (Delrue, 2006): “Geen gevolg geven aan de oproepingen curator/rechter-commissaris. Geen gevolg geven aan de verplichting inlichtingen te verstrekken aan de curator. Geen gevolg geven aan de verplichting om elke adreswijziging mee te delen.” Aankopen doen tot wederverkoop beneden de koers Voorbeelden (Delrue, 2006): “Goederen tegen extreem lage prijzen aankopen, soms zelfs met verlies, om ze onmiddellijk te verkopen teneinde over directe liquiditeiten te beschikken. Goederen aankopen die pas later
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
door de curator en ten derde de misdrijven gepleegd door derden.
22
moeten betaald worden, te koop stellen tegen erg lage prijzen, waardoor een grotere omzet wordt bereikt en de opbrengst wordt gebruikt om de meest dringende schuldeisers te betalen.” Toestemmen in leningen, effectencirculaties, en andere al te kostelijke middelen, om zich geld te verschaffen Voorbeelden (Delrue, 2006): “Aangaan van nieuwe leningen, nadat alle eigen middelen en kredieten werden opgenomen (cascade-leningen) of aangaan van nieuwe leningen op de alternatieve markt, tegen woekerinteresten. Trekken van wissels op personen die niets verschuldigd zijn of zullen zijn op de vervaldag (i.e. fictieve wissels) of op een persoon die niets verschuldigd is, maar die zijn medewerking verleent en hem accepteert voor betaling (i.e. complaisance-wissels). Wisselbrieven waarbij twee partijen op elkaar wissels gaan trekken, die niet gebaseerd zijn op onderliggende prestaties. Uitgeven van cheques zonder dekking. Oplichten van leveranciers of klanten door het aanrekenen van voorschotten voor prestaties die nooit zullen uitgevoerd worden. Laten aanslepen van sociale (R.S.Z.) en fiscale schulden (B.T.W. en belastingen), waardoor een kunstmatig krediet wordt gecreëerd, maar waar vooral de interesten en boeten heel snel hoog oplopen en de financiële toestand van de onderneming alleen maar verergert.” De boekhouding manipuleren Voorbeelden (Delrue, 2006): “Een tekort proberen te rechtvaardigen door aan te halen dat de goederen of de opbrengst ervan gebruikt werden om bepaalde (verzonnen) uitgaven te doen, bijvoorbeeld aanhalen dat hiermee nog leveranciers of werknemers werden betaald. Zich verschuilen achter beweerde verliezen van de ontbrekende activa, bijvoorbeeld verklaren dat zij gestolen of beschadigd zijn.”
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
Schuldeiser ten nadele van de boedel bevoordelen
23
Voorbeelden (Delrue, 2006): “Een schuldeiser, die dreigt met een dagvaarding in faillissement, betalen om hem te sussen, om te voorkomen dat er dagvaardingen of beslagleggingen plaatsvinden. De (volledige) betaling van een bevoorrechte schuldeiser, kan de massa benadelen, omdat de rang van de benadeelde schuldeisers kan verstoord worden. De handelaar maakt het de leverancier mogelijk om al de geleverde goederen terug te nemen. Hij staat aan andere schuldeisers goederen uit zijn voorraad af. Afstand van schuldvorderingen of endosseringen van wisselbrieven of cheques. Verschaffen van een waarborg, een pand of een hypotheek voor de al bestaande schuld. Kosteloze overdracht van goederen of tegen een prestatie die in waarde merkelijk lager is.” Niet tijdig aangifte doen van faillissement Voorbeelden (Delrue, 2006): “Een handelaar die reeds werd opgeroepen door de dienst ‘Handelsonderzoeken’ van de rechtbank van koophandel, wegens betalingsmoeilijkheden, zal geen onwetendheid kunnen inroepen m.b.t. deze bepaling.” Activa verduisteren of verbergen Voorbeelden (Delrue, 2006): “Roerende en onroerende goederen verkopen en daarna de opbrengst in eigen zak steken. Wegschenken van goederen. Onder verduisteren kan ook verstaan worden het vernielen van een deel van de activa. Verbergen betekent het onttrekken van de goederen aan de massa door bijvoorbeeld de
goederen op te slaan bij vrienden om er later opnieuw gebruik van te maken. Een handelaar die virtueel in staat van faillissement is, richt een nieuwe vennootschap op en verkoopt voor een belachelijk lage prijs zijn handelsfonds aan deze nieuwe vennootschap. Een bestuurder die onder het mom van een bezoldiging, abnormaal hoge bedragen opneemt of laat overschrijven.” De boekhouding geheel of gedeeltelijk doen verdwijnen Voorbeelden (Delrue, 2006): “De wettelijk voorgeschreven boekhoudkundige bescheiden vernietigen. Het wissen van boekhoudkundige bestanden op de computer.”
Voorts kan de curator een misdrijf begaan door zich schuldig te maken aan ontrouw in het beheer van het faillissement of wanneer een derde een verdichte of overdreven schuldvordering opgeeft. Voorbeelden zijn (Delrue, 2006) “het verduisteren van gelden of goederen behorende tot de massa, het begaan van onregelmatigheden bij de behandeling van de schuldvorderingen of een curator die ten persoonlijke titel fondsen van het faillissement aanwendt en ze dus tijdelijk niet ter beschikking houdt.” De dader kan ook een derde zijn, namelijk wanneer andere personen bepaalde activa van de onderneming verbergen, helen of wegnemen. Voorbeeld (Delrue, 2006) is “een familielid, die om de handelaar een dienst te bewijzen of het hem mogelijk te maken in de nabije toekomst terug met een handelsactiviteit te beginnen, een deel van de activa verbergt. Of een schuldeiser die in het belang van de gefailleerde een deel van diens goederen verbergt, in de hoop later met de opbrengst ervan door de gefailleerde betaald te worden. Of een schuldeiser die een schuldvordering indient voor het dubbele van het verschuldigde bedrag, in de hoop dat indien de curator de schuldeisers een dividend van 50% manier de andere schuldeisers benadeelt. Of een schuldeiser die zich valselijk beroept op een voorrecht.” Alle bovenvernoemde inbreuken zitten vervat in de cijfers in onderstaande tabellen. Bovendien is er ook nog een categorie ‘niet nader bepaald’. Dit zijn misdrijven i.v.m. de staat van het faillissement waarvan de federale politie niet genoeg informatie heeft om te weten om welk misdrijf het exact gaat. Hierbij is op te merken dat dit onderzoek slechts een indicatie geeft van het aantal frauduleuze faillissementen in België.
T ABEL 3: M ISDRIJVE N I . V . M . DE STAAT VAN HE T FAILLISSEMENT OP
2003
2004
(T HE F EDE RAL P OLICE , 2011)
2005
2006
2007
2008
2009
1
4
7
5
6
3
5
26
58
44
56
Door de curator Door derden
NATIONAAL NIVEAU
Door kooplieden
5
24
50
206
301
266
313
Niet nader bepaald
504
546
686
604
549
545
536
509
573
742
840
915
860
911
Totaal aantal misdrijven i.v.m. staat van faillissement in België:
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
van de ingediende schuldvordering kan uitkeren, hij zo in werkelijkheid het volle bedrag recupereert en op die
24
T ABEL 4: M ISDRIJVE N I . V . M . DE STAAT VAN HE T FAILLISSEMENT OP V LAAMS NIVEAU (T HE F EDE RAL P OLICE , 2011)
2003
2004
2005
Door de curator Door derden
2006
2007
2008
1
3
2
2009
3
5
22
43
34
50
Door kooplieden
2
12
35
126
175
176
210
Niet nader bepaald
305
337
375
254
210
287
324
307
352
415
403
431
499
584
Totaal aantal misdrijven i.v.m. staat van faillissement in Vlaanderen:
3. 7 Gevolgen van een faillissement voor de gefailleerde en zijn gezin Wanneer een faillissement wordt uitgesproken, heeft dit niet alleen consequentie voor de gefailleerde en z’n gezin. Ook andere betrokken partijen ervaren gevolgen, zoals de schuldeisers, de werknemers van het failliete bedrijf, de klanten, de leveranciers en distributeurs van het bedrijf enz. Daar dit onderzoek een zoektocht is naar de beweegredenen van de herstarter, zullen slechts enkele gevolgen voor de gefailleerde hier besproken worden.
3. 7.1 Juridische gevolgen voor de gefailleerde De gefailleerde zelf ondervindt een aantal directe juridische gevolgen tengevolge van een faillissement. Allereerst verliest de gefailleerde het beheer over al zijn goederen en bankrekeningen en het beheer ervan wordt gedaan Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
door een curator (Faillissementswet Artikel 16, augustus 1997). Hierbij verliest de gefailleerde echter niet de
25
eigendomsrechten van de goederen. Het gaat enkel om een buitenbezitstelling. Deze regel zorgt ervoor dat de gefailleerde zijn/haar bezittingen niet kan verkopen en zo de gelijkheid van schuldeisers gevrijwaard wordt. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een vennootschap en een eenmanszaak. Indien een vennootschap failliet gaat, verliest de gefailleerde enkel het beheer over de goederen die hij/zij heeft ingebracht in de vennootschap. Echter indien het gaat om een failliet verklaarde eenmanszaak, verliest deze het beheer over ALLE goederen, aangezien er geen scheiding tussen privé- en vennootschapsvermogen bestaat (Tussenstap, oktober 2008). Het beslagrecht bepaalt echter wel enkele levensnoodzakelijk goederen waarop geen beslag mag gelegd worden, bijvoorbeeld bedden en beddengoed, kleren, verwarmingtoestellen, tafel en stoelen, etc (Gerechtelijk Wetboek Artikel 1408-1412, oktober 1967). Ook enkele specifieke geldsommen vallen buiten de faillissementsboedel. Als tweede juridisch gevolg zal de gefailleerde ook beperkt worden in z’n bewegingsvrijheid (Faillissementswet Artikel 50-55, augustus 1997). Zo zal de curator de brieven aan de gefailleerde openen en lezen, moet elke adreswijziging worden meegedeeld, moet de gefailleerde altijd klaar staan als hij/zij wordt opgeroepen, moet hij/zij alle vereiste informatie verschaffen, etc. Verder mogen ook de nog openstaande schuldvorderingen, die nog niet vervallen zijn, worden opgeëist door de schuldeisers (Faillissementswet Artikel 22, augustus 1997). Bovendien zal de vordering van interest van de niet verzekerde schuldvorderingen ook stopgezet worden vanaf het moment dat het faillissement uitgesproken wordt (Faillissementswet Artikel 23, augustus 1997). Er zijn ook
bepaalde handelingen die, als de gefailleerde ze zou stellen vanaf de dag van het faillissementsvonnis, pas gevolg kunnen hebben na het afsluiten van het faillissement (Faillissementswet artikel 17-18, augustus 1997). Deze handelingen zijn m.a.w. niet-tegenwerpelijk en worden niet in rekening gebracht bij de vereffening van het faillissement. Het gaat vooral om handelingen die een voordeel bezorgen aan een derde, bijvoorbeeld schenkingen en/of verkoop van goederen aan een derde aan een bedrag onder de eigenlijke waarde, uitbetalen van een werknemer tijdens de faillissementsprocedure, … Een faillissement kan ook ontaarden in een beroepsverbod (Dirix, et al., 2008) voor de gefailleerde: in een periode van 3 tot 10 jaar mag de gefailleerde bepaalde beroepen, ambten of werkzaamheden niet meer uitvoeren. Dit kan voorkomen wanneer de oorzaak van het faillissement een grove fout of fraude blijkt te zijn.
3. 7.2 Gevolgen voor het gezin van de gefailleerde 27% van de gefailleerden zegt dat hun gezinsleven overhoop ligt na de faillietverklaring (R.J. Blom, 2004). Soms drijft een faillissement ook de privérelatie op de klippen. Volgens UNIZO blijkt dat op een faillissement vaak armoede volgt voor de gefailleerde en zijn/haar gezin (De Morgen/Het Laatste Nieuws, juli 2008). 42% van de 319 Nederlandse gefailleerden verklaart in ernstige financiële problemen te verkeren na het faillissement (R.J. Blom, 2004). Bijvoorbeeld, indien het gaat om een failliete eenmanszaak, kan de curator zelfs het spaargeld van de kinderen van de gefailleerde opeisen (als de spaarrekening op naam van de kinderen staat). 28,6% van de gefailleerden verklaart dat door toedoen van het faillissement de woning verkocht moest worden (R.J. Blom, vinden op pagina 148 van de studie van Lambrecht & To (2009):
“Het faillissement werkt ook op je gezin. Er is minder geld in huis. Vroeger moesten de kinderen maar gewoon de kassa opendoen, terwijl dat nu compleet anders is. Het gezin geeft je op een bepaald moment de schuld; dat is keihard en daar had ik niet aan gedacht. Mijn zoon antwoordde toen ik zei dat ik de boeken had neergelegd: ‘Je bent een loser’. De communicatie met mijn zoon loopt niet goed meer. Alles verloopt via mijn vrouw. Mijn zoon beseft niet wat ik allemaal moet doen om geld in het laatje te brengen. Het faillissement heeft mijn gezin geraakt, omdat ik er zelf voor gekozen heb. (Lambrecht & To, 2009)” Daarbij komt ook dat zelfstandigen geen aanspraak kunnen maken op een werkloosheidsuitkering. In België bestaat er sinds 1 juli 1995 wel een verzekering voor gefailleerde zelfstandigen, de zogenaamde faillissementsverzekering (Tussenstap, mei 2009). Deze ‘verzekering’ bestaat uit een tijdelijk vervangingsinkomen en het behoud van de rechten op gezinsbijslag en geneeskundige verzorging, allebei te verkrijgen gedurende ten hoogste 1 jaar. Vele zelfstandigen weten echter niet dat dit vervanginginkomen tijdig moet worden aangevraagd om er aanspraak te kunnen op maken. In de praktijk wordt deze faillissementsverzekering dan ook nauwelijks gebruikt. Op basis van recente gegevens blijkt dat jaarlijks slechts in 8 à 10% van de falingen een aanvraag tot faillissementsuitkering wordt ingediend (UNIZO, september 2008). Uit een recent onderzoek van Tussenstap blijkt bovendien dat slechts één derde van de zelfstandigen het bestaan ervan kent (Tussenstap, juni 2009). Toch
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
2004). Een faillissement lokt ook negatieve reacties vanuit het gezin uit. Een onthutsende uitspraak is terug te
26
vindt maar liefst 90% van de zelfstandigen dat er een correcte sociale uitkering moet komen in geval van een gedwongen stopzetting.
3. 7.3 Persoonlijke gevolgen voor de gefailleerde De gefailleerde zal ook persoonlijke gevolgen ondervinden (Vandevoort, Janssens, & Lagrou, 1989). Wanneer een ondernemer geconfronteerd wordt met een faling, zal dit normaalgezien met sterke emoties gepaard gaan. Volgens een onderzoek in 1998 naar de omstandigheden van bedrijfsbeëindigers in Nederland zegt meer dan 90% van de gefailleerden dat het stoppen met de onderneming een ingrijpende (van enigszins tot zeer ingrijpend) ervaring was (B&A Groep Beleidsonderzoek & - Advies, 1 May 1998). De gefaalde ondernemer kan gefrustreerd en boos zijn, kan zich beschaamd, schuldig, totaal ongeschikt, hulpeloos enz. voelen. Volgens een recent onderzoek in België blijkt eveneens dat men de afhandeling van een faillissement op een negatieve wijze beleeft (Lambrecht & To, 2009). Gefailleerden voelen zich veroordeeld en sommigen zeggen geen vertrouwen meer te hebben in derden. Sommige gefailleerden voelen zich geïsoleerd en kennen schaamte. “Was ik niet voldoende gehard, niet voldoende opgewassen tegen de vervelende kanten van het ondernemerschap of was ik gewoon geen ondernemer? Was ik een slechte ondernemer omdat ik zo emotioneel geraakt werd door mijn faillissement? Voelt een echte ondernemer zoveel verdriet, moet je veel weerbaarder zijn tegen eenzaamheid, moet je harder zijn om je minder gekwetst te voelen? En ben je dan toch nog ondernemer? Moet je alleen maar stoer zijn en een faillissement doorlopen als een vervelend vlekje? Of mag je je gekwetst voelen, vermorzeld, beschadigd en ben je dan nog steeds een ondernemer? Of wellicht pas dan?
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
Zoveel vragen, maar ik kan nog steeds geen eenduidig antwoord geven, als het er als is.” (Engels, 2006, p. 13)
27
Een faillissement is voor vele ondernemers ook een onbekende en vooral zeer eenzame periode. Vele belanghebbenden zijn boos, leveranciers willen hun geld, werknemers verliezen hun job, partners nemen de ondernemer van alles kwalijk, …Verdere ervaringen zijn terug te vinden in bijlage 1 ‘Ervaringen van zelfstandigen’. In de publieke opinie wordt het mislukken van een bedrijf vaak onmiddellijk geassocieerd met fraude en/of met persoonlijk onvermogen. Gefailleerden worden snel onterecht gestigmatiseerd en zijn/haar zelfvertrouwen kan hierbij een sterke deuk krijgen. Aan de andere kant kan een gefailleerde ook opluchting ondervinden wanneer een faillissement uitgesproken wordt. Alle lasten en problemen vallen van zich af en hij/zij kan zich eindelijk ontspannen. Door ondernemers wordt de schuld van faling dikwijls ergens anders gelegd dan bij de ondernemer zelf (Ooghe & Waeyaert, 2003). Deze tactiek kan helpen om sommige emoties de kop in te drukken, maar is slechts tijdelijk vol te houden. Als een gefaalde ondernemer zelf geen enkele verantwoordelijkheid voor de faling neemt, zal hij/zij ook nooit leren uit gemaakte fouten en is vanzelfsprekend ook geen herstel of een goede herstart mogelijk (Gustafsson, Näs, & Purohit, 2007). Uit een faillissement komen vele negatieve gevolgen, maar ook enkele positieve. Een ondernemer die met een faillissement geconfronteerd wordt, en die weet waar de fouten zitten, zal er veel uit kunnen leren en de
volgende keer misschien wél succesvol zijn. Mislukkingen zijn vaak de eerste stap naar succes want uit fouten kan men lessen trekken. Gefaalde ondernemers leren lessen in het verwerven van bedrijfsmiddelen, zoals werknemers en kapitaal, in organisatie en timing, in boekhouden, in marketing, in verkoop, in het uitbouwen van netwerken, … enz. In een verder hoofdstuk komen we hier uitgebreid op terug.
3. 8 Stigma op faillissementen “A person who is stigmatized is a person whose social identity, or membership in some social category, calls into question his or her full humanity – the person is devalued, spoiled, or flawed in the eyes of others.” (Crocker e.a., 1998 geciteerd door (Heatherton, Kleck, Hebl, & Hull, 2000) p.1) Failliet gaan beschouwen velen als falen. Gefailleerden krijgen al snel de stempel als ‘mislukte ondernemer’ of ‘loser’. Ook al worden ze verschoonbaar verklaard door de rechtbank, toch worden gefailleerden ter goeder trouw scheef bekeken, verliezen vrienden en kennissen, … kortom, ze tellen niet meer mee in onze maatschappij. Gefailleerden worden door velen als louche en onbetrouwbaar beschouwd. Eerlijke en oneerlijke faillissementen worden in de publieke opinie over dezelfde kam geschoren. Dit is volkomen onterecht, aangezien fraude slechts zelden (rond de 4 à 6 %) de oorzaak is van een faillissement (europa.eu, februari 2008). Daarentegen wordt er sneller frauduleus gehandeld tijdens de afhandeling van het faillissement zelf, m.a.w. fraude is hier eerder gevolg dan oorzaak.
Alle morele ondersteuning voor gefailleerden ontbreekt en dit is deels toe te schijven aan de ‘stigmatisering van faling’. Stigma is de sociale devaluatie van een persoon die afwijkend is van of tegengesteld is aan de gangbare sociale norm (Efrat, 2006a). Zo’n afwijkend kenmerk kan psychisch zijn (vb. handicap, lelijkheid), kan een bepaald soort gedrag omvatten (vb. crimineel, homoseksueel), of kan te maken hebben met affiliatie (vb. religie, nationaliteit, afkomst). Stigma leidt tot een situatie in welke een individu uitgesloten wordt van volledige sociale aanvaarding (Gustafsson, et al., 2007). De term ‘stigma’ werd voor het eerst geïntroduceerd door de Oude Grieken en omvatte de lichamelijke kentekens die aangebracht werden (in het lichaam gesneden, gebrand, …) om iets ongewoons en ongunstig omtrent de morele status van iemand bekend te maken (Goffman, 1971). Zo wist de bevolking dat deze gemerkte personen het best vermeden konden worden. Hetzelfde proces ondergingen gefailleerde ondernemers. Vroeger kregen gefailleerden strenge straffen, onder andere celstraffen en afranselingen. Sommige staten in koloniaal Amerika lieten zich zelfs in met schandalige en onterende praktijken, zoals het knippen van het haar van de gefailleerde, het branden van de letter “T” van “Thief” in de handpalm van de gefailleerde en het publiekelijk doorboren van het oor van de gefailleerde met een nagel om het daarna af te snijden (Efrat, 2006a)!
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
3. 8.1 Stigma
28
3. 8.2 Redenen om te stigmatiseren Waarom worden bepaalde mensen gestigmatiseerd? Heatherton e.a. (2000) beantwoorden deze vraag: de oorsprong van stigmatisering ligt in de biologische behoefte van de mens om te leven in een groep die streeft naar overleving en reproductie. Elke groep heeft gedeelde overtuigingen over welke zaken accepteerbaar zijn voor de leden van die groep. Als bepaalde kenmerken en/of gedragingen van individuen beschouwd worden als bedreigend of belemmerend voor het effectief functioneren van de groep, zullen deze individuen gestigmatiseerd en uitgesloten worden. Maar dit verklaart nog niet waarom gefailleerde individuen ook gestigmatiseerd worden. Efrat (2006a) tracht hierop een antwoord te formuleren. Hij stelt dat de maatschappij de neiging heeft om bepaalde non-conformistische kenmerken als meer afwijkend te beschouwen dan andere non-conformistische kenmerken. Hij geeft als voorbeeld dat onze maatschappij bijzonder afstotend is voor non-conformistische kenmerken die ontstaan door toedoen van het individu zijn/haar eigen schuld, omdat de maatschappij hen persoonlijk verantwoordelijk acht voor hun non-conformiteit. De oorsprong van het stigma op faillissementen ligt dan ook gedeeltelijk in het feit dat men vond en vindt dat een faillissement ontstaat door toedoen van de ondernemer zijn/haar eigen schuld. In plaats van het toewijzen van de non-conformistische daden van een gefailleerde (vb. niet slagen in het terugbetalen van schulden of het aanvragen van het faillissement) aan externe factoren, zoals de economische omgeving, natuurlijke rampen of openbare werken, wijst men deze eerder toe aan persoonlijke fouten, zoals financiële onverantwoordelijkheid, naïviteit en wanbeheer (Efrat, 2006a). Volgens Efrat (2006a) is het stigma op faillissementen ook ontstaan door het feit dat failliet gaan een bepaald soort gedrag met zich meebrengt dat tegengesteld is aan de traditionele Amerikaanse normen van vertrouwen, reputatie en
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
zorgvuldig beleid. Als een ondernemer failliet gaat en als gevolg zijn schulden niet kan terugbetalen, beschouwt de
29
publieke opinie dit individu als zijnde onbesuisd, onvoorzichtig en bedrieglijk. Het betekent een inbreuk op het vertrouwen en de gefailleerde wordt onzorgvuldig beleid verweten. Dit alles leidt uiteindelijk naar de stigmatisering van gefailleerden.
3. 8.3 Stigma op falen en het ondernemerschap in België Hoe staat de Vlaming tegenover ondernemers in het algemeen? Zoals eerder vermeld wijst een peiling omtrent ondernemerschap bij de Belgische bevolking uit dat Belgen overwegend positief tegenover ondernemers (64%) staan (deltalloydlife.be, 2008). Zelfs 83 procent van de ondervraagden vindt dat ondernemers ook succesvol mogen zijn. Dit onderzoek gaat met behulp van enkele vraagjes na hoe de gemiddelde Vlaming tegenover het ondernemerschap staat.
ONDERZOEKSVRAAG 2 Heeft de gemiddelde Vlaamse respondent een positieve mening over ondernemers?
Uit diezelfde peiling in 2008 blijkt dat 70 procent van de Belgische bevolking vindt dat falende ondernemers ook respect verdienen (deltalloydlife.be, 2008). Dit onderzoek gaat hier verder op in en gaat na of er een stigma op falen bestaat in Vlaanderen. Vindt de Vlaamse bevolking dat het allemaal de schuld is van de ondernemer zelf? Associeert de Vlaamse bevolking gefailleerden onmiddellijk met fraude? Dit leidt ons tot de volgende onderzoeksvraag: Heeft de Vlaamse bevolking een negatief oordeel over gefailleerden?
ONDERZOEKSVRAAG 3 Heeft de Vlaamse bevolking een negatief oordeel over gefailleerden?
3. 8.4 Stigma op falen en het ondernemerschap internationaal “The British attitude is if you have failed once, you are a failure forever. The American attitude is that if you have failed once, you have learned a lesson that makes you more likely to succeed next time…The American point of view accepts, and almost congratulates failure as a path to eventual success. It has made American society much more entrepreneurial and, ultimately, more wealthy.” (42 degrees magazine, oktober 2005) “In Europe, a serious social stigma is attached to bankruptcy. In the USA bankruptcy laws allow entrepreneurs who fail to start again relatively quickly and failure is considered to be part of the learning process. In Europe those who go bankrupt tend to be
Onderzoekers van stigma’s zijn het met elkaar eens dat culturen en subculturen bepalen welke kenmerken wel en welke niet gestigmatiseerd worden. Bijvoorbeeld wees eerder onderzoek uit dat falen sterk gestigmatiseerd is in Europa en in sommige Aziatische landen, terwijl de Amerikaanse sociale normen veel vergeeflijker zijn: falen is daar gewoon een stapje in een proces van experimenteren. Alsook de attitudes ten opzichte van falen tonen sterke variaties in landen en culturen (Armour & Cumming, 2008). Bijvoorbeeld telt Zweden het hoogste aantal bedrijven die nooit producten zouden kopen bij een voorheen gefaald bedrijf (Armour & Cumming, 2008). McGrath & Cardon (1997) onderzochten de rol van cultuur in deze verschillen van attitude ten opzichte van faillissementen. Zij vonden dat er in een collectivistisch cultuur een lagere motivatie heerst om een faling te overwinnen, terwijl een hogere motivatie domineert in een individualistische cultuur. De Aziatische wereld is een voorbeeld van een wereld waar een collectivistische cultuur
domineert en de Verenigde Staten worden
gekenmerkt door een eerder individualistische cultuur (Hofstede, et al., 2004). Amerikanen kunnen meerdere keren falen voor ze succes hebben en beschouwen falen als een leerervaring, terwijl in Japan een tweede kans niet bestaat en waar het sociale stigma rond falen vele ondernemers ontmoedigd. Landier heeft eveneens een onderzoek verricht naar een mogelijke verklaring voor deze grote verschillen qua ondernemersactiviteit in landen met nochtans een gelijkaardig niveau van ontwikkeling (Landier, 2005). Hij vond een economische verklaring gebaseerd op de endogeniteit van sociale normen en beweert dat het stigma dat
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
considered as “losers”. They face great difficulty to finance a new venture.” (Europese Commissie, april 1998)
30
geassocieerd is met falen een belangrijke determinant is van ondernemersactiviteit. Ondernemen of niet ondernemen hangt af van de kost om een nieuwe onderneming te starten en in het bijzonder van de kapitaalkost na falen. Hierbij toont hij dat in gelijkaardige economieën er verschillende regimes in ondernemersactiviteit kunnen bestaan. Het conservatieve regime (vb. zoals in Europa) is gekenmerkt door een hoog stigma op falen en werkt als volgt: wanneer de kapitaalkost voor gefaalde ondernemers hoog is, zullen ondernemers enkel die projecten stopzetten die slechte vooruitzichten hebben. Goede ondernemers zijn afkerig voor falen. Kortom, de gemiddelde waarde van nieuwe ondernemingen zal tamelijk laag zijn omdat middelmatige projecten standhouden. Het experimentele regime (vb. zoals in Verenigde Staten) wordt getypeerd door een laag stigma op falen en werkt omgekeerd: hier is de kapitaalkost voor gefaalde ondernemers relatief laag. Aangezien het dus goedkoop is om nieuwe projecten te financieren, zullen ondernemers enkel doorgaan met projecten die uitstekende vooruitzichten hebben. Goede ondernemers zijn hier niet afkerig voor falen. Ze zullen bijgevolg meer experimenteren en dit leidt tot de creatie van meer bedrijven met goede vooruitzichten. Landier (2005) toont ook aan dat deze sociale normen of verschillen in cultuur niet de enige boosdoeners zijn voor het stigma op falen. Het stigma op falen is ook bepaald door economische factoren. Soepele faillissementsregels en een goed herstartersbeleid kunnen het stigma op falen helpen verminderen. Hij laat bijvoorbeeld zien dat er een verschil tussen de VS en Europa bestaat wanneer een ondernemer besluit om in loondienst te gaan. Als men de werkstatus van zelfstandige naar werknemer verandert, zal men in Europa significant minder verdienen dan andere werknemers, terwijl men in de Verenigde Staten iets meer zal verdienen dan andere werknemers met gelijkaardige kenmerken. Bovendien onderschatten werkgevers de kennis en ervaring van ‘gefaalde’ ondernemers.
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
Ondernemers in Europa zijn bijgevolg minder geneigd om met ondernemerschap te experimenteren, aangezien ze
31
‘gestraft’ worden als ze falen en veranderen naar loondienst. Overheden in Europa zouden hier een mouw moeten aan passen. Ook de faillissementswet beïnvloedt de kans voor een gefailleerde ondernemer om opnieuw te beginnen. In sommige landen (vb. zoals het Verenigd Koninkrijk) kan een ondernemer die failliet ging niet legaal een nieuwe onderneming starten gedurende een bepaalde periode. De tijdspanne, tijdens dewelke schuldeisers aanspraak kunnen maken op de goederen van een gefailleerde, verschilt van land tot land en kan een mogelijke herstart aanzienlijk belemmeren. In dit opzicht zijn de regels gunstiger in de Verenigde Staten dan in Europa. De Europese Commissie beveelt dan ook meer ondernemersvriendelijke faillissementswetten aan om het ondernemerschap in Europa aan te moedigen. Het was niet altijd zo dat in de Verenigde Staten een geringer stigma op gefailleerden heerste. Het traditionele negatieve imago van gefailleerden was eveneens sterk aanwezig in koloniaal Amerika (zie 3.8.1), maar is volgens vele studies langzaamaan afgebrokkeld. Efrat (2006a) tracht in een studie de evolutie van de publieke perceptie over het persoonlijk faillissement te meten. Hij bewerkstelligde dit door de inhoud van 176 krantenartikelen omtrent faillissementen verschenen tussen 1864 en 2002 te onderzoeken. Hij koos voor populaire gedrukte media, namelijk de krant ‘New York Times’, omdat deze krant volgens hem fungeert als een soort dorpsplein. Deze media verstrekt immers een dagelijkse kroniek over hoe de sociale problemen worden gedefinieerd en ervaren binnen de samenleving. Hij kwam tot het resultaat dat de krantenartikelen vóór de jaren 1960 debiteuren
grotendeels afbeelden als manipulatoren en frauduleuze initiatiefnemers. Na de jaren 1960 werden gefailleerden niet langer meer automatisch als bedriegers beschouwd, maar werden eerder voorgesteld als onverantwoordelijke of onethisch personen die niet over de nodige discipline beschikten. Ze werden vanaf dan ook aangeduid als hardwerkende, arme, worstelende en hulpbehoevende ondernemers. De oorzaak van een faillissement werd niet langer meer automatisch gelinkt met fraude en kwaad opzet, maar eerder met andere oorzaken zoals door economische factoren (e.g. recessie, hoge inflatie, werkloosheid, beursverlies enz.), door persoonlijke factoren (e.g. ziekte, auto ongeluk, brand, scheiding enz.) of door de schuld van derde partijen (e.g. de overheid, banken, advocaten enz.). Uit deze gegevens blijkt dat de houding van het Amerikaanse volk over gefailleerden vanaf de jaren 1960 veranderde. Men toonde steeds meer sympathie voor een gefailleerden (Efrat, 2006b).
3. 9 V angnet voor gefailleerden “Om het huidige welvaartsniveau te behouden, heeft ons land een vruchtbare ondernemingscultuur nodig. Respect, begrip en een vangnet voor wie probeert maar ter goeder trouw faalt, zijn essentiële voorwaarden daartoe.” (Van Eetvelt, oktober 2007). Jammer genoeg merken we dat in Vlaanderen deze drie voorwaarden niet echt aanwezig zijn. Respect voor gefailleerden ontbreekt op vele vlakken, maatschappelijk onbegrip heerst alom en een vangnet voor de gefailleerde is slechts in geringe mate voorhanden. Zelfstandigen worden verondersteld alle problemen zelfstandig op te lossen. En eens men failliet gaat, worden gefailleerde ondernemers meestal aan hun lot overgelaten. De steunpunten van de overheid waartoe een ondernemer in moeilijkheden zich kan richten zijn schaars en daarom
ondernemers. We beginnen de bespreking met de Unie van Zelfstandige Ondernemers.
3. 9.1 Unizo Unizo, de Unie van Zelfstandige Ondernemers, is de grootste ondernemersorganisatie van België die zo’n 85.000 zelfstandige ondernemers, vrije beroepen en kmo’s in Vlaanderen en Brussel verenigt. De geschiedenis van Unizo gaat terug tot 1850, wanneer er overal in Vlaanderen organisaties van kleine zelfstandige ondernemers werden opgericht. De eerste nationale organisatie trad in 1899 in werking onder de naam ‘Landsbond van de kleine burgerij’. Wegens meningsverschillen tussen Vlamingen en Walen splitst de in 1935 opgerichte CMVB (Christelijke middenstandsverbond van België) en wordt in 1948 het welbekende NCMV opgericht (Nationaal Christelijk Middenstandsverbond) die in 2000 uiteindelijk de naam Unizo krijgt (www.unizo.be). Zoals reeds bekend heeft de economische crisis al tal van ondernemingen de das om gedaan. Daarom heeft Unizo de crisiscoach opgericht. Op de site van Unizo kunnen de ondernemers terecht voor een aantal ‘anticrisisrecepten’ waar ze allerhande informatie geven over de mogelijkheden indien uw bedrijf in financiële moeilijkheden verkeert. De raad die Unizo ter beschikking stelt is overigens niet enkel beschikbaar voor haar leden, ook niet-leden kunnen er terecht. Voor faillissementsbegeleiding verwijst Unizo zijn ondernemers door naar Tussenstap, een organisatie die haar oprichting namelijk deels te danken heeft aan Unizo.
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
zijn er de laatste jaren privé-initiatieven ontwikkeld die zich ontfermen over het lot van de al dan niet gefailleerde
32
3. 9.2 Tussenstap Tussenstap is een product van de vzw Zenitor (voorziet in loopbaancoaching) die werd opgericht dankzij het SVMB (Sociaal Verzekeringsfonds voor Zelfstandigen) en Unizo. Tussenstap zag in oktober 2007 het levenslicht en ontving sindsdien 568 hulpvragen (tot april 2009). De organisatie wordt projectmatig gesubsidieerd door het Europees Sociaal Fonds en de Vlaamse overheid voor ontwikkelingen en producten die ze met anderen kunnen delen, zoals het project rond het verwerken van het trauma dat een faillissement met zich meebrengt. Het team van Tussenstap werkt voornamelijk met vrijwilligers. De vrijwilligers volgen een procedure en krijgen een psychologische en juridische vorming, zo komt er van de wachtlijst van 70 personen elke week een vrijwilliger bij. Tussenstap onderhoudt een uitgebreide website en legt de nadruk op het leveren van sociaaljuridische adviezen rond de faillissementenproblematiek, twee derde van de aanvragen komen via e-mail binnen. Contact via e-mail is laagdrempelig en dit is ideaal voor de ondernemer die eventueel schaamte ondervindt en daardoor geen hulp durft in te roepen. Gefailleerde ondernemers kunnen bij Tussenstap terecht voor een luisterend oor bij één van de vrijwilligers die vaak zelf een faillissement hebben doorstaan. De psychologische begeleiding maakt naast het leveren van de sociaal juridische adviezen, deel uit van de integrale begeleiding. De waardigheid van de ondernemer blijft, ook in crisissituaties, altijd het leidmotief. Kortom, ondernemers ter goeder trouw kunnen er rekenen op een luisterend oor, begrip voor hun situatie en persoonlijk advies. Lidmaatschap is geen voorwaarde. De organisatie hecht ook veel belang aan het bewerken van de publieke opinie en probeert druk uit te oefenen op de media en
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
beleidsmakers om zo een bepaalde gevoeligheid rond faillissementen te creëren in de maatschappij. Ook is de
33
organisatie actief op vlak van beleidsvoorbereidend werk. Samen met Unizo en Zenitor dokteren ze allerhande projecten uit die de ondernemer in moeilijkheden van een helpende hand kunnen voorzien zodat ze licht zien op het einde van de tunnel.
3. 9.3 Efrem De vzw Efrem is actief in de provincie West-Vlaanderen en werd tien jaar geleden opgericht door de huidige directeur Dirk Verschoore. Ook deze vzw kan rekenen op tal van vrijwilligers, waaronder boekhouders, die zoeken naar middelen om de boekhouding van de zelfstandigen terug op orde te krijgen. Deze vrijwillige boekhouders zijn volgens Dirk Verschoore broodnodig aangezien de boekhouder in de meeste gevallen stopt met werken in een onderneming waar aan de facturen niet kan worden voldaan en dus ook niet aan de factuur van de boekhouder. Voor de werking van de vzw kan Efrem niet rekenen op subsidies omdat ze niet prioritair worden bevonden. Efrem kan ook enkel op lokaal niveau subsidies aanvragen in tegenstelling tot Tussenstap die heel Vlaanderen bediend en dus subsidies op Vlaams niveau kan aanvragen. Efrem wordt enkel gesteund door privéinitiatieven zoals bijvoorbeeld door het bisdom. In tegenstelling tot Tussenstap maakt Efrem geen gebruik van reclame. Ze kunnen het zich immers niet permitteren om reclame te maken omdat ze niet over voldoende
structurele middelen beschikken om een grote massa te helpen. Ondernemers komen dus meestal bij hen terecht via mond aan mond reclame of worden door het OCMW doorgestuurd. Net zoals Tussenstap biedt Efrem een integrale begeleiding aan gefailleerde ondernemers, maar in tegenstelling tot Tussenstap bieden zij ook hulp aan ondernemers in moeilijkheden die het stadium van het faillissement nog niet hebben bereikt. Ze zijn dus vertrouwd met de totale problematiek. Zo helpen ze ondernemers in moeilijkheden bij het opstellen van een schuldaflossingplan, de onderhandelingen met schuldeisers en banken en ook met de administratie steken ze een handje bij. Ondernemers hebben dankzij Efrem het gevoel dat er voor het eerst naar hen wordt geluisterd. De organisatie biedt de zelfstandigen een luisterend oor en steun, waar anderen hen veroordelen en links laten liggen.
3. 9.4 Boeren op een kruispunt De vzw Boeren op een kruispunt is een project van de Vlaamse overheid en, de naam zegt het zelf, richt zich specifiek op boeren en tuinders in moeilijkheden. De organisatie bedient heel Vlaanderen en is opgericht door de landbouworganisaties Boerenbond, KVLV-Agra en het ABS. De vzw wordt gesteund door Cera, de Koning Boudewijnstichting en de Nationale Loterij.
3. 9.5 Besluit Het komt niettemin vaak voor dat gefailleerden ter goeder trouw geen degelijke begeleiding krijgen. Ook als een beter begeleid moeten worden bij het overwinnen van alle moeilijkheden. De Europese Commissie deelt ook deze mening. Zij stellen dat de negatieve gevolgen verbonden aan faillissementen zouden kunnen worden gereduceerd als de bedrijven in moeilijkheden beter zouden worden ondersteund én als herstarten gemakkelijker zou worden gemaakt (Commissie van de Europese Gemeenschappen, 2007; European Commission, 2011a).
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
gefailleerde opnieuw wil starten, ontbreekt alle hulp. Gefailleerden zouden daarentegen sociaal en economisch
34
4. Herstarten: faillissement als kans 4. 1 Herstarten “Een ondernemer die failliet gaat, is niet per se zijn ondernemingsgeest kwijt. Onderzoek heeft aangetoond dat de meeste ondernemers na een faillissement weer plannen krijgen voor een nieuw project.” (Schutjens & Stam, 2006) Herstarters worden in dit project gedefinieerd als ondernemers waarvan hun onderneming failliet ging, maar die het aandurfden om na enige tijd een nieuwe onderneming op te starten. De chronologie van deze gebeurtenissen is belangrijk. Er zijn namelijk veel ondernemers die al een nieuwe zaak hebben opgestart alvorens de vorige failliet ging. Sommige laten zelfs opzettelijk een bedrijf failliet gaan. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer een bedrijf op een goedkope manier van haar werknemers of schulden af wil. In dit onderzoek wordt enkel rekening gehouden met de herstarters zoals gedefinieerd hiervoor. De vraag is of deze ondernemers de faling zien als een motivatie om zichzelf te verbeteren en om te leren van gemaakte fouten. Zullen ze de kennis en ervaring verworven in de eerste onderneming aanwenden om die nieuwe zaak te ondersteunen en niet meer dezelfde fouten te maken?
4. 2 Leren van een faillissement “Voor een goede ondernemer is nodig: vijftien procent intelligentie, vijfendertig procent gezond verstand en vijftig procent willen leren uit fouten (…). Bestudeer succesvolle mensen en je zal ontdekken dat ze allemaal fouten hebben gemaakt. Ik zeg
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
voortdurend aan mensen: ‘Als ik ooit een boek zou moeten schrijven over mijn successen, dan zal het een dun boekje zijn. Maar
35
als ik over mijn fouten en stommiteiten mag schrijven, dan zal het een turf zijn.” (Lambrecht & Lievens, 2006) Ondernemers leren niet enkel uit succes, maar steken ook veel op uit mislukkingen (M.S. Cardon & R.G. McGrath, 1999). Gefailleerde ondernemers beschikken bijgevolg over veel ondernemingservaring en uit vorig onderzoek blijkt dat de overlevingsgraad van starters met deze ondernemingservaring hoger is dan de overlevingsgraad van starters zonder ervaring (I. Ekanem & P. Wyer, 2007; H. Schrör, 2006). Wil men uit deze ondernemerservaring voordeel halen, dan moet de ondernemer ofwel die verworven kennis doorgeven aan anderen (vb. erover spreken of lesgeven, adviseren, mentoring, …) ofwel zelf een nieuwe zaak herstarten om toe te passen wat hij/zij heeft geleerd. Gefaalde ondernemers zullen hun nieuwe zaak misschien met meer en betere bagage kunnen opstarten. Vooral als men ervoor kiest om in dezelfde branche opnieuw te starten en derhalve branchekennis kan aanwenden, is het mogelijk dat de herstarter een betere ondernemer zal worden. Uit een onderzoek van ten Vergert & van der Weide (2001) bij gefailleerden die een herstart hebben gemaakt, blijkt dat een ruime meerderheid van mening is dat de start van de nieuwe onderneming gemakkelijker verliep dan de start van de vorige onderneming. Ook zullen gefailleerden een stuk voorzichtiger zijn en er veel voor over hebben om een nieuw faillissement te voorkomen. Ze zullen bijvoorbeeld een aantal zaken helemaal anders aanpakken, zich beter voorbereiden, advies inwinnen, professionele begeleiding aanvaarden, enz. (I. Ekanem & P. Wyer, 2007; H. Schrör, 2006; Vandevoort, et al., 1989). Snel groeien en een grote omzet komen bij gefailleerde herstarters
bijgevolg niet op de eerste plaats. Toch blijkt uit het onderzoek dat herstarte bedrijven méér omzet halen per werknemer en dat ze op lange termijn ook groter worden dan het vorig bedrijf, hetgeen kan wijzen op een positief leereffect (B&A Groep Beleidsonderzoek & - Advies, 1 May 1998). Aan de andere kant kunnen er ook negatieve leereffecten ontstaan door het voorzichtige of risicomijdende gedrag van gefailleerde herstarters. Uit onderzoek van ten Vergert & van de Weide (2001) blijkt namelijk dat ondernemers ervoor kiezen om alles alleen te gaan doen in plaats van met een partner te herstarten en dat velen kiezen voor een kleiner startkapitaal en/of alles financieren met eigen spaargeld. Deze twee factoren zijn in strijd met de kritische factoren voor een succesvolle start meer bepaald een behoorlijk startkapitaal en starten met meerdere partners dragen bij tot het welslagen van een nieuwe start. Leereffecten kunnen ook worden nagegaan via het vijfkrachtenmodel (competitive-forces model) ontwikkeld door Michael Porter. Samengevat krijgen alle ondernemingen te maken met concurrerende krachten: concurrentie onderling, dreiging van nieuwe toetreders en substituut-producten en onderhandelingskracht van afnemers en leveranciers (Porter, 1979). Wil een ondernemer succesvol zijn, dan moeten deze vijf krachten voortdurend in de gaten worden gehouden. Het onderzoek van ten Vergert en van der Weide (2001) gaat na of herstarters deze vijf krachten in het nieuwe bedrijf beter onder controle hadden waaruit de conclusie kan getrokken worden dat er positieve leereffecten bestaan bij herstarters. De resultaten van het onderzoek wijzen uit dat herstarters op alle vijf factoren beter scoren dan voor hun failliet bedrijf. Hieruit kan worden geconcludeerd dat een gefailleerde herstarter wel degelijk lessen heeft geleerd uit het vorige faillissement. Het is dus belangrijk dat deze kennis niet
Figuur 8: Vijfkrachtenmodel van Michael Porter (Porter, 1979, p. 6)
4. 3 A antal herstarters in Vlaanderen Hoeveel herstarters Vlaanderen kent is niet bekend. Dit onderzoek heeft als bijkomend doel te bepalen hoeveel gefailleerde ondernemers nu werkelijk een nieuwe zaak oprichten. In de literatuur vinden we enkele cijfers terug. Het onderzoek van Schutjens en Stam (2006) wijst uit dat veel gefailleerde ondernemers na de afwikkeling van
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
verloren gaat.
36
hun faillissement alweer plannen krijgen voor een nieuw project. Een onderzoek bij herstarters in Nederland toont dat tweederde van de totale groep gefailleerden een (potentiële) herstarter is (B&A Groep Beleidsonderzoek & - Advies, mei 1998). Wagner vond dat 8 procent van de gefailleerden in Duitsland een nieuwe zaak opent (Wagner, 2002). Metzger daarentegen stelt vast dat het aandeel herstarters in Duitsland niet meer dan 3 procent van de populatie gefailleerde ondernemers uitmaakt (G Metzger, 2006). Dit verschil in cijfers heeft te maken met het feit dat Wagner zowel faillissementen als vrijwillige bedrijfsbeëindigingen meerekent en Metzger alleen rekening houdt met bij de rechtbank geregistreerde faillissementen. Aangezien ondernemers die hun bedrijf vrijwillig stopzetten, een grotere kans hebben om een nieuw bedrijf op te starten, zorgt dit voor een hoger percentage (G Metzger). F IGUUR 9: I NDELING BEDRIJFSBEËINDIGERS (D AMINK , 2001, P . 20)
In dit onderzoek zal onderzocht worden hoeveel gefailleerde herstarters Vlaanderen telt in samenwerking met het Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
handelsinformatiebureau Graydon.
37
ONDERZOEKSVRAAG 5 Hoeveel gefailleerde herstarters telt Vlaanderen?
4. 4 P rofiel van de herstarter Wie herstart en wie niet? Metzger ( 2006) onderzocht de belangrijkste kenmerken en achtergrond van gefailleerde ondernemers in Duitsland die besluiten om een nieuwe zaak op te starten. Hij ondervond dat mannen veel meer kans dan vrouwen hebben om als zelfstandige te beginnen en om te herstarten na een faillissement. Aangezien eerder werd vermeld dat in Vlaanderen ook minder vrouwen dan mannen besluiten om zelfstandig ondernemer te worden, zullen in Vlaanderen waarschijnlijk eveneens minder vrouwen zich aan een herstart wagen. Dit zal met dit onderzoek ook onderzocht worden. Verder toonde Metzger aan dat de leeftijd van de gefailleerde ondernemer de kans op herstarten negatief beïnvloed. Gefailleerde jonge ondernemers zijn meer geneigd om dit risico te nemen dan oudere ondernemers. Ook de grootte van de vorige onderneming telt: hoe groter het failliete bedrijf, hoe meer kans dat de gefailleerde ondernemer opnieuw een zaak zal opstarten. Minder
hoog opgeleide ondernemers die failleren zullen minder snel een herstart uitproberen dan gemiddeld of hoog opgeleide ondernemers. Het wel of niet hebben van kinderen of het gehuwd zijn of niet zijn volgens Metzger twee zaken die geen invloed hebben op de kans of de gefailleerde wel of niet herstart. Wagner onderzocht eveneens de invloed van enkele individuele factoren op de kans op herstarten in Duitsland, namelijk het geslacht, leeftijd, opleiding, werkloosheidstatus, tijdspanne sinds het vorig bedrijf sloot en de persoonlijke attitude ten opzichte van risico (Wagner, 2002). Hij vond dat het geslacht, de status van werkloosheid en de tijdspanne sinds het vorig bedrijf de deuren sloot geen invloed hebben op de kans op herstarten. De leeftijd daarentegen heeft, in lijn met Metzger, wel een invloed: de kans op herstarten vermindert naarmate men ouder wordt. Ook zullen mensen met een hogere risicoaversie minder snel een herstart ondernemen. Gefailleerde hoger opgeleide ondernemers zullen een iets grotere kans hebben om terug een nieuwe zaak op te richten. Wagner onderzocht ook of het hebben van contact met een rolmodel de kans op herstarten beïnvloedt. Hij vroeg de populatie of ze persoonlijk iemand kenden die failliet is gegaan, maar een nieuwe zaak begon gedurende de laatste 2 jaar. Hij ondervond dat het persoonlijk contact hebben met een rolmodel een positieve impact heeft op de kans van herstarten. Dit onderzoek zal als eerste in Vlaanderen onderzoeken in welke sector gefailleerde herstarters actief zijn en voorheen actief waren, de leeftijd, geslacht, opleiding, …
Wat is het profiel van de Vlaamse gefailleerde herstarter?
4. 5 Kenmerken van de nieuwe zaak In welke punten verschilt de nieuwe zaak van de gefailleerde onderneming? Dat is de vraag die we onszelf stellen om de leereffecten van herstarters te achterhalen. Volgens een onderzoek uitgevoerd door ING zullen ondernemers hun nieuwe zaak kleinschaliger opzetten, m.a.w., een onderneming met minder startkapitaal en minder of zelfs geen personeel in dienst (Economisch Bureau ING, 1998). Gefailleerde herstarters zullen bijgevolg zoveel mogelijk de risico’s trachten te beperken. Een onderzoek van de B&A Groep gaat ook na of er verschillen in startsituatie zijn tussen het vorige, gestopte bedrijf en het nieuwe bedrijf (B&A Groep Beleidsonderzoek & - Advies, 1 May 1998). Zij ontdekken echter dat de herstarter gemiddeld voor een vergelijkbaar startkapitaal zorgt en dat de wijze van financiering van de herstarter erg aansluit bij de wijze van financiering van de gestopte onderneming. Wel nemen gefailleerde herstarters beduidend minder personeel in dienst. In dit onderzoek zal ook worden nagegaan op welke punten het nieuwe bedrijf verschilt van het oude, gefailleerde bedrijf. Onder andere de omzet, de sector, de activiteiten, het
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
ONDERZOEKSVRAAG 6
38
adres, de rechtsvorm, de levensduur van het bedrijf, de kapitaalconstructie, de bestuurders, het aantal oprichters, het aantal personeelsleden, … van het nieuwe en van het oude bedrijf worden vergeleken.
ONDERZOEKSVRAAG 7 Wat zijn de leereffecten van de Vlaamse gefailleerde herstarter?
4. 6 Moeilijkhed en bij herstarten Zoals eerder vermeld wordt in Vlaanderen mislukken echter gestigmatiseerd. Dit stigma op falen heeft een negatief effect op leren en als gevolg wordt het herstarten ondermijnd. Gefailleerde herstarters worden minder serieus genomen en zullen minder snel financiering, vergunningen, advies, … krijgen. Ook emoties blijken een negatief effect op leren te hebben. Als een ondernemer er niet in slaagt om met een eerste poging een zaak op te starten en/of als hij/zij ooit eens failliet is gegaan, zal hij/zij niet snel een tweede kans krijgen. Als een gefaalde ondernemer toch een tweede kans krijgt, zal hij/zij vaak moeilijkheden blijven ondervinden, zelfs lang nadat het faillissement heeft plaatsgevonden (Wagner, 2002).
4. 6.1 Derde partijen bij een herstart Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
Vanwege het faillissement slagen sommige ondernemers er niet in om een nieuwe zaak te starten, hoewel ze graag
39
willen herstarten. In België komt men op een zwarte lijst als men eenmaal failliet is gegaan. Veel leveranciers zullen ex-gefailleerden de rug toekeren wanneer hun oude facturen niet betaald werden. Ook is de fiscus in België niet mals voor gefailleerde ondernemers. Bovendien kan de gefailleerde het heel moeilijk krijgen om formele en informele financiering te vinden. De meeste banken weigeren immers kredieten te verstrekken omdat er aan de ondernemer een etiket ‘gefailleerde’ kleeft. In het onderzoek van Damink (2001) in Nederland werd nagegaan of de kredietverlening aan de gefailleerde herstarters afwijkt van die aan de starters. De resultaten tonen aan dat er een duidelijk verschil is. Banken in Nederland hanteren striktere voorwaarden wanneer ze zaken doen met ondernemers die in het verleden failliet zijn gegaan. Behalve met de gewone beoordelingsfactoren (de ondernemer, het ondernemingsplan, de kwaliteit van de kredietaanvraag en de context) wordt met zes extra beoordelingsfactoren rekening gehouden: Oorzaak van het faillissement (intern of extern): indien het gaat om een externe oorzaak, zal er geen negatief effect op de kredietverstrekking plaatsvinden, terwijl er wel een negatief effect zal plaatsgrijpen als het gaat om een interne oorzaak. Moraliteit: de moraliteit van de ondernemer tijdens de afwikkeling van het faillissement kan een positief of negatief effect op de kredietverstrekking inhouden Hoogte van de schuld: naarmate meer is afgelost, zullen banken sneller kredieten verlenen
Trackrecord: een actieve periode na het faillissement (actieve werkperiode in combinatie met het volgen van relevante opleidingen) heeft een positief effect op de kredietverlening Omgeving: bank gaat na of er bij leveranciers en afnemers vertrouwen aanwezig is Leereffecten: bank gaat na of de nieuwe onderneming bewust anders wordt aangepakt Het resultaat van de controle op deze beoordelingsaspecten is bepalend voor het vertrouwen dat de bank (nodig) heeft om zaken te doen met de gefailleerde herstarter (Damink, 2001). Dit is helemaal tegenovergesteld aan wat in de VS speelt: ‘In Amerika krijg je als je nog nooit failliet bent gegaan, juist moeilijker een lening van de bank. Daar gaat men er terecht vanuit dat men leert van gemaakte fouten” (de Volkskrant, 16 januari 2009; Kroese & van Woudenbergh, 2001). Een andere studie uit Nederland stelt dat meer dan de helft van de gefailleerden vindt dat het in Nederland moeilijk tot zeer moeilijk is om te herstarten, terwijl slechts één op drie van de nietgefailleerden moeilijkheden ondervindt bij herstarten (B&A Groep Beleidsonderzoek & - Advies, mei 1998). Deze moeilijkheden worden toegeschreven aan een aantal factoren. De meerderheid (64 procent) van de ondervraagde gefailleerden ziet knelpunten rond financiering als de belangrijkste oorzaken van een moeilijke herstart: schulden blijven hen achtervolgen, banken zijn minder snel tot kredietverlening geneigd, informele financiers zien ze niet meer, belastingsdienst is veel kritischer enz. Van de gefailleerden vindt 18 procent het persoonlijk moeilijk om te herstarten, omdat ze geen moed meer hebben en 17 procent schrijft de moeilijkheden bij de herstart toe aan de stigmatisering van gefailleerden (B&A Groep Beleidsonderzoek & - Advies, 1 May 1998). In dit onderzoek zullen we hiervoor het volgende nagaan : Vindt de publieke opinie dat een ondernemer, die nietvolgende onderzoeksvraag:
ONDERZOEKSVRAAG 4 Hoe denkt de gemiddelde Vlaamse respondent over herstarten?
4. 6.2 Wetgeving Vergeleken met de VS, heerst er in vele Europese landen een negatieve attitude ten opzichte van ondernemers die gefaald zijn. De wetgeving draagt hiertoe belangrijk bij door middel van het opleggen van allerlei beperkingen, diskwalificaties of verbodsbepalingen aan gefailleerden (Europese Commissie, 2002). Zoals eerder vermeld, wordt de gefailleerde bijvoorbeeld in België gelimiteerd in z’n bewegingsvrijheid: hij/zij moet altijd klaarstaan voor verhoor en het geven van informatie, hij/zij is verplicht de rechtbank te informeren bij verhuizing, zelfs zijn/haar post wordt eerst geopend en gelezen door de curator. In de meeste Europese landen wordt de gefailleerde ook de zeggenschap over bijna al zijn/haar bezittingen ontnomen. In Italië mag de gefailleerde zelfs zijn/haar huis niet verlaten zonder toelating van de rechter en in Portugal mag de gefailleerde niet meer dan vijf
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
frauduleus in faling gaat, zonder problemen een nieuwe zaak moet kunnen opstarten? Dit brengt ons bij de
40
dagen wegblijven van zijn/haar vooraf vastgelegde verblijfplaats zonder dit mee te delen aan de rechtbank. In Italië wordt het een gefailleerde verboden om bepaalde jobs uit te oefenen. Op deze wijze vergroot het stigma op gefailleerden met als gevolg dat een ongunstige attitude ten opzichte van ondernemen ontstaat. Door de grote financiële en sociale kosten verbonden aan een faling, worden potentiële ondernemers afgeschrikt om een eigen zaak te starten. Ook ondervinden die ‘losers’ grote moeilijkheden bij het vinden van financiering voor een nieuwe onderneming. Bovendien wordt er in de wetgeving niet echt een onderscheid gemaakt tussen eerlijke en ongelukkige faillissementen en oneerlijke en frauduleuze faillissementen, met als gevolg dat eerlijke faillissementen gestigmatiseerd worden door associatie met de oneerlijke faillissementen. Zolang derden onmogelijk het verschil kunnen zien tussen eerlijk en oneerlijk, zal de negatieve attitude ten opzichte van alle gefailleerden zegevieren en wordt het er niet gemakkelijker op om te herstarten. In sommige Europese landen wordt de gefailleerde, na het sluiten van het faillissement, vrijgesteld van alle overblijvende schulden. Deze regel is in het leven geroepen om de gefailleerde met een schone lei te laten beginnen, maar de kwijtschelding van schulden kan ook een negatief effect hebben op een nieuwe start. Vooral het tijdstip waarop de kwijtschelding plaatsvindt kan een ongunstige invloed hebben. Bijvoorbeeld kan de gefailleerde in Italië, Duitsland en Griekenland slechts de kwijtschelding van schulden bekomen bij levering van een bewijs van goed gedrag gedurende een periode van respectievelijk 5 jaar, 6 jaar en 10 jaar. Een herstart wordt hier met andere woorden enorm tegengewerkt door achtervolgende schuldeisers. De vereisten die in sommige Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
landen nodig zijn om de kwijtschelding van schulden te verkrijgen, kunnen ook een remmende werking
41
betekenen voor een nieuwe start. In Denemarken en Italië moet de gefailleerde tot een overeenkomst komen met de schuldeisers vooraleer een kwijtschelding van schulden kan plaatsvinden. De conclusie is dat, in geval van nietfrauduleuze faillissementen, een vroege en automatische kwijtschelding van schulden noodzakelijk is om een mogelijke herstart toe te laten. F IGUUR 10: A ANPLAKBILJET WAARMEE
DE CURATOR AAN IEDEREE N DUIDELIJK MAAKT DAT DEZE ZAAK FAILLIET IS
S OMMIGE PUBLICITEITSVERPLICHTI NGEN VAN F AILLISSEMENTE N , OPGE LEGD DOOR DE WETGEVING , KUNNEN OOK EEN NADELIG EFFECT HEBBE N OP HET HE RSTELLINGSPROCES EN EVE NTUELE HERSTART ( ZIE F IGUUR 10: A ANPLAKBILJET WAARMEE DE CURATOR AAN IEDE REEN
duidelijk maakt dat deze zaak failliet is). In Frankrijk worden faillissementsprocedures in discretie afgehandeld en moet er niets verplicht worden gepubliceerd maar in België moeten alle faillissementen verplicht bekend gemaakt worden in het Belgisch Staatsblad en in Nederland is er zelfs publieke toegang tot alle rechtbankdossiers. Bovendien worden vooral de spectaculaire of frauduleuze faillissementen breed uitgesmeerd in de media. Alle informatie die het publiek over zich heen krijgt betreft meestal de financiële en juridische status van de ondernemer. Over de oorzaken van het faillissement wordt meestal in alle talen gezwegen zodat de publieke opinie er het raden naar heeft en dit versterkt op zijn beurt het stigma dat op faillissementen rust.
4. 6.3 And ere hind erp alen In dit onderzoek willen we nagaan welke andere hinderpalen herstarters in de weg staan om een nieuwe zaak te beginnen.
ONDERZOEKSVRAAG 8
5. Meningen, actieplannen en maatregelingen wereldwijd inzake herstarters en gefailleerden 5. 1 Richtlijnen Europese Commissie en acties in andere EU-lidstaten De Commissie van de Europese Gemeenschappen (2007) raadt alle landen aan om de faillissementsprocedure eenvoudiger en sneller (maximum 1 jaar) te laten verlopen. Ook zien de leden van de commissie in dat eerlijk gefailleerde ondernemers kunnen leren uit hun fouten en dat zij dus een tweede kans verdienen. Dit is slechts mogelijk als gefailleerde herstarters op gelijke voet zoals beginnende ondernemers worden behandeld. De gefailleerde ondernemers mogen vooral het vertrouwen in hun ondernemerschap niet verliezen. De commissie (2007) raadt enkele maatregelen aan met als doel het oplossen van de praktische en psychologische problemen waar een gefailleerde herstarter mee geconfronteerd wordt: Eerlijke ondernemers die herstarten moeten over voldoende financiële middelen kunnen beschikken Banken en andere financiële instellingen moeten meer vertrouwen hebben in niet-frauduleuze gefailleerde herstarters Niet-frauduleus gefailleerden mogen niet op een zwarte lijst voor bankleningen terechtkomen en mogen niet worden benadeeld bij openbare aanbestedingen
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
Wat zijn de hinderpalen die herstarters ervaren bij de herstart?
42
Gefailleerde ondernemers die opnieuw willen beginnen, moeten voldoende technisch en psychologisch begeleid worden De directe omgeving van een gefailleerde ondernemer (klanten, investeerders, zakenpartners, …) moet de nodige steun bieden als de ondernemer terug wil herstarten In een recent rapport van de Europese Commissie (2011a) worden zeven aanbevelingen voor de lidstaten geformuleerd: 1. Met het doel om de KMO’s te ondersteunen moet men in deze volgorde te werk gaan: 1ste Preventie van faillissementen 2de Ondersteunen van gefailleerden en tweedekansondernemerschap 3de Overeenkomsten zonder tussenkomst van het gerecht 4de Gerechtelijke procedures 2. Kwijting van schulden is belangrijk voor tweedekansondernemerschap: binnen een periode van 3 jaar maximum moeten de schulden van een niet-frauduleuze gefailleerde kwijtgescholden zijn en dit moet een automatisch proces worden. Deze boodschap is van fundamenteel belang. Zo niet, kan het faillissement gezien worden als een "levenslange gevangenisstraf” en dit werkt als een afschrikmiddel voor potentiële ondernemers. 3. Er moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen frauduleuze en niet-frauduleuze faillissementen. De beste manier is om in eerste instantie alle faillissementen als niet-frauduleus te
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
bestempelen, en dan pas de frauduleuze te gaan identificeren en te penaliseren.
43
4. De kosten van reorganisaties binnen KMO’s moeten lager worden. 5. Overeenkomsten onder tussenkomst van het gerecht moeten beschikbaar zijn voor alle KMO’s, ongeacht het bedrag dat kan worden terugbetaald door de schuldenaar. 6. Insolventiemaatregelen moeten beoordeeld worden door gespecialiseerde rechters. 7. De Europese Commissie zal op een regelmatige basis informatie en goede voorbeelden uitwisselen tussen de lidstaten.
5. 2 Belgische overheid De publieke opinie stigmatiseert ondernemers in moeilijkheden en ondernemers die een faillissement, zowel eerlijk of oneerlijk, hebben meegemaakt. Men ziet geen verschil tussen frauduleuze en niet-frauduleuze faillissementen. De overheid moet hier een nog meer bewustmakende rol gaan spelen waarbij falen niet gestigmatiseerd wordt. Dit kan door aan het algemene publiek bekend te maken wanneer een debiteur zich niet schuldig gemaakt heeft aan ernstig wanbeheer en zo dus verschoonbaar verklaard wordt. Ook door een duidelijk onderscheid te maken tussen maatregelen die gelden voor eerlijke gefailleerden en deze die gelden voor frauduleuze gefailleerden kan de wetgeving ertoe bijdragen dat een faillissement niet meer automatisch geassocieerd wordt met frauduleuze praktijken. Ook moeten regelingen, die de oprecht gefailleerde beperken in zijn/haar bewegingsvrijheid en die bepaalde zaken/jobs gewoonweg verbieden, uit de wetgeving worden
geweerd. Frauduleuze gefailleerden daarentegen moeten strenger en restrictiever gestraft worden. Verder is het belangrijk dat de kwijtschelding van resterende schulden na het faillissement zo snel en vlot mogelijk kan plaatsvinden, zodat de eerlijke gefailleerde terug al dan niet als ondernemer met een schone lei snel van start kan gaan. Het stigma kan ook deels worden verzwakt door juiste en transparante informatie over faillissementen beschikbaar te stellen aan het grote publiek. Men weet meestal niet echt wat een faillissement allemaal inhoudt en de media brengt faillissementen vooral in beeld wanneer er frauduleuze of schandalige praktijken mee gepaard gaan. Door middel van voorlichtingscampagnes moet de bevolking een betere kennis en begrip rond faillissementen en insolventie verwerven, zodat men gefailleerden niet allemaal over dezelfde kam zou gaan scheren. Ondernemers die na een faillissement voor de tweede maal een zaak oprichten moeten in de kijker gezet worden. Positieve rolmodellen kunnen gefailleerden stimuleren of overhalen om ook terug een eigen zaak op te starten. Op deze manier moet bekendheid gegeven worden aan de voordelen van een beleid dat ondernemers een tweede kans biedt. In de nationale ondernemersenquête 2008 (deltalloydlife.be, 2008) werd onder andere gepeild naar wat de ondervraagden vinden wat de overheid moet ondernemen om (her)starters te ondersteunen. Ruim 40% vindt dat er een betere sociale bescherming voor zelfstandigen moet komen. 39% merkt op dat de administratie om te mogen starten veel eenvoudiger kan. De overheid moet actieplannen uitwerken die potentiële ondernemers aansporen om te starten waarbij de angst om te falen geen barrière meer vormt. Natuurlijk moeten daartoe eerst hierboven). Ook zou men bijvoorbeeld het financieel risico van ondernemen kunnen verkleinen door de reglementering aan te passen zodat gefailleerden ter goeder trouw onmiddellijk en automatisch een werkloosheidsuitkering kunnen verkrijgen.
5. 3 Onderwijsacties rond omgaan met falen De resultaten van het onderzoek komen van pas in diverse opleidingsonderdelen van zowel de opleidingen Bedrijfsmanagement, Office Management als Handelswetenschappen en Bestuurskunde. In de diverse financiële opleidingsonderdelen kunnen de inzichten van het mislopen door verkeerde financiering of de verkregen financiering van gefailleerde herstarters geïntegreerd worden. De verkregen actuele inzichten rond de faillissementswetgeving en het gerechtelijk akkoord kunnen een onderdeel worden in rechtsvakken. Tevens zullen studenten betrokken worden bij de verschillende analyses van de kapitaalstructuur van de ondernemingen waar de vergelijking zal gemaakt worden tussen de gefailleerde en de herstarter. Op basis van dit onderzoek zullen scriptie-onderwerpen aan de studenten professionele bacheloropleiding bedrijfsmanagement aangeboden worden. De samenwerking met het departement Handelswetenschappen en Bestuurskunde met betrekking tot dit projectvoorstel heeft al geleid tot enkele onderwerpen voor de bachelorproef van de studenten handelswetenschappen en bestuurskunde. Ook studenten Office Management afstudeerrichting Bedrijfsvertaler –
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
alle hindernissen weggenomen worden die de ondernemer belemmeren nieuwe activiteiten te ontplooien (zie
44
Tolk worden betrokken bij het project. In het eerste semester van academiejaar 2009-2010 is de vertaling van cases rond herstarters onder de deskundige begeleiding van de lector voorzien. Een artikel van Shepherd (2004) haalt concrete technieken aan om studenten te leren omgaan met falingen waaronder lessen geven rond het thema en gastsprekers uitnodigen die dergelijke ervaring hebben meegemaakt. Op basis van de resultaten van dit project zullen we ook kunnen voorzien om onder andere in de lessen management, financieel management, kredieten, oprichting onderneming, … (afhankelijk van het onderwerp) dergelijke gastspreker(s) uit te nodigen. Tevens kan het ideaal zijn naar de begeleiding van de gefailleerde herstarters toe om informatie-avonden te organiseren met dergelijke praktijkgetuigenissen. De Europese Commissie (2007) stelt dat de eerste aanzet bij de bestrijding van de negatieve consequenties van bedrijfsfaillissementen erin bestaat dat er over deze kwestie een openbare discussie plaatsvindt, dat men zich op de ondernemers van de toekomst richt en mensen meer bewust maakt van de voordelen van een tweede kans voor ondernemerschap. Het afsluitend symposium dat georganiseerd zal worden om de resultaten van het onderzoek te
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
verspreiden zal een paneldebat over deze onderwerpen voorzien.
45
6. De onderzoeksvragen Uit bovenstaand literatuuronderzoek komen volgende onderzoeksvragen naar voren: 1) Is de gemiddelde Vlaming risicoavers t.a.v. ondernemen? 2) Heeft de gemiddelde Vlaamse respondent een positieve mening over ondernemers? 3) Heeft de Vlaamse bevolking een negatief oordeel over gefailleerden? 4) Hoe denkt de gemiddelde Vlaamse respondent over herstarten? 5) Hoeveel gefailleerde herstarters telt Vlaanderen? 6) Wat is het profiel van de Vlaamse gefailleerde herstarter? 7) Wat zijn de leereffecten van de Vlaamse gefailleerde herstarter? 8) Wat zijn de hinderpalen die herstarters ervaren bij de herstart?
Onderzoeksvragen 1,2,3 en 4 zullen nagegaan worden via een grootschalige enquête bij de Vlaamse bevolking. Onderzoeksvragen 5 en 6 worden beantwoord in samenwerking met het handelsinformatiebureau Graydon die ons een database van alle herstarters sinds 1995 in Vlaanderen zal aanleveren. Onderzoeksvragen 7 en 8 worden achterhaald via diepte-interviews met 20 Vlaamse herstarters. Alle resultaten zullen vervolgens worden
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
voorgelegd aan en besproken met experts (banken, handelsrechters, NBB, …) uit het werkveld.
46
7. Lijst figuren en tabellen Figuur 1: Procentueel aandeel starters in de bevolking (Vlaams Gewest) naar leeftijd.................................... 5 Figuur 2: Aantal starters in Vlaanderen ingedeeld naar leeftijd................................................................. 6 Figuur 3: Antwoord van 5000 respondenten tussen 20 en 65 jaar op de vraag ‘Denkt u eraan ooit ondernemer te worden?’ Bron: Nationale ondernemersenquête 2008 (deltalloydlife.be, 2008) .......................................... 9 Figuur 4: Totale ondernemersgraad in 2008 (%): Vergelijking van België met andere innovatiegedreven landen (aandeel ondernemers in de bevolking, 15-64 jaar) (Bosma, et al., 2008) ................................................. 13 Figuur 5: Evolutie van de faillissementen op jaarbasis in België en .......................................................... 16 Figuur 6: Het conceptueel falingsmodel van Ooghe en Waeyaert (Ooghe & Waeyaert, 2003, p. 14) .............. 20 Figuur 7: Percentage frauduleuze faillissementen in op nationaal en Vlaams niveau (periode 2003 - 2009) ........ 22 Figuur 8: Vijfkrachtenmodel van Michael Porter (Porter, 1979, p. 6) ..................................................... 36 Figuur 9: Indeling bedrijfsbeëindigers (Damink, 2001, p. 20) ............................................................... 37 Figuur 10: Aanplakbiljet waarmee de curator aan iedereen ................................................................... 41
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
Tabel 1: Attitudes, activiteiten en aspiraties van ondernemers in België versus Verenigde Staten (Bosma, et al., 2008, p. 16) ............................................................................................................................. 14 Tabel 2: Voorkeur voor de status van zelfstandigheid, gevraagd aan respondenten in België, Europa en de VS die de status van zelfstandigheid verkiezen boven de status van werknemer ................................................... 14 Tabel 3: Misdrijven i.v.m. de staat van het faillissement op nationaal niveau (The Federal Police, 2011) .......... 24 Tabel 4: Misdrijven i.v.m. de staat van het faillissement op Vlaams niveau (The Federal Police, 2011) ............ 25
47
8. Bronnen
42 degrees magazine. (October 2005). Do you want chips with that? Stelios on failure. PART 1: Raring to win daring to fail 2. Retrieved May 2009, from http://42degrees.bankofscotland.co.uk/issue-2/interview-1.html Altman, E. I., & Narayanan, P. (1996). Business Failure Classification Models: An International Survey Working paper Series: New York University, Stern school of business, Finance department. Armour, J., & Cumming, D. (2008). Bankruptcy Law and Entrepreneurship. [Working Paper]. ECGI Working Paper Series in Law, 105(2008), 1-41. Ausems, M., Burgt, C. v. d., & Gerards, F. (1991). De psychosociale gevolgen van een faillissement. Tijdschrift voor Psychiatrie, 33(8), 562-566. B&A Groep Beleidsonderzoek & - Advies. (1 May 1998). Klaar voor de herstart? Onderzoek naar de omstandigheden van bedrijfsbeëindigers. Den Haag: in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en ING Nederland. Balcaen, S., & Ooghe, H. (2004). Alternative methodologies in studies on business failure: do they produce better results than the classic statistical methods? Working paper Series (pp. 1-44). Ghent, Belgium: Vlerick Leuven
Blom, R. J. (2004). Faillissement: oorzaak en gevolg. Bosma, N., Acs, Z. J., Autio, E., Coduras, A., & Levie, J. (2008). Global Entrepreneurship Monitor Executive Report (pp. 1-66): Universidad del Desarrollo. Bruins, A., Op de Coul, J., Stigter, H. W., & Van Uxem, F. W. (2000). Wat bepaalt het succes van een starter? Analyse van succes- en faalfactoren van startende ondernemers. Zoetermeer. Buyens, D., Crijns, H., Guiot, D., & De Stobbeleir, K. (2002). Startende ondernemers in Vlaanderen: Een verkennend onderzoek VIONA-onderzoeksprogramma 2002 (pp. 1-212): Vlerick Leuven Gent Management School. Cardon, M. S., & McGrath, R. G. (1999). When the going gets tough ... toward a psychology of entrepreneurial failure and re-motivation Frontiers of entrepreneurial research (Vol. 1999, pp. 1-11): Babson College. Chapter 11: Reorganization Under the Bankruptcy Code. Chrisman, J. J., Bauerschmidt, A., & Hofer, C. W. (1998). The Determinants of New Venture Performance: An Extended Model. Entrepreneurship theory and practice, 23(1), 5-29.
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
Gent Management School
48
Commissie van de Europese Gemeenschappen. (2007). MEDEDELING: Het stigma van een bedrijfsfaillissement overwinnen
-
een
beleid
voor
een
tweede
kans
Brussel:
Retrieved
from
http://www.europa-
nu.nl/9353000/1/j9vvh6nf08temv0/vhoudmie2ywe. Damink, E. (2001). Financiers en gefailleerde ondernemers_Een keer failliet nooit meer krediet: Economisch Bureau ING & Ministerie van Economische Zaken. De Federale Politie. (2009). Politiele criminaliteitsstatistieken: De Federale Politie,. De Morgen. (12 February 2009). Jobs bij de overheid felbegeerd, De Morgen. Retrieved from http://www.demorgen.be/dm/nl/3324/Economie/article/detail/687951/2009/02/12/Jobs-bij-de-overheidfelbegeerd.dhtml De Morgen/Het Laatste Nieuws. (15 July 2008). 1 op 10 heeft zelfmoordplannen na faillissement, De Morgen/Het laatste nieuws De Tijd. (18 March 2008). Financieel risico en administratie weerhouden van stap naar ondernemerschap, De Tijd.
Retrieved
from
http://www.tijd.be/ondernemen/014/Financieel_risico_en_administratie_weerhouden_van_stap_naar_onder nemerschap.6539907-1201.art?highlight=financieel%20risico
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
de Volkskrant. (16 januari 2009). ING wil tweede kans voor ondernemers, de Volkskrant. Retrieved from
49
http://www.volkskrant.nl/archief_gratis/article764224.ece/ING_wil_tweede_kans_voor_ondernemers?servic e=Print Delrue, G. (2006). Misdrijven i.v.m. de staat van het faillissement. Antwerpen-Apeldoorn: Maklu. deltalloydlife.be.
(2008).
Nationale
Ondernemersenquête
2008,
from
http://www.deltalloydlife.be/NL/surveys/survey-4.aspx Dirix, E., Montangie, Y., & Vanhees, H. (2008). Handels- en economisch recht in hoofdlijnen (Achtste editie ed.): Uitgeverij Intersentia, Antwerpen. Donckels, R., & Corynen, S. (1989). Groei in je eigen zaak: De groeimogelijkheden van KMO, de voorwaarden om het waar te maken en de gevaren daaraan verbonden: Lannoo. Duchesneau, D. A., & Gartner, W. B. (1990). A profile of new venture success and failure in an emerging industry. Journal of Business Venturing 5(5), 297-312.
ec.europa.eu. (2009). Een tweede kans als ondernemer - Als het moeilijk wordt - de eerste tekenen Retrieved May
2009,
from
http://ec.europa.eu/enterprise/entrepreneurship/sme2chance/distress_early_warning_nl.html Economisch Bureau ING. (1998). Ondernemers op herhaling: herstarten in Nederland: Economisch Bureau ING. Efrat, R. (2006a). Bankruptcy stigma: Plausible causes for shifting norms. Emory Bankruptcy Developments Journal 2006(1 april ), 481-520. Efrat, R. (2006b). The evolution of bankruptcy stigma. Theoretical inquiries in Law, 7(2), 364-393. Ekanem, I., & Wyer, P. (2007). A Fresh Start and the Learning Experience of Ethnic Minority Entrepreneurs International Journal of Consumer Studies 31(2), 144-151. Engels, P. (2006). Leren broeken zijn uit. De persoonlijke gevolgen van een faillissement, opgetekend vanuit de praktijk: QV Uitgeverij. europa.eu. (12 February 2008). Het stigma van een bedrijfsfaillissement overwinnen. Samenvattingen van de EUwetgeving
>
Ondernemingen
>
Ondernemingsklimaat
Retrieved
May
2009,
from
http://europa.eu/legislation_summaries/enterprise/business_environment/l10133_nl.htm
European Commission. (2011a). A second chance for entrepreneurs: prevention of bankruptcy, simplification of bankruptcy procedures and support for a fresh start Final Report of the Expert Group European Commission. (2011b). A second chance for entrepreneurs: prevention of bankruptcy, simplification of bankruptcy procedures and support for a fresh start. Europese Commissie. (7 April 1998). Fostering entrepreneurship in Europe: Priorities for the future COMMUNICATION FROM THE COMMISSION TO THE COUNCIL (pp. 1-12). Brussels. Europese Commissie. (2002). Bankruptcy and a fresh start: Stigma on failure and legal consequences of bankruptcy. Brussel: Retrieved from http://ec.europa.eu/enterprise/entrepreneurship/sme2chance/doc/stigma_study.pdf. Europese Commissie. (2007). Flash Eurobarometer: Entrepreneurship Survey of the EU (25 Member States), United States, Iceland and Norway_Secondary analysis Flash Eurobarometer 192 - The Gallup Organization (pp. 1185): The Gallup Organization Hungary. Faillissementswet (8 August 1997). Hoofdstuk II - Gevolgen van het faillissement - Artikel 16 (8 August 1997).
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
European Commission. (2007). Het stigma van een bedrijfsfaillissement overwinnen – een beleid voor een tweede kans.
50
Hoofdstuk II - Gevolgen van het faillissement - Artikel 17-18 (8 August 1997). Hoofdstuk II - Gevolgen van het faillissement - Artikel 22 (8 August 1997). Hoofdstuk II - Gevolgen van het faillissement - Artikel 23 (8 August 1997). Hoofdstuk III - Beheer en vereffening van de failliete boedel - Artikel 50-55 (8 August 1997). Fredland, E. J., & Morris, C. E. (1976). A Cross Section Analysis of Small Business Failure. American Journal of Small Business 1(July), 7-18. Hoofdstuk V - Goederen die niet in beslag kunnen worden genomen - Artikel 1408-1412 (10 October 1967). Goffman, E. (1971). Stigma: gedachten over het leven met een geschonden identiteit: Van Loghum Slaterus. Graydon. (5 June 2009). De evolutie van de faillissementen en gerechtelijke akkoorden in België (pp. 1-183). Graydon. (31 December 2010). 2010: Voor het eerst sinds 2007 meer oprichtingen van nieuwe ondernemingen dan het jaar voordien: 2010 is het op twee na sterkste jaar ooit. Graydon Belgium. (2010). Studie 31 december 2010. Gustafsson, H., Näs, M., & Purohit, N. (2007). Entrepreneurs’ Emotional Responses to a Bankruptcy. Business Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
Administration: Entrepreneurship, Bachelor, 1-53.
51
Heatherton, T. F., Kleck, R. E., Hebl, M. R., & Hull, J. G. (2000). The social psychology of stigma: Guilford Press. Hofstede, G., Noorderhaven, N. G., Thurik, A. R., Wennekers, A. R., Uhlander, L., & Wildeman, R. E. (2004). Cultures role in entrepreneurship: Self-employment out of dissatisfaction Innovation, entrepreneurship and culture by Brown, T.E. & Ulijn, J.M. (pp. 162-203). Kroese, G. J., & van Woudenbergh, G. (2001). Meer ruimte voor het maken van fouten. Hoe een daling van het stigma op falen in Nederland bewerkstelligd kan worden (Vol. 2001): Economisch Bureau ING & Ministerie van Economische Zaken. Lambrecht, J., & Lievens, J. (2006). Het roer uit handen: Doorgeven van het familiebedrijf: LannooCampus. Lambrecht, J., & To, W. (2009). Falingsoorzaken bij zelfstandige en kmo's: Een kwantitatieve en kwalitatieve analyse: Onderzoeksproject in opdracht van het Liberaal Verbond voor Zelfstandigen. Landier, A. (2005). Entrepreneurship and the Stigma of Failure Working Paper Series (pp. 1-37). New York: New York University, Department of Finance.
Metzger, G. (2006). Afterlife - Who Takes Heart for Restart? Working Paper Series (pp. 1-26). Mannheim, Germany: Center for European Economic Research (ZEW), Discussion paper. Metzger, G. (2006). Once Bitten, Twice Shy? The Performance of Entrepreneurial Restarts. Discussion Paper No. 06-083. Mitchell, R. K., Mitchell, J. R., & Smith, J. B. (2004). Failing to succeed: New venture failure as a moderator of startup experience and startup expertise Frontiers of Entrepreneurship Research (pp. 1-17). Canada: University of Victoria. Morris, M. H. (1998). Entrepreneurial Intensity: Sustainable advantages for individuals,organizations, and societies. Westport (Conn.): Quorum books. Ooghe, H., & de Prijcker, S. (2006). Oorzaken van ondernemingen in moeilijkheden: een vragenlijst als diagnose-instrument Working Paper Steunpunt OOI (pp. 1-22). Ghent, Belgium: Vakgroep Accountancy en Bedrijfsfinanciering. Ooghe, H., Deloof, M., & Manigart, S. (2003). Handboek bedrijfsfinanciering. Antwerpen - New York - Oxford: Intersentia. Ooghe, H., & Van Wymeersch, C. (2003). Handboek financiële analyse van de onderneming (Vol. DEEL 1).
Ooghe, H., & Waeyaert, N. (2003). Oorzaken van faling en falingspaden: literatuuroverzicht en conceptueel verklaringsmodel Working Paper Steunpunt OOI (pp. 1-50). Ghent, Belgium: Vakgroep Bedrijfsfinanciering. Porter, M. E. (1979). How competitive forces shape strategy. Harvard Business Review, March-April, 1-10. Schrör, H. (2006). The profile of the successful entrepreneur: Results of the survey ‘Factors of Business Success’. Statistics in focusc (Eurostat), 29. Schutjens, V. A. J. M., & Stam, E. (2006). Starting anew: Entrepreneurial intentions and realizations subsequent to business closure. Discussion Papers on Entrepreneurship, Growth and Public Policy 2006-10(0605), 1-24. Sels, L., Booghmans, M., & De Winne, S. (August 2009). Hoezo, Vlaanderen niet ondernemend? Loopbanen van ondernemers in Europees vergelijkend perspectief WSE Report (pp. 1-26). Leuven: Steunpunt Werk en Sociale Economie; Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen, K.U. Leuven. Shepherd, D. A. (2009 ). From lemons to lemonade: squeeze every last drop of success out of your mistakes: Pearson Education (US).
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
Antwerpen - New York - Oxford: Uitgeverij Intersentia.
52
Shepherd, D. A., & Cardon, M. S. (2009). Negative Emotional Reactions to Project Failure and the SelfCompassion to Learn from the Experience. Journal of Management Studies, 46(6). Shepherd, D. A., Wiklund, J., & Haynie, M. (2009). Moving forward: Balancing the financial and emotional costs of business failure. Journal of Business Venturing, 24, 134–148. Sullivan, T. A., Warren, E., & Westbrook, J. (1998). Financial Difficulties of Small Businesses and Reasons for Their Failure. Small Business Administration Report(no. SBA-95-0403), 1-44. ten Vergert, A., & van der Weide, B. (2001). Leereffecten van een faillissement: Een onderzoek onder herstarters binnen het MKB (pp. 1-39). Nijmegen: Economisch Bureau ING & Ministerie van Economische Zaken. The Federal Police. (2011). Politiele criminaliteitsstatistieken: De Federale Politie,. Townsend, D. M., Busenitz, L. W., & Arthurs, J. D. (2008). To start or not to start: Outcome and ability expectations in the decision to start a new venture. Journal of Business Venturing, 05466(2008), 1-11. Tussenstap. (4 May 2009). De faillissementsverzekering in de sociale zekerheid van de zelfstandigen Tussenstap. (8 October 2008). Het ABC van het faillissement: Theorie en praktijk bekeken door de bril van de gefailleerde
Brochure
1.
from
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
http://www.tussenstap.be/problemen/insolvabiliteit/documentatie/faillissement/regels?cat=2
53
Tussenstap. (16 June 2009). Onderzoek bij zelfstandigen: Resultaten van bevraging voorafgaand aan het Tussenstapsymposium: Tussenstap. Ucbasaran, D. (2009). Recovering and learning from business failure: The University of Nottingham. Ucbasaran, D., Westhead, P., Wright, M., & Flores, M. (2010). The nature of entrepreneurial experience, business failure and comparative optimism. Journal of Business Venturing, 25, 541–555. UNIZO. (4 September 2008). Van faillissementsverzekering tot overbruggingsrecht (pp. 1-24). UNIZO.
(2007a).
Aantal
startende
ondernemers
per
gewest
Retrieved
May
2009,
from
http://www.unizo.be/starters/viewobj.jsp?id=69854 UNIZO.
(2007b).
Aantal
starters
en
evolutie
http://www.unizo.be/starters/viewobj.jsp?id=69853 UNIZO Startersservice. (2010). Starteratlas. Brussel: Unizo.
Retrieved
May
2009,
from
Van Dale. (Ed.) (2002) Van Dale Groot Woordenboek Hedendaags Nederlands. Utrecht/Antwerpen. Van den Broele, E., & Studenten Lessius o.l.v. prof. dr. Dewaelheyns, N. (2006). Het bedrijf in moeilijkheden voorbij. In Graydon (Ed.), (pp. 1-86). Van Eetvelt, K. (11 October 2007). Faillissementen zijn brandmerken. Vandevoort, L., Janssens, M., & Lagrou, L. (1989). Wegens faillissement: Ervaringen van zelfstandigen: Acco Uitgeverij Leuven / Amersfoort. Wagner, J. (2002). Taking a Second Chance: Entrepreneurial Restarters in Germany. Discussion Papers(januari 2002), 1-19. Wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen (31 January 2009).
Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen (FailLEREN?)
www.bvbastarter.be. (2009), from http://www.bvbastarter.be/site/bvba-starter.html
54