Een onderzoek naar de mogelijkheden om de opsporing, aanhouding en teruggeleiding van vermiste minderjarigen uit een instelling te verbeteren
Auteur: Afstudeerorganisatie: Plaats en datum:
Lonneke Geers Politie-eenheid Zeeland-West-Brabant Breda, januari 2015
Vermist uit een instelling Een onderzoek naar de mogelijkheden om de opsporing, aanhouding en teruggeleiding van vermiste minderjarigen uit een instelling te verbeteren
Naam: Studentnummer: Onderwijsinstelling: Opleiding: Afstudeerperiode: Classificatie:
Lonneke Geers (student HBO-rechten) 2043934 Juridische Hogeschool Avans-Fontys te Tilburg HBO-rechten September 2014 - Januari 2015 Intern
Afstudeerorganisatie: Naam afstudeermentoren: Naam eerste afstudeerdocent: Naam tweede afstudeerdocent: Plaats en datum:
Politie-eenheid Zeeland-West-Brabant Mw. Ingrid Maas en dhr. Stephan van Nimwegen Dhr. Kees de Jong Mw. Marije Knapen Breda, 12 januari 2015
Voorwoord Regelmatig wordt bij de politie melding gedaan van de vermissing van een kind. De impact van een dergelijke vermissing voor ouders, gezin en andere betrokkenen is groot. Deze meldingen hebben bij de politie dan ook hoge prioriteit. Gelukkig worden verreweg de meeste kinderen weer snel terug gevonden. Veel meldingen van vermissing van kinderen c.q. jongeren die bij de politie binnen komen hebben betrekking op vermiste minderjarigen uit een (zorg)instelling. Hierbij gaat het veelal ook om de onttrekking aan de zorg van een minderjarigen die op basis van een rechterlijke machtiging onder toezicht zijn gesteld in een instelling voor gesloten jeugdzorg. Het welzijn en de veiligheid van minderjarige is leidend. Het doel is dan ook de vermisten of aan de zorg onttrokken minderjarigen, zo snel mogelijk te traceren. Hierbij is het van belang dat ouders c.q. voogd, instelling, gemeente, openbaar ministerie en politie elk hun verantwoordelijkheid nemen en daarin zo goed mogelijk samen werken. Het onderzoek van Lonneke Geers geeft een prima (juridisch) inzicht in de mogelijkheden van meer en betere samenwerking. Het is nu aan betrokken partijen om deze mogelijkheden om te zetten in concrete verbeteracties.
8 januari 2015 Pieter Velings Hoofd Kwaliteitsbureau Opsporing Politie Zeeland-West-Brabant
Inhoudsopgave Samenvatting Lijst van afkortingen Hoofdstuk 1: Inleiding 1.1 Aanleiding 1.2 Probleembeschrijving 1.3 Doelstelling 1.4 Centrale vraagstelling 1.5 Deelvragen en onderzoeksmethoden 1.6 Leeswijzer
6 6 6 7 7 7 8
Hoofdstuk 2: De melding 2.1 De minderjarige in een instelling 2.2 Optreden van de politie bij een vermissing uit een instelling 2.3 De praktijk bij een vermissing uit een instelling 2.4 Casusbeschrijving 2.5 Conclusie
9 9 10 12 13 16
Hoofdstuk 3: Juridisch kader 3.1 Bevoegdheden politie 3.2 Verantwoordelijkheden instellingen 3.3 Verantwoordelijkheden ouders/voogd 3.4 Informatie-uitwisseling 3.5 Conclusie
17 17 18 19 19 20
Hoofdstuk 4: Knelpunten 4.1 Procedurele knelpunten 4.2 Juridische knelpunten 4.3 Conclusie
21 21 22 23
Hoofdstuk 5: De pilot 5.1 De pilot 5.2 Hoe loopt de pilot? 5.3 De visie van instellingen over de pilot 5.4 Casuïstiek en de pilot 5.5 Conclusie
24 24 25 26 26 27
Hoofdstuk 6: Juridisch kader pilot 6.1 Meldformulier 6.2 Vervoer van vermiste 6.3 Protocol politie 6.4 Conclusie
28 28 28 29 29
Hoofdstuk 7: Knelpunten pilot 7.1 Knelpunten vanuit de pilot 7.2 Juridische knelpunten 7.3 Conclusie
30 30 31 31
Hoofdstuk 8: Conclusies en aanbevelingen 8.1 Conclusies 8.2 Aanbevelingen
32 32 33
Evaluatie
35
Bronnenlijst
36
Bijlagen Bijlage A: Politiedocumenten Bijlage B: Persoonlijke communicatie en besprekingen Bijlage C: Protocol OM Bijlage D: Mailcontact met GGz Bijlage E: Mailcontact met DV&O
Samenvatting De politie heeft bij een melding van vermissing van een minderjarige tot taak deze op te sporen, aan te houden en terug te geleiden. De politie heeft de verantwoordelijkheid om dit uit te voeren. Dit kan enerzijds op grond van het Wetboek van Strafvordering wanneer er sprake is van een misdrijf of op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 in geval van hulpverlening. De politie is echter niet de enige partij met verantwoordelijkheid ten aanzien van de vermiste minderjarige. Zo hebben bijvoorbeeld de ouders, voogd, zorginstelling en andere betrokkenen ook een eigen verantwoordelijkheid. Bij de vermissing van minderjarigen is in de huidige situatie niet geregeld hoe de zeggenschap en verantwoordelijkheid van zorginstellingen zich verhouden tot de bevoegdheden en verplichtingen van de politie. De politie loopt voortdurend tegen knelpunten aan en om deze aan te pakken is er in juli 2014 binnen de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant een pilot gestart ten aanzien van vermiste personen uit een instelling. Dit onderzoek is belangrijk om inzicht te krijgen in het verloop van deze pilot en of deze nieuwe werkwijze aan alle wettelijke vereisten voldoet. Verder is onderzocht in hoeverre de pilot aanknopingspunten of ideeën voor een alternatieve aanpak oplevert. Het doel van dit onderzoek is om uiterlijk 12 januari 2015 een onderzoeksrapport te overhandigen aan de regionaal coördinator Vermiste Personen van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant. Dit rapport bevat aanbevelingen voor zowel de politiepraktijk als voor de zorginstellingen, zodat waar nodig de procedure rond de opsporing, aanhouding en teruggeleiding aangepast kan worden. Deze aanbevelingen zullen met name gaan over de effectiviteit van de procedure en de daaruit voortvloeiende verbetervoorstellen. Het onderzoek bestaat uit een theoretische en praktische analyse. Er is vooral gebruik gemaakt van inhoudsanalyse, interviews, rechtsbronnen en praktijkonderzoek. Het theoretische deel bestaat uit een analyse van rechtsbronnen zoals wetgeving, van mediaberichten, met name elektronische bronnen en interviews. Het praktische deel bestaat uit het analyseren van casussen, protocollen en gegevens uit het politiesysteem Basis Voorziening Handhaving. De belangrijkste conclusies die uit het rapport voortvloeien luiden als volgt: Op de eerste plaats bestaat er veel onduidelijkheid over de rol van de politie en die van instellingen in het geval van vermiste minderjarigen. Instellingen zijn van mening dat zij op dit punt onvoldoende door de politie geïnformeerd worden. Ten tweede is er onduidelijkheid binnen de politie over de te volgen procedure. Vanwege de vele verschillende protocollen neemt het zoeken naar de juiste informatie over de handelswijze bij een vermiste minderjarige veel tijd in beslag. Daarnaast blijkt het vervoer van een opgespoorde vermiste een groot knelpunt te zijn. De politie hoort een eenduidige werkwijze te hanteren bij het teruggeleiden van een vermiste minderjarige. Dit is nu niet het geval. Verder zijn er in het huidige meldformulier voor instellingen uitsluitend vragen opgenomen, die vanwege het ontbreken van een korte toelichting, onduidelijk blijken. Tot slot ontbreekt het aan een wettelijk kader op het gebied van verplichtingen voor instellingen ten aanzien van vermiste minderjarigen. Instellingen werken voornamelijk met secundaire wetgeving zoals richtlijnen en interne regelingen. De belangrijkste aanbeveling die hier uit voortvloeit is dat de politie-eenheid ZeelandWest-Brabant voortaan één protocol dient te hanteren in het geval van vermiste minderjarigen. Verder dient het nieuwe meldformulier aangepast te worden om onduidelijkheid tussen de politie en instellingen te voorkomen. Ook is het belangrijk dat de verplichtingen voor instellingen ten aanzien van vermiste minderjarigen gereguleerd worden. Dit alles creëert duidelijkheid en eenduidigheid.
Lijst van afkortingen BJZ BOB BOPZ BVH Bw CVP DRR DV&O GGz GMS HOvJ IBS IGZ I&S LMFVP LBVP OAT OM OTS OvD OvJ OVP Polw RM SVP TGO Wbp Wpolg WvSr WvSv ZWB
Bureau Jeugdzorg Bijzondere Opsporingsbevoegdheid Wet Bijzondere Opneming in Psychiatrische Ziekenhuizen Basis Voorziening Handhaving Burgerlijk Wetboek Coördinator Vermiste Personen Dienst Regionale Recherche Dienst Vervoer & Ondersteuning Geestelijke Gezondheidszorg Gemeenschappelijk Meldkamersysteem Hulpofficier van Justitie Inbewaringstelling Inspectie voor de Gezondheidszorg Intake & Service Landelijk Meldingsformulier Vermist Persoon Landelijk Bureau Vermiste Personen Opsporing, Aanhouding en Teruggeleiding Openbaar Ministerie Ondertoezichtstelling Officier van Dienst Officier van Justitie Opsporing Verblijfplaats Politiewet 2012 Rechterlijke Machtiging Specialist Vermiste Personen Team Grootschalige Opsporing Wet Bescherming Persoonsgegevens Wet Politiegegevens Wetboek van Strafrecht Wetboek van Strafvordering Zeeland-West-Brabant
Hoofdstuk 1: Inleiding 1.1
Aanleiding
Elk jaar komen er vele meldingen binnen bij de afdeling vermiste personen van de politie. Veel meldingen komen van zorginstellingen waar minderjarige personen verblijven. Er zijn diverse instellingen die verschillende patiënten en/of cliënten opvangen en een vermissing kunnen melden, bijvoorbeeld op het gebied van jeugdzorg, voogdij, geestelijke gezondheidszorg, gehandicaptenzorg en penitentiaire inrichtingen. Veel meldingen van vermissingen uit zorginstellingen betreffen meldingen van personen die zich buiten de zorginstelling begeven of die hun afspraken niet nakomen en bijvoorbeeld te laat terugkeren. Ook gaat het vaak om dezelfde personen die frequent vermist zijn of anders gezegd frequent weglopen. Van het weglopen of niet terugkeren van een minderjarige wordt een melding gedaan bij de politie. "(…) Vermissing van personen uit uw instelling is een serieuze zaak waarbij het in sommige gevallen gaat om mensenlevens. Dit is de reden dat de landelijke Korpsleiding politie, Openbaar Ministerie en gemeente afspraken hebben gemaakt om dit proces nog beter in te richten. Daarvoor vraag ik ook uw bijdrage. De groep personen met een rechterlijke machtiging, een inbewaringstelling of een onder toezichtstelling is verantwoordelijk voor een aanzienlijk aantal vermissingen. Het grootste deel van de meldingen (90%) wordt gedaan door betreffende (zorg)instellingen. De betrokken (zorg)instelling is mede verantwoordelijk om de betrokken persoon te lokaliseren en terug te brengen naar de instelling. Om deze verantwoordelijkheid met elkaar te kunnen nemen zijn er richtlijnen en formulieren ontwikkeld die u en de politie helpen de vermissing efficiënter en effectiever op te lossen. Daarvoor is er een belangrijke taak weggelegd bij uw instelling en/of de voogd (…)" Dit citaat komt uit een gezamenlijke brief d.d. 20 mei 2014 van de burgemeester van de gemeente Tilburg, Peter Noordanus en de chef van het politiedistrict Hart van Brabant, Peter Verschuur, gericht aan alle (zorg)instellingen in het werkgebied van genoemd district. Het illustreert de noodzaak tot een gezamenlijk adequaat optreden bij vermissing van personen uit instellingen, waarover goede afspraken gemaakt moeten worden. Er wordt op strategisch niveau veel waarde gehecht aan een efficiënte en effectieve oplossing van vermissingen. 1.2
Probleembeschrijving
De politie heeft bij een melding van vermissing van een minderjarige tot taak deze op te sporen, aan te houden en terug te geleiden (OAT). Naast de verscheidenheid in instellingen is ook de juridische basis voor een plaatsing in een zorginstelling uiteenlopend, bijvoorbeeld op grond van een rechtelijke machtiging. De politie heeft de verantwoordelijkheid om de OAT uit te voeren. Dit kan enerzijds op grond van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) wanneer er sprake is van een misdrijf. Anderzijds kan dit op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 (Polw) in geval van hulpverlening. De politie heeft de juiste en betrouwbare informatie nodig om haar taak goed uit te kunnen oefenen. De politie is echter niet de enige partij met verantwoordelijkheid ten aanzien van de vermiste minderjarige. Zo hebben bijvoorbeeld de ouders, voogd, zorginstelling en andere betrokkenen ook een eigen verantwoordelijkheid.
6
Het probleem blijkt dat bij vermiste minderjarige personen niet geregeld is hoe de zeggenschap en verantwoordelijkheid van zorginstellingen zich verhouden tot de bevoegdheden en verplichtingen van de politie. De praktijk wijst namelijk het volgende uit. Nadat er een melding binnen is gekomen bij de politie lijkt het er op dat andere betrokken partijen, zoals de ouders, voogd en zorginstellingen, geen verantwoordelijkheid meer voelen of denken te hebben ten aanzien van de vermissing zoals bijvoorbeeld het zelf opsporen van de vermiste. Dit is één van de redenen dat de OAT minder effectief wordt. Maar ook door factoren zoals een afwachtende houding van betrokken partijen, een onjuiste inschatting van de urgentie van de vermissing, onvoldoende inzet op de OAT en onvoldoende maatregelen ter voorkoming van herhaling, komt de effectiviteit van de OAT in gevaar en lopen minderjarige vermisten wellicht onnodige risico's. De politie loopt voortdurend tegen deze knelpunten aan en om deze aan te pakken en de risico's te verminderen is er in juli 2014 binnen de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant (ZWB) een pilot gestart ten aanzien van vermiste personen uit een instelling. Deze pilot is beperkt tot het district Hart van Brabant. Het is belangrijk om inzicht te krijgen in het verloop van deze pilot en of deze nieuwe werkwijze hierbij aan alle wettelijke vereisten voldoet. Verder kan de pilot aanknopingspunten of ideeën voor een alternatieve aanpak opleveren. Namens de politie-eenheid ZWB heeft P.J.G. Velings, hoofd Kwaliteitsbureau Opsporing, opdracht gegeven hier onderzoek naar te verrichten. Wanneer deze pilot immers succesvol blijkt, zal de alternatieve werkwijze mogelijk op landelijk niveau geïntroduceerd worden. 1.3
Doelstelling
Het doel van dit onderzoek is om uiterlijk 12 januari 2015 een onderzoeksrapport te overhandigen aan de regionaal coördinator Vermiste Personen van de politie-eenheid ZWB. Dit rapport zal aanbevelingen bevatten voor zowel de politiepraktijk als voor de zorginstellingen, zodat waar nodig de OAT aangepast kan worden. Deze aanbevelingen zullen met name gaan over de effectiviteit van de procedure en de daaruit voortvloeiende verbetervoorstellen. Op basis van de onderzoeksresultaten zal de opdrachtgever geadviseerd worden hoe de OAT van vermiste minderjarigen verbeterd kan worden. Hierbij worden ook de reeds aangebrachte verbeteringen ten aanzien van de pilot meegenomen. 1.4
Centrale vraagstelling
Voor het onderzoek is de volgende centrale vraag geformuleerd: "Met welke instrumenten kan de uitvoering van de opsporing- aanhouding- en teruggeleidingsmaatregel van vermiste minderjarigen uit instellingen binnen het werkgebied van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant worden verbeterd, met inachtneming van het juridisch kader?" 1.5
Deelvragen en onderzoeksmethoden
De centrale vraag is onderzocht aan de hand van de zes onderstaande deelvragen: 1. Wat is de huidige procedure bij een melding van een vermiste minderjarige uit een instelling en hoe wordt deze in de praktijk toegepast? 2. Wat is het juridisch kader ten aanzien van minderjarige vermiste personen uit zorginstellingen, waarbinnen de politie en overige partijen dienen te handelen? 3. Welke knelpunten treden op in de praktijk van de huidige procedure? 4. Wat houdt de nieuwe werkwijze van de pilot in ten aanzien van de OAT en op welke onderdelen is sprake van een wezenlijke verandering in de aanpak? 5. In hoeverre is de nieuwe werkwijze van de pilot in overeenstemming met het juridisch kader? 6. Welke knelpunten treden op bij de nieuwe werkwijze van de pilot?
7
Voor de beantwoording van de deelvragen en de centrale vraag, zijn verschillende onderzoeksmethoden toegepast. Het onderzoek bestaat uit een theoretische en praktische analyse. Er is vooral gebruik gemaakt van inhoudsanalyse, interviews, rechtsbronnen en praktijkonderzoek. Het theoretische deel bestaat uit een analyse van rechtsbronnen zoals wetgeving, van mediaberichten, met name elektronische bronnen en interviews. Het praktische deel bestaat uit het analyseren van casussen, protocollen en gegevens uit het politiesysteem Basis Voorziening Handhaving. 1.6
Leeswijzer
Dit onderzoek bestaat uit acht hoofdstukken. In het tweede hoofdstuk is de procedure rondom een melding bij een vermissing beschreven en is tevens een aantal casussen besproken. In het derde hoofdstuk komt het juridisch kader aan bod. In het vierde hoofdstuk staan de knelpunten vanuit de melding en het juridisch kader centraal. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de pilot van vermiste minderjarigen uit een instelling toegelicht. Hoofdstuk 6 gaat over het juridische kader van deze pilot. In hoofdstuk 7 zijn de tijdens de pilot opgetreden knelpunten beschreven. Tot slot worden in hoofdstuk 8 de belangrijkste conclusies en de daaruit vloeiende aanbevelingen besproken.
8
Hoofdstuk 2: De melding De eerste deelvraag luidt: Wat is de huidige procedure bij een melding van een vermiste minderjarige uit een instelling en hoe wordt deze in de praktijk toegepast? In dit hoofdstuk wordt besproken wanneer een minderjarige in een instelling terecht kan komen via een rechterlijke machtiging. Vervolgens wordt gekeken hoe een melding van een vermiste minderjarige uit een instelling verloopt. Hierbij wordt ingegaan op de procedure in theorie en de procedure in de praktijk. Ter verduidelijking hiervan wordt een viertal casussen besproken. Hieruit kan opgemaakt worden of de theorie goed wordt toegepast. Ook zullen uit deze deelvraag knelpunten naar voren komen, deze kunnen eventueel verbeterd worden aan de hand van aanbevelingen. Deze aanbevelingen kunnen leiden tot een verbetering van de OAT. 2.1
De minderjarige in een instelling
Voordat de praktijk beschreven wordt is het belangrijk om te weten op welke manier en op welke gronden een minderjarige in een instelling geplaatst kan worden. In het volgende hoofdstuk wordt verder op het juridisch kader ingegaan. Door verschillende omstandigheden kan het voorkomen dat een kind niet meer thuis kan wonen en in een instelling moet verblijven. In de meeste gevallen verblijven deze kinderen hier niet vrijwillig. Zij zijn daar bijvoorbeeld geplaatst op grond van een rechterlijke machtiging. Als kinderen weglopen maakt de instelling hier vervolgens een melding van bij de politie. Hieronder is beschreven wanneer iemand als minderjarige wordt aangemerkt en op grond waarvan een minderjarige met een rechterlijke machtiging in een instelling geplaatst kan worden. Een minderjarige is volgens art. 1:233 Burgerlijk Wetboek (Bw) iemand die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt. De kinderrechter kan op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.1 Een machtiging kan slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter: a. jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren, en b. de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.2 Wanneer een minderjarige in een instelling is opgenomen en hieruit wegloopt of niet terugkeert, meldt de instelling dit bij de politie. Een persoon is vermist wanneer hij/zij onverwacht verdwenen is en het onbekend is waar hij/zij nu is. De afwezigheid is afwijkend ten opzichte van het normale gedrag. Verder moet het in het belang van de vermiste persoon zijn om gevonden te worden.3
1 2 3
Art. 6.1.2. lid 1 Jeugdwet 2015. Art. 6.1.2. lid 2 Jeugdwet 2015. 'Vermissingen' <www.politie.nl (zoek op vermist persoon, klik op vermissingen)>.
9
2.2
Optreden van de politie bij een vermissing uit een instelling
Ten aanzien van een vermissing zijn protocollen en richtlijnen binnen de politie opgesteld. Hier dient de politie zich aan te houden.4 Het gaat hier om het 'Stroomschema melding vermist persoon', 'Vermiste personen urgent en overig', ‘Wat te doen bij urgente vermissingen', ‘Wat te doen bij overige vermissingen' en het 'Stroomschema Intake & Service vermist persoon'. Hieronder zal kort een beeld weergegeven worden van de inhoud van deze protocollen en richtlijnen. In paragraaf 2.3 wordt besproken hoe hier in de praktijk invulling aan gegeven wordt. Wanneer een melding binnenkomt bij de politie, vraagt een medewerker van Intake & Service (I&S) naar de gegevens van de melder en de identiteit van de vermiste persoon. Ook wordt doorgevraagd naar de omstandigheden rondom de vermissing, zoals locatie, signalement en de tijdstip van de vermissing.5 Aan de hand van deze informatie bepaalt een hulpofficier van justitie (HOvJ) of de officier van dienst (OvD) of het een urgente vermissing of een overige vermissing betreft. Vanuit deze signalering wordt verder gegaan met de procedure. Zoals blijkt uit vorenstaande is er een onderscheid tussen een urgente en een overige vermissing. Hierna worden beide gevallen besproken. Urgente vermissing Uit onderstaande tabel6 blijkt wanneer een vermissing urgent is.
4 5 6
Bijlage A, p. 1. Stroomschema melding vermist persoon, Vermiste Personen ZWB, 14 juni 2014. Bijlage A, p. 2. Stroomschema I&S vermist persoon, Vermiste Personen ZWB, 25 augustus 2014. Bijlage A, p. 3. Vermiste personen categorie urgent, Vermiste Personen ZWB, 22 juni 2014.
10
Direct na de signalering wordt de melding met code H442 in het systeem Basis Voorziening Handhaving (BVH) aangemaakt met de projectcode VERM-U. BVH is het incidentregistratiesysteem dat wordt gebruikt door de Nederlandse politie waarin alle meldingen komen te staan. Aan iedere melding is een bepaalde code toegekend. Vervolgens wordt de status van de vermiste bepaald: Opsporing Verblijfplaats (OVP), Opsporen, Aanhouden en Teruggeleiden (OAT) of Ondertoezichtstelling (OTS). Het onderzoek beperkt zich tot de OAT. Aan de instelling wordt gevraagd om te motiveren waarom de vermiste een gevaar vormt en hoe deze benaderd moet worden. Bij een rechterlijke machtiging is het belangrijk om te weten wat de einddatum hiervan is en de naam van de kinderrechter zodat hier eventueel contact mee opgenomen kan worden wanneer nodig. Bij een OAT wordt vastgelegd dat de instelling is gewezen op het feit dat zij zelf verantwoordelijk is voor het terughalen van de vermiste. De achterblijvers dienen een contacttelefoonnummer te krijgen. Deze moet 24 uur per dag bereikbaar zijn. De HOvJ of de OvD neemt contact op met de specialist Vermiste Personen van de eenheid. Vervolgens moet een team ter plaatse gaan naar 'point last seen/ last known'. Ook moet binnen twee uur het Landelijk Bureau Vermiste Personen (LBVP) in kennis worden gesteld van de vermissing. Wanneer de vermiste terecht is, moet altijd de identiteit geverifieerd worden aan de hand van een geldig legitimatiebewijs. In alle gevallen waarin de vermiste persoon terecht blijkt te zijn, dient hij/zij in BVH afgesignaleerd te worden. Dit gebeurt door de melding met code H34 aan te maken met projectcode VERM-U. Wanneer dit niet gebeurt, blijft de betreffende persoon als vermist in het systeem staan. Er dient altijd aangegeven te worden wat de omstandigheden van de vermissing waren, zoals de reden/oorzaak van de verdwijning en de plek waar de vermiste heeft verbleven tijdens zijn verdwijning.7 Overige vermissing Uit onderstaande tabel8 blijkt wat onder een overige vermissing wordt verstaan.
Direct na de signalering wordt de melding met code H442 in BVH aangemaakt met de projectcode VERM-O. Vervolgens wordt de status van de vermiste bepaald: OVP, OAT of OTS. Ook hier beperkt het onderzoek zich tot de OAT. Wanneer het om een wegloper gaat, heeft de instelling de verantwoordelijkheid om eerst zelf actie te ondernemen, zoals ouders/vrienden bellen, zoeken rondom de instellingen en op plaatsen waar de vermiste vaker komt. Hierbij is gebrek aan personeel van de instelling geen reden om dit als politie gelijk over te nemen. Deze verantwoordelijkheid komt dan aan de voogd toe. Aan de instelling wordt gevraagd om te motiveren waarom de vermiste een gevaar vormt en hoe deze benaderd dient te worden. Bij een rechterlijke machtiging is het belangrijk om te weten wat de einddatum hiervan is en de naam van de kinderrechter zodat hier eventueel contact mee opgenomen kan worden wanneer nodig. Bij een OAT wordt vastgelegd dat 7 8
Bijlage A, p. 4. Wat te doen bij urgente vermissingen, Vermiste Personen ZWB, 22 juni 2014. Bijlage A, p. 7. Vermiste personen categorie overig, Vermiste Personen ZWB, 22 juni 2014.
11
de instelling en/of ouders is/zijn gewezen op het feit dat zij zelf verantwoordelijk is/zijn voor het terughalen van de vermiste. De achterblijvers dienen een contacttelefoonnummer te krijgen. Deze moet 24 uur per dag bereikbaar zijn. Vervolgens moet een team ter plaatse gaan naar 'point last seen/ last known'. De aangever wordt uitgenodigd om naar het bureau te komen voor een aangifte. Dit moet zo snel mogelijk gebeuren. Een vragenlijst dient ingevuld te worden en er wordt om een foto van de vermiste gevraagd. Vervolgens moet de toestemmingsverklaring publicatie worden ondertekend. Binnen twee uur moet het LBVP in kennis worden gesteld van de vermissing. Wanneer de vermiste terecht is moet altijd de identiteit geverifieerd worden aan de hand van een geldig legitimatiebewijs. In alle gevallen waarin de vermiste persoon terecht blijkt te zijn, dient hij/zij in BVH afgesignaleerd te worden. Dit gebeurt door de melding met code H34 aan te maken met projectcode VERM-O. Wanneer dit niet gebeurt, blijft de betreffende persoon als vermist in het systeem staan. Er dient altijd aangegeven te worden wat de omstandigheden van de vermissing waren, zoals de reden/oorzaak van de verdwijning en de plek waar de vermiste heeft verbleven tijdens zijn verdwijning.9 2.3
De praktijk bij een vermissing uit een instelling
Er komt een melding binnen bij Intake & Service. Vaak gebeurt dit al door het meldformulier dat speciaal voor de pilot is opgesteld. Aan de hand van het meldformulier gaat de OvD beslissen of de vermissing als 'Urgent' of als 'Overig' dient te worden beschouwd. Wanneer het formulier niet voldoende ingevuld is, wordt er telefonisch contact opgenomen voor de ontbrekende informatie. Hierna wordt een melding gemaakt in het Gemeenschappelijke Meldkamer Systeem (GMS).10 De melding komt binnen bij de meldkamer die een eenheid ter plaatse stuurt. Samen met de melder, in dit geval meestal de instelling, wordt een vragenlijst ingevuld die de politie bij zich heeft.11 Ook wordt direct om toestemming gevraagd voor publicatie van de foto die zij eventueel mee krijgen. Hierna wordt of meteen gezocht naar de vermiste of de eenheid gaat eerst terug naar het bureau, afhankelijk van de ernst van de situatie waarin vermiste verkeert. De relevante informatie omtrent de vermiste wordt doorgegeven aan de overige eenheden op straat. Omdat er op grond van art. 3 Polw niet veel gedaan kan worden, wordt een urgente vermissing vaak omgezet naar bijvoorbeeld een geval van onttrekking aan ouderlijk gezag of ontvoering. In deze gevallen kan de politie gebruik kan maken van opsporingsbevoegdheden op grond van het WvSv. Hier wordt in het volgende hoofdstuk verder op ingegaan. Zo kan de politie bijvoorbeeld DNA-onderzoek uit laten voeren of een zogenaamde stealth-sms12 versturen. Dit is een voor de vermiste niet zichtbaar tekstbericht, waarmee de breedte- en lengtegraadcoördinaten van de telefoon van de vermiste naar de politie worden gezonden. Wanneer de vermiste terecht is, wordt de instelling in kennis gesteld en dienen zij de vermiste op te komen halen. De vermiste wordt afgesignaleerd in het systeem en de zaak is dan afgehandeld. Is de vermiste na twee maanden nog niet terecht, dan wordt de Coördinator Vermiste Personen (CVP) in kennis gesteld. Zij neemt dan contact op met de OvJ en bekijkt wat er in de zaak gedaan kan worden.13
Bijlage A, p. 8. Wat te doen bij overige vermissingen, Vermiste Personen ZWB, 22 juni 2014. 10 Bijlage B, p. 3. Persoonlijke communicatie, Conita Boudewijns, Intake & Service, 6 oktober 2014, locatie Chasseveld te Breda. 11 Bijlage B, p. 6. Persoonlijke communicatie, Erik Kint, Team chef, 27 oktober 2014, locatie Van der Maelstedeweg 50 te Hulst. 12 Als er sprake is van acuut levensgevaar voor een of meer burgers (slachtoffers) waarbij de persoon het risico loopt dat deze binnen 48 uur het leven verliest, kan er een stealth-sms verstuurd worden. Zo wordt de locatie van de vermiste bekend zonder dat diegene daar iets van weet. 13 Bijlage B, p. 8. Persoonlijke communicatie, Maaike van der Velden, Noodhulp, 28 oktober 2014, locatie Mijkenbroek 31 te Breda. 9
12
2.4
Casusbeschrijving
In voorgaande paragraaf is vooral besproken hoe een melding in theorie behandeld zou moeten worden. Uit de interviews met respondenten van de politie is echter gebleken dat er niet altijd een eenduidige werkwijze wordt gehanteerd. Om inzicht te krijgen in de praktische behandeling van een melding van een vermiste minderjarige, is hieronder een viertal praktijkcasussen uit de politie-eenheid ZWB beschreven. Het gaat om twee vermissingen uit 2013 en twee vermissingen uit 2014. Per casus is beschreven welke acties ondernomen zijn en wat op basis hiervan geconcludeerd kan worden.
Casus 1 Op 21 maart 2014 raakt er een 15-jarig meisje vermist uit een instelling. Zij is met verlof uit de instelling vertrokken. Zij zou naar haar moeder gaan maar is daar niet verschenen. Het vermoeden bestaat dat zij bij haar vader zit. Er is contact geweest met de vader, maar hij ontkent dat zijn dochter bij hem is.
Ondernomen acties De melding van de vermissing is op 21 maart 2014 om 20:55 uur binnengekomen bij een team van de politie-eenheid ZWB. Om 21:57 uur is de vermissing in het BVH-systeem geregistreerd en om 22:50 uur is er een OAT-signalering opgemaakt van de vermissing. Op verzoek van een politiemedewerker is er contact opgenomen met de OvD. De casus is aan hem voorgelegd. Er wordt besloten dat voor het moment alleen kennisname voldoende is. Er zijn namelijk geen concrete aanwijzingen dat er iets mis zal zijn. Ook zijn er geen aanwijzingen dat er sprake is van loverboypraktijken. In de ochtend moet er contact opgenomen worden met de vroege dienst van de instelling. Ook wordt er contact opgenomen met haar vader om te checken of zij eventueel al terecht is. Op 25 maart 2014 om 14:04 uur wordt er een intrekking van signalering persoon opgemaakt. Er is een melding binnen gekomen dat door de instelling is gebeld. Andere meisjes uit de instelling waren op de hoogte van de verblijfplaats van vermiste. In overleg met haar voogd is besloten dat zij daar mag verblijven. Conclusie De melding is goed opgepakt. De instelling heeft alle benodigde gegevens van de vermiste persoon verstrekt, inclusief foto. Het betreft een overige vermissing, waardoor minder middelen ingezet worden om te zoeken. Er is contact opgenomen met de omgeving om eventuele verblijfplaatsen te checken. Uiteindelijk heeft de instelling contact opgenomen met de politie om de vermiste af te melden. Hierdoor heeft de politie het dossier kunnen sluiten. Deze zaak is een goed voorbeeld van hoe een vermissing hoort te lopen en hoe de politie dient te handelen.
Casus 2 Een 13-jarige jongen is op 8 april 2013 vermist uit een instelling. Zijn fiets is kapot waardoor hij rond 08:00 uur door een medewerker van de instelling met een busje naar school wordt gebracht. De jongen verschijnt echter niet op school en een leraar meldt dit diezelfde dag om 13:15 uur bij de instelling. Van een medeleerling is vernomen dat de jongen geen zin had om naar school te gaan. Hij zou naar een winkelcentrum gaan. De instelling was niet direct ongerust. De jongen is niet eerder weggelopen en tevens niet depressief. Wel heeft hij er problemen mee dat hij zijn vader niet mag zien. Met zijn moeder heeft hij af en toe contact.
13
Ondernomen acties Op 8 april 2013 om 19:45 uur neemt een medewerker van de instelling, waar de vermiste jongen verbleef, contact op met de politie. De instelling geeft persoonsgegevens door en geeft aan zich geen zorgen te maken. In overleg met de OvD gaat de politie naar het adres van de vader. Hier is niemand thuis waarna telefonisch contact wordt opgenomen met de vader. De vader geeft aan niet te weten waar zijn zoon op dat moment verblijft. De OvD besluit vervolgens dat het geen urgente vermissing betreft en meldt dit bij de instelling en de moeder. Op 9 april 2013 is er opnieuw contact met de vader. Wederom geeft hij aan niet te weten waar zijn zoon verblijft en tevens geen contact met hem te hebben gehad. Na contact met de instelling stelt de politie een OAT in. De vader wordt vervolgens niet aangetroffen op de twee locaties waar naar de verblijfplaats gezocht is. Ook is er geen toestemming voor het verzenden van een stealth-sms verleend. Hierna is op meerdere locaties gezocht, maar de jongen wordt niet aangetroffen. Op 11 april 2013 is aangifte gedaan van onttrekking aan het wettelijk gezag en wordt toestemming verleend een telefoontap aan te sluiten en een stealth-sms te verzenden. Op 16 april 2013 blijkt dat de jongen door zijn vader ziek gemeld is op school. Het gaat nu niet meer om een vermissing maar het betreft een onttrekking aan het wettelijk gezag omdat de jongen tegen de afspraken bij zijn vader verblijft. Er volgt een periode waarbij op diverse data en locaties onderzoek wordt verricht door de politie met informatie door die door derden verstrekt is. De vermiste jongen en zijn vader blijken echter op geen van deze locaties te verblijven. Binnen dit onderzoek wordt het voertuig van de vader geobserveerd maar ook dit levert niets op. Op 5 juni 2013 komt er een belangrijke tip binnen over de verblijfplaats van de jongen en zijn vader. De politie is in de nacht van 6 juni 2013 naar de betreffende woning gegaan en heeft daar beide personen aangetroffen. Conclusie Vanaf het moment dat de melding binnen is gekomen, is de zaak goed opgepakt en is er een OAT ingesteld. Op deze vermissing is goed ingezet. Er is veel onderzoek gedaan en er is goed naar de informatie van derden geluisterd. In de acht weken dat de jongen vermist is geweest, heeft de politie meerdere woningen onderzocht en is de gehele tijd actief geweest in het onderzoek. We kunnen dan ook concluderen dat de politie deze zaak goed behandeld heeft.
Casus 3 Een 17-jarig meisje is op 9 november 2014 vermist geraakt uit een instelling. Haar moeder heeft haar die avond op de trein gezet om terug naar de instelling te gaan. Daar is zij echter nooit aangekomen. De eerste dagen heeft de moeder nog telefonisch contact met haar dochter. Daarna stopt het telefonisch contact, maar heeft de moeder nog wel een bericht ontvangen via Facebook. In dit Facebook-bericht staat dat het goed met haar gaat, maar volgens de moeder komt dit bericht niet van haar dochter af. Vanuit de instelling wordt gedacht dat vermiste bij haar vriendje zit. Ze is al vaker weggelopen uit de instelling en heeft twee jaar terug in het loverboy circuit gezeten.
Ondernomen acties De eerste melding van vermissing is bij de politie in het district de Markiezaten binnengekomen. Omdat het meisje mogelijk in Tilburg verblijft is echter ook contact gezocht met de politie van het district Hart van Brabant. Hierdoor is onduidelijkheid ontstaan over het opnemen en onderzoeken van de vermissing. Op 9 november 2014 wordt door medewerkers van beide politiedistricten de melding van vermissing in het politieregistratiesysteem verwerkt. Vervolgens wordt door het politie district de Markiezaten op 12 november 2014 de zaak overgedragen aan het district Hart van Brabant. Hierna heeft dit district informatie ingewonnen bij de instelling en op 26
14
november 2014 contact gezocht met de moeder van de vermiste. In dit gesprek geeft de moeder aan dat ze na 21 november geen contact meer heeft gehad met haar dochter buiten het voornoemde bericht op Facebook. Ook hebben vriendinnen geen contact meer met haar en weten zij niet waar de vermiste verblijft. Op 28 november 2014 volgt nogmaals een gesprek met de moeder en tevens met de vader. Uit deze gesprekken volgt geen bruikbare en/of extra informatie. Op 29 november 2014 vindt er op het politiebureau te Bergen op Zoom (district de Markiezaten) een getuigenverhoor plaats met de moeder van de vermiste. Tevens vinden er op dezelfde datum op het politiebureau te Tilburg (district Hart van Brabant) getuigenverhoren plaats met een begeleider van de instelling en de vader van de vermiste. Uit deze verklaringen blijkt dat het meisje wel vaker is weggelopen maar altijd wel contact houdt met haar moeder. Eveneens geven beide ouders aan dat de vermiste eerder in het loverboys circuit heeft gezeten. Omdat uit de gegevens van haar OVchipkaart blijkt op welk treinstation zij als laatste is geweest, worden de camerabeelden veiliggesteld en opgevraagd van het betreffende station. Deze beelden bevestigen bovenstaande gegevens. Ook is er inmiddels een telefoontap geplaatst op het toestel van de vermiste. Uit tapgegevens blijkt dat er een grote kans bestaat dat het vermiste meisje wordt uitgebuit in de prostitutie ergens in Zeeland. Hierdoor wordt de zaak verder opgepakt in het district Zeeland. Op 1 december 2014 wordt naar aanleiding van tapgegevens een auto gevolgd waar het vermiste meisje in zou kunnen zitten. Dit blijkt niet zo te zijn. Op 2 december 2014 wordt middels de tap bekend dat er een afspraak wordt gemaakt met een prostituee, vermoedelijk het vermiste meisje. Hierop volgt een actie waarbij het vermiste meisje wordt aangehouden en teruggebracht naar de instelling. Conclusie Omdat het vermiste meisje op meerdere adressen binnen de politie-eenheid ZWB verblijft is er onduidelijkheid ontstaan over waar de zaak opgenomen en onderzocht moet worden. Hierdoor is deze zaak bij verschillende districten in behandeling genomen waarbij onduidelijk is gebleven in hoeverre er communicatie heeft plaatsgevonden tussen beide districten. De melding had direct bij het district Hart van Brabant moeten worden gedaan. Nadat er aanwijzingen waren van het in de prostitutie brengen van een minderjarige is de zaak direct opgepakt door het district Zeeland. Dit is ook een verplichting omdat op het delict mensenhandel (art. 273f WvSr) het absoluut doorlaatverbod (art. 126ff WvSv) van toepassing is. Aan de hand van informatievergaring en de telefoontap is het vermiste meisje aangehouden en teruggebracht naar de instelling. De opstart van deze zaak is niet goed gelopen, maar door goede samenwerking is de vermiste uiteindelijk weer terecht.
Casus 4 Een 17-jarige jongen is op 17 april 2013 weggelopen uit de instelling waar hij verblijft. Na school is hij niet teruggekeerd bij de instelling. De jongen is al vaker weggelopen maar is ook altijd weer uit zichzelf teruggekeerd.
Ondernomen acties Op 17 april 2013 is bij de politie een melding binnen gekomen dat een jongen niet teruggekeerd is bij de instelling na schooltijd. Na deze melding is een eenheid ter plaatse gegaan om de aanvullende informatie te vergaren. Vervolgens is de zaak met de OvD overlegd. Gezien de historie van de jongen betreffende weglopen en terugkeren is besloten niet direct verdere actie te ondernemen. Wel is afgesproken om de ochtenddienst in kennis te stellen als de jongen dezelfde avond nog niet teruggekeerd is. Met de instelling is afgesproken om telefonisch contact te leggen met de politie bij de
15
terugkeer van de vermiste. Op 23 april 2013 is op verzoek van het Veiligheidshuis14 gebeld met de instelling. Uit dit gesprek blijkt dat de vermiste op 18 april 2013 weer was teruggekeerd waarna hij vervolgens op 19 april 2013 weer was weggelopen. Ook deze keer was hij weer teruggekeerd bij de instelling. Conclusie De vermissing is door de politie goed opgepakt. Er is afgewacht met het ondernemen van actie omdat het een frequente wegloper betreft. Wel heeft de instelling verzaakt om te melden dat de als vermist opgegeven jongen weer was teruggekeerd. In deze zaak gaat het bij de instelling fout. 2.5
Conclusie
Een minderjarige kan door verschillende omstandigheden, op last van een kinderrechter in een instelling worden geplaatst. Wanneer een minderjarige uit een instelling wegloopt of niet terugkeert, meldt de instelling dit bij de politie. Binnen de politie is een aantal protocollen opgesteld ten aanzien van een dergelijke vermissing. Hier dient aan gehouden te worden door de politiemedewerkers. Uit de casussen blijkt echter dat in de praktijk regelmatig van het protocol afgeweken wordt. Elke melding is anders en het is per casus verschillend hoe er geacteerd wordt, afhankelijk van de situatie van de vermiste. In beginsel acteert de politie op grond haar hulpverleningstaak als bedoeld in art. 3 Polw, hulpverlening. Op grond van dit artikel blijkt dat de politie echter weinig bevoegdheden heeft. Als er sprake is van opsporing, heeft de politie strafvorderlijke bevoegdheden. In het volgende hoofdstuk zal hier verder op ingegaan worden.
14 Veiligheidshuizen zijn netwerksamenwerkingsverbanden, die partners uit de strafrechtketen, de zorgketen, gemeentelijke partners en bestuur verbinden in de aanpak van complexe problematiek. Het doel van de samenwerking is het terugdringen van overlast, huiselijk geweld en criminaliteit. <www.veiligheidshuizen.nl (klik op achtergrond)>.
16
Hoofdstuk 3: Juridisch kader De tweede deelvraag luidt: Wat is het juridisch kader ten aanzien van minderjarige vermiste personen uit zorginstellingen, waarbinnen de politie en overige partijen dienen te handelen? In het vorige hoofdstuk is de handelswijze rondom een melding van een vermiste minderjarige uit een instelling besproken. Hierbij is naar voren gekomen dat de politie op grond van art. 3 Polw relatief weinig bevoegdheden heeft. In dit hoofdstuk worden deze bevoegdheden besproken, evenals de strafvorderlijke bevoegdheden van de politie in geval van opsporing van een vermiste. Verder komen de verantwoordelijkheden van de instellingen en ouders aan bod. Ten slotte wordt ingegaan op de informatieuitwisseling. Het is namelijk van belang om te weten binnen welk juridisch kader de aanbevelingen kunnen worden gedaan. 3.1
Bevoegdheden politie
Bij het onderzoek naar vermiste personen wordt onderscheid gemaakt tussen opsporingsonderzoeken als bedoeld in het WvSv en onderzoeken die vallen onder art. 3 Polw. Een onderzoek op grond van het WvSv wordt ingesteld wanneer er een vermoeden van een strafbaar feit is. Een onderzoek op grond van art. 3 Polw wordt ingesteld wanneer er geen aanwijzingen zijn van strafbare feiten.15 In beginsel wordt een vermissing opgepakt op grond van art. 3 Polw: "De politie heeft als taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven." Het betreft bij een vermissing de hulpverlening. Onder art. 3 Polw kunnen geen bijzondere opsporingsbevoegdheden (BOB) uit het WvSv worden ingezet. De politie wordt hierin dus beperkt. Wel kan de politie vrijwillige medewerking vragen aan bijvoorbeeld providers of banken. Het is aan hen om te beslissen of zij mee willen werken of niet, zij kunnen op grond van dit artikel niet verplicht worden. Bij deze vrijwillige medewerking valt te denken aan het vorderen van historische telecomgegevens, de inzet van een IMSI-catcher16 of het plaatsen van een telefoontap. Hier zijn echter wel strenge regels voor opgesteld die nageleefd dienen te worden. Hiervoor wordt de urgentie van de vermissing nogmaals getoetst met als nadeel dat na deze toetsing een groot deel van de urgente vermissingen niet in aanmerking komen voor de inzet van 'BOB-middelen' op vrijwillige basis door de providers en/of banken. Wanneer niet vrijwillig wordt meegewerkt wordt de politie op grond van art. 3 Polw beperkt tot het verrichten van handelingen die een beperkte inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de vermiste. Hierbij kun je denken aan het horen van personen uit de omgeving van de vermiste en informatie verzameling bij de instelling.17 Andere middelen die bijvoorbeeld kunnen worden ingezet zijn:18 - een buurtonderzoek; - een OV kaart op naam uitlezen; - een gedragskundige inschakelen; - het inzetten van speurhonden op leven en dood/ME/paarden; - politie te water (sonarboot, dregboot, stromingsanalyse); - het inzetten van een geografisch analist; 15
Bijlage C, Protocol Vermissingen, Regioparket Zeeland West Brabant, februari 2014. Een nep-zendmast die tussen de "verdachte" en de echte zendmast zit om de locatie van de "verdachte" te achterhalen. Dit is voor de gebruiker van de telefoon niet zichtbaar. 17 Rapport Kind Vermist: 'Hoe de politie omgaat met meldingen van vermissing van minderjarigen', De Nationale Ombudsman, 14 maart 2013, p. 15. 18 Bijlage B, p. 8. Persoonlijke communicatie, Maaike van der Velden, Noodhulp, 28 oktober 2014, locatie Mijkenbroek 31 te Breda. 16
17
- inzetten van media (Amber Alert/ politie.nl/twitter); - voertuigen signaleren. Het inzetten van dergelijke middelen dient de zoektocht naar een vermiste minderjarige te bevorderen. Wanneer er voldoende feiten en omstandigheden zijn die het vermoeden van een misdrijf kunnen rechtvaardigen, kan een vermissing opgepakt worden op grond van het WvSv. De politie kan nu gaan opsporen op grond van art. 132a WvSv: "Onder opsporing wordt verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen." Deze verdenking van een strafbaar feit kan bijvoorbeeld op grond van art. 279 Wetboek van Strafrecht (WvSr) (onttrekking aan wettelijk gezag), art. 279 WvSr (mensenroof), art. 280 WvSr (geheimhouding verblijfplaats minderjarige), art. 273f WvSr (mensenhandel) of in het geval van een NN-verdachte (onbekende verdachte). Als de vermissing binnen het WvSv valt, heeft de politie meer bevoegdheden ten aanzien van de vermissing. Er kunnen nu namelijk BOB-middelen worden ingezet. Als er sprake is van acuut levensgevaar voor één of meer burgers (slachtoffers) waarbij de persoon het risico loopt dat deze binnen 48 uur het leven verliest, kan er een stealth-sms verstuurd worden. Zo wordt de locatie van de vermiste bekend zonder dat diegene daar iets van weet. Een ander middel is bijvoorbeeld het uitlezen van betalingsgegevens of een OV kaart op naam uitlezen. 3.2
Verantwoordelijkheden instellingen
Een minderjarige kan op grond van een rechterlijke machtiging (RM), inbewaringstelling (IBS) of ondertoezichtstelling (OTS) in een instelling verblijven. Het is logisch dat de instelling dan verantwoordelijkheden heeft ten aanzien van de opgenomen minderjarige. Het betreft hier de verantwoordelijkheden die de instelling heeft wanneer een cliënt vermist wordt of weggelopen is. Op grond van art. 3 van de Leidraad Meldingen IGZ 2013 jo art. 4a Kwaliteitswet Zorginstellingen, zijn zorginstellingen verplicht een melding te maken bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg wanneer er sprake is van een calamiteit.19 Op grond van art. 11 Leidraad Meldingen IGZ 2013 kan dit voor andere meldingen. Of het een calamiteit betreft is afhankelijk van de situatie. Wanneer een vermissing zo opgelost is en er geen onverwachte gebeurtenissen hebben plaatsgevonden die ernstige gevolgen hebben voor de vermiste, dan is er geen sprake van een calamiteit en hoeft er geen verplichte melding gedaan te worden. Is dit wel het geval, dan moet er wel verplicht een melding gemaakt worden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Ook geeft de nieuwe Jeugdwet 201520 aan dat een instelling melding moet maken van een calamiteit zoals eerder besproken.21 De melding zoals hierboven besproken, heeft betrekking op een melding bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Over een melding maken bij de politie staat niets concreets. Wel melden de instellingen de vermissing bij de politie zodat er actie ondernomen kan worden. Tussen de politie en de GGz is wel een convenant opgemaakt waarin is opgenomen dat de instelling verplicht is een melding bij de politie te doen.22 Het gaat hier om art. 14:3 Wet voor de Geestelijke Gezondheidszorg. Het blijkt hier echter wel om een wetsvoorstel te gaan en is dus ook nog niet van kracht.23 In het eerdere convenant tussen de politie en GGz van 2003 is niets opgenomen betreffende de melding bij de politie.24 19 Onder calamiteit wordt verstaan een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg en die tot de dood van of een ernstig schadelijk gevolg voor een patiënt of cliënt van de instellingheeft geleid. Art. 4a lid 2 Kwaliteitswet Zorginstellingen. 20 Deze wet zal 1 januari 2015 van kracht gaan. 21 Art. 4.1.1 jo 4.1.7 Jeugdwet 2015. 22 Convenant Politie-GGz 2012, De vereniging GGZ Nederland en Raad van Korpschefs, 21 december 2011, p. 8. 23 Wetsvoorstel Regels voor het kunnen verlenen van verplichte zorg aan een persoon met een psychische stoornis (Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg), Kamerstukken II 2009/10, 32399 nr. 2. 24 Convenant Politie-GGz 2003, GGZ Nederland en Raad van Hoofdcommissarissen, 27 februari 2003.
18
De bezochte instellingen hebben echter allemaal een intern protocol opgesteld over hoe te handelen bij een vermissing. Over het algemeen wordt hier zeer uitgebreid beschreven hoe zij binnen de instelling om horen te gaan met een dergelijke vermissing. Omdat de wet ten aanzien van een vermissing uit een instelling weinig regelt, is de instelling dus vooral afhankelijk van de interne regelingen en richtlijnen. De verantwoordelijkheden ten aanzien van het vervoer van de vermiste wordt in hoofdstuk 6 besproken. 3.3
Verantwoordelijkheden ouders/voogd
In het vorige hoofdstuk is beschreven wanneer iemand minderjarig is. Minderjarigen staan onder wettelijk gezag. Dit betekent dat iemand die het gezag uitoefent, de beslissingen neemt ten aanzien van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Ook mag degene die het gezag uitoefent in naam van het kind rechtshandelingen verrichten.25 Er zijn twee vormen van gezag, namelijk het ouderlijk gezag en voogdij. Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de ouders.26 Bij voogdij wordt het gezag van de minderjarige niet uitgeoefend door de ouders, maar neemt de voogd het recht en de plicht om voor het kind te zorgen over.27 Wanneer een minderjarige in een instelling verblijft kan het dus zijn dat de ouders nog het gezag uitoefenen, maar dat bijvoorbeeld ook Bureau Jeugdzorg het gezag uitoefent. De verantwoordelijkheid naar de minderjarige toe is afhankelijk van wie het gezag uitoefent. Degene die het gezag uitoefent is ook verantwoordelijkheid om de veiligheid van de minderjarige te bewaken. Wanneer iemand vermist is, kan er in beginsel vanuit gegaan worden dat diegene op dat moment niet veilig is. De verantwoordelijke moet dan actie ondernemen en bijvoorbeeld een melding maken bij de politie. Hebben de ouders het gezag, dan zijn zij hiertoe bevoegd. Is er een voogd aangewezen, dan is hij/zij verantwoordelijk. Wanneer de minderjarige een voogd heeft en in een instelling verblijft, neemt de instelling deze verantwoordelijkheid over van de voogd. 3.4
Informatie-uitwisseling
Zoals al eerder gebleken dient de instelling bij een melding het meldformulier in te vullen. Hierbij wordt naar gegevens van de vermiste gevraagd. Wanneer de gegevens verstrekt worden is er sprake van gegevensverwerking. De Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp) is in beginsel hierop van toepassing. In art. 2 Wbp staan echter beperkingen gegeven wanneer deze wet niet van toepassing is. Lid 2 sub c bepaalt namelijk: 'Deze wet is niet van toepassing op verwerking van persoonsgegevens: ten behoeve van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4, eerste lid, van de Politiewet 2012.' Aangezien de politie bij een vermissing in eerste instantie haar taak op grond van art. 3 Polw uitvoert, is de Wbp dus ook niet van toepassing. Art. 3 Wet Politiegegevens (Wpolg) stelt dat politiegegevens slechts worden verwerkt voor zover dit noodzakelijk is voor de bij of krachtens de wet geformuleerde doeleinden. Aangezien de politie hulp biedt aan iemand die dit nodig heeft, is dit artikel wel van toepassing. Verder stelt Art. 5 Wpolg dat verwerking van politiegegevens betreffende iemands gezondheid slechts plaatsvindt voor zover dit voor het doel van de verwerking onvermijdelijk is. Omdat het gaat om een geneeskundige behandeling, kunnen medischeof behandelgegevens van toepassing zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan iemand die medicijnen nodig heeft om te overleven of iemand die een gevaar is voor zichzelf of zijn omgeving. Dit kan belangrijk zijn voor de bepaling van de urgentie, maar ook bij de benadering van de vermiste wanneer hij/zij teruggevonden is.
25 26 27
'Afstamming, gezag en voogdij' <www.rijksoverheid.nl (zoek op ouderlijk gezag, klik op Afstamming, gezag en voogdij)>. Art. 1:245 jo 1:247 Bw. 'Afstamming, gezag en voogdij' <www.rijksoverheid.nl (zoek op ouderlijk gezag, klik op Afstamming, gezag en voogdij)>.
19
Zoals hierboven al aangegeven, verblijven mensen in een instelling daar op grond van art. 7:446 Bw.28 De hulpverlener heeft op grond van deze overeenkomst een geheimhoudingsplicht.29 Er is echter wel een uitzondering op deze geheimhoudingsplicht. De uitzondering die van toepassing is, wordt gegeven in art. 7:448 lid 3 Bw tweede volzin: 'Indien het belang van de patiënt dit vereist, dient de hulpverlener de desbetreffende inlichtingen aan een ander dan de patiënt te verstrekken.' Hieruit blijkt dat de hulpverlener wel degelijk gegevens van een patiënt mag verstrekken wanneer dit nodig is. Deze informatie moet uiteraard wel van belang zijn en het moet in het belang zijn van de patiënt dat deze informatie gegeven wordt. De hulpverlener moet namelijk ook de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen.30 Bij een vermissing is de veiligheid van de patiënt belangrijk. Uitgangspunt is dat een vermiste niet veilig is en daardoor gebaat is bij terugvinding. De regel blijft wel dat de hulpverlener dient te oordelen dat een conflict van plichten kan noodzaken om een deel van de gegevens waarop het geheim rust met een derde te delen. Het delen van het geheim is gericht op het afwenden van een direct gevaar of ernstig nadeel voor de betrokkene. Hierdoor kan gegevensverstrekking gerechtvaardigd worden.31 3.5
Conclusie
Zoals uit het vorige hoofdstuk blijkt, wordt een vermissing in beginsel opgepakt op grond van art. 3 Polw, hulpverlening. Het blijkt echter dat de politie op grond van dit artikel geen bijzondere opsporingsbevoegdheden heeft. Om deze bevoegdheden wel te krijgen kan een vermissing op grond van het WvSv opgepakt worden. Hiervoor moeten voldoende feiten en omstandigheden aanwezig zijn die het instellen van een opsporingsonderzoek rechtvaardigen. De instelling heeft verantwoordelijkheden ten aanzien van de opgenomen minderjarige. Zij moet een melding maken van een calamiteit bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Over de melding die bij de politie gemaakt moet worden is niets in de wet geregeld. Ook de ouders of voogd hebben een verantwoordelijkheid ten aan zien van de minderjarige. Degene die het gezag over een minderjarige uitoefent is verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding. Hieronder valt ook de veiligheid van de minderjarige. Een hulpverlener heeft geheimhoudingsplicht ten aanzien van gegevens van een patiënt. Deze geheimhoudingsplicht kan echter gebroken worden. Het delen van het geheim is gericht op het afwenden van een direct gevaar of ernstig nadeel voor de betrokkene. In de twee voorgaande hoofdstukken is de melding besproken en het juridisch kader daarvan. Ik het volgende hoofdstuk zullen de knelpunten die hieruit naar voren komen besproken worden.
28
Overeenkomst inzake geneeskundige behandeling. Art. 7:457 Bw. Art. 7:453 Bw. 31 'Informatieblad geheimhouding van medische gegevens' <www.google.nl, (zoek op cbpweb informatie uitwisseling medische gegevens, klik op CBP - Informatieblad Geheimhouding van medische gegevens)>. 29 30
20
Hoofdstuk 4: Knelpunten De derde deelvraag luidt: Welke knelpunten treden op in de praktijk van de huidige procedure? In de vorige twee hoofdstukken zijn de procedure en het juridisch kader besproken. Uit deze hoofdstukken, samen met de interviews en besprekingen, komen knelpunten naar voren. Deze knelpunten worden in dit hoofdstuk besproken. Aan de hand van deze knelpunten kunnen aanbevelingen worden gedaan om de wijze van uitvoering van de OAT te verbeteren. 4.1
Procedurele knelpunten
In hoofdstuk 2 is de procedure na een melding besproken. Om een beeld te krijgen in hoeverre de procedure in de praktijk nageleefd wordt, zijn er interviews gehouden met politiemensen en instellingen. Ook zijn er besprekingen van de politie bijgewoond die betrekking hebben op de pilot. Hieruit is een aantal knelpunten naar voren gekomen. 32 Die knelpunten worden hieronder besproken. Informatietekort Eén van de grootste ervaren problemen is het tekort aan informatie. De instellingen zijn niet altijd bereid om alle relevante gegevens van de vermiste aan te politie ter beschikking te stellen. Het gaat hier vooral om foto's en medische gegevens van de vermiste. Zonder actuele foto is het lastig voor de politie om op zoek te gaan naar een vermiste. Zij moet dan aan de hand van summiere signalementgegevens naar iemand gaan zoeken en dat is bijna niet te doen. Een foto is dus één van de belangrijkste onderdelen van de benodigde informatie. Medische gegevens kunnen daarnaast ook van belang zijn. Hierbij valt te denken aan iemand die zonder toediening van medicijnen mogelijk niet zal overleven of iemand die door medische omstandigheden gevaarlijk is voor zichzelf of zijn omgeving (geestelijk ziek). Instellingen willen deze medische informatie echter nauwelijks prijsgeven in verband met privacybescherming. Ook hebben de instellingen vaak nog oude contactgegevens zoals faxnummers waar zij informatie over de vermiste naar toe sturen. De politie maakt hier echter geen gebruik meer van waardoor de informatie niet aankomt. Verder wordt de informatie ten aanzien van de RM of OTS ook niet altijd goed ingevuld. Voor de politie is er helaas geen systeem waarin informatie opgezocht kan worden en is dus afhankelijk van de informatie die de instelling geeft. Het melden door instellingen Een ander groot knelpunt ligt bij de instellingen. De instellingen blijken veelal te snel een melding van vermissing te maken, zodat de verantwoordelijkheid bij de politie wordt neergelegd. De vermiste is namelijk vaak dezelfde dag alweer terug. Zij gaan hier te makkelijk mee om. De instelling moet zelf een inschatting maken of de minderjarige echt vermist is of dat hij/zij is weggelopen. Wanneer iemand is weggelopen hoeft de instelling namelijk geen melding te doen. Eén van de redenen waarom de instelling snel een melding maakt is personeelstekort. De instellingen zijn vaak onderbezet en hebben simpelweg geen mensen om zelf naar een wegloper te gaan zoeken of hem/haar ergens op te halen. Een alternatief is een melding doen bij de politie zodat zij op zoek gaan naar de wegloper met als resultaat dat de "vermiste" vaak al terug is voordat de politie alle informatie binnenheeft. Hieruit blijkt dat veel instellingen hier dus te makkelijk over denken. Ook gaan zij er vanuit dat de politie de gevonden wegloper terug komt brengen. Dit is echter geen taak van de politie, maar omdat de politie dit wel vaak doet wordt er bij voorbaat al vanuit gegaan. 32
Bijlage B, Persoonlijke communicatie met diverse respondenten.
21
Onduidelijkheid binnen de politie Niet alleen bij de instelling ligt een probleem, maar ook bij de politie. Zoals uit hoofdstuk 2 blijkt, zijn er protocollen opgesteld hoe te handelen in geval van vermissingen. Het blijkt echter dat die protocollen niet altijd nageleefd worden. Het gevolg hiervan is een gebrek aan eenduidigheid bij de behandeling van een melding. Dit kan verwarring veroorzaken bij instellingen die de melding doen. Het is belangrijk dat de politie hierin eenduidig handelt en goed met de instelling communiceert over de gang van zaken. Verder zijn er binnen de politie-eenheid ZWB niet veel aanspreekpunten over het onderwerp vermissingen. Binnen de organisatie is hierdoor onduidelijkheid over de te handelen wijze. Ook weten zij niet goed bij wie zij terecht kunnen met vragen hierover. Het invoeren en afsignaleren in BVH levert ook problemen op bij een melding, met name het afsignaleren. Deze melding wordt vaak niet aangemaakt met als gevolg dat de teruggevonden vermiste in het systeem op vermist blijft staan. Dit is niet nodig en dit kan ook weer extra werk opleveren voor de politie omdat zij doorgaan met zoeken. Verder is er wel een registratie voor vermissingen, maar geen specifieke registratie voor een vermissing uit een instelling. Aangezien er zoveel vermissingen uit een instelling zijn, zou een speciale registratie hier niet misstaan. Hierbij krijgt de politie een beter inzicht ten aanzien van vermissingen uit instellingen. Uit deze registratie kan ook sneller een overzicht gemaakt worden van de instellingen en het aantal vermissingen hieruit. 4.2
Juridische knelpunten
In hoofdstuk 3 is het juridisch kader besproken. Uit dit hoofdstuk zijn knelpunten naar voren gekomen. Die knelpunten worden hieronder besproken. Bevoegdheden politie Het optreden naar aanleiding van een vermissing wordt in beginsel opgepakt op grond van art. 3 Polw. Dit artikel heeft echter een aantal beperkingen als het gaat om bevoegdheden. De politie wordt beperkt tot het verrichten van handelingen die een beperkte inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de vermiste. Er kunnen bijvoorbeeld geen bijzondere opsporingsbevoegdheden worden ingezet. Wanneer de politie medewerking vraagt aan bijvoorbeeld banken en providers, dan werken zij op vrijwillige basis mee. Zij kunnen niet verplicht worden. Voor deze vrijwillige medewerking gelden vervolgens weer strenge regels waar aan gehouden dient te worden. Er wordt nogmaals getoetst of de vermissing urgent is, met als gevolg dat een groot deel vervolgens niet in aanmerking komt. Daarbij kost deze urgentiebepaling extra tijd die essentieel kan zijn bij een vermissing. Wil de politie wel opsporingsbevoegdheden in kunnen zetten en banken en providers kunnen verplichten tot medewerking, dan moet dit op grond van het WvSv. Hier moet echter wel een gegronde reden voor zijn. Verantwoordelijkheden instellingen Het grootste probleem ten aanzien van de verantwoordelijkheden van de instellingen is dat hier weinig over geregeld is in de wet. Er is geregeld dat een instelling een melding moet maken van een calamiteit bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg, maar niet dat een vermissing bij de politie gemeld moet worden. In het convenant met de politie en GGz wordt wel een artikel genoemd waarin staat dat er gemeld moet worden bij de politie,33 maar dit betreft een wet die nog niet van kracht is, het gaat hier om een wetsvoorstel.34 Wel hebben de instellingen een intern protocol opgesteld. Het probleem hierbij is echter dat elk protocol anders is en alleen intern geldt. Het protocol heeft ook geen juridische grondslag. 33
Art. 14:3 Wet voor de Geestelijke Gezondheidszorg. Wetsvoorstel Regels voor het kunnen verlenen van verplichte zorg aan een persoon met een psychische stoornis (Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg), Kamerstukken II 2009/10, 32399 nr. 2. 34
22
Verantwoordelijkheden ouders/voogd De verantwoordelijkheden van de ouders of voogd brengt vrijwel geen problemen met zich mee. Het enige knelpunt zou kunnen zijn dat er onduidelijkheid bestaat over wie bevoegd is om een melding te maken bij de politie wanneer een minderjarige vermist is, maar in de praktijk maakt de instelling hier een melding van. Informatie-uitwisseling Een persoon verblijft op grond van een overeenkomst inzake geneeskundige behandeling in een instelling.35 De hulpverlener heeft op grond van deze overeenkomst een geheimhoudingsplicht.36 Deze geheimhoudingsplicht zorg vaak voor problemen. Instellingen willen bepaalde informatie niet delen omdat dit schending van privacy zou zijn. Hier hebben zij uiteraard gelijk in, maar een hulpverlener moet ook de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen.37 De veiligheid van de vermiste staat hierbij voorop. Zij kunnen er in een dergelijk geval voor kiezen om de relevante informatie toch te delen. Het knelpunt is vooral dat de beslissing van wel of geen informatie-uitwisseling bij de hulpverlener ligt en de politie hen dus niet kan verplichten om informatie te verschaffen. 4.3
Conclusie
Uit de voorgaande hoofdstukken en vanuit de respondenten is een aantal knelpunten naar voren gekomen. Vanuit de procedure en respondenten is het grootste knelpunt dat naar voren komt, het tekort aan informatie. Het betreft vooral medische gegevens die vaak niet gedeeld worden. Ook blijkt dat bij de instellingen veel onduidelijkheid is met betrekking tot een vermissing. Verder ligt bij de politie ook een probleem, namelijk het gebrek aan eenduidigheid bij de behandeling van een melding. Vanuit het juridisch kader is ook een aantal knelpunten naar voren gekomen. De politie handelt bij een vermissing in beginsel op grond van art. 3 Polw, hulpverlening. Nadeel hiervan is dat zij geen bijzondere opsporingsbevoegdheden in kunnen zetten. Wil de politie wel opsporingsbevoegdheden in kunnen zetten, dan moet dit op grond van het WvSv. Hier moet echter wel een gegronde reden voor zijn. Ten aanzien van de instelling ligt het grootste probleem bij het gebrek aan een wettelijk kader. De instellingen werken voornamelijk met protocollen en richtlijnen. De verantwoordelijkheden van de ouders of voogd brengt geen knelpunten met zich mee. De informatie-uitwisseling kent wel een knelpunt, namelijk de geheimhoudingsplicht van de instellingen. De instelling beslist wanneer zij informatie deelt met de politie. De OAT zal niet alleen verbeterd kunnen worden aan de hand van de "oude werkwijze", maar ook aan de hand van de "nieuwe werkwijze". In de volgende hoofdstukken zal dan ook op de pilot in worden gegaan.
35 36 37
Art. 7:446 Bw. Art. 7:457 Bw. Art. 7:453 Bw.
23
Hoofdstuk 5: De pilot De vierde deelvraag luidt: Wat houdt de nieuwe werkwijze van de pilot in ten aanzien van de OAT en op welke onderdelen is sprake van een wezenlijke verandering in de aanpak? In de voorgaande hoofdstukken is de "oude werkwijze" bij een vermissing behandeld. Vanaf 1 juli 2014 is in het district Hart van Brabant een pilot gestart ten aanzien van vermiste minderjarigen uit een instelling. In de brief van de burgemeester en districtschef aan de instellingen van 20 mei 2014, wordt aangegeven dat ongeveer 90% van de meldingen van vermiste personen van (zorg)instellingen komt. Het is hierdoor belangrijk dat de OAT zo efficiënt en effectief mogelijk is. Om dit te bewerkstelligen is de pilot gestart die betrekking heeft op deze "bulk" zaken. In deze pilot is de werkwijze op een aantal punten aangepast. Deze "nieuwe werkwijze" zal in dit hoofdstuk besproken worden. Ook zal geëvalueerd worden hoe de pilot tot dusver verloopt. Deze informatie is belangrijk om tot een verbetering van de OAT-procedure te kunnen komen. 5.1
De pilot
Nieuw meldformulier voor instellingen Sinds 1 juli 2014 geldt een nieuwe manier van melden wanneer een minderjarige is weggelopen uit een instelling. Op dit formulier dienen alle gegevens van de vermiste, zoals persoonsgegevens, een foto, gevaarkenmerken, verblijfplaatsen, te worden ingevuld. Aan de hand van dit formulier kan de politie een juiste inschatting maken naar de urgentie van de vermissing en heeft zij direct de benodigde informatie om een onderzoek in te stellen naar de verblijfplaats van de vermiste. Het is dus van groot belang dat het formulier zo volledig mogelijk ingevuld wordt. Hierdoor is de kans kleiner dat een urgente vermissing niet als zodanig wordt herkend. Verder voorkomt het onnodig contact met de instelling waarbij mogelijk kostbare tijd verloren gaat.38 Het meldformulier wordt naar een e-mailadres gestuurd dat speciaal voor deze vermissingen bedoeld is. Berichten in deze mailbox worden minimaal elke twee uur gelezen en verwerkt. Zo kan het ook nooit langer dan twee uur duren voordat de vermissing in behandeling wordt genomen.39 Wel wordt de instelling aangeraden om telefonisch de bevestiging te krijgen of de melding in goede orde ontvangen is. Niet meer terugbrengen van de minderjarige Veelal bestaat er een misverstand over het vervoer van de vermiste. Over het algemeen is het altijd zo geweest dat de politie de vermiste terugbrengt naar de instelling. Hiertoe is de politie echter niet verplicht. Regel is dat de instelling of de voogd de vermiste op hoort te komen halen. De politie zorgt dat de vermiste op een veilige plek is. Hier houdt zij de vermiste totdat hij/zij daar opgehaald wordt. Deze regel wordt vanaf de start van de pilot nageleefd. Er wordt nu van de instelling of voogd verwacht de zij de vermiste zelf vervoeren of het vervoer hiervoor regelen. Dit zou bijvoorbeeld ook per taxi kunnen. De rekening is dan voor de instelling zelf.40 Ook kan er gebruik gemaakt worden van Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O).41 Deze dienst is ingericht op het vervoeren van dergelijke personen. Dit is voor alle partijen vaak ook veiliger wanneer de vermiste niet meewerkt.42
38
Bijlage A, p. 11. Meldingsformulier instellingen, Vermiste Personen ZWB, juni 2014. Bijlage B, p. 3. Persoonlijke communicatie, Conita Boudewijns, Intake & Service, 6 oktober 2014, locatie Chasseveld te Breda. 40 Bijlage B, p. 9. Persoonlijke communicatie, Joop van Gemert, Liaison/informatieregisseur Politie Zorg en Veiligheidshuis / Coördinator vermiste personen District Hart van Brabant, 29 oktober 2014, locatie Spoorlaan 448 te Tilburg. 41 DV&O is een vervoersdienst van de overheid die onder meer jongeren vervoert die onder het convenant met de gesloten jeugdzorg vallen. 42 Bijlage B, p. 1. Bespreking coördinatoren vermiste personen, 16 september 2014, locatie Mijkenbroek 31 te Breda. 39
24
Nieuw protocol voor de politie De politie werkt met een protocol wanneer iemand vermist wordt.43 Ten aanzien van de pilot is er een protocol opgesteld dat uitsluitend van toepassing is op vermiste uit een instelling. In dit protocol wordt aangegeven dat het meldformulier gecheckt moet worden of dit goed is ingevuld. Er moet een aantal vragen beantwoord zijn, anders wordt de aangifte niet in behandeling genomen. Hierna moet beoordeeld worden of het om een vermiste gaat of een gemiste (wegloper). Wanneer het inderdaad om een vermiste gaat kan de urgentie worden vastgesteld door de HOvJ of de OvD. De instelling heeft echter ook zelf een plicht om te achterhalen wat de verblijfplaats van de vermiste is. Bij een urgente vermissing wordt de persoon zo snel mogelijk gesignaleerd en doet de politie onderzoek aan eventuele, bij vermiste in gebruik zijnde spullen zoals een laptop of telefoon en onderzoekt social media. Indien mogelijk, wordt ook DNA veiliggesteld. Er wordt eventueel gezocht, desnoods met politiehonden of vanuit de lucht met een politiehelikopter. Ook wordt toestemming gevraagd voor publicatie van een foto op het internet. Bij een overige vermissing wordt de vermiste binnen twee uur gesignaleerd en wordt er onderzoek gedaan naar de verblijfplaats. Dit gebeurt met name door de instelling of voogd. Wanneer een vermiste wordt aangetroffen dient de voogd ter plaatse te komen en neemt de volledige verdere zorg en het vervoer van de vermiste over. In afwachting van vervoer, terug naar de instelling, dient de voogd ervoor zorg te dragen dat de aangetroffen vermiste onder toezicht is. Hiervoor kan de politie eventueel een ruimte ter beschikking stellen, maar de voogd is zelf verantwoordelijk voor toezicht. De voogd is dus volledig verantwoordelijk voor het zorg dragen van het ophalen en terugbrengen vanaf de veilige plek waar de vermiste zich bevindt naar de instelling. 5.2
Hoe loopt de pilot?
Zoals hierboven is beschreven blijkt er veel onduidelijkheid te zijn bij de instellingen over de pilot.44 Doordat er weinig bekendheid is, zullen de nieuwe regels ook minder snel nageleefd worden. Bij de GGz is de pilot echter wel goed bekend.45 Zij hebben dan ook hun protocol op de pilot aangepast. Ook hebben zij het vervoer in hun protocol opgenomen. Het protocol van de GGz is een voorbeeld voor alle instellingen. Bij de rest van de instellingen waar de pilot al geldt, is wel een intern protocol waar aan gehouden dient te worden, maar de pilot komt hier niet in terug. Over het vervoer is in geen van de gevallen iets geregeld. Het is niet vreemd dat er nog regelmatig tegen problemen aangelopen wordt. Wel hebben de instellingen laten blijken, nu zij van de pilot weten, dat zij hier ook iets mee gaan doen. Dit kan bijvoorbeeld zijn door middel van het protocol aanpassen. Het gaat dan met name wel om het melden. Wat betreft het vervoer geven zij aan dat zij simpelweg de middelen niet hebben voor een interne vervoersdienst. Ook geven zij aan dat zij iemand met een rechterlijke machtiging niet zelf mogen vervoeren. Dit blijkt dan ook een knelpunt te zijn. Ten aanzien van de instellingen waar de pilot nog niet loopt, heeft één instelling haar interne protocol al wel aangepast wat betreft de nieuwe manier van melden. Over het vervoer is echter niets opgenomen in het nieuwe protocol. De pilot is hier in ieder geval wel geland en Lievenshove weet hier mee om te gaan. Bij Idris is het echter een ander verhaal. Zij weten in principe van de pilot af, maar het is nooit naar hun gecommuniceerd. Zij worden bij een melding soms verplicht om het nieuwe meldformulier te gebruiken, maar soms ook niet. Het lijkt erop dat er binnen de politie niet goed gecommuniceerd is waar de pilot wel en niet van kracht is. Dit zorgt dus voor verwarring bij instellingen en belemmert de pilot. 43 44 45
Bijlage A, p. 15. Stroomschema Instelling: Vermist persoon, Vermiste Personen ZWB, juni 2014. Bijlage B, Persoonlijke communicatie met diverse respondenten. Bijlage D, Mailcontact met GGz.
25
5.3
De visie van instellingen over de pilot
Om een goed beeld te krijgen van wat de instellingen van de pilot vinden, is een aantal van deze instellingen bezocht.46 Vier instellingen die deelnemen aan de pilot loopt en twee instellingen die nog niet deelnemen, maar die wel binnen het werkgebied van het district Hart van Brabant vallen en derhalve ook te maken krijgen met de pilot. De instellingen die wel deelnemen zijn de GGz, Vincentius, Kompaan en de Bocht en Amarant. De instellingen die nog niet aan de pilot deelnemen zijn Juzt Lievenshove en Idris. De meningen van de respondenten zijn verdeeld over de pilot. De respondenten geven te kennen nog niet allemaal van de pilot op de hoogte te zijn. Zij geven aan dat het kan zijn dat er binnen de instelling wel mensen zijn die er vanaf weten, maar dit is in ieder geval intern niet goed gecommuniceerd. De pilot is aan medewerkers van de instellingen voorgelegd. Zij geven allemaal te kennen dat zij enthousiast zijn over het nieuwe meldformulier. Het formulier word duidelijk en fijn genoemd. Er ligt echter wel een klein knelpunt wanneer het om medische gegevens gaat. De instellingen geven aan dat zij deze informatie liever niet willen delen als dit niet nodig is. Ten aanzien van het vervoer wordt minder positief gereageerd door de respondenten. Het blijkt dat de instellingen vaak onderbezet zijn en daardoor niet altijd een gevonden 'vermiste' kunnen ophalen. Zij geven ook aan hier niet de middelen voor te hebben. Ook staat de veiligheid van de medewerkers voorop die bij zelf halen niet gegarandeerd kan worden. Dat de politie niet meer terug wil brengen wordt door de instellingen als een groot nadeel en als probleem ervaren. De twee instellingen waar de pilot nog niet gaande is, zijn hier al wel bekend mee. Over het algemeen delen zij dezelfde mening als de andere instellingen. Het meldformulier wordt al positief ervaren, maar het vervoer als een probleem. 5.4
Casuïstiek en de pilot
Ten aanzien van de pilot is het vooral belangrijk om te weten hoe de punten die veranderd zijn, lopen. Er is dan ook niet naar de gehele werkwijze gekeken zoals in hoofdstuk 1, maar vooral of de instelling volgens het meldformulier heeft gemeld en of de politie de zaak goed opgepakt heeft. Ten aanzien van het vervoer kan geen duidelijkheid worden verschaft aan de hand van praktijkzaken. De wijze van vervoer wordt namelijk niet opgenomen in het systeem. Alle meldingen van een vermiste minderjarige uit een instelling uit het district Hart van Brabant, waar de pilot loopt, zijn bekeken. Het betreft de periode 1 juli 2014 tot en met 10 december 2014. In deze periode staan negentien meldingen geregistreerd die vanuit een instelling komen binnen het district Hart van Brabant. De meldingen komen uit zes verschillende instellingen. Vanuit de instelling De Hondsberg zijn er zeven meldingen binnen gekomen. Hierbij is drie keer met een meldformulier gemeld en vier keer zonder meldformulier. Op één melding na zijn verder wel telkens alle relevante gegevens verstrekt. Het terecht melden van de vermiste is echter wel een probleem bij de betreffende instelling. Dit is in vijf van de gevallen namelijk niet gebeurd. De politie komt er door eigen onderzoek achter dat zij al terecht zijn. Vanuit de instelling Idris zijn er zes meldingen binnen gekomen. Zij hebben meestal een melding via het nieuwe meldformulier gedaan, namelijk vier zaken wel en twee zaken niet. Wanneer er niet volgens het formulier gemeld is, zijn ook niet alle relevante gegevens verstrekt. Op één zaak na heeft Idris een vermiste die weer terecht was, gemeld. Voor de overige vermisten heeft de politie zelf contact op moeten nemen met de instelling. 46
Bijlage B, Persoonlijke communicatie met diverse respondenten.
26
Vanuit Kompaan en De Bocht zijn drie meldingen binnen gekomen. Al deze meldingen zijn echter gedaan zonder meldformulier. Ook is er in geen van deze gevallen alle relevante informatie doorgegeven. Wel is er twee keer een melding binnen gekomen dat een vermiste weer terecht was. Voor de andere melding heeft de politie hier contact voor op moeten nemen met de instelling. Verder zijn er nog drie meldingen binnen gekomen van verschillende instellingen. De GGz heeft een melding via het meldformulier gedaan, maar heeft niet alle relevante gegevens gegeven door gebrek aan personeel. Wel hebben zij de vermiste afgemeld. Just en Amarant hebben ook allebei een melding gedaan. Dit echter zonder het betreffende meldformulier. Ook hebben zij niet alle relevante gegevens doorgegeven en de vermiste niet afgemeld wanneer hij/zij terecht was. De politie werkt zoals eerder aangegeven met nieuwe protocollen wanneer het een melding van een vermiste minderjarige uit een instelling betreft. Uit voorgaande zaken blijkt dat de politie zich hier goed aan gehouden heeft. Op alle zaken is namelijk goed ingezet. Wanneer nodig, hebben zij actie ondernomen. In sommige zaken was er geen urgentie en werd vanuit de instelling aangegeven dat de vermiste vaak uit zichzelf terug kwam. Hier is niet op ingezet en de vermiste bleek inderdaad uit zichzelf terug te keren. Door een goede communicatie met de instelling kan hier een goede beslissing over gemaakt worden door de OvD. 5.5
Conclusie
Vanaf 1 juli 2014 is in het district Hart van Brabant een pilot gestart ten aanzien van vermiste minderjarigen uit een instelling. Hierbij is een nieuw meldformulier opgesteld voor de instellingen. Ook heeft de politie besloten om de vermiste die terecht is niet meer naar de instelling te vervoeren. Verder is ten aanzien van de pilot een protocol opgesteld dat uitsluitend van toepassing is op vermiste uit een instelling. Er is een aantal instellingen bezocht. Vanuit deze respondenten blijkt dat zij het nieuwe meldformulier als fijn ervaren. Over het vervoer zijn de opvattingen negatief. Het ontbreekt aan middelen voor een interne vervoersregeling. Ook staat de veiligheid van de medewerkers voorop, die veiligheid kan bij zelf vervoeren niet gegarandeerd worden. Ook kan er vanuit de respondenten geconcludeerd worden dat er veel onduidelijkheid bestaat over de pilot. De instellingen zijn niet goed geïnformeerd over de nieuwe manier van melden en het vervoer. Buiten het district Hart van Brabant bestaat ook onduidelijkheid over de pilot. Zij overstijgt haar geografische grenzen en komt terecht bij instellingen die nog niets met de pilot te maken hebben. Vanuit de praktijk kunnen we concluderen dat lang niet altijd een melding gedaan wordt met het nieuwe formulier en dat zij soms ook niet volledig ingevuld worden. Wel neemt de politie de zaken goed op aan de hand van het nieuwe protocol. In dit hoofdstuk is de pilot op zich besproken, in het volgende hoofdstuk zal het juridisch kader ten aanzien van de pilot naar voren komen.
27
Hoofdstuk 6: Juridisch kader pilot De vijfde deelvraag luidt: In hoeverre is de nieuwe werkwijze van de pilot in overeenstemming met het juridisch kader? In het vorige hoofdstuk is de pilot besproken. Hierbij is naar voren gekomen dat er een nieuw meldformulier is en dat er afspraken zijn gemaakt betreffende het vervoer. In dit hoofdstuk wordt op de juridische beperkingen van deze onderwerpen ingegaan. Dit is van belang om te weten binnen welk juridisch kader de aanbevelingen kunnen worden gedaan. 6.1
Meldformulier
Zoals in hoofdstuk 5 is gebleken, wordt ten aanzien van de pilot een nieuw meldformulier gebruikt. Op dit meldformulier wordt uitgebreid naar informatie en gegevens van de vermiste gevraagd.47 Het grootste gedeelte van de informatie en gegevens zijn geen probleem om te verstrekken en hier zitten ook geen juridische beperkingen aan. Aan sommige vragen zitten echter wel wat beperkingen. Het gaat dan om de reden van het verblijf, gevaarkenmerken en eventuele medische gegevens. In hoofdstuk 3 zijn de juridische beperkingen ten aanzien van gegevensverwerking behandeld. Hieruit blijkt dat de hulpverlener gegevens van een patiënt mag verstrekken wanneer dit nodig is.48 De informatie die gevraagd wordt moet uiteraard wel van belang zijn en ook in het belang zijn van de patiënt dat deze informatie gegeven wordt. De regel blijft wel dat de hulpverlener dient te oordelen of dergelijke informatie noodzakelijk genoeg is om te verstrekken. Dit is voor de politie een knelpunt omdat zij van mening is dat de informatie die gevraagd wordt altijd relevant is, maar zij kan de hulpverlener niet verplichten om deze informatie te verstrekken. Deze beslissingsbevoegdheid ligt dus bij de instelling zelf. 6.2
Vervoer van vermiste
Wanneer een vermiste minderjarige terecht is, moet hij/zij terug naar de instelling vervoerd worden. De politie legt deze verantwoordelijkheid bij de instelling neer. Uit art. 6.3.5 lid 1 jo lid 3 Jeugdwet 2015 (oude art. 29ta Wet op de Jeugdzorg) blijkt dat indien een jeugdhulpaanbieder met het oog op de veiligheid van de jeugdige om te voorkomen dat de jeugdige zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van de machtiging, bepaalt dat het vervoer van en naar een gesloten accommodatie plaatsvindt door een vervoerder die door de Minister van Veiligheid en Justitie is aangewezen. In bepaalde gevallen is hiervoor een speciaal vervoersbedrijf van de overheid inzetbaar, namelijk DV&O. DV&O kan ingeschakeld worden bij een zogenoemde crisisplaatsing, dat is onvoorzien vervoer in verband met spoedeisende omstandigheden. Dit kan zowel vanaf een politiebureau naar een gesloten jeugdzorglocatie betreffen als vervoer van een gesloten jeugdzorglocatie naar een andere gesloten jeugdzorglocatie. Het vervoer moet aangevraagd worden door Bureau Jeugdzorg of door de instelling.49 Het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) betaalt DV&O voor al het vervoer dat onder het convenant tussen DV&O en JeugzorgPlus valt.50 Voor al het andere vervoer moet JeugdzorgPlus ofwel zelf een regeling treffen, ofwel voor eigen rekening afspraken maken met DV&O. Instellingen zijn echter niet verplicht om gebruik te maken van DV&O. Wanneer er geen noodzaak is om te beveiligen, geniet eigen vervoer de voorkeur. Instellingen verzorgen of organiseren dan zelf het vervoer en de kosten zijn voor eigen rekening.51 In het convenant is opgenomen 47
Bijlage A, p. 11. Meldingsformulier instellingen, Vermiste Personen ZWB, juni 2014. Art. 7:448 lid 3 Bw tweede volzin. Bijlage E, Mailcontact met DV&O. 50 Convenant Beveiligd vervoer jeugdzorgplus 2013, WVS en DV&O, december 2012, p. 6. 51 Convenant Beveiligd vervoer jeugdzorgplus 2013, WVS en DV&O, december 2012, p. 3. 48 49
28
dat wanneer een minderjarige van een politiebureau naar de instelling vervoerd moet worden na een vermissing of weglopen, dat DV&O vervoert. Omdat dit onder het convenant valt kunnen de instellingen hier gebruik van maken en wordt het vergoed door VWS. Voor vervoer vanaf een andere locatie kan de instelling aparte afspraken maken met DV&O en zijn de kosten voor de instelling zelf. Wanneer de instelling geen gebruik wil maken van DV&O, kunnen zij bij een IBS of RM gebruik maken van de zorgambulance. Die kan ingezet worden bij laag complex-vervoer van patiënten die geen acute medische zorg nodig hebben.52 De kosten hiervan zijn echter ook hier voor de instelling zelf. Het alternatief is zelf vervoeren. 6.3
Protocol politie
De politie heeft ten aanzien van de eerdergenoemde pilot een nieuw, intern protocol opgesteld.53 Het betreft de werkwijze van de politie bij een melding van een vermissing. Uit het protocol blijkt echter dat een aantal verplichte velden ingevuld moet worden, anders wordt de melding niet in behandeling genomen. Op het meldformulier zelf staat ook aangegeven dat wanneer het formulier niet volledig is ingevuld, de melding niet in behandeling wordt genomen.54 Zoals uit paragraaf 6.1 is gebleken, heeft de instelling zelf de keus om bijvoorbeeld medische gegevens te delen in verband met schending van privacy ook al zou dit wel op het formulier ingevuld moeten worden. 6.4
Conclusie
Ten behoeve van de pilot wordt een nieuw meldformulier gebruikt. Aan sommige vragen die op het meldformulier gesteld worden zitten beperkingen. Uit hoofdstuk 3 blijkt dat er juridische beperkingen zijn ten aanzien van de gegevensverwerking. De hulpverlener is in de positie om te beslissen of de gegevens verstrekt worden of niet. De instelling is verantwoordelijk om een gevonden vermiste terug naar de instelling te vervoeren. Dit kunnen zij zelf verzorgen, maar in bepaalde gevallen kunnen zij gebruik maken van de vervoersdienst DV&O. Hiervoor is een convenant tussen JeugdzorgPlus en DV&O opgemaakt. Ook kan er gebruik gemaakt worden van de zorgambulance. Uit het nieuwe protocol blijkt dat alleen volledig ingevulde formulieren in behandeling worden genomen. De politie kan de instelling echter niet verplichten om bepaalde gegevens te verstrekken. Hierdoor valt het protocol niet volledig binnen het juridisch kader. In de twee voorgaande hoofdstukken is de pilot besproken en het juridisch kader daarvan. In het volgende hoofdstuk zullen de knelpunten die hieruit naar voren komen besproken worden.
52 53 54
'Zorgambulance' <www.ravbrabantmwn.nl (klik op ambulancezorg, klik op Lees meer over de zorgambulance)> p. 2. Bijlage A, p. 15. Stroomschema Instelling: Vermist persoon, Vermiste Personen ZWB, juni 2014. Bijlage A, p. 11. Meldingsformulier instellingen, Vermiste Personen ZWB, juni 2014.
29
Hoofdstuk 7: Knelpunten De zesde deelvraag luidt: Welke knelpunten treden op bij de nieuwe werkwijze van de pilot? In de vorige twee hoofdstukken zijn de pilot en het bijbehorende juridisch kader besproken. Uit deze hoofdstukken, samen met de interviews en besprekingen, komen knelpunten naar voren. Deze knelpunten worden in dit hoofdstuk besproken. Aan de hand van deze knelpunten kunnen aanbevelingen worden gedaan om de wijze van uitvoering van de OAT te verbeteren. 7.1
Knelpunten vanuit de pilot
In hoofdstuk 5 is besproken wat de pilot inhoudt en hoe die verloopt. Om hier een goed beeld van te krijgen, zijn interviews gehouden met politiemensen en met medewerkers uit instellingen. Ook zijn er besprekingen van de politie bijgewoond die betrekking hebben op de pilot. Hieruit is een aantal knelpunten naar voren gekomen.55 Die knelpunten worden hieronder besproken. Bekendheid pilot Eén van de eerste problemen die naar voren is gekomen is dat de pilot niet overal bekend is. Binnen de politie is de pilot over het algemeen wel bekend. Alleen ligt er wel een probleem bij de grenzen van de pilot. De grenzen zijn niet bij iedereen bekend, met als gevolg dat de pilot haar grenzen overstijgt. Vanuit de politie wordt soms namelijk verlangd dat het nieuwe meldformulier in wordt gevuld terwijl de betreffende instelling hier nog niet mee hoeft te werken. Er is nog niets over de pilot naar deze instellingen toe gecommuniceerd, zij kunnen hier dus ook nog niets van weten. Ook blijkt dat de pilot nog niet bij alle instellingen die er wel mee te maken hebben, bekend is. De respondenten geven dit aan. Hieruit blijkt dat er vanuit de politie onvoldoende gecommuniceerd is naar de instellingen toe. Door deze onvoldoende communicatie wordt er vaak nog geen gebruik gemaakt van het nieuwe meldformulier zoals uit het praktijkonderzoek blijkt. Gevolg hiervan is dat er nog steeds geen eenduidige manier is om te melden. Dit kost meer tijd voor de politie en levert extra werk op. Invullen meldformulier Een ander probleem is dat wanneer het meldformulier ingevuld wordt, dat het niet altijd volledig ingevuld wordt. Het betreft informatie die de instelling niet wil geven in verband met de privacy van de vermiste. Het gaat vooral om medische gegevens en de reden van het verblijf. Hier wordt verder op ingegaan in paragraaf 7.2. Vervoer opgespoorde vermiste Het grootste probleem ligt bij het vervoer van de vermiste wanneer hij/zij terecht is. De instellingen geven aan dat zij vaak te weinig personeel hebben om twee medewerkers te kunnen sturen om de vermiste op te halen. Daarbij staat de veiligheid van de medewerkers voorop. Omdat het vaak gaat om iemand die met een reden weg is gelopen en niet terug naar de instelling wil, zal hij/zij vermoedelijk ook niet altijd uit vrije wil mee terug willen gaan. De medewerkers van de instellingen hebben ook geen speciale bevoegdheden ten opzichte van de vermiste. Zij mogen diegene niet zomaar vastpakken en opsluiten. Verder stellen zij iemand met een rechterlijke machtiging niet te mogen vervoeren. Ook geven de meeste instellingen aan dat zij voor een interne vervoersregeling niet de benodigde financiële middelen hebben. Dit is volgens hen dan ook geen optie. De regel van het vervoer is ook niet altijd duidelijk. Soms komt de politie 55
Bijlage B, Persoonlijke communicatie met diverse respondenten.
30
de vermiste namelijk wel zelf brengen en soms niet waardoor het voor de instellingen onduidelijk is wie er moet vervoeren. De pilot zal hier op den duur wel meer duidelijkheid over moeten geven wanneer altijd één lijn getrokken wordt en aan de regel vastgehouden wordt. De instellingen zijn dan echt zelf verantwoordelijk voor het regelen van het vervoer om de vermiste terug naar de instelling te brengen. 7.2
Juridische knelpunten
In hoofdstuk 6 is het juridisch kader besproken. Uit dit hoofdstuk zijn knelpunten naar voren gekomen. Die knelpunten worden hieronder besproken. Formulier Op het nieuwe meldformulier wordt uitgebreid naar informatie en gegevens van de vermiste gevraagd. Het grootste gedeelte van de informatie en gegevens zijn geen probleem om te verstrekken en hier zitten ook geen juridische beperkingen aan. Aan sommige vragen zitten echter wel juridische beperkingen. Het gaat dan om privacygevoelige gegevens zoals de reden van het verblijf, eventuele gevaarkenmerken en medische gegevens. De instelling is zelf bevoegd om te beslissen of zij dergelijke informatie willen delen of niet en of dit gerechtvaardigd is. Wanneer zij van mening zijn dat dit niet het geval is, hoeven zij die informatie dus niet aan te politie te verstrekken. De politie zal dan aan de hand van de informatie die wel verstrekt is het onderzoek moeten starten. Protocol politie Het nieuwe protocol ten aanzien van vermiste minderjarige uit een instelling brengt wel een knelpunt met zich mee. Gesteld wordt dat wanneer een instelling niet alle informatie verstrekt, de melding niet in behandeling genomen wordt. Zoals al eerder is gebleken ligt de verantwoordelijkheid ten aanzien van sommige informatie bij de instelling om dit te verstrekken. De politie kan de instelling hier niet toe verplichten, waardoor zij niet altijd alle benodigde informatie verstrekt krijgen. 7.3
Conclusie
Uit de voorgaande hoofdstukken en vanuit de respondenten is een aantal knelpunten naar voren gekomen. Eén van de grootste knelpunten die vanuit de pilot naar voren komt is het vervoer. Alle respondenten geven aan hier problemen mee te hebben. Met name het gebrek aan personeel en onvoldoende middelen voor een interne vervoersregeling komen naar voren. Verder bestaat er te weinig duidelijkheid ten aanzien van de pilot, met als gevolg dat er geen eenduidige werkwijze is bij een melding. Vanuit het juridisch kader komen ook knelpunten naar voren. Op het formulier wordt uitgebreid naar informatie gevraagd, de instellingen willen deze informatie echter niet altijd geven. De politie kan hen hier niet toe verplichten. Dit leidt ook tot een knelpunt binnen het protocol. De melding moet ook in behandeling genomen worden wanneer het formulier niet volledig is ingevuld. Ten aanzien van het vervoer blijkt er binnen het juridisch kader geen knelpunt te zijn.
31
Hoofdstuk 8: Conclusies en aanbevelingen In het laatste hoofdstuk van dit onderzoeksrapport komen de conclusies en aanbevelingen aan bod. Aan de hand van de conclusies komt er een antwoord op de centrale vraag. Als deze vraag beantwoord is kunnen er aanbevelingen worden gedaan 8.1
Conclusies
De vraag die in dit onderzoek centraal stond is: "Met welke instrumenten kan de uitvoering van de opsporing- aanhouding- en teruggeleidingsmaatregel van vermiste minderjarigen uit instellingen binnen het werkgebied van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant worden verbeterd, met inachtneming van het juridisch kader?" Aan de hand van onderstaande conclusies zal de centrale vraag worden beantwoord. Onduidelijkheid over rollen en taken De eerste conclusie heeft betrekking op de onduidelijkheid die bestaat over de rol van de politie en die van instellingen in het geval van vermiste minderjarigen. Instellingen zijn van mening dat zij op dit punt onvoldoende door de politie geïnformeerd worden. Via de website van de politie, www.politie.nl, kan informatie geplaatst worden over de handelswijze van een instellingen bij vermissing van een minderjarige en welke procedure hierbij gevolgd dient te worden. Verschillende politieprotocollen De tweede conclusie komt voort uit de onduidelijkheid binnen de politie. Er bestaan veel protocollen ten aanzien van politieoptreden bij dergelijke vermissingen, maar dit schept juist onduidelijkheid. Vanwege de verschillende protocollen neemt het zoeken naar de juiste informatie over de handelswijze bij een vermiste minderjarige veel tijd in beslag. Vervoer van opgespoorde vermiste Bij de derde conclusie staat het vervoer van de minderjarige centraal. Het is belangrijk dat de politie een eenduidige werkwijze hanteert bij het terugbrengen van een vermiste minderjarige die terug naar een instelling vervoerd moet worden. Hier is nu nog veel onduidelijkheid over. In de bepaling dient te worden aangegeven dat een instelling kan aangeven hoe de minderjarige terug naar de instelling vervoerd moet worden. Incompleet meldformulier De vierde conclusie zou tot meer duidelijkheid en begrip bij de instellingen kunnen leiden. In het huidige meldformulier zijn uitsluitend vragen opgenomen die vanwege het ontbreken van een korte toelichting, onduidelijk blijken. Regulering De vijfde en tevens laatste conclusie betreft het initiëren van wetgeving op het gebied van verplichtingen voor instellingen ten aanzien van vermiste minderjarigen. Zoals uit het onderzoek blijkt, ontbreekt het op dit gebied aan een wettelijk kader. Instellingen werken voornamelijk met secundaire wetgeving zoals richtlijnen en interne regelingen.
32
8.2
Aanbevelingen
Naar aanleiding van de conclusies en onderzoeksresultaten wordt in deze paragraaf aan de opdrachtgever, de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, een aantal aanbevelingen gedaan. ¾ Verbeter de externe communicatie tussen de politie en de zorginstellingen over het wederzijdse optreden in geval van vermiste minderjarigen. Om duidelijkheid te creëren zou er een informatiepunt kunnen komen waar de instellingen terecht kunnen. Als het in de praktijk niet haalbaar is om hier personele capaciteit voor in te zetten, zou er gebruik gemaakt kunnen worden van het medium internet. Op de website www.politie.nl kan uitleg gegeven worden over de handelswijze van instellingen bij een vermissing van een minderjarige. Hierbij valt te denken aan de acties die een instelling zelf moet ondernemen, meldingscriteria, het te gebruiken (nieuwe) meldformulier en informatie over het vervoer van de opgespoorde vermiste. Het doel is om voldoende informatie via de website te verschaffen zodat de instelling op zoveel mogelijk vragen antwoord krijgt. Hierdoor wordt al veel onduidelijkheid weggenomen, wat leidt tot een betere samenwerking. ¾ Hanteer voortaan één protocol binnen de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant over het optreden van de politie in geval van vermiste minderjarigen. Er zijn veel protocollen opgesteld ten aanzien van de vermissingen, maar dit zou juist de oorzaak kunnen zijn van de onduidelijkheid. Het zijn veel verschillende protocollen die afzonderlijk van elkaar opgezocht moeten worden. Dit kost veel tijd voor de medewerkers die snel informatie willen. Er zou bijvoorbeeld één document kunnen komen met daarin alle protocollen. In de inhoudsopgave wordt een kleine toelichting gegeven welk protocol waar voor is zodat zij snel het benodigde document kunnen opzoeken. ¾ Neem in het protocol een expliciete bepaling op over het terugbrengen van een vermiste minderjarige naar een instelling. Het is belangrijk dat de politie één lijn trekt wanneer een opgespoorde minderjarige vervoerd moet worden. Nu verschilt het per keer of de politie de minderjarige naar de instelling terugbrengt of niet. Dit brengt verwarring met zich mee naar de instellingen toe. Regel is dat de politie dit niet doet. Op het nieuwe meldformulier zou dit aangegeven kunnen worden. Ook kan er een onderdeel opgenomen worden waarbij de instelling aan kan geven hoe de minderjarige terug naar de instelling vervoerd moet worden wanneer diegene terecht is. Zij hebben dan bijvoorbeeld de keus uit DV&O, een ambulance of zelf vervoeren. Door deze vraag toe te voegen weten alle partijen van te voren waar zij aan toe zijn op het moment dat de minderjarige daadwerkelijk vervoerd moet worden. Zoals eerder aangegeven is de regel dat de politie de minderjarige niet naar de instellingen terug vervoert. Om de instelling tegemoet te komen zou er een regeling opgenomen kunnen worden dat wanneer de minderjarige binnen een bepaalde straal (bijvoorbeeld 10 km) van de instelling gevonden wordt, dat de politie dan toch vervoert. De instelling is hier vaak mee geholpen en het scheelt de politie ook tijd omdat zij anders op het bureau een eenheid kwijt zijn om toezicht te houden tot de minderjarige opgehaald wordt.
33
¾ Pas het bestaande meldformulier voor vermiste personen aan. Op het bestaande meldformulier staan uitsluitend vragen vermeld die nu zonder enige toelichting beantwoord dienen te worden. Een korte toelichting waarom de betreffende informatie van belang is, zal de instelling in staat stellen meer nuttige informatie over de vermiste persoon aan te leveren. Uitleg over het gebruik van de informatie helpt hierbij. Zo kan bewerkstelligd worden dat er meer meldformulieren volledig ingevuld worden. In combinatie met de eerste aanbeveling worden de instellingen voldoende geïnformeerd over de melding en de werkwijze bij een vermissing. ¾ Reguleer verplichtingen voor instellingen ten aanzien van vermiste minderjarige In wetgeving zouden bepalingen opgenomen dienen te worden over verplichtingen en verantwoordelijkheden ten aanzien van de opgenomen persoon die uit de instelling wordt vermist. Hierdoor dient iedere instelling hetzelfde te handelen in bepaalde situaties. Dit creëert duidelijkheid en eenduidigheid.
34
Evaluatie In de evaluatie wordt het procesverloop van het onderzoek besproken. Hierbij wordt ingegaan op de moeilijkheden die tijdens het onderzoek zijn ondervonden en onderwerpen die juist goed zijn verlopen. Ook zal blijken of het doel van het onderzoek is behaald. De eerste stap was het opstellen van een onderzoeksplan. Dit is erg belangrijk omdat het de leidraad vormt voor de rest van het onderzoek. De probleembeschrijving, vraagstelling, doelstelling en onderzoeksmethoden heb ik in het plan beschreven. Tijdens de informatieverzameling bleek het lastig een juridisch kader te beschrijven, aangezien er geen specifieke wettelijke bepalingen bestaan ten aanzien van de vermissing van minderjarigen uit een instellingen. Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat wetgeving op dit punt simpelweg niet bestaat, tenzij er zaken over het hoofd gezien zijn. Om dit te verifiëren heb ik contact opgenomen met diverse instanties, zoals de instellingen waar de betreffende minderjarigen verblijven, politiemedewerkers die gespecialiseerd zijn in het onderwerp (bijvoorbeeld de Coördinator Vermiste Personen), de Inspectie voor de Gezondheidszorg en het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport. Geen van deze bronnen heeft mij, ondanks een aantal rappels hier duidelijkheid over kunnen verschaffen. Op basis van de door mij onderzochte data kom ik tot uiteindelijk tot de conclusie dat specifieke wetgeving op dit gebied ontbreekt. De rest van het onderzoek is vlot verlopen, mede dankzij de bereidwillige medewerking van de respondenten, wiens input onmisbaar is gebleken voor het onderzoek. Vooral uit de door hen verstrekte informatie tijdens interviews, is een aantal knelpunten aan het licht gekomen. Wat ook niet onvermeld mag blijven zijn de praktijkcasussen, die mij een goed inzicht hebben gegeven hoe regels en protocollen in de praktijk worden toegepast. Het verloop van het gehele onderzoek naar de verbetering van de OAT is goed verlopen. Aan de hand van de conclusies ben ik tot een beantwoording van de centrale vraag gekomen. Dit heeft geresulteerd in een vijftal aanbevelingen die zijn gedaan aan de verantwoordelijke functionarissen politie-eenheid ZWB.
35
Bronnenlijst Parlementaire stukken Kamerstukken II 2009/10, 32399 nr. 2. Rapporten, scripties en niet gepubliceerde werken Convenant Beveiligd vervoer JeugdzorgPlus 2013 Convenant 'Beveiligd vervoer JeugdzorgPlus 2013', Den Haag: 2012. Convenant Politie-GGz 2003 Convenant 'Politie-GGz', De vereniging GGZ Nederland en Raad van Korpschefs, Den Haag: 2003. Convenant Politie-GGz 2012 Convenant 'Politie-GGz', De vereniging GGZ Nederland en Raad van Korpschefs, Den Haag: 2011. Rapport Kind Vermist Rapport 'Kind Vermist: Hoe de politie omgaat met meldingen van vermissing van minderjarigen', De Nationale Ombudsman, Den Haag: 2013. Wet- en regelgeving Burgerlijk Wetboek Jeugdwet 2015 Politiewet 2012 Wet Bescherming Persoonsgegevens Wet Bijzondere Opneming in Psychiatrische ziekenhuizen Wet Politiegegevens Wetboek van Strafrecht Wetboek van Strafvordering Wet voor de Geestelijke Gezondheidszorg Elektronische bronnen 'Afstamming, gezag en voogdij' www.rijksoverheid.nl, geraadpleegd op 2 december 2014. 'Informatieblad geheimhouding van medische gegevens' www.cbpweb.nl, geraadpleegd op 13 december 2014. 'Vermissingen' www.politie.nl, geraadpleegd op 16 oktober 2014. 'Wat is een veiligheidshuis' www.veiligheidshuizen.nl, geraadpleegd op 29 december 2014. 'Zorgambulance' www.ravbrabantmwn.nl, geraadpleegd op 4 december 2014.
36