Een matrix voor de geschiedenis van Zeeland
Dr. Paul Brusse Onderzoekinstituut voor Geschiedenis en Cultuur Universiteit Utrecht Maart 2009
Een matrix voor de geschiedenis van Zeeland In november 2008 is het startsein voor het project de geschiedenis van Zeeland gegeven. Het is de bedoeling dat tussen nu en maart 2014 vier delen over de Zeeuwse geschiedenis verschijnen. De afgelopen jaren zijn verschillende versies van de opzet van deze vier delen verschenen. De redactie en de eindredacteur hebben deze opzet onlangs nog verder aangescherpt.
Om de vier delen over de Zeeuwse geschiedenis meer te laten zijn dan een feitelijk verslag van de gebeurtenissen op het grondgebied van het huidige Zeeland vanaf het begin tot nu, is een matrix ontworpen die als het ware over de geschiedenis heen gelegd kan worden. Deze matrix bestaat uit zes thema’s met dwars daarop even zoveel overkoepelende invalshoeken. Dit raamwerk moet de meer dan 2000 jaar geschiedenis van de provincie ordenen en samenhang geven. Het biedt de Zeeuwse geschiedenis echter vooral perspectief en diepgang. Bovendien wordt met de invalshoeken aangesloten bij recente wetenschappelijke discussies. De matrix moet voorkomen dat het verhaal alle kanten opgaat, een reëel gevaar vanwege het feit er zo’n 20 auteurs aan de boeken gaan werken. Zij zal de Zeeuwse ontwikkelingen helpen verklaren, maar ook nieuwe inzichten bieden.
IJkpunten Voordat de thema’s en invalshoeken worden besproken wordt ingegaan op de periodisering. Daarbij wordt uitgegaan van zogenaamde ijkpunten. Het idee van de ijkpunten is ontleend aan de reeks Nederlandse cultuur in Europese context, waarbij vier dwarsdoorsneden van de Nederlandse samenleving zijn gemaakt. De geschiedenis van Zeeland wordt op een soortgelijke manier opgezet; echter niet door dwarsdoorsneden te maken, maar door de geschiedenis van Zeeland per periode chronologisch te ordenen, waarbij het laatste cesuurjaar per tijdvak het punt is waar vandaan wordt teruggekeken, en dat vooral het moment van analyse is, waarin zoveel mogelijk dwarsverbanden worden gelegd en waarin alle uitgezette lijnen weer bij elkaar komen. Daar worden
2
vragen beantwoord als: hoe anders is de Zeeuwse samenleving geworden, hoe laat zij zich duiden en waar staat Zeeland op dat moment ten opzichte van andere gebieden? Door ‘ronde’ min of meer willekeurige jaartallen als cesuur te nemen, worden structuur en inhoud van het boek door geen van de hierna te noemen thema’s bepaald. Deze opzet gaat dus niet op voorhand uit van het primaat van de economische en evenmin van dat van de politieke, culturele en religieuze ontwikkelingen. Zo kunnen de auteurs op hun eigen terrein zelf de belangrijke omslagmomenten aangeven. Politieke veranderingen liepen nu eenmaal niet altijd parallel aan economische of culturele ontwikkelingen. Hierdoor ontstaat bovendien de ruimte om de ritmiek van de Zeeuwse geschiedenis in al zijn facetten zelf te laten spreken. Een ander voordeel van deze aanpak is dat hiermee vermeden wordt dat bepaalde jaartallen te belangrijk worden. In principe zijn alle jaren goed om als ijkpunt te dienen. Om een duidelijk beeld van de veranderingen in de tijd te kunnen schetsen – en dat is het voornaamste doel van elke historicus - moeten de ijkpunten niet te dicht op elkaar liggen. Voor een zinvolle vergelijking (per ijkpunt) mogen ze evenwel ook weer niet te ver uit elkaar liggen. Nu kan men er ook voor kiezen om de tijdvakken even lang te maken, waarbij aan elke periode ongeveer evenveel bladzijden besteed worden. Voor dit laatste is overigens ook een ander argument te vinden, namelijk dat alle tijdvakken in de geschiedenis in feite even belangrijk zijn. Om deze omvangrijke studie enigszins hanteerbaar te maken, worden meerdere banden gemaakt, waarbij elk boek één periode omvat. Er is echter een probleem: over de oudste geschiedenis is verhoudingsgewijs weinig bekend en zijn bronnen uit de oudheid en middeleeuwen beperkt bewaard gebleven. Deze tijdvakken zullen daarom langer zijn dan de latere perioden en zullen bovendien minder bladzijden tellen. De prehistorie, de vroegste geschiedenis en de middeleeuwen worden dan ook in één band of boek gegoten, die ongeveer even veel pagina’s zal tellen als de andere boeken. Vanwege de lengte van de perioden zullen twee extra ijkpunten aan boek 1 worden toegevoegd. Deze overwegingen leiden tot de volgende indeling van de tijd, te weten:
Boek 1:
periode tot 400, periode 400-1300 en periode 1300-1550
Boek 2:
periode 1550-1700
3
Boek 3:
periode 1700-1850
Boek 4:
periode 1850-2000
Zo zijn er drie gelijke perioden van 150 jaar afgebakend, voorafgegaan door drie langere tijdvakken. De vraag is, hoeveel bladzijden elk boek ongeveer moet of mag tellen. Van belang is dat het geheel voldoende pagina’s moet hebben om een goede wetenschappelijke kwaliteit te kunnen bereiken. De boeken, elk afzonderlijk, mogen echter niet te dik worden, anders zijn ze onhanteerbaar en worden ze te duur. Zo komt men op een manuscript van ongeveer 250 bladzijden per boek, tussen de 550 en 600 woorden (tekst) per pagina (formaat A4, regelafstand 1, lettergrootte 12, Times New Roman) en inclusief noten, tabellen, grafieken, literatuurlijst en eventuele bijlagen. Een dergelijke omvang levert per deel een boek (bij een formaat van 22 x 28 cm) in druk op van circa 350 pagina’s (inclusief foto’s, kaarten en andere afbeeldingen).
De zes thema’s Ten behoeve van de helderheid is gekozen voor zes klassieke thema’s (geschiedenis van het landschap; demografische en sociale; economische; politieke en institutionele; culturele en religieuze geschiedenis), die elk afzonderlijk een hoofdstuk vormen. Elk boek of deel valt dus in zes hoofdstukken uiteen. Het is de bedoeling dat de thema’s in dezelfde volgorde worden besproken, maar daar wordt soms om praktische redenen van afgeweken. De eerste twee perioden in boek 1 (over de oudheid en vroege middeleeuwen) hebben een andere opzet, omdat niet over elk thema (voldoende) informatie beschikbaar is. De thema’s worden onderverdeeld in onderwerpen (paragrafen). Het aantal paragrafen is niet vastgesteld. De paragrafen worden niet onderverdeeld (zie ook de aanwijzingen auteurs van januari 2009). De onderwerpen hoeven minder klassiek te zijn dan de thema’s. Verrassende onderwerpen maken het boek interessant voor de lezer. Hieronder volgt een nietuitputtende lijst van onderwerpen die per thema en tijdvak aan de orde kunnen komen.
4
De thema’s en de onderwerpen van boek 1 zijn het meest uitgewerkt, omdat de redacteur en auteurs al zijn begonnen.
Boek 1, (1) periode tot 400, (2) periode: 400 tot 1300 en (3) periode 1300-1550 Thema’s periode tot 400: 1 Omgeving, land en water, bodemlandschap en rivierlopen 2 Prehistorie 3 Romeinse tijd Onderwerpen: Bewoning. Bevolking. Economische activiteiten, zoutwinning, schapenteelt, handel (Groot-Brittannië) en handelsnederzettingen. Romeinse versterkingen, bestuur. Godsdienst. Thema’s periode 400-1300: 1 Landschap, bewoning en sociale structuren Onderwerpen: Ontwikkeling kreekruggen- en poellandschap. Begin aanleg dammen en dijken. Dorpsvorming. Kerkstichtingen. Stedelijke ontwikkeling en havenplaatsen. Standenstructuur. 2 Bestuur en politieke geschiedenis Onderwerpen: Homines franci. Gouwgraven, meiers. De Scheldedelta en de deling van het Frankische rijk na 840. Ringwalburgen. Vikingen. Vorming graafschappen Holland en Vlaanderen. De burggraaf en de baljuw van Zeeland. Vorming van regionale en locale bestuurs- en gerechtsdistricten: de ambachten. 3 Economische geschiedenis Onderwerpen: Landbouw. Veeteelt (schapen, wol), moernering (zout- en turfwinning), domeinen van de akkerbouw. Grondeigenaren. Ontstaan van steden, Middelburg en Zierikzee en Aardenburg. Stadsrechten. Vrachtvaart (Engeland-vasteland) en eigenhandel. Brugge als economisch centrum. Lakennijverheid. Opkomst van zeevisserij. 4 Religie en kerk Onderwerpen: Ontstaan van het netwerk van parochiekerken. Kerstening. Willibrord. Noormannen. Gregoriaanse hervormingsbeweging (o.a. rol abdij van Middelburg)
5
en de vorming van ambachten. Het tiendrecht. Strijd om patronaatsrechten tussen enerzijds de Utrechtse kapittels, de Utrechtse abdij van Sint Paulus en de abdij van Middelburg en anderzijds de ambachtsheren. Religieuze bewegingen en kloosterstichtingen in de 12e en 13e eeuw. Ontwikkelingen in het religieus en kerkelijk leven. Het optreden van Tanchelm. Stichting abdij Middelburg 1123. Begijnhoven, mannen- en vrouwenkloosters en nieuwe orden (bedelorden, cisterciënzers, ridderorden). In Noord-Vlaanderen weinig kloosters. 5 Culturele geschiedenis Onderwerpen: De ringwalburgen. De boerenwoning, de burgerwoning. De parochiekerk. De motte’s (‘vliedbergen’). Huisraad, kerkelijke voorwerpen: alleen archeologische vondsten. Verschriftelijking, literatuur en geschiedschrijving. Terugdringen van het Latijn door het Nederlands. De codificatie van het stads- en landrecht in Zeeland en (Noord-)Vlaanderen. Literatuur en geschiedschrijving: Galbert van Brugge, Van Maerlandt, Melis Stoke, Van den Vos Reinaerde. Thema’s periode 1300-1550: 1 Land en water Onderwerpen: De Westerschelde als de voornaamste benedenloop van de Schelde. Landverlies door overstromingen, vooral in Noord-Vlaanderen. Herdijkingen en aanzienlijke offensieve bedijkingen. Gevolgen stormvloeden van 1530 en 1532. 2 Bewoning en sociale structuren Onderwerpen: Bevolking. Migratie van het platteland naar de steden. Verstedelijking. Ruimtelijke ordening in de stad. Scheiding tussen hoge en lage adel. Veranderende positie van niet-edelen op het platteland. Sociale gelaagdheid en verbanden in de steden. Het stedelijk patriciaat en de adel. Sociale mobiliteit. 3 Politieke geschiedenis en bestuur Onderwerpen: Politieke ontwikkelingen en bestuur en rechtspraak op gewestelijk niveau. Leenband tussen de graven van Vlaanderen en Holland voor Zeeland Bewesten Schelde. De graafschappen Holland/Zeeland en Vlaanderen en de (Bourgondische) landsheer. Verhouding in Zeeland landsheer/adel/steden. Belastingheffing. Vorming Staten van Zeeland. De band tussen Holland en Zeeland. Staten van Zeeland en het centrale bestuur tijdens de BourgondischHabsburgse periode. De Hoge Vierschaar van Zeeland. Regionale en lokale instellingen ten plattelande in Zeeland en het noorden van Vlaanderen. Bovenlokale waterschapsbesturen. Het functioneren van de ambachtsbesturen in Zeeland, de positie van de ambachtsheren. Het (Oost-)Vrije van Brugge en de Vier Ambachten. Stedelijke instellingen. Samenstelling en functioneren van de
6
stadsbesturen. Bemoeienis van de landsheren met de stedelijke organisatie. Verhouding handelspatriciaat/ambachtsgilden. Stadsverdediging, schutterijen. Armenzorg, stedelijke gasthuizen. 4 Economische geschiedenis Onderwerpen: Grondbezit en landbouw. Eigendom en verpachting door edelen, kloosters en burgers. Aard en omvang boerenbedrijf. Oudland en nieuwe polders. De stedelijke economie, handel en nijverheid. Regionale marktfunctie. Ambachtsgilden. Positie in het internationale handelsverkeer van Sluis (voorhaven Brugge), Middelburg en Zierikzee. Opkomst Veere en Vlissingen. Stagnatie in de ontwikkeling van de kleine Noordvlaamse steden, met uitzondering van Sluis en Biervliet. Betekenis Antwerpen en Brugge voor Zeeland. Verval van Sluis. Verdere ontwikkeling van de zeevisserij. 5 Religie en kerk Onderwerpen: Kerk en religieus leven tot ca. 1520. Parochiekerken. Stichting van kapittels in bestaande parochiekerken. Aspecten van kerkelijk leven op plaatselijk niveau. Stichting nieuwe (derde-orde-)kloosters (15e eeuw). Invloed moderne devotie. De plaats van kloosters in het kerkelijke en sociale leven. Kerkelijk leven en het begin van de reformatie. De Hervorming in Zeeland en Noord-Vlaanderen. 6 Culturele geschiedenis Onderwerpen: Onderwijs en wetenschap: dorps- en stadsscholen. Studenten uit Zeeland aan buitenlandse universiteiten en vanaf 1425 aan de universiteit van Leuven. Battus, Baarlandus, Lemnius e.a.. Bouwkunst en wooncultuur: de bouw van gotische stads- en dorpskerken. De Brabantse gotiek. Kastelen en raadhuizen. De laatmiddeleeuwse burgerwoning en boerderij. Inrichting woonhuizen, kerken en kloosters. Eten en drinken. Hofleven: Veere/Zandenburg, West-Souburg. Beeldende kunst, literatuur, geschiedschrijving: Jan Gossaert, rederijkerskamers, Van Reygersbergh. Bibliotheken.
Boek 2 periode 1550-1700 Thema’s: 1 Landschap, omgang met het water Onderwerpen: Landschap, dijkonderhoud, overstromingen, landaanwinning, infrastructuur. 2 Demografische en sociale geschiedenis Onderwerpen:
7
Migratie, geboorte, sterfte. Ziekten. Armoede, rijkdom, armenzorg. Sociale verhoudingen, standen, klassen, positie vrouwen en mannen. Medische zorg. Voeding. 3 Economische geschiedenis Onderwerpen: Landbouw, productiviteit, pacht-eigendom, seculaire trend, prijzen, lonen. Kabeljauw- en haringvisserij. Nijverheid en handel Noordzeegebied, wijnhandel, beurs- en bankwezen, gilden, VOC, WIC, kaapvaart, slavenhandel. Suriname. Verhouding stad-platteland. Belasting(druk). Smokkel. Internationale contacten. 4 Politieke en institutionele geschiedenis Onderwerpen: Oorlogen, ontstaan van Staats-Vlaanderen. Betekenis diverse bestuursinstellingen (waterstaat, polderbesturen, gewestelijk bestuur, stadsbestuur, macht platteland, Oranje). Machtswisselingen, revoltes, politieke betrekkingen. Verhoudingen tussen de gewesten. 5 Religieuze geschiedenis Onderwerpen: Verhouding kerk en overheid. Reformatie, nadere reformatie. Positie katholieken, kloosters. 6 Culturele geschiedenis Onderwerpen: (volks)cultuur en kunst, leescultuur, muziek. Materiele cultuur en consumptie. Gebouwde omgeving, onderwijs, scholen, Rederijkerskamers. Kermis en jaarmarkten, streekspelen.
Boek 3 periode 1700-1850 Thema’s: 1 Landschap, omgang met het water Onderwerpen: Landschap, dijkonderhoud, overstromingen, landaanwinning, infrastructuur. 2 Demografische en sociale geschiedenis Onderwerpen: Ontstedelijking, migratie, geboorte, sterfte. Ziekten. Armoede, rijkdom, armenzorg. Sociale verhoudingen, standen, klassen. Positie vrouwen en mannen, Medische zorg. Voeding. 3 Economische geschiedenis Onderwerpen:
8
Landbouw, pacht-eigendom, seculaire trend, prijzen, lonen, productiviteit. Kabeljauw- en haringvisserij. Nijverheid en handel, gilden. Noordzeegebied. VOC, WIC, kaapvaart, beurs- en bankwezen, slavenhandel. Suriname. Verhouding stad-platteland. Verzorgingspatroon. Belasting(druk). Smokkel. Internationale contacten. 4 Politieke en institutionele geschiedenis Onderwerpen: Oorlogen. Betekenis diverse bestuursinstellingen (provinciebestuur, positie stadhouder, stadsbesturen, waterschap- en polderbesturen). Macht platteland. Machtswisselingen, revoltes, omwenteling 1795. Politieke betrekkingen. Positie van Zeeland in het staatsbestel. Verhoudingen tussen de gewesten, steden en dorpen worden gemeenten. 5 Religieuze geschiedenis Onderwerpen: Verhouding kerk en overheid, afscheidingen, positie katholieken. 6 Culturele geschiedenis Onderwerpen: (volks)cultuur en kunst, leescultuur, muziek. Materiele cultuur en consumptie. Gebouwde omgeving. Onderwijs, scholen. Media. kermis en jaarmarkten. Streekspelen. Theatervoorstellingen. Boek 4 periode 1850-2000 Thema’s: 1 Landschap, omgang met het water Onderwerpen: Landschap. Dijkonderhoud. Rampen 1906, 1953, inundatie 1944. Her- en ruilverkaveling. Infrastructuur. Milieubescherming. 2 Demografische en sociale geschiedenis Onderwerpen: Migratie, geboorte, sterfte. Demografische transitie. Arbeidersbeweging. Sociale voorzieningen, sociale woningbouw. Gezondheidszorg. Vrouwenemancipatie Verenigingsleven. Voeding. Gastarbeiders. 3 Economische geschiedenis Onderwerpen: Modernisering landbouw, pacht-eigendom, prijzen, lonen. Garnalenvisserij, opkomst en bloei mossel- en oesterteelt. Nijverheid, industrialisatie. Opkomst havens Vlissingen en Terneuzen. Verhouding stad-platteland. Moderne economische conjunctuur (landbouwcrisis na 1878, en crises jaren dertig, tachtig 20e eeuw). Verzorgingspatroon. Smokkel. Toerisme.
9
4 Politieke geschiedenis Onderwerpen: Eerste en Tweede Wereldoorlog. Betekenis diverse bestuursinstellingen. Overheidsbemoeienis. Democratisering. Politieke partijen. Opkomst en neergang macht boeren. 5 Religieuze geschiedenis Onderwerpen: Ontkerkelijking, afscheidingen, komst en groei islam, kerkfusies. 6 Culturele geschiedenis Onderwerpen: Volkscultuur en kunst. Uitgevonden tradities. Dialecten. Muziek. Media en nieuwsvoorziening. Onderwijs en wetenschap. Consumptie. Gebouwde omgeving. Monumentenzorg. Kermis, streekspelen. Sport. Jongerencultuur. Theater- en bioscoopbezoek. De zes invalshoeken De zes thema’s zijn vooral bedoeld om de historische feiten op een verantwoorde manier te ordenen. Ze bieden structuur aan de boeken en bepalen de hoofdstukindeling. Om de samenhang tussen de vier boeken aan te brengen zijn zes invalshoeken geformuleerd, die de boeken tevens perspectief en diepgang moeten geven. Met deze invalshoeken kunnen we goed laten zien in hoeverre de tijdvakken van elkaar verschillen.
1 natuur en de mens 2 centrum en periferie 3 (mentale) openheid en geslotenheid 4 beeld en zelfbeeld 5 stad en platteland 6 arm en rijk
1 natuur en de mens
De natuur speelt de mens altijd en overal parten, maar zij heeft de Zeeuwen wel heel erg dwarsgezeten. Het land dat vanaf de vroege Middeleeuwen systematisch op de zee werd
10
veroverd, is verschillende malen door het zeewater teruggevorderd. Tientallen stormvloeden hebben het land door de eeuwen heen geteisterd. Dorpen zijn van de kaart geveegd. Er is zelfs een complete stad in zee verdwenen. Maar telkens werd het overstroomde land opnieuw in cultuur gebracht en bleef men er wonen. Kennelijk vond men dat steeds weer de moeite waard. Niet zo verwonderlijk natuurlijk, als men bedenkt dat de akkerbouw in Nederland lange tijd nergens zo productief was als in Zeeland. En ook de zee zelf bracht en brengt nog steeds grote welvaart via internationale handel en visserij. Tegenwoordig is het toerisme aan de kust een belangrijke inkomstenbron. Zeeland is te vergelijken met de vruchtbare en daardoor dichtbevolkte maar tevens gevaarlijke gebieden rond de nog steeds actieve vulkanen. Ook de zee vormt heden ten dage nog een dreiging, zeker nu de zeespiegel structureel lijkt te gaan stijgen. De inpolderingen en dijkaanleg zullen breed uitgemeten worden. Maar er dient ook aandacht te zijn voor de angst en waakzaamheid voor de zee en storm. Die zullen het dagelijkse leven overal in de provincie hebben beïnvloed. Geen gebied in het gewest was namelijk volledig veilig. De dijken moesten bewaakt worden als er storm op komst was. Men was genoodzaakt te evacueren als er gevaar dreigde. Belasting moest geheven worden voor het onderhoud van de dijken. Men was verplicht matten te leveren om de dijken te verstevigen. Daarover ontstonden conflicten, wie betaalde mee en hoeveel? Er bestond een heus bestuurlijk apparaat om het onderhoud van de dijken te regelen. Veel Zeeuwen zullen de zee gehaat hebben, anderen hadden deze lief, maar onverschillig liet zij vermoedelijk niemand. De Zeeuwse economie heeft profijt van de zee gehad maar heeft ook veel hinder van de dreigende en daadwerkelijke dijkdoorbraken ondervonden. Niet alleen waren er bij overstromingen dodelijke slachtoffers te betreuren, maar er was ook veel materiële schade. De landbouw had last van de verzilte bodem. Dat zal een weerslag hebben gehad op de Zeeuwse cultuur. De trauma’s na de overstromingen zullen sporen achtergelaten hebben in de literatuur, de muziek en in de preken en gebeden. In 2008 werd nog duidelijk hoe lang een overstroming blijft hangen in het collectieve geheugen. Toen de canon vastgesteld werd, riep het venster over de stormvloed van 1953, ruim 50 jaar na dato, relatief de meeste, vaak emotionele, reacties op.
11
De invalshoek natuur en de mens betreft echter niet alleen de strijd van de Zeeuwen tegen de zee, maar heeft betrekking op de maakbaarheid van Zeeland door de eeuwen heen. Via dijkaanleg en inpoldering vanaf de Middeleeuwen, maar ook via de ruil- en herverkavelingen in de 20e eeuw heeft men het uiterst productieve landschap vormgegeven. Tegenwoordig probeert men de natuur weer wat meer ruimte te geven.
2 centrum en periferie
Zeeland stond en staat niet op zichzelf, maar maakte en maakt deel uit van een groter verband, zowel politiek, cultureel als economisch. Vlaanderen, Brabant en Holland hebben lange tijd grote politieke en culturele invloed gehad op het Zeeuwse en in de tijd van de Republiek stond Zeeland net zoals alle andere Noordelijke provincies onder invloed van het rijke en machtige Holland. Eigenlijk is dat laatste niet meer veranderd. Dat betekent natuurlijk niet dat Zeeland als de speelbal van externe krachten gezien moet worden. Integendeel, in veel zaken nam de provincie een eigen positie in. De provincie moest echter wel altijd haar positie ten opzichte van andere gebieden opnieuw bepalen. Zeeland kan daarnaast beschouwd worden als onderdeel van het zogenaamde Noordzeegebied, waarvan het economische centrum eerst in Vlaanderen (Brugge, Gent en Antwerpen) lag, later, zo tussen 1570-1770, in Holland en daarna in Engeland, met Holland als subcentrum. Deze verschuiving had grote gevolgen voor Zeeland, dat verder van dat centrum kwam te liggen. Enige tijd maakte de provincie zelfs deel uit van het centrum, maar meestal lag zij in de periferie, hoewel Middelburg tot in de 19e eeuw de grootste stad van Zuidwest Nederland bleef en tot 1795 het middelpunt was van een belangrijk internationaal handelssysteem. In de 19e eeuw werd het beeld wat diffuser en kwamen België (Antwerpen, Gent, Wallonië) en Duitsland (Ruhrgebied) als (sub)centra op, waardoor de positie van Zeeland opnieuw veranderde. Waar het om gaat is dat de auteurs van de vier boeken niet uitsluitend gefocust moeten zijn op Zeeland, maar de geschiedenis van deze provincie in haar geografische perspectief moeten plaatsen, zowel op economisch als op religieus, cultureel en politiek terrein.
12
Men kan in het Zeeuwse verband eigenlijk niet van één gebied spreken. De Zeeuwse regio’s nemen allemaal een aparte positie in. Het is van essentieel belang dat die regionale verscheidenheid helder naar voren komt in het boek. De eilandenstructuur maakt Zeeland bijzonder en wellicht minder een eenheid dan andere provincies. Walcheren was het absolute centrum van de provincie. Dit eiland, en met name Middelburg en later Vlissingen, was het venster op de internationale wereld, maar ook op politiek Den Haag. De andere gebieden zouden de periferie genoemd kunnen worden. Staats-Vlaanderen, later Zeeuws-Vlaanderen, heeft gedurende een groot deel van de geschiedenis een aparte positie gehad en is vooral op het zuiden georiënteerd geweest. De snelle economische ontwikkeling in de 19e eeuw en daarna was grotendeels een Belgische aangelegenheid. Maar Tholen, vaak op Brabant gericht (Middelburg lag verder weg dan Bergen op Zoom en Breda), en Schouwen (op Zuid-Holland en Rotterdam gericht) kunnen eveneens als aparte regio’s worden onderscheiden. De onderlinge verhouding tussen de regio’s binnen Zeeland is echter niet statisch, maar aan veranderingen onderhevig dankzij de aanleg van nieuwe infrastructuur. Dat kan men bijvoorbeeld zien aan de huidige snelle ontwikkeling van Goes, dat overigens al eerder centrumfuncties had. Daar was bijvoorbeeld het hoofdkantoor van de ZLM gevestigd. Deze regionale verscheidenheid maakt de compositie van de boeken gecompliceerd, maar daardoor worden ze wel zeer interessant. Belangrijk is de vraag of die regionale verscheidenheid afnam in de 20e eeuw, zoals Knippenberg en De Pater beweren in hun boek De eenwording van Nederland. In het derde kwart van de 20e eeuw en het eerste decennium van de 21e eeuw lijkt de regio juist weer op de voorgrond te treden onder druk van de eenwording van Europa en de internationalisering van de economie, een proces dat met de term glocalisering kan worden aangeduid.
3 (mentale) open- en geslotenheid
Zeeland is nooit een volledig geïsoleerd gebied geweest en heeft altijd in contact gestaan met de buitenwereld, maar de openheid zal in de ene periode groter geweest zijn dan in de andere. Hoe open of gesloten was de Zeeuwse samenleving door de eeuwen heen?
13
Hoe intensief waren de contacten met andere regio’s? In hoeverre werd de Zeeuwse maatschappij beïnvloed door de input van buitenaf? De Zeeuwse samenleving is al vroeg relatief open te noemen. De blik was naar buiten gericht, de samenleving stond open voor nieuwe ideeën en ontdekkingen, terwijl dat vanaf 1795 vermoedelijk geheel anders was. In de 19e eeuw was de blik veel meer naar binnen gericht. De provincie was toen op zichzelf teruggeworpen. Deze ontwikkeling is te illustreren aan de hand van de aantallen nieuwkomers en bezoekers. Vanaf 1580 kwamen er veel migranten binnen om zich metterwoon in de provincie te vestigen. Zij namen andere gewoontes mee en nieuwe ideeën. Ook kwamen er veel handelaars naar de Zeeuwse steden en ging een groot aantal Zeeuwen tijdelijk naar het buitenland, die later met nieuwe ervaringen terugkeerden. In de loop van de 18e eeuw nam het aantal immigranten af en vanaf de 19e eeuw tot circa 1960 was er sprake van een structureel vertrekoverschot. Een groot deel van de bevolking ging weg om nooit meer terug te keren. Ook de handelscontacten met het buitenland werden minder intensief. De bevolking van Zeeland groeide toen uitsluitend door een geboorteoverschot. Tegenwoordig is het beeld weer anders, zeker nu de provincie jaarlijks wordt overstroomd door honderdduizenden toeristen uit binnen- en buitenland en internet de virtuele toegang tot de provincie wel heel makkelijk maakt. Het is de vraag of er sporen van die relatieve open- en geslotenheid te vinden zijn in bijvoorbeeld culturele uitingen. Had de Zeeuwse samenleving vanwege de relatieve geslotenheid in de 19e eeuw meer een eigen karakter dan in de 17e eeuw? Of was de behoefte aan eigenheid juist groter in perioden van relatief grote openheid? Welke boeken las men in de 17e en 18e eeuw, welke in de 19e? In welke mate waren tradities en rituelen aan verandering onderhevig? Waren deze star en onveranderlijk of werden ze beïnvloed door contacten met ‘buiten’? En in welke mate hield men vast aan rituelen? Het strakker hanteren van rituelen zou kunnen duiden op een gesloten samenleving. Dat er wel degelijk iets veranderde, blijkt uit de vorming van (museale) collecties: in de 18e eeuw was er binnen het Zeeuws Genootschap grote belangstelling voor het verzamelen van voorwerpen uit alle windstreken (de wereld in het klein), in de 19e eeuw sloeg die belangstelling om naar de eigen provincie.
14
Die relatieve open- en geslotenheid verschilde overigens per regio. Zeeland is als eilandenrijk wat dat betreft een bijzonder gebied, want enerzijds was het gemakkelijk te bereiken, omdat vervoer over water vaak eenvoudiger was dan over land, anderzijds was het water een grote barrière en dat gaf de afzonderlijke gebieden en eilanden het gevoel dat ze op zichzelf stonden, dat ze bijzonder waren. In hoeverre sloten zij zich af voor de buitenwereld, in hoeverre stonden ze daarvoor open? Stonden Walcheren met Middelburg en Schouwen met Zierikzee meer open voor invloeden van buiten? Was Middelburg een grote stad onder de grote steden in Nederland of was de hoofdstad een typische Zeeuwse stad? De openheid (of geslotenheid) van een samenleving wordt ook bepaald door de mate waarin sociale stijging mogelijk was. Hoe moeilijk was het voor individuen om door te dringen tot de hogere sociale lagen? Welke bevolkingsgroepen namen deel aan het politieke proces en wie waren daarvan uitgesloten? Wie vormden de stedelijke elites en wie hadden het op het platteland voor het zeggen? In de loop van de 18e eeuw kwam er in Zeeuws-Vlaanderen een elite van boeren op en veranderde ook het een en ander in de stedelijke bovenlaag.
4 beeld en zelfbeeld
Bij regionale geschiedenis en met name bij regionale overzichtwerken wordt het begrip identiteit vaak gehanteerd. Regionale geschiedbeoefening wordt onder meer gezien als een zoektocht naar de identiteit van de bewoners van de betreffende regio. Waarin onderscheidden zij zich van de inwoners van andere gebieden, is de grote vraag? Zeker nu Europa zich steeds meer opdringt, lijkt de behoefte naar de identificatie van de eigen regionale identiteit te groeien. Ook dit proces kan met de term glocalisering aangeduid worden. Het probleem is echter dat geen historicus er in slaagt de vraag naar de identiteit bevredigend te beantwoorden, zonder in clichés en vage noties te vervallen. Identiteit is dan ook een moeilijk te hanteren begrip in de historische wetenschap. Constateren dat de Zeeuwse geschiedenis anders is dan de Hollandse en dat de Zeeuwen zich in bepaalde situaties anders hebben gedragen dan de Hollanders, is geen probleem, maar dat de
15
Zeeuwen in wezen anders waren dan de Hollanders, andere karaktertrekken hadden, is onmogelijk vast te stellen, zonder de geschiedwetenschap geweld aan te doen. De definitie van de Zeeuw bestaat niet. Toch kunnen historici niet om identiteit heen, al was het alleen maar omdat men zich in het verleden wel anders voelde dan de mensen in de streken om zich heen. Maar beter is het dan om in dit verband het begrippenpaar ‘beeld en zelfbeeld’ te gebruiken, omdat dat gemakkelijker te operationaliseren is. Men kan zeggen dat de identiteit van de inwoners van een gebied wordt bepaald door het beeld dat anderen van hen hebben en door het zelfbeeld van hen. Hoe zagen de Zeeuwen zichzelf en hoe zagen anderen hen? Waren de Zeeuwen de ‘kloeke waterleeuwen’, zoals ze in de jaren zeventig van de 19e eeuw bij de lancering van Stoomvaartmaatschappij Zeeland werden genoemd of waren ze zuinig zoals de reclame voor Zeeuws meisje wilde? Het is dus niet de bedoeling om de identiteit van de Zeeuwen in de verschillende perioden vast te stellen, maar wel om te bepalen hoe er destijds over hen gedacht werd en hoe ze over zichzelf dachten, waarbij het ook interessant is hoe de inwoners van Walcheren dachten over die in andere Zeeuwse regio’s en vice versa en hoe de plattelanders dachten over stedelingen v.v.. De vragen die daarbij gesteld en beantwoord moeten worden, zijn: waaraan ontleende men het feit van het zich anders voelen? Welke waarde werd er aan een bepaald beeld of zelfbeeld gehecht? Hoe bepalend of belemmerend was dat (zelf)beeld of het in de ogen van de Zeeuwen vermeende beeld van anderen voor latere gebeurtenissen? Interessant is tevens de vraag in hoeverre het beeld en zelfbeeld van de Zeeuwen overeenkwam met de werkelijkheid. In de 17e en 18e eeuw beschouwden veel Zeeuwen het gewest Zeeland in de eerste plaats als een verstedelijkte samenleving waarvan de welvaart vooral gebaseerd was op handel en scheepvaart. De oplossing voor de economische malaise werd dan ook aanvankelijk gezocht in de verbetering van de havens en het wegnemen van de handelsbelemmeringen. In feite kon men Zeeland destijds net zo goed een agrarisch gewest noemen, gezien de hoge productie in de landbouw en het grote belang van de export van landbouwproducten.
16
Hoewel dé Zeeuwse identiteit niet bestaat, is het in ieder geval wel belangrijk om de uitingen van die vermeende Zeeuwse identiteit op het gebied van politiek, economie, godsdienst en cultuur in kaart te brengen en te benoemen. Het Zeeuwse dialect kan zo’n uiting zijn evenals het dragen van een bepaalde streekdracht. Interessant zijn ook de uitgevonden tradities, terugkerende evenementen waarin het ‘typische Zeeuwse’ tot uidrukking komt.
5 stad en platteland In de 12e en 13e eeuw ontstonden de eerste Zeeuwse steden en hoewel het onbekend is hoe snel het inwonertal van de steden groeide, is duidelijk dat spoedig een groot deel van de Zeeuwen, woonachtig ten noorden van de Westerschelde, aan het begin van de 17e eeuw zelfs meer dan de helft, in de stad gevestigd was. Tot in de 18e eeuw kwam hierin weinig verandering, maar vanaf 1750/95, toen Middelburg, Zierikzee en Vlissingen instortten, nam het aantal stedelingen dramatisch af. Aan het begin van de 20e eeuw woonden er relatief gezien minder mensen in de stad (in Zeeland, zonder ZeeuwsVlaanderen) dan aan het begin van de 17e en 18e eeuw. De stad boekte wel weer terreinwinst in de 19e en 20e eeuw, aanvankelijk vooral dankzij de sterke groei van Vlissingen. Dit proces van urbanisatie, desurbanisatie, urbanisatie is een aantrekkelijke leidraad voor de geschiedenis van Zeeland, omdat daaraan een verschuiving van politieke, economische en culturele macht van platteland naar stad v.v. te verbinden is. Begon Zeeland als een agrarische samenleving, waarin steden geen zeggenschap en betekenis hadden, in de 15e, 16e, 17e en een groot deel van de 18e eeuw waren de steden en stedelingen oppermachtig, ook op het platteland, hoewel dat per regio zal hebben verschild. Op het Walcherense platteland hadden de Middelburgers het volledig voor het zeggen en imponeerden ze de plattelanders met hun soms enorme buitens en landgoederen. Ze bezaten bovendien grote stukken grond in Zeeuws-Vlaanderen. Zierikzee domineerde Schouwen, maar Goes had minder macht in de Bevelanden. Dat neemt niet weg dat de grote steden vanaf de 18e eeuw, maar vooral in de 19e eeuw een
17
pas op de plaats maakten en het platteland emancipeerde. In de 20e eeuw trad de stad weer meer naar voren, dankzij de industrialisatie en de neergang van de landbouw. De tegenstelling stad en platteland is tevens mooi te verbinden aan andere invalshoeken. Kan de stad in de 16e tot en met de 18e eeuw wellicht als een exponent van het moderne en open Zeeland genoemd worden, als drager van de Zeeuwse cultuur, in de 19e eeuw had het platteland mogelijk die functie. De vraag is natuurlijk ook in hoeverre stad en platteland een tegenstelling vormden. De lokale edelen van het platteland maakten in de 15e eeuw deel uit van het patriciaat van de stad. In de 18e eeuw hadden de stedelijke regenten, zoals al bleek, enorme buitens op het platteland. In de 19e en 20e eeuw werd deze tegenstelling gaandeweg minder scherp. De landbouw kromp in en de nijverheid en diensten kwamen op het platteland op, zodat de beroepstructuur van de stad tegenwoordig nauwelijks verschilt van die van het platteland. Misschien kan men zelfs zeggen dat het platteland niet meer bestaat. Het heeft in ieder geval suburbane trekken gekregen.
6 arm en rijk
Dit begrippenpaar dat goed aansluit op vorige invalshoeken, is op verschillende manieren te hanteren. Zeeland heeft voorspoedige en minder voorspoedige perioden gekend, welvarende en minder welvarende gebieden (en steden), rijke en minder rijke mensen. Deze tegenstellingen zijn tot op zekere hoogte bepalend geweest voor de geschiedenis van de provincie en met behulp van deze begrippen is de dynamiek in de Zeeuwse geschiedenis nog beter in kaart te brengen. De 16e en een deel van de 17e eeuw kunnen, globaal gesproken, als een welvarende periode bestempeld worden. De steden deden het goed, hoewel al aan het begin van de 17e eeuw sprake was van stedelijke stagnatie, en het platteland verkeerde tot circa 1650 in de gelukkige omstandigheid van structureel stijgende landbouwprijzen. Omstreeks 1800 ging het zeer slecht met de stad, maar het platteland deed het juist uitstekend. Na 1800 maakte Vlissingen een snelle ontwikkeling door, terwijl die in Middelburg achter bleef, maar de laatste bleef de stad van de bestuurlijke elite en werd Vlissingen een typische arbeidersstad. Terneuzen, in de 18e en begin 19e eeuw een
18
agrarisch dorp, streefde de voormalige internationale handelstad Zierikzee na 1850 grandioos voorbij en werd zelfs een van de belangrijkste zeehavens van Nederland. De sociale tegenstellingen binnen stad en platteland waren ook groot en eveneens constant aan veranderingen onderhevig, maar in het ene gebied (en stad) waren deze tegenstellingen en veranderingen groter dan in het andere. In de tweede helft van de 18e eeuw waren de verschillen tussen rijk en arm in Middelburg groter dan in Goes en Tholen, maar in de 19e eeuw, toen Middelburg een schim was van wat de stad vóór 1795 was, was dat mogelijk niet meer het geval. De hoofdstedelijke neergang kan de sociale tegenstellingen daar echter ook verscherpt hebben. Op het platteland van West-ZeeuwsVlaanderen en Noord-Beveland, domineerden de grote boerenbedrijven, waar grote aantallen landarbeiders te werk gesteld werden, terwijl op Walcheren, Zuid-Beveland en Tholen de kleine boerderijen de meerderheid vormden, die zonder veel ingehuurde arbeid goed konden functioneren. De sociale tegenstellingen werden niet alleen bepaald door de financieeleconomische omstandigheden van de bevolkingsgroepen. De vraag is in hoeverre de economische elite dezelfde was als de culturele en politiek-bestuurlijke toplaag. Een andere vraag is welke verschuivingen daarin optraden. De Middeleeuwse Zeeuwse samenleving was een standenmaatschappij, waarbinnen edelen, onedelen en burgers telkens weer hun positie moesten bepalen. Met de opkomst van de steden werd het stedelijk patriciaat steeds belangrijker, maar die moest in de tweede helft van de 18e eeuw een belangrijke stap terug doen. In West-Zeeuws-Vlaanderen genereerden de grote boeren in eerste helft van de 18e eeuw politieke macht, terwijl dat elders later gebeurde. Maar er moet niet alleen aandacht zijn voor de elite. De opkomst van de fabrieksarbeider in de 19e eeuw en verdwijning van de landarbeider in de 20e eeuw zijn belangrijke ontwikkelingen geweest. Van belang is ook om onder de aandacht te brengen hoe de groepen zich onderscheidden. Hoe woonde men, welke boeken las men, hoe ging men gekleed?
Hoewel niet alle invalshoeken even relevant zijn voor alle perioden, zijn ze gezamenlijk ‘de rode draad’ voor de vier delen en dienen ze een leidraad te vormen bij het schrijven.
19
Met name in de ijkpunten moeten deze invalshoeken prominent naar voren komen, zodat de vier boeken een eenheid worden en een duidelijk visie tentoonspreiden.
20