1. WAT IS EEN INDUCTIELUS Een inductielus is een kabel in het wegdek, die metalen voorwerpen (voertuigen) detecteert. Een lus bestaat uit een actief en een passief deel. Het actief deel bestaat uit een aantal windingen en vormt hiermee een spoel, die het detectiegebied van de lus bestrijkt. Het passief deel (passief eind) bestaat uit een getwiste kabel, bij voorkeur afgeschermd, en dient om de detector met het actief deel te verbinden. Een inductielus wordt meestal in vierkante of rechthoekige vorm gelegd. Ook komt de 8-vorm voor in storingsgevoelige omgevingen. 2. WERKING VAN EEN LUSDETECTOR Een lusdetector bestaat uit een voeding, oscillator, microprocessor en een relaisuitgang (zie fig. 1).
FIG. 1 De detector zet een wisselspanning op de lus met de resonantiefrequentie fo (basisfrequentie), welke afhankelijk is van de inductiviteit van de lus (30 - 35 KHz bij Weiss detectoren). Hoe lager de inductiviteit, des te hoger de frequentie fo.
Handleiding detectielussen v 1.0.1
1
Wat gebeurt er als een voertuig een lus bedekt Eerst kijken we naar de doorsnede van een onbedekte lus (zie fig. 2).
FIG. 2 Om de lus, waardoor een wisselstroom gaat, bouwt zich een magnetisch veld op. De magnetische veldlijnen sluiten zich via de kortste weg rondom de lus. Wanneer een voertuig nu de lus bedekt, wordt in het chassis een inductiestroom opgebouwd. Deze stroom wekt zelf een magnetisch veld op, die het magnetische veld van de lus tegenwerkt. De veldlijnen van de lus worden afgebogen en sluiten zich niet meer via de kortste weg om de lus (zie fig. 3). Hierdoor neemt de inductiviteit van de lus af, waardoor de frequentie hoger wordt.
Handleiding detectielussen v 1.0.1
2
FIG. 3
De microprocessor meet de frequentie per tijdsinterval en vergelijkt deze met de basisfrequentie fo. Wanneer het verschil (ΔF) groter is dan de ingestelde waarde, schakelt de detector het uitgangsrelais. Door zeer trage veranderingen van de frequentie (b.v. door temperatuur) schakelt het relais niet. 3. HET LEGGEN VAN EEN INDUKTIELUS Tegenwoordig maken we gebruik van twee soorten lussen; - een prefab lus (kant-en-klaar) met aangegoten passief eind - eenaderig hittebestendige kabel, waarmee je zelf actief en passief deel maakt 3.1 Beproevingen voordat je een lus legt Allereerst ga je de demping van de bodem meten met de grijze plaat die bij de lussenmeter zit. Hiermee zie je of er metaal in de grond zit (b.v. bij betonvloeren). Wanneer dit het geval is zal de gevoeligheid van de lus afnemen. Je zult dan het aantal windingen van de lus moeten aanpassen. Leg te allen tijde een proeflus op de plaats waar de lus komt te liggen. Dit om eventuele storingsbronnen te ontdekken. De lus moet stabiel zijn. Dit wil zeggen dat de frequentieverandering van een onbedekte lus nihil moet zijn (max. 0,02 %). Als dit problemen oplevert leg je de lus in een 8-vorm, en voer je de meting nogmaals uit. Bij een lus in dit model worden de invloeden van een storingsbron aanzienlijk gereduceerd.
Leg een lus NOOIT : Handleiding detectielussen v 1.0.1
3
- zo, dat hij kan bewegen - dichter dan 1,2 m. naast een schuifpoort - dichter dan 1,2 m. naast een andere lus - op of nabij voedingskabels - op of nabij inductieopwekkers (b.v. elektrische vloerverwarming parkeergarage) 3.2 Een lus in klinkerbestrating Hiervoor wordt een prefab lus gebruikt. Een lus in bestrating komt net onder de klinkers in het zandbed te liggen (zie fig. 4). Verwijder alleen de klinkers waaronder de lus komt te liggen.
Kras met een schroevendraaier een sleuf ter grootte van het actief deel. Leg deze in de sleuf en maak de sleuf dicht. Zorg ervoor dat er geen scherpe voorwerpen zoals steentjes de mantel kan beschadigen.
FIG. 4 Het passieve eind wordt als normale bekabeling op 50 cm. diep in slagvaste buis naar de detector gelegd. Voordat je het straatwerk dicht legt meet je de waarden van de lus na. Leg nu de klinkers terug en veeg zand in de naden, zodat de klinkers vast komen te liggen. Los liggende klinkers kunnen storing veroorzaken! Regel de detector in en test het geheel.
4. HET INSTELLEN VAN EEN LUSDETECTOR 4.1 Het instellen van de frequentie Op een lusdetector zit altijd een instelmogelijkheid voor de frequentie. Meestal is de instelling verdeeld in drie gebieden, resp.: high, medium en low. Handleiding detectielussen v 1.0.1
4
De meest ideale stand is 'high', omdat de detector dan met de basisfrequentie van de lus werkt. Met de standen 'medium' en 'low', wordt deze frequentie ‘geforceerd’ omlaag gebracht. Als er meerdere detectoren bij elkaar in de buurt zitten, moet je de frequenties verschillend instellen. Anders zullen ze elkaar beïnvloeden. Dit noemt men 'overspraak'. Ook al zitten de detectoren in twee verschillende slagboombehuizingen, kan dit verschijnsel nog optreden. Twee verschillende lussen hebben verschillende werkfrequenties. Controleer daarom altijd of de waarde van de frequenties niet te dicht bij elkaar in de buurt liggen. 4.2 Het instellen van de gevoeligheid Met het instellen van de gevoeligheid bepaal je de schakelgrens van de detector. Dus bij hoeveel frequentieverandering de detector schakelt. Hierbij moet je ernaar streven de gevoeligheid zo laag mogelijk af te stellen met behoud van een veilige situatie. Denk hierbij aan de vuistregel : hoe hoger de gevoeligheid ingesteld, des te storingsgevoeliger de detector!!! Vraag je altijd af waar de lus voor dient, of deze een beveiligingsfunctie heeft! B.v. Wanneer een 'openlus' alleen de assen van een vrachtwagen detecteert, kan deze goed dienst doen. Doet een 'sluitlus' onder een slagboom dit, dan heb je een probleem ! Ook hier geldt een vuistregel : ΔF VAN EEN VRACHTWAGEN = 1/3 ΔF VAN EEN PERSONENWAGEN (of : ΔF v.e. vrachtwagen = 1/2 ΔF v.e. bestelbus) 4.3 Overige instellingen Op de meeste lusdetectoren zitten nog meer instelmogelijkheden, zoals b.v. puls bij verlaten van de lus, richtingslogistiek bij twee-kanaals detectoren, etc. Elk merk heeft zo zijn eigen opties. Zorg dat je altijd op de hoogte bent van de fabrieksbeschrijving, wanneer je een detector inregelt. Hierna volgt een verklaring van de meest voorkomende functies: BOOST: Bij detectie van een voertuig gaat de gevoeligheidsinstelling automatisch naar de hoogste stand. Hiermee houdt de detector het voertuig zo lang mogelijk 'vast'. Dit geeft extra zekerheid bij detectie van vrachtwagens. INSCHAKELVERTRAGING: Bij detectie van een voertuig komt het relais vertraagt op. Handleiding detectielussen v 1.0.1
5
UITSCHAKELVERTRAGING: Bij het verlaten van de lus valt het relais vertraagt af. RICHTINGSLOGISTIEK: De schakelvolgorde van het relais' is afhankelijk van de rijrichting (zie fabrieksbeschrijving). Let op: In de 930 besturing is al een richtingslogistiek ingebouwd. PULSFUNKTIE: Bij detectie van een voertuig blijft het relais niet in, maar geeft alleen een korte puls. (bij oude Weiss detectoren stand 8 t/m 15 of 8 t/m F) SCHAKELEN BIJ DEFEKTE LUS: Deze functie zorgt ervoor dat het relais afvalt in geval van een onderbroken lus. Meestal zit deze functie automatisch in de detector. Echter bij de nieuwe Weiss IG315 en IG325 kun je deze functie zelf instellen. Let op : Wanneer de lus een veiligheidsfunctie heeft, moet deze functie altijd ingeschakeld zijn!! Bij lussen met een veiligheidsfunctie mogen de inschakelvertraging en de pulsfunctie nooit ingeschakeld zijn !!! 5. DE OPSTELLING VAN EEN LUSDETECTOR Bij het monteren van een lusdetector moet je rekening houden met een aantal factoren; Plaats een detector niet in een vochtige of onstabiele kast. B.v. een detector in een relaisvoet, gemonteerd in de motorkast van een schuifpoort, zal lostrillen. Een detector kan nadelig beïnvloed worden door magnetische velden van b.v. een trafo, een motorrelais of een M.B.S. Plaats een detector in een kast daarom zo ver mogelijk van storingsbronnen vandaan. Wanneer er toch storing optreedt, kun je om de detector een metalen afscherming aanbrengen met b.v. koperfolie. 6. HET GEBRUIK VAN DE LUSSENMETER SDG 2 Het juist omgaan met de lussenmeter kun je alleen leren door ermee te werken! Lees de gebruikershandleiding eens geheel door en ga daarna eens met het apparaat aan de slag. De volgende tekst kun je pas goed begrijpen als je eens met de lussenmeter gewerkt hebt!
6.1 De kwaliteit van een lus bepalen De kwaliteit van een lus bepaal je aan de hand van een aantal metingen. Hierbij zijn de volgende factoren belangrijk: 1 - de inductiviteit van de lus Handleiding detectielussen v 1.0.1
6
2 - de weerstand van de lus 3 - de basisfrequentie van de lus 4 - de frequentieverandering (met voertuig) van de lus 5 - de stabiliteit van de lus 6 - de isolatieweerstand van de lus 1) De inductiviteit bepalen; De inductiviteit van een lus kun je op de meter aflezen als je in het menu kiest voor: Autom.Messen of Messungen Schl.-Diagnose L-Meter. De waarde wordt uitgedrukt in Micro-Henry (μH). Zoals je weet moet de inductiviteit van een lus tussen 100 en 300 μH liggen. 2) De weerstand bepalen: De weerstand van een lus mag niet meer dan 15 Ω bedragen. Dit kun je meten met een multimeter of met de lussenmeter met menukeuze: Autom.Messen of Messungen Schl.Diagnose Ohm-Meter. Om de weerstand van de meetpennen uit te sluiten kun je het nulpunt verleggen met : Messungen Abgleich Ohm-Meter. 3) De basisfrequentie bepalen: De basisfrequentie kun je aflezen als je kiest voor: Autom. Messen of Messungen Schl.Diagnose Abgleichfrequenz. Hoe gevoeliger de lus des te lager de basisfrequentie (meestal 30 - 35 KHz). 4) De frequentieverandering ΔF bepalen; Met menukeuze : MessungenSchl.-DiagnoseSchl.-Freq.-Änd. kun je de frequentieverandering aflezen als je metaal (b.v. een voertuig) op de lus aanbiedt. Met de toets kun je kiezen voor continu weergave, en met de toets kun je kiezen voor weergave hoogste waarde. Resetten naar nul doe je met de toets. Met menukeuze : Einstellungen Änderungsanzeige kun je de keuze maken voor weergave in % of in Hz. 5) De stabiliteit bepalen; Voor een goede werking moet een lus stabiel zijn, d.w.z. dat de waarden van de basisfrequentie en de frequentieverandering ΔF bij een onbedekte lus niet of nauwelijks mogen veranderen. Uit onderzoek is gebleken dat wanneer ΔF meer is dan +0,02 % dit problemen gaat opleveren. Stel bij een minder stabiele lus nooit de gevoeligheid overmatig in! De waarde van ΔF kan positief en negatief weergegeven worden. Een lusdetector reageert alleen op positieve veranderingen. Vaak zul je zien, dat als ΔF negatief is, en je reset naar nul, er spoedig een positieve verandering weergegeven wordt! Het kan ook voorkomen dat de waarde van ΔF langzaam verloopt. Dit noemt men drift. Meestal komt de lus na enige tijd in rust en veroorzaakt dit geen storing. 6) De isolatieweerstand bepalen; De isolatieweerstand (sluiting met aarde) kun je het beste meten met een megger-apparaat. Heb je dat niet dan gebruik je een multimeter. De isolatieweerstand van een lus moet zijn. Is Handleiding detectielussen v 1.0.1
7
dat niet het geval dan duidt dit op vocht in de las of beschadiging van de kabel. 6.2 Synchronisatie error Het kan zijn dat tijdens het verrichten van metingen de lussenmeter een 'sync. error' geeft. Dit kan verschillende oorzaken hebben. Eerst gaan we kijken hoe de lussenmeter werkt; De lussenmeter verricht een bepaald aantal metingen en vergelijkt de waarden met elkaar. Als de waarden van alle metingen hetzelfde zijn toont hij deze op het scherm. Is dit niet het geval dan geeft hij een synchronisatie error. Het aantal metingen is instelbaar (standaard 10) met menukeuze: Messungen Schl.-Diagnose Einst.Schl.Diag. Abgleich. De tijdsduur tussen het aantal metingen is ook instelbaar (standaard 5 ms.). Dit doe je met menukeuze : Messungen Schl.-Diagnose Einst.Schl.Diag. Messzeit. Als je dus tijdens het meten van een lus een 'sync. error' krijgt, kun je door deze instelwaarden naar beneden te brengen toch een meetwaarde in beeld brengen. Wanneer je het aantal metingen (abgleich) op 1 stelt, geeft de meter elke gemeten waarde weer. Er wordt dan geen vergelijking gedaan. Alle gemeten waarden zullen dan zeer snel op het display getoond worden. Tijdens het meten zet de lussenmeter een wisselspanning op de lus net zoals een detector dat doet. Als de frequentie van de meter hetzelfde is als van een detector in de naaste omgeving kan er 'overspraak' optreden. hierdoor kan de meting van de lus onstabiel worden en resulteren in een 'sync. error'. De frequenties moeten zoals bij twee detectoren verschillend zijn ingesteld. De frequentie van de lussenmeter kun je veranderen (standaard HI) met menukeuze : Messungen Schl.-Diagnose Einst.Schl. Diag. Frequenzschalter.
6.3 Extern meten Met de lussenmeter bestaat de mogelijkheid om een lus te meten, aangesloten op een detector in bedrijf. De lussenmeter zal nu geen signaal op de lus zetten als bij andere metingen, maar gebruikt het signaal van de detector. Op sommige detectoren van Weiss zijn hiervoor aansluitpunten op de behuizing aangebracht. Is dit niet het geval dan sluit je de meetpennen parallel op de lus aan. Met detectoren van een ander fabrikaat kun je deze metingen meestal gewoon uitvoeren. In sommige gevallen zal de meter van Weiss problemen hebben met 'vreemde' signalen. Met het extern meten kun je twee dingen meten: 1 - de werkfrequentie van de detector Handleiding detectielussen v 1.0.1
8
2 - de frequentieverandering (met voertuig) van de lus 1) De werkfrequentie meten; De werkfrequentie kun je meten met menukeuze: Messungen Ext.Messungen Ext.Frequenz De frequentie van de detector wordt nu op het display weergegeven. 2) De frequentieverandering meten; De frequentieverandering ΔF kun je meten met menukeuze: Messungen Ext.Messungen Ext.-Freq.-Änd. Je kunt nu de stabiliteit bepalen bij een onbedekte lus. En je kunt ΔF meten met een voertuig op de lus. Het voordeel van extern meten is dat je kunt zien hoe de detector reageert op de lus. Deze gegevens kun je gebruiken om de detector in te regelen. Ook kun je de gegevens vergelijken met meetresultaten van de lus op de lussenmeter. LET OP: Bij extern meten op een twee-kanaals detector kan de meting onstabiel zijn. Het kanaal waarop niet gemeten wordt moet dan worden uitgeschakeld. 8.4 Overige menupunten We hebben nu alle menupunten behandeld die je kunt gebruiken voor het bepalen van de kwaliteit van een lus en detector. Hierna volgen nog enkele menupunten die je kunt gebruiken bij het meten en leggen van lussen. De punten die niet behandeld worden zoals belichting, kontrast e.d. kun je vinden in de gebruikers handleiding.
Vorbedämpfung; Dit menupunt kun je vinden in het hoofdmenu en gebruik je bij het meten van de demping van het wegdek. Hierbij gebruik je de lus in de grijze plaat die bij de lussenmeter zit. Gebruik hiervoor nooit een andere lus, want de lussenmeter is op de plaat afgesteld. De meter gedraagt zich hetzelfde als bij het meten van ΔF. Grundeinstellung; Dit menupunt kun je vinden bij menukeuze: Einstellungen Grundeinstellung Als je nu op ENTER drukt gaan alle instelwaarden naar de standaard fabrieksinstelling. Het is zinvol om dit steeds te doen wanneer je de lussenmeter gebruikt. Het kan nl. zijn dat een collega bepaalde instellingen heeft gewijzigd waardoor de meting van een lus wordt beïnvloed.
Handleiding detectielussen v 1.0.1
9