Een greep uit de grond
24
Afb. 32. 'Het melkmeisje' van Vermeer geschilderd ca. 1658
-
1660.
Delft in de Gouden Eeuw Ook de stad Delft heeft door de eeuwen heen haar grootheid op keramisch gebied bewezen. In dit verband heeft het Delfts Blauw tot op de dag van vandaag een wereldfaam verworven. En ondanks dit feit componeerde Vermeer zijn werk met geïmporteerd aardewerk. Wat zou hem op dat moment geïnspireerd hebben bij de keuze van de voorwerpen? Wie zal het zeggen! In dit verband ontlenen wij een passage uit een studierapport van aardewerkkenner Gerrit Groeneweg (1992): "De expansie van de aardewerk-productie in Oosterhout moet zich razendsnel hebben voltrokken. In 1655 constateren 'de Heeren Burgemeestre van Delft' dat de handel van potverkopers uit onder andere 'de Vrljheit van Oosterhout' tot groot nadeel van de Delftse potverkopers leidt. Ook de handelsvoorraad van Laurens van BIoomendaal - een Delftse potschipper - Omvatte dat jaar Oosterhoutse potten." Tot zover dit citaat van Groeneweg. Het is derhalve een reële optie met de huidige benaderingswijzen. dat de kan, waarmee het meisje schenkt en de aarden pot (graap) van Oosterhouts makelij waren, toen Johannes Vermeer van Delft dit tafereel rond 1660 in zijn atelier schilderde. Maar hoe het ook zij. er is echter nog 'n ander pottenbakkerscentrum in die dagen, die graag deze geassocieerde eer van het wereldvermaarde Melkmeisje aan de geschiedenis van haar stad wil toevoegen. Met name het naburige Bergen-op-Zoom had des- tijds -evenals Oosterhout- een gerenommeerde pottenbakkerscultuur. En mogelijkerwijs kan de 'eeuwige roem' aan beiden onthouden blijven, zoals aan Haarlem zijn Laurens Janszoon Coster en aan Mainz zijn Johann Gutenberg. Maar daar is sprake van een andere cultuurdrager Wie zal het zeggen ? Stadsarcheoloqie Oosterhout De Oosterhoutse aarde bewaart ongetwijfeld nog meer geheimen. De Archeologische Werkgroep Oosterhout is ervan overtuigd. dat het plaatselijke grondgebied nog interessante bodemschatten met zich draagt. Deze tentoonstelling gunt iedereen een kijkje achter de schermen van wat de arctleologie in Oosterhout de laatste jaren aan haar locale geschiedenis heeft toegevoegd.
Een greep uit de grond 25 11. Het echtpaar Steen met Bijbel en Stoof (Salemo's
Gebet)
Afb. 33. Olie op paneel 29,6 x 24 cm. gesigneerd en ongedateerd, geschilderd 1656 - 1660. Leiden, Stedelijk Museum De Lakenhal. Jan Steen 1626 - 1697 Leiden.
Jan Havickszoon Steen schilderde landschappen, bijbelse en historische stukken, portretten, herberg- en liefdestaferelen, feesten, kennissen, huiselijke en moraliserende werken. Op een begrijpelijke, lichtvoetige manier gaf hij vooral de werkelijkheid van alledag en de gebruiken van zijn eeuw weer. Lange tijd is Jan Steen vereenzelvigd met zijn onderwerpen waarvoor hij herhaaldelijk zelf model stond. Dit betrof vaak schransende, kaartende, zuipende lieden op kermissen en in bordeelscènes, kortom schavuiten en losbollen. Maar zelf was hij een serieus man die alle zwakheden van zijn tijdgenoten fijntjes aan de kaak stelde. Alleen van het schilderen kon hij niet rondkomen. Als nevenberoep werd hij in 1654 samen met zijn vader bierbrouwer. In plaats van een nieuwe bron van inkomsten werd dit een geduchte verliespost. Zodoende kon hij zich nauwelijks betaalde modellen veroorloven. In veel werken komen we hemzelf, maar ook zijn familieleden tegen. Door zichzelf in de spiegel te bestuderen vond hij de gezichtsuitdrukkingen voor zijn personages, breedlachend of spottend, nooit zeer ernstig. Hier zien we hem samen met zijn eerste vrouw Grietje van Goyen, met wie hij getrouwd was van 1649 tot 1669. Zij was een dochter van de bekende landschapsschilder Jan van Goyen.
Een greep uit de grond 26
Op deze binnenhuisscène zien we de vuurtest afgebeeld. Hij behoorde vele eeuwen tot het standaard huisraad. Dit potje was speciaal voor vuur bestemd en meestal ongeglazuurd. Het vierkante model is het bekendst. Als rond potje op de schijf gedraaid werd het daarna aan 4 zijden afgeplat. De oudste modellen staan op 3 pootjes. Al vanaf de 17de eeuw bestaan ook testjes met ronde voet. Enkele oudere modellen hebben in plaats van een gebogen oor aan een hoekpunt een steeltje als handvat in het midden aan een rechte zijde. We kennen verschillende gebruiksfuncties, zoals . het warmen van handen of voeten (in een stoof) . als komfoor, geplaatst in een metalen constructie of in de voetstoof, voor het warm houden van voedsel . het aansteken van tabak in de kleipijp . als asbak In de eerste helft van de 17de eeuw werd het roken voornamelijk geassocieerd met de lagere klasse en als sociaal afwijkend gedrag beschouwd. Vanaf 1660 werd het langzamerhand een sociaal geaccepteerde bezigheid in hogere klassen. Roken bleef wel een typisch mannelijke aangelegenheid. In de test werden kooltjes gestookt. Dit was geen steenkool. Uit hout of turf werd door middel van een reducerend stookproces kool gemaakt. Bovendien werd er ook wel harde turf als brandstof gebruikt. Uit het Dagverhaal van J. van Riebeek (Utrecht 1884, deel I, p.56) blijkt duidelijk wat men met kool of kolen bedoelde: "Korte kromme dikke boomen ... zeer bekwaam tot brandhout, kolen makende, zoo schoon als de beste boschkolen in het vadertand". Als na het bakproces de oven van de pottenbakker werd leeggehaald kon men daar kooltjes halen voor de vuurtest.
21. Een vergiet voor vis in "De Keuken" David Teniers de Jonge, Vlaams schilder en prentkunstenaar, was de schoonzoon van Jan Brueghel de Oude. Hij kopiëerde aanvankelijk andere meesters. Voor koning Filips 11van Spanje schilderde hij veel werken. Zij geven een treffend beeld van de Vlaamse volksziel, wisselend weergegeven in kermisscènes, boereninterieurs en dergelijke. Hij was een vriend van Rubens. In 1663 stichtte hij de nu nog bestaande academie te Antwerpen die de opleiding van jonge kunstenaars voor een belangrijk deel zou overnemen van het middeleeuwse gilde. Op dit schilderij zien we rechts een grote platte schaal met vis. Door met een aangepunt houtje gaatjes te prikken in een grote schaal werd het vergiet of de doorslag gemaakt. Hierop liet men vaste, vochtige etenswaren uitlekken, zoals vis, vlees fruit en groente. Er waren hoge vormen, lijkend op een kookpot met gaatjes, en grote platte schotels, ook wel gatenplatteel of gatepetiel genoemd. Om er gerechten in op te dienen zette men er nog een aparte schotel onder. Samen heet dit een vemiettest. Het hier afgebeelde vergiet is van loodglazuur aardewerk. In onze tijd is het gebruik van dit glazuur verboden vanwege de risico's voor de gezondheid van maker en gebruiker.
Een greep uit de grond 28
Holland, Noord Brabant en Limburgpottenbakkerijen van meer dan regionale betekenis. Een belangrijke oorzaak hiervoor was de zeer grote rijkdomaan geschikte kleiter plaatsp. Het meeste volksaardewerk is gemaakt van roodbakkende klei. Tijdens een oxiderend bakproces (met toevoer van zuurstof) bijeen temperatuur van 950 tot 1000 graden Celsius kleurde de scherf rood door de van nature in de klei aanwezige ijzerverbindingen. De scherf is poreus. Om het aardewerk ondoorlaatbaar te maken voor vocht en er aantrekkelijker uit te laten zien werd in de laatste fase van het drogen, vóór het bakken, fijngewreven loodoxide,vermengd met een waterige kleipap, op het voorwerp uitgegoten. Tijdens het bakken veranderde dit mengsel in een glasachtige, transparante laag: het loodglazuur. Hierdoor maakt de pottenbakker zijn product praktischer en fleuriger. Hijkan het potwerk bovendien nog verschillend kleuren door bepaalde metaaloxiden of direct op het voorwerp te strijken of in het glazuurmengsel te verwerken. Koperoxide wordt door het bakken groen, mangaanoxide kleurt donkerbruin tot zwart. Kobaltoxidegeeft een helderblauwe kleur.
.1
Afb. 35. De Keukenmeid. Venneer,
1632
-
1675,
Doek 45,5 bij 41 cm, niet gesigneerd,
1658
-
1660, Rijksmuseum
te Amsterdam.
Johannes
Delft.
De kan was bestemd voor het bewaren en schenken van vloeistof. Gedurende de 17de eeuw waren vele soorten kannen en kruiken van uiteenlopende vorm en formaat in gebruik. Ze varieerden in hoogte tussen 20 en 50 cm. en hadden een forse halsopening. Ze werden gebruikt voor de minder kostbare dranken als melk, karnemelk, drinkwater of bier. De inhoud zal nog al eens gewisseld hebben.
Een greep uit de grond 29
De 2-oriQekookpot heeft 3 pooljes waardoor ze stevig stond op de stenen vloer onder het haardvuur. Ditmodel, in onze eeuw ook wel grape genoemd, ontstond in de 14de eeuw als opvolger van de kogelpot, toen stenen muren en betegelde vloeren in de huizen meer gebruikelijkwerden en de stookplaats in plaats van midden in het vertrek voortaan tegen een wand werd geplaatst. Kookpotten op pootjes zijn tot in de 19de eeuw gebruikt. Toen zijn ze vervangen door potten met een vlakke bodem. Deze paste beter op de ringen van het fornuis. 23. Wat de pot schaft De broodpap resp. graanpap en de brijwerden gegeten uit een zogenaamde papkom, maar vaak ook direct uit de kookpot. Dit zien we op de volgende afbeeldingen van 4 zogenaamde 'Leidse Fijnschilders'.
Afb. 36. Quirijnvan Brekelenkam, Pap etende oude vrouw, 1654.Paneel 68 x 57 cm. MOnchen,Afte Pinakothek.
Afb. 38. Jacob van Spreeuwen. Pap etende oude vrouwbijspinnewiel. Paneel 68 x 58 cm. Plaats onbekend.
Afb. 37. Abraham de Pape. Pap etende oude vrouw en oude man. Paneel 48,2 x 38,1 cm. Dublin, National Galaryof Ireland.
Afb. 39. Dominicus van Tol. Papeten de oude vrouw. Paneel 30 x 32 cm. Plaats onbekend.
Een greep uit de grond 30
24. Vrouw met vuurtest (een allegorie van de winter)
Afb. 40. Doek 91,4 x 71 cm, niet gesigneerd.
Waarschijnlijk geschilderd tussen 1650 en 1660. Southampton, Ga/lery. Gesar Pieterz (boetius) van Everdingen, 1617 -:t 1678 Alkmaar.
Art
Van Everdingen maakte zorgvuldig afgewerkte portretten, mythologische, religieuze en allegorische voorstellingen met veel verfijnde details. In 1648 en 1650 werkte hij mee aan de decoratie van de Oranjezaal in het Huis ten Bosch te 's Gravenhage. Men neemt aan dat dit schilderij deel uitmaakte van een vertoren gegane reeks van 4 seizoenen. De zegswijze: 'Wie het dichtst bij het vuur zit warmt zich het best", wat betekent: "Hij die het beste in de gelegenheid is zich van de omstandigheden te bedienen heeft ër ook het meeste voordeel van" is hier bijna lettertijk van toepassing. De vrouw zit een beetje gebogen met de handen boven een soort kooltiespan. Om nog meer van de warmte te profiteren ligt er een doek over haar handen. De kooltjespan die wij tonen dateert uit de tweede helft van de 18de eeuw. Hij is opgegraven in augustus 1990 achter het pand Rulstraat 27 door de heer J. Oomen. Onze pan is iets anders van vorm en formaat. Het is een grote, rond, wijd uitlopende kom met 2 oren, op 3 pootjes en met een teruggebogen platte kant. De pan werd zo voor het haardvuur gekanteld dat de rechtopstaande zijde plat op de grond kwam te rusten en de gloeiende kooltjes in de pan geschoven konden worden. Het is een groot soort vuurtest van typisch Oosterhoutse makelei. Hij diende, net als op het schilderij, om de handen te warmen of om reeds bereide gerechten warm te houden door een schaal op de pan te plaatsen.
Een greep uit de grond 31 ,
Het opgraven en restaureren is een zeer arbeidsintensieve taak. We zijn pas enkele jaren bezig. Daarom kunnen we nog niet alle aardewerk voorwerpen, identiek aan de afgebeelde, in de vitrine tonen. In de toekomst zal dat wel mogelijk zijn. 25. Naar de soepkokerij ('s winters)
Afb. 41. Aquarel, 1848.J. Ensing, 1819- 1894.
Op deze aquarel is een vrouw met haar zoonlje in de winter op weg naar de soepkokerij in de stad Groningen. Sinds 1812 hield de 'Inrichtingvoor spijsuitdeling' zich daar bezig met de leniging van de hongersnood onder de armen. Een paar keer per week werd een voedzame soep uitgedeeld. Deze soep haalde men in een zogenaamde voorraadpot. Sinds de 15de eeuw staan de potten al op een standring. Zeer sporadisch treffen we er een op 3 pootjes aan. Met een touw door de 2 omhooggebogen zware worstoren werd zo'n pot gemakkelijk draagbaar. In de 19de eeuw verschijnen ook voorraadpotten in de vorm van de toen populaire steengoed inmaakpotten, de zogenaamde 'keulse potten' uit het Rijnland. Zoals we kunnen lezen in 'Het verleden dat aan Oosterhout voorbijging' van C. Gorisse e.a. (1997) werd rond1850de helftvan de Oosterhoutsegezinshoofdenbedeeld. Sommigenhet hele jaar door, anderen tijdelijk.Deze bedeling werd georganiseerd door zes 'instellingen van weldadigheid': de Diaconie van de Hervormde Kerk, het BurgerlijkArmbestuur en de parochiële Armbesturen van Oosterhout, Dorst, Den Hout en Oosteind.
Een greep uit de grond 32
26. "Blikvanger"; metaal en metaaldetectie Metaal is vanaf zijn introductie in de Lage Landen aan het eind van de Nieuwe Steentijd (:f:2500 v. Chr.) niet meer weg te denken uit onze samenleving. Was het eerst nog schaars en als edelmetaal in gebruik voor sieraden en prestige voorwerpen, steeds meer drong het door in het dagelijks leven. Scherpe voorwerpen zoals messen, bijlen en pijlpuntenwerden in de steentijd van vuursteen vervaardigd. Aan het begin van de Ijzertijd (:f:700 v. Chr.) wordt het scherpe gereedschap inmiddels van metaal gemaakt. De sikkelvan de Middenakker is één van de laatste vuursteen artefacten uit de Late Bronstijd(hoofdstuk 7). Het ontstaan van metaalgaat al terug naar ongeveer7000jaar v. Chr., toen koperhoudend malachiet verwerkt werd tot sieraden en kleine naalden. Later werd het koper gegoten, zodat er meer mogelijkheden ontstonden. Omstreeks 1800 v. Chr. werden de eerste tinmijnen in gebruik genomen zodat ook brons gemaakt kon worden. Veelal werden hier werktuigen en wapens van gemaakt. Inde 7eeeuw voor Chr.deed het ijzerzijnintrede.Ookde Romeinenmaaktengretiggebruik van de vele metaalsoorten. Munten werden geslagen en sieraden, hoefijzers en mantelspelden volop geproduceerd.
Afb. 42. Ruiterspoor,circa 1480
Afb. 43. Zilveren vingertJoed, Amsterdam 1777 - 1811
Het makenvan voorwerpenzette zichdoorde eeuwen heen voortzodat we op de dag van vandaag te maken hebben met ontzettend veel voorwerpen en zeer uiteenlopende metaalsoorten en legeringen. Talloze voorwerpen hebben ooit het levenslicht gezien en zijn, nadat ze afgedankt waren, kapot of verloren gegaan zijn, in de aardbodem terecht gekomen. Daarnaast kunnen ze ook rechtstreeks op de stort gedeponeerd, achtergelaten, of bewusfbegraven zijn. Bijeen archeologische opgraving komen voorwerpen aan de oppervlakte, die vaak al eeuwen in de bodem hebben gezeten. Daar niet alles met het blote oog gevonden kan worden, zet men vaak een metaaldetector in om de metalen artefacten op te sporen. Vanaf de tweede wereldoorlog is de inzet van metaaldetectors in de gehele wereld toe genomen. Werden ze eerst nog gebruikt voor het opsporen van mijnen, nu wordt er gretig gebruik van gemaakt, door jong en oud, bij het vinden van munten en voorwerpen. Detectors worden ook gebruikt in de houtzagerij om vroegtijdigspijkers en bomscherven in beeld te brengen zodat de zaagbladen geen schade op zullen lopen. Verder zijn er functies bij beveiligingsdiensten. Door detector amateurs wordt gezocht op plaatsen waar mensen geld en voorwerpen verliezen, op het strand of recreatieterreinenbijvoorbeeld,maar ook op locatieswaar menvroeger samenkwam zoals op kermissen en rond oude zwembaden.
Een greep uit de grond
Afb. 44. Leerbeslag
paardentuig.
1870; bronzen mantelhaak,
1500; gordelsluiting
leeuwenkop,
33
1780.
Het meest wordt gespeurd op oude akkers meestal als de maïs er net is afgehaald. Vroeger werd het stal- en huisafval door de boeren op de akkers gegooid als een soort bemesting. In dat afval zaten vaak nog metalen voorwerpen zoals munten, bestek, vingerhoedjes. Ook wanneer er een opgraving plaats vindt op een akker waar veel metalen in de grond zitten en de bovenste laag zwart zand er wordt afgehaald en op een hoop gegooid, is er werk aan de winkel. Deze stort is niet erg interessant meer voor de archeoloog, maar des te meer voor de metaaldetectorist. Door de enorme variatie en de lange periode van 3000 jaar waarin metalen voorwerpen zijn verloren of begraven, is hier sprake van een zeer boeiende hobby die zijn bijdrage levert aan de Nederlandse en in ons geval aan de Oosterhoutse archeologie. 27. Het gerecht van Oosterhout
Afb. 45. Een terechtstelling.
De duivel ontfermt zich over de ziel van de man die in de kerkban is gedaan, terwijl de
andere man slechts door de wereldlijke overheid is gestraft. Saksenspiegel,.
Heidelbergse
handschrift
(1300 - 1315).
Oosterhout bezat in de Middeleeuwenen de vroegmodeme tijd de hoge jurisdictie, d.w.z. dat de Oosterhoutse schepenen het recht hadden lijfstraffen en zelfs de doodstraf op te leggen. De
Een greep uit de grond 34
meeste dorpen in de Baronie bezaten dit recht niet. Alleen Breda, Etten en mogelijk Burgst mochten ook misdadigerster dood brengen. De meeste dorpen in de Baronie bezaten alleen de lage jurisdictie: hieronder viel bv. het berechten van schade aangebracht door dieren op andermans akkers, lichte beledigingen etc. De middelbarejurisdictie of rechtsmacht had betrekking op het vellen van de doodstraf bij betrapping op heterdaad, het heffenvan zware boetes en het
toezichtovervoogdijen,maten,gewichten,wegenen rivieren12 .De'justitie'werdgewoonlijk gedaan op de Heuvel, voor het vrijheidshuis, waar ook de 'vierschaar'werd gespannen. Hier werden de misdadigersdus gebrandmer1
Afb. 46. Scherpe examinatie.
In 1699 werd Anthony Anthonissen Paduas, geboortig van Erp, in zijn gezicht geblakerd, de rechterhand afgehakt en zijn armen en benen velVolgens op 8 plaatsen geradbraakt(met een rad kapot geslagen). Daarna werd hij gewurgd. En dit alles voor een serie diefstallen en moord. Zo had hij ingebroken in een huis in de Laagstraat onder Dongen, te Oosteind bij Jan van Geel en bij Jan Vlam te Vrachelen, terwijl hij ook nog in Teteringen en Rijen inbraken had gepleegd. Een vrouw had hij bij Ginneken met een stok op haar slapen geslagen en velVolgens de keel doorgesneden. Ook bij Cleef had hij een vrouw helpen ombrengen. 12Borgers,Frans:De feodaliteit te Geetbets, Eigen Schoon en De Brabander XXXII (1949), p.63
Een greep uit de grond
35
Jan Hommans werd in 1721 de rechterhand afgekapt,veNolgens werd hij levend geradbraakt en tenslotte onthoofd. Daarna werd zijn lichaam op een rad geplaatst met de afgehouwen hand erboven. Hij maakte deel uit van een bende die onder andere een moord gepleegd had te Drongelen. In Rijen had Hommans ingebroken bij een schoenmaker en een lap leer gestolen. Zijn vrouw Anne Maria Vermeulen moest de executie van haar man aanschouwen, vastgeboden aan een paal, waarna ze werd gegeseld en gebrandmer1
groteen eenkleine.In 1659wasde halvegalgal velejarenomvergevallenen vergaan14 . Rond 1650 was er in elk geval al een andere galg, in de buurt van Galgenbos aan de Vijfeikenweg. Het Galgenbosch wordt tenminste al vermeld in 1654. Gezien de vermelding uit 1685 was er in dat jaar sprake van een nieuwe 'driecantige'galg. Hieraan konden meerdere misdadigers tegelijk worden opgehangen en dat gebeurde in dat jaar ook inderdaad. In 1732 werd de galg vernieuwd. In dat jaar was er een groot campement op de heideter plaatse van de huidige Frederiksbossen (ten oosten van Vijfeikenweg) en ook wel op de heide aan de westkant van die weg. Waarschijnlijk is de in 1732 nieuw opgerichtegalg zelden meer gebruikt. Op kadasterkaarten uit ca.1830 komt hij dan ook niet meer voor, nog wel op enkele manuscriptkaartenvan de Heidehoef uit 1769 en 1778 (Rijskarehief Den Haag, VTH 1665 resp.1666). De Heidehoef was oorspronkelijk in het bezit van de Heer van Breda en lag aan het eind van de Lange Dreef. In het begin van de 20e eeuw zat Luuk Mast op deze boerderij. Het gebouw is enkele decennia geleden afgebroken om plaats te maken voor industrie. Er hoorde oorspronkelijkeen uitgestrekt bosareaal bij. In 1778 lijkt het gebied rondom de galg wel beplantte zijn met bomen, in 1769 nog niet. Dat een galg in een bos stond lijkt niet goed mogelijk daar dit afbreuk deed aan zijn werking: schrik aanjagen aan de voorbijgangers. Op hun weg van Breda naar Dongen kwamende voerlieden en wandelaars eerst langs de Bredase galg in het Cadettenkamp en veNolgens langs de Oosterhoutse galg aan de Vijfeikenweg.
13Bronnen:Gemeente-archiefOosterhout,Criminele rol nr.113 over de jaren 1666-1717 nr.114 over de jaren 1718-1757 nr.115 over de jaren 1759-1805 Sententieboek over de jaren 1758-1805 Zie ook: Chr.Buiks: Misdaad en straf in Oud-Oosterhout, Mededelingenblad van de heemkundekring 'De Heer1ijkheidOosterhout' 15(1991), pp.1715-1720,waarin de hier genoemde veroordelingen ook zijn gepubliceerd. 14
Gem.Archief Oosterhout, nr. 107
Afb. 49. Recente situatie.
"
"--
Een greep uit de grond
37
Er zijn voor zover bekend zes kaarten waar de galg als driepalig bouwsel staat weergegeven. Daarnaast vond Broeders enkele venneldingen in het archief van de gemeente Oosterhout. Vergelijking van de verschillende aanduidingen leidt tot verschillende locaties die mogelijk verband houden met verplaatsingen van de galg in het gebied ten noordoosten van de Vijfeikenweg. Locatie 1 In het Rijksarchief Den Haag (VTH 1665 resp. 1666) bevindt zich een tweetal kaarten uit de tweede helft van de 18eeeuw (1769 en 1778) waarop de galg nauwkeurig staat aangegeven (afb. 47 en afb. 48). Op de kaart van 1778 ligt de galg in een bosperceel, iets wat in werkelijkheid nooit voorkwam; de galg moest van alle kanten goed zichtbaar zijn. Misschien wordt een oude locatie van de galg nog op deze wijze op latere kaarten aangegeven. Het is niet uitgesloten dat dit het 17eeeuwse of nog oudere galgenveld is. Op dit moment vinden we deze plek bij een wandelpad in een wat ouder (18eeeuws?) gemengd naald- en loofbos (afb. 49). Opvallend is dat de inmiddels verdwenen "Eijk Dijk" op beide kaarten voorkomt. In het huidige bos is deze weg door verschillen in de aanplant nog duidelijk te zien.
Afb. 50. Kaartmanuscript
1794, Katholieke
Universiteit
Brabant.
Een greep uit de grond 38
Locatie 2 De situatie van locatie 1 lijkt aan het eind van de 18eeeuw op een kaartmanuscript uit 1794 (KUB)inderdaad te worden tegengesproken (afb. 50). De galg is verder naar het noordoosten opgeschoven en ligt buiten het huidige Galgenbos. Merkwaardig is wel dat het nu ook hier in een bos lijkt te liggen. Een meer exacte locatie, zoals bij locatie 1, is van deze kaart niet af te leiden. Dan zijn er ook verschillende afbeeldingen op 17eeeuwse kaarten (Blaeu, Tirion) waarbij de cartograaf soms teruggrijpt op kaartmateriaal uit de eerste helft van de 17eeeuw (afb. 51 en afb. 52). Met behulp van een kaart van Nicolaas Visscher 11(1649 - 1702)kunnenwe Blaeuen Tirion beter begrijpen (afb. 53). Het tracé van de latere Vijfeikenweg laat zich bij Visscher gemakkelijk volgen: van de wegen rond de "Blaukamer", het latere st. Catharinadal in zuidoostelijke richting naar de herberg "de Vijf Eyk". Bij Blaeu en Tirion ligt parallel aan de oostzijde een weg waaraan bij een splitsing de galg is gesitueerd. Deze splitsing moet bij het eind van de Brede Heistraat liggen. Naar het zuiden loopt deze via de huidige Moerskensdreef en de Rijenseweg naar Rijen. Broeders vond een tekst (RAOTH 301, fol. 89VSO) van 7 februari 1654 dat de plaats van de galg preciseert: ses loop(ensae)t zaeijlant gelegen aent Galgenbosch teijnde de Breede Heijstraet ..... Gedurende de 17eeeuw lag de galg dus aan het eind van de Brede Heistraat bij het Galgenbosch, een positie die overeenkomt met Blaeu en Tirion. Andere bronnen (1654 en 1655) noemen ook de galg "aen't" maar ook "int" Galgenbosch (Broeders 1999). Op een andere 17eeeuwse kaart is waarschijnlijk de Eijk Dijk, die bij locatie 1 op een aantal kaarten te zien was en later verdween, aangegeven. De cartograaf en uitgever Frederik de Wit geeft een verbinding van het eind van de Brede Heistraat met de huidige Vijfeikenweg (afb. 54). Wordt de galg van Blaeu en Tirion op De Wit geprojecteerd dan moet locatie 2 meer in het noordoostelijk deel gezocht worden, daar waar de voormalige Eijk Dijk en de Brede Heistraat bij elkaar in de buurt kwamen. Mogelijk valt de locatie met de plaats op de KUB kaart samen. Een nauwkeurige plaats is evenwel in het huidige terrein niet meer aan te geven. Samengevat is er waarschijnlijk sprake van meerdere locaties waarbij locatie 1 mogelijk vooraf gaat (1ehelft 17eeeuw) aan locatie 2 (2ehelft 17eeeuw tot 1geeeuw). De reden van verplaatsing kan gelegen hebben in de bebossing van percelen (plantage). De Eijk Dijk is mogelijk bij deze bosaanleg opgeofferd waarbij zijn functie door een nieuw wegenstelsel, waaronder de "Nieuwe Baan van Dongen op Breda", de huidige Plantagelaan, werd overgenomen. Opmerkelijk is dat deze oude Eijk Dijk nog altijd in de bosaanplant en de perceelscheidingen te zien is (afb. 55). Het vormt in de 1ge en 20e eeuw de scheiding tussen het "Galgenbosch" en het "Mikkebosch" meer zuidelijk. Het "Staakenbosch" aan de noordzijde van het Galgenbosch maakte plaats voor een industrieterrein. Hoewel de exacte plaats of plaatsen van de galg niet met zekerheid kunnen worden aangewezen heeft de studiewerkgroep "Het geregt van Oosterhout" een geschikte plaats gevonden om o.a. door middel van een tekstpaneel het geregt van Oosterhout en de galg van weleer opnieuw tot de verbeelding te laten spreken. Het aandenken staat aan een wandelpad in het Mikkebos dicht bij de grens die de voormalige Eijk Dijk vormt met het Galgenbos.
Een greep uit de grond 39
Afb. 51. Kaart Blaeu. 1-,e eeuw.
Afb. 52. Kaart van Isaak Tirion gemaakt door J. Keizer 1739.
Een greep uitde grond 40
~ 'f"'\",/.L.
.
-
/
/
iJl'(' ...
.
Een greep uit de grond
Afb. 55. Kaart Falkplan
1996. Met zwarte punt links: galg locatie 1. Zwarte punt rechts: mogelijke
locatie 2.
41
Een greep uit de grond 42
30. Het bestek van de nieuwe galg van 1734
Conditien ende voorwaarden mits welke ende waar op, soo zijn van meijninge de Heeren officier ende schepenen der vrijheijtoosterhout, aanden minstdoende te besteeden het maken ende leveren van een nieuwe drie steijle galge ofte gerigt inde heijde ende dat op de volgende conditien. Den aannemer zal zijn bedongen loon ontvangen op vercregene ordonnantie van haar Ed agtbaere inden aanstaande jaare 1735. Den aannemer zal voort naarkomen van dit besteck moeten stellen terstondt twee goede ende suffisante Borgen die ider een voor al en in solidium sullen moeten staan als aannemer principaal onder renuntiatien van de benefitien ordinis devisionis et excussionis de Borgen na regten competeerende haar vanden effecten vandien houdende voor onderrigt. Eerst sal den aannemer moeten leveren ten zijnden kosten drie eijke steijlen lank 25 voet en 14 duijm vierkant gesont hout sonder wan oft spiint, dan sal den aannemer deselve ordentelijk gelijk moeten behacken en schaven, voorts sal den aannemer deselve moeten regten en die inde gront stellen vijff voeten sulcx dat boven grondt sal moeten weesen 20 voet. Nog zal den aannemer op iderenb steijl . moeten malken eenen ordentelijken kop van eijken hout in voegen dat het onderste bladt vanden kop eenen halven duijm buijten den steijl sal moeten werken
soo danigdat het onderste werk daar
Een greep uit de grond 43
reijs verbeuren drie guldens dé eene helft voorden Heere officier en d' andere voorden armen en ander hout inde plaats te leveren. Te strijken vijf( guldens, betaalt door den substituut ontfanger, J.Zeijlmans. (hiervoor een ordonnantie geschreeven) Ingeset bij Willem Timmers voor hondert vier-ent-negentig guldens. Habet slag den selven Timmers voorde voornoemde somme. BL Cornelis Cornelisse Brouwe~ Dirk Timmers Aldus gedaan ende het voornoemde werk publiecq ende voor alle man aan minstdoende besteet, naar voorgaande
publicatienop den VrijeijtsHuijsse\den2e JulyPresent Hendrick Struijk, Willem van Rincxt, Dirk de Vries en Lambertus Ruijssenaars, schepenen. Is tot een fooy geaccordeert te betalen vijf( gulden te verteeren bij Jan vander Dussen.
Afb. 56. Impressie van de galg uit 1734.
Een greep uit de grond
45
31. Literatuur Ach lieve Tijd,Tien eeuwen Groningen en de Groningers, Zwolle, Waanders, 1984. Adriaenssen, L.F.W.: Non omnia possumus omnes, Genealogie van het geslacht Van den Nuwenhuysen, 1400-1800, Den Bosch (1988), p.170 Beex,GAC., 1978: Archeologisch overzicht der gemeente Oosterhout, Brabants Heem 30,91-98. Borgers,Frans:De feodaliteit te Geetbets, Eigen Schoon en De Brabander XXXII (1949), p.63 Bosscha Erdbrink, D.P. 1992: Dogs long gone: certain fossiIs cranial remains. Proceedings Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 95 (1). 1-24. Buiks,Chr.: De kleuren van het vee in de 17e en 18e eeuw, Mededelingenblad van de heemkundekring'De Heerlijkheid Oosterhout', 22(1998), p.2754 Buiks,Chr.: Misdaad en straf in Oud-Oosterhout,Mededelingenblad van de heemkundekring 'De HeerlijkheidOosterhout' 15(1991), pp.1715-1720 Champion, T.H. e.a., 1984: Prehistoric Europe. Londen. Clutton-Brock, J., 1969: The origins of the dog. Brothwell and Higgs. Science in Archaeology. Bristol. 303-309. Dijk, N.S., 1996: Weststad 111,een lege vlek? Rapport vooronderzoek. Dijk, N.S., 1997: Wie er eerder zaten op Den Hout. Archeopraat 4.
Dijk, N.S., 1997: De principaelste neeringe. Archeopraat 5. Dijk, N.S. en Chr. Buiks: De Heikant, Mededelingenbladvan de Heemkundekring 'De Heerlijkheid Oosterhout'(1999), nr.2 Gijn, A.L. van, 1988: De glans van het gebruik. Gebruikssporenonderzoek aan vuursteen. Natuur en Techniek, jaargang 56 nr. 9, 110-121.
Gorisse, C., M.Trommelen en B. Oudenhove: Het Verleden dat aan Oosterhout voorbijging, Oosterhout, Signifikant, 1997. Groenweg, G.: Bergen op Zooms Aardewerk, Waalre, Stichting Brabants Heem, 1992. Heinrich, 0., 1975: Zur Frage der Rassenbildung bei Prähistorischen Haushunden. A.T. Clason (ed), Archaeozoological Studies. Amsterdam/Oxford. 352-357. Hemmy Clevis e.a.: Assembied Articles dl. 11,Antwerpen,
1995.
IJzereef, G.F., 1981: Bronze Age Animal Bones from Bovenkarspel. The excavation at Het Valkje. Nederlandse Oudheden 10. Amersfoort.
IJzereef, G.F., F.J. Laarman en R.C.G.M. Lauwerier, 1989: Animal Remains from the Late Bronze Age and the Iron Age found in the Western Netherlands. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 39.257-267. Jong, Th. de, 1998a: IJzertijddieren in de Hoefgraaf te Nuland. ArcheoService Rapport 5. Eindhoven. Jong, Th. de, 1998b. Topstukken uit de diepte. Prehistorische dierenresten uit Noord-Brabant. Cranium. Tijdschrift van de werkgroep Pleistocene Zoogdieren 15-2. Utrecht. 84-110.
Een greep uit de grond 46
Kleij, P., 1995, Oosterhouts aardewerk, in: Assembied Articles 2 Symposium on Medieval and Post-Medieval Ceramics: 101-128, Antwerpen I Nijmegen I Zwolle. Kleyn, J. de: Volksaardewerk in Nederland sedert de late Middeleeuwen, Lochem/Gent, de Tijdstroom, 1986. Klijn, E.M.Ch.F.: Loodglazuur Aardewerk in Nederland, Arnhem, Nederlands Openluchtmuseum, 1995. Larsson, L., 1990: Dogs in Fraction-Symbols in Action. P.M. Vermeersch en P. van Peer (eds). Contributions to the Mesolithic in Europe. Leuven. 153-160. Lauwerier, R.C.G.M., en G.F. IJzereef, 1994. Vee en vlees in de nederzettingen in Oss-Ussen (800 v.Chr-250 Na Chr). C. Schinkel. Zwervende erven. Bewoningssporen in Oss-Ussen uit Bronstijd, IJzertijd en Romeinse tijd. Opgravingen 1976-1986. Utrecht. 233-243. Leenders, K.HAW., 1996: Van Turnhoutervoorde tot Strienemonde. Onginnings en nederzettingsgeschiedenis van het noordwesten van het Maas - Schelde - Demergebied. 4001350. Een poging tot synthese. Zutphen. Lentig, J.J. e.a.: Schans op de Grens; Bourtanger Bodemvondsten 1580 -1850, Sellingen, Stichting Vesting Bourtange, 1993. Nachtsheim, H.: Vom Wildtier zum Haustier, Berlin und Hamburg, 1949. Roymans, N. en H. Fokkens, 1991: Een overzicht van veertig jaar nederzettingsonderzoek in de Lage Landen. In: H. Fokkens en R. Roymans (red.): Nederzettingen uit de bronstijd en de vroege ijzertijd in de lage landen; Nederlands Archeologische Rapporten 13. Amersfoort, 1-19. Scheen, PA: Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars, Den Haag 1969. Sluijter Eric J. e.a.: Leidse Fijnschilders: van Gerrit Dou tot Frans Mieris de Jonge 1630 - 1760, Zwolle, Waanders, 1988. Stadhouders, H.: Geschiedenis Bijenhoudersgilde te Oosterhout, Mededelingenblad van de heerlijkheid Oosterhout 12 (1988), nr.3, p.1187-1191 Verhagen, A. en A. Chambon, 1995: Speuren naar het onverklaarbare. Archeologie in het Maasdal. Empel/Gewande. Wijngaarden-Bakker, L.H. van, en G.F. IJzereef, 1977: Mittelaltliche Hunde aus den Niederlanden. Zeitschrift für Saugetierkunde 42. Hamburg/Beriin. 13-36. Winkier Prins van de Kunst, dl. I, Amsterdam, Elsevier, Brussel. Wright, Chr.: Nederlandse schilders van de zeventiende eeuw, De Bilt, Cantecleer, 1980.