B E R O E P S O P L E I D I N G
A L L R O U N D
Z W E M B A D M E D E W E R K E R
Een greep uit het lesboek ONTWIKKELING IS VERANDERING .............................................................................67 Algemeen ............................................................................................................................................67 Ontwikkelingsgebieden ........................................................................................................................68 HET LEREN (BEWEGEN) VAN JONGE KINDEREN ........................................................................ 70
Een aantal belangrijke aspecten ...........................................................................................................70 MOTORISCH LEREN...................................................................................................................... 72
Belangrijk.............................................................................................................................................72 DE LESGEVER ................................................................................................................................ 74
Informatie............................................................................................................................................74 Weet je nog.........................................................................................................................................75 Differentiëren.......................................................................................................................................76 BEGELEIDEN ................................................................................................................................. 77 ORGANISATIEVORMEN................................................................................................................ 78 AANBIEDINGSVORMEN................................................................................................................ 79 OPSTELLINGEN............................................................................................................................. 80 DE ZWEMLES IN PRAKTIJK.......................................................................................................... 81 ORGANISATIE VAN DE ZWEMLESSEN ....................................................................................... 136
Organisatorische randvoorwaarden ....................................................................................................136
1
2
D A G
4
O N T W I K K E L I N G / H E T ( L E R E N ) B E W E G E N / M O T O R I S C H L E R E N / R O L L E S G E V E R / B E G E L E I D E N / O R G A N I S A T I E V O R M E N / A A N B I E D I N G S V O R M E N / O P S T E L L I N G E N
ONTWIKKELING IS VERANDERING Algemeen Elk mens ontwikkelt zich vanaf de geboorte. Deze ontwikkeling kenmerkt zich door veranderingen: • Lichamelijke veranderingen • Veranderingen in denken en spreken • Veranderingen in bewegingen • Veranderingen in contacten met medemens Deze ontwikkeling duurt het hele leven en vormt de mens tot een uniek individu met eigen kenmerken. Ontwikkeling wordt bepaald door...
Aanleg Te verdelen in algemene eigenschappen (die ieder mens heeft) en individuele eigenschappen (die je erft van je ouders)
Omgeving Bestaat uit mensen en dingen en hun onderlinge verbanden: dit heet:
Cultuur Komt tot uitdrukking in gebruiken, taal enz. Belangrijk bij de ontwikkeling zijn de opvoeding en de ervaringen. Er is daarbij een relatie tussen aanleg en omgeving. Wanneer een kind groeit en ouder wordt ontwikkelen zich de in aanleg aanwezige factoren. Dit heet rijping. Rijpingsprocessen Op de volgorde van rijping kunnen we weinig invloed uitoefenen maar door het aanbieden van juiste prikkels uit de omgeving zal de rijping gestimuleerd worden.
67
O P L E I D I N G Z W E M I N S T R U C T E U R Z W E M H O O F D S T U K 6 H E T H O O F D T R A J E C T
A B C
Ontwikkelingsgebieden • • •
Motorische ontwikkeling (beweging, motoriek) Cognitieve ontwikkeling (denken, begrijpen van omgeving) Sociaal-emotionele ontwikkeling (eigen persoonlijkheid en relaties)
Motorische ontwikkeling Alle bewegingen hebben te maken met de motorische eigenschappen van de mens: Coördinatie Ontwikkeling van grof naar fijn.
Lenigheid
Bepaald door rekbaarheid van spieren e.d.
Snelheid
Hangt ook samen met de leeftijd.
Kracht
Spierkracht wordt groter door groei maar ook door training.
Uithoudingsvermogen
O.a. afhankelijk van bloedsomloop. Trainen!
Cognitieve ontwikkeling Cognitie heeft te maken met de kennis die iemand heeft. Het beslaat het hele proces van denken dat wordt beïnvloed door het opnemen en verwerken van informatie (door ervaring) en bepaalt de betekenis van de werkelijkheid. Concreet en abstract Door bewustwording ontwikkelt zich het omgaan denken met betekenissen en wordt abstract denken mogelijk.
Taal
Er moet een koppeling groeien tussen klanken (woorden) en het beeld dat daarbij hoort. Belangrijk is dat je als lesgever weet wat je deelnemer (met name het kind) begrijpt.
Kennis van het lichaam
Heeft te maken met het besef over de grootte van het lichaam, kennis van lichaamsdelen en de plaats in de ruimte van het lichaam. Als lesgever moet je weten dat jonge kinderen nog niet voldoende weten waar zich verschillende lichaamsdelen zich in de ruimte bevinden. Zeker niet in een nieuwe situatie, bijvoorbeeld in het water.
Aandacht en concentratie
Heeft te maken met de mogelijkheid om prikkels te selecteren (aandacht) om zo alleen de prikkels te gebruiken die nodig zijn of gewenst (concentratie) om iets te leren. Bij jonge kinderen kost het richten van aandacht nog veel inspanning. Zorg daarom voor voldoende afwisseling.
68
B E R O E P S O P L E I D I N G
A L L R O U N D
Z W E M B A D M E D E W E R K E R
Sociaal-emotionele ontwikkeling De sociale ontwikkeling is de ontwikkeling van een relatie met de mensen uit je omgeving. In samenhang daarmee ontwikkelt je eigen persoonlijkheid. Dit is een deel van je emotionele ontwikkeling.
Sociale omgeving
Vanuit een veilige sociale omgeving groeit een kind naar zelfstandigheid, zelfbewustzijn en zelfvertrouwen.
Zelfvertrouwen/faalangst
Bij het ontwikkelen van zelfvertrouwen leert het kind plezier hebben in de effecten die zijn gedrag heeft op de omgeving (waardering). Wanneer die waardering ontbreekt kan een kind een negatief zelfbeeld krijgen (ik kan niets goed doen) en kan zich faalangst ontwikkelen.
Motivatie
Vanuit een goed zelfvertrouwen gaat een kind zelf op zoek naar nieuwe uitdagingen: intrinsieke motivatie. Stimulans vanuit de omgeving noemen we extrinsieke motivatie. Deze is minder sterk dan motivatie van binnen uit.
69
O P L E I D I N G Z W E M I N S T R U C T E U R Z W E M H O O F D S T U K 6 H E T H O O F D T R A J E C T
A B C
HET LEREN (BEWEGEN) VAN JONGE KINDEREN Om je zwemlessen effectief te laten verlopen is het belangrijk om te weten hoe jonge kinderen leren. Dan kun je namelijk de inhoud en presentatie van je les daar optimaal op aanpassen.
Een aantal belangrijke aspecten • • • • • •
Veilige omgeving Onbewust ervaren Imitatie Leren in totalen Succeservaring opdoen Hebben geen idee van…
Ze leren alleen in een veilige omgeving • Absolute veiligheid, dus geen gevaarlijke materialen etc. • Dit betekent vooral ook dat zij moeten kunnen vertrouwen op de lesgever. Daarom bij voorkeur een vaste lesgever en de lesgever is veel in het water. • Veilig gevoel door oefeningen op individueel niveau, maar ook door het vroegtijdig oefenen van survival wat leidt tot zelfredzaamheid en dus tot zelfvertrouwen. Ze leren door ( onbewust) ervaren • Verbale instructie en gebaren van lesgevers kunnen moeilijk worden omgezet naar juiste bewegingsuitvoeringen. Zij leren beter en makkelijker door het opdoen van eigen bewegingservaring. • Bij de zwemles zullen zij dus o.a. veel ervaring op moeten kunnen doen ten aanzien van stuwen en weerstand. Zo ontwikkelen zij watergevoel waardoor het aanleren van de zwemslagen makkelijker zal verlopen. • De ervaringen moeten veelzijdig zijn, alle basiselementen moeten geïntegreerd aan bod komen. • Veel bewegen, veel ervaren, veel leren; dus de zwemles moet een actief karakter hebben, veel werken en minder organisatie. • Ze leren door ervaring op ervaring, klittenband op klittenband. • Een ervaring ‘vergeten’ (niet aanbieden) leidt tot een probleem in de opleiding en dus een langere leerweg. Ze leren door imiteren • Jonge kinderen leren goed door imitatie, het nadoen van een goed voorbeeld is een machtig leermiddel. Gebruik bij voorkeur het voorbeeld van een medeleerling want dat is beter op maat. Laat het voorbeeld in een langzamer tempo zien dan de werkelijkheid ( behalve als het tempo zelf gedemonstreerd wordt). Het voorbeeld moet in het juiste vlak getoond worden. • Licht heterogene groepen hebben daarom de voorkeur.
70
B E R O E P S O P L E I D I N G
A L L R O U N D
Z W E M B A D M E D E W E R K E R
Ze leren in totalen • Jongen kinderen zijn niet of nauwelijks in staat om deeloefeningen samen te voegen tot een combinatie oefening. • Stapjes op weg naar een einddoel worden ervaren als op zichzelf staande oefeningen en dragen dus niet of nauwelijks bij tot het leren van dat einddoel. • Voorbeeld voortraject: Onder water gaan is onder water gaan! Opstapeling van oefeningen als neus in het water, oor in het water, kin in het water enz. worden niet ervaren als stapjes op weg naar hoofd onder water, maar als op zich staande zaken. Derhalve kunnen die stapjes rustig overgeslagen worden en uitdagingen worden aangeboden waarmee totale onderwaterervaringen worden uitgelokt. • Voorbeeld hoofdtraject: bij het aanleren van een combinatie zwemslag moet zo snel mogelijk met de totale zwemslag worden geoefend. Deeloefeningen bij bijvoorbeeld de schoolslag ( zoals het apart oefenen van de beenslag en daarna apart oefenen van de armslag) blijken bij het gaan oefenen van de combinatie niet van nut geweest. De deeloefeningen zijn als separate bewegingen ervaren en zijn door jonge kinderen niet of nauwelijks te combineren. Daarom zijn die deeloefeningen ook te zien als verloren tijd. • Als men de schoolslag als laatste te leren slag aanbiedt dan heeft het kind al zoveel klittenband ervaringen dat de leerweg relatief kort is voor de ogenschijnlijk moeilijke zwemslag. Ze hebben geen idee van…. • Ten aanzien van de cognitieve ontwikkeling is het handig om te weten: • Ze hebben nog weinig lichaamsbesef, bijvoorbeeld waar zitten mijn hakken? Wanneer zij zich in het water bevinden is dit nog moeilijker. • Ze kunnen hun lichaam nog moeilijk plaatsen in de ruimte en hebben nog maar beperkt besef van begrippen als voor, achter, opzij, onder, enz. • Pas je taal aan. ‘Tenen naar buiten’, vertalen zij als ‘tenen op het grasveld’. • Sluit aan bij de belevingswereld / actualiteit van jonge kinderen. Pipo is niet meer ‘in’, dus Pipovoeten maken zegt ze niets. Succeservaringen • Succeservaringen zijn een heel wezenlijk onderdeel van het leren. Elke les zonder nieuwe (grote of kleine) succeservaring is voor de leerling een verloren les. • Ook voor de lesgever een verloren les want er is geen klittenband gelegd om verder op te plakken. • Organisatie en inhoud van de les moeten dan ook zodanig zijn dat de lesgever in staat is om individuele leerhulp te geven aan het kind dat nog geen succeservaring gehad heeft. • Succeservaringen zijn de sleutel tot echt plezier. Jonge kinderen hebben van nature plezier in leren!
71
O P L E I D I N G Z W E M I N S T R U C T E U R Z W E M H O O F D S T U K 6 H E T H O O F D T R A J E C T
A B C
MOTORISCH LEREN Het maken van een beweging wordt aangestuurd door het zenuwstelsel dat prikkels stuurt naar de spieren. Deze prikkels zijn een gevolg van informatie vanuit alle zintuigcellen -gevoelens m.b.t. de aangeboden leersituatie waarin bewogen moet worden. Tijdens de beweging wordt informatie naar de hersenen gestuurd vanuit het lichaam (intrinsieke informatie), of vanuit de omgeving (extrinsieke informatie). Feedback Na afloop van de beweging wordt informatie over de uitvoering of resultaat naar de hersenen gestuurd. Door deze feedback kan de beweging de volgende keer beter worden uitgevoerd. Dit is dus belangrijk voor het motorisch leerproces. Leren Leren is een proces waarbij blijvende gedragsveranderingen ontstaan. Leerproces in 3 fasen
Ervaren en experimenteren
Kennismaking + uitproberen + feedback. Het accent ligt op het opdoen van ervaring. Globaal en geen technische eisen. De lesgever arrangeert een optimale lessituatie; observeert; verandert waar nodig de situatie en stimuleert.
Oefenen en aanleren
Accent op goed leren en verbeteren van de techniek van de beweging. Feedback van de lesgever is erg belangrijk. Er mogen geen foute bewegingen worden aangeleerd. De lesgever arrangeert een optimale lessituatie ; observeert; geeft voorbeelden/aanwijzingen-/correcties; verandert waar nodig de situatie en stimuleert.
Automatiseren en toepassen
Door het veelvuldig oefenen, het verzwaren en het verbinden van de beweging kan deze voortaan in alle situaties worden uitgevoerd. Het gedrag is blijvend veranderd. Wanneer een beweging geautomatiseerd is heb je klittenband om de volgende oefening aan te bieden. De lesgever arrangeert een optimale lessituatie; observeert; geeft vrijwel geen voorbeelden/aanwijzingen/correcties meer; verandert evt. situatie en stimuleert.
Belangrijk Elke te leren nieuwe vaardigheid doorloopt deze 3 fasen. De lesgever dient zijn onderwijs daarop af te stemmen
72
B E R O E P S O P L E I D I N G
A L L R O U N D
Z W E M B A D M E D E W E R K E R
Het leren van een beweging is natuurlijk altijd afhankelijk van de ontwikkelingsfase waarin een kind zich bevindt op sociaal-emotioneel, motorisch en cognitief gebied. Aangezien kinderen die op zwemles komen veelal jong zijn - 4 tot 5 jaar - zul je als lesgever goed moeten weten hoever deze kinderen zijn in hun ontwikkeling. De manier waarop zij leren is namelijk wezenlijk anders dan bij 7 tot 8 jarigen!
73
O P L E I D I N G Z W E M I N S T R U C T E U R Z W E M H O O F D S T U K 6 H E T H O O F D T R A J E C T
A B C
DE LESGEVER De rol van de lesgever in relatie met de drie fases van motorisch leren is hiervoor al beschreven. Uiteraard heeft de lesgever meer taken/rollen. Dat maakt het vak zwemonderwijzer mede zo boeiend en veelzijdig, maar ook zo moeilijk. De lesgever is behoorlijk bepalend voor de kwaliteit van de les. Hij beïnvloedt de les door de keuze van leerinhouden; de informatie die hij geeft maar ook door de organisatievorm waarvoor hij kiest. Hij bepaalt mede het gevoel van veiligheid door zijn wijze van aanpak/houding en interactie met de kinderen.
Informatie De deelnemer krijgt op twee manieren informatie:
Extrinsiek Van de lesgever of andere personen (mede leerling/ouders)
Intrinsiek Vanuit zichzelf door te kijken, luisteren en/of voelen De lesgever geeft op 3 momenten informatie over de uit te voeren beweging • Vooraf • Tijdens • Aansluitend
Voorafgaand Wat gaan we doen en hoe gaan we het doen. Verbaal (uitleg) of visueel (voorbeeld) . Weet je nog, bij jonge kinderen, voorbeeld leerling!
Tijdens De leerling krijgt informatie over hoe de beweging eruit ziet door de aanwijzingen van de lesgever ( verbaal) of door gebaren van de lesgever (visueel). Vanuit de zintuigen krijgt hij intrinsieke informatie over de beweging. Weet je nog, jonge kinderen leren door het opdoen van (on-)bewuste bewegingservaring. Het is dus heel belangrijk voor jou om tijdens het uitvoeren van de beweging er voor te zorgen dat deze niet fout gaat omdat het kind anders deze intrinsieke informatie opslaat als de manier waarop deze beweging uitgevoerd moet worden.
Aansluitend De leerling moet feedback krijgen over de uitvoering en het resultaat van de beweging zodat die de volgende keer beter, sneller of mooier uitgevoerd kan worden.
74
B E R O E P S O P L E I D I N G
A L L R O U N D
Z W E M B A D M E D E W E R K E R
Informatie naar de leerling kan in de vorm van.. • Complimenteren Vertel wat goed ging in de uitvoering en dat je tevreden bent over het resultaat. Dit geeft zelfvertrouwen. Weet je nog , jonge kinderen leren door het opdoen van succeservaringen. Elke les zonder succeservaring is een verloren les. •
Corrigeren Dit kan o Klassikaal Voor alle leerlingen dezelfde correctie. In praktijk heeft dit weinig zin want het komt zelden voor dat alle leerlingen dezelfde fout maken. o Individueel Per leerling verschillend corrigeren op de fout die door die leerling wordt gemaakt.
Aanwijzingen Dit zijn tips die de beweging ten goede komen en voor iedereen juist zijn (bv: sluit de benen snel en krachtig / bij het onderwater zwemmen steeds een beetje lucht uitblazen) Wanneer dit leidt tot het geven van verschillende opdrachten noemen we dit
niveau differentiatie. Zorg dat je niet teveel informatie geeft, beter is het om slechts één aspect te belichten. De kunst is het de juiste informatie te geven - de prioriteit te vinden. Nog beter is het wanneer je de les zo organiseert dat er ruimte is voor individuele leerhulp, bijvoorbeeld door het werken in groepjes waarbij steeds een aantal kinderen zelfstandig opdrachten uitvoert en er daardoor minder kinderen zijn die aanwijzingen moeten krijgen.
Aanbieden van informatie • Zorg ervoor dat de informatie niet te moeilijk of te lang is. • Zorg dat er contact is met de leerling alvorens informatie te geven. Dit kan door het maken van oogcontact en het roepen van de naam. • Zorg dat de organisatie van je les dusdanig is dat je alle leerlingen kunt bereiken. • Zorg ervoor dat de leerling de oefenstof kan en wil uitvoeren, dus sluit aan bij het niveau, waarbij je niet mag vergeten ook de leerling uit te dagen tot het maken van nieuwe stappen, dus boven niveau! • Gebruik waar mogelijk ook gebaren. Weet je nog Jonge kinderen hebben geen idee van... Cognitie is nog niet dermate ontwikkeld dat zij weten hoe hun lichaam zich in de ruimte bevindt. Sluit aan bij de taal van het kind. Maak gebruik van de onbevangenheid van het kind door het uit te dagen en zo ook boven niveau te werken.
75
O P L E I D I N G Z W E M I N S T R U C T E U R Z W E M H O O F D S T U K 6 H E T H O O F D T R A J E C T
A B C
Differentiëren Wanneer je de groep opdeelt in aparte groepjes met aparte opdrachten kun je dat om verschillende redenen doen: • Niveau differentiatie Omdat er grote verschillen in vaardigheden zijn binnen de groep • Interesse differentiatie Wanneer er verschil in interesse is maar ook wanneer er bijvoorbeeld te weinig materiaal is. • Differentiatie voor lesintensiteit Door de groep op te splitsen tijdens de aanleerkern (waarbij aanwijzingen gegeven moeten worden) en een deel van de kinderen dan zelfstandig te laten oefenen met vaardigheden die zij al aardig beheersen kan de lesintensiteit hoog blijven.
76
B E R O E P S O P L E I D I N G
A L L R O U N D
Z W E M B A D M E D E W E R K E R
BEGELEIDEN Een goede sfeer in de les draagt bij aan het plezier en de effectiviteit van de les. De lesgever kan dit bereiken door zijn houding, door het geven van complimenten en door variatie in zijn lessen te brengen. Belangrijk hierbij is het maken van persoonlijk contact. We hadden al gezien dat bij jonge kinderen het leerproces sterk wordt beïnvloed door de relatie tussen lesgever en leerling: zonder vertrouwen is er geen gevoel van veiligheid en ontbreekt de basis om iets te leren. Angst Om goede begeleiding te kunnen bieden moet de lesgever ook om kunnen gaan met angstige deelnemers. Angst is een emotie die een reactie is op een bedreiging. Belangrijk! • Angst herkennen in gedrag en lichamelijke en geestelijke kenmerken. • Vormen van angst: Drempelvrees, claustrofobie, scheidingsangst, watervrees, hoogtevrees, verdrinkingsangst, faalangst en angst voor objecten of voor de lesgever of andere leerlingen. Probeer als lesgever jezelf te trainen in de omgang met angst. Vaak is invoelend vermogen een sleutelwoord hierin. Als lesgever kun je het volgende doen.. • Zorg altijd voor een gevoel van veiligheid. Ben in de buurt! • Neem angst serieus, erken en bespreek het. • Geef haalbare opdrachten en moedig de leerling aan om toch stapjes te nemen. Blijf proberen om uit te dagen!
77
O P L E I D I N G Z W E M I N S T R U C T E U R Z W E M H O O F D S T U K 6 H E T H O O F D T R A J E C T
A B C
ORGANISATIEVORMEN Tijdens de lessen kan gekozen worden voor verschillende vormen.
Afgebakende vakken
Vaak gekozen vorm voor zwemles waarbij verschillende groepen leerlingen van verschillend niveau hun ‘eigen vak’ gebruiken.
In de breedte van bassin
Wanneer de leerlingen nog niet zo’n grote afstand kunnen of mogen overbruggen.
In lengtebanen
Wanneer het doel is om door het zwemmen van lange afstanden de conditie te verbeteren.
Bewegingsbaan
Ook wel parcours genoemd. Dit is een aaneenschakeling van oefeningen in vaste volgorde, bijvoorbeeld het oefenen voor diploma zwemmen.
Stuurkaarten
Geplastificeerde kaarten met tekst en tekening. Te gebruiken om kinderen zelfstandig te laten oefenen. Indien deze kaarten goed zijn vervangen ze de lesgever als degene die de situatie op gang brengt door de informeren/organiseren.
Circuit
Er worden verschillende opdrachten op verschillende plaatsen in het bad uitgevoerd. De lesgever bepaalt hoelang en na die periode schuiven alle deelnemers in vaste volgorde door.
Methodisch keuzeprogramma
Zelfde als circuit alleen bepalen nu de deelnemers zelf welke opdrachten zij uitvoeren.
78
B E R O E P S O P L E I D I N G
A L L R O U N D
Z W E M B A D M E D E W E R K E R
AANBIEDINGSVORMEN Spel
Wordt in groep uitgevoerd en biedt de mogelijkheid om oefenstof op een plezierige manier te beleven.
Wedstrijd
Vooral gericht op leveren en meten van prestaties. Dit kunnen vergelijkingen zijn met medeleerlingen, maar ook met zichzelf.
Open opdracht
Uitvoeringswijze is vrij. Er worden geen correcties gegeven. Doel is om deelnemers de kans te geven zelf ervaring op te doen met oefenstof.
Gesloten opdracht
De uitvoeringswijze wordt duidelijk omschreven. De technische uitvoering is belangrijk. Daar wordt ook op gecorrigeerd.
Fantasievorm
Hierbij is de opdracht als het ware verstopt in een verhaaltje dat de deelnemer moet prikkelen tot het uitvoeren van bewegingen
Aanbiedingsvormen kun je combineren. Voor jonge kinderen is de fantasie vorm; de open opdracht en spelvorm zeer geschikt in de eerste fase van de opleiding oftewel in het voortraject.
79
O P L E I D I N G Z W E M I N S T R U C T E U R Z W E M H O O F D S T U K 6 H E T H O O F D T R A J E C T
A B C
OPSTELLINGEN Hier gaat het om de plek die de deelnemers innemen voordat de oefening begint en tijdens de oefening. Kenmerken van een goede opstelling zijn: Ze moet eenvoudig zijn / ze moet snel ingenomen kunnen worden / ze moete geen gevaar met zich mee brengen / de lesgever moet een goed overzicht kunnen houden / de deelnemers mogen geen hinder van elkaar ondervinden. De lesgever heeft de keuze uit • Vrije opstelling • Kringopstelling ( 1/2 kring) • Kolomopstelling • Rijopstelling De lesgever bepaalt per activiteit de meest efficiënte opstelling.
80
B E R O E P S O P L E I D I N G
A L L R O U N D
Z W E M B A D M E D E W E R K E R
DE ZWEMLES IN PRAKTIJK De belangrijkste doelstelling bij het geven van zwemles is het werken naar zwemveiligheid en zwemvaardigheid. In Nederland zit deze doelstelling verankerd in de examentermen van het zwem-ABC. De lesinhoud zal qua volgorde en opbouw hierop gericht zijn. Daarnaast moet de lesinhoud afgestemd zijn op de leeftijd van de leerlingen, dus op de motorische, cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling. Daarbij moet de lesgever goed weet hebben van de biomechanische aspecten van het water (zie tekst dag 5) om de leerlingen te kunnen begeleiden in het omgaan met principes als drijven, zinken, weerstand en stuwing. Goede les Om vanuit bovenstaande een goede les te geven is het raadzaam om een lesvoorbereiding te maken vanuit de visie van kwaliteit van het zwembad en de lesmethode die wordt gevolgd. De inhoud van de les en de manier waarop je de inhoud aanbiedt moet o.a. aan de volgende criteria voldoen: •
Aansluiten bij de motorische kenmerken van de kinderen. Dus je moet weten wat de kinderen al kunnen (klittenband) om de lesinhoud te bepalen. Je moet hierbij niet alleen op niveau werken maar ook bóven niveau. Bij voor jou onbekende kinderen gebruik je de inleiding van de les om te toetsen wat de vaardigheden zijn.
•
Aansluiten bij het motorisch leerproces. Zijn de kinderen nog in de fase van ervaring opdoen, zijn zij in de fase van aanleren en oefenen of zijn zij in de fase automatiseren en toepassen.
•
Richt de les zodanig in dat kinderen zo min mogelijk stil staan. Alleen door veel bewegen worden nieuwe dingen geleerd, geoefend en geautomatiseerd.
•
Aansluiten bij de cognitieve en sociaal-emotionele kenmerken voor 4, 5- en 6 jarigen betekent dit: o Ze leren alleen in een veilige omgeving o Ze leren door (onbewust) ervaren o Ze leren door imiteren o Ze leren in totalen o Ze hebben geen idee van… o Ze leren door het opdoen van succeservaringen
Voor het voorbeeld lesvoorbereiding zie de bijlagen. Het is noodzakelijk om na elke les terug te blikken, te evalueren of je les aan jouw verwachtingen en de verwachtingen van de praktijkbegeleiders heeft voldaan. Vanuit deze terugblik plan je de volgende les met evt. nieuwe aandachtspunten. Zo waarborg je de kwaliteit van de les, maar ook je eigen kwaliteit als lesgever. Dit noemen we zelfreflectie.
81
O P L E I D I N G Z W E M I N S T R U C T E U R Z W E M H O O F D S T U K 6 H E T H O O F D T R A J E C T
82
A B C
O P L E I D I N G Z W E M I N S T R U C T E U R Z W E M H O O F D S T U K 6 H E T H O O F D T R A J E C T
A B C
ORGANISATIE VAN DE ZWEMLESSEN Organisatorische randvoorwaarden Waterdiepte De keuze van de waterdiepte is afhankelijk van de zwemlesmethode die wordt gekozen. Bij de leerweg met oplopende waterdiepte wordt gekozen voor de volgorde ondiep, halfdiep, diep water, waarbij wordt opgemerkt dat er tijdens het voortraject wel uitstapjes naar het diepere water gemaakt moeten worden. Bij de methode in diep(er) water wordt gekozen voor dieper water, bij voorkeur 1.35 tot 1.40 meter zodat het water voor de kinderen diep is en ook geschikt voor het oefenen van de kopsprong onder begeleiding. In deze waterdiepte kan de lesgever namelijk nog makkelijk staan op de bodem.
Watertemperatuur De accommodatie is niet altijd vrij om de watertemperatuur aan te passen naar een temperatuur die het best geschikt is voor zwemlessen die langer dan een half uur duren. De voorkeur voor die wat langere lessen gaat uit naar een temperatuur rond 30 graden Celsius om afkoelen te voorkomen. Wanneer echter in dat zelfde bad ook wedstrijd zwemmen of waterpolo wordt beoefend zal deze hogere temperatuur niet toegestaan worden.
Grootte van de groep Wanneer wordt gewerkt met jonge kinderen bepaalt de grootte van de groep hoeveel individuele leerhulp gegeven kan worden. Het geven van individuele leerhulp is bepalend voor het leerproces en heeft dus direct invloed op de duur van de opleiding. Het streven is om maximaal 9 kinderen in de groep te hebben.
Leeftijd van de deelnemers Het geniet de voorkeur om de zwemles te laten starten vanaf 4½ jaar omdat het jonge kind dan al een half jaar de basisschool bezoekt en daar al gewend is aan het afscheid nemen van de ouders voor een bepaalde periode, al gewend is aan het werken in een structuur en aan zelfstandig werken in groepjes. Wanneer het beleid van het zwembad is dat kinderen starten met 4 jaar zal dit proces gedeeltelijk in de zwemles plaats moeten vinden!
136
B E R O E P S O P L E I D I N G
A L L R O U N D
Z W E M B A D M E D E W E R K E R
Frequentie van de lessen In de meeste baden wordt de zwemlessen aangeboden met een frequentie van 1 of 2 maal per week. De frequentie hangt ook samen met de duur van de lessen en de gewenste duur van de opleiding. Wanneer ouders vooral snelheid in opleiding verlangen kan ervoor gekozen worden om elke dag te zwemmen, bijvoorbeeld in een vakantieperiode.
Duur van de lessen Tot een paar jaar geleden werden in de meeste baden de lessen aangeboden met een frequentie van 2 maal per week, vaak met een duur van 30 minuten. Tegenwoordig is er een tendens naar langere lessen. Vaak wordt de zwemles nu éénmaal per week aangeboden en deze duurt dan 45 of 60 minuten. De langere les is noodzakelijk om te waarborgen dat in elke les alle basiselementen aan bod kunnen komen. Nieuw is dat een aantal baden ook lessen aanbieden van 2 tot 4 uur, vaak in de vorm van een snelcursus. Daarbij is het wel essentieel dat er optimaal rekening wordt gehouden met het feit dat jonge kinderen vooral moeten werken in korte blokjes oefenstof. Zo blijft ook de langere zwemles leuk en niet te vermoeiend.
Informatie aan de ouders Om vragen en valse verwachting te voorkomen is het erg belangrijk dat ouders goede informatie ontvangen. Vóór aanvang van de zwemles is het belangrijk om uitleg te geven betreffende het systeem van zwemlessen dat wordt gehanteerd en alle huisregels die gelden in betreffende accommodatie. Dan kan ook al gewezen worden op het belang van de ongedeelde opleiding. Wanneer ouders vanaf het begin weten hoe belangrijk het is om alle diploma’s te halen van het ABC zullen zij minder snel afhaken. Tijdens de zwemlesperiode is het belangrijk dat ouders op de hoogte blijven betreffende de vorderingen van hun kind. Dit kan middels een digitaal leerlingvolgsysteem waarbij thuis op internet de scores worden bekeken of door het plaatsen van lesopmerkingen van de lesgever via hetzelfde systeem of via mail. In veel baden worden ook regelmatig kijklessen georganiseerd waarbij de ouders in direct contact met de lesgever de vorderingen van hun kind kunnen navragen.
Lesplan met fijnmazige tussendoelen In een lesplan staat per fase van de opleiding beschreven wat geoefend moet worden ten aanzien van alle basiselementen. Tevens worden hier tussendoelen en einddoelen per fase benoemd. Zo’n lesplan is een absolute voorwaarde voor het goed verlopen van de opleiding. Dit waarborgt namelijk dat het niet kan gebeuren dat bepaalde oefenstof niet of te weinig wordt gedaan.
Overeenstemming in het team Wanneer er een lesplan opgesteld is moeten er ook afspraken gemaakt worden in het team over het nauwlettend volgen van het plan. Daarbij maken lesgevers ook afspraken voor onderlinge sturing.
137
O P L E I D I N G Z W E M I N S T R U C T E U R Z W E M H O O F D S T U K 6 H E T H O O F D T R A J E C T
A B C
LeerlingVolgSysteem Om te controleren of de tussendoelen bereikt worden kunnen de tussendoelen gescoord worden in een leerlingvolgsysteem. Wanneer dit digitaal is kan er voor gekozen worden welke tussendoelen ook voor de ouders zichtbaar worden als een score behaald is. Tevens kan het leerlingvolgsysteem door het management gehanteerd worden als meetinstrument.
Coördinator op de werkvloer Met het instellen van een coördinator op de werkvloer wordt een extra impuls gegeven aan het bewaken van kwaliteit, techniek en methodiek. De coördinator biedt daarbij ondersteuning aan lesgevers en is aanspreekpunt voor de ouders.
138