Eén Gouden Kalf maakt nog geen zomer De inhaalslag op de arbeidsmarkt van niet-westerse allochtonen Allochtonen met een niet-westerse achtergrond hebben hun achterstand op de arbeidsmarkt de afgelopen jaren flink ingelopen. Maar rechtgetrokken zijn de verhoudingen nog niet. Zo zijn ze ruim tweemaal zo vaak onvrijwillig werkloos als autochtone Nederlanders. suzanne bouma Op 30 september 2011 neemt Nasrdin Dchar een Gouden Kalf in ontvangst voor de categorie beste acteur. Zijn emotionele speech is trending topic: ‘Ik ben een Nederlander. Ik ben heel trots op mijn Marokkaanse bloed. Ik ben een moslim. En ik heb een fucking Gouden Kalf in mijn hand!’ In de media wordt gesproken over een ‘held’, die Nederland nodig heeft, een ‘eyeopener’ in het integratiedebat. De week die volgt staat in het teken van het idee dat het met de allochtone Nederlanders vaak ook wél goed gaat. En inderdaad: wanneer gekeken wordt naar de arbeidsmarktpositie van niet-westerse allochtonen blijkt dat het gemiddelde opleidingsniveau stijgt, de tweede generatie steeds vaker in hogere functies werkt Over de auteur Suzanne Bouma is als onderzoeker werkzaam bij Research voor Beleid. Ze houdt zich met name bezig met onderzoek op het gebied van participatie, integratie en diversiteit. Noten zie pagina 109 s & d 9 / 10 | 20 11
en er tussen 2005 tot 2010 een sterke daling van werkloosheid was (sterker dan de daling in werkloosheid onder autochtonen). Hoewel er sprake is van een inhaalslag, laten de cijfers ook zien dat de arbeidsparticipatie van niet-westerse allochtonen nog steeds lager is dan die van autochtonen. In 2010 lag de netto arbeidsmarktparticipatie1 voor autochtone Nederlanders op 69,4% en voor Nederlanders met een niet-westerse achtergrond op 52,8%. De resterende groep is in te delen in de categorieën ‘non-participatie’ (mensen die aangeven geen twaalf uur of meer per week te willen of kunnen werken) of ‘onbenut arbeidsaanbod’ (mensen die wel willen werken, maar dit niet doen). Van de autochtone potentiële beroepsbevolking valt 24,5% onder de categorie non-participatie, bij de niet-westerse allochtonen is dit percentage iets hoger (31,5). Grotere verschillen zijn te zien bij ‘onbenut arbeidsaanbod’: in 2010 kon 6,1% van de autochtonen geschaard worden
105
van wa arde
arbeid
Suzanne Bouma Eén Gouden Kalf maakt nog geen zomer onder deze categorie, tegenover 15,6% van de niet-westerse allochtonen. 2 Niet-westerse allochtonen zijn dus vaker ongewild werkloos. Het is belangrijk te achterhalen welke redenen de groep niet-westerse allochtonen heeft om niet te kunnen of willen werken. Wat schuilt er achter hun non-participatie? Minstens even belangrijk is het te kijken naar de redenen waarom de niet-westerse allochtonen die wel willen werken, zo vaak werkloos zijn. Welke belemmeringen komen ze tegen in de route naar de arbeidsmarkt? Liggen deze belemmeringen bij henzelf of daarbuiten? Om onder andere deze vragen te beantwoorden schreef Research voor Beleid in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het rapport De arbeidsmarktpositie van niet-westerse allochtonen. Een stand van zaken. Dit artikel geeft een kort verslag van de bevindingen hieruit. non-participatie: achterliggende o orzaken
106
In de Enquête Beroepsbevolking van het cbs kunnen de geënquêteerden kiezen uit vijf redenen waarom zij niet willen of kunnen werken: opleiding, gezondheidsproblemen, (pre-)pensioen, zorg voor gezin of ‘anders’. Wat blijkt: bijna de helft van de niet-westerse allochtonen die in de categorie ‘non-participatie’ valt, volgt een opleiding. Jongeren van niet-westerse afkomst zijn steeds vaker vertegenwoordigd in het hoger onderwijs. De inhaalslag die niet-westerse allochtonen maken op de arbeidsmarkt zal hierdoor naar verwachting de komende jaren nog een extra stimulans krijgen. Ongeveer een kwart van de niet-westerse allochtonen die niet willen of kunnen werken, zegt te kampen met gezondheidsproblemen. Uit het onderzoek Arbeidsmarktpositie niet-westerse allochtonen blijkt dat schooluitval en tussentijdse onderbreking van een loopbaan vaak samengaan met lichamelijke en/of psychische problemen, problemen thuis en problemen uit de omgeving.. Het risico bestaat dat als deze s & d 9 / 10 | 20 11
mensen hun opleiding of loopbaan onderbreken, de problematiek toeneemt en er een vicieuze cirkel ontstaat. Een (pre-)pensioen wordt bij niet-westerse allochtonen vrijwel nooit als reden gegeven voor non-participatie. De zorg voor het gezin/ huishouden wordt door ongeveer 14% aangevoerd als reden (uitsluitend door vrouwen). Uit de interviews met niet-westerse allochtone vrouwen kwam naar voren dat het krijgen van kinderen vaak een onderbreking van hun opleiding of loopbaan betekent. Een traditionele rolverdeling, waarbij de vrouw voor de kinderen zorgt, ligt hieraan ten grondslag. 3 Uit eerder onderzoek onder zowel autochtone als allochtone vrouwen was al gebleken dat een meerderheid van de vrouwen die om deze reden stopt met werken deze taakverdeling rechtvaardig vindt. 4 Anders dan vaak gedacht wordt, gaven de niet-westerse allochtone vrouwen die we interviewden aan dat zij niet door hun partner belemmerd werden om te gaan werken. De meerderheid van de vrouwen zei juist veel steun te krijgen van hun partner in het volgen van een opleiding of bij het zoeken naar werk. Bijna 10% van de niet-westerse allochtonen die niet mee willen of kunnen doen op de arbeidsmarkt, heeft hier geen duidelijke reden voor. Demotivatie is een mogelijke oorzaak. belemmeringen bij arbeidsmarkt participatie Wel willen werken, maar geen werk hebben komt ruim twee maal zo vaak voor bij nietwesterse allochtonen als bij autochtonen. Hiervoor zijn tal van factoren te onderscheiden. Veel allochtone jongeren denken bijvoorbeeld geen grip te hebben op hun eigen toekomst. Ze voelen niet dat zij zelf hun toekomst kunnen veranderen en laten het verloop van hun leven in grote mate bepalen door externe invloeden.5 Dit wordt een ‘externe locus of control’ genoemd. ‘Als het je gegund is, komt het vanzelf op je pad’, zegt een 44-jarige vrouw van Marokkaanse afkomst in een interview. Ze heeft een
Suzanne Bouma Eén Gouden Kalf maakt nog geen zomer opleiding tot vroedvrouw gevolgd, maar had na het afronden van haar opleiding hier ‘geen zin meer in’. Door haar vrijwilligerswerk heeft ze haar eerste bijbaan gekregen. ‘Ik ben eigenlijk overal ingerold’ vertelt ze, en zonder ooit te hoeven solliciteren heeft ze via diverse kleine banen en vrijwilligerswerk haar huidige baan als peuterleidster gekregen. Deze vrouw laat het verloop van haar carrière duidelijk afhangen van de omstandigheden. Dit maakt echter meteen ook duidelijk dat de ‘externe locus of control’ niet hoeft te leiden tot falen. Via bijbanen en contacten kan het toeval leiden tot een plaats op de arbeidsmarkt.
Niet-westerse allochtone jongeren hebben veel minder vaak een bijbaan dan autochtone jongeren Niet-westerse allochtone jongeren hebben echter veel minder vaak een bijbaan dan autochtone jongeren. 6 Het ontbreken van (relevante) werkervaring, en hierdoor onvoldoende kennis van sociale codes, is een belangrijke belemmerende factor bij hun toetreding tot de arbeidsmarkt. Een extra belemmering is dat er in het algemeen onvoldoende aansluiting bestaat tussen de zoekkanalen van de niet-westerse allochtonen en de wervingskanalen van werkgevers. Dat maakt de kans om ‘bij toeval’ een plaats op de arbeidsmarkt te verwerven kleiner. Een ‘externe locus of control’ kan ook leiden tot een ondoordachte opleidingskeuze, waardoor de kans op voortijdige schooluitval groter is. Niet-westerse jongeren kiezen ook relatief vaker voor een opleiding met minder beroepsperspectief. Dit kan mede worden veroorzaakt door druk vanuit hun cultuur of thuisomgeving om te kiezen voor een opleiding die is gericht op een beroep waaraan een hoge status is verbonden. Studies in de economische en juridische sector worden bijvoorbeeld vaker gekozen dan studies in de technische sector of de zorgsector. s & d 9 / 10 | 20 11
Een andere uiting van ‘externe locus of control’ is dat niet-westerse allochtonen soms ook onvoldoende kennis hebben van hun eigen capaciteiten en deze ook niet als zodoende kunnen tonen. Mede doordat niet-westerse allochtonen vaak in een hiërarchische thuiscultuur opgroeien, waarbij de groep belangrijker is dan het individu en een meerdere met respect wordt aangesproken, kost zelfprofilering moeite. In sollicitaties, bij doorstromen naar hogere functies en ook al in het Nederlandse onderwijssysteem, dat ingericht is op competenties en proactiviteit, kan deze houding geïnterpreteerd worden als desinteresse. Andere, veelgenoemde belemmeringen bij arbeidsmarktparticipatie zijn ‘taalvaardigheid’ en ‘discriminatie’. Onvoldoende kennis van de Nederlandse taal weegt als belemmering het zwaarst bij de eerste generatie niet-westerse allochtonen. Daarnaast blijkt uit interviews met arbeidsbemiddelaars dat werkgevers steeds strengere taaleisen hanteren en ook latere generaties niet-westerse allochtonen deze belemmering steeds vaker ondervinden. Wat discriminatie betreft: onderzoek toont aan dat niet-westerse allochtonen een significant lagere kans hebben om uitgenodigd te worden op een sollicitatiegesprek7. Het is echter moeilijk in cijfers uit te drukken hoe groot de belemmering van discriminatie is; er bestaat om te beginnen al geen eenduidige definitie van te term ‘discriminatie’. 8 Een aangepaste taaleis en de wervingskanalen die een werkgever hanteert, zouden bijvoorbeeld mogelijk ook onder discriminatie gebracht kunnen worden. Bovengenoemde belemmeringen, die zowel in combinatie, als in causaal verband voor kunnen komen, kunnen uiteindelijk zorgen voor een gevoel ‘niet nodig te zijn’. Wel willen meedoen op de arbeidsmarkt maar daar geen mogelijkheid toe vinden, kan dan leiden tot demotivatie. aanknopingspunten voor beleid Het hebben van werk is van waarde. Voor het individu, omdat een baan eigen inkomen en dus onafhankelijkheid biedt, structuur geeft aan
107
van wa arde
arbeid
Suzanne Bouma Eén Gouden Kalf maakt nog geen zomer
108
de dag, sociale contacten oplevert en bijdraagt aan individuele ontplooiing. Voor niet-westerse allochtonen geldt als extra waarde dat het hebben van werk bijdraagt aan hun integratie in de Nederlandse samenleving. Wanneer het hebben van werk of een opleiding een indicatie is voor ‘succes’, blijkt het vaak goed te gaan met Nederlanders van niet-westerse afkomst. En met de juiste ondersteuning en begeleiding zouden belemmerende factoren waar deze groep nu nog regelmatig op stuit, op vrij eenvoudige wijze weggenomen kunnen worden. Dan gaat het zowel om steun en begeleiding vanuit de naaste omgeving (ouders, partner, familie et cetera) als daarbuiten. Een aardige buurman, een geduldige docent of een begripvolle arbeidsbemiddelaar kan ervoor zorgen dat het ontbreken van steun vanuit de naaste omgeving gecompenseerd wordt, onzekerheid over het eigen kunnen wordt weggenomen en een ‘interne locus of control’ wordt gecreëerd. Grootschalige programma’s om de belemmeringen weg te nemen die deelname aan de arbeidsmarkt in de weg staan, zijn niet nodig. Ook specifiek beleid voor de groep niet-westerse allochtonen is niet noodzakelijk; andere doelgroepen kunnen immers dezelfde belemmeringen ondervinden. Zo blijkt uit onderzoek dat ook autochtone laagopgeleide vrouwen vaak een ‘externe locus of control’ bezitten, wat ook hun participatie op de arbeidsmarkt belemmert. 9 Veel belangrijker dan een stortvloed aan beleid is het dat de mensen en organisaties rondom de doelgroep inzicht hebben in wat er speelt, en dat juist zij zich inzetten voor verbetering. Dit gebeurt idealiter al in een vroeg stadium. Uit interviews met stagecoµrdinatoren van roc’s en hbo-instellingen blijkt dat scholen bijvoorbeeld onderkennen dat niet-westerse allochtone jongeren vaker moeite hebben zich te profileren. ‘Dat vraagt voor bepaalde groepen allochtone jongeren om een goede coaching’, zegt een stagecoµrdinator van een roc. Maar niet elke school is gericht op zulke ondersteuning: ‘Het is een natuurlijke selectie die plaatsvindt. s & d 9 / 10 | 20 11
(...) Je moet gewoon mee kunnen doen. En als je dat niet kan, dan is het de vraag of je wel geschikt bent’, zegt een stagecoµrdinator van een andere hbo-instelling. Om te voorkomen dat niet-westerse allochtonen in een vicieuze cirkel terechtkomen, waarbij slechte ervaringen met opleiding en arbeidsmarkt ertoe leiden dat ze gedemotiveerd raken, is wederzijdse erkenning nodig. Niet-westerse allochtonen dienen bijvoorbeeld hun presentatievaardigheden te verbeteren en zoekkanalen te gebruiken die wel aansluiten op de ‘autochtone’ wervingskanalen. Werkgevers dienen zich vervolgens te realiseren dat een terughoudende houding niet per definitie passiviteit of ongeschiktheid betekent. Wederzijdse erkenning kan onder andere bereikt worden met toegespitste interventies (bijvoorbeeld vanuit de rijksoverheid, gemeenten, onderwijsinstellingen en ondernemers) waarbij nietwesterse allochtonen op een vrijblijvende wijze kennismaken met werkgevers. Voor niet-westerse allochtonen die niet willen en kunnen werken, dient de vraag beantwoord te worden onder welke omstandigheden zij dat wel zouden willen en kunnen doen. De beslissing om (meer) te gaan werken is echter een zeer persoonlijke, en daarnaast wordt deze beslissing vaak intuïtief gemaakt en niet, zoals vaak gedacht, vanuit (financieel) eigenbelang.10 Beleid dat zich richt op het beïnvloeden van de keuze om te gaan werken dient daarom rekening te houden met relevante ‘bewegingswetten’. De ervaring met focusgroepen van laagopgeleide vrouwen leert dat de beslissing van deze vrouwen om wel of niet te werken niet zozeer afhangt van de (nieuwe) argumenten die ze aangedragen krijgen om een bepaalde stap te zetten, maar van het gevoel dat ze hebben bij werken, en met de ervaringen die ze ermee hebben opgedaan. 11 Gericht beleid voor deze groep is niet mogelijk zonder eerst verder onderzoek te doen naar de drijfveren, keuzeprocessen, contextuele factoren en individuele verschillen die er zijn binnen deze groep.
Suzanne Bouma Eén Gouden Kalf maakt nog geen zomer Noten 1 De arbeidsparticipatie geeft aan welk deel van de potentiële beroepsbevolking (15-65 jaar) deelneemt aan het arbeidsproces. De netto arbeidsparticipatie geeft het aandeel van de werkzame beroepsbevolking in de potentiële beroepsbevolking. 2 cbs Statline, Beroepsbevolking; kerncijfers naar geslacht en andere kenmerken, periode 2010. 3 Bouma, S., L. Coenen, A. Kerckhaert (2011), Arbeidsmarktpositie van niet-westerse allochtonen. De stand van zaken. Research voor Beleid in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Zoetermeer. 4 Visser, S. de, M. van Ommeren, A. Kerckhaert en L. Coenen (2009) Gezocht: ambitie m/v. Ambitie en (deeltijd)werk bij mannen en vrouwen. Research voor
5
6
7
8
Beleid in opdracht van de Taskforce Deeltijdplus, Zoetermeer. Frouws, B. en M. L. Hollander (2008). Doel(groep) bereikt. Bevordering van de seksuele gezondheid tegen culturele achtergrond. Research voor Beleid, Zoetermeer. Dit onderzoek was gericht op een andere thematiek, namelijk seksuele beleving en gezondheid van allochtone jongeren. Zie onder meer: Van der Meer e.a. (2009). Werk en Geld. Jongeren en bijbanen. ggd Nederland. Andriessen, I., E. Nievers, L. Faulk en J. Dagevos (2010), Liever Mark dan Mohammed? Onderzoek naar arbeidsmarktdiscriminatie van niet-westerse allochtonen via praktijktests. Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag. Voor de verschillende definities en vormen van discriminatie zie Bouma, S., L. Coenen, A. Kerckhaert (2011), Arbeidsmarkt-
positie van niet-westerse allochtonen. De stand van zaken. Research voor Beleid in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Zoetermeer. 9 Van Ommeren, C., M.F. Volker, M. Folkinga en M. Engelen (2011), Je weet wat je hebt, maar niet wat je krijgt. Niet werkende vrouwen en de keuze voor werk. Research voor Beleid, Zoetermeer. 10 Tiemijer, W.L. (2011). Hoe mensen keuzes maken. De psychologie van de beslissing. Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid, Amsterdam University Press, Amsterdam. 11 Van Ommeren, C., M.F. Volker, M. Folkinga en M. Engelen (2011), Je weet wat je hebt, maar niet wat je krijgt. Niet werkende vrouwen en de keuze voor werk. Research voor Beleid, Zoetermeer.
109
s & d 9 / 10 | 20 11