Een getuigenis van kwetsbaarheid1 Het is verrassend om te zien hoeveel startpagina’s en informatiepagina’s van het internet zijn gewijd aan religieuze gemeenschappen en leefgroepen. Verrassend omdat je er eeuwenoude kloosters en congregatiehuizen broederlijk naast relatief jonge, onbekende en informele leefgroepen ziet staan. Verrassend eveneens, omdat de internetpagina’s de indruk wekken dat de christelijke gemeenschap anno 2011 een bloeiend fenomeen is. Kunnen we dat zeggen? Welke werkelijkheid gaat schuil achter die uitvoerige, veelkleurige digitale presentatie? In de meeste gevallen een kleine en kwetsbare werkelijkheid. Ook religieuze leefgemeenschappen zijn getekend door de kwetsbaarheid van de kerk (of beter gezegd: de kerken) van vandaag de dag. Het tijdperk van een succesvolle, triomfantelijke kerk ligt in Europa al weer enige tijd achter ons. De kerken zijn een nieuwe fase ingegaan waarin ze een stuk armer zijn dan vroeger: ze moeten het doen met minder aanhang en minder middelen, ze verliezen aan geloofwaardigheid en uitstraling. Het leiderschap is verzwakt en op alle niveaus komen kerken handen tekort: er zijn te weinig gelovigen en te weinig ambtsdragers, te weinig vrijwilligers, toegewijden en religieuzen. De zondagse praktijk is in veel gevallen slapper en middelmatiger: hoe verzorgd zijn de vieringen nog, wanneer bieden ze meer dan een magere liturgie, een obligate preek en een rommelige stilte? En wat is er in kerken te vinden aan doordeweekse, levende gemeenschapsstructuur? Wat is de kracht en kwaliteit van kerkelijke organisatie? Voor wie is opgegroeid in de rijke jaren, met veel geïnspireerde mensen die in de kerk werkzaam waren en daar bijzondere dingen neerzetten, is de huidige armoede wel confronterend. Misschien is het daarom dat we die kwetsbaarheid nog niet helemaal onder ogen zien: alsof er binnen de kerk een taboe rust op het erkennen van de eigen kleinheid en kwetsbaarheid? Religieuze gemeenschappen hebben op verschillende manieren met die algemene crisis in de kerk te maken. Het raakt ze, omdat ze zelf vaak voortkomen uit een bijzondere bloeitijd en in hun genen de visie en bevlogenheid van vroeger jaren meedragen. Het raakt ze eveneens, omdat ze de gevolgen ondervinden van de kwetsbaarheid van de kerkelijke Umwelt. Ze gaan net als de kerk gebukt onder de ballast van het verleden en het ouder worden van hun structuren: ze zijn zelf vaak uitermate kwetsbaar. Er zijn bijna geen religieuze kweekvijvers meer en ook gemeenschappen hebben moeite mensen te vinden en hun vorming op peil te houden. Maar de crisis van de gewone kerken raakt gemeenschappen ook in hun functioneren. Sommige gemeenschappen nemen parochietaken over, andere bewegen zich juist naar de marge en laten kerkelijke taken los. Weer andere worden een toevluchtshaven voor mensen die zich in de gewone kerken niet meer thuis voelen. Ze laten een ánder gezicht van de kerk zien en worden plaatsen waar mensen naar toe gaan om hun geloof in de praktijk te brengen, te spiegelen, verdiepen, oefenen… Waar mensen leren bidden, lezen, delen, stil zijn, gemeenschap vormen. Misschien wel meer dan vroeger leggen religieuze gemeenschappen dus een getuigenis af: van wat christelijk 1
Charles van Leeuwen, Een getuigenis van kwetsbaarheid. In Het zout der aarde. Getuigenissen van een spirituele lente, Cadzand, La Cordelle 2011, 65-72.
1
leven vandaag de dag kan zijn, van wat christelijke gastvrijheid en vorming kunnen betekenen. In kleine, meestal vrij alledaagse vormen. In al zijn eenvoud en kwetsbaarheid.
Maakbaarheid en kwetsbaarheid van religieus gemeenschapsleven Voor mij persoonlijk geldt dat ik veel van mijn religieuze vorming in religieuze gemeenschappen heb opgedaan. Ik moet dit preciseren: in een breed spectrum van gemeenschappen, want er waren benedictijnse kloosters, verschillende zuster- en fraterhuizen en kleine, gemengde en oecumenische groepen bij. In de jaren na het Vaticaans Concilie ging er een beweging van vernieuwing door de religieuze wereld met als gevolg dat relatief gesloten gemeenschappen zich openden en daarnaast nieuwe, in sommige opzichten experimentele groepen ontstonden. Nieuwsgierigheid naar wat er in die gemeenschappen gaande was, was een van mijn voornaamste drijfveren om de katholieke wereld te verkennen. Ik zag echt een geest van vernieuwing door de kerk waaien, het was inspirerend om te zien hoe mensen uitwerking gaven aan hun zoektocht in het geloof, alleen en samen met anderen. Ik vind het bijzonder om na verloop van jaren te constateren hoe scherp de beelden van die bezoeken nog op mijn netvlies staan en hoe tastbaar de herinneringen blijven. Ik werd overal gastvrij ontvangen en had open en authentieke ontmoetingen: kennelijk ging het écht ergens om. Veel van de gemeenschappen die ik toen bezocht, bestaan niet meer of zijn compleet veranderd. Toch heeft die verkenningstocht voor mij wel iets blijvends opgeleverd. Iets blijvends in mij… Essentieel was het zien van zoveel verschillende religieuze levenshoudingen: voorbeelden hoe je gastvrij kunt zijn, hoe je gemeenschap kunt vormen, hoe je kunt werken, hoe je kunt lezen, hoe je kunt bidden... Maar even essentieel was het inzicht dat er keuzes zijn in de vormgeving van religieus leven. Daarbij speelde het even optimistische als veeleisende mens- en kerkbeeld van het Vaticaanse Concilie natuurlijk wel mee. Het idee dat christelijk gemeenschapsleven maakbaar en kwetsbaar is, is na jarenlange vriendschappen met communiteiten van allerlei soorten, diep in mij verankerd. Misschien moet ik dit wel iets nuanceren: dat het in veel opzichten maakbaar en in een aantal opzichten kwetsbaar is.
De harde werkelijkheden Binnen de christelijke wereld gaat het gesprek meestal over die maakbaarheid: welke keuzes je wel en niet moet maken, wat wel en niet geoorloofd zou zijn. Maar het is misschien de kwetsbaarheid van religieus gemeenschapsleven die nog wezenlijker is en die vaak door mensen van buiten, door critici – soms in niet mis te verstane taal – wordt verwoord. Als je bijvoorbeeld kijkt naar de kleine, moderne communiteiten die ontstonden rond het Vaticaans Vernieuwingsconcilie, dan springt die kwetsbaarheid in het oog. Het waren kleine, soms wat ongeordende leefgroepen die hun ontstaan dankten aan een golf van enthousiast religieus ondernemen, maar vervolgens moeite hadden zich staande te houden in het kerkelijke en maatschappelijke krachtenveld. Ze hadden enkele leden, niet minder dan drie en meestal ook niet meer dan tien. Ze deelden een woning, een flat, een boerderij, een oud klooster of woonden in elkaars nabijheid. Ze waren verbonden in een bepaalde religieuze levensstijl: ze aten
2
gezamenlijk, gaven samen vorm aan gastvrijheid en hadden een bepaald ritme van gebedsvieringen. Soms waren ze eveneens een werkgemeenschap en werkten ze voor een bepaald project, soms ontwikkelden ze gezamenlijk een vormingsprogramma. Ze werkten met grote overgave voor een goede zaak en hadden een duidelijke eigen signatuur. Ze hadden betekenis voor een kring van enkele tientallen, misschien enkele honderden mensen, maar desondanks kenden ze het probleem van een fnuikende instabiliteit. In de loop der jaren bewezen ze dat ze bestaansrecht hadden, maar ook merkten ze dat ze als christelijke gemeenschappen niets voor niets kregen en dat hun bomen niet tot in de hemel groeiden… Veel groepen waren niet koersvast, konden zich niet handhaven wegens gebrek aan aanwas, middelen of ondersteuning of vielen ten prooi aan interne verdeeldheid. Er ontstonden conflicten die onoplosbaar waren omdat ze over té fundamentele zaken gingen, of die mensen ernstig beschadigden omdat ze té persoonlijk werden uitgevochten. Een halve eeuw later moeten we constateren dat veel van die religieuze leefgroepen uit de jaren zestig en zeventig weer zijn verdwenen of nu een stil en bescheiden bestaan leiden. Wat overigens niet betekent dat ze mislukt zijn: sommige van die gemeenschappen hebben echt iets uitgestraald van het enthousiasme van de kerk van die jaren, andere hebben een of meer vernieuwingsintuïties dieper uitgewerkt. Ze hebben een tijdje gebloeid als kleurige conciliebloemen en het religieuze landschap met hun authentieke verkenningstocht verrijkt (en hier en daar bloeien ze nog steeds!). Maar ze hebben ook laten zien hoe kwetsbaar gemeenschapsleven kan zijn, hoe het ten prooi kan vallen aan ontoereikend leiderschap en doorwoekerende conflicten, aan onbezonnen idealen en kortademige verbondenheid, aan machtsspelletjes en onbeheerste emoties, opgeblazen ego’s en algemeen menselijk onvermogen. De behoudende kant van de kerk heeft die onmiskenbare kwetsbaarheid wel als argument gebruikt tégen alle vernieuwingen in het gemeenschapsleven, maar het is een feit dat de meer traditionele religieuze gemeenschappen niet minder kwetsbaar bleken te zijn en vergelijkbare verdeeldheden en conflictgevoeligheden kenden. Het beeld dat een onafhankelijke waarnemer zich van christelijk gemeenschapsleven in de afgelopen vijftig jaar vormt, zowel ter rechter als ter linkerzijde, zal dan ook tamelijk ontluisterend zijn: allerminst een christelijk ideaalplaatje en géén fraaie menselijke werkelijkheid… Nauwelijks een model om na te volgen, zou je zeggen. Het raakte me dan ook toen ik ergens in een religieuze leefregel las: Wij zijn geen ideale mensen en wij vormen geen ideale gemeenschap. Persoonlijke en gemeenschappelijke schuld zijn harde werkelijkheden in het leven hier op aarde (leefregel van de fraters van Tilburg).
Aanvaarden en omringen van kwetsbaarheid Het is beter om die kwetsbaarheid te onderkennen dan om haar te verbloemen. En misschien moeten christelijke gemeenschappen die kwetsbaarheid nadrukkelijker als een van hun wezenskenmerken accepteren en als gelééfde ervaring naar buiten brengen. Als de héle kerk worstelt met kwetsbaarheid en onontkoombare armoede, dan is er tenminste één onderdeel van de kerk waar concrete ervaring is in de omgang met dat tekort: namelijk binnen een aantal religieuze gemeenschappen. Niet alleen de laatste vijftig jaar, maar eigenlijk vanaf hun ontstaan. Er is een beroemde passage in de Regel van Benedictus die religieuzen op de structurele kwetsbaarheid van hun
3
gemeenschapsleven wijst en aanspoort dat ze elkaar met omzichtigheid tegemoet treden en zowel elkaars lichamelijke als morele zwakheden accepteren (RB 72,5). Er is ook een oude traditie die het kwetsbare (vulnerabile) van het menselijke leven verbindt met de wonden (vulnus) van de gekruisigde Jezus, die het breekbare (fragile) van gemeenschapsleven plaatst in het teken van het door Christus gebroken brood. Met andere woorden: ieder die het voorbeeld van Jezus navolgt, zal zich van die kwetsbaarheid en breekbaarheid rekenschap moeten geven. Ze zijn een gegeven, een realiteit waar een christen zo goed en zo kwaad als het kan, mee moet leren omgaan. Ofschoon de woorden kwetsbaar en breekbaar nauwelijks deel uitmaken van het bijbelse idioom (een uitzondering: doe mij beseffen hoe nietig, hoe kwetsbaar ik ben, Ps 39,5), is het aandacht schenken aan de kleinheid en kwetsbaarheid van mensen een centraal thema in zoveel teksten, van de scheppingsverhalen tot de evangelies. We lezen erin over de belofte dat God het kleine en kwetsbare zal koesteren. We horen keer op keer dat het kleine en kwetsbare om een liefdevol antwoord van mensen vraagt, een antwoord van mildheid en barmhartigheid, van hoop en geduld. Uit een oeroude ervaringstraditie horen we dat God zich juist in dat kleine en kwetsbare laat kennen – een gegeven waarbij we in onze grootse christelijke kerken en trotse gemeenschappen veel te weinig stilstaan.
Een getuigenis van kwetsbaarheid Het zou weleens kunnen zijn dat juist het omgaan met kwetsbaarheid een belangrijk aspect is van het getuigenis van christelijk gemeenschapsleven. Mannen en vrouwen zijn zich bewust van de beperktheid en gebrokenheid van hun bestaan, van de onvolkomenheid van hun levensvormen, maar besluiten er toch het beste van te willen maken. Het onvolmaakte waarmee ze worden geconfronteerd, verlamt ze niet en verhindert ze niet om toch veel goeds te doen. In een wereld die in veel opzichten liefdeloos is (buiten maar helaas soms ook binnen de eigen gemeenschap), proberen ze liefdevol te leven. In een wereld die vaak zo donker en gewelddadig overkomt (buiten maar soms ook binnen de gemeenschap, want ieder heeft zijn schaduwzijden en duistere diepten) zijn ze toch in staat licht te brengen en uit te stralen. In een context die in de ogen van anderen weinig kansrijk is en zichtbaar ontoereikend, weten ze iets neer te zetten en overeind te houden dat menselijk van betekenis is en leven geeft. Ze redderen wat aan, in het spoor van Jezus die ooit Redder werd genoemd…
De lamme en de blinde Een kleine en krakkemikkige christelijke gemeenschap kan nog iets heel krachtigs uitstralen. Dat constateerden al de jongeren die in contact kwamen met de groepjes stokoude monniken die in de Egyptische woestijn leefden. Bezoekers waren verwonderd over zoveel vitaliteit, zoveel waardevolle ervaringskennis bij zulke breekbare mensen, in zulke barre omstandigheden. Misschien geldt dat vandaag de dag ook wel. Er zijn broze, kleinschalige christelijke leefgroepen die het uithouden in een tamelijk vijandige, in elk geval compleet vreemde omgeving. Met een handvol mensen blijven ze trouw aan de principes en de praktijk van het evangelie: ook als dat onzichtbaar blijft, ook als het door de buren niet wordt begrepen, ook als het door het 4
kerkelijk gezag niet ten volle wordt erkend. Met twee of drie is een strijdvaardig motto dat niet is uitgevonden door Huub Oosterhuis, die het wel als vaandel heeft meegegeven aan al die kleine groepjes christenen van vandaag die tegen de stroom oproeien. Het motto komt al in het nieuwe testament zélf voor (Mt 18,20) en is zo oud als het christelijke gemeenschapsleven zelf: ook toen ging het om kleine kernen van hartelijke mensen die het wezenlijke in gemeenschap wilden delen. Dat wezenlijke was: samen delen, samen lezen, samen vieren, samen gastvrijheid bieden, samen barmhartigheid vormgeven. En die kernen waren klein en kwetsbaar. Met twee of drie: soms denk je dat het motto ook kan slaan op de enkelingen die het hebben volgehouden, de overblijvers en misschien wel achterblijvers. Rondom alle nieuwe en kleine religieuze woongroepen die ontstonden, was er natuurlijk ook de kring van de kerkelijke en religieuze gemeenschappen waar ze uit voortkwamen. Als we onze aandacht alleen richten op de nieuwe kernen die ontstonden, zien we het mooie, uitdagende en moeilijke dat daar in kleine en lichte vormen plaatsvond. Maar wat gebeurde er in de huizen die deze mensen achterlieten? Niet iedereen had de geestelijke kracht en de sociale vermogens om ergens opnieuw te beginnen, sommige wensen waren te jong, te oud of te onvrij om zulke stappen te zetten. Voor de kloostergemeenschappen van de jaren zestig en zeventig betekende het vertrek van wat vaak de meest creatieve en ondernemende geesten waren, een enorme aderlating: een slag die ze meestal niet meer te boven zijn gekomen en die op veel plaatsen nog steeds voelbaar is. De uitgedunde gemeenschap die achterbleef werd pijnlijk geconfronteerd met de eigen kwetsbaarheid, die vaak angstvallig werd verborgen. Hoe weerbaar was ze om van de misschien ongewenste vernieuwing het beste te maken? Met de grote vertrekgolf zette een regime van armoede en bescheidenheid in dat decennia zou aanhouden. Trouw en goedmoedigheid waren daarbij de meest in het oog springende kwaliteiten, verburgerlijking, middelmatigheid en onevenwichtig leiderschap de meest zichtbare tekortkomingen. En daarachter, zichtbaar onzichtbaar, was er bijna overal de worsteling met de schraalheid, eenzaamheid en stuurloosheid: wat is religieus leven als er niet genoeg inspiratoren aan het werk zijn? De werkelijkheid van de kleine groepjes religieuzen die vandaag in veel te grote kloosters wonen, omdat ze er bij toeval in terecht zijn gekomen, religieuzen die inmiddels de laatsten der mohicanen zijn en gebukt gaan onder een erfenis – een ballast van het verleden – die ze nauwelijks meer kunnen doorgeven, is misschien niet zo heel anders dan van de kleine christelijke leefgroepen die uit het concilie van de vernieuwing zijn voortgekomen. En is het heel anders dan christelijke families? Voor allen komt het aan op een moedig getuigenis: trouw, vindingrijk, liefdevol proberen om onder soms tegenzittende omstandigheden een geloofwaardige vorm van christelijk gemeenschapsleven neer te zetten en door te geven. In de meeste gevallen gebeurt dat met weinig steun van het kerkelijk kader. Wankel en bevlogen, als de lamme en de blinde die elkaar steunen, gaan ze hun weg… eigenlijk kan dat best goed gaan, zolang ze hun handicaps maar onderkennen en elkaars lamheid en blindheid liefdevol opvangen. Zolang ze met elkaars tekorten kunnen omgaan. Kernkwaliteiten in religieus gemeenschapsleven zijn ook de vermogens om te incasseren, te vergeven en opgewekt opnieuw te beginnen. Altijd weer.
5