EEN GEDENKWAARDIGE DAG IN OKTOBER 2013 Op woensdag 9 oktober 2013 togen Ans en ik naar Santpoort – Zuid voor een bezoek aan de heer en mevrouw Tempelman. Doel van ons bezoek was in eerste instantie om meer te weten te komen over onze oom Theo Cocx, (o.a. broer van onze vader Jan) die in december 1944 in Konzentrationslager Dachau is omgekomen Uiteindelijk kregen wij van de heer Tempelman ( op zijn verzoek spraken wij hem bij zijn voornaam Hans aan) niet alleen belangrijke informatie over Theo Cocx, maar tevens een indrukwekkend verslag van de ervaringen van Hans Tempelman zelf gedurende zijn tijd in Nazi – Duitsland van 1943 tot 1946. Dat wij bij Hans Tempelman en diens vrouw terecht kwamen, is overigens een bizarre speling van het lot. Het volgende ging namelijk aan ons bezoek aan Hans Tempelman en diens vrouw vooraf: Tijdens een kerstdiner in 2011 liet Hans Tempelman op enig moment de naam THEO COCX vallen. Bij een van de tafelgenoten, Harry Boer, de partner van de dochter des huizes Monique, rinkelde meteen een stevige bel. Op de vraag van Harry of de achternaam als C- O –C- X gespeld werd, kwam een bevestigend antwoord. Toen Hans vervolgens bevestigde, dat de door hem genoemde Theo Cocx op de Linnaeusparkweg in de Watergraafsmeer had gewoond, was de verbazing compleet. Harry vertelde dat het hier om de (pleeg)broer en tevens neef van zijn vader Jo ging. (Jo en zijn broer Ger waren op jonge leeftijd door de ouders van o.a. Theo Cocx als pleegkinderen in het gezin Cocx opgenomen.) Dat de werkelijkheid soms grilliger is dan de wildste fantasie bleek niet lang na deze ontdekking. Harry liet Hans namelijk het bundeltje verhalen zien, dat t.g.v. de reünie in 1999 van de kleinkinderen van Anna Muller en Jan Cocx was samengesteld. In dit bundeltje was ook een foto van zijn “ oom Theo” geplaatst, die meteen door Hans werd herkend. Bij het verder doorbladeren van dit boekje stuitte Hans ook op 2 foto’s, waarop hij tante Loes (zus van o.a. Theo) en oma Cocx (moeder van Theo) herkende. Later in dit verslag zal duidelijk worden waardoor hij tante Loes en oma Cocx eveneens herkende. Toen Hans in het boekje bij de familie Fiolet was aangekomen, werd de verrassing compleet: Frans Fiolet ( diens moeder was Lenie Fiolet – Cocx, zuster van Theo Cocx) bleek te zijn getrouwd met Nancy Freijling. Na het plotselinge overlijden van Frans is Nancy enige tijd later met René, de zoon van Hans Tempelman, getrouwd. Via zowel de zoon als de dochter van Hans Tempelman is er dus een link met onze oom Theo. Harry bracht vervolgens het balletje aan het rollen; hij nam contact op met Ans om de mogelijkheid tot een eventuele ontmoeting met Hans Tempelman te onderzoeken. Deze ontmoeting vond dus uiteindelijk op 9 oktober plaats. Aan onze verwachtingen werd niet alleen beantwoord, zij werden ruimschoots overtroffen. Wanneer krijgt men anno 2013 nog de gelegenheid om uit eerste hand de oorlogservaringen van een direct betrokkene te vernemen? Hans Tempelman (komende november 90 jaar!), bleek een vitale, inspirerende verteller, uitstekend voorbereid en ondanks de zwaarte van het onderwerp ontbrak soms de humor niet. Chronologisch en met weergave tot in de fijnste details kregen wij in het bijzijn van zijn vrouw, zijn zoon René en zijn schoondochter Nancy een onvergetelijke geschiedenisles.
HET VERHAAL VAN HANS TEMPELMAN, GEBOREN 26 NOVEMBER 1923: Eind juni 1943, op 19-jarige leeftijd, kreeg Hans een oproep voor de zogenaamde “Arbeitseinsatz”, een gedwongen tewerkstelling in Duitsland.
N.V. AMSTERDAMSCHE BALLAST MAATSCHAPPIJ. AMSTERDAM – C. Amsterdam, 23 juni 1943 Prins Hendrikkade 133 – 134. L.S., Wij deelen U mede, dat U a.s. Vrijdag, 2 juli 1943 zult vertrekken naar het werk in Waldshut (Zuid – West Duitschland). De trein vertrekt uit Amsterdam van het Centraal - station om 8.30 uur. Wij verwachten de personen uit Amsterdam en Haarlem en omgeving in de wachtkamer 3de klasse C.S. 7.30 uur precies; te vragen is naar den Heer van Erk. Personen uit andere steden worden verwacht te 8 uur precies op het station Utrecht, 3de perron; te vragen is naar den Heer ir. J. Schuurmans. De reiskaarten worden door ons verzorgd. Naar aanleiding van een door ons gebracht bezoek aan WaldsHut, deelen wij het volgende mede: a)
U krijgt onderdak in barakken in de onmiddellijke nabijheid van het werk; b) U slaapt met 18 man in één ruimte. Het geheel is behoorlijk en practisch ingericht, ook de waschgelegenheid en douches. c) Gezien de tijdsomstandigheden is het eten beslist bevredigend. Met de werktijden zal in het begin rekening gehouden worden, dat velen van U ongeschoold zijn. U zult echter uiteindelijk op een werkdag komen van minstens 10 uur. Kost en inwoning worden door ons verstrekt, het zakgeld is bepaald op 7 RM. Per week. Indien echter de plaatselijke leiding van meening is, dat u als volledig hulparbeider beschouwd kunt worden, dan worden U de daarvoor vastgestelde loonen ook uitgekeerd. Voor doktersbehandeling annex ziekenhuis wordt zorg gedragen. Er zal een werkplaats worden ingericht voor het herstelwerk van kleeren, schoenen e.d. In Waldshut zijn zoowel een Katholieke als een Protestantsche Kerk aanwezig. Verder maken wij U erop attent, dat er onderhandelingen gaande zijn om te trachten vergunning te verkrijgen voor een Kerstverlof van twee à drie weken. Het staat U geheel vrij om geld mede te nemen. Wij raden U echter aan, dit te beperken tot 200 RM., in verband met het feit, dat er in Waldshut niets te verkrijgen is. Het lijkt ons wenschelijk toch zeker een mondvoorraad van drie dagen mede te nemen, waarbij een flesch met koffie of thee niet vergeten moet worden. U wordt geadviseerd verder nog het volgende mede te nemen: Eenvoudig maar stevig zomer en winterondergoed; de temperatuur van Waldshut ( ± 300 M. boven de zeespiegel) is ongeveer aan Nederland gelijk. Pullovers, badgoed, overalls, zoo mogelijk een oude regenjas, twee bedlakens twee deklakens, twee kussensloopen, drie à vier handdoeken, zakdoeken, stevige sokken, zeep, naaigerei, extra schoenen, een goed stevig mes ( borden, vorken, lepels en bekers zijn aanwezig), schrijfpapier.
Een soortgelijke oproep hebben Hans en Theo ook ontvangen.
Vanaf het station van zijn woonplaats Haarlem reisde hij via o.a. Amsterdam richting Waldshut, gelegen in Het Zwarte Woud in Duitsland. Naar later bleek, heeft zich in Amsterdam Theo Cocx bij de opgeroepen mannen gevoegd. Als bagage hadden de meesten wat kleding, schoeisel en toiletartikelen meegenomen. Aangekomen in Waldshut werden de jonge mannen op karren, die werden getrokken door ossen, naar het zogenaamde “Ausländerlager” gebracht KENNISMAKING MET THEO COCX: Het was een nog relatief nieuw kamp met barakken, waarin stapelbedden waren geplaatst. Toen bij het inkwartieren Hans een van de onderste bedden koos, hoorde hij achter zich iemand de vraag stellen: “Is het bovenste bed nog vrij”? Na een bevestigend antwoord van Hans stelde de ander zich voor als Theo Cocx. Zo verliep hun kennismaking. Waldshut ligt aan de Rijn en vanuit het stadje kan men Zwitserland zien liggen.
Waldshut en Neustadt Op het terrein, waar de gevangenen hun werk moesten verrichten, was de bouw van een waterkrachtcentrale gepland. Er werden werkgroepen gevormd met ieder een specifieke taak. De groep van Hans en Theo was verantwoordelijk voor het egaliseren van het terrein. Dit was zware, fysieke arbeid met schoppen en houwelen, arbeid waaraan de meesten absoluut niet gewend waren. Theo was zo onfortuinlijk om zich op een gegeven moment met zo’n houweel in zijn voet te slaan. Noodgedwongen moest hij voor verzorging naar het ziekenhuis In dit ziekenhuis zou Theo de Tsjech Zdenek Ceroy ontmoeten, een ontmoeting die uiteindelijk het lot van Theo zou bepalen.
DE MISLUKTE VLUCHTPOGING EN DE GEVOLGEN: Deze Zdenek had in het verleden een vluchtpoging naar Zwitserland ondernomen, hetgeen op een fiasco was uitgelopen. Hij vertelde Theo hierover en verzekerde Theo, dat een nieuwe vluchtpoging beslist zou slagen, hij wist nu hoe hij het moest aanpakken. Wellicht, vroeg Zdenek, had Theo interesse in zo’n onderneming. Theo ging hier gretig op in en in zijn enthousiasme vertelde hij aan Zdenek, dat hij dan via Zwitserland naar Engeland wilde gaan. Toen Theo, hoewel nog niet geheel van zijn verwonding hersteld, in Waldshut terugkwam, bracht hij Hans van het plan van Zdenek op de hoogte. Ook Hans voelde wel voor dit avontuur, maar Hans vond het feit dat Zdenek wist dat het uiteindelijke doel Engeland was, bijzonder problematisch. Immers, een vlucht naar Engeland zouden de Duitsers onherroepelijk als “Landesverrat” beschouwen. Aanvankelijk wilde men trachten de Rijn over te zwemmen, maar op de dichtstbijzijnde plek staat een gevaarlijke stroming, doordat vlakbij de rivier de Ahr de Rijn in stroomt. Bovendien was het water daar steenkoud. Uitkomst bood een plek aan de Rijn, waar de Duitsers een strandbad met badhokjes hadden en waar een roeibootje met peddels lag. Nadat de voet van Theo min of meer genezen was, gingen Hans, Theo en Zdenek op 1 augustus 1943 richting strandbad voor hun vluchtpoging. Daar aangekomen zei Zdenek tegen Hans en Theo even achter een boom te wachten totdat hij het bootje in gereedheid had gebracht. Op weg naar het bootje werd Zdenek door een snerpend “Halt” tot staan gebracht en werd hem gevraagd of hij hier alleen was. Niet bijster heldhaftig zei hij dat er zich nog twee andere mannen achter de boom bevonden. Vervolgens werd het trio voor verhoor naar de gevangenis in Waldshut afgevoerd. Kort voor dit verhoor spraken Hans en Theo af, elke verwijzing naar Engeland categorisch te ontkennen. Tijdens dit zware verhoor hielden zij zich aan hun afspraak, maar zij werden desondanks overgeleverd aan de Gestapo. Het leven tot dusver in Waldshut was weliswaar een leven onder dwang, maar was toch redelijk acceptabel geweest. Nu echter werden zij geboeid via Konstanz naar Stuttgart gebracht, waar zij door het Oberlandesgericht wegens “ Landesverratverbrechen” werden veroordeeld. De Tsjech Zdenek Ceroy werd tot 3 jaar tuchthuis veroordeeld, Theo kreeg 12 maanden gevangenisstraf en Hans 6 maanden, omdat hij nog onder het “Jugendrecht” viel. Na deze rechtszitting in augustus 1943, ongeveer één maand na hun kennismaking, scheidden zich de wegen van Hans en Theo. Toch zou het door een nasleep van hun mislukte vluchtpoging nog tot één kort weerzien op 22 april 1944 komen. Hoe het Hans na zijn veroordeling tot 22 april 1944 en na zijn laatste ontmoeting met Theo op die bewuste dag verging, wordt later in dit verslag beschreven. Nadat de straf van Hans voorbij was, vond hij als “vrij” man werk in Eisenbach bij Hugo Morat, een bedrijf voor “Feinmechanik”. Hier kreeg hij in april 1944 een oproep van de openbare aanklager van het “Volksgerichtshof” in Berlijn. Hans diende op 22 april in de Bellevuestraße te Berlijn als getuige in het proces tegen hun voormalige vluchtgenoot Zdenek Ceroy te verschijnen. Daar aangekomen kwam hij in een wachtkamer tot zijn verrassing Theo Cocx weer tegen. Ook Theo moest als getuige tegen Zdenek optreden. Theo, die onder bewaking stond ( zijn gevangenisstraf was immers nog niet voorbij) en Hans mochten weliswaar geen woord met elkaar wisselen, maar toch wist Theo aan Hans te vertellen, dat hij in een steengroeve in de buurt van Regensburg was tewerkgesteld. ( Waarschijnlijk bevond de steengroeve zich in Flossenburg, niet ver van Regensburg, waar o.a. graniet werd gedolven). Hans vond Theo er bijzonder slecht uitzien, hij was sterk vermagerd en zijn handen lagen helemaal open door het fysiek slopende werk. Opnieuw spraken zij af het zelfde verhaal te vertellen als bij het eerdere verhoor door de Gestapo. Nadat Theo als getuige werd opgeroepen heeft Hans hem nooit meer teruggezien.
ONZEKERHEID OVER DE LAATSTE MAANDEN UIT THEO’S LEVEN: Vanaf dat moment blijft het gissen wat er met Theo is gebeurd tot aan zijn dood op 14 december 1944. Feit is, dat Theo op enig moment vanuit (waarschijnlijk) Flossenburg in Dachau is terechtgekomen. Wanneer en waarom blijft een kwestie van speculeren. Mogelijk was de lichamelijk verzwakte Theo in de ogen van de Nazi’s niet langer als werkkracht Bruikbaar. Een andere reden zou kunnen zijn, dat kort voor de bevrijding van kamp Flossenburg door de geallieerden, de Duitsers de gevangenen via de berucht geworden “dodenmarsen” naar Dachau hebben overgebracht. In elk geval moet Theo in augustus al in Dachau zijn geweest, omdat vaststaat, dat hij vanaf die maand regelmatig de communie van de Limburgse kapelaan Rothkrans ontving. Deze kapelaan, die zich door de Nazi’s niet de wet liet voorschrijven en daarom op transport naar Dachau werd gezet, overleefde de verschrikkingen van dit kamp. Na de oorlog heeft kapelaan Rothkrans de moeder van Theo (oma Cocx) op de Linnaeusparkweg bezocht. Wanneer en hoe de familie van Theo over diens dood in Dachau hoorde, is niet bekend. Ondanks het feit, dat ons over de periode 22 april 1944 tot 14 december 1944 vrijwel niets bekend is over Theo Cocx, zijn wij Hans Tempelman bijzonder dankbaar, dat hij ons over de begintijd van Theo in Duitsland waardevolle informatie heeft kunnen verschaffen. Tot zo ver het verhaal betreffende Theo Cocx.
Theo Cocx, geboren 25 juli 1920 te Amsterdam, gestorven 14 december 1944 in Dachau.
HOE HET HANS NA ZIJN VEROORDELING VERGING: Na de veroordeling tot 6 maanden gevangenisstraf werd Hans in een geblindeerde trein op transport gezet. Twee aan twee geboeid en zwaar bewaakt ging het eerst richting Stuttgart, waar Hans in een 4-persoons-cel terechtkwam. Als taak kreeg hij o.a. bramen van dynamo’s te vijlen. In de zogenaamde “Klamotten”kamer werd gevangeniskleding verstrekt, die bestond uit dunne kleding, houten sloffen en een te grote muts. Zo bleef er niet veel van de menselijke waardigheid over! Vervolgens ging het richting Mannheim – Ludwigshafen, waar het werk bestond uit het vervaardigen van koelelementen voor koelribben. In eerste instantie verrichte Hans zijn werk op de binnenplaats van de gevangenis, totdat hij een dikkere jas en aluminium eetgerei kreeg en dagelijks met een vrachtwagen naar “Eis Bender” werd vervoerd. Eis Bender was een enorm “Kühlhaus”. Men moest bevroren, soms loodzware producten (zoals halve, bevroren varkens) in- en uitladen, hetgeen fysiek zwaar werk was.
Opvallend genuanceerd en eerlijk oordeelde Hans over zijn bewakers: ondanks het gedwongen karakter van het werk was hij bijvoorbeeld positief over de “Wachtmeister aldaar. Daarentegen oordeelde hij onverbiddelijk negatief over figuren als “Kapo Zepp”, die slechts op vernedering en intimidatie uit waren. Allengs werd de instelling op een uiterst nauwkeurige, bijna militaire wijze geleid: De gevangenen, 7 verschillende nationaliteiten vertegenwoordigend, werden verdeeld over groepen van 21 personen, die bij het appèl in gelid (3 rijen van 7) dienden op te draven. Het licht in de cellen was constant aan, dus ook s’ nachts. Er was geen stromend water, sporadisch kon er worden gedoucht. Er was nauwelijks besef van tijd wegens het ontbreken van klokken en/of horloges. Het rantsoen bestond uit een stuk brood en iets wat voor koffie doorging. Geen vetpot voor mannen die dagelijks (soms ook op zondag) van 7.30 uur tot 18.30 uur moesten werken. Hans kon zich uit die gevangenisperiode nog duidelijk een pijnlijk voorval voor de geest halen, dat zich eind december 1943 voordeed. Om wat extra voedingsstoffen binnen te krijgen, stal hij wat rauw vet (een soort “schmalz”) uit de vliezen van een varken.
Omdat de gevangenen doorgaans oppervlakkig werden gevisiteerd, verborg hij het stuk vet achter zijn rug in een handschoen die om zijn riem hing.
Hans Tempelman:”Ik was nog jong, zag het als een avontuur”. Uitgerekend die keer werd zeer grondig gecontroleerd, waarbij Hans op heterdaad werd betrapt. Het gevolg was, dat Hans de jaarwisseling in een soort isolatiecel moest doorbrengen. In maart 1944 zat de straf voor Hans er op. Voordat hij echter op vrije voeten kwam, diende hij een afsluitend gesprek met een “Pfarrer” te voeren. Het advies van mensen die het goed met hem voorhadden, om zich tijdens dit onderhoud uitermate voorzichtig op te stellen, bleek goud waard; hij stelde zich diplomatiek op en kreeg vervolgens zijn “ontslagbewijs”. Desondanks stond het sein nog niet op veilig. Regelmatig kwam het voor, dat gevangenen, wier straf erop zat, alsnog buiten de poort door een zogenaamde “Grüne Minna” (een soort volkswagenbusje) werden opgewacht en naar een concentratiekamp werden overgebracht.
Grüne Minna
Tot grote opluchting van Hans bleek er geen “Grüne Minna” te wachten en met een muntstuk van 5 Reichsmark (gekregen van een Duitser bij Eis Bender) ging hij op weg, richting Waldshut. Over het spoor belandde hij uiteindelijk in Neustadt, een stadje dat iets ten noorden van Waldshut ligt. Hij vond daar een onderkomen bij een weduwe, die hem voorzag van de nodige melkproducten, waardoor Hans weer enigszins aansterkte. Werk vond hij bij de firma Hugo Morat in Eisenbach, een plaatsje op ± 7 km. van Neustadt Hier bereikte hem de oproep van de openbare aanklager van het Volksgericht in Berlijn, om op 22 april tegen Zdenek Ceroy te getuigen. Dit was tevens de dag dat Hans Theo Cocx voor de allerlaatste maal zou zien. Nadat Theo was gehoord, moest Hans als getuige aantreden. De voortekenen waren op z’n zachtst gezegd ongunstig: de rechter was niemand minder dan Roland Freisler. Op zijn gebied was deze “Blutrichter” even berucht en angstaanjagend als bijvoorbeeld Adolf Eichmann (“Schreibtischmörder”) en Josef Mengele (Engel des Todes) op hun gebied waren. Onder zijn verantwoordelijkheid is een recordaantal aan doodstraffen uitgesproken. Hij was zowel aanklager als rechtspreker en alles was erop gericht om de aangeklaagden te vernederen en te intimideren. Schreeuwen en tieren waren zijn handelsmerk.
“Blutrichter Roland Freisler” De entree van de rechtszaal had op Hans een verlammende uitwerking: de enorme omvang van de zaal, de grote, vanaf het plafond neerhangende rode doeken en de overal aanwezige vlaggen met het beruchte hakenkruis. Met elke verdere stap richting getuigenbank voelde hij zich nietiger worden. Ook de woorden van Freisler “ Sie sind jetzt Zeuge, aber nachher vielleicht auch Angeklagter”, werkten niet bepaald geruststellend op Hans. Toch werden de getuigenissen van Theo en Hans plausibel gevonden, wat overigens wel in 2 jaar extra tuchthuis voor Zdenek Ceroy resulteerde. Duidelijk geïntimideerd waagde Hans het niet om onmiddellijk de zaal te verlaten en zag zo de reputatie van Freisler bevestigd: 3 Tsjechen werden ter dood veroordeeld en de laatste woorden die Freisler hun toeschreeuwde, waren:” Sie sind für das Leben ehrenlos”. Na de rechtszaak ging Hans terug naar Eisenbach, waar hij tot het einde van de oorlog bij Hugo Morat heeft gewerkt. Vlak voor het einde van de oorlog, op 20 april, werd Hans met nog vele andere arbeiders per tractor naar Zwitserland gebracht, iets, waarop de grenswachten bij Schaffhausen allerminst enthousiast reageerden. Daar zijn status en de mogelijkheid tot werk in Zwitserland erg onzeker waren en omdat hij inmiddels een vriendin in Neustadt had, besloot Hans rechtsomkeert te maken. Omdat de tractor op de heenweg nergens was afgeslagen, wist Hans
dat de weg naar Neustadt tamelijk recht moest zijn. Te voet is hij zo de ± 50 km. lange weg teruggegaan. De oorlog was inmiddels ten einde, maar de thuissituatie van Hans in Nederland was voor hem niet van dien aard, dat hij stond te popelen om naar Nederland terug te keren. En toen hij dan ook in Neustadt met o.a. 2 Fransen werk vond in een schoenfabriek, waarvan de eigenaar door de Fransen was weggestuurd, besloot hij daar te blijven. Zo kort na de oorlog was er uiteraard veel vraag naar schoeisel, dus er was meer dan voldoende werk. Bijkomend voordeel voor Hans was, dat hij in die tijd zeer goed Frans leerde spreken, doordat de 2 Fransen weigerden om Duits te spreken. Abrupt kwam aan deze situatie een einde, toen de eigenaar van de fabriek weer opdook. Men had de fabriek niet onteigend, waardoor de eigenaar weer op zijn oude positie terugkeerde. Hans en zijn twee Franse collega’s werden ontslagen en vervangen door Duitse werknemers. Toen uiteindelijk de vader van zijn toenmalige vriendin van het front terugkeerde, veranderde de situatie in het huis van haar en haar moeder in negatieve zin, waarop Hans besloot alsnog halverwege 1946 naar Nederland terug te keren. Het weerzien met zijn familie verliep tamelijk koel. Hans zat niet bij de pakken neer en ging op weg naar Amsterdam om te kijken of hij bij zijn voormalige werkgever in de confectie – industrie weer aan het werk kon gaan. Helaas was zijn baan al aan een ander vergeven. In een opwelling stapte hij op tramlijn 9 en reed naar de Watergraafsmeer met als doel de Linnaeusparkweg 96. Hier hoopte hij te horen hoe het Theo Cocx na hun laatste ontmoeting op 22 april 1944 was vergaan. Toen hij zich daar meldde, werd de deur door een zwartharige dame opengedaan. Deze dame bleek tante Loes te zijn, die door Hans meteen op de foto in het reünieboekje werd herkend. Tante Loes bracht hem naar oma Cocx ( eveneens door Hans op een foto herkend) en deze vertelde Hans over het trieste lot van Theo. Met een bidprentje van Theo verliet Hans na deze ontmoeting het ouderlijk huis van Theo. Op mijn vraag of Hans op enigerlei wijze Theo verweten heeft, dat deze hem bij zijn vluchtplan heeft betrokken, antwoordde hij met een resoluut: “Nee”! Zoals veel jonge jongens/ mannen zag hij het in eerste instantie als een groot avontuur. Na het gedetailleerde verslag namen Hans en zijn vrouw uitgebreid de tijd om nog wat door de geschiedenis van de familie Cocx te bladeren
Bladerend door de geschiedenis van de familie Cocx Wij beseffen terdege, wat een buitenkans het voor ons was, dat wij, na zo veel jaren, zulke waardevolle informatie over onze oom Theo hebben verkregen. Namens Ans wil ik Hans Tempelman en diens vrouw bedanken voor een zeer leerzame dag en voor hun vriendelijke en warme ontvangst in Santpoort – Zuid. Ben Cocx