Arenberggebouw – Arenbergstraat 5 – 1000 Brussel Tel: 02 209 47 21 – Fax: 02 209 47 15
Een exploratieve studie naar de prestatiebepalende factoren in het paardrijden: een benchmarkstudie tussen Vlaanderen en Nederland AUTEUR(S)
VAN LAER C., DE BOSSCHER V.
REDACTEUR
VERBEIREN K.
INSTITUUT
Vrije Universiteit Brussel, Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie
ABSTRACT In dit onderzoek gaan we na welke factoren het topsportsucces in paardrijden beïnvloeden. Dit onderzoek draagt bij tot het achterhalen van algemene kritieke succesfactoren binnen de paardrijsport, waarna deze factoren toegepast kunnen worden op andere landen. Aan de hand van 14 interviews van zowel Vlaamse als Nederlandse hippische experts en de analyse van secundaire bronnen, waaronder beleidsplannen, voerden we een kwalitatieve data-analyse uit. Ook wordt het Nederlandse hippische topsportbeleid vergeleken met het Vlaamse met de nadruk op deze factoren die tot topsportsucces in Nederland en Vlaanderen leiden. Op basis van kwalitatieve toetsing binnen Nvivo werden de verschillende kritieke succesfactoren binnen het paardrijden achterhaald en gingen we na in welke mate het Vlaamse en het Nederlandse hippische topsportbeleid van elkaar verschillen. We kwamen tot de conclusie dat zowel in Nederland als in Vlaanderen de financiële ondersteuning voor het paardrijden ondermaats is. Ook is een goed uitgewerkt talentdetectiesysteem essentieel om toekomstig topsportsucces te verzekeren. Het presteren op hippisch topniveau vergt een grote financiële ondersteuning en een gegronde sportspecifieke opleiding en ontwikkeling voor zowel de ruiter als het paard.
Sleutelwoorden
paardrijden, kritieke succesfactoren, topsportbeleid, VlaanderenNederland
Datum
01/10/2012
Extra bronnen
zie bronnenlijst
Contactadres
[email protected]
Disclaimer: Het hierna bijgevoegde product mag enkel voor persoonlijk gebruik worden gedupliceerd. Indien men dit wenst te dupliceren of te gebruiken in eigen werk, moet de bovenvermelde contactpersoon steeds verwittigd worden. Verder is een correcte bronvermelding altijd verplicht. 1
Een exploratieve studie naar de prestatiebepalende factoren in het paardrijden: een benchmarkstudie tussen Vlaanderen en Nederland Van Laer C, De Bosscher V.
Vrije Universiteit Brussel Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie
INLEIDING Wat maakt van de Belgische springruiter Philippe Lejeune een wereldkampioen of welke factoren zijn noodzakelijk om Nederlandse dressuuramazone Anky van Grunsven tot drievoudig Olympisch kampioene te kronen? Waarom blinkt Adelinde Cornelissen tegenwoordig uit als Nederlandse dressuurtopper en minder onze Belgische Jeroen Devroe? Is dit enkel talent of spelen de verschillende sociale en culturele factoren samen met het lokale sportbeleid en de lokale sportpolitiek hier eveneens een rol in? De hippische internationale competitie kent een duidelijke groei over heel de wereld. De paardensport komt meer en meer op de voorgrond en in de schijnwerpers. Professionalisering is één van de factoren die tot deze groei leiden. Maar om deze professionalisering en het topsportsucces te garanderen, is er nood aan een investering in het beleid. De mate waarin een topsportbeleid gestructureerd is, heeft een enorme invloed op de topprestatie van de ruiter en zijn paard. In de paardensport werkt men namelijk met twee atleten, de ruiter en het paard, waardoor het topsportbeleid zich zowel op steun aan de ruiter als op steun aan het paard moet concentreren. De omgeving waarin de sporter zich ontwikkelt, is volgens De Bosscher & De Knop (2009) een zéér invloedrijke factor om internationaal te presteren en het hoogste niveau te halen. In dit onderzoek wordt een groep van Vlaamse en Nederlandse hippische experts bevraagd naar de werking van het Vlaamse en Nederlandse topsportbeleid in paardrijden aan de hand van de
negen pijlers van het SPLISS-model1. De groep hippische experts bestaat uit zowel Vlaamse als Nederlandse ruiters, coaches en medewerkers van de Vlaamse Liga Paardensport (VLP) en de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie (KNHS). De ruiters en coaches vormen een grote belangengroep in dit onderzoek, daar zij op regelmatige basis in contact komen met het beleid in paardrijden.
ONDERZOEKSDOEL In dit onderzoek zal de focus allereerst gelegd worden op het achterhalen van de kritieke succesfactoren binnen het paardrijden. Om dit onderzoek internationaal te staven, leggen we zowel het Vlaamse en het Nederlandse hippische topsportbeleid als hun prestaties naast elkaar. We merken dat Nederland op regelmatige basis beter presteert. Aan de hand van benchmarking stellen we een vergelijking op tussen het Vlaamse en het Nederlandse topsportbeleid. Uit deze vergelijking hopen we de sterktes en zwaktes van beide topsportbeleiden te achterhalen aan de hand van de mening van zowel de ruiters, coaches als de verantwoordelijken van de Vlaamse en Nederlandse topsportwerking zelf.
1 SPLISS staat voor Sport Policy factors Leading to International Sporting Success en is een internationale onderzoeksgroep. Momenteel heeft onder meer een vergelijkende studie plaats tussen 15 landen.
2
Dit onderzoek heeft als algemeen objectief om aan de hand van de uitspraken van de hippische experts over het topsportbeleid in paardrijden, en de daaruit voortkomende kritieke succesfactoren, een SPLISS Equestrian model uit te bouwen. Dit model kan een basis vormen voor verder internationaal onderzoek.
(27,7%) gereageerd. Figuur 1 zet het exploratieve onderzoek, met een geheel kwalitatief karakter, schematisch uiteen.
METHODE Steekproef. Als onderzoeksmethode werd er geopteerd voor een kwalitatieve inhoudsanalyse, daar volgens De Pelsmacker en van Kenhove (2006) de analyse van kwalitatieve gegevens voornamelijk gebeurt aan de hand van een inhoudsanalyse. De onderzoeker probeert zo een structuur aan te brengen in wat de proefpersoon heeft verteld. Binnen dit onderzoek werden de kwalitatieve data aan de hand van persoonlijke interviews met experts (ruiters, coaches en liga/federatie) uit de paardensport en uit de analyse van secundaire bronnen verkregen. Er werd gebruik gemaakt van semigestructureerde interviews, daar bij dit soort interviews de vragen en de vragenvolgorde vooraf vastliggen maar de antwoordencategorieën niet. Als validatie van de interviewstructuur werd er één pilootinterview afgenomen met een subtopruiter. In totaal werden er 14 interviews afgenomen, waaronder negen Vlaamse en vijf Nederlandse. De deelnemende experts zijn nauwgezet geselecteerd op basis van bepaalde richtlijnen: -
Als ruiter moest men minstens op internationaal seniorniveau rijden, bij de VLP of KNHS aangesloten zijn, lid zijn van het Nederlandse Olympisch kaderteam of op de Bloso-elitelijst staan. Ook werd er naar hun palmares gekeken bij de selectie.
-
Als coach moest men ruiters trainen die minstens op internationaal niveau presteren.
-
Als afgevaardigde van de federatie of liga moest men als topsportcoördinator werkzaam zijn in Vlaanderen of Nederland.
Figuur 1. Het onderzoeksdesign
Data-analyse. Binnen dit onderzoek werden alle interviews allereerst opgenomen met een digitale voice recorder en later letterlijk uitgeschreven. Als tweede werden de verschillende interviews aan de hand van het softwareprogramma Nvivo gecodeerd volgens de verschillende pijlers uit het SPLISS-model (De Bosscher et al., 2006). Tijdens het coderen merkten we op dat er verschillende elementen niet volledig binnen één specifieke pijler van dit model pasten, daar deze specifiek gericht waren op het paard. Hiervoor werd er in Nvivo een categorie ‘paard’ toegevoegd. Via Nvivo gingen we deductief te werk en werden uit elk interview kritieke succesfactoren voor elke pijler van het SPLISS-model gehaald. Nadien werden deze in Excel verwerkt en in een staartboomstructuur gegoten. Naast de verwerking van de interviews via Nvivo, werden de verschillende beleidsdocumenten – verkregen door de VLP en KNHS – grondig geanalyseerd, rekening houdend met de negen pijlers van het SPLISS-model. Tot slot werden de bevindingen per pijler uitgeschreven waarbij nadien een vergelijkende analyse tussen Nederland en Vlaanderen werd gemaakt.
Op basis van bovenstaande vernoemde criteria werden er 17 Vlaamse experts en 18 Nederlandse experts geselecteerd die in aanmerking kwamen voor een interview. Daarvan hebben respectievelijk negen Vlaamse experts (53%) en vijf Nederlandse experts
3
RESULTATEN EN BESPREKING Pijler 1. Financiële ondersteuning voor paardrijden. Uit de bevraging over deze eerste pijler merken we op dat de beschikbare budgetten voor paardrijden op eliteniveau te klein zijn. Dit vindt men algemeen ook terug in de kritieke succesfactoren voor deze pijler. Een betere financiële ondersteuning voor zowel trainingen door toptrainers, verzorging en begeleiding van het paard, stages in het buitenland, mentale en fysieke coaching en zoveel andere dingen als de organisatie van hoogstaande wedstrijden en de begeleiding van de jeugd is een must in de paardensport op topniveau. Tabel 1. Kritieke succesfactoren met betrekking tot de financiële ondersteuning voor paardrijden.
Kritieke succesfactoren met betrekking financiële ondersteuning voor paardrijden
tot
de
KSF 1.1. Er is een vergoeding voorzien vanuit de liga of federatie specifiek voor de deelname aan internationale wedstrijden (EK, WK en OS) (n = 11) KSF 1.2. Er is financiële steun voor trainingen, begeleiding van ruiter en paard en andere zaken buiten de deelname aan internationale wedstrijden. (n = 14) KSF 1.3. Er is financiële (of andere) steun om goede paarden in eigen land te houden (n = 5) KSF 1.4. Er zijn overheidsmiddelen financiering van het topsportbeleid (n = 2)
voor
de
KSF 1.5. Er is nood aan een grotere financiële steun voor de organisatie van hoogwaardige wedstrijden in eigen land en begeleiding van de jeugd (n = 1) KSF 1.6. De ruiter heeft de mogelijkheid om naast zijn loon vanuit de overheid, nog extra middelen te vergaren voor de ontwikkeling van zijn carrière (n = 2)
toppaarden worden neergeteld, bemoeilijken het houden van paarden in eigen land. De geïnterviewde experts halen dit fenomeen aan als een probleempunt dat volgens hen binnen de federatie als werkpunt moet worden opgenomen. Er is nood aan een samenwerking tussen de ruiters, de federatie en de eigenaars om de verkoop van toppaarden tegen te gaan. Algemeen kan men besluiten dat het beoefenen van de paardensport op topniveau gepaard gaat met een hoge nood aan financiële middelen om de beoefening van de sport op eliteniveau volledig te ondersteunen. Dit leidt echter tot het fenomeen waar de financiële middelen aan prestatienormen gelinkt worden: hoe beter men presteert, hoe meer financiële steun men krijgt. Wanneer we de vergelijking tussen Vlaanderen en Nederland maken, merken we dat het budget van Vlaanderen in verhouding is met het Nederlands budget wanneer we ons baseren op de bevolking van beide landen. Nederland trekt een budget van ongeveer € 1 681 268 (voor 16.7 miljoen inwoners) uit voor de ondersteuning van de paardensport. Vlaanderen beschikt (voor 6.2 miljoen inwoners) over ongeveer € 440 000. Hoewel de middelen in Vlaanderen en Nederland op een gelijkaardige manier gebruikt worden, heeft Nederland een grotere topsport- en prestatiecultuur en een beter gestructureerd beleid. De hogere investeringen in de Nederlandse topsport, de beter gestructureerde Nederlandse clubs en het partnerschap met Rabobank geeft de KNHS de mogelijkheid een betere en grondigere ondersteuning te bieden aan zowel de jonge ruiters binnen hun ontwikkeling als extra steun te bieden aan de seniors tijdens hun carrière.
Pijler 2. Bestuur, organisatie en structuur van het hippisch topsportbeleid. De beperkte financiële steun zorgt ervoor dat een goede financiële basis van thuis uit absoluut noodzakelijk is om enerzijds te kunnen doorstoten naar de topsport en anderzijds in de topsport te kunnen blijven meedraaien. Ook het houden van de paarden in eigen land wordt aangehaald als kritieke succesfactor. Een regerend probleem in de paardensport is het houden van toppaarden. De grote bedragen die voor
We merken in Vlaanderen op dat het werken met twee liga’s en één overkoepelende federatie duidelijk een probleempunt vormt voor zowel ruiters en coaches als de VLP. Op dit vlak staat de KNHS als enige hippische sportfederatie van Nederland een stap verder. We kunnen dus stellen dat presteren binnen de paardensport vereenvoudigd wordt door een goed georganiseerd, op de ruiter en het paard
4
geconcentreerd beleid met een federatie waarvan de ruiters lid zijn. Tabel 2. Kritieke succesfactoren met betrekking tot bestuur, organisatie en structuur van het hippisch topsportbeleid.
Kritieke succesfactoren met betrekking tot bestuur, organisatie en structuur van het hippisch topsportbeleid
coördineren van alle administratieve zaken rond deze inschrijving, zoals onder andere het zorgen voor een internationaal paspoort voor het paard en het houden van toppaarden in eigen land. In onderstaande tabel is de rol die de federatie volgens de experts moet vervullen, weergegeven. Tabel 3. De rol van een ruitersportfederatie of –liga (n=12).
KSF 2.1. Er is een effectieve communicatie tussen de ruiters en de liga/federatie (n = 6)
Rol van de federatie of liga
KSF 2.2. De federatie verzorgt de inschrijvingen en de startplaatsen op internationale wedstrijden (n = 6)
Meer steun bieden aan de jeugd (n = 3)
KSF 2.3. Er is één hippische sportfederatie waarbij alle ruiters zijn aangesloten (n = 2) KSF 2.4. Er is een grondigere ondersteuning van de jeugd (n = 2)
aansporing
en
KSF 2.5. Er zijn organisatorische vereisten voor de sportfederatie met betrekking tot de organisatie van hoogstaande wedstrijden (n = 2)
Meer dan de helft (72,72%, n=8) van de hippische experts (n=11) vindt dat zij voldoende betrokken zijn bij de totstandkoming van het beleid. Toch komt de noodzaak van goede communicatie en overleg tussen de ruiters en liga/federatie als kritieke succesfactor meermaals terug in de interviews. Hoewel de Vlaamse experts negatief staan ten opzichte van de communicatie van de liga naar de ruiters toe, merken we op dat de Nederlandse experts een goede communicatie ervaren met de federatie. De structuur en de organisatie van zowel het Vlaamse als het Nederlandse hippisch beleid wordt als voldoende beoordeeld door driekwart (77,7%, n=7) van de experts. Enkel 22,2% (n=2) stond negatief tegenover de werking van het hippische beleid in Vlaanderen, waarbij volgens hen de communicatie en de betrekking van de ruiters binnen het beleid te wensen overlaat. Algemeen is ook de aansporing en ondersteuning van de jeugd en het organiseren van hoogstaande wedstrijden een terugkerende kritieke succesfactor waarop een grotere focus van het beleid gevestigd zou moeten zijn. De algemene en eerste taak van de federatie of liga ligt, volgens de experts, bij het inschrijven van de ruiters op internationale wedstrijden en het
Meer goede wedstrijden organiseren of steun bieden voor de organisatie van wedstrijden (n = 2) Meer kinderen aansporen tot paardrijden (n = 1) Interface zijn tussen eigenaars en ruiters (n = 1) Zorgen voor de inschrijvingen internationale wedstrijden (n = 3)
van
ruiters
op
Meer communicatie verzorgen tussen de ruiters onderling (n = 1) Administratieve begeleiding (n = 1) Cursussen organiseren (mennen, voltige, instructeur, mental coaching, fysieke coaching) (n = 2) Toppaarden in eigen land houden (n = 6)
Algemeen kan zowel vanuit de literatuur als vanuit de interviews geconcludeerd worden dat Vlaanderen op het vlak van organisatie en structuur van het beleid minder professioneel te werk gaat dan het Nederlandse topsportbeleid (De Knop P., De Bosscher V., Leblicq S., van Bottenburg M. en Rijnen B., 2005). Binnen het onderzoek van De Knop et al. (2005) naar het topsportbeleid in Vlaanderen en Nederland staven twee bevindingen reeds het verschil tussen beide landen. Allereerst komt als belangrijke factor het aantal atleten naar boven: Nederland telt meer atleten dan Vlaanderen. Een tweede punt dat door De Knop et al. (2005) wordt aangehaald, is dat Nederland een grotere ambitie toont in zijn beleid op lange termijn. De Vlaamse topsportfederaties die ambitie op lange termijn hebben, zijn echter beperkt tot de helft (De Knop et al., 2005).
5
Pijler 3. Sportparticipatie in het paardrijden. De sportparticipatie begint vanaf het moment dat een kind in aanraking komt met paardrijden. Een brede sportbasis is niet noodzakelijk een garantie op succes, maar het kan mogelijk wel het succes op topsportvlak beïnvloeden. Dit door het voorzien van jonge talenten in de sport en hen de kans tot training en deelname aan wedstrijden op verschillende niveaus te bieden (De Bosscher et al., 2007). Tabel 4. Kritieke succesfactoren sportparticipatie in paardrijden.
met
betrekking
Kritieke succesfactoren met betrekking sportparticipatie in paardrijden
tot
tot
de
de
KSF 3.1. De omgeving van de potentiële ruiters vormt een belangrijke stimulerende factor (n = 4) KSF 3.2. Er is een goede toegankelijkheid tot paardrijden (n = 2) KSF 3.3. Er is een brede basis en wedstrijdgerichte opleiding vanuit de clubs en manèges (n = 1) KSF 3.4. Er is een promotie van het paardrijden door meer mediabelangstelling te creëren (n = 1)
Algemeen kunnen we stellen dat er zeker genoeg starters zijn maar dat de doorstroming naar topsport ondermaats is. Deze doorstroming vormt echter een essentiële factor binnen de paardensport om topprestaties op lange termijn te verzekeren. Wanneer we deze doorstroming in Vlaanderen en Nederland bestuderen merken we dat de werking van het VLP- en het Rabobank-talentenplan in de begeleiding van potentieel talentvolle ruiters naar talentvolle/ eliteruiters zeker al een eerste stap in de goede richting is. Echter is een verdere ontwikkeling en optimalisering noodzakelijk. Ook merken we dat de doorstroming in Nederland beter is zowel door een verder ontwikkeld Rabobank-talentenplan als een groter aantal startende ruiters. Een laatste kritieke succesfactor is dat de basis bij beginnende ruiters onvoldoende aangeleerd wordt, waardoor een latere wedstrijdgerichte carrière bemoeilijkt wordt. Algemeen is de ondersteuning van het topsportbeleid binnen de doorstroming van talentvolle ruiters naar topsport een noodzaak om de drop-out van mogelijke talenten te vermijden.
Pijler 4. Talentontwikkeling en -identificatie van de ruiter en het paard Binnen een talentidentificatiesysteem wordt er een juist profiel opgesteld en vindt er scouting plaats om maximale potentiële talenten te vinden. Wanneer we spreken over paardrijden, is het primordiaal aan te halen dat men hier met twee atleten werkt in plaats van één: het paard en de ruiter. We spreken dus zowel over een talentidentificatiesysteem voor de jonge ruiters als een talentidentificatiesysteem voor de detectie van talentvolle jonge paarden. We merken ook dat de invloed en de steun van het beleid voor de identificatie van talenten een belangrijke rol speelt. Tabel 5. Kritieke succesfactoren met betrekking talentontwikkeling en -identificatie van de ruiter en het paard.
tot
Kritieke succesfactoren met betrekking tot talentontwikkeling en -identificatie van ruiter en paard Talentdetectie van de ruiter KSF 4.1. Er is begeleiding van de niet sporttechnische kant van topsport (n = 14) KSF 4.2. Er is een begeleidings- en stimuleringsplan voor jonge talenten vanuit de federatie (n = 11) KSF 4.3. Er is een talentenplan (n = 7) Talentdetectie van het paard KSF 4.4. Er is identificatie van jonge talentvolle paarden (n = 2) Begeleiding en ontwikkeling van de ruiter KSF 4.5. Er is sporttechnische begeleiding voor talenten door topruiters (n = 7) KSF 4.6. Er is scouting van jonge talenten zowel op wedstrijden als op basis van resultaten (n = 2) KSF 4.7. Er is een goede omkadering van het talent zowel van thuis uit als vanuit de federatie (n = 5) Begeleiding en ontwikkeling van het paard KSF 4.8. Er is een goede basisopleiding van de paarden (n = 8)
Het is noodzakelijk de pijler ‘Talentidentificatie en talentontwikkeling’ op te splitsen in een ‘ruitergedeelte’ en een ‘paardgedeelte’. Wanneer de
6
focus ligt op de talentdetectie van de ruiter, kan men enerzijds stellen dat het oprichten van een talentenplan zowel in Vlaanderen als Nederland een grote stap vooruit was. Anderzijds kent het Rabobanktalentenplan een betere ontwikkeling, daar er meer budget vrijgemaakt wordt via de sponsoring van Rabobank voor de ondersteuning van jonge talentvolle ruiters. We leidden verschillende algemene hippische kritieke succesfactoren uit de interviews af, zoals een budget voor de ondersteuning van talenten, die noodzakelijk zijn voor de talentidentificatie in het paardrijden. Een eerste, en misschien wel de belangrijkste, kritieke succesfactor is een effectief talentidentificatiesysteem. Een tweede kritieke succesfactor is een begeleidings- en stimuleringsplan voor jonge talenten vanuit de federatie, deels binnen de werking van het talentenplan. Een correcte scouting op basis van resultaten, maar ook een scouting op wedstrijden zelf is een derde kritieke succesfactor die naar boven komt. Niet alleen de scouting van talent is van belang, ook het begeleiden en ontwikkelen van deze talenten in hun topsportcarrière. De hierboven aangehaalde begeleiding kan men in twee delen opsplitsen. Enerzijds de begeleiding op sporttechnisch vlak waar de jonge talentvolle ruiters gecoacht worden door toptrainers en anderzijds de begeleiding op nietsporttechnisch vlak, waar de ruiters leren omgaan met het leven als topsporter. Deze laatste vorm van begeleiding is zowel door de experts (n=8) in Vlaanderen als in Nederland onvoldoende bevonden (62,5%, n=5). Naast de begeleiding van de federatie, is de thuisomkadering ook een belangrijk gegeven om het als talent te maken in de topsport. Buiten het gedeelte ‘ruiter’ merkt men ook verschillende algemene kritieke succesfactoren op voor de talentdetectie van het paard. Als eerste is een goede basis van het paard enorm belangrijk bij zijn ontwikkeling. Een tweede punt is de talentidentificatie van de paarden. We merken op dat in Vlaanderen en Nederland hiervoor geen specifiek systeem bestaat. De detectie wordt voornamelijk door de ruiters en eigenaars gedaan. Toch zijn deze detectie en een goede basisopleiding van het paard noodzakelijk om paarden op topniveau te brengen. Verder onderzoek in samenwerking met andere landen, die mogelijk wel al aan talentdetectie van jonge paarden doen, kan hier mogelijk meer duidelijkheid verschaffen.
Pijler 5. Atletische carrière van de ruiter en het paard. De ondersteuning van de topsporter kent een bepaalde invloed van de stijgende professionalisering van het topsportbeleid. Een strategische begeleiding en ondersteuning van de topsporters maakt een verschil in de prestaties van die topsporter (Truyens et al., 2011). De ondersteuning van de topsporter kan onder verschillende factoren vallen zoals faciliteiten, financiële voorzieningen, sporttechnische en medische begeleiding en de voorbereiding op de na-carrière. Aangezien zowel de ruiter als het paard beschikken over een individuele topsportcarrière bekwamen we verschillende kritieke succesfactoren die specifiek gericht zijn op de ruiter of het paard. Tabel 6. Kritieke succesfactoren met betrekking topsportcarrière en na-carrière van de ruiter en het paard.
Kritieke succesfactoren met betrekking atletische carrière van de ruiter en het paard
tot
tot
de
de
KSF 5.1. Er is een goed steunprogramma voor de ondersteuning van de ruiters (n = 11) KSF 5.2. Er is zowel fysieke als mentale training van de ruiter (n = 5) KSF 5.3. Er is een goede bondscoach met goede communicatieve skills (n = 2) KSF 5.4. Er is een goede combinatie tussen topsport en studie (n = 2) KSF 5.5. Er is fysieke training van het paard (n = 2) KSF 5.6. Er is een goed team rond de topsporter (n = 1)
Algemeen kunnen we stellen dat er volgens de helft van de geïnterviewde experts onvoldoende steun is vanuit de liga op alle vlakken doorheen de topsportcarrière van zowel ruiter als paard. Dit wordt als belangrijkste kritieke succesfactor aangehaald. Naast een steunprogramma vanuit het beleid, is ook de steun van een goed team rondom de ruiter uitermate belangrijk. Ook een bondscoach die de administratieve kant van de sport volledig op zich neemt: de regelingen rond de wedstrijden, de sponsoring en de contacten met de eigenaars van de paarden. Voor de jonge talenten is het kunnen combineren van hun sport met de school ook een kritieke succesfactor, bijvoorbeeld
7
door zich in te schrijven aan een topsportschool. Zowel in Vlaanderen als in Nederland kunnen de ruiters terecht in topsportscholen (VL) of Lootscholen (NL). Hier krijgen zij de tijd om binnen hun lessenrooster extra te trainen en kunnen zij examens verplaatsen naargelang hun wedstrijdplanning. In tegenstelling tot de meeste andere sporten, zien we dat de ondersteuning van een topsporter aan het einde van zijn sportcarrière in het paardrijden niet echt van toepassing is. Een ruiter kan gemakkelijk tot zijn 60 e rijden, daar een topsportcarrière in het paardrijden pas rond de leeftijd van 25-30 jaar start. Zolang de ruiter een goed paard heeft, kan deze blijven doorgaan. Als laatste kritieke factor wordt de fysieke training van ruiter en paard aangehaald. In Vlaanderen staat de fysieke training van zowel ruiter als paard nog achter in vergelijking met Nederland, waar de ruiters fysieke training krijgen in een fitnesscentrum en een trainingsprogramma voor zowel ruiter als paard vastgelegd wordt aan de hand van fysieke testen.
Pijler 6. Hippische trainingsfaciliteiten. Een goede accommodatie biedt de ruiters de kans om zich binnen een kwaliteitsvolle omgeving te ontwikkelen. De hoge nood aan accommodaties die aan de nodige kwaliteitsvereisten voldoen, is ook op te merken uit de interviews. Zo wordt onder andere de nood aan hoogwaardige trainingsen wedstrijdfaciliteiten en het beschikken over een topsportcentrum als kritieke succesfactor aangehaald. Tabel 7. Kritieke succesfactoren met betrekking tot hippische trainingsfaciliteiten.
Kritieke succesfactoren met betrekking tot hippische trainingsfaciliteiten KSF 6.1. Er worden trainingsfaciliteiten van topruiters opengesteld voor andere ruiters (n = 10) KSF 6.2. Er is een certificeringssyteem voor trainingsen wedstrijdfaciliteiten (n = 8) KSF 6.3. Er is een centrale locatie voor liga- of federatietrainingen (n = 3)
Zowel de Vlaamse als Nederlandse experts zijn tevreden over de trainings- en wedstrijdfaciliteiten in de paardensport. Toch is het belangrijk aan te halen dat de meeste trainingsfaciliteiten van de ruiters zelf zijn. De hippische experts halen hier als kritieke succesfactor aan dat deze ruiters hun accommodatie moeten openstellen voor collega ruiters, zodat ook zij de kans krijgen in volwaardige accommodaties te trainen. Het certificeringssysteem van de KNHS geeft de ruiters de kans om zowel trainingen als wedstrijden in volwaardige accommodaties te rijden. Een training of wedstrijd georganiseerd door de KNHS zal zo altijd doorgaan in faciliteiten die aan de juiste normen voldoen. Als we dan naar Vlaanderen kijken, merken we dat de wedstrijdfaciliteiten in dressuur niet altijd volgens de normen zijn, wat een correcte prestatie en voorbereiding op internationaal niveau bemoeilijkt. Een Vlaams certificeringssysteem zou hier dus zeker een meerwaarde zijn. Een internationaal certificeringssysteem, waarbij elk land minstens voor elke discipline over een gecertificeerde faciliteit moet beschikken, is essentieel om de internationale ruitersport een boost te geven. Algemeen kunnen we concluderen dat faciliteiten een invloed hebben op de prestatie die wordt neergezet. Binnen de paardensport is het dus noodzakelijk om over trainings- en wedstrijdfaciliteiten te beschikken die aan de criteria voldoen om zo een topprestatie in kwaliteitsvolle omstandigheden te kunnen voorbereiden en neer te zetten.
Pijler 7. Hippische -ontwikkeling.
trainersvoorzieningen
en
Een trainer in de ruitersport is op het moment van de training zowel trainer van het paard als van de ruiter. De expertise die de trainer in zijn vak bezit, is van groot belang. De ontwikkeling van de atleten gaat gepaard met een ontwikkeling van de coach, die nieuwe kennis vergaart en zijn expertise uitbreidt (Truyens et al., 2011).
KSF 6.4. Er is een topsporttrainingscentrum (n = 2)
8
Tabel 8. Kritieke succesfactoren met betrekking tot hippische trainersvoorzieningen en -ontwikkeling.
Kritieke succesfactoren met betrekking tot hippische trainersvoorzieningen en -ontwikkeling KSF 7.1. Een trainer opleidingsstructuur in het paardrijden met aandacht voor de ontwikkeling van de topcoach, waarbij topruiters instaan voor de uitwisseling van hun ervaring i.v.m. de training van ruiter en paard (n = 6) KSF 7.2. Een breder platform van jeugdtrainers die de basis van het toppaardrijden aanbrengen (n = 4) KSF 7.3. Er is een trainersplatform waarbij topcoaches kennisuitwisselingsmogelijkheden hebben (n = 2)
Zowel Nederland als Vlaanderen beschikt over een voldoende groot aantal toptrainers daar de focus van de meeste topruiters ook uitgaat naar het lesgeven. Hieraan kunnen we ook direct toevoegen dat de opleidingen voor toptrainers niet verplicht zijn, hoewel de deelname aan bijscholingen zeker aangemoedigd wordt vanuit de liga en federatie. Ook lijkt het nuttig een trainersplatform uit te bouwen waarbij trainers samenkomen en hun methodes bespreken. Het trainersplatform kan mogelijk in twee delen gesplitst worden, waar een eerste platform een samenkomst van trainers uit dezelfde discipline is, die het trainen van de sportspecifieke kant bekijken. Een tweede platform brengt eerder trainers van verschillende sporten samen om de algemene zaken rond het trainen van atleten te bespreken. Deze tweede kritieke succesfactor is al in werking in Nederland en zou ook een pluspunt kunnen vormen in Vlaanderen. Als derde en laatste kritieke succesfactor worden de jeugdtrainers aangehaald. De hippische experts merken een te zwakke basis bij zowel ruiter als paard op. Meer en betere jeugdtrainers kunnen dit mogelijk voorkomen. We kunnen dus algemeen concluderen dat binnen de paardensport trainers voornamelijk putten uit hun ervaring als ruiter. Toch is het interessant om opleidingen voor toptrainers te voorzien, en te verplichten, daar ook verschillende niet-sportspecifieke zaken binnen het trainen van een atleet aan bod komen.
Pijler 8. Hippische nationale en internationale competitie. Wanneer we de nationale en internationale competitie bespreken, kijken we naar zowel de organisatie van als de deelname aan nationale en internationale wedstrijden (De Bosscher, 2007). “Om succes af te kunnen dwingen op internationale kampioenschappen is deelname aan nationale en internationale competitie een goede waardemeter in het groeiproces van de atleet” (Truyens et al., 2011). Tabel 9. Kritieke succesfactoren met betrekking tot hippische nationale en internationale competitie.
Kritieke succesfactoren met betrekking tot hippische nationale en internationale competitie KSF 8.1. Er is nationale en gewestelijke steun bij deelname aan internationale wedstrijden (n = 6) KSF 8.2. Er zijn gelijkaardige startcriteria voor jumping, dressuur en eventing (n = 3) KSF 8.3. Er zijn voldoende nationale competitiemogelijkheden in functie van de voorbereiding op internatioale competitie (n = 2) KSF 8.4. Er is een correcte jurering op nationale en internationale competitie (n = 2) KSF 8.5. Er is een beperking van de stijging van de inschrijvingsgelden (n = 2) KSF 8.6. Er is een nationale organisatie en planning voor de organisatie van internationale wedstrijden in België (n = 1)
Uit de interviews komen verschillende kritieke succesfactoren naar voor, die van belang zijn bij zowel de deelname aan als de organisatie van nationale en internationale competitie. Aan de hand van deze factoren kunnen we concluderen dat er nog te weinig internationale wedstrijden georganiseerd worden in België om België als toppaardenland op de kaart te zetten. De Nederlandse experts spraken zich niet uit over de organisatie van internationale wedstrijden in Nederland. De organisatie van nationale wedstrijden wordt ook als kritieke succesfactor aangehaald. Elke ruiter heeft nood aan voldoende nationale wedstrijden die fungeren als voorbereiding op het internationale niveau.
9
Naast deze factor wordt ook de stijging van de inschrijvingsgelden aangehaald als minpunt. De inschrijving van één paard op een internationale wedstrijd kost al snel € 350. De federatie en liga zouden door lobbywerk in de mate van het mogelijke deze stijging moeten kunnen beperken om een daling van het aantal deelnemers (vooral jonge ruiters) te vermijden. Het feit dat zij ook niet tussenkomen in deze kosten wordt als belangrijkste kritieke succesfactor aangehaald door de hippische experts. Gelijklopende startcriteria voor de jumping-, eventingen dressuurruiters is een laatste succesfactor die de ruiters aanhalen. Bij jumping is het gemakkelijker ergens te starten als men ook een sponsortafel betaalt, terwijl dit in dressuur en eventing minder het geval is en de nadruk veeleer op de prestaties ligt. Algemeen kunnen we concluderen dat een grotere steun voor de ruiters tijdens internationale wedstrijden door onkostenvergoeding en door de organisatie van meer internationale events in eigen land, de ruiters en dat land beter op kaart zetten als topland in de paardensport.
We merken in deze pijler geen specifieke kritieke succesfactoren op die noodzakelijk zijn voor de wetenschappelijke ondersteuning van de paardensport, daar die amper aanwezig is in de sport. We merken ook op dat zowel Nederland als Vlaanderen op het vlak van de wetenschap in de paardensport vandaag geen of weinig ontwikkeling kent. We kunnen wel besluiten dat een dergelijke ondersteuning zeker een essentieel punt kan zijn in het verbeteren van de prestaties van zowel ruiter als paard. De sportwetenschappelijke steun in de paardensport staat nog in de kinderschoenen, maar kent een langzame ontwikkeling.
Pijler 10. Het fokken van sportpaarden. We merken in deze laatste pijler op dat het fokken van paarden wereldwijd gedaan wordt. Ook de zoektocht naar de bepaalde mix aan factoren binnen een merrie en een hengst waaruit een topper kan voortkomen, blijft een algemene bezigheid over de hele wereld. Tabel 11. Kritieke succesfactoren met betrekking tot het fokken van sportpaarden.
Pijler 9. Sportwetenschappelijke ondersteuning van de ruiter en het paard. Het vooruitstrevende wetenschappelijke onderzoek kan de topprestaties een extra meerwaarde geven en richting de vooropgestelde norm brengen. Binnen deze pijler komt er echter maar één enkele kritieke succesfactor naar boven. In de paardensport staat de wetenschappelijke ondersteuning nog niet op punt, echter merkt men wel dat de nood hoger wordt door het steeds stijgende niveau van de neergezette prestaties. Tabel 10. Kritieke succesfactoren met betrekking tot sportwetenschappelijke ondersteuning van de ruiter en het paard.
Kritieke succesfactoren met betrekking tot sportwetenschappelijke ondersteuning van de ruiter en het paard KSF 9.1. Er is wetenschappelijke ondersteuning doorheen het hele topsportprogramma (n = 14)
Kritieke succesfactoren met betrekking tot het fokken van sportpaarden KSF 10.1. Er is steun vanuit het beleid voor zowel het fokken van sportpaarden als voor het houden van toppaarden in eigen land (n = 14)
Er is nood aan beleidssteun voor het fokken van sportpaarden, maar er is meer steun nodig om de toppaarden in eigen land te houden. Het houden van toppaarden in eigen land is volgens vele hippische experts een groot probleempunt. Op de wereldspelen van 2010 in Kentucky was één vierde van de paarden in Belgïe gefokt. Op basis van de interviews en de analyse van secundaire bronnen kan men zeker stellen dat België één van de wereldcentra is wanneer het om het fokken van sportpaarden gaat (www.vlp.be – geraadpleegd 09/08/2012).
10
DISCUSSIE & CONCLUSIE Zowel in Vlaanderen als in Nederland stellen we vast dat er verschillende principes zijn die dezelfde topsportdomeinen van het beleid aanspreken (talentidentificatiesystemen, trainersopleidingen, de financiële ondersteuning van ruiters bij landenwedstrijden, enz.). We merken dat de beleidsveranderingen door de jaren heen een professionalisering van het Vlaamse en Nederlands hippisch topsportbeleid teweegbrengen. De nood aan professionalisering binnen de ruitersport komt er door de onvoorspelbaarheid van de sport. Prestaties uit het verleden zijn geen garantie voor de toekomst daar het paard een even belangrijke zo niet belangrijkere factor vormt binnen de prestaties. Het is dus noodzakelijk om als federatie/liga en als ruiter je positie internationaal te versterken. De kritieke succesfactoren vormen de input (Cooke & Davies, 2002) van het managementsysteem dat direct of indirect tot succes leidt. Ook vormen zij het beperkte aantal factoren die mogelijk succes kunnen genereren (Alzami en Zaïri, 2003). Als algemene kritieke succesfactor komt het paard voornamelijk terug, waarbij zowel een goede ontwikkeling van jonge talentvolle paarden als het houden van toppaarden in eigen land een noodzaak vormen. Een tweede groep kritieke succesfactoren vormt zich rond de ruiter. Verschillende factoren, waaronder een grotere financiële, mentale en fysieke ondersteuning van de ruiter, hoogwaardige nationale wedstrijden, enz. vormen de input die volgens Cooke en Davis (2002) direct of indirect tot succes kan leiden. Aan de hand van de kritieke succesfactoren die uit de interviews komen, pogen we een SPLISS-model voor paardrijden uit te bouwen met het algemene SPLISS-model als voorbeeld. Vermits men in paardrijden werkt met twee atleten, werden enkele pijlers opgedeeld in een gedeelte ruiter en een gedeelte paard. Als eerste staat de input voor de financiële ondersteuning, die bepaalt in welke mate er een bijdrage kan worden geleverd aan topsport binnen het paardrijden. Vervolgens houdt de throughput de verschillende beleidsactiviteiten en processen in, die aantonen op welke manier in het topsportklimaat geïnvesteerd wordt. Het bestuur, de organisatie en de structuur van topsport staan voor het fundament binnen de ondersteuning van de paardensport. Verder wordt zowel het belang van een brede sportparticipatie als de aanwezigheid van talenten en een talentenplan in
functie van de doorstroming naar topsport uitdrukkelijk aangehaald in de interviews. De aanwezigheid van talenten en topsporters zet ook de mensen aan tot het actief participeren in de paardrijsport. Voor het vlotte en succesvolle verloop van een topsportcarrière van zowel ruiter als paard zijn goede trainingsfaciliteiten en de ondersteuning van een toptrainer essentieel. Ook geven trainingsfaciliteiten, die aan de criteria voldoen, de kans om (inter)nationale topsportevenementen te organiseren, wat het paardrijden in eigen land op de kaart zet enerzijds en anderzijds de ruiters een kans geeft om zich op het internationale circuit voor te bereiden. Als voorlaatste komt ook de sportwetenschappelijke steun aan bod. Die is echter nog niet op punt binnen de paardensport, maar we merken wel op dat er steeds meer gebruik van wordt gemaakt. Een laatste pijler die een toevoeging vormt aan het bestaande SPLISS-model, is specifiek op de paardensport gericht. Pijler tien houdt het fokken van sportpaarden in. Binnen de paardensport is de allereerste vereiste het bezitten van een talentvol paard. Het fokken van (top)sportpaarden is dan ook een essentieel gegeven binnen de hippische werking van een land. Uit de interviews blijkt ook dat België één van de beste foklanden ter wereld is. Echter is het moeilijk om de toppaarden in eigen land te houden. We merken dus doorheen de interviews en de analyse van secundaire bronnen dat niet elke pijler van het huidige SPLISS-model van De Bosscher et al. (2006) een even grote toepassing kent op het paardrijden. Het SPLISS-EQUESTRIAN-model staat voor een mix van deze pijlers met als basis een financiële ondersteuning en een ambitieus bestuur en organisatie van het hippische topsportbeleid. Het model is ontwikkeld binnen dit exploratief onderzoek maar mag zeker niet als conclusief beschouwd worden. De toepassing van de verschillende pijlers ondersteund door een gegrond topsportbeleid, kan bijdragen tot de topsportontwikkeling en het nationaal topsportbeleid.
11
Figuur 2. Het Spliss Equestrian model
De vergelijking van het Vlaamse en het Nederlandse hippisch topsportbeleid toont aan dat Nederland beter ontwikkeld lijkt te zijn dan Vlaanderen omdat het zich structureel beter organiseert inzake de topsportontwikkeling van het paardrijden. Verschillende factoren beamen deze conclusie. Dit houdt factoren in zoals: De KNHS is de enige ruitersportfederatie, dit in tegenstelling tot de VLP die enkel de Vlaamse koepel vormt onder de KBRSF (Pijler 2) De centralisatie van de ruitersport in Nederland d.m.v. het topsporttrainingscentrum van de KNHS in Ermelo (Pijler2) De sponsoring van Rabobank die het paardrijden in Nederland op de kaart zet (Pijler 1) Het Nederlandse trainersplatform zorgt voor een betere ontwikkeling van zowel ruiters, paarden als trainers en coaches (Pijler 7) Een certificeringssysteem voor de Nederlandse trainings- en wedstrijdinfrastructuur. Een dergelijk systeem ontbreekt in Vlaanderen (Pijler 6) Het reeds beter ontwikkelde Rabobanktalentenplan (Pijler 4)
REFERENTIES 1.
Alazami, M. en Zairi, M. (2003). Knowledge management critical success factors. Total Quality Managament, 14(2), pp 199-204.
2.
Cooke-Davies, T. (2002). The “real” success factors on projects. International Journal of Project Management, 20, pp 185-190.
3.
De Bosscher, V.,(2007). Sports Policy Factors Leading to International Sporting Success. Gepubliceerde doctoraatsverhandeling, Brussel: VUBPRESS.
4.
De Bosscher V., De Knop P., van Bottenburg M. en Shibli S. (2006). A conceptual framework for analysing sports policy factors leading to international sporting success. European Sport Managment Quarterly, 6(2), pp 185 – 215.
5.
De Bosscher, V., De Knop,P., van Bottenburg, M., Shibli, S., Bingham, J. (2009). Explaining international sporting success. An International comparison of elite sport systems and policies in six nations. Sport Management Review, 12, pp 113-136.
6.
De Bosscher V., Shilbury D., Theeboom M., Van Hoecke J. & De Knop P. (2011). Effectiveness of National elite Sport Policies: A Multidimensional Approach applied to the Case of Flanders. European Sport Management Quarterly, 11(2), pp 115-141.
7.
De Knop, P., De Bosscher, V., Leblicq, S., van Bottenburg, M. en Rijnen, B. (2005). Het topsportbeleid in Vlaanderen en Nederland: een vergelijkende studie. Vlaams tijdschrift voor Sportbeheer, 184, pp 15-29.
8.
De Pelsmacker, P., & van Kenhove, P. (2006). Marktonderzoek. Methoden en toepassingen. Tweede editie. Amsterdam: Pearson Prentice Hall.
9.
Truyens, J., De Bosscher, V., De Knop, P. en Heyndels, B. (2011). Het topsportbeleid atletiek in Vlaanderen en Nederland: een vergelijkende studie. Steunpunt Topsport. Vakgroep SBMA en Faculteit Economische, Sociale en Politieke wetenschappen, Vrije Universiteit Brussel. Internetlinks www.equibel.be www.knhs.be - www.vlp.be
12