Een eenjarige opleiding Terrorisme en Contraterrorisme Vakbeschrijving NB: De in de vakomschrijvingen vermelde literatuur is nog tentatief. Aan aanschaf van deze literatuur kunnen geen rechten worden ontleend.
State of the Art: Terrorism; past and present
Inhoud: Deze cursus is een eerste kennismaking met de academische studie van terrorisme en contraterrorisme. Hier komen om te beginnen definitiekwesties aan bod. De studenten nemen verder kennis van de voornaamste theorieën rond ontstaan en uitingsvormen van terrorisme en de organisatie van contraterrorisme, alsmede het zogeheten TISSUE-model van het CTC, waarin de variabelen voor terrorisme zijn opgenomen. Terrorisme wordt daarbij geplaatst in een bredere context van zowel nationale als internationale veiligheid. Er wordt ingegaan op de relatie tussen terrorisme, guerrilla, insurgency en fourth generation warfare. In de leergang wordt overigens voor wat betreft de militaire terminologie zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de begrippen die in de doctrinevorming van de Nederlandse krijgsmacht in gebruik zijn. Daarbij komen ook de definitieproblemen betreffende terrorisme en aanverwante vormen van politiek geweld ter sprake. Tevens wordt aandacht besteed aan de diverse soorten terrorisme: nationalistisch, extreemlinks, extreemrechts, religieus geïnspireerd en door een staat gesteund terrorisme, onder meer met behulp van het vier-golven-model van David Rapoport. Hoewel dit onderdeel van de cursus beoogt een algemeen overzicht van terrorisme in zijn vele verschijningsvormen te bieden, zal uiteraard een bijzondere nadruk worden gelegd op het huidige islamistische of jihadistische terrorisme. Verder komen onder meer de volgende vragen aan bod. Waarom heeft terrorisme zo’n grote impact op samenlevingen? Hoe effectief zijn terroristen in het verleden geweest? Is het huidige terrorisme vergelijkbaar met eerdere vormen van terrorisme? Hoe zal de toekomst van terrorisme eruit zien? Is het voor terrorismebestrijders mogelijk van ervaringen in het verleden te leren? Uit welke onderdelen bestaat contraterrorisme? Is het mogelijk die uiteenlopende onderdelen ‘op te lijnen’ of interfereren ze op ongewenste wijze met elkaar? Wat is de betekenis van terrorismebestrijding voor risk en emergency management? Hoe wordt publiek-private samenwerking georganiseerd bij terrorismebestrijding? En is het nog wel mogelijk om terrorisme op nationale schaal te bestrijden, als het zichzelf steeds meer als een mondiaal fenomeen manifesteert? Tevens wordt een aantal dilemma’s geïntroduceerd, zoals de vraag naar de verhouding tussen oorzaken en symptomen van terrorisme, de vraag of terrorisme een middel of een doel is, de verhouding tussen preventie en repressie en de verhouding tussen nationale en internationale veiligheid.
1
Literatuur: D. Kamien (ed.), The McGraw-Hill Homeland Security Handbook, New York 2006 M. Ranstorp (ed.), Mapping Terrorism Research. State of the art, gaps and future direction, London/New York 2007 B. Lia & K.H.-W. Skjølberg, ‘Warum es zu Terrorismus kommt. Ein Überblick über Theorien und Hypothesen zu den Ursachen des Terrorismus’, Journal für Konflikt- und Gewaltforschung, vol. 6, 1/2004, pp. 121-163
2
Root causes; Drivers en triggers
Inhoud: Terrorisme wordt veelal omschreven als het wapen van de zwakken. In de literatuur worden daarom tal van verklaringen aangedragen waarom mensen en groepen in een achterstandssituatie overgaan tot terroristisch gedrag: onvoldoende speelruimte in de politieke arena (de zogeheten opportunitybenadering), uitsluiting, relatieve deprivatie, landen die onderworpen zijn aan snelle modernisering en grote gevolgen ondervinden van globalisering, geopolitieke verhoudingen (in het bijzonder ook de problematiek van failed en failing states of failed governance), bezetting van het eigen land, het bestaan van zwakke staten of overheden, die een gebrekkig legitimiteit kennen, gevoelens van vernedering en gekwetstheid. Ook de herinnering aan historische vernederingen, zoals de Armeense genocide of kolonialisme, kunnen aanleiding zijn voor terrorisme. Er zijn echter tevens auteurs die menen dat zulke verklaringen geheel of tot op grote hoogte slechts legitimering achteraf zijn van de gedragingen door de terroristen en dat bijvoorbeeld criminaliteit, zelfexpressie of overtrokken gevoelens van eigenwaarde de oorzaak zijn. Terror management theory benadrukt bijvoorbeeld het belang van een gevoel van betekenis en eigenwaarde voor het omgaan met innerlijke existentiële conflicten, en beschrijft conflicten tussen groepen en terrorisme als een direct gevolg van het streven naar betekenis en eigenwaarde dat wordt ingegeven door deze diepere, psychologische conflicten. Weer andere auteurs zien religie als een eigenstandige verklaring. Ten slotte zijn er auteurs die weliswaar menen dat root causes ertoe doen, maar dat er ook sprake is van een soort besmettingstheorie: terrorisme zou zich daarom wereldwijd in golven of cycli voordoen (contagion- en diffusion-theorieën). Er zijn ook auteurs die menen de omstandigheden te kennen die terrorisme voorkomen of tegengaan, zoals een liberale, kapitalitisch-democratische staat en maatschappij. Weer anderen wijzen erop dat dat misschien wel zo is, maar dat in het overgangsstadium dat nodig is om die situatie te bereiken politiek geweld juist weer vaker voorkomt. Met welke scherpte is het mogelijk afzonderlijke verklaringen aan te wijzen? Gaat het om objectieve achterstandssituaties of gaat het om percepties van achterstand, met andere woorden om sociale constructies? En als er geen monocausale verklaringen bestaan welke problemen levert dit dan op voor de bestrijding van terrorisme? En welke rol spelen ideologie en religie? Literatuur: T. Bjorgo, Root Causes of Terrorism: Myths, Reality and Ways Forward, Milton Park 2005 B. Lia, Globalisation and the Future of Terrorism. Patterns and Predictions, London/New York 2005 L. Richardson (ed.), The Roots of Terrorism, London 2006
3
Radicaliserende en terroristische groepen
Inhoud: In deze cursus wordt ingegaan op de organisatorische en sociaal-psychologische fenomenen van radicaliserende groepen. Zijn er patronen te ontdekken in radicaliseringsprocessen en zo ja, welke? En hoe leidt radicalisering tot het ontstaan van terroristische individuen en groepen? Daarbij gaat het allereerst om rekrutering, (zelf)selectie en socialisatie en vervolgens ook om kwesties van (charismatisch) leiderschap en peer group pressure. Theorievorming over sociale bewegingen, sektes en bendes wordt gebruikt om de gedragingen van en binnen radicaliserende groepen te verklaren, zoals conformering en consensusvorming. Daarbij wordt onder meer ingegaan op theorievorming over subculturen en de social identity theorie, die een sterke wij-zij-dichotomie verklaart. Ook de rol van ideologie en levensstijlen komt aan bod. Er wordt onderscheid gemaakt tussen lokale of regionale groepen, nationale, internationale en transnationale bewegingen. Zo komen ook verschillen tussen binnenlands (domestic) terrorisme en terrorisme van eigen bodem (home-grown) aan de orde. In dat verband is er tevens aandacht voor de rol van diaspora. Tevens wordt aandacht besteed aan de verschillende organisatievormen van terroristische groeperingen: van strikt hiërarchisch tot de vorm van losse cellen en ten slotte die van netwerken van netwerken. Met behulp van complexity theory zal worden aangetoond waarom complexe dynamische netwerken als al-Qa’ida zoveel weerstand bieden aan eliminatiepogingen. Competitive adaptation speelt hierbij een centrale rol. Door de strijd aan te gaan, leren terroristische organisaties en hun bestrijders wat werkt in het licht van militaire of politieke doelen, hetgeen de structuur, strategie, en tactiek van de organisatie kan doen veranderen. Enkele vragen die in dit kader relevant zijn: Hoe houden ook relatief kleine terroristische groepen zich vaak decennialang in stand; hoe overleven zij generatiewisselingen; waarom vallen zij niet eerder uiteen? Is er bij terroristische groeperingen net als bij vele organisaties sprake van doelverschuiving? Hoe legitimeren terroristische groepen hun handelwijze? En hoe financieren zij die? Bestaan er in terroristische groepen duidelijk verschillende rollen, zoals geestelijk leiderschap, de ‘technische man’, de facilitator of financier, de rekruteerder, de opleider, de logistieke man, de verkenners, mollen, sleepers etc. of is roldiversificatie in zulke organisaties juist zwak ontwikkeld? Is er een optimale groepsgrootte?
Hoe kiezen terroristen hun targets? Bestaan er relaties tussen motieven en targets? Worden targets gekozen omdat ze gemakkelijk zijn of kiezen (sommige) terroristen targets die grote aantallen slachtoffers garanderen? Wanneer stoppen geradicaliseerde of terroristische groepen hun bestaan? Doen zij dit vrijwillig of onder druk? En hoe oprecht is de mededeling van zulke groepen dat zij ermee stoppen?
Literatuur:
4
M.P. Arena & B.A. Arrigo, The Terrorist Identity. Explaining the Terrorist Threat, New York/London 2006 R.W. Meertens, Y.R.A. Prins en B. Doosje, In iedereen schuilt een terrorist. Een sociaalpsychologische analyse van terroristische sekten en aanslagen, Schiedam 2006 M. Sageman, Understanding Terror Networks, Philadelphia, PA., 2004
5
Het (de)radicaliserende individu
Inhoud: De sociale psychologie biedt tal van verklaringen waarom groepen mensen radicaliseren. Veel lastiger te beantwoorden is de vraag welke individuen zich aaneensluiten of zich laten rekruteren en waarom. Inmiddels is genoegzaam bekend dat hiervoor geen psychopathologische verklaringen bestaan. Zoals Louise Richardson over terroristen schrijft in What Terrorists Want (p. 61): ‘their one shared characteristic is their normalcy. Attempts to produce a terrorist profile have invariably failed.’ Toch blijft te verklaren waarom sommige individuen wel en andere niet in terroristische groepen terechtkomen. Zijn er echter bepaalde persoonlijkheidsstructuren, zoals die van de sociale activist of van narcistische personen met een sterke behoefte tot zelfexpressie, die een radicale ontwikkeling wellicht toch aannemelijk maken? Verklaart de sociale achtergrond van een individu iets, bijvoorbeeld de gezinssituatie? Of het leven in een subcultuur met een verhoogde tolerantie voor geweld, zoals de Palestijnse gebieden of Noord-Ierland? Of leiden persoonlijke frustraties tot de aanvaarding van een zogeheten negative identity en de behoefte met geweld te intimideren? Het lijkt erop dat de analyse van individuele radicalisering wordt verrijkt door een begrip van zowel innerlijke beleving en motivatie als uiterlijke handeling, en van zowel innerlijke psychologische processen als de sociale en culturele dynamiek waarbinnen deze innerlijke processen hun plaats krijgen. Een omvattende theorie voor het proces van radicalisering wordt bijvoorbeeld geboden door het Personal Pathway Model van Eric D. Shaw. En waarom verlaten sommige geradicaliseerden of terroristen hun groep na verloop van tijd? Doet de behoefte aan een geregeld bestaan zich gelden? Is het de druk van familie en bekenden? Zijn het acties van de autoriteiten? En hoe voorkomt men dat gederadicaliseerden alsnog in hun oude patroon terugvallen? En waar bestaat de deradicalisering uit? Is het louter het opgeven van gewelddadig gedrag of ook van het radicale gedachtegoed? Literatuur: J. Horgan, The Psychology of Terrorism, London 2005 W. Reich (ed.), Origins of Terrorism. Psychologies, Ideologies, Theologies, States of Mind, Washington D.C. etc. 1998 B. Rommelspacher, “Der Hass hat uns geeint”. Junge Rechtsextreme und ihr Ausstieg aus der Szene, Frankfurt/New York 2006 J. Victoroff, ‘The Mind of the Terrorist: A Revieew and Critique of Psychological Approaches’, Journal of Conflict Resolution, vol. 49 no. 3 (2005), pp. 3-42
6
Het terrorismediscours
Inhoud: Wat men radicalisering of terrorisme noemt, is sterk afhankelijk van het publieke debat of discours. Overheden gebruiken soms bewust de term ‘terrorisme’ om oppositionele groeperingen zwart te maken. Een bekend cliché luidt dat de terrorist van de één de vrijheidsstrijder van de ander is. Wanneer wordt gesproken over ‘terrorisme’ lijkt het fenomeen dat daaraan ten grondslag ligt dadelijk vele malen erger dan wanneer wordt gesproken over ‘politiek gewelddadig activisme’. Het discours is mede bepalend voor de wijze waarop partijen de strijd met elkaar aangaan, bijvoorbeeld of de overheid terrorisme primair als een militair, een crimineel, een maatschappelijk probleem of als een bedreiging van de nationale veiligheid ziet. Terroristen zijn op zoek naar legitimering van hun handelingen en proberen steun voor zichzelf te organiseren. Daarom proberen zij van hun kant ook de discussie over en de zienswijze op hun eigen handelen te beïnvloeden. Terrorisme en politiek geweld in het algemeen staan niet los van de manier waarop in een samenleving over veiligheid wordt gedacht. Wat is het discours over veiligheid waarbinnen terrorisme plaatsvindt en zich ontwikkelt? Is de angst voor terrorisme bijvoorbeeld vergroot omdat er de laatste jaren in het algemeen een grotere angst bestaat voor de ‘unknown unknowns’, zoals milieurampen, klimaatproblemen, nucleaire rampen etc., of voor ‘de ander’, ‘de vreemdeling’? Is die angst dan niet meer een uitvloeisel van een gebrek aan zelfvertrouwen dan van vrees voor reële risico’s? Massamedia spelen een centrale rol in het discours, al lopen de ideeën uiteen over de vraag of zij de veroorzakers van een debat zijn dan wel slechts het podium waarop het debat wordt gevoerd. Aan de ene kant wordt beweerd dat er zonder media geen terrorisme zou plaatsvinden, omdat terroristen via de media-aandacht voor hun daden hun boodschap uitdragen; terrorisme is in die visie eigenlijk een communicatiemiddel en veel komt aan op de enscenering van aanslagen (‘terrorisme als theater’). Aan de andere kant wijzen auteurs erop dat media zich lenen voor beïnvloeding door overheden in hun strijd tegen terrorisme. Literatuur: F. Furedi, , Invitation to Terror. The Expanding Empire of the Unknown, London/New York 2007 P. Norris, M. Kern & M. Just (eds.), Framing Terrorism. The News Media, the Government and the Public, New York/London 2003
7
Filosofie en ethiek van (contra)terrorisme
Inhoud: De term ‘terrorisme’ houdt volgens velen al een morele veroordeling in en slechts weinig dingen zouden een groter kwaad zijn dan terrorisme. Betekent dit dat de strijd tegen terrorisme als vanzelf ethisch gerechtvaardigd is? Zijn terroristen en hun bestrijders ‘moral opposites’? In reactie op de dreiging van terrorisme zijn overheden en burgers bereid burgerlijke vrijheden in te ruilen voor veiligheid. Terroristen bereiken daarmee ten dele hun doel, omdat zij de overheid of de tegenpartij vaak willen dwingen haar volgens hen ware, lelijke gezicht te laten zien. De overheid hanteert jegens vermeende terroristen en hun directe omgeving soms bijzondere bevoegdheden die hun privacy kunnen aantasten, zoals afluisteren of verstoren. Ook doemt bij de bestrijding van terrorisme herhaaldelijk de vraag op of overheden in bijzondere gevallen mogen martelen. In deze collegecyclus wordt de vraag naar de ethische en juridische normen gesteld die aan de overheid in zulke situaties mogen worden gesteld. Hoe voorkomt een overheid dat zij de moral high ground verliest tegenover de terroristen? Tevens kan de vraag worden gesteld of terrorisme onder alle omstandigheden ongeoorloofd is. Het cliché dat de terrorist van de één de vrijheidsstrijder van de ander is laat al zien dat het nog niet zo gemakkelijk is eenduidig antwoord te geven op die vraag. Zijn theorieën over de rechtvaardige oorlog en over het recht op verzet en op tirannenmoord van toepassing op terrorisme? En als terrorisme onder omstandigheden al gerechtvaardigd zou zijn, welke ethische normen mogen dan aan de praktische handelingen van terroristen worden gesteld? Anders gesteld: bestaat er zoiets als een ethiek van het terrorisme en zo ja, hoe ziet die er dan uit? En hoe verhoudt zo’n ethiek zich ten aanzien van juridische verboden en internationale verdragen tegen terrorisme? Is de bestrijding van terrorisme gebaat met een ethische veroordeling van politiek geweld? Of ontneemt zo’n morele verwerping het zicht op de werkelijkheid van het te bestrijden fenomeen?
Literatuur: T. Honderich, Terrorism for Humanity. Inquiries in Political Philosophy, London 2003 G. Meggle (ed.), Ethics of Terrorism & Counter-Terrorism, Frankfurt etc. 2005
8
Organisatie en effectiviteit van het contraterrorismebeleid
Inhoud: In deze cursus komen uiteenlopende manieren waarop de overheid radicalisering en terrorisme bestrijdt aan de orde: inlichtingenvergaring, contra-inlichtingenoperaties, een justitiële en criminologische benadering, de militaire methode, een bestuurlijk-maatschappelijke aanpak, het droogleggen van financieringsstromen, beveiliging, psychologische oorlogvoering, diplomatie en internationale samenwerking. Niet alleen nationale overheden, maar ook de totstandkoming van contraterrorismebeleid binnen internationale organisaties, zoals de Verenigde Naties, de Europese Unie en de NAVO passeert de revue. Verder komt de vraag aan bod op welke wijze de overheid het best georganiseerd kan zijn ten behoeve van de bestrijding van radicalisme en terrorisme. Moeten overheidsinstanties daartoe gecentraliseerd of gecoördineerd te werk gaan? En hoe effectief is het overheidsoptreden? Of werken bepaalde maatregelen die overheden in hun strijd tegen terrorisme nemen veeleer contraproductief? Welke strategieën werken dan wel en welke niet? En in welke context? Hoe generiek of specifiek moeten afzonderlijke maatregelen zijn om effect te sorteren? Is de overheid in staat om tijdig de vereiste maatregelen te nemen of hinkt de overheid noodzakelijkerwijs na? En hoe creëert een overheid veerkracht en weerstandsvermogen (resilience) onder haar bevolking ten aanzien van terrorisme? Een basale vraag bij dit alles, die zelden goed wordt beantwoord, is de vraag welk probleem een overheid eigenlijk wil oplossen in de strijd tegen het terrorisme en wat zij in dat verband zou beschouwen als een definitieve overwinning of succes.
Literatuur: A.K. Cronin & J.M. Ludes, Attacking Terrorism. Elements of a Grand Strategy, Washington D.C. 2004 B. Ganor, The Counter-Terrorism Puzzle. A Guide for Decision Makers, New Brunswick/London 2005
9
Technologie
Inhoud: De theorie van de zogeheten ecologie van het terrorisme concentreert zich niet zozeer op motivaties, ideologie of achterstandssituaties van terroristen, maar op het feit dat de moderne samenleving het plegen van terroristische aanslagen steeds gemakkelijker maakt. De introductie van nieuwe technologie creëert namelijk een nieuwe verhouding tussen (potentiële) terroristen en overheden. De ene of de andere partij kan bevoordeeld worden door nieuwe techniek. Russische terroristen in de negentiende eeuw zouden niet hebben kunnen opereren zoals zij deden zonder de aanleg van een spoorwegsysteem. De uitvinding van dynamiet in 1886 verschafte terroristen een geheel nieuw wapen. Overheden hebben op hun beurt in de loop van de twintigste eeuw geheel nieuwe middelen tot hun beschikking gekregen om de gangen van tegenstanders na te gaan en hun gesprekken af te luisteren. Nieuwe techniek kan een partij ook kwetsbaarder maken. Cyberattacks zijn pas mogelijk als de tegenstander over computers beschikt. In computers liggen grote aantallen gegevens opgeslagen. Die kunnen worden misbruikt door terroristen, maar zij bieden bestrijders van terrorisme ook grote mogelijkheden om gegevensbestanden te exploiteren (datamining) ten behoeve van patroonherkenning en profilering. Technologische ontwikkeling maakt het voor zowel terroristen als terrorismebestrijders ook gemakkelijker actie over grote afstanden te ondernemen. Technologische vooruitgang heeft de macht van kwaadwillende individuen en groepen enorm vergroot. Zij maakt het optreden van de ‘superempowered angry young man’ oftewel loners mogelijk. Het is ook de technologische vooruitgang die ervoor heeft gezorgd dat overheden nu bevreesd zijn voor het gebruik van massavernietigingswapens door terroristen. Techniek vergroot eveneens het aantal potentiële wapens: vliegtuigen, kunstmest en chloor kunnen worden ingezet als wapens, radio’s en mobiele telefoons als ontstekers. Omdat diezelfde zaken ook voor heel vreedzame doeleinden kunnen worden gebruikt, roept dit speciale vragen op met betrekking tot beveiliging. Technologie speelt dus een belangrijke rol in het kat-en-muisspel tussen terroristen en hun bestrijders waarbij het gaat om beveiligingsmaatregelen en het omzeilen daarvan, wat uitmondt in een soort beveiligingswedloop. De ontwikkeling van nano- en gentechnologie biedt daarbij geheel nieuwe mogelijkheden voor terroristen, al zijn er ook diverse auteurs die menen dat terroristen over het algemeen terughoudend en conservatief zijn in de aanwending van nieuwe technologie.
Literatuur: K. Ball, The Intensification of Surveillance. Crime, Terrorism and Warfare in the Information Age, London 2003 G. Weimann, Terror on the Internet. The New Arena, The New Challenges, Washington D.C. 2006
10
Case-studies en de bruikbaarheid van het TISSUE-model
Inhoud: Tijdens deze collegecyclus worden enerzijds historische case-studies gebruikt om het TISSUE-model te toetsen op zijn verklarende waarde. Anderzijds wordt geleerd met scenario’s voor toekomstverkenning te werken. Als verbindend element tussen deze twee onderdelen dient de zogeheten counterfactual history- of What if?-benadering. De student leert verschillende elementen van het scenariodenken onder de knie te krijgen, zoals het werken met omgevingsscenario’s en systeemscenario’s; forecasting en backcasting; systeemdenken, het schetsen van structuren, trends en patronen, het signaleren van indicatoren; chaostheorie, vaststelling van kernonzekerheden, onzekerheidsreductie, SWOT (Strengths, Weaknesses, Opportunities & Threats)-analyses en het opstellen van strategische agenda’s. Bij deze cursus komen ook zogeheten intelligence failures aan bod: waarom hebben inlichtingen- en veiligheidsdiensten bepaalde ontwikkelingen niet voorzien, terwijl zij achteraf bezien voor de hand lagen of er voldoende aanwijzingen voor waren? Daarbij wordt vooral de nadruk gelegd op cognitieve, culturele en organisatorische belemmeringen.
Literatuur: M. Heiber, B. O’Leary & J. Tirman (eds.), Terror, Insurgency, and the State. Ending Protracted Conflicts, Philadelphia, PA, 2007 J. Nekkers, Wijzer in de toekomst. Werken met toekomstscenario’s, Amsterdam/Antwerpen 2006
11
Blinde vlekken
Inhoud: Terrorisme manifesteert zich op zeer uiteenlopende manieren: in democratieën en dictaturen, onder rijk en arm, onder mannen en vrouwen, onder hoogopgeleide en nauwelijks geschoolde mensen; bij opgaande en dalende conjunctuur, etc. Eerder in de opleiding is al gebleken dat het daarom moeilijk is om tot een alomvattende theorie over terrorisme te komen. De vraag is of de afzonderlijke theorieën over verschillende soorten terrorisme voldoende ‘dekkingsgraad’ hebben of dat er vraagstukken onbeantwoord blijven dan wel of er op onderdelen tegenstrijdige theorievorming bestaat. Wat zijn de belangrijkste ‘blind spots’? Eerder bleek ook al dat effectiviteitsmeting van overheidsbeleid in de strijd tegen het terrorisme moeilijk is. Wat zouden mogelijkheden zijn om hierin verbetering aan te brengen? Een overkoepelende vraag is in hoeverre trends als globalisering theorievorming uit het verleden doen verouderen. Welke theorievorming doet dan recht aan die nieuwe context? Bij welke vakgebieden (bijv. wereldsysteemtheorieën, international relations, militaire studies, identity theories) dient zich theorievorming aan die een hoger verklarend of verkennend gehalte heeft?
Literatuur: M. Crenshaw (ed.), Terrorism in Context, University Park, PA, 2007 A. Silke (ed.), Research on Terrorism. Trends, Achievements and Failures, London/Portland, OR, 2004
12
Research design
Inhoud: Tijdens deze cyclus wordt in het algemeen aandacht besteed aan de vraag wat de verklarende waarde van sociale wetenschappen is en in het bijzonder welke praktische, beleidsrelevante bijdragen wetenschappen kunnen leveren aan de samenleving. Een bijzonder accent ligt op de kwestie van wetenschappelijke oordeelsvorming en op de ethische aspecten van het verrichten van (bepaalde typen) onderzoek. Op een meer praktisch niveau komen aan bod: de doelstellingen van een onderzoek, het ontwikkelen van hypothesen, gegevensverzameling, opbouw van een betoog, het trekken van conclusies en het falsifiëren of verifiëren van hypothesen. Zowel kwantitatieve als kwalitatieve onderzoeksmethoden, alsmede combinaties daarvan, passeren de revue.
Literatuur: J.W. Creswell, Research Design. Qualitative, Quantatitive, and Mixed Methods Approaches, London 2003 B. Flyvjberg, Making Social Svcience Matter. Why social inquiry fails and how it can succeed again, Cambridge 2006
Scriptie
13