EEN BASIS VOOR MAATSCHAPPELIJKE STEUNSYSTEMEN IN NOORD-BRABANT SPEERPUNTEN VANUIT DE PRAKTIJK
Antje Eugster1, Joop van den Bogaard2 en Inge Bongers1
Augustus 2004
Gefinancierd door Fonds OGZ
1
Universiteit van Tilburg, FSW Tranzo, Postbus 90153, 5000 LE Tilburg. Correspondentie naar mevr. Dr. A. Eugster,
[email protected] 2 GGZ Midden Brabant
Voorwoord Voor u ligt het rapport Een basis voor maatschappelijke steunsystemen in Noord-Brabant. In het rapport worden adviezen en richtlijnen gegeven waar men op moet letten bij het opzetten van een Maatschappelijk Steunsysteem (MSS) voor langdurige psychiatrische patiënten. Het project MSS was een initiatief van de hoofden preventie van de GGZ instellingen in NoordBrabant, en werd uitgevoerd door een onderzoeker bij Tranzo (Universiteit van Tilburg). De coördinatie lag ook in handen bij Tranzo. Het rapport is met name bedoeld voor personen die als professional betrokken zijn bij instellingen en organisaties die verantwoordelijkheid dragen voor de integratie van kwetsbare burgers. De centrale probleemstelling van het project was hoe lopende initiatieven op gebied van vermaatschappelijking voor ex-psychiatrische patiënten in Noord-Brabant verbonden en versterkt kunnen worden door middel van het ontwikkelen (en het adviseren over de invoering) van een integrale aanpak, namelijk een MSS. Het betrof een onderzoeks- en ontwikkel project met als doel: (i) zicht te krijgen op de noodzakelijke “ingrediënten” van MSS en de kwaliteit ervan in verschillende leefomgevingen (wijk, dorp, etc), en (ii) het in gang zetten van het ontwikkeltraject. Binnen het project hebben tal van activiteiten plaats gevonden met als doel het fundament te leveren voor het ontwikkel-, implementatie en evaluatietraject van de totstandkoming van geïntegreerde MSS’en in de verschillende regio’s in de provincie NoordBrabant. Terugkoppeling van de gegevens van de afzonderlijke onderdelen moest weer nieuwe activiteiten in gang zetten. Deze fase, het verspreiden van het voor u liggende rapport, is weer een stap naar de volgende fase: terugkoppeling van en communicatie over de resultaten en aanzet tot implementatie. Dat
vermaatschappelijking
moeizaam
gaat
is
gebleken
(Taskforce
vermaatschappelijking, 2002). Om vermaatschappelijking van langdurig psychiatrische patiënten te doen slagen is een integrale aanpak van zorg, wonen en welzijn noodzakelijk, door middel van MSS’en. Dit project sluit aan bij de plannen voor de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). De centrale gedachte achter de WMO is het ontwikkelen van een samenhangend, lokaal ingebed maatschappelijk ondersteuningsaanbod voor mensen met beperkingen (Van Hoof, 2003). Daarom is het van belang onderzoek te doen naar wat nodig is voor het ontwikkelen en implementeren van een MSS. De bedoeling van dit project was geenszins om een recept of een ideaalpakket te geven. De gegevens van het huidige onderzoek kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van een MSS voor langdurig psychiatrische patiënten. Zij zijn een aanvulling op of onderstreping van wat al uit de
literatuur bekend is over (implementatie van) MSS’en en kunnen bijdragen aan het omzetten van theoretische modellen van een MSS in de praktijk.
Tenslotte dank aan allen die aan het project hebben meegewerkt: de projectleiders en hoofden preventie van de afzonderlijke regio’s, de leden van de onderzoeksbegeleidingscommisie (bijlage 1) en de deelnemers van de regionale panelbijeenkomsten en voorbeeldprojecten.
Antje Eugster, Joop van den Bogaard en Inge Bongers
Inhoudsopgave
1. Inleiding
6
2. Opzet
9
2.1 Structuur 2.1.1 Hoofdenoverleg
9
2.1.2 Onderzoeksbegeleidingscommissie
9
2.1.3 Regionale projectleiders
9
2.2 Praktijkgericht onderzoek 2.2.1 Inventarisatie bestaande voorzieningen Noord Brabant
10
2.2.2. Evaluatie voorbeeldprojecten in verschillende regio’s van Noord-Brabant
11
2.2.3. Good practice brochure
11
2.2.4. Een basis voor MSS: speerpunten vanuit de praktijk
12
2.3 Participerende regio’s en de regionale voorbeeldprojecten
12
2.4 Categorieën
14
3. Maatschappelijk steunsystemen in de literatuur
16
3.1 Theoretisch kader
16
3.2 Bereik
16
3.3 Inhoud
17
3.4 Structuur
18
3.5 Samenhang
19
3.6 Micro, meso en macro niveau
21
3.7 Kwartiermaken
21
4. Maatschappelijke steunsystemen in de praktijk
22
4.1 Bereik
22
4.2 Samenhang
27
4.3 Inhoud
34
4.4 Structuur
38
4.5 Belangrijke (rand)voorwaarden
41
5. Basispakket
43
Literatuur
48
Bijlagen Bijlage 1
50
Bijlage 2
51
Bijlage 3
52
1. Inleiding Al sinds een tweetal decennia is in Nederland vermaatschappelijking een belangrijk thema binnen de geestelijke gezondheidszorg. Vermaatschappelijking heeft als doel (ex) psychiatrische patiënten niet langdurig opgenomen te laten zijn in instellingen, maar ze te ondersteunen in hun eigen leefomgeving. Naast het openbreken van de institutionele kaders van de GGZ en de visie psychiatrische patiënten niet langer meer als patiënt maar als burger te zien, moeten burgers en maatschappelijke organisaties zich inspannen om van betekenis te zijn voor de “niet standaard” mensen (Kal, 2001). Kritische beschouwing van de afgelopen jaren toont aan dat de discussie die 25 jaar geleden is gevoerd over vermaatschappelijking, nu nog steeds gehouden wordt. Dat vermaatschappelijking niet zo loopt zoals beoogd bleek al in 2002, toen de toenmalige minister Borst van VWS een Taskorce installeerde, om de staat van vermaatschappelijking te verkennen. Het proces van vermaatschappelijking gaat moeizaam en kan alleen slagen wanneer op lokaal niveau alle betrokkenen elkaar ontmoeten en afspraken maken (Taskforce Vermaatschappelijking, 2002). Binnen het vermaatschappelijkingsproces zijn al tal van initiatieven op gebied van zorg, wonen en welzijn ontwikkeld, zoals casemanagement, arbeidsrehabilitatie, begeleid zelfstandig wonen, vriendendienst e.d. Hierbij werkt de GGZ vaak samen met andere instellingen en organisaties. Echter, het blijkt nog vaak te ontbreken aan een goede samenwerking, afstemming, kwaliteit en bereik. De vraag is of na 25 jaar geconcludeerd moet worden dat vermaatschappelijking mislukt is? De langdurig psychiatrische patiënt lijkt de dupe te worden van het openbreken van de institutionele kaders: cliënten kunnen de weg naar de relevante voorzieningen niet vinden, dreigen te vereenzamen, of vallen tussen de wal en het schip. Tevens lijkt het alsof de maatschappij niet klaar is om de kwetsbare burger als “normale burger” te laten integreren in de maatschappij. Het antwoord op bovenstaande vraag is ontkennend. Vermaatschappelijking heeft tijd nodig. De ervaringen van de afgelopen jaren hebben doen inzien waar het bij integratie goed gaat en wat zeker anders moet. Vermaatschappelijking van alle kwetsbare burgers benodigd een integrale aanpak van zorg, wonen en welzijn, namelijk door middel van maatschappelijke steunsystemen. Aanbod van voorzieningen moet niet in eigen huis gehouden worden (verkokering), maar men moet reguliere voorzieningen aanspreken op de verantwoordelijkheid die ook zij hebben voor kwetsbare burgers (Mos en van Weeghel, 1999).
Daarvoor
moeten
goede
afspraken
gemaakt
worden
met
relevante
samenwerkingspartners. Binnen dit proces speelt kwartiermaken een belangrijke rol.
6
Kwartiermaken is het bevorderen van een maatschappelijk klimaat waarin (meer) mogelijkheden ontstaan voor mensen met een psychiatrische achtergrond en voor vele anderen die met dezelfde mechanismen van uitsluiting kampen (Kal, 2001). Het is een actieve oriëntatie op de wensen en mogelijkheden van de doelgroep. Vermaatschappelijking kan pas slagen wanneer in de samenleving daadwerkelijk ruimte wordt gemaakt voor kwetsbare burgers (Kal en Vesseur, 2003). Vermaatschappelijking moet gekoppeld worden aan kwartiermaken. Daarom is het essentieel dat kwartiermaken deel uit maakt van een maatschappelijk steunsysteem. Maatschappelijke steunsystemen (MSS) vormen de basis voor goede dienstverlening en ondersteuning op lokaal niveau. Een MSS is een gecoördineerd netwerk van personen, diensten en voorzieningen waarvan mensen met een ernstige psychische stoornis of langdurige psychiatrische problematiek zelf deel uitmaken, en dat hen op vele manieren ondersteunt in hun pogingen om, overeenkomstig hun wensen en vermogens, in de samenleving te participeren (Beenackers & Swildens, 2002; Van Weeghel, 2001). Een MSS benut allereerst de al aanwezige, natuurlijke vormen van sociale steun, en vult deze vervolgens aan met nieuwe, bewust geplande steunelementen.
In 2002 hebben de hoofden Preventie van de GGZ-instellingen in Noord-Brabant het initiatief genomen om tot een project Maatschappelijke steunsystemen (MSS) te komen. Het doel is het welzijn en het sociaal en maatschappelijk functioneren van mensen met ernstige en langdurige psychiatrische problematiek in de provincie Noord-Brabant te verbeteren. In Noord-Brabant lopen verschillende initiatieven op het terrein van vermaatschappelijking van (ex) psychiatrische patiënten. De centrale probleemstelling van het project is hoe deze lopende initiatieven in Noord-Brabant verbonden en versterkt kunnen worden door middel van het ontwikkelen (en het adviseren over de invoering) van een integrale aanpak, namelijk een MSS. Het betreft een onderzoeks -en ontwikkelproject. Het doel van het project is tweeledig: (1) zicht te krijgen op de noodzakelijke “ingrediënten” van MSS en de kwaliteit ervan in verschillende leefomgevingen (wijk, dorp, etc), en (2) het in gang brengen van het ontwikkeltraject. Binnen dit project vinden tal van activiteiten plaats voor het ontwikkelen en uitvoeren van een MSS: (i) per regio organiseren van een panelbijeenkomst met experts; hier kunnen experts kennis op gebied van MSS op een rij zetten, ervaringen uitwisselen en knelpunten bespreken; (ii) per regio evalueren van een voorbeeldproject waarbij sleutelfiguren wordt gevraagd naar het verloop van een project. De gegevens worden door middel van een rapport teruggekoppeld. Dit draagt bij aan verdere ontwikkeling van het
7
project. Deze kennis is algemeen toegankelijk voor de ander regio’s: (iii) het uitgeven van een informatiebrochure over een aantal ‘good-practice’ voorzieningen in de verschillende regio’s in Noord-Brabant; projecten die goed lopen en als voorbeeld kunnen dienen voor het ontwikkelen van (onderdelen van) een MSS elders; (iv) de gegevens van de panelbijeenkomsten en voorbeeldprojecten dragen bij aan het ontwikkelen van een basispakket MSS (welke elementen zijn minimaal nodig bij het ontwikkelen van MSS in woon- en leefomgevingen) en een checklist voor de invoering ervan. Het project heeft daarmee een functie in het ontwikkelen van maatschappelijke steunsystemen voor psychiatrische patiënten in Noord-Brabant. Beoogd wordt het fundament te leveren voor het ontwikkel-, implementatie en evaluatietraject van de totstandkoming van geïntegreerde MSS’en in de verschillende regio’s in de provincie Noord-Brabant. Na afronding van het huidige project dient dit door te gaan. De communicatie over de resultaten van het huidige project is tevens de start voor het vervolg: de implementatie en toetsing van het basispakket.
Er is, zowel nationaal als internationaal, al veel geschreven over maatschappelijke steunsystemen en hoe deze er in de praktijk uit moeten zien. Het model MSS van Mos en van Weeghel (1999) voorziet in een uitstekend theoretisch kader bij het opzetten van een MSS (zie bijlage 2). Het doel van het huidige onderzoek is daarom geenszins om een ‘recept’ te geven voor een MSS. Tevens zal het niet mogelijk zijn een ideaal pakket te ontwikkelen. Wat in een bepaalde situatie een optimaal systeem is, is afhankelijk van meerdere regionale factoren, waaronder de specifieke wensen van groepen cliënten. Wel kunnen de gegevens van het huidige onderzoek bijdragen aan de ontwikkeling van een MSS. De knelpunten en succesfactoren die uit de praktijk naar voren komen kunnen bijdragen het theoretisch model MSS beter in de praktijk om te zetten. Het in dit rapport beschreven basispakket geeft adviezen en richtlijnen weer waar men op moet letten bij het opzetten van een MSS in een bepaalde regio of stad.
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van de onderzoeksopzet gegeven. Tevens worden de vijf voorbeeldprojecten kort omschreven. In hoofdstuk 3 wordt een korte theoretische omschrijving van MSS gegeven: hoe wordt een ideaal MSS in de literatuur beschreven, of hoe zou het er in de toekomst uit moeten zien. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de panelbijeenkomsten en evaluaties van de voorbeeldprojecten besproken. De resultaten worden besproken aan de hand van vier begrippen: bereik, samenhang, inhoud en structuur. Tenslotte worden in hoofdstuk 5 aanbevelingen voor een basispakket MSS gegeven, als handvatten ten behoeve van het gebruik van de theoretische modellen.
8
2. Opzet In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van de onderzoeksopzet gegeven. Er wordt beschreven wat de structuur is van de projectgroep en welke onderzoeken binnen het project hebben plaatsgevonden. Tevens wordt een omschrijving gegeven van de vijf regionale voorbeeldprojecten.
2.1 Structuur
2.1.1 Hoofdenoverleg
De hoofden preventie van de GGZ instellingen in Noord-Brabant waren de “opdrachtgevers” en hadden als taak de voortgang van het project te bewaken. Binnen het hoofdenoverleg vond terugkoppeling plaats van het onderzoek, werden knelpunten besproken en opgelost. Het project is gefinancierd door de stimuleringsfonds OGZ. GGZ Midden Brabant is budgethouder.
2.1.2 Onderzoeksbegeleidingscommissie
Voor het project is een begeleidingscommissie ingesteld, bestaande uit deskundigen en vertegenwoordigers van betrokken partijen. Ook zij had als taak de voortgang en de kwaliteit van de afzonderlijke delen en het project in zijn geheel te bewaken. Zij had hierin een adviserende functie. De commissie is regelmatig bij elkaar gekomen, over het algemeen wanneer binnen het project een onderdeel was afgerond (gedurende het project zes keer). De leden van de commissie waren namens een bepaalde sector of achtergrond vertegenwoordigd, te weten: de zorgverzekeraars, Gedeputeerde Staten Noord Brabant, familieorganisatie, Bestuur GGZ, Trimbos Instituut, gemeenten, GGD Hart voor Brabant, cliëntenorganisatie, GGZ langdurige zorg en, meer specifiek, Kwartiermaken. Vanuit het project namen een vertegenwoordiger vanuit het hoofdenoverleg, de projectcoördinatoren en de onderzoeker zelf deel.
2.1.3 Regionale projectleiders
In elke regio werd ten behoeve van de evaluatie van het voorbeeldproject (zie 2.2.2.) de
9
projectleider benaderd. Naast het voorzien van relevante gegevens over het project zelf, vormden zij een brug naar relevante sleutelfiguren en speelden zij een belangrijke rol in het organiseren van de panelbijeenkomsten. Tevens voorzagen zij rapporten van aanvullend commentaar.
2.2 Praktijkgericht onderzoek
Al eerder is vermeld dat het project een functie heeft in het ontwikkelen van maatschappelijke steunsystemen voor psychiatrische patiënten in Noord-Brabant. Het is een onderzoeks – en ontwikkelproject en heeft als doel het ontwikkeltraject in gang te zetten. Het huidige project is daarom praktijkgericht; elk deel binnen het project moet weer iets in gang zetten en uiteindelijk bijdragen aan het genereren van MSS in de regio's van Noord-Brabant.
2.2.1 Inventarisatie bestaande voorzieningen Noord Brabant
Om globaal in kaart te brengen welke voorzieningen er op gebied van MSS voor langdurig psychiatrische patiënten binnen Noord-Brabant bestaan, werden in vijf Brabantse regio’s expert panels benaderd. Een expert panel bestond uit deelnemers uit verschillende groepen, instellingen of organisaties die van belang (kunnen) zijn bij MSS. Zij moesten niet alleen op de hoogte zijn wat er binnen hun eigen instelling of organisatie gedaan wordt aan zorg en welzijn voor langdurig psychiatrische patiënten, maar moesten ook globaal zicht hebben welke voorzieningen er regionaal voorhanden zijn en daarover hun visie kunnen geven. De selectie van de panelleden geschiedde per regio door de projectleiders van de voorbeeldprojecten en/of door het hoofd preventie GGZ. In drie regio’s werden de panelleden door de regionale projectleiders zelf benaderd, in de overige twee regio’s door de onderzoeker. De panelbijeenkomsten hebben in het najaar van 2003 plaatsgevonden. Per regio zijn de gegevens vastgelegd in een verslag3. Voor het onderzoek leverden de bijeenkomsten algemene informatie op over voorzieningen op gebied van zorg, wonen en welzijn voor psychiatrische patiënten, en de kwaliteit en het bereik hiervan. Daarnaast konden experts met elkaar ervaringen en kennis uitwisselen op gebied van MSS. Knelpunten en succesfactoren werden besproken, alsmede afstemmingsproblemen. Tenslotte vond een terugkoppeling plaats van de bijeenkomst, in de vorm van een verslag. Hierop kon gereageerd worden.
3
Meer informatie over de (verslagen van) panelbijeenkomsten is beschikbaar via de auteurs.
10
2.2.2. Evaluatie voorbeeldprojecten in verschillende regio’s van Noord-Brabant
In vijf regio’s in Noord-Brabant werden voorbeeldprojecten geëvalueerd, per regio 1 project. De keuze van de voorbeeldprojecten was pragmatisch en gebaseerd op de voorkeur van de hoofden preventie van de GGZ instellingen. Zij zien het onderzoek als motor voor een concrete realisatie van een MSS in de eigen regio. Met uitzondering van de regio ’s-Hertogenbosch bevonden de voorbeeldprojecten zich op het moment van de evaluatie net in de uitvoerende fase. In de voorbeeldprojecten werd o.a. onderzocht welke partijen betrokken zijn bij het project, welke rol de overheid speelt en hoe de financiën geregeld zijn. Per regio werd allereerst de projectleider benaderd. De projectleider voorzag de onderzoeker van informatie over het verloop van het project en droeg relevante sleutelfiguren aan. Deze werden vervolgens individueel benaderd en gevraagd naar hun mening over het project. Met uitzondering van één ingevulde vragenlijst, ging het in alle gevallen om semi-gestructureerde face-to-face interviews. De resultaten van de voorbeeldprojecten4 gaven zicht op het verloop en de kwaliteit van het project. De gegevens werden teruggekoppeld naar de deelnemers van het project door middel van een rapport. De aanbevelingen in het rapport dienden voor verdere ontwikkeling of uitwerking van het project.
2.2.3 Good practice brochure
Van het project zelf is een brochure uitgegeven. In de brochure staat informatie voor belangstellenden over het doel en opbouw van het project. Daarnaast is er aan een Good Practice brochure gewerkt. De voorbeeldprojecten van het onderzoek zijn veelal vanuit de GGZ gestart en bevonden zich op het moment van de evaluaties nog in een vroeg stadium. Aanvullend op de panelbijeenkomsten en de voorbeeldprojecten werd door een medewerkster van de GGZ WNB informatie verzameld over lopende projecten in de regio Noord Brabant. Per regio is één project uitvoerig beschreven. De bedoeling van de brochure is het begrip MSS verdere bekendheid te geven onder alle betrokken partijen door per regio een project te beschrijven dat goed loopt en zo enthousiasme te wekken voor het ontwikkelen van een steunsysteem of aan te sluiten bij een reeds bestaand netwerk.
4
Informatie over de rapporten van de voorbeeldprojecten kan opgevraagd worden via de auteurs.
11
2.2.4. Een basis voor MSS: speerpunten vanuit de praktijk
De gegevens uit de panelbijeenkomsten en de evaluaties van de voorbeeldprojecten vormen de basis van het huidige onderzoek. Bekeken werd hoe de gegevens die uit de praktijk naar voren komen aansluiten bij wat in de literatuur bekend is over de ontwikkeling en implementatie van een MSS. Het doel was om met behulp van deze gegevens te voorzien in een basis voor een MSS en te komen tot richtlijnen die, naast het in paragraaf 3.1 besproken model, toegepast kunnen worden. Het concept rapport “basispakket MSS” werd teruggekoppeld met de hoofden preventie, de leden van de OBC en de projectleiders. Hun suggesties werden meegenomen en verwerkt in de definitieve versie van het basispakket.
2.3 Participerende regio’s en de regionale voorbeeldprojecten
De regio’s die deelnamen en hun voorbeeldprojecten waren:
1. Regio Midden Brabant (MB): het project was getiteld “Meldpunten en lokale zorgnetwerken OGGZ problematiek”. Dit project richt zich op het netwerk TilburgZuid, de wijk Trouwlaan/Uitvindersbuurt. Het betreft een stadswijk die zich kenmerkt door hoge werkeloosheid, overlastproblematiek, armoede etc. Hoofddoel van het project zoals omschreven in het projectplan5 is de vermindering van OGGZ problematiek (zowel overlast- als stille problematiek) bij kwetsbare groepen en individuen. Men richt zich op de doelgroep zorgmijders en zorgafhakers; mensen die op verschillende levensgebieden forse problemen hebben en tussen de wal en het schip vallen (gezien de ernst en aard van de problematiek). 2. Regio ’s-Hertogenbosch: het project was getiteld “Bemoeizorg ’s-Hertogenbosch”. Maatschappelijke opvang (’t Inloopschip, dag en nachtopvang voor dak- en thuislozen), verslavingszorg (Novadic-Kentron) en de geestelijke gezondheidszorg (GGZ Den Bosch) zijn initiatieven gestart die er op gericht zijn om mensen die zichzelf niet actief melden, te benaderen, op straat of thuis. Elke instelling heeft zijn eigen specifieke kwaliteiten en deskundigheden. Er werd de noodzaak gevoeld om tot een betere afstemming te komen, in de vorm van een gezamenlijk bemoeizorg team, met als hoofdtaken het detecteren van mensen die vormen van bemoeizorg nodig hebben, om noodopvang te regelen, en mensen naar de reguliere zorg te begeleiden.
5
Aanvraag OGGZ-zorgvernieuwingsproject; Meldpunten en lokale zorgnetwerken OGGZproblematiek: een experimentele, integrale aanpak in twee Tilburgse stadsdelen (Van den Bogaard & Smulders, 2002)
12
Vanuit Novadic-Kentron en Maatschappelijke Opvang was er al eerder samen overleg en werden activiteiten op elkaar afgestemd. In september 2002 is gestart met het project. 3. Regio Breda: het project was getiteld “Naar een Maatschappelijk Steunsysteem in Oosterhout”. Eind 2001 hebben de sector Preventie en Dienstverlening en het Psychiatrisch Centrum Oosterhout (PCO, onderdeel van circuit volwassenen) van GGZ regio Breda, een OGGZ subsidie aangevraagd voor het ontwikkelen en implementeren van een Maatschappelijk Steunsysteem (MASS) in de regio Oosterhout. Medio 2002 is het project MASS gestart. Doel hiervan is het verbeteren van het welzijn, sociaal en maatschappelijk functioneren van mensen met chronische psychiatrische problematiek binnen Oosterhout. Subdoelen zijn inzicht en afstemming krijgen op elkaar’s werkwijze tussen diverse organisaties, structurele contacten met diverse organisaties, vergroten van netwerken rondom cliënten, en vergroten van kwaliteit en effectiviteit van de geboden ondersteuning. De doelgroep is mensen met psychiatrische problematiek die langdurig zorgafhankelijk zijn, met beperkingen op verschillende levensterreinen binnen de GGZ regio Oosterhout. 4. Regio West Noord Brabant (WNB): het project was getiteld “Naar een Maatschappelijk Steunsysteem in de wijk Kalsdonk”. In de wijk Kalsdonk in Roosendaal heeft reeds een ontwikkeling plaatsgevonden rond zorgnetwerken in het kader van het project "Heel de Buurt6". Doel van het project was het ontwikkelen van een toegankelijk en samenhangend aanbod van (eerstelijns-)zorg, toegesneden op de lokale behoefte in die wijk. In het eindrapport van de werkgroep "De Gezonde Buurt"7 staan de toegankelijkheid en samenhang centraal in de aanbevelingen, meer concreet vormgegeven in o.a. het buurtnetwerk meervoudige problematiek. De meest essentiële uitgangspunten voor het ontwikkelen van een MSS waren nu voorhanden: een bestaand netwerk van hulpverleners binnen de wijk Kalsdonk, een behoefte om een gezamenlijke aanpak te ontwikkelen en een doelgroep die in de marge leeft en niet door de hulpverlening bereikt wordt. Gelijktijdig speelde het verhaal van de GGZ voor het ontwikkelen van een MSS. GGZWNB is een eigen project MSS Kalsdonk gestart, waarvoor subsidie was aangevraagd en toegekend. In februari 2003 heeft een netwerkbijeenkomst plaatsgevonden. Deze bijeenkomst was bedoeld voor het ontwikkelen van nieuw aanbod en het toegankelijk maken van bestaand aanbod voor de lokale behoefte.
6
Project Heel de Buurt, werken aan samenwerken. Conceptverslag augustus 2000 De gezonde buurt Kalsdonk, resultaten en evaluatie 1999-2002. GGD West-Brabant. S. Hogendoorn. Oktober 2001. 7
13
5. Regio Eindhoven: het project was getiteld “Naar een Maatschappelijk Steunsysteem in de wijk Woensel West”. Het project van de GGZ Eindhoven heeft een andere insteek. Het ontwikkelen van een steunsysteem in Woensel West bevindt zich nog in een verkennende fase. In deze wijk gebeurt al veel; er vindt veel overleg plaats en er zijn tal van voorzieningen. Het grootste probleem is de afstemming, waarvoor men een oplossing zoekt. Het huidige onderzoek zou hierin een bijdrage kunnen leveren. Een onderzoekster van GGZE heeft eerst een verkennend behoefteonderzoek onder bewoners van de wijk Woensel West gehouden. Dit om te bepalen welke behoeften er op verschillende leefgebieden bij de bewoners leven, zowel onder psychiatrische patiënten, mantelzorgers als de 'normale' burger. Beoogd werd om vervolgens interviews af te nemen bij deelnemers van het buurtoverleg, met als basis de gegevens van het behoeften onderzoek. Dit om de ingrediënten van een MSS, de kwaliteit van die ingrediënten, en de kwaliteit van de onderlinge verbindingen in kaart te brengen. Echter, het buurtoverleg is stopgezet omdat het bestuur van het buurtoverleg is opgestapt nadat de gemeente een maatregel had genomen waar het bestuur niet achter stond. Deze situatie nodigde uit om de (oud) bestuursleden te benaderen en interviewen.
2.4 Categorieën
Het bespreken van de gegevens zal grotendeels gebeuren aan de hand van de volgende categorieën: bereik, inhoud, structuur, en samenhang. De termen zijn als volgt geoperationaliseerd:
Bereik: Toegankelijkheid van voorzieningen voor relevante doelgroepen. Tevens, welke groep wordt, en in welke mate, bereikt en is dit toereikend?
Inhoud: De elementen die deel uitmaken van een MSS. Bijvoorbeeld psychotherapeutische hulp; crisisopvang; ondersteuning op gebied van wonen; ondersteuning bij het verwerven van een inkomen.
14
Structuur: Schaalniveau (b.v. stad-platteland, wijk), regierol, coördinatie van het systeem, aanwezigheid stuurgroep, projectgroep en/of werkgroep.
Samenhang: Samenwerking en afstemming tussen de instellingen, organisaties en andere belanghebbenden. Tevens de betrokkenheid van cliënten en burgers bij het project.
15
3. Maatschappelijk steunsysteem in de literatuur 3.1 Theoretisch kader
Inmiddels is al het nodige geschreven over vermaatschappelijking en het ontwikkelen van maatschappelijk steunsystemen, zowel nationaal als internationaal. Uit de literatuur wordt duidelijk dat de auteurs hetzelfde voor ogen hebben wanneer er gesproken wordt over een MSS. Tevens is duidelijker geworden welke onderdelen belangrijk zijn binnen een MSS. Het gaat buiten het doel van het onderzoek om hier een volledig literatuuroverzicht te geven. Een kort verslag van de literatuur is toegevoegd in de bijlagen (bijlage 3). Bij het bespreken van de resultaten van het onderzoek vormen het model van Mos en van Weeghel (1999), samen met de beschrijving van herstelgerichte, maatschappelijke steunsystemen van Van Hoof (2003), een belangrijke basis (zie bijlage 2). Er is gekozen voor het model van Mos en van Weeghel omdat het voorziet in een samenvatting van hoe er (inter)nationaal gedacht wordt over en gewerkt wordt aan het opzetten van steun rondom de kwetsbare burgers. Het is een basisprogramma8 dat de auteurs na grondige (literatuur)studie (zie
voor
literatuurverwijzing
Mos
en
van
Weeghel,
1999),
inventarisatie
en
praktijkvoorbeelden als basisprogramma hebben uitgewerkt voor mensen met ernstige en langdurige psychische problemen. Omdat ze min of meer samenvatten wat er (inter)nationaal bekend is over MSS, leent hun basisprogramma, samen met de beschrijving van Van Hoof (2003), zich uitstekend om te kijken hoe de theorie (of wat men in de literatuur zegt over MSS) zich ten opzichte van de praktijk verhoudt.
3.2 Bereik
Voor het vaststellen (en bereiken) van de doelgroep worden in de literatuur de volgende standaardonderdelen en/of randvoorwaarden beschreven (Mos en van Weeghel, 1999; Van Hoof, 2003): 1. Signaleren, informatievoorziening en voorlichting. De ontwikkeling en overdracht van kennis en informatie. Alle mensen die voor een MSS in aanmerking komen, zowel cliënten, hun familieleden, alsmede hulp- en dienstverleners die een signalerende en verwijzende functie hebben, moeten van het bestaan van een MSS op de hoogte zijn.
8
Programma’s gaan uit van een doelgroep met bepaalde overeenkomstige hulpvragen. Vervolgens wordt gezocht naar een aanbod dat nodig of wenselijk is om op die vraag een passend antwoord te geven.
16
2. Toegankelijkheid en outreachende hulpverlening. Alle elementen van een MSS moeten toegankelijk en bereikbaar zijn voor alle leden van de doelgroep. Tevens zijn outreachende activiteiten nodig om met (potentiële) cliënten in contact te komen. Deze activiteiten moeten ervoor zorgen dat (een deel van) de doelgroep überhaupt bereikt wordt. De essentie is niet alleen dat de cliënt bereikt wordt, maar tevens dat de cliënten/burgers en hulpverleners
van
instellingen
makkelijk
toegang
hebben
tot
(andere)
relevante
instellingen/organisaties. Van belang is een overzicht te hebben van de aanwezige voorzieningen in de regio waar men het steunsysteem wil implementeren: medische voorzieningen, paramedische voorzieningen, voorzieningen op gebied van zorg, wonen en welzijn, informatie en advieswerk en overige voorzieningen. Deze taak zou door de gemeenten vervuld kunnen worden.
3.3 Inhoud
Om te bepalen welke elementen op gebied van zorg, wonen en welzijn vooral nodig zijn in een MSS, dient men eerst de zorgvragen, klachten en zorgbehoeften vast te stellen (Mos & van Weeghel, 1999). Dit kan men onder meer doen door middel van een behoeften -en prioriteiten onderzoek onder cliënten (zie bijlage 2, van Hoof, 2003), burgers en instellingen/organisaties.
Inhoudelijk (de leefgebieden zorg, wonen en welzijn) zouden MSS of herstelgerichte, regionale steunsystemen er als volgt uit moeten zien (Mos & van Weeghel, 1999; Van Hoof, 2003):
(i) Zorgverlening gericht op herstel, probleemvermindering –en hantering: -
psychiatrische en psychotherapeutische behandeling
-
crisisopvang, (acute) thuiszorg en opnamefaciliteiten
-
somatische- en tandheelkundige zorg
(ii) Ondersteuning bij het dagelijks functioneren: -
vormen van huisvesting, woonbegeleiding en praktische steun
-
ondersteuning bij het verwerven van inkomen
-
ondersteunen en bijdragen van familieleden
17
-
ondersteuning en bijdragen van andere personen en instanties
-
contact met en ondersteuning van lotgenoten
(iii) Ondersteuning bij de persoonlijke ontwikkeling/ maatschappelijke participatie:deelname aan formele sociale netwerken, in het bijzonder rond arbeid en onderwijs: -
individuele behandeling en rehabilitatie(methoden): gerichte, individuele programma’s gericht op het omgaan met en hanteren van de handicap
-
leren en studeren
-
werk
-
vrijetijdsbesteding
-
sociale participatie/sociale contacten en intieme relaties
(iv) Zelfhulp en cliëntgestuurde projecten: voorzieningen waarin mensen met psychische handicaps zelf een actieve en sturende rol vervullen.
Per regio moet echter per element bekeken worden waar de hoogste prioriteiten bij de betrokkenen liggen (Van Hoof, Ketelaars, & van Weeghel, 2000). De prioriteiten zijn afhankelijk van de (zorg)behoeften en van de mate waarin er al dan niet al in voorzien wordt (= voorzieningsaanbod).
Van belang is dat de voorzieningen, met name die gericht zijn op zorgverlening (ad i), zoveel mogelijk gebaseerd zijn op bewezen effectieve interventies (bijvoorbeeld Assertive Community Treatment (ACT), cognitieve gedragstherapie, supported employment e.d.). Dit omdat onderzoek tot nu toe laat zien dat de kwaliteit van een MSS in sterke mate bepaald wordt door de kwaliteit van de afzonderlijke elementen (Barton, 1999; Lehman et al., 2003; Mueser, Bond, Drake, & Resnick, 1998; Mueser, Torrey, Lynde, Singer, & Drake, 2003)
3.4 Structuur
In de literatuur komen verschillende aanbevelingen voor een goede structuur van een MSS naar voren.
Een MSS moet van onderaf worden opgebouwd (rondom individuele cliënten en primaire steungevers), en van bovenaf worden aangestuurd (als samenwerkingsverband tussen hulp- en dienstverleners). Voor het opzetten van een Nederlands MSS moet aan drie vereisten tegemoet worden gekomen (Van Weeghel & Dröes, 1999): betrokkenheid van cliënten en familieleden, een regiefunctie op basis van een stevig fundament van waarden, en een
18
procedure voor het plannen, monitoren en evalueren van het gehele systeem (informeel netwerk, jaarlijkse regionale bijeenkomst, regionale systeembeheerder). Dit moet leiden tot dynamische driehoek die zichzelf in stand kan houden.
Voor individuele ondersteuning en begeleiding bij het zelfstandig leven binnen herstelgerichte, regionale steunsystemen is van belang dat het professionele hart van een MSS een multidisciplinair integraal team is van hulpverleners die in nauwe samenwerking met informele ondersteuners, ondersteuning en begeleiding bieden bij het dagelijks leven. Het takenpakket is breed. De teammedewerkers hebben niet alleen de rol van ondersteuner, maar ook die van gids en kwartiermaker (Van Hoof, 2003).
In het model van Mos en van Weeghel (1999) worden als randvoorwaarden en coördinatie van een MSS de volgende elementen beschreven: -
bescherming en belangenbehartiging
-
coördinatie en continuïteit in de individuele begeleiding
-
scholing en deskundigheidsbevordering van medewerkers
-
coördinatie van het maatschappelijk steunsysteem als geheel.
3.5 Samenhang
Eén van de randvoorwaarden van een MSS is de participatie van, samenwerking tussen en ondersteuning aan een breed scala van maatschappelijke sectoren (Van Hoof, 2003). Idealiter is er voldoende afstemming, heeft men dezelfde belangen en streeft men hetzelfde doel na. Men ziet en voelt het belang van een goede samenwerking. Wat betreft de participatie van cliënten, het vertrekpunt van een MSS moet de behoefte en de wensen van de individuele (chronisch psychiatrische) cliënt zijn. Cliënten op individueel niveau en cliëntenorganisaties op meso niveau moeten vanaf het begin betrokken worden bij het steunsysteem. Familieleden, mantelzorgers en hun organisaties vervullen een aparte rol bij de steunsystemen en moeten vanaf het begin betrokken en ondersteund worden bij het opzetten van een MSS.
19
Tabel 1: elementen van MSS op verschillende niveau’s
Micro
Meso
Macro
Individueel; cliënt, burger, hulpverlener
Instellingen/organisaties
Samenwerkingsverbanden,regionaal beleid
signaleren
Voor burgers, hulpverleners: meldpunten
Voor en door instellingen/ organisaties: meldpunten
Lokale gemeenten: zorg dragen voor meldpunten
informatievoorziening
Info voor burgers, cliënten en mantelzorgers door middel van PR, informatiepunten,
Kennisoverdracht instellingen door symposia, cursussen, voorlichting Info activiteiten t.b.v afstemming; PR, conferenties
Deskundigheidsbevordering (regionaal) beleid: informeren gemeenten
outreachende hulp
Opsporen en identificeren van potentiële cliënten
Ontwikkelen bemoeizorg
Betrokken zijn bij bemoeizorg
toegankelijkheid
Bereik van cliënten Toegang hebben tot relevante voorzieningen
Afstemming en samenwerking. Laagdrempeligheid
Samenwerking bevorderen, bereik vergroten (laagdrempeliger)
Inhoud
Behoefte-en prioriteiten onderzoek cliënten
Inventarisatie organisatie/instellingen
Sociale kaart
Structuur
Betrokkenheid cliënten en familieleden bij opzet MSS. Toetsende rol. Uitvoerders dicht bij cliënt (b.v. casemanagers)
Een multidisciplinair integraal team van hulpverleners en beleidsvoerders
Regierol lokale overheid
Samenhang
Participatie cliënten, familie en burgers.
Samenwerking tussen breed scala van maatschappelijke sectoren, o.a. familie/cliëntenorganisaties
Lokale overheid verantwoordelijk voor afstemming en samenwerking
20
3.6 Micro, meso, en macro niveau
In tabel 1 staat een overzicht hoe de besproken elementen en onderdelen zich volgens ons op verschillende niveau’s (zouden) moeten verhouden.
3.7 Kwartiermaken
Eén van de principes die ten grondslag liggen aan een MSS is dat reguliere voorzieningen op het gebied van wonen en welzijn zoveel mogelijk binnen het bereik van psychiatrische cliënten worden gebracht (Mos & van Weeghel, 1999). Hierin speelt kwartiermaken een belangrijke rol. Kwartiermaken is het bevorderen van een maatschappelijk klimaat waarin (meer) mogelijkheden ontstaan voor mensen met een psychiatrische achtergrond en voor vele anderen die met dezelfde mechanismen van uitsluiting kampen (Kal, 2001). Het is een actieve oriëntatie op de wensen en mogelijkheden van de doelgroep. Vermaatschappelijking heeft pas kans van slagen wanneer in de samenleving werkelijk ruimte wordt gemaakt voor kwetsbare burgers, waaronder zij met een psychiatrische problematiek (Kal & Vesseur, 2003). Het zijn de kwartiermakers (bijvoorbeeld van de GGZ, welzijnswerk) die door middel van overleg en onderhandeling zorgen voor een gastvrij onthaal binnen gewone voorzieningen in de samenleving.
21
4. Maatschappelijke steunsystemen in de praktijk In deze sectie worden de algemene bevindingen van de panelbijeenkomsten en met name de resultaten van de evaluaties van de voorbeeldprojecten in de vijf regio’s in Noord Brabant besproken. Dit in relatie tot de eerdere genoemde categorieën: bereik, samenhang, inhoud en structuur. Een belangrijk aandachtspunt is dat de gegevens van de voorbeeldprojecten een momentopname reflecteren. Het zijn de resultaten op het moment van de evaluaties. De meeste voorbeeldprojecten bevonden zich op het moment van de evaluatie net in de uitvoerende fase. Na de evaluaties zal binnen elk project aandacht besteed zijn aan knelpunten die mogelijk ook uit de evaluaties naar voren zijn gekomen. Dit is niet meegenomen in de huidige resultaten. Binnen elke categorie worden subcategorieën weergegeven. Bij een groot aantal van hen worden in het oog springende bevindingen vanuit de voorbeeldprojecten weergegeven in grijze vlakken. In de tekst worden ze onderbouwd en aangevuld met aanbevelingen.
4.1 Bereik
Uit de panelbijeenkomsten is gebleken dat er veel knelpunten zijn wat betreft het bereik van cliënten en voorzieningen. Instellingen blijken elkaar niet altijd even makkelijk te vinden. Tevens is voor cliënten de toegankelijkheid van de instellingen laag (hoge drempel). Tenslotte blijkt het moeilijk te zijn de doelgroep te bereiken. Daarom moet aan dit onderdeel veel aandacht besteed worden. Een goed bereik is van belang voor een goed functionerend MSS.
Doelgroep Het aanbod en de werkwijze rondom de (bekende) hulpvragers verschilt van die rondom (onbekende) zorgmijders, zorgafhakers en overlastveroorzakers. Hoewel in de regio’s meestal aanbod voor beide doelgroepen is, richt men zich in de voorbeeldprojecten steeds op een deel van de totale doelgroep. Er is de angst geuit dat wanneer men zich op een grotere doelgroep (zorgmijders en zorgvragers) zou richten, het geheel te bureaucratisch gaat werken.
Conclusie: de resultaten van de evaluaties van de voorbeeldprojecten suggereren dat men zich in eerste instantie moet richten op één van de subgroepen, maar bij de ontwikkeling van het steunsysteem al rekening dient te houden met de gehele doelgroep. Zo kan men zich in eerste instantie focussen op bijvoorbeeld zorgvragers, zorgmijders, of, meer specifiek, op
22
mensen met ondersteuningsbehoefte bij het wonen. Uiteindelijk zal een MSS zich moeten richten op alle mensen met langdurige psychiatrische aandoeningen die ondersteuning behoeven. Idealiter richt een MSS zich uiteindelijk op alle kwetsbare burgers (langdurige psychiatrische patiënten, ouderen en gehandicapten), Van belang is dat de basis dan al gelegd is, zodat de doelgroep makkelijker verbreed kan worden. Wanneer er een netwerk bestaat voor één van de subgroepen, zal het relatief eenvoudig zijn de doelgroep te verbreden.
Signaleren en informatievoorziening
•
In regio MB, regio ’s-Hertogenbosch en regio Breda is een meldpunt aanwezig, voornamelijk voor hulpverleners, verwijzers en instellingen
•
In de regio Breda heeft men zich voor het MASS Oosterhout aangesloten bij het meldpunt complexe problematiek voor het stadsgewest Breda
•
In Oosterhout (regio Breda) wil men een meld/informatiepunt creëren voor de burgers
•
Voor MASS Oosterhout is men bezig met het opzetten van een inloophuis
•
Voor MSS Kalsdonk (regio WNB) is men bezig met het opzetten van een steunpunt
•
In Woensel West(regio Eindhoven) komen meldingen op verschillende plekken binnen
Uit de evaluaties van de voorbeeldprojecten is gebleken dat het voor het bereik van belang is dat er voor zowel hulpvragers, professionals van (zorg)instellingen als voor burgers een punt is waar ze terecht kunnen wanneer ze informatie willen hebben op gebied van zorg, wonen en welzijn of wanneer ze problemen willen melden (signaleren). Uit de evaluaties blijkt dat er, wat de projecten betreft, in de meeste regio’s (nog) geen informatiepunt voor aanwezig is. In de regio MB, regio ’s-Hertogenbosch en regio Breda is wel een meldpunt, maar deze is voornamelijk voor hulpverleners, verwijzers en instellingen. In het project van regio MB werd door een aantal ondervraagden de aanwezigheid van een meld- en informatiepunt voor burgers gemist. In de regio Breda heeft men zich voor het MASS Oosterhout aangesloten bij het meldpunt complexe problematiek, wat geldt voor het hele stadsgewest Breda. Men heeft echter ook behoefte aan een meldpunt voor anderen dan professionele verwijzers. Men wil in Oosterhout (regio Breda) een meld/informatiepunt creëren voor de burgers. In een tweetal projecten, te weten regio Breda en regio WNB, was men bezig met het opzetten van een inloophuis (Breda) of steunpunt (WNB). Eén van de functies van het inloophuis in Oosterhout betreft informatievoorziening voor mensen met chronische psychiatrische problematiek. Dit voorziet dus deels in de behoefte van het project. In de regio WNB wordt het steunpunt tevens een informatiepunt. In Woensel West in Eindhoven daarentegen weten burgers vanwege de
23
talrijke meldpunten nog niet goed waar ze moeten zijn om melding te maken. De bewoners hebben zelf ook een infowinkel. Daar kan men tevens melding maken van problemen. In Woensel West komen meldingen op verschillende plekken binnen. De burgemeester wil graag één meldpunt creëren, maar dat is nog niet gelukt. Uit de panelbijeenkomsten en verslagen van GGZ instellingen uit de regio’s blijkt dat in een aantal kleinere gemeenten weinig voorhanden is op gebied van ondersteuning van zorg, wonen en welzijn.
Conclusie: bovenstaande geeft weer dat het ontwikkelen van of aansluiten bij een informatie en meldpunt tot één van de prioriteiten behoort. Voor het opsporen en identificeren van potentiële cliënten zijn bepaalde vormen van outreachende activiteiten nodig (bemoeizorg team), maar signalering en melding van potentiële cliënten moet ook mogelijk zijn door instellingen en burgers, via zo’n informatie –en meldpunt. Voor de kleinere gemeenten waar weinig voorzieningen voorhanden zijn, is het van belang loketten op te zetten voor vragen over wonen, zorg, welzijn en inkomensondersteuning. Men kan aansluiten bij loketten die er al zijn (b.v. Wegwijs in regio ‘s-Hertogenbosch; steunpunten vanuit cliëntenperspectief).
Voorlichting, PR •
De sleutelfiguren van het project MB hebben onvoldoende voor ogen wat de activiteiten van andere instellingen zijn
•
Door de grotere bekendheid van het bemoeizorgteam ’s-Hertogenbosch en een intensievere samenwerking met een aantal organisaties heeft men een nog grotere doelgroep kunnen bereiken
In het model van Mos en van Weeghel (1999) wordt aangegeven dat, om de toegankelijkheid en het bereik te bevorderen, goede informatievoorziening en voorlichting van groot belang is. Dit voor iedereen die voor het basisprogramma (MSS) in aanmerking komen, zoals cliënten, familieleden, burgers en dienstverleners. Informatievoorziening en voorlichting kan bijvoorbeeld door middel van bijeenkomsten, symposia en via Public Relations (PR). Uit de panelbijeenkomsten kwam naar voren dat voorzieningen niet voldoende toegankelijk zijn en dat cliënten onvoldoende bereikt worden. De evaluatie van het voorbeeldproject MB wees uit dat men ten tijde van de evaluatie van het project onvoldoende voor ogen had wat de activiteiten van andere instellingen zijn. Daarentegen bleek in het voorbeeldproject van ‘s-
24
Hertogenbosch dat men door de grotere bekendheid van het bemoeizorgteam en een intensievere samenwerking met een aantal organisaties een nog grotere doelgroep kon bereiken. In 2004 is in ’s-Hertogenbosch meer PR gepland ten behoeve van bemoeizorg. Volgens een sleutelfiguur van het voorbeeldproject Eindhoven zou de aanwezigheid van een meldpunt niet voor iedereen werken: voor sommige burgers is het laagdrempelig, andere maken er geen gebruik van vanwege het “slechte imago” (niet geassocieerd willen worden met een meldpunt of problemen).
Conclusie: PR is nodig om de ontwikkeling van het project en/of informatiepunt te promoten en te kunnen afstemmen met/aansluiten bij reeds bestaande initiatieven (buurthuizen, sportverenigingen).
Tevens
zal
goede
voorlichting
de
toegankelijkheid
naar
instellingen/organisaties vergroten. Tenslotte is het van belang dat burgers op de hoogte worden gebracht waar ze bij (psychiatrische) problematiek terecht kunnen. Er moet veel aandacht besteed worden aan goede informatieverstrekking naar de (kwetsbare) burgers toe.
Kwartiermaken
•
Wijkonderzoek onder burgers in Woensel West laat zien dat de meeste ondervraagden bereid zijn psychiatrische patiënten te steunen.
•
Bestuur buurtoverleg in Woensel West stapt op na maatregel van de gemeente
In een aantal panelbijeenkomsten en evaluaties van de voorbeeldprojecten kwam als knelpunt naar voren dat instellingen vaak vanuit hun eigen domeinbelang zouden participeren. Tevens is in de wijk Woensel West in de regio Eindhoven het bestuur van het buurtoverleg opgestapt na een maatregel van de gemeente Eindhoven binnen die wijk. Dit laatste geeft aan dat bepaalde keuzes, in dit geval van de gemeente, het draagvlak onder instellingen en burgers eenvoudig kunnen ondermijnen. Daarentegen bleek uit een verkennend onderzoek onder burgers in dezelfde wijk dat de meeste ondervraagden bereid waren psychiatrische patiënten te steunen. Slecht een klein aantal van de ondervraagden gaf aan geen behoefte te hebben met psychiatrische patiënten in contact te komen, of meer over psychiatrische problematiek te weten. De belangrijkste reden hiervoor was het drukke leven dat ze leiden. Enkele sleutelfiguren binnen het voorbeeldproject WNB zien de verschillende domeinbelangen als knelpunt voor de samenwerking. Samenwerking vanuit verschillende domeinbelangen, maar met hetzelfde doel is niet hetzelfde als het besef/inzicht dat een netwerk van belang is voor de psychiatrische cliënt wil hij een plaats als volwaardig burger in
25
de maatschappij krijgen. De cliënt is geen overlast veroorzaker, maar is een volwaardig burger. Voor ondersteuning vanuit de directe omgeving van de cliënt, is het van belang invloed uit te oefenen op zijn woonomgeving.
Conclusie: zonder kwartiermaken heeft vermaatschappelijking, en dus ook een MSS, weinig kans van slagen. Van belang is het draagvlak en de betrokkenheid onder organisaties, instellingen en burgers te vergroten. Reguliere voorzieningen moeten zoveel mogelijk binnen het bereik van de psychiatrische cliënt worden gebracht (Mos & van Weeghel, 1999). Samenwerking zou voort moeten vloeien vanuit het besef dat er een groep bestaat die ondersteuning behoeft bij hun reïntegratie in de maatschappij. Zonder draagvlak in de maatschappij heeft de ontwikkeling van een MSS weinig kans van slagen (Wennink, de Wilde, van Weeghel, & Kroon, 2001).
Outreachende activiteiten/bemoeizorg •
Bemoeizorg in ’s-Hertogenbosch functioneert goed: met name het bemoeizorgteam is goed op elkaar ingewerkt
•
De gemeente ’s-Hertogenbosch is nog zoekende naar haar rol in bemoeizorg en wil het komend jaar haar standpunt daarin bepalen
Er zijn verschillende vormen van hulpverlening of voorzieningen die outreachend zijn, zoals bemoeizorg en casemanagement. In dit kader past ook het verkennend wijkonderzoek in Woensel West, waarbij de onderzoeker letterlijk bij de buurtbewoners aan heeft gebeld en ze heeft aangesproken. Dit onderzoek heeft veel informatie opgeleverd en toont aan dat outreachend werken daadwerkelijk werkt om de doelgroep te bereiken. In deze sectie worden outreachende activiteiten besproken in relatie tot hulp naar zorgmijders en overlastveroorzakers. Om de zorgmijder of overlastveroorzaker te kunnen bereiken, is het van belang outreachende activiteiten, in de vorm van bemoeizorg, te ontwikkelen. De resultaten van de evaluaties van projecten in de regio MB en ’sHertogenbosch geven aan dat voor outreachende activiteiten/bemoeizorg van belang is dat de structuur van het project eenvoudig is, de samenwerking optimaal en men elkaar met name op persoonlijk vlak goed ligt. Bemoeizorg in ’s-Hertogenbosch functioneert inmiddels goed. Knelpunten worden tijdig gesignaleerd en opgelost in de projectgroep. Met name het bemoeizorgteam is goed op elkaar ingewerkt. Zij worden in hun werkzaamheden inhoudelijk
26
ondersteund door een leidinggevende vanuit de GGZ (teamcoach). Men is van plan het werkgebied uit te breiden, de doelgroep inzichtelijker te maken, de aansluiting met de 1e lijn te versterken en (nog) meer aan PR te doen. Ondanks dat algemeen een gemeentelijke regierol gewenst wordt bij MSS’en, is in ’s-Hertogenbosch gebleken dat een bemoeizorgteam optimaal kan functioneren zonder de beleidsmatige rol van de gemeente. Wel wordt dan een actieve betrokkenheid van de gemeente gewenst. De gemeente ’s-Hertogenbosch is nog zoekende naar haar rol in bemoeizorg en wil het komend jaar haar standpunt daarin bepalen. In 2004 zal een gesprek plaatsvinden tussen de projectgroep en gemeente over de toekomst van bemoeizorg.
Conclusie: outreachende activiteiten zijn van belang om de doelgroep te bereiken, zowel voor wat betreft het vergaren van relevante informatie van de (potentiële) cliënt, mantelzorger en burger, als het bereiken van de zorgmijders en overlastveroorzakers.
Schaalniveau Alle voorbeeldprojecten zijn kleinschalig begonnen, in een wijk, buurt of binnenstad. Met name het bemoeizorgproject in ’s-Hertogenbosch heeft uitgewezen dat het verstandig kan zijn niet te groot te beginnen. Wanneer men eenmaal de doelgroep bereikt, kan men uitbreiden, naar zowel een grotere doelgroep als een groter bereik.
4.2 Samenhang
Uit zowel de panelbijeenkomsten als de voorbeeldprojecten is gebleken dat onder instellingen en organisaties over het algemeen de intentie en het besef van de noodzaak er is om samen te werken. In sommige gevallen loopt de samenwerking goed. Regelmatig echter loopt men tegen belemmeringen aan (financiën, tijdsdruk, personele onderbezetting, weinig afstemming, regelgeving). Creativiteit (bijv. zoeken van een oplossing rondom privacy-wetgeving, oplossing zoeken rondom personele onderbezetting) blijkt een belangrijk sleutelwoord te zijn om tot een goede samenhang te komen.
Instellingen •
Voor MSS Kalsdonk (regio WNB) is men, vanwege knelpunten rondom de privacy, in eerste instantie begonnen met een team van uitsluitend hulpverleners
•
Bemoeizorg in ’s-Hertogenbosch heeft een werkcontract hoe ze met de privacy omgaan
27
•
In het convenant 24-uurszorg in de Kempengemeente/Veldhoven (regio Eindhoven), is een nieuw reglement rondom de privacy ontwikkeld
•
Voor MASS Oosterhout hebben instanties zich verantwoordelijk verklaard geregeld w.b. de privacy
•
Binnen MASS Oosterhout (regio Breda) zijn drie personen vanuit verschillende instanties heel enthousiasmerend bezig
•
Bemoeizorg in ’s-Hertogenbosch bestaat uit een kleine kern met daaromheen schilpartners
•
Traverse in de regio WNB ontbreekt in de samenwerking MSS Kalsdonk om financiële en personele redenen
•
De samenwerking binnen het project Bemoeizorg in ’s-Hertogenbosch verliep pas goed nadat binnen één van de participerende organisaties de reorganisatie achter de rug was
•
Binnen het project MB is men onvoldoende op de hoogte van elkaar’s taken en verantwoordelijkheden
•
Een probleem in de wijk Woensel West (regio Eindhoven) is de afstemming tussen de talrijke voorzieningen en overleggen
De toegankelijkheid (het bereik) tussen instellingen, dat wil zeggen de mate waarin professionals terecht kunnen voor overleg, informatie of advies bij collega’s van andere instellingen, wordt vergroot door een nauwe samenwerking. Door een goede samenwerking wordt alles laagdrempeliger. Daarom is het van belang aandacht te besteden aan een aantal belangrijke punten.
1. Bij zowel de panelbijeenkomsten als voorbeeldprojecten komt de privacywetgeving als belangrijk knelpunt naar voren. In de meeste gevallen wordt gezocht naar een (creatieve) oplossing. In het project van regio WNB is men, vanwege knelpunten rondom de privacy, in eerste instantie begonnen met een team van hulpverleners. Dit omdat zij allen een geheimhoudingsplicht hebben. Van daaruit kan men verder bouwen naar relevante organisaties op het gebied van wonen en welzijn. Bemoeizorg in ’s-Hertogenbosch en Mass Oosterhout hebben een werkcontract hoe ze met de privacy omgaan. In de regio Breda is voor het project MASS borging geregeld w.b. de privacy. Dat wil zeggen dat instanties zich verantwoordelijk hebben verklaard. Tenslotte, uit de panelbijeenkomst in de regio Eindhoven is gebleken dat er in het convenant 24-uurszorg in de Kempengemeente/Veldhoven, een nieuw reglement rondom de privacy is ontwikkeld. De koepels van GGZ en GGD hebben het probleem rondom de privacy bij de
28
regering (VWS) neergelegd. Zolang deze zich hierover nog niet heeft uitgesproken, is het van belang dat men bij het beginnen van een MSS naar buiten kan laten zien hoe men met de gegevens omgaat. Dit kan bijvoorbeeld door voorlopig alleen de (hulpverlenende) instanties die echt nodig zijn bij het MSS betrekken of door het opzetten van een werkcontract rondom privacy. Belangrijk is wel dat de knelpunten rondom de privacy geen belemmering moeten vormen voor het ontwikkelen van een multidisciplinair
team,
waarin
organisaties
van
zorg,
wonen
en
welzijn
vertegenwoordigd zijn. De stuurgroep moet zeker multidisciplinair zijn. 2. Bereidheid tot samenwerking blijkt mede af te hangen van het enthousiasme van leden in de projectgroep. Uit het voorbeeldproject van de regio Breda is als succesfactor naar voren gekomen dat drie personen vanuit verschillende instanties heel enthousiasmerend bezig zijn. Zij inspireren elkaar en vullen elkaar aan. 3. Meerder malen is naar voren gebracht dat de groep van samenwerkende organisaties niet te groot moet worden, uit angst dat het geheel gaat verzanden. Het project Bemoeizorg in ’s-Hertogenbosch laat zien dat men uitstekend kan werken met een kleine kern met daaromheen schilpartners. Van belang is dus bij het ontwikkelen van een MSS de groep van kernpartners niet te breed te maken, maar korte lijnen te leggen met andere participerende organisaties. Van belang is dat men binnen het netwerk weet wie men waarvoor moet benaderen. 4. Binnen een aantal voorbeeldprojecten kwam naar voren dat, ten tijde van de evaluatie van het voorbeeldproject, organisaties ontbreken in de samenwerking om financiële of personele reden, zoals bijvoorbeeld Traverse in de regio WNB. Wanneer een organisatie niet kan ontbreken binnen de samenwerking en dit soort argumenten gebruikt voor het niet participeren, moet gezocht worden naar een creatieve oplossing. Zo kan men bijvoorbeeld gezamenlijk bekijken hoe men personele onderbezetting kan ondervangen of hoe de tijd ingedeeld kan worden. 5. Samenwerking blijkt ook af te hangen van de interne structuur en het functioneren van een organisatie. De samenwerking binnen het project Bemoeizorg in ’sHertogenbosch verliep pas goed nadat binnen één van de participerende organisaties de reorganisatie achter de rug was. Het is van dus van belang dat een organisatie/instelling niet zomaar participeert in een project, maar daarvoor de juiste mensen en middelen kan leveren en continuïteit kan garanderen. In de regio Breda nemen vertegenwoordigers uit alle sectoren/circuits van de GGZ deel aan het voorbeeldproject, waardoor er intern minder kans op schotten is.
29
6. Op het moment van de evaluatie was men in Midden Brabant onvoldoende op de hoogte van elkaar’s taken en verantwoordelijkheden binnen het project. Dit bleek een knelpunt te vormen in de samenwerking. In de andere projecten waren de taken en verantwoordelijkheden van de afzonderlijke sleutelfiguren over het algemeen wel helder bij de ondervraagden. Vanaf het begin moet duidelijk zijn wat de taken en verantwoordelijkheden van ieder zijn binnen het MSS. Afspraken kunnen vastgelegd worden in een verslag. 7. Al eerder kwam naar voren dat men in Midden Brabant op het moment van de evaluatie niet duidelijk voor ogen had wat de activiteiten van andere instellingen en organisaties zijn. Voor een goede afstemming en samenwerking is goede informatievoorziening (bijeenkomsten, symposia, PR) van belang. 8. In de wijk Woensel West in Eindhoven vind veel overleg plaats en zijn tal van voorzieningen aanwezig. Het grootste probleem in de wijk is de afstemming. Vanuit het stadsdeelkantoor is men hard bezig daar een oplossing voor te vinden, via nieuwsbrieven of de website.
Conclusie: bovenstaande bevindingen geven aan dat een kleine kern van samenwerkende partners, het goed functioneren (interne structuur) van een deelnemende organisatie, en het duidelijk voor ogen hebben van elkaar’s taken en verantwoordelijkheden van belang zijn voor een goede samenwerking en afstemming. Afstemming tussen instellingen kan ook bevorderd worden door goede informatievoorziening. Tevens blijkt dat men moet (willen) zoeken naar (creatieve) oplossingen om knelpunten rondom bijvoorbeeld de privacy wetgeving of het ontbreken van een partner vanwege financiële of personele redenen, op te lossen. Tenslotte, enthousiaste voortrekkers blijken een goede samenwerking te bevorderen.
Participatie cliënten Het belang van de bijdrage en betrokkenheid van cliënten bij een MSS is tweeledig: (1) een duidelijk beeld verkrijgen van de behoefte aan steun van de individuele cliënt (micro-niveau), en (2) zijn betrokkenheid bij de ontwikkeling en implementatie van een MSS in zijn omgeving (meso-niveau). Uit de meeste evaluaties van de voorbeeldprojecten komen de twee rollen niet specifiek naar voren. De resultaten van het onderzoek wijzen uit dat de cliënten(organisaties) in de meeste gevallen alleen formeel betrokken worden bij (de ontwikkeling van) een MSS, zoals via cliëntenorganisaties of een kleinschalig behoeften onderzoek (b.v. regio Breda). Niet iedereen hecht waarde aan meer betrokkenheid van cliënten. Het is ook niet altijd mogelijk
30
cliënten vanaf het begin erbij te betrekken. In ’s-Hertogenbosch is bemoeizorg niet ontstaan vanuit vermaatschappelijking, maar op natuurlijke wijze. Toch is meer betrokkenheid en verantwoordelijkheid van cliënten, eventueel later in het project, van belang, met name vanwege het emanciperende effect (empowerment) en omdat men aan wil sluiten bij de directe omgeving van de cliënt. Inmiddels is gebleken dat in de regio Breda cliënten uit de GGZ en welzijn bezig zijn met de invulling van het inloophuis voor het MASS Oosterhout In Eindhoven heeft men door middel van het verkennend wijkonderzoek in Woensel West geprobeerd een eerste indruk te krijgen van de al aanwezige, natuurlijke vormen van (sociale) steun.
Conclusie/aanbeveling: het blijkt moeilijk te zijn iemand te vinden die namens de cliënt kan spreken. Men heeft meestal te maken met dezelfde cliënten die overal hun bijdrage aan leveren. Het is moeilijk om de behoefte van de cliënt waar men zich op richt in beeld te krijgen. Dit betekent dat men de methodiek om ze te vinden moet aanpassen. Er zijn verschillende mogelijkheden om de behoeften van de doelgroep te bepalen en dat als uitgangspunt te nemen: (1) op basis van literatuuronderzoek en al eerder gedane behoefte onderzoek onder cliënten. Voorbeeld is het rapport van het Trimbos instituut over lokale dienstverlening (Van Hoof, 2003); (2) een behoeftenonderzoek onder (bekende) cliënten, op plaatsen waar ze toch al bijeen komen; (3) een achterbanraadpleging; evalueren van het MSS met mensen uit de doelgroep. Door middel van een achterbanraadpleging kan bekeken worden wat in een reeds lopend proces van de totstandkoming van een MSS nog ontbreekt. Belangrijk is dat in het proces altijd een cliëntvertegenwoordiger aanwezig is; (4) Zoals in Woensel West zelf de wijk in gaan en bij de mensen aanbellen en ze aanspreken. De ervaring leert hier dat wanneer men maar investeert, en zich aanpast aan de mogelijkheden, taal en gewoontes van cliënten, de cliënt bereid is mee te denken. Bij het formuleren van het aanbod moeten cliënten een toetsende rol krijgen, zoals bijvoorbeeld de betrokkenheid van cliënten bij de invulling van het inloophuis voor het MASS Oosterhout. Tevens zou bij de invulling van zorgprogramma’s gebruik gemaakt moeten worden van eigen interventies en voorzieningen die cliënten ontwikkeld hebben (b.v. lotgenoten contact, kwaliteitskaart wonen RSC, MB)) (Geelen & Verburg, 2002).
31
Betrokkenheid familieleden/mantelzorgers In de meeste evaluaties is de betrokkenheid van familieleden en mantelzorgers niet meegenomen. Zij leveren echter een belangrijke bijdrage in de ondersteuning van kwetsbare burgers. Al eerder is opgemerkt dat een MSS enerzijds de al aanwezige, natuurlijke vormen van sociale steun benut, maar deze anderzijds aanvult met nieuwe, bewust geplande steunelementen (Van Weeghel, 2000). In Woensel West (regio Eindhoven) is wel heel nadrukkelijk naar mantelzorgers gekeken. Het is van belang familie, mantelzorgers maar ook de vriendenkring te betrekken bij het ontwikkelen van een steunsysteem rondom een cliënt. Naast het gegeven dat zij een natuurlijke vorm van steun geven, hebben ook zij ondersteuning nodig (Van Poppel, Van den Akker, Van den Bogaard, & Krook, 2002). Tevens moet men proberen te voorkomen dat de sociale contacten van de cliënt wegvallen. In Midden Brabant is door een ervaringsdeskundige (lid OBC, kenniscentrum ervaringsdeskundigheid) onderzoek gedaan naar behoeften aan mantelzorg onder ouderen met psychiatrische problemen. 80% van de ouderen heeft aangegeven dat hun kinderen kleine dingen kunnen doen, zoals boodschappen, poetsen e.d. Wanneer het echter om zorgaspecten gaat, zoals bij gebreken of psychische klachten, dan moeten volgens de ouderen de kinderen hier geen zorg voor dragen. Dat moet door professionals gebeuren. Dit geeft aan dat er dus grenzen aan de mantelzorg zitten. Meer algemene betrokkenheid van familie en mantelzorgers kan door middel van lotgenotengroepen en belangenorganisaties (bijvoorbeeld Ypsilon, Labyrint, In Perspectief).
Betrokkenheid burgers
•
In de regio Breda en WNB besteedt men aandacht aan het betrekken van burgers bij het vormgeven van het inloophuis/steunpunt
Er wordt nog weinig gedaan aan het betrekken van burgers bij MSS. In de regio Breda en WNB besteedt men aandacht aan het betrekken van burgers bij het vormgeven van het inloophuis/steunpunt. In het project van ’s-Hertogenbosch is naar voren gekomen dat cliëntenbesprekingen afgeschermd moeten worden van de wijkbewoners. Daarentegen is in Woensel West juist bewust naar het burgerperspectief gekeken.
Conclusie: uit de evaluaties blijkt dat er nog weinig gedaan wordt aan het betrekken van burgers bij een MSS. Voor een goede beeldvorming en het vergroten van het draagvlak is het
32
verstandig burgers/wijkbewoners meer te betrekken bij een MSS. Dit kan bijvoorbeeld door middel van voorlichting (bijv. op scholen) of educatie. Door kwartiermaken kan men de leefomgeving
van
de
cliënt
aanpassen.
Een
goedlopend
voorbeeld
is
het
kwartiermakersfestival in Midden Brabant.
Inventarisatie onder instellingen naar behoefte aan MSS
•
In de regio’s Breda en Eindhoven heeft men voorafgaande aan de ontwikkeling van het steunsysteem een inventarisatie gehouden onder relevante instellingen naar de behoefte aan MSS
•
In de regio’s Breda en West- Noord Brabant hebben netwerkbijeenkomsten plaatsgevonden
•
Bemoeizorg ’s-Hertogenbosch heeft de schilpartners bezocht en een werkconferentie georganiseerd
Uit de evaluaties van de voorbeeldprojecten is gebleken dat inventarisaties en bijeenkomsten de toegankelijkheid van instellingen en de samenwerking kunnen bevorderen. In de regio’s Breda en Eindhoven heeft men voorafgaande aan de ontwikkeling van het steunsysteem een inventarisatie (interviews met relevante actoren) gehouden onder relevante instellingen naar de behoefte aan een MSS. In de regio Breda werd met een netwerkbijeenkomst de oriëntatiefase afgesloten en gestart met de uitvoering. In West Noord Brabant heeft een netwerkbijeenkomst plaatsgevonden met als doel nieuw aanbod te ontwikkelen en bestaand aanbod toegankelijk te maken. In ’s-Hertogenbosch heeft men de schilpartners bezocht en een werkconferentie georganiseerd. Gebleken is dat bijeenkomsten een belangrijke ingang kunnen zijn naar andere organisaties en de samenwerking bevorderen. Inventarisaties en bijeenkomsten kunnen bijdragen aan meer inzicht in de problemen waar verschillende instellingen en organisaties (zorg, wonen en welzijn) tegen aanlopen op gebied van psychiatrische problematiek. Tevens kan het een beeld geven waar knelpunten zitten, waar overlap
is
in
aanbod
en
waar
aangesloten
kan
worden
bij
reeds
bestaande
samenwerkingsovereenkomsten/netwerken.
Conclusie: bovenstaande geeft weer dat men de toegankelijkheid van en samenwerking tussen instellingen kan bevorderen door het organiseren van (netwerk)bijeenkomsten of het doen van een inventarisatie onder instellingen naar de behoefte aan MSS.
33
4.3 Inhoud
Prioriteiten en behoeften •
In de regio Midden Brabant en de regio ’s-Hertogenbosch heeft vooraf geen behoeftenonderzoek onder cliënten en instellingen plaatsgevonden
•
In de regio WNB lagen al resultaten van een ander project
•
In de regio Breda heeft een kleinschalig behoeftenonderzoek onder cliënten plaatsgevonden
•
In de wijk Woensel West is een verkennend onderzoek gedaan waarbij een aantal buurtbewoners uitvoerig gevraagd is naar hun behoeften
In de regio Midden Brabant en de regio ’s-Hertogenbosch heeft geen behoeftenonderzoek onder cliënten en instellingen plaatsgevonden, maar is men op basis van bestaande (praktijk) kennis gestart. Wel heeft men in ’s-Hertogenbosch de schilpartners bezocht en een werkconferentie georganiseerd. In de regio’s Eindhoven en Breda heeft een inventarisatie onder regionale instellingen plaatsgevonden. In de regio WNB lagen al resultaten van een ander project. Tevens heeft daar een netwerkbijeenkomst van regionale instellingen plaatsgevonden. In de regio Breda heeft men een kleinschalig behoeftenonderzoek onder cliënten gedaan. Tenslotte, in de regio Eindhoven heeft een onderzoeker in een verkennend onderzoek een aantal buurtbewoners van de wijk Woensel West uitvoerig geïnterviewd en gevraagd naar hun behoeften. Niet iedereen is van mening dat behoefte aan zorg bewezen hoeft te worden. Echter, naast zorg zijn er ook behoeften op gebied van wonen en welzijn. Veel behoeften zijn algemeen
en
uit
de
literatuur
bekend.
Echter,
de
prioriteiten
en
specifieke
(ondersteunings)behoeften onder cliënten en instellingen kunnen per regio verschillen. Daarom is het van belang onderzoek te doen onder deze groepen. Bij instellingen kan dat door middel van een inventarisatie en aanvullende individuele interviews. Bij cliënten kan dat door meer betrokkenheid bij de vormgeving van een MSS en een behoeftenonderzoek. Tevens kan men gebruik maken van de nieuw ontwikkelde zorgbehoefte vragenlijst van het Trimbos Instituut (Kroon, 2003), zoals men in de regio WNB beoogt te doen.
Conclusie: hoewel de behoeften van cliënten niet veel anders zijn dan die van de “normale” burger, kunnen per regio de prioriteiten en specifieke (ondersteunings)behoeften onder cliënten en instellingen verschillen. Het is van belang te onderzoeken wat de behoeften zijn,
34
o.a. door middel van bijeenkomsten, inventarisaties, individuele interviews (instellingen), en door meer betrokkenheid bij de ontwikkeling van een MSS (cliënten).
Sociale kaart Uit de panelbijeenkomsten is gebleken dat men een overzicht mist van welke instellingen en organisaties er zijn op de verschillende leefgebieden zorg, wonen, arbeid en welzijn. Zorgen voor een beter bereik van een MSS, maar ook voor een goede afstemming onder instellingen, zou bevorderd kunnen worden door het ontwikkelen van een sociale kaart. Deze taak zou bij de gemeente neergelegd kunnen worden.
Elementen •
Binnen het project WNB weet men wie men waarvoor moet benaderen
•
Het MASS Oosterhout (regio Breda) moet de cliënten de weg wijzen naar de voorzieningen
•
Het vóórkomen van bepaalde elementen/voorzieningen hangt af van de casus
•
Een verkennend behoeftenonderzoek in Woensel West wijst uit dat mensen behoefte hebben aan sociale contacten of een inloopmogelijkheid, maar niet altijd direct met lotgenoten
•
Binnen elke regio zijn er op de verschillende leefgebieden al behoorlijk wat voorzieningen en succesvolle interventies aanwezig
Het is niet mogelijk aan te geven hoeveel en welke voorzieningen er moeten zijn, omdat een MSS steeds aan moet sluiten bij de individuele wensen van de langdurige psychiatrische patiënt. Tevens verschillen de behoeften per regio. Van Hoof et al. (2000) hebben al opgemerkt dat per regio en per element bekeken worden moet worden waar de hoogste prioriteiten bij de betrokkenen liggen. Binnen het project WNB schijnt men te weten wie men waarvoor moet benaderen. Wanneer een element (nog) niet aanwezig is binnen het directe samenwerkingsverband, verwijst men de cliënt er naar door. Ook in het project van regio Breda komt naar voren dat het MASS de cliënten de weg moet wijzen naar de voorzieningen. Binnen bemoeizorg in ’s-Hertogenbosch geeft men aan dat het vóórkomen van bepaalde elementen/voorzieningen afhangt van de casus. Tevens zoekt het team naar oplossingen. Het model van Mos en van Weeghel (1999) (aangevuld met de beschrijving van Van Hoof (2003)) is uitputtend en geeft weer welke elementen in een volledig MSS aanwezig zouden moeten zijn. Een aantal basisvoorzieningen moet altijd aanwezig zijn. Elementen zoals psychiatrische behandeling, crisisopvang, thuiszorg, opnamefaciliteiten mogen niet ontbreken in het steunsysteem. Tevens moet met name de somatische zorg betrokken worden
35
in het systeem. Wat betreft de elementen op gebied van dagelijks functioneren en persoonlijke ontwikkeling, er moet bekeken worden waar de hoogste prioriteiten liggen. Van belang is korte lijnen te hebben met relevante instellingen/organisaties of (reguliere) voorzieningen, zodat cliënten daar makkelijk toegang tot kunnen krijgen of naar begeleid kunnen worden wanneer ze daar behoefte aan hebben. Onderzoek wijst wel uit dat de welzijnscomponent een belangrijke factor is. Uit het behoeftenonderzoek in Woensel West blijkt dat mensen behoefte hebben aan sociale contacten of in enkele gevallen een inloopmogelijkheid, maar niet altijd direct met lotgenoten. Dit komt ook deels naar voren in het MSS volgens Van Hoof (2003). De persoonlijke netwerken van cliënten moeten voorop staan (Van Weeghel, 2000). Belangrijk is om niet opnieuw het wiel uit te willen vinden. De panelbijeenkomsten in de regio’s en gesprekken met sleutelfiguren uit Woensel West, geven aan dat er op de verschillende leefgebieden al behoorlijk wat (reguliere) voorzieningen en succesvolle interventies bestaan. Zo hebben alle regio’s wel dagactiviteitencentra, maatjesprojecten of arbeidsprojecten. Van belang is tot goede samenwerkingsafspraken en afstemming te komen (kwartiermakersfunctie), iets wat bijvoorbeeld in Woensel West nog ontbreekt. Belangrijk is dat men (gemeente) het daar onderkent en zoekende is naar een oplossing. Tevens is van belang te kijken wat er (inter)nationaal bekend is over de effectiviteit van de afzonderlijke elementen van het model van Mos en van Weeghel, zoals bijvoorbeeld de effectiviteit van zorg aan huis projecten en Assertive Community Treatment. Er is veel onderzoek gedaan naar en geschreven over het effect van interventies van de afzonderlijke elementen zoals bijvoorbeeld evidence-based treatment voor schizofrenie (Lehman et al., 2003) of psychosociale rehabilitatie (Barton, 1999). Van belang is gebruik te maken van deze kennis.
Conclusie: welke (extra) voorzieningen er nodig zijn in een MSS verschilt per regio en hangt af van de individuele wensen van de langdurig psychiatrische patiënt. Bovenstaande gegevens geven aan dat het van belang is korte lijnen te hebben met (reguliere) voorzieningen. Wat betreft bestaande interventies of voorzieningen, belangrijk is te komen tot een goede afstemming en samenwerkingsafspraken. Tenslotte is het van belang op de hoogte te zijn en te blijven van wat er (inter)nationaal bekend is over de effectiviteit van verschillende vormen van interventies.
Schaalniveau •
In de kleine gemeenten wordt (steeds meer) samengewerkt aan een integrale levering van zorg en diensten
36
Uit de panelbijeenkomsten is gebleken dat er in de verschillende regio’s, met name in de grote steden, op de gebieden zorg, wonen en welzijn veel verschillende voorzieningen of projecten voorhanden zijn. Over het algemeen lijkt het in de kleinere gemeenten in de regio’s te ontbreken aan inloopmogelijkheden of ondersteuning. Problemen die hierbij meerdere malen naar voren zijn gekomen zijn het moeilijk kunnen vinden van relevante voorzieningen, het niet kunnen bieden van een integraal aanbod en het ontbreken van een goede afstemming. Toch wordt in de kleine gemeenten (steeds meer) samengewerkt aan een integrale levering van zorg en diensten. In de omliggende gemeentes van ’s-Hertogenbosch (Boxtel, Vught en St. Michielsgestel) zijn redelijk wat inloopmogelijkheden voorhanden. Een aantal van hen is niet specifiek bestemd voor mensen met psychiatrische problematiek. Het betreft vooral voorzieningen op gebied van informatievoorziening, ondersteunen bij het verwerven van inkomen, ondersteuning bij werk, vrijetijdsbesteding en sociale contacten. In Kaatsheuvel is men bezig met de herstructurering van de wijk Pannenhoef, om te komen tot de realisatie van een duurzame en integrale zorgstructuur voor ouderen en gehandicapten. In het Land van Heusden en Altena (regio Breda) is een netwerk zorg, wonen en welzijn actief waarvan de participanten op verschillende levensterreinen te maken hebben met de doelgroep. Er wordt al samengewerkt, maar men loopt nog tegen tal van knelpunten aan. Zo is er onvoldoende zicht op wat andere instellingen specifiek aan taken verrichten, heeft men weinig zicht op de doelgroep en kan men geen gedetailleerde informatie over de cijfers m.b.t. de doelgroep geven. Er blijken een aantal specifieke activiteiten voor een deel van de doelgroep te bestaan, maar het ontbreekt aan specifieke voorzieningen in het gebied. Daarvoor moeten bewoners naar de grote gemeenten. Voor het ontwikkelen van een MSS in kleinere gemeenten geldt in principe hetzelfde als voor de grotere gemeenten. Zorg voor goede toegankelijkheid, samenwerking en een eenvoudige structuur. Problemen in het nemen van de regierol (vanwege onvoldoende kennis over psychiatrische problematiek) bij de gemeenten kunnen deels opgelost worden door het bieden van cursussen (bijvoorbeeld door preventie GGZ). Wanneer er al een integraal aanbod is, in de vorm van inloopvoorzieningen, of woon-zorg-welzijnswijken, dat zich niet specifiek richt op psychiatrische problematiek, kan men proberen daarbij aan te sluiten. Bij goed verloop kan men hetzelfde aanbod ontwikkelen in andere gemeenten.
Conclusie: hoewel het in het algemeen lijkt dat het in de kleinere gemeenten in de regio’s ontbreekt aan inloopmogelijkheden of ondersteuning, wordt in deze gemeenten (steeds meer) samengewerkt aan een integrale levering van zorg en diensten voor meerdere kwetsbare groepen. In principe geldt voor het ontwikkelen van een MSS in kleinere gemeenten hetzelfde
37
als voor grotere gemeenten. De vraag is of en hoe kleinere gemeenten de regierol nemen. Dat komt in de volgende paragraaf aan bod.
4.4 Structuur
Regierol gemeente
•
De bijdrage van de gemeente is een knelpunt
•
De gemeente Oosterhout heeft de regierol voor het MASS Oosterhout op zich genomen
•
In Eindhoven vindt de gemeente het belangrijk de regierol te nemen voor de wijk Woensel West, dit wordt opgenomen in het werkplan Wijkvernieuwing
Met de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) in het vooruitzicht krijgen de gemeenten een hoop taken op zich af. Uiteindelijk zullen de gemeenten ook de regierol naar zich toe moeten trekken wanneer het om vermaatschappelijking gaat. Zij moeten problemen signaleren en instanties/instellingen bij elkaar brengen om samen te werken. Omdat veel gemeenten nog zoekende zijn naar hun rol, is het van belang ze vanaf het begin te betrekken bij het ontwikkelen van een MSS. Uit zowel de panelonderzoeken als de evaluaties van de voorbeeldprojecten is gebleken dat de bijdrage van de gemeente een knelpunt is. Op het moment van de evaluaties blijkt dat maar één gemeente de regierol op zich heeft genomen en heeft gekregen van participanten, namelijk de gemeente Oosterhout voor het project van de regio Breda. Andere gemeenten zijn bij projecten betrokken, maar hebben in deze nog niet de regierol. In Eindhoven vindt de gemeente het belangrijk de regierol te nemen voor de wijk Woensel West, dit wordt opgenomen in het werkplan Wijkvernieuwing. Ze zijn zoekende hoe ze hier vorm aan moeten geven. Niet in alle projecten wordt de regierol van de gemeente gemist, zoals binnen het bemoeizorg in ’s-Hertogenbosch. De gemeente is daar inmiddels wel bezig een standpunt te bepalen over de inhoud en toekomst van bemoeizorg in de regio ’sHertogenbosch. Inmiddels is gebleken dat ook de gemeente Tilburg de regierol wat betreft de zorgnetwerken naar zich toe heeft getrokken. Het kost ze weliswaar nog moeite, maar ze hebben de regierol genomen. De gemeenten krijgen een hoop op zich af. Ze krijgen de regierol in de schoot
38
geworpen, terwijl ze er vaak financieel en op personeel vlak niet voor toegerust zijn. Uit de panelbijeenkomsten blijkt dat kleinere gemeenten de regierol moeilijker kunnen vervullen. Het is van belang de gemeenten de ruimte en tijd te geven zich te oriënteren en hun rol duidelijk te krijgen. Goede voorlichting en informatievoorziening, bijvoorbeeld over gemeenten waar de regierol inmiddels wel is genomen, kan bijdragen aan een snellere samenwerking met de gemeente. Kleinere gemeenten zouden kunnen bekijken hoe zij met andere gemeenten samen kunnen werken en in gezamenlijkheid de regie kunnen voeren. Ontbreken van deskundigheid zou opgevangen kunnen worden door de gemeente uit te nodigen voor relevante symposia of cursussen (door bijvoorbeeld zorginstellingen). Dat goed voorbeeld doet volgen blijkt uit het gegeven dat in de regio Breda, waar de gemeente Oosterhout de regierol genomen heeft, andere gemeenten “bereid gaan zijn” het stuk van de regiefunctie op te pakken. Overigens moet de reeds aanwezige bijdragen van gemeenten niet onderschat worden, op het gebied van welzijn spelen veel gemeenten al een grote rol. Het is niet een kwestie van niet willen, maar vaak (nog) niet kunnen.
Conclusie: Nog weinig gemeenten hebben de regierol rondom vermaatschappelijking naar zich toegetrokken. Met de WMO in het vooruitzicht zal dat uiteindelijk toch (moeten) gaan gebeuren. Van belang is de gemeenten hiervoor de tijd te geven. Omdat het nemen en krijgen van de regierol bemoeilijkt lijkt te worden door het ontbreken van deskundigheid, financiële – en
personele
middelen,
zijn
goede
voorlichting,
informatievoorziening,
deskundigheidsbevordering, symposia en het geven van goede voorbeelden van andere gemeenten van belang.
Structuur en coördinatie
•
De projecten in de regio’s Breda, WNB en ’s-Hertogenbosch bestaan uit een stuur/projectgroep en werkgroepen/uitvoerders
•
Bemoeizorg ’s-Hertogenbosch bestaat uit een kleine kern met daaromheen schilpartners
•
Binnen MSS Kalsdonk (regio WNB) wil men met een niet te grote groep partners samenwerken, om verzanden te verkomen
Uit de gegevens blijkt dat het van belang is de structuur van een MSS zo eenvoudig mogelijk houden. Uit de evaluaties van de voorbeeldprojecten is gebleken dat een eenvoudige structuur binnen een MSS het meest werkzaam is. In drie projecten, te weten regio Breda, regio WNB
39
en
’s-Hertogenbosch,
bestaat
het
project
uit
een
stuur/projectgroep
en
werkgroepen/uitvoerders. De stuurgroep bewaakt het MSS en voert activiteiten op beleidsmatig niveau uit. De werkgroepen (uitvoerders) staan dicht bij de cliënt, ondersteunen hem en signaleren lacunes in het MSS. Tussen de twee groepen pendelt een coördinator of projectleider. Deze informeert de groepen over het verloop, gemaakte afspraken en bestaande knelpunten. Deze structuur blijkt overzichtelijk te werken. Vanaf het begin moet duidelijk zijn dat, mede gelet op de WMO, de regierol bij de gemeente ligt of zal komen te liggen. Zij moet dit als speerpunt meenemen. Financiën mag niet meteen het argument zijn zich te onttrekken aan de regierol. De gemeente moet deel uitmaken van een krachtige stuurgroep. De gegevens uit de evaluaties suggereren dat in de stuur- en werkgroepen een (kleine) groep kernpartners vertegenwoordigd zou moeten zijn, die korte lijnen hebben naar en direct toegang hebben tot andere instanties, waarmee al samenwerkingsafspraken bestaan. Dit is bij Bemoeizorg in ’s-Hertogenbosch het geval en werkt goed. In de regio WNB is naar voren gekomen dat men met een niet te grote groep partners wil samenwerken, om verzanden te voorkomen. Men weet wie men waarvoor moet benaderen. In iedere organisatie moet tijd en geld ingeruimd zijn voor het systeem. Vanuit de kern kan gewerkt worden naar een groter, gecoördineerd geheel.
Conclusie: bovenstaande geeft aan dat de structuur van een MSS eenvoudig moet zijn: een stuur/projectgroep, werkgroepen en een intermediair tussen de groepen. In beide groepen zou een kleine groep kernpartners vertegenwoordigd moeten zijn, die korte lijnen heeft met andere instanties. Van belang is dat de gemeenten deel uit maken van de stuurgroepen.
Continuïteit •
Bemoeizorg in ’s-Hertogenbosch en MASS Oosterhout hebben productieafspraken met het zorgkantoor
Meerdere malen kwam in het onderzoek, zowel bij de panelbijeenkomsten als bij de voorbeeldprojecten, een tekort aan financiën naar voren en daarmee het gevaar voor de continuïteit van een project. Het is van belang al in een vroeg stadium te zorgen voor continuïteit van het MSS. Inburgering moet ingebed zijn in het regulier beleid van de betrokken organisaties, de structuur van een organisatie en de financiën. De continuïteit loopt gevaar wanneer financiën niet goed geregeld zijn. Bemoeizorg in ’s-Hertogenbosch is inmiddels structureel ingebed. Zij hebben een productieafspraak met het zorgkantoor,
40
waardoor bemoeizorg betaald kan worden vanuit de AWBZ. Ook MASS Oosterhout wordt betaald vanuit reguliere middelen van het zorgkantoor (AWBZ). In de regio Breda heeft men voor het vormgeven van het inloophuis subsidie bij de provincie kunnen krijgen. Met name de gemeente heeft hierin een voorname rol gespeeld. Toegewerkt wordt naar een structurele inbedding.
Conclusie: bovenstaande geeft aan dat het van belang is al in een vroeg stadium er zorg voor te dragen dat de continuïteit van het project, met name wanneer het om de financiën gaat, geen gevaar loopt.
4.5 Belangrijke (rand)voorwaarden
Onderstaande punten zijn gedurende het traject steeds weer van belang. Zij worden het cement of de smeerolie van een MSS genoemd. Omdat er veel aandacht aan besteed moet worden, worden de punten nogmaals genoemd.
1. Continuïteit. Van belang is al in een vroeg stadium te bekijken hoe een project MSS ingebed kan worden als reguliere productie binnen de structuur van participerende organisaties en instellingen. Dit om te voorkomen dat bij het eindigen van een subsidie men het project moet staken om financiële redenen. 2. Kwartiermaken: van belang is het draagvlak en de betrokkenheid onder organisaties, instellingen en burgers te vergroten. Samenwerking moet geen verplichtend karakter krijgen, maar voortvloeien vanuit het besef dat er een groep bestaat die ondersteuning behoeft bij hun reïntegratie in de maatschappij. Men moet instellingen en reguliere voorzieningen aanspreken op de verantwoordelijkheid die ook zij hebben voor kwetsbare burgers. Zonder draagvlak in de maatschappij heeft de ontwikkeling van een MSS weinig kans van slagen (Wennink, de Wilde, van Weeghel, & Kroon, 2001). 3. Het ‘persoonlijke’. Het enthousiasme binnen een project of voorziening hangt af van de personen die er aan werken. Enthousiasme werkt stimulerend en motiverend en bevordert een goede samenwerking. 4. Feedback:
van
terugkoppeling
belang en
is
een
voortdurende,
informatievoorziening.
regelmatige
Participanten
communicatie/
moeten
voortdurend
geïnformeerd worden over het verloop van het systeem.
41
5. Creativiteit: oplossingen verzinnen om bestaande knelpunten (tijdelijk) op te lossen, zoals werkcontracten om om te gaan met de privacy wetgeving. 6. Tijd: er is veel tijd nodig voordat de verschillende elementen op elkaar ingewerkt zijn en het systeem gestalte krijgt (Onderwater, 2001).
42
5. Basispakket: adviezen en richtlijnen voor het opzetten van een MSS in de praktijk
Hoe een MSS eruit ziet hangt mede af van behoeften en prioriteiten van cliënten en organisaties, maar verschilt ook per regio. De bedoeling van het project in de regio Noord Brabant was onder andere een beeld te krijgen van wat minimaal nodig is voor een MSS. Daarbij is tegen een aantal knelpunten aangelopen. De panelbijeenkomsten in de vijf Brabantse regio’s leverden slechts een globaal beeld op van de aanwezigheid van voorzieningen op gebied van zorg, wonen en welzijn, hun kwaliteit en samenhang. Tijdens de panelbijeenkomsten bleek dat er op verschillende leefgebieden tal van voorzieningen en interventies voorhanden zijn. Er kon niet bij elke voorziening afzonderlijk op kwaliteit ingegaan worden. Tevens werden met name voorzieningen in de stad genoemd. Weinig informatie over kleinere, omliggende gemeenten werd verstrekt. Desondanks kwam er uit de vijf panelbijeenkomsten een duidelijk rode lijn naar voren. Wat betreft de evaluaties van de voorbeeldprojecten, de meeste projecten waren net begonnen met de uitvoerende fase. Dit kon niet voorkomen worden; de keuze van de voorbeeldprojecten was pragmatisch en gebaseerd op de voorkeur van de hoofden preventie van de GGZ instellingen. Tevens geven de bevindingen van de voorbeeldprojecten een momentopname weer. Het zijn de resultaten op het moment van de evaluatie en in de meeste gevallen dus in het begin van de uitvoerende fase. De meeste projecten hebben zich verder ontwikkeld en inmiddels aan een groot aantal gesignaleerde knelpunten aandacht besteed. Met andere woorden, een project dat in eerste instantie op sommige punten negatief uit de evaluatie naar voren komt, kan inmiddels op die punten wel goed lopen. Dit is niet meegenomen in de evaluatie. Samen met de gegevens uit de panelbijeenkomsten, leverden de voorbeeldprojecten en literatuurstudie echter voldoende relevante informatie op om te voorzien in een basis voor een MSS. Deze basis moet gezien worden als praktische ondersteuning bij het gebruik van het model van Mos en van Weeghel (1999).
Hieronder worden adviezen en richtlijnen gegeven bij opzetten van een MSS in de praktijk. Dit zijn praktische overwegingen die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen. De aanbevelingen komen grotendeels overeen met de aandachtspunten bij implementatie van het basisprogramma van Mos en van Weeghel (1999). De reden voor de overlap is waarschijnlijk
43
het gegeven dat de meeste voorbeeldprojecten zich net in de uitvoerende fase (implementatie) bevonden en nog volop bezig waren het steunsysteem zo zorgvuldig mogelijk in te voeren. Anderzijds bevestigen de resultaten dat de obstakels zoals omschreven in de literatuur in de Brabantse praktijk terugkomen. Dit onderstreept het belang om bij implementatie voldoende aandacht te besteden aan een goede voorbereiding en planning van een MSS. De adviezen zijn met name bedoeld voor personen die als professional betrokken zijn bij
instellingen
en
organisaties
(met
name
GGZ,
GGD
en
gemeenten)
die
verantwoordelijkheid dragen voor de integratie van kwetsbare burgers.
Voorbereiding •
Betrek voorafgaande aan of gedurende het project cliënten, familieleden en mantelzorgers bij de ontwikkeling en voortgang van het MSS. Stel behoeften en prioriteiten vast. Geef ze daarnaast een toetsende rol in het proces.
•
Investeer veel energie in het betrekken van cliënten. Pas je aan aan de mogelijkheden, taal en gewoontes van cliënten.
•
Betrek de gemeente vanaf het begin bij het MSS. Van belang is erop te letten welke rol de gemeente in het proces neemt. Gemeenten moeten op grond van hun wettelijke positie uiteindelijk de regierol nemen. Laat gemeenten daarom zitting nemen in de stuurgroep. Gun ze de tijd hun rol en verantwoordelijkheid in het geheel te nemen. Verwijs naar gemeenten waar de regierol wel makkelijk naar de gemeente is toegetrokken. Ontwikkel cursussen of organiseer symposia om gebrek aan deskundigheid te ondervangen.
•
Besteed vanaf het begin van een MSS aandacht aan de continuïteit van het systeem. Het MSS moet structureel ingebed worden binnen participerende instellingen en organisaties. Tevens moeten instellingen de juiste middelen en personen leveren ten behoeve van een MSS.
•
Zonder draagvlak heeft een MSS geen kans van slagen. Er moet veel aandacht besteed worden aan kwartiermaken, zowel onder instellingen als onder burgers.
Vaststellen en bereiken van de doelgroep •
Om het geheel niet te bureaucratisch te maken, is het verstandig is om zich bij het ontwikkelen van een MSS in eerste instantie te richten op een subgroep van (ex) psychiatrische
patiënten
(bijvoorbeeld
zorgmijders,
zorgvragers,
specifieke
44
woonondersteuning). Daarbij kan men al rekening houden met de mogelijkheid dat het MSS zich uit kan breiden naar de totale doelgroep. •
Wanneer men zich in eerste instantie richt op outreachende activiteiten voor zorgmijders, is het van belang een bemoeizorgteam op te zetten. Daarvoor moet het personeel getraind en begeleid worden. Wanneer er al bestaande activiteiten op gebied van bemoeizorg zijn kan men proberen daarbij aan te sluiten.
•
Zorg dat de zorgvragen, klachten en (zorg)behoeften van cliënten en instellingen duidelijk in beeld zijn. Dit kan bijvoorbeeld door middel van inventarisaties onder instellingen en behoeftenonderzoek onder of een achterbanraadpleging bij cliënten.
•
Betrek de burger in de buurt of wijk waar men een MSS wil implementeren bij de ontwikkeling hiervan. Onderzoek wat zijn behoefte is binnen het proces door middel van een achterbanraadpleging of een ‘outreachend’ onderzoek in de wijk zelf.
•
Creëer meld- en informatiepunten op gebied van zorg, wonen en welzijn of sluit aan bij reeds bestaande punten. Dit voor een grotere toegankelijkheid onder instellingen, laagdrempeligere voorzieningen voor cliënten, een beter bereik van cliënten, en betere informatievoorziening voor burgers. Om te voorkomen dat meldingen op verschillende plaatsen binnenkomen, gaat de voorkeur uit naar één meldpunt.
•
Voor
een
beter
bereik
van instellingen, cliënten
en
burgers is goede
informatievoorziening van belang. Dit kan door middel van voorlichting, bijeenkomsten en een goede PR.
Inhoud/elementen •
Wanneer men inhoudelijk de aandacht op alle levensgebieden wil richten is het van belang dat men een overzicht heeft welke instellingen/organisaties er zijn op alle leefgebieden binnen de regio of het gebied waar men zich op wil richten (wijk, stad). Tevens moet men een beeld hebben van welke specifieke voorzieningen of (succesvolle) interventies er reeds voorhanden zijn, zoals vriendendiensten, arbeidsrehabilitatie e.d. De taak van het ontwikkelen van een sociale kaart kan bij de gemeente neergelegd worden.
•
Hoewel de behoeften per regio kunnen verschillen (afhankelijk van de individuele wensen van de langdurige psychiatrische patiënt, prioriteiten en behoeften van instellingen, en reeds bestaand aanbod en vervulde behoeften), is het van belang korte lijnen te hebben met organisaties/instellingen en voorzieningen op gebied van zorg,
45
wonen en welzijn waarnaar men de cliënt kan verwijzen of begeleiden. Op het gebied van zorgverlening moeten de lijnen duidelijk zijn, een aantal basisvoorzieningen moet altijd aanwezig zijn. •
Sluit aan bij of maak duidelijke samenwerkingsafspraken met reeds aanwezige, succesvolle interventies en voorzieningen in de regio. Kom tot een goede afstemming.
•
Probeer aan te sluiten bij gewone voorzieningen in de regio (kwartiermakersfunctie).
•
Maak gebruik van (inter)nationale (wetenschappelijke) kennis over de effectiviteit van interventies van de afzonderlijke elementen, zoals vriendendiensten, assertive community treatment etc.
Samenhang en structuur •
Voor een goede afstemming tussen en een (betere) samenwerking met instellingen/organisaties is PR van belang. Tevens dragen het houden van een inventarisatie, een bijeenkomst en/of behoeftenonderzoek binnen de regio bij aan een grotere toegankelijkheid onder en betere samenhang tussen instellingen/organisaties.
•
Zorg dat de structuur binnen het MSS zo eenvoudig mogelijk is. Meer dan het ontwikkelen van een stuurgroep en een aantal werkgroepen is niet nodig.
•
De voorkeur gaat er naar uit dat deze groepen multidisciplinair zijn.
•
Gemeenten moeten vanaf het begin bij het MSS betrokken zijn en in ieder geval zitting nemen in de stuurgroep.
•
Zorg dat de groep kernpartners niet te groot is.
•
Maak duidelijke afspraken over de taken en verantwoordelijkheden van de deelnemende partijen.
•
Zorg dat er goede communicatie is. Een projectleider kan als brug fungeren tussen stuur- en werkgroepen.
•
Begin op niet al te grote schaal. Wanneer een MSS eenmaal werkt kan men verder uitbreiden of aansluiten bij reeds bestaande netwerken.
•
Hoewel in de kleinere gemeenten in de Brabantse regio’s het veelal ontbreekt aan inloopmogelijkheden en ondersteuning, wordt er steeds meer samengewerkt aan een integrale levering van zorg en diensten. Van belang is in kleinere gemeenten aan te sluiten bij reeds bestaand integraal aanbod. Bij tevredenheid kan gelijksoortig aanbod ook in andere kleine gemeenten waar nog niets voorhanden is ontwikkeld worden.
46
(Aanvullende rand) voorwaarden •
Zorg voor (creatieve) oplossingen bij schijnbaar onoverkoombare problemen, zoals werkcontracten rondom privacy, personeel anders inzetten bij onderbezetting.
•
Blijf enthousiast en inspirerend gedurende het traject.
•
Heb geduld; het ontwikkelen en implementeren van een MSS kost tijd.
47
Literatuur Barton, R. (1999). Psychosocial rehabilitation services in community support systems: a review of outcomes and policy recommendations. Psychiatric Services, 50, 525-534.
Beenackers, M., & Swildens, W. (2002). Wat is een maatschappelijk steunsysteem? In H. van de Beek & J.W. van Zuthem (red.), Thuis in de samenleving. Samenwerken aan maatschappelijke ondersteuning vanuit beschermd en begeleid wonen in de geestelijke gezondheidszorg (pp 27-47). Utrecht: Lemma b.v.
Geelen, K., & Verburg, H. (2002). Betrokkenheid van cliënten bij maatschappelijke steunsystemen. In H. van de Beek & J.W. van Zuthem (red.), Thuis in de samenleving. Samenwerken aan maatschappelijke ondersteuning vanuit beschermd en begeleid wonen in de geestelijke gezondheidszorg (pp 71-93). Utrecht: Lemma b.v.
Kal, D. (2001). Kwartiermaken. Werken aan ruimte voor mensen met een psychiatrische achtergrond. Amsterdam: Boom.
Kal, D. & Vesseur, J. (2003). Dat het gewoon is dat we er zijn. Een appèl op het sociaalcultureel werk door mensen met een verstandelijke beperking: een onderzoeksverslag. Instituut voor Gebruikersparticipatie en Beleid (IGBP)/Stichting Prisma. Amsterdam: Drukkerij Raddraaier b.v.
Kroon, H. (2003). De zorgbehoeftenlijst. Een vragenlijst voor het meten van zorg- en rehabilitatiebehoeften bij mensen met ernstige psychische stoornissen. Utrecht: Trimbos Instituut.
Lehman, A.F., Buchanan, R.W., Dickerson, F.B., Dixon, L.B., Goldberg, R., Green-Paden, L. & Kreyenbuhl, J. (2003). Evidence-based treatment for schizophrenia. The Psychiatric Clinics of North America, 26, 939-954.
Mos, M.C., & van Weeghel, J. (1999). Zorg in de samenleving. Een basisprogramma voor mensen met ernstige en langdurige psychische problemen. Utrecht: Trimbos instituut.
48
Mueser, K.T., Bond, G.R., Drake, R.E., & Resnick, S.G. (1998). Models of community care for severe mental illness: a review of research on case management. Schizophrenia Bulletin, 24, 37-74.
Mueser, K.T., Torrey, W.C., Lynde, D., Singer, P., & Drake, R.E. (2003). Implementing evidence-based practices for people with severe illness. Behavioral Modification, 27, 387411.
Onderwater, K. (2001). De ontwikkeling van een maatschappelijk steunsysteem in Westerpark. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 56, 37-46.
Taskforce Vermaatschappelijking geestelijke gezondheidszorg. Erbij Horen. Advies januari 2002. Utrecht: Trimbos-instituut.
Van Hoof, F. (2003). Lokale dienstverlening aan mensen met ernstige psychische handicaps. Utrecht: Trimbos Instituut. Van Hoof, F., Ketelaars, D., & van Weeghel, J. (2000). Dac in dac uit. Onderzoek naar de bezoekers van dagactiviteitencentra in Nederland. Utrecht: Trimbos-instituut. Van Poppel, J.W.M.J., Van den Akker, P.A.M., Van den Bogaard, J., & Krook, K. (2002). Zorgen om mantelzorgers: een onderzoek naar draaglast, draagkracht, wensen en behoeften van mantelzorgers van psychiatrische patiënten in Midden Brabant. Tilburg: GGZMB, IVA Van Weeghel, J. (2000). Persoonlijke netwerken en maatschappelijke steunsystemen. In: Ch. Van Audenhove, S. Opdebeeck, & F. Lammertyn (red.), De informele zorg en haar randvoorwaarden. Leuven/Leusden: Acco. Van Weeghel, J. (2001). Werken aan maatschappelijke steunsystemen. Handboek dagbesteding. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Van Weeghel, J., & Dröes, J. (1999). Problemen in perspectief. Herstelgerichte zorg in maatschappelijke steunsystemen. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 54, 150-165.
Wennink, H.J., Wilde, G.W.M.M. de, van Weeghel, J., & Kroon, H. (2001). De metamorfose van de GGZ. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 56, 917-937.
49
Bijlage 1 Hoofden Preventie Frank Hoedelmans (GGZ West Noord Brabant) Anneke van Ekeren (GGZ Midden Brabant) Herman Reesink (GGZ regio Breda) Jeroen Zonneveld (GGZ regio ’s-Hertogenbosch) Marian van Engelenburg (GGZ Eindhoven) Regionale projectleiders René Vorstenbosch (GGZ West Noord Brabant) Henk Smulders (GGZ Midden Brabant) Gertie Linssen (GGZ regio Breda) Jeroen Zonneveld (GGZ regio ‘s-Hertogenbosch) Nathalie Graef (GGZ Eindhoven) Ria van Dijk (onderzoekster, GGZ Eindhoven) Begeleidingscommissie Piet Verbraak (Voorzitter Raad van Bestuur GGZ Eindhoven en De Kempen) Frans Wittenberg (Ypsilon) Corrie van de Wiel (Cliëntenraad GGZ Midden Brabant) Doortje Kal (Kwartiermaken) Marij de Roos (GGZ regio Breda, sector WOZ) Jaap van Weeghel (Trimbos Instituut Centrum Langdurende Zorg en integratie, wetenschappelijk coördinator) Hans Peter de Schutter (Cliëntenraad GGZ ‘s-Hertogenbosch) Leo de Jaeger (Gemeente Roosendaal, wethouder Welzijn, Onderwijs en Volksgezondheid) Frans Damen (GGD Hart voor Brabant & GGD West Brabant, hoofd afd. gezondheidsbevordering) Maureen Olsman (Zorgkantoor Midden Brabant) Albert van Schaik (Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant) Frank Hoedelmans (Vertegenwoordiger hoofdenoverleg GGZ preventie) Joop van den Bogaard (UvT/Tranzo. Projectleiding, voorzitter hoofdenoverleg) Inge Bongers (UvT/Tranzo. Projectleiding onderzoek)
50
Bijlage 2 Basisprogramma (model MSS) Mos en Van Weeghel (1999)
(2) vaststellen (en bereiken) van de doelgroep en zorgbehoefte: - signaleren, informatievoorziening en voorlichting - toegankelijkheid en outreachende hulpverlening - vaststellen van de zorgvragen, klachten en zorgbehoeften (3) zorgverlening gericht op herstel, probleemvermindering –en hantering: - psychiatrische en psychotherapeutische behandeling - crisisopvang, (acute) thuiszorg en opnamefaciliteiten - somatische- en tandheelkundige zorg (4) ondersteuning bij het dagelijks functioneren: - vormen van huisvesting, woonbegeleiding en praktische steun - ondersteuning bij het verwerven van inkomen - ondersteunen en bijdragen van familieleden - ondersteuning en bijdragen van andere personen en instanties - contact met en ondersteuning van lotgenoten (5) ondersteuning bij de persoonlijke ontwikkeling: - individuele rehabilitatiemethoden - leren en studeren - werk - vrijetijdsbesteding - sociale contacten en intieme relaties (6) randvoorwaarden en coördinatie: - bescherming en belangenbehartiging - coördinatie en continuïteit in de individuele begeleiding - scholing en deskundigheidsbevordering van medewerkers - coördinatie van het maatschappelijk steunsysteem als geheel.
51
Bijlage 3
Kort literatuuroverzicht In 2000 installeerde minister Borst van VWS een Taskforce, bestaande uit mensen vanuit verschillende terreinen, met als doel de staat van de vermaatschappelijking te verkennen. Dit omdat de vermaatschappelijking, een proces wat al een tweetal decennia speelt, niet helemaal loopt zoals beoogd. Met name de (ex) cliënt dreigt hier de dupe van te worden. Tevens wordt aangedrongen op meer samenwerking tussen lokale overheid en geestelijke gezondheidszorg (Taskforce Vermaatschappelijking, 2002). In het rapport wordt omschreven hoe de al aanwezige bijdrage van verschillende actoren (cliënt en zijn systeem, de samenleving, de faciliteerders, en de dienstverleners) veranderd moet worden om vermaatschappelijking te doen slagen. Het verslag eindigt met een advies naar alle actoren afzonderlijk. In het algemeen luidt het advies dat het proces van vermaatschappelijking alleen kan slagen wanneer op lokaal niveau alle betrokkenen elkaar ontmoeten en afspraken maken. Ongeacht wie de coördinatie doet en de financiële verantwoordelijkheid draagt, dient de lokale overheid de regie functie op zich te nemen. De maatschappelijke steunsystemen (MSS) vormen de basis voor goede dienstverlening en ondersteuning op lokaal niveau. Belangrijk is dat binnen de MSS twee professionals werken; (i) de intermediair tussen de psychisch gehandicapte en organisaties en groeperingen in de samenleving, onder regie van de actoren in de samenleving en de lokale overheid en; (ii) de dienstverlener vanuit de zorg, onder de regie van de psychisch gehandicapte zelf. Naast overleg, convenanten en (zorg)ketens, moet een debat plaatsvinden over de noodzaak van het vermaatschappelijkingsproces en de inzet van alle betrokken actoren. Contractueel moet vastgelegd worden wat de inzet van de verschillende actoren is. Inmiddels is al het nodige geschreven over vermaatschappelijking en het ontwikkelen/opzetten van maatschappelijk steunsystemen, zowel nationaal (b.v. Onderwater, 2001; Zeegers, 2003) als internationaal (b.v. Shepherd, 1998; Thara, 1992; Wilson, 1989). Uit de literatuur wordt duidelijk dat de auteurs hetzelfde voor ogen hebben wanneer er gesproken wordt over MSS. Een MSS is een gecoördineerd netwerk van personen, diensten en voorzieningen waarvan mensen met een ernstige psychische stoornis of langdurige psychiatrische problematiek zelf deel uitmaken, en dat hen op vele manieren ondersteunt in hun pogingen om, overeenkomstig hun wensen en vermogens, in de samenleving te participeren (Beenackers & Swildens, 2002; Van Weeghel, 2001). Basaal gezien biedt een
52
MSS sociale steun. Maar een MSS is ook een samenhangend geheel van voorzieningen, diensten en particuliere steungevers en bevat mechanismen om inspanningen van de partijen te coördineren (van Weeghel, 2000). Een MSS benut enerzijds de al aanwezige, natuurlijke vormen van sociale steun, maar vult deze anderzijds aan met nieuwe, bewust geplande steunelementen. Belangrijk is dat MSS aansluiten bij de omstandigheden en (on)mogelijkheden binnen een regio. Daarvoor moeten ervaringen, behoefte en ideeën van direct betrokken (cliënten, familieleden, ggz-hulpverleners, maatschappelijke instanties) in kaart worden gebracht. Systematisch onderzoek hiernaar is schaars (Van Hoof, Ketelaars, & van Weeghel, 2000). De behoeften van mensen met een psychiatrische handicap verschillen niet met die van andere burgers, maar hun kwaliteit van leven, vooral in financieel opzicht en wat betreft psychisch en sociaal welzijn, blijft daarbij achter (Van Hoof, 2003). Van Hoof beschrijft de ondersteuningsbehoefte van mensen met psychiatrische handicaps. Het gaat hier om behoeften die door de cliënt als meest onvervuld worden aangemerkt. Vier categorieën komen naar voren: (i) behoefte aan steun bij het omgaan met de handicap en de psychische gevolgen ervan (bijv. somberheid, angsten, eenzaamheid); (ii) (meer) hulp bij persoonlijke pogingen tot herstel: zaken op een rij zetten, zelfvertrouwen krijgen; (iii) ondersteunen bij het opbouwen en onderhouden van sociale contacten en relaties; en (iv) ondersteuning bij het vinden en behouden van zinvolle dagbesteding (maatschappelijk herstel). Een MSS zou uit vijf standaardonderdelen moeten bestaan (Mos & Van Weeghel, 1999; Stroul, 1989);
(7) vaststellen (en bereiken) van de doelgroep en zorgbehoefte: -
signaleren, informatievoorziening en voorlichting
-
toegankelijkheid en outreachende hulpverlening
-
vaststellen van de zorgvragen, klachten en zorgbehoeften
(8) zorgverlening gericht op herstel, probleemvermindering –en hantering: -
psychiatrische en psychotherapeutische behandeling
-
crisisopvang, (acute) thuiszorg en opnamefaciliteiten
-
somatische- en tandheelkundige zorg
(9) ondersteuning bij het dagelijks functioneren: -
vormen van huisvesting, woonbegeleiding en praktische steun
-
ondersteuning bij het verwerven van inkomen
-
ondersteunen en bijdragen van familieleden
53
-
ondersteuning en bijdragen van andere personen en instanties
-
contact met en ondersteuning van lotgenoten
(10)
ondersteuning bij de persoonlijke ontwikkeling: -
individuele rehabilitatiemethoden
-
leren en studeren
-
werk
-
vrijetijdsbesteding
-
sociale contacten en intieme relaties
(11)
randvoorwaarden en coördinatie: -
bescherming en belangenbehartiging
-
coördinatie en continuïteit in de individuele begeleiding
-
scholing en deskundigheidsbevordering van medewerkers
-
coördinatie van het maatschappelijk steunsysteem als geheel.
Per regio moet echter per element bekeken worden waar de hoogste prioriteiten bij de betrokkenen liggen (Van Hoof et al., 2000). De beschrijving van Van Hoof (2003) hoe herstelgerichte, regionale/lokale steunsystemen eruit zouden moeten zien komt grotendeels overeen met het model van Mos en van Weeghel (1999), zij het op een andere manier beschreven. Individuele behandeling en rehabilitatie, crisisopvang, sociale en maatschappelijke participatie komen overeen met de onderdelen en/of elementen van het model van Mos en van Weeghel. Wat niet expliciet in het model staat, is wat van Hoof de individuele ondersteuning en begeleiding bij het zelfstandig leven noemt. Van Hoof meent dat het professionele hart van een MSS een multidisciplinair integraal team van hulpverleners moet zijn die in nauwe samenwerking met informele ondersteuners, ondersteuning en begeleiding bieden bij het dagelijks leven. Het takenpakket is breed. De teammedewerkers hebben niet alleen de rol van ondersteuner, maar ook die van gids en kwartiermaker. Tenslotte noemt van Hoof het belang van zelfhulp en cliëntgestuurde projecten: voorzieningen waarin mensen met psychische handicaps zelf een actieve en sturende rol vervullen. De randvoorwaarden die van Hoof (2003) vervolgens noemt voor een dergelijk systeem komen overeen met elementen van het onderdeel vaststellen en bereiken van de doelgroep van het model van Mos en van Weeghel. Een MSS moet van onderaf worden opgebouwd (rondom individuele cliënten en primaire steungevers), en van bovenaf worden aangestuurd (als samenwerkingsverband tussen hulp- en dienstverleners) (Van Weeghel & Kroon, 2000). Voor het opzetten van een Nederlandse MSS moet aan drie vereisten tegemoet worden gekomen (Van Weeghel &
54
Dröes, 1999): betrokkenheid van cliënten en familieleden, een regiefunctie op basis van een stevig fundament van waarden, en een procedure voor het plannen, monitoren en evalueren van het gehele systeem. Dit moet leiden tot dynamische driehoek die zichzelf in stand kan houden. Beenackers, Swildens, en Van Rooijen (2001) geven na onderzoek onder cliënten en sleutelfiguren een raamwerk voor het ontwikkelen van een MSS in Utrecht. Zowel uit dit onderzoek, als ervaring met reeds bestaande ondersteunende netwerken (b.v Westerpark, Onderwater, 2001; Madras, Thara, 1992), blijkt dat het opbouwen van een systeem begint met een aantal elementen, wat in de toekomst verder uitgebreid kan worden. Belangrijk is te beseffen dat veel tijd nodig is voordat de verschillende elementen op elkaar ingewerkt zijn en het systeem gestalte krijgt (b.v. Westerpark, Onderwater, 2001). In de literatuur worden raamwerken en standaardonderdelen van een MSS omschreven. En hoewel duidelijk is hoe een systeem eruit zou moeten zien, is de vraag hoe dit werkt in de praktijk. Het ontwikkelen, opzetten, implementeren en in stand houden van een MSS is waarschijnlijk veel complexer dan wordt aangenomen. In Amerika, de bakermat van Community Support Systems (CSS), ontbreekt het aan effectstudies naar de invloed van volledige MSS op het leven van cliënten (Van Weeghel & Kroon, 2000). Er is geen bewijs voor de werkzaamheid van een volledige CSS (Anthony & Blanch, 1989). Dit zou mede kunnen komen omdat er voor CSS geen werkbare (operationele) definitie bestaat, waardoor het lokaliseren van een bestaande CSS moeilijk is (Bachrach, 1982). Wel is er bewijs voor de werkzaamheid van enkele onderdelen, zoals een aantal interventies binnen een MSS. Zo geven bijvoorbeeld Mueser, Bond, Drake en Resnick (1998) in hun artikel een overzicht van studies die de effectiviteit van verschillende vormen van case-management (één element van een MSS) hebben onderzocht. Echter, over het algemeen zijn interventies afzonderlijk, maar niet in onderlinge combinatie onderzocht (Van Weeghel & Kroon, 2000). Van Weeghel (2000) gelooft dat men menselijke steun slechts deels in een systeem kan laten organiseren. Herhaaldelijk is het belang van de inbreng en betrokkenheid van cliënten (Bankeman, 2002; Geelen & Verburg, 2002; Van Weeghel & Dröes, 1999) en van een regiefunctie of krachtige stuurgroep (Beenacker et al. 2001; Van Weeghel & Dröes, 1999; Van Weeghel & Kroon, 2000; Verzijlbergen, 2002) aangehaald bij het opzetten van een MSS. Samenhang, samenwerking, gedeelde verantwoordelijkheid, coördinatie en een krachtige stuurgroep blijken de sleutelwoorden van een goed werkend MSS te zijn. Ambulante, multidisciplinaire hulpverlenerteams moeten de spil van een MSS vormen. Echter, zonder draagvlak in de maatschappij heeft de ontwikkeling van een MSS weinig kans van slagen (Wennink, de Wilde, van Weeghel, & Kroon, 2001). Tenslotte moet nooit uit het oog verloren worden dat
55
het bij een MSS draait om de individuele cliënt. Alleen bij een goed toegankelijk en overzichtelijk systeem zal hij er uiteindelijk baat bij hebben.
Referenties Anthony, W.A., & Blanch, A. (1989). Research on community support services; What have we learned. Psychosocial Rehabilitation Journal, 12, 55-81.
Bachrach, L.L. (1982). Assessment of Outcomes in Community Support Systems: results, problems and limitations. Schizophrenia Bulletin, 8, 39-60.
Bankeman, F. (2002). Vraaggericht werken vanuit de RIBW. In H. van de Beek & J.W. van Zuthem (red.), Thuis in de samenleving. Samenwerken aan maatschappelijke ondersteuning vanuit beschermd en begeleid wonen in de geestelijke gezondheidszorg (pp. 109-127). Utrecht: Lemma b.v.
Beenackers, M., & Swildens, W. (2002). Wat is een maatschappelijk steunsysteem? In H. van de Beek & J.W. van Zuthem (red.), Thuis in de samenleving. Samenwerken aan maatschappelijke ondersteuning vanuit beschermd en begeleid wonen in de geestelijke gezondheidszorg (pp 27-47). Utrecht: Lemma b.v.
Beenackers, M., Swildens, W., & Van Rooijen, S. (2001). Naar een maatschappelijk steunsysteem in Utrecht. Vijf speerpunten in het beleid voor mensen met langdurige psychische problemen. Utrecht: Trimbos-instituut
Geelen, K., & Verburg, H. (2002). Betrokkenheid van cliënten bij maatschappelijke steunsystemen. In H. van de Beek & J.W. van Zuthem (red.), Thuis in de samenleving. Samenwerken aan maatschappelijke ondersteuning vanuit beschermd en begeleid wonen in de geestelijke gezondheidszorg (pp 71-93). Utrecht: Lemma b.v.
Mos, M.C., & van Weeghel, J. (1999). Zorg in de samenleving. Een basisprogramma voor mensen met ernstige en langdurige psychische problemen. Utrecht: Trimbos instituut.
Mueser, K.T., Bond, G.R., Drake, R.E., & Resnick, S.G. (1998). Models of community care
56
for severe mental illness: a review of research on case management. Schizophrenia Bulletin, 24, 37-74.
Onderwater, K. (2001). De ontwikkeling van een maatschappelijk steunsysteem in Westerpark. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 56, 37-46.
Shepherd, G. (1998). Models of community care. Journal of mental health, 7, 165-177.
Stroul, B. (1989). Community support systems for persons with longterm mental illness: a conceptual framework. Psychosocial Rehabilitation Journal, 12, 9-26
Taskforce Vermaatschappelijking geestelijke gezondheidszorg. Erbij horen. Advies januari 2002. Utrecht: Trimbos-instituut.
Thara, R. (1992) An attempt at the development of community-based support systems in the urban slums of Madras, India. Psychosocial Rehabilitation Journal, 16, 155-159.
Van Hoof, F. (2003). Lokale dienstverlening aan mensen met ernstige psychische handicaps. Trimbos Instituut, december 2003.
Van Hoof, F., Ketelaars, D., & van Weeghel, J. (2000). Dac in dac uit. Onderzoek naar de bezoekers van dagactiviteitencentra in Nederland. Utrecht: Trimbos-instituut.
Van Weeghel, J. (2000). Persoonlijke netwerken en maatschappelijke steunsystemen. In: Ch. Van Audenhove, S. Opdebeeck, & F. Lammertyn (red.), De informele zorg en haar randvoorwaarden. Leuven/Leusden: Acco.
Van Weeghel, J. (2001). Werken aan maatschappelijke steunsystemen. Handboek dagbesteding. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
Van Weeghel, J., & Dröes, J. (1999). Problemen in perspectief. Herstelgerichte zorg in maatschappelijke steunsystemen. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 54, 150-165.
Van Weeghel, J., & Kroon, H. (2000). Maatschappelijke steunsystemen. In: G. Pieters & M. van der Gaag (red.), Rehabilitatiestrategieën bij schizofrenie en langdurig zorgafhankelijke
57
patiënten (pp121-134). Houten/Diegem: Bohn Staflen van Loghum.
Verzijlbergen, M. (2002). Omgevingsgericht samenwerken in de praktijk; voorbeelden van projecten. In H. van de Beek & J.W. van Zuthem (red.), Thuis in de samenleving. Samenwerken aan maatschappelijke ondersteuning vanuit beschermd en begeleid wonen in de geestelijke gezondheidszorg (pp 165-176). Utrecht: Lemma b.v.
Wennink, H.J., Wilde, G.W.M.M. de, Weeghel, J. van, & Kroon, H. (2001). De metamorfose van de GGZ. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 56, 917-937.
Wilson, S.F. (1989). Implementation of the Community support system concept statewide: The Vermont experience. Psychosocial Rehabilitation Journal, 12, 27-40.
Zeegers, A. (2003). Maatschappelijk Steunsysteem Waterland. Riagg Zaanstreek/Waterland, PIDO.
58