Educatieve sociale software Peter Sloep lector - lectoraat Educatieve functies van ICT, Fontys Hogescholen universitair hoofddocent, Onderwijstechnologisch expertisecentrum, Open Universiteit Nederland Wie congressen bezoekt over onderwijsvernieuwing, blogs daarover bijhoudt, of zelfs maar gewoon de wetenschapspagina's van kranten leest, kan niet ontgaan zijn dat er de laatste tijd wel erg veel gesproken wordt over 'social software' en 'Web 2.0'. 'Waar gaat het hier over, wat is het verband tussen beide?', zijn twee vragen die ik in dit artikel eerst zal bespreken. Terecht zullen velen opmerken dat er van alles op technologisch gebied gebeurt, maar dat daaruit nog niet volgt dat we er daarom ook in het onderwijs iets mee moeten. De vragen waarom we in het onderwijs aandacht moeten besteden aan sociale software en hoe we dat dan moeten doen, komen vervolgens aan bod. Om al te groot optimisme enigszins te temperen volgt nog een opmerking over een probleem waarop de inzet van sociale software zou kunnen stuiten. Dit artikel is gebaseerd op een lezing die ik op 21 juni 2006 gehouden heb op de door Hogeschool Windesheim georganiseerde Digidiscover-dag.
Wat gaat het over? De term 'social software' lijkt voor het eerst gebruikt te zijn door Tom Coates op 8 mei 2003 in zijn blog 'plasticbag.org'.
Afbeelding 1: Plasticbag.org
Tom kende drie belangrijke eigenschappen toe aan social software, in vrije vertaling: • een instrument om mensen beter in staat te stellen sociale banden, inclusief werkverbanden, aan te gaan • een medium voor het vergemakkelijken van sociale verbondenheid en informatie-uitwisseling • een ecologie om mensen te helpen een systeem van gedeelde praktijken, waarden en technologieën op te zetten in hun lokale omgeving. Dat klinkt nogal afstandelijk en abstract. Een manier om dit alles wat concreter te maken is te kijken naar wat voor soort software men tot sociale software rekent. Omdat alles nog zo nieuw is, bestaat daar natuurlijk geen breed gedragen consensus over, maar over volgende categorieën lijkt men het wel eens te zijn. Instant messaging
1
Gebruikers die elkaar in hun 'adresboek' hebben kunnen onmiddellijk (synchroon) onderling tekstberichtjes uitwisselen. Je kunt tegelijkertijd ook met meerdere mensen 'praten' (chatten) zonder dat die anderen dat overigens van elkaar hoeven te weten. Het adresboek is natuurlijk uitbreidbaar en mensen die je niet aanstaan kun je ook weer verwijderen ('blokkeren'). Instant messaging is zeer populair onder jonge mensen, ouderen lijken er nauwelijks gebruik van te maken. Geavanceerde vormen ervan laten ook conferenties toe (meerdere personen wisselen tegelijk boodschappen uit). Instant messaging gaat al terug tot de zeventiger jaren, maar was altijd alleen beschikbaar voor specifieke computernetwerken. Met de komst van ICQ in 1996 kwam pas het eerste programma beschikbaar dat communicatie tussen willekeurige Internetgebruikers mogelijk maakt (zie Wikipedia onder 'instant messaging' voor meer details).
Afbeelding 2: Skypechat als voorbeeld van Instant Messaging. Links het adresboek, in het midden het venster waarin je schrijft, en rechts zie je met wie je op dat moment kunt chatten.
Forum Fora zijn een heel heterogene categorie sociale software en het is zelfs de vraag of de term 'forum' met zijn wat traditionele connotatie wel de meest gelukkige is. Hoe dan ook, fora zijn voortgekomen uit de aloude bulletin boards en ze stellen je, net als instant messaging software, minimaal in staat berichten uit te wisselen; maar nu is de uitwisseling asynchroon. Een lezer reageert dus meestal pas na verloop van tijd op een bericht. Meestal is een bepaald forum op een specifieke doelgroep gericht, door het type onderwerpen dat men bespreekt (het wel en wee van de voetbalclub Ajax bijvoorbeeld), het type activiteit dat het ondersteunt (online veilingen), door de taal die men gebruikt (alleen voor wie Koreaans leest), maar ook door de functionaliteit die wordt geboden. De 'fora' van tegenwoordig bieden vergeleken bij die van weleer allerlei additionele mogelijkheden. Zo kun je bijvoorbeeld een profiel van jezelf achterlaten, kun je lijsten van vrienden bijhouden en kun je zien wie de vrienden van jouw vrienden zijn, etc. Daardoor is ook een diversificatie opgetreden, afhankelijk van wat de dominante functie ervan is. Op een veilingsite biedt je iets te koop aan of zoek je iets om te kopen. Op het forum van een voetbalvereniging bespreek je de laatste wedstrijd of het aankoopbeleid. Op het forum van fans van old timers (auto's) bespreek je hoe je aan onderdelen kunt komen of hoe je reparaties uitvoert. Op een forum van 'vrienden' laat je informatie over jezelf achter in de hoop dat de software achter het forum je in contact brengt met gelijkgestemden. Etc.
2
Blogs, podcasts, video blogs Deze vormen van sociale software zijn van veel recentere datum dan de beide vorige. Kort gezegd is een blog of weblog een dagboek dat je via een Internetsite publiceert. De berichtjes in het dagboek worden in omgekeerd chronologische volgorde geplaatst en vaak zijn ze ook nog per onderwerp geordend. Maar er zijn een paar additionele functionaliteiten die blogs tot meer dan een online dagboek maken. Via een truc (zogeheten RSS-feeds) kun je je abonneren op een blog, zodat je gemakkelijk kunt zien of er een nieuw bericht is geplaatst. Vroeger was daarvoor speciale software nodig (een feed reader), tegenwoordig is die functionaliteit al in een aantal browsers ingebouwd (Firefox, Opera, Safari). De feed bestaat uit de eerste regels van het bericht, zodat je snel kunt beoordelen of je het volledige bericht wel wilt lezen. Besluit je dat te doen, dan kun je onder het bericht een reactie achterlaten. Zo ontstaat al gauw een groep van mensen die regelmatig op elkaars berichten reageren. Dat netwerkaspect wordt nog versterkt doordat bloggers elkaars reacties in de gaten kunnen houden: als blogger A een bericht plaatst dat blogger B leest en B besluit op A te reageren, dan kan B in zijn bericht een zodanige link naar het bericht van A opnemen dat A dat in zijn eigen blog kan zien (trackback); A kan dus zien wie er wie er op een andere blog-site op zijn bericht heeft gereageerd. Naast tekstblogs bestaan er ook radioboodschappen (podcasts) en videoboodschappen (vlogs) die van hetzelfde RSS-feed-mechanisme gebruik maken.
Afbeelding 3: voorbeeld rss: newsfeeds
Wiki Een wiki is net als een blog ook weer een website, maar een waarvan lezers, als ze daartoe gerechtigd zijn, de inhoud online kunnen bewerken. Het resultaat wordt onmiddellijk getoond. Ook wordt bijgehouden wie welke wijzigingen heeft aangebracht. Een wiki is dus een middel om gezamenlijk een stuk te redigeren en omdat de redacteuren bekend zijn, is hier sprake van sociale software, zij het dat de onderlinge interactie wat indirect verloopt, namelijk via het stuk dat ze gezamenlijk schrijven. Het bekendste voorbeeld van een wiki is natuurlijk de online encyclopedie Wikipedia www.wikipedia.org. Social bookmarking Social bookmarking is een vorm van sociale metadatering. Iedereen verzamelt bookmarks (of favorieten) in zijn browser. Tot dusver doe je dat vooral voor jezelf, je deelt ze niet met anderen. Toch kan het handig zijn te weten wat voor bookmarks iemand anders die in ongeveer hetzelfde onderwerp geïnteresseerd is, verzameld heeft.
3
Er bestaan tegenwoordig (gratis) online diensten die het mogelijk maken dat te doen. Furl (www.furl.net) en Del.ico.us (http://del.icio.us/) zijn de bekendste voorbeelden hiervan. Je plaatst je bookmarks online, categoriseert ze eventueel, maar voorziet ze in elk geval van labels (tags). Het bookmark van een online artikel over sociale software krijgt het label 'sociale software', maar misschien ook wel 'web services' en 'java' omdat dat op de technische implementatie ervan slaat, of 'slecht' als de lezer het slecht vond. Op die tags (en categorieën) kunnen anderen weer zoeken en zo kun je dus van elkaars bookmarks profiteren. Je kunt iemand anders bookmarks zien, op categorie of op persoon, je kunt je er (alweer via RSSfeeds) zelfs op abonneren. Wat verder nog bijzonder is aan deze manier van taggen is dat de tags ter plekke verzonnen worden en niet ontleend zijn aan een of ander formeel opgezet systeem, zoals bijvoorbeeld het systeem dat de Nederlandse bibliotheken gebruiken, Met noemt dit soort anarchistische taxonomieën 'folksonomies'. Een tag als 'slecht' of 'goed' geeft een persoonlijke mening weer en is professionele informatiespecialisten een gruwel. Maar als ik weet wie dat label uitdeelt en zijn of haar oordeel hoog inschat, dan is zo'n tag natuurlijk buitengewoon nuttig en informatief.
Afbeelding 4: social bookmarking in Del.icio.us
Wat hoort bij social software en wat niet? Er verschijnen met grote regelmaat variaties op deze thema's, soms zelfs ontstaan geheel nieuwe vormen van sociale software; er volgen drie willekeurige voorbeelden om dit te illustreren. Wat er er wel bij hoort iPeer (ipeer.apsc.ubc.ca) stelt docenten in staat op basis van een vragenlijst projectteams van studenten samen te stellen. Tudu (tudu.sourceforge.net) is een online gereedschap om gezamenlijke 'to do' -lijstjes te beheren, handig voor gedistribueerde projectteams. Ning (www.ning.com) is een variatie op het forumthema; het is een webportal die je als groep heel snel in elkaar kunt zetten en kunt wijden aan een thema dat de groep na aan het hart ligt. Omdat de eerder genoemde definitie van Tom Coates van social software wat omslachtig is en een lijst als de bovenstaande altijd alleen maar een momentopname geeft, hanteer ik in dit artikel de volgende werkdefinitie: Sociale software is alle software die het ontstaan en onderhouden van sociale structuren in online gemeenschappen bevordert.
4
Deze definitie ziet sociale software als een instrument en alle zojuist genoemde voorbeelden vallen eronder. De inzet van het instrument leidt, als alles naar wens verloopt, tot het ontstaan van een ecologie, een virtuele of online wereld of, als die er al is, tot de groei en bloei ervan. En in die zin is sociale software dus ook een medium: het bemiddelt in de communicatie tussen mensen. Mijn definitie is dus ook in lijn met wat Coates beweert. Ik ben ervan overtuigd dat een nauwkeuriger formulering mogelijk is en op zeker moment zelfs nodig zal zijn (is software die naar ontwerp sociaal is, maar er niet in slaagt een gemeenschap te doen ontstaan ook sociale software?), maar voor het moment voldoet deze werkdefinitie ruimschoots. Definities zijn er niet om discussies plat te slaan, maar om ze op een hoger plan te brengen. Wat er niet bij hoort Dat betekent niet dat alle software waar een groepselement een rol in speelt dan maar meteen tot de sociale software gerekend moet worden. Er zijn ten minste twee typen software die ik daarvan wil uitsluiten. Recommender In de eerste plaats zijn dat zogeheten 'recommender systemen'. Mensen kennen dit soort systemen over het algemeen eerder uit ervaringen die ze ermee hebben dan op grond van hun naam. Als je een boekt koopt bij bol.com of Amazon krijg je te zien wat voor andere boeken mensen die jouw boek gekocht hebben ook nog hebben aangeschaft. De achterliggende gedachte - behalve je tot kopen uit te nodigen natuurlijk - is dat de aankoop van een bepaald boek een indicatie is van iemands belangstelling en mensen er prijs opstellen geïnformeerd te worden over andere boeken waarin ze misschien wel geïnteresseerd zijn. Iets soortgelijks geldt als je een liedje koopt bij de iTunes Library, maar nu met betrekking to liedjes (en sinds kort ook films en podcasts). Dit soort recommender-systemen brengen geen mensen met andere mensen in contact: degenen die jouw boek ook gekocht hebben, blijven volledig anoniem. Ze vergaren slechts gegevens over het gedrag van anderen en presenteren die aan jou in geaggregeerde vorm. Juist omdat er geen contacten tussen mensen gelegd worden - maar tussen iemand en gegevens over anderen - noemen ik dit geen social software. Als er al sprake is van een community, dan is het een community die de database-software zou kunnen samenstellen, niet een van mensen die elkaar kennen. CSCW en CSCL Het tweede voorbeeld is wat meer een grensgeval: software om computerondersteund samenwerken of samen leren (CSCW, CSCL) te faciliteren. Stel een bedrijf heeft de opdracht een rapport te schrijven over het gebruik van zilt zeezand om de ondergrond van te verstevigen. Iemand in het bedrijf stelt een team samen van mensen die deskundig en beschikbaar zijn en geeft als opdracht mee dat het rapport over twee maanden af moet zijn. Omdat de deskundigen niet op dezelfde locatie zitten, besluiten ze BSCW (www.bscw.de) te gebruiken. Of neem een docent die in het kader van probleemgestuurd onderwijs een werkgroepje samenstelt om een probleem volgens de zevensprong uit te werken. Het groepje gebruikt Blackboard met de Polaris plug-in om de klus te klaren. In deze beide gevallen helpen BSCW en Polaris de betrokkenen hun werk te doen. In beide gevallen gaat het ook om contacten tussen mensen. En toch zou ik in dit geval BSCW en Polaris niet als sociale software te bestempelen. De reden is dat de betrokken werknemers en studenten niet uit vrije wil maar op instigatie van hun baas of docent sociale connecties aangaan. Het aspect van vrijwilligheid is mijns inziens een wezenlijk element van sociale software, het ligt besloten in de zinsnede 'het ontstaan en onderhouden' van sociale structuren. Maar toegegeven zij dat het hier om een grijs gebied gaat. En misschien moeten dus de zojuist besproken voorbeelden iPeer en Tudu dus wel afvallen.
5
Wat is de samenhang met Web 2.0? De opkomst van sociale software en het populairder worden van de kreet Web 2.0 hangen nauw samen. Wordt de eerste term vooral gebruikt in kringen van eindgebruikers, Web 2.0 is vooral in zwang bij (software-)ontwikkelaars. Tim O'Reilly beschreef in september 2005 zeven principes die aan Web 2.0 ten grondslag liggen (google op 'O'Reilly' en 'Web 2.0'). Deze zeven principes zou je kunnen bestempelen als de ontwerpprincipes van sociale software. Er zijn twee clusters van principes, die welke te maken hebben met het gedistribueerde karakter van het web en die welke betrekking hebben op nieuwe vormen van programmeren. We bespreken hier alleen het eerste cluster, de tweede is te technisch voor dit artikel. Platform O'Reilly betoogt dat het Internet (Web) de rol een platform aan het krijgen is (principe 1). Dat komt doordat zo ongeveer iedereen in de ontwikkelde wereld tegenwoordig online is. En net zoals je aan een enkele telefoon of faxmachine niets hebt, neemt het nut van een genetwerkte computer toe naarmate er meer mensen zijn met wie je in contact kunt treden. Dat geldt eens te meer voor de mogelijkheid groepen te vormen. Collectieve intelligentie Al die mensen die op het web aanwezig zijn, vertegenwoordigen verder een geweldige collectieve intelligentie (principe 2). Dat blijkt bijvoorbeeld uit het vermogen van zoekmachines antwoorden op vragen te vinden, maar ook uit het ontstaan van zoiets als Wikipedia. Een bijzonder pregnant voorbeeld werd enige tijd geleden beschreven door Cohen en Rosenzweig in het online tijdschrift FirstMonday (december, 2005). Historici vertrouwen op geautoriseerde bronnen als het gaat om het beantwoorden van vragen als 'Wanneer sneed Vincent van Gogh zijn oor af?' en 'Waar was dat precies?'. Dit soort gegevens opzoeken op het Internet is 'not done': wie garandeert je dat het antwoord dat je krijgt ook klopt, wat is de autoriteit van de persoon achter de webpagina waar je het antwoord vond? Dat lijkt terecht. Totdat je zoekresultaten rangschikt op de meest gegeven antwoorden. Die antwoorden blijken heel goed te stroken met wat geautoriseerde bronnen zeggen. Het gelijk van het collectief dus. Gegevens en gegevenssporen Wat hier ook uit blijkt is dat het web een vergaarbak van allerlei gegevens is, ook al zijn die er ooit door personen niet bewust met dat doel achtergelaten (principe 3). Juist die gegevenssporen die mensen hebben achtergelaten stellen zoekmachines in staat hun werk te doen. Dat kan ook zijn om op maat gemaakt advertenties aan je te slijten, zoals G-mail doet op basis van de berichten in je mailboxen. Maar je collectie favorieten die je in Del.ico.us hebt geplaatst of je collectie gerubriceerde foto's in Flickr (www.flickr.com) stellen anderen in staat jou te vinden en contact met je op te nemen. Principes komen samen Dit gaat dus verder dan de eerder genoemde recommender-systemen: hier gaat het om mensen die met anderen online contact opnemen. Elk van deze drie principes draagt bij aan de werking van sociale software: hoe meer groepen gevormd kunnen worden, hoe meer kennis mensen aan het net toevertrouwen, hoe meer sporen ze van zichzelf desnoods onbedoeld achterlaten, des te groter het substraat is voor sociale software om op verder te bouwen.
6
Afbeelding 5: wikipedia
Waarom moeten we er aandacht aan besteden? Innovatie, techniek, cultuur Hetgeen hierboven beschreven is, komt neer op een (informatie-)technologische verandering, innovatie zo je wilt. Zulke veranderingen gebeuren natuurlijk niet zo maar, ze zijn voor een deel een logisch uitvloeisel van eerdere technologische vernieuwingen. Zonder het Internet zou sociale software geen kans hebben gehad omdat de vereiste schaalomvang in een gesloten netwerk (wie kent het initiatief van de KPN nog om onder de naam 'Het Net' een afgesloten sector op het Internet in te richten tegen betaling?) eenvoudigweg niet haalbaar is. En verder staan technologie en cultuur niet los van elkaar. De opvatting dat technologieën slechts instrumenten zijn die we vrijelijk kunnen besluiten wel of niet te gebruiken, is een naïeve. Een technologie vindt ingang omdat de vigerende cultuur daar ontvankelijk voor is, maar omgekeerd beïnvloeden technologieën ook hoe de cultuur zich ontwikkelt. Mobiele telefoons zijn succesvol omdat bereikbaarheid en snel kunnen reageren een concurrentievoordeel biedt in onze kapitalistisch maatschappij. Maar als ze er eenmaal zijn blijken jongeren voor wie dit voordeel niet of nauwelijks geldt tot de belangrijkste gebruikers te behoren, omdat ze alom bereikbaarheid in hun jongerencultuur integreren (zie ook Wim Westera's Het fenomeen innovatie in Onderwijsinnovatie 4, 2002). Afwegingen voor gebruik in onderwijs Je kunt het gebruiken van sociale software in het onderwijs bekijken vanuit het perspectief van een technology push: het is er en daarom moeten we het gebruiken. Dat is niet altijd een verstandige aanpak. Het boek The Flickering Mind van Todd Oppenheimer (2003) schets een ontluisterend beeld van de effecten van jarenlange, van onderwijskundige onderbouwing gespeende pogingen computers in het onderwijs in de VS in te voeren. Maar het feit dat er met betrekking tot sociale software vooralsnog van een technology push sprake is, is evenmin een argument om sociale software dan maar te negeren. Niettegenstaande het verhaal van Oppenheimer wordt er her en der in het onderwijs wel degelijk ook zinvol gebruik gemaakt van computers. Een keuze voor of tegen het gebruik van een specifieke technologie in het onderwijs, zoals sociale software, moet dus altijd gebaseerd worden op allerlei zorgvuldig gemaakte afwegingen. Twee met een algemeen karakter springen er uit. Leefwereld In de eerste plaats is het een verstandig principe je onderwijs af te stemmen op de leefwereld van je studenten. Er moet geen al te grote discrepantie bestaan tussen de leefwereld van alle dag en de leefwereld op school. Waar we jongeren leren mondiger te zijn, moeten we niet tegelijkertijd op school verwachten dat ze stil zijn en luisteren. Sociale software is een belangrijk deel van de jongerencultuur van het moment. Het is alleen om die reden al verstandig in het onderwijs daarvoor ruimte te maken.
7
Een probleem daarbij is natuurlijk wel dat de snelheid waarmee technologieën komen en gaan steeds groter lijkt te worden en daarmee het gat tussen de jongerencultuur en de docentencultuur steeds vroeger valt in de carrière van een docent en steeds sneller groter wordt. Docenten zullen zich dus ook in de jongerencultuur moeten verdiepen, niet zozeer om eraan deel te nemen, maar wel om hun studenten en leerlingen te begrijpen. Een docent hoeft geen actief Instant Messaging-gebruiker te zijn, maar het getuigt van belangstelling voor de leefwereld van je studenten als je ten minste weet hoe het werkt en wat je ermee kunt. Zin In de tweede plaats - het is een open deur, maar het moet toch maar gezegd worden - technologische innovaties moeten vanuit een onderwijskundig standpunt zinvol zijn. Podcasting is een nieuwe technologie die het heel gemakkelijk maakt naar je favoriete radioprogramma te luisteren op het moment dat jou dat uitkomt (en via een RSS-feed nog gewaarschuwd te worden dat er een nieuwe aflevering is bovendien). Ook is het handig om een lezing die je ergens gegeven hebt met plaatjes en al beschikbaar te maken voor wie niet heeft kunnen komen of gewoon nog eens wil luisteren wat er gezegd is. Maar het gebruik ervan om hoorcolleges in te blikken, zoals sommigen propageren en vervolgens studenten ter beschikking te stellen in plaats van gewone hoorcolleges, lijkt me echt een stap achteruit. (Volgens een nieuwsbericht in de Chronicle of Higher Education gaf een docent hieraan nog een interessante draai door de podcasts aan zijn studenten te willenverkopen; google op 'Schrag', 'lecture', 'selling'.) Hoorcolleges als vorm van kennisoverdracht hebben al grote beperkingen, ingeblikte hoorcolleges waarbij iedere vorm van interactie en non-verbale communicatie ontbreekt, zo mogelijk nog meer. Maar in zijn algemeen lijkt sociale software vanwege de sociale component, vanwege het feit dat mensen hierdoor met andere mensen in contact worden gebracht, uitstekend te passen bij moderne sociaalconstructivistische onderwijsopvattingen. In dit opzicht vallen in het bovenstaande rijtje natuurlijk vooral instant messaging, fora en blogs op als kanshebbers voor zinvolle toepassing.
Implementatie Zoals bij elk innovatie-implementatietraject geldt ook hier dat de manier waarop een dergelijke technologie wordt ingebracht beslissend is voor het succes ervan. Over innovatiedisseminatie valt heel veel te zeggen, maar dat zal ik hier niet doen. Ik wil voor één aspect, dat specifiek is voor de inzet van sociale software, een uitzondering maken. Neem bijvoorbeeld aan dat iemand fora als vorm van sociale software zou willen gaan gebruiken. Dan volstaat het niet om te zeggen 'we richten een community in' rond deze cursus of dit college. Studenten en leerlingen zijn net echte mensen, ze hebben het al druk genoeg. Er moet dus sprake zijn van een duidelijke meerwaarde voor hen (niet alleen voor de docent!). Als die er niet is, dan zullen de studenten het forum enkele keren bezoeken en daarna nooit weer. Vervelend genoeg kun je de meerwaarde van een forum pas vaststellen als je het enige tijd gebruikt. Twee aandachtspunten Er zijn dus twee problemen die je bij een implementatie in de gaten moet houden: 'Hoe kun je studenten en leerlingen tot een eerste bezoek bewegen?' en, als ze eenmaal zijn wezen kijken 'Hoe kun je ze ertoe bewegen te blijven terugkomen?'. Mijn indruk is dat de drempel voor het eerste gebruik laag moet zijn. Men is best bereid enige, maar niet al te veel tijd te investeren om te bekijken of dit forum wat oplevert. En bij een gunstige ervaring is men bereid terug te komen en nog wat meer onderzoek te plegen om te bezien of het forum misschien nog meer kan opleveren. Maar een eerste ervaring met een wanverhouding tussen geïnvesteerde moeite en gewonnen genot is dodelijk voor het verdere gebruik. In het onderwijs nieuw in te voeren sociale software moet dus zorgvuldig worden ontworpen en getest om te voorkomen dat het mislukt voordat het ook maar de kans heeft gehad succesvol te zijn.
8
Twee kansrijke voorbeelden Hoe sociale software precies met succes in het onderwijs kan worden ingezet is nog grotendeels een open vraag. Dat is niet erg zolang we dus maar niet denken dat de sleutel tot succesvol gebruik voor het grijpen ligt. Ter illustratie twee voorbeelden van kansrijke implementaties. In het kader van het project Weblogs als reflectie-instrument van de Digitale Universiteit heeft men weblogs ingezet om lio-stagiaires (leraren-in-opleiding die op een school stage lopen) te laten reflecteren op hun eigen functioneren tijdens hun stagelessen, daar collega-stagiaires in te laten delen en om commentaar te vragen. De eerste ervaringen leren dat de studenten dit een waardevolle aanpak vinden. In een ander voorbeeld - onderzoek waar ikzelf nauw bij betrokken ben - wordt geprobeerd peer-tutoring te faciliteren voor studenten die alleen en op afstand (online) studeren. De gedachte is dat een onbeantwoorde inhoudelijke vraag de studievoortgang danig kan hinderen. Omdat docent-tutoren niet altijd beschikbaar zijn (of tijd hebben), wordt gezocht naar medestudenten (peers) die deskundig en relatief snel beschikbaar zijn. Als er eenmaal een aantal van die peers geïdentificeerd zijn, worden ze mederedacteuren van een wiki die al gevuld is met de inhoudelijke vraag en een aantal relevante tekstfragmenten uit het cursusmateriaal. Dat laatste wordt gedaan om de drempel voor de peers om daadwerkelijk een antwoord te geven, zo laag mogelijk te maken. Aan het verkrijgen van experimentele gegevens wordt gewerkt, zo lang die er nog niet zijn, valt over het succes van deze toepassing nog niets te zeggen (voor details, scholar-google 'sloep', 'peer', 'tutoring').
Tot besluit Mits men de juiste afweging weet te maken tussen de inzet van sociale software omdat dat nu eenmaal deel uitmaakt van de jongerencultuur en de onderwijskundig gezien verstandige inzet ervan, biedt sociale software het onderwijs grote kansen tot innovatie. Daarbij moet zoals gezegd een verstandige implementatiestrategie worden gevolgd. Al is dat niet altijd eenvoudig, het is van cruciaal belang voor het welslagen van de inzet van sociale software. Tot besluit wil ik bij al het optimisme over de kansen die sociale software voor de innovatie van het onderwijs biedt nog een relativerende opmerking maken. Bloot geven Sociale software werkt bij de gratie van het feit dat gebruikers het een en ander van zichzelf aan anderen onthullen. Tot op zekere hoogte geldt daarbij zelfs hoe meer ze onthullen hoe beter. Als je online de juiste ander wilt ontmoeten, moet je die ander zoveel mogelijk aanknopingspunten bieden om te kiezen. Dat geldt niet alleen voor dating sites, maar ook voor studenten die studiemaatjes zoeken. Verder leert onderzoek dat online communities alleen floreren als aan allerlei voorwaarden wordt voldaan. Vertrouwen in elkaar is van groot belang. Dat kan alleen ontstaan als je pseudoniemen verbiedt, of ten minste het wisselen daarvan verbiedt, zodat de andere gebruikers een historisch beeld van iemand kunnen opbouwen. Een andere voorwaarde is dat gemeenschappen beter functioneren als de gebruikersgroep niet al te homogeen is. Dat kan alleen worden bereikt door te selecteren, wat alleen kan als de eigenschappen waarop geselecteerd moet worden bekend zijn. Deze lijst is groter te maken, maar de boodschap is duidelijk: een succesvolle inzet van sociale software hangt ervan af in hoeverre men bereid is zichzelf online bloot te geven. Privacy De noodzaak om je bloot te geven staat op gespannen voet met de verstandige gedragsregel, die is gecodificeerd in privacy-wetgeving: zorgvuldig om te gaan met de gegevens die online over je worden opgeslagen. Alle instellingen die gegevens over mensen verzamelen zijn gehouden zorgvuldig met die gegevens om te gaan. In het bijzonder gaat het daarbij om de voorwaarden waaronder die gegevens aan derden beschikbaar worden gesteld, maar ook over de voorwaarden waaronder een instelling ze zelf mag gebruiken en bewaren.
9
De bewaking van de privacy van de persoon over wiens of wier gegevens men beschikt, staat hierin natuurlijk centraal. Dat geldt eens te meer voor onderwijsinstellingen omdat die vanuit hun pedagogische taak ook nog een voorbeeldfunctie dienen te vervullen. Op dit gebied zullen dus nog de nodige problemen opgelost moeten worden voordat sociale software binnen scholen maar zeker tussen scholen ingezet kan worden (zie voor een uitgebreidere argumentatie (www.elearning.surf.nl/e-learning/artikelen/3313)
10