Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer Plan van aanpak voor een onderzoek naar gedragseffecten en algemeen preventieve effecten TT98-15
Documentbeschrijving
Titel: Subtitel:
Status: Rapportnummer: Projectnummer: Auteur(s): Datum: Opdrachtgever:
Korte inhoud:
Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer Plan van aanpak voor een onderzoek naar gedragseffecten en algemeen preventieve effecten Eindrapport TT98-15 EXT97-91 drs. Jan Vissers en drs. Joris van 't Hoff 29 juli 1998 Directoraat Generaal Rijkswaterstaat, Adviesdienst Verkeer en Vervoer, drs. J. van Uden In dit rapport wordt een plan van aanpak beschreven voor het in kaart brengen van de gedragseffecten en de algemeen preventieve effecten van de Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA). Bij het vaststellen van de gedragseffecten gaat het om de mate waarin het gedrag van cursisten door deelname aan de EMA ook werkelijk veiliger is geworden. Bij het vaststellen van de algemeen preventieve effecten gaat het om het uitstralingseffect van de EMA-cursus en van de toegepaste systematiek: in hoeverre wordt ook de brede doelgroep bereikt en is ook hier sprake van een afnemend rijden onder invloed?
Inhoudsopgave 1. Inleiding ....................................................................................... 1 2. Doelstellingen en onderzoeksvragen.................................................. 2 2.1 Structurering van de EMA-doelen: de doelboom................................ 2 2.2 De evaluatiecriteria en onderzoeksvragen......................................... 3
3. Plan van aanpak ............................................................................ 9 3.1 Samenstelling controlegroep .......................................................... 9 3.2 Evaluatie van gedragseffecten...................................................... 13 3.2.1 Longitudinaal onderzoek naar effecten op vaardigheid, motivatie en pakkans/ernst van overtreding ........................................................... 13 3.2.2 Recidive-onderzoek.................................................................. 16 3.3 Evaluatie van algemeen preventieve effecten.................................. 20 3.3.1 Publieksonderzoek en bevraging van EMA-deelnemers .................. 20 3.3.2 Partnerinterviews.................................................................... 21 3.3.3 Macro-analyse ....................................................................... 21 3.4 Onderzoeksschema: onderzoeksgroepen, meetmomenten en onderzoeksinstrumenten ................................................................... 23
4. Praktische invulling van het vervolgonderzoek .................................. 24 4.1 Steekproefgrootte...................................................................... 24 4.2 Tijdpad..................................................................................... 24 4.3 Uitvoeringskosten ...................................................................... 25 Referenties..................................................................................... 26
Trjffic Test bv
TT98-15
Pagina 1
1.
Inleiding In dit rapport wordt een plan van aanpak beschreven voor het in kaart brengen van de gedragseffecten en de algemeen preventieve effecten van de Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) \ Omdat de EMA naar vorm, inhoud en procedure een nieuw instrument is heeft de (voormalige) Hoofdafdeling Verkeersveiligheid van de Hoofddirectie van de Waterstaat2 in 1997 een evaluatie uit laten voeren van het organisatorische proces rond de uitvoeringvan de EMA-regeling (Lindeijer, 1997). Deze procesevaluatie is in juni 1997 afgerond en heeft geleid tot een aantal aanbevelingen om de uitvoering van de EMA op onderdelen beter te laten verlopen. Naast de procesevaluatie bestaat behoefte aan inzicht in het effect van de EMA op de kennis, de attitude en het gedrag van de EMA-cursisten. Bij deze effectevaluatie kan onderscheid gemaakt worden in leereffecten, gedragseffecten en algemeen preventieve effecten. Bij het vaststellen van de leereffecten gaat het met name om de mate waarin kennis, houding en gedragsintenties van cursisten door deelname aan de EMA in de gewenste verrichting zijn veranderd. Dit geeft een indicatie van de mate waarin de EMA bijdraagt aan het bevorderen van de verkeersveiligheid. Bij het vaststellen van de gedragseffecten gaat het om de mate waarin het gedrag van cursisten door deelname aan de EMA ook werkelijk veiliger is geworden. Bij het vaststellen van de algemeen preventieve effecten gaat het om het uitstralingseffect van de EMA-cursus en de toegepaste systematiek: in hoeverre lukt het om ook de brede doelgroep 'af te schrikken' en is in het algemeen sprake van een afnemend rijden onder invloed? Als het gaat om de leereffecten is parallel aan de samenstelling van dit plan van aanpak een onderzoek uitgevoerd om de (op korte termijn) gerealiseerde veranderingen in kennis, houding en gedragsintentie in kaart te brengen. Dit gebeurt met name door bij een experimentele groep (EMA-cursisten) en een controlegroep (EMA-gegadigden die de cursus nog niet gevolgd hebben) schriftelijke vragenlijsten af te nemen. De uitkomsten van dit vooronderzoek zijn deels van belang voor het hier beschreven plan van aanpak. In dit plan van aanpak zijn daarom ook de resultaten van het vooronderzoek verwerkt voor zover zij van belang zijn voor de opzet van het vervolgonderzoek. Als het gaat om de gedragseffecten en de algemeen preventieve effecten wordt in dit rapport een opzet beschreven met behulp waarvan die effecten in kaart gebracht kunnen worden. Het design beschrijft de te hanteren aanpak, de organisatie en de randvoorwaarden voor uitvoering van het onderzoek. Een en ander is terug te vinden in hoofdstuk 3. Voordat het plan van aanpak zelf beschreven wordt, wordt in hoofdstuk 2 eerst stilgestaan bij de doelstellingen en onderzoeksvragen die bij de evaluatie van de EMA centraal staan.
Het concept plan van aanpak is van commentaar voorzien door een onafhankelijk expert op het gebied van alcoholgerelateerde vraagstukken, dr. Robin Kayser van Kayser Consultancy. Zijn commentaar is in deze versie van het plan van aanpak verwerkt. Deze afdeling is voortgezet onderde naam Directie Verkeersveiligheid & Voertuig van het DirectoraatGeneraal Personenvervoer.
Trjffic Test bv
TT98-15 Pagina 2
2.
Doelstellingen en onderzoeksvragen In dit hoofdstuk wordt nog kort stilgestaan bij de doelen en de onderzoeksvragen die bij de evaluatie van de EMA centraal staan. Daarmee wordt het kader aangegeven waarop het vervolgonderzoek zich dient te richten.
2.1
Structurering van de EMA-doelen: de doelboom De EMA wordt opgelegd in het kader van de vorderingsprocedure en is daarmee niet alleen een cursus, maar bestaat uit een aantal verschillende, met elkaar samenhangende instrumenten. Onderdelen zijn: de identificatie van de probleemchauffeur, de vordering en daarmee twijfel aan de rijgeschiktheid, de dreiging met het verlies van het rijbewijs en probleem- en persoonsgerichte educatie, waarvan de kosten door de deelnemers zelf gedragen moeten worden. Bovendien is de maatregel niet alleen gericht op het bijsturen van probleemchauffeurs (het curatieve effect), maar is het ook bedoeld om ' af te schrikken' en daarmee in het algemeen rijden onder invloed te voorkomen (algemeen preventief effect). Er zijn dus op verschillende niveaus doelen te onderscheiden en de diverse onderdelen of middelen van de maatregel dragen ieder op een bepaalde manier bij aan het bereiken van deze doelen. Zo is bij de EMA het uiteindelijke doel verbetering van de verkeersveiligheid (i.e. een daling van het aantal verkeersongevallen waarbij alcohol in het spel is). Dit zogenaamde einddoel wordt niet in één keer bereikt, maar daarin zijn verschillende tussenstappen te onderscheiden. Belangrijke tussenstappen (of tussendoelen) voor de EMA zijn bijvoorbeeld de ' reductie van het rijden onder invloed' en ' verkleinen van de kans op herhaling van het alcoholverkeersdelict'. De afzonderlijke effectiviteit van de tussenliggende stappen is uiteindelijk bepalend voor de effectiviteit van de maatregel (deze effectiviteit is gelijk aan de vermenigvuldiging van effectiviteitsquotes van de tussenliggende stappen). Het is bij effectiviteitsonderzoek zaak om exact aan te kunnen geven op welk deel van de ' beleidsketen' de betreffende meting betrekking heeft. Het evalueren van de effectiviteit van een maatregel is niet mogelijk voordat je de structuur (dat wil zeggen de constellatie van doelen en middelen) van de betreffende maatregel in kaart hebt gebracht. Daarom is het altijd van belang om allereerst een globale doelboom van de te evalueren maatregel op te stellen. In een dergelijke doelboom worden de instrumenten en de diverse doeleinden op verschillend abstractieniveau ' uiteengerafeld' en wordt aangegeven op welke wijze deze samenhangen. Aan de hand van een dergelijke doelboom, kunnen aan alle tussendoelen criteria worden opgehangen. In figuur 1 wordt een doelboom van de EMA gepresenteerd. Het gaat bij de effectevaluatie van de EMA in de eerste plaats om de leer- en gedragseffecten van de cursus. Maar daarnaast is het van belang om tevens de algemeen preventieve effecten van de EMA in kaart te brengen. Uit de doelboom valt immers op te maken dat juist deze meer algemene doelstelling een belangrijke rol speelt in het bereiken van het uiteindelijke doel van de EMA: reductie van het aantal verkeersongevallen waarbij alcohol in het spel is.
Trdffic Test bv
TT98-15 Pagina 3
Minder
alcoholgerelateerde verkeersongevallen
l Reductie van het
rijden onder invloed
Verkleinen van de kans
Vergroten van de kans
op herhaling van rijden onder invloed door
dat rijden onder invloed wordt voorkomen
' probleemchauffeurs'
Vergroten van de motivatie om alcohol en
verkeersdeelname van elkaar to scheiden
Bevorderen dat de
Vergroten van de
vaardigheden om alcohol en verkeersdeelname van elkaar te scheiden
naatregel voldoende ' afschrikt' en
Verbeteren van de attitude en ontwikkelen van inzicht
Bevorderen van de bewustwording van aanwezige alcoholprobleem bij
algemeen bekend wordt
en vaardigheden bij probleemchauffeurs
de probleemchauffeur en wegwijs maken naar een geëigende vorm van hulpverlening
Bevorderen dat de geïdentificeerde ' probleemchauffeurs' probleem-
en persoonsgerichte educatie ondergaan
Vergroten van de
effectiviteit van de maatregel door de dreiging met verlies van het rijbewijs
Frequente toepassing van de Vorderingenprocedure
Figuur l Grafische weergave van de structuur van doelen van de EMA
2.2
De evaluatiecriteria en onderzoeksvragen
De opgestelde doelboom die in de vorige paragraaf is gepresenteerd dient als uitgangspunt voor het vaststellen van de evaluatiecriteria en het formuleren van de onderzoeksvragen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de leereffecten van de EMA-cursus, de gedragseffecten van de EMA-cursus en de algemeen preventieve effecten van de EMA.
De leereffecten van de EMA op de korte termijn zijn parallel aan de samenstelling van dit plan van aanpak reeds onderzocht (zie Vissers en van 't Hoff, 1998). Het is overigens van belang ook in het vervolgonderzoek aan de leereffecten aandacht te blijven besteden. Onder andere kan dan worden gekeken naar de lange termijn
Traffic Test bv
TT98-15
Pagina 4
effecten. Het in hoofdstuk 3 beschreven plan van aanpak concentreert zich achter met name op de gedragseffecten en de algemeen preventieve effecten van de EMA3. Leereffecten van de EMA-cursus
Tussendoel:
Bevorderen dat geïdentificeerde probleemchauffeurs probleemen persoonsgerichte educatie ondergaan.
Criterium
De opzet van de EMA is de zogenaamde ' probleemchauffeur' in een vroeg stadium te onderscheppen, dat wil zeggen op een moment dat er nog beïnvloedingsruimte is en dat er nog geen ' brokken' zijn gemaakt. De veronderstelling is dat de probleemchauffeur zich door zijn gedrag op de weg kenbaar maakt en dat dit manifeste gedrag gezien kan worden als ' symptoom' van een breder en consistent patroon van problematisch (verkeers)gedrag. De EMA-cursus is op deze analyse van de doelgroep gebaseerd. Om de leereffecten van de cursus in kaart te brengen is het daarom ook noodzakelijk een goed beeld te krijgen van de deelnemersgroep; lijken zij op de veronderstelde doelgroep waar de cursus op ingericht is. Het is te verwachten dat er een zekere wisselwerking zal plaatsvinden tussen de aard van de uiteindelijke deelnemersgroep en de inhoud en methodiek van de cursus.
Onderzoeksvragen
1. Wat zijn belangrijke kenmerken van de deelnemersgroep en in hoeverre is er gelijkenis met de doelgroep zoals die oorspronkelijk voor ogen stond? 2. In hoeverre sluit de deelnemersgroep aan op de inhoud en methodiek van de EMA-cursus?
Tussendoel:
Verbeteren van de attitude en ontwikkelen van inzicht en vaardigheden bij probleemchauffeurs.
Criteria
Bij de evaluatie van de leereffecten gaat het erom na te gaan in hoeverre de educatieve doelstellingen van de EMA bij de deelnemers zijn gerealiseerd. Voor de EMA zijn de volgende educatieve doelstellingen geformuleerd (zie Nagele en Vissers, 1995a): • Het ontwikkelen van de voorwaardelijke kennis en inzichten inzake de verschillende factoren die betrekking hebben op rijden onder invloed (cognitieve heroriëntatie). • Het ontwikkelen van een relevant maatschappelijk, sociaal en persoonlijk probleembewustzijn inzake rijden onder invloed (affectieve heroriëntatie). • Het ontwikkelen van vaardigheid met betrekking tot maatregelen die men persoonlijk kan nemen om probleemsituaties te vermijden en op te lossen (uitbreiding van het gedragsrepertoire).
Als het gaat om dehier geformuleerde algemene onderzoeksvragen, geldt uiteraard dat zij in het vervolgonderzoek nog nader uitgewerkt moeten worden in meer specifieke c.q. concrete onderzoeksvragen.
Traffic Test bv
TT98-15 Pagina 5
Onderzoeksvragen
3. In hoeverre heeft zich bij de ' probleemchauffeur' de voorwaardelijke kennis en inzicht ontwikkeld en wat is de bijdrage van de EMA-cursus daaraan? 4. In hoeverre heeft zich bij de 'probleemchauffeur' een relevant maatschappelijk, sociaal en persoonlijk probleembewustzijn ontwikkeld en wat is de bijdrage van de EMA-cursus daaraan? 5. In hoeverre heeft de ' probleemchauffeur' zich vaardigheden eigen gemaakt die hij of zij kan nemen om probleemsituaties te vermijden of op te lossen en wat is de bijdrage van de EMAcursus daaraan?
Tussendoel:
Bevorderen van de bewustwording van aanwezige alcoholproblemen bij de probleemchauffeurs en wegwijs maken naar een geëigende vorm van hulpverlening.
Criteria
Het bovenstaande doel is eigenlijk een nevengeschikt doel. Primaire doel van de EMA is het scheiden van rijden en drinken. Toch vormt bovenstaand tussendoel een belangrijke schakel in het bereiken van het uiteindelijke doel van de EMA, bevorderen van de verkeersveiligheid. Daar de uitvoering van de EMA-cursus is ondergebracht bij de CAD's, kan aan bovenstaand tussendoel vrij gemakkelijk vorm en inhoud worden gegeven. Belangrijke evaluatiecriteria zijn dan ook: het aantal deelnemers dat bij zichzelf de aanwezigheid van alcoholproblematiek onderkend heeft en het aantal deelnemers dat een geëigende vorm van hulpverlening ontvangt.
Onderzoeksvraag
6. In hoeverre is er sprake van problematisch drinkgedrag bij de deelnemers aan de EMA? 7. In hoeverre leidt deelname aan de EMA-cursus bij deelnemers tot bewustwording van eventueel aanwezige alcoholproblemen? 8. Welk deel van de deelnemersgroep ontvangt voor de aanwezige alcoholproblematiek een geëigende vorm van hulpverlening?
Traffic Test bv
TT98-15
Pagina 6
Gedragseffecten van de EMA-cursus Tussendoel:
Vergroten van de vaardigheden om alcohol en verkeersdeelname van elkaar te scheiden.
Criteria
De bedoeling van de EMA-cursus is ook op langere termijn effect te sorteren op de vaardigheden van de ' probleemchauffeurs'. Dit kunnen cognitieve, sociaal-affectieve en praktische vaardigheden zijn. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om: het vermogen om probleemsituaties te vermijden of op te lossen, voorkomen dat men nog moet rijden na het gebruik van alcohol, voorkomen dat men drinkt wanneer nog gereden moet worden, vaardigheden om het eigen drinkgedrag te reguleren, zicht op en vertrouwen in de eigen mogelijkheden om rijden en drinken te scheiden, e.d. Deze vaardigheden zijn uiteindelijk bepalend voor de kans op herhaling van het delict.
Onderzoeksvraag
1. Hoe ontwikkelen zich bij ex-deelnemers aan de EMA-cursus de cognitieve, sociaal-affectieve en praktische vaardigheden en in hoeverre beklijven deze vaardigheden in de loop van de tijd?
Tussendoel:
Vergroten van de intentie om alcoholgebruik te scheiden van verkeersdeelname.
Criterium
Naast de vaardigheden die nodig zijn is het ook van belang dat men gemotiveerd is c.q. de intentie heeft om rijden en drinken van elkaar te scheiden; men moet het ook willen. De verwachting
is dat na het volgen van de EMA-cursus de ' schrik' er goed in moet zitten en dat men in het vervolg wel uit zal kijken. Bovendien is in de cursus gewerkt aan het ontwikkelen van persoonlijk, sociaal en maatschappelijk probleembewustzijn. Verondersteld mag worden dat dit leidt tot een versteviging van de motivatie c.q. de intentie. Een belangrijk evaluatie-criterium is dan ook het aantal ex-deelnemers dat gemotiveerd is om voortaan alcohol en verkeersdeelname van elkaar te scheiden en de mate waarin men gemotiveerd is4. Onderzoeks-
vragen
2. In hoeverre zijn ex-deelnemers aan de EMA-cursus
gemotiveerd om c.q. hebben zij de intentie om voortaan alcohol en verkeersdeelname van elkaar te scheiden en hoe ontwikkelt zich deze motivatie/intentie in de loop van de tijd? 3. Hoe hoog schatten ex-deelnemers aan de EMA-cursus de kans in om nogmaals ' gepakt' te worden voor rijden onder invloed en hoe hoog schatten zij de ernst daarvan in?
Het begrip motivatie/intentie dient in het vervolgonderzoek nader geoperationaliseerd te worden in specifieke vraagstelling. Zie ook voetnoot 2.
Traffic Test bv
TT98-15 Pagina 7
Tussendoel
Verkleinen van de kans op herhaling van rijden onder invloed door probleemchauffeurs.
Criterium
Het doel van de EMA-cursus is uiteindelijk te voorkomen dat de deelnemers recidiveren en persisteren in hun gedragspatroon. Dit is te beschouwen als het uiteindelijke curatieve effect van de EMA. Een belangrijk evaluatiecriterium is dan: het aantal exdeelnemers aan de EMA-cursus dat na afloop van de cursus en in een nader vast te stellen periode daarna (bijvoorbeeld 3 jaar) recidiveert (blijkend uit gegevens van de Divisie Vorderingen, gegevens uit het Herkenningssysteem van de politie en uit zelfgerapporteerde gegevens van ex-deelnemers en personen uit de directe sociale omgeving).
Onderzoeksvragen5
4. Hoe groot is de kans op herhaling van een alcoholverkeersdelict na het volgen van de EMA-cursus? 5. In hoeverre vindt er bij ex-deelnemers aan de EMA-cursus een daling van de frequentie van het rijden onder invloed plaats? 6. In hoeverre is een eventueel geconstateerd curatief effect (in termen van reductie in recidive) toe te schrijven aan de EMAcursus?
Algemeen preventieve effecten van de EMA Tussendoel
Bevorderen dat de maatregel voldoende afschrikt en algemeen bekend wordt.
Criteria
De effecten van de EMA zouden niet beperkt moeten blijven tot de relatief kleine groep deelnemers. Naast een individueel curatief effect is de verwachting dat er ook een algemeen preventief effect uitgaat van de EMA. Een belangrijke voorwaarde voor dit preventieve effect is de bekendheid van de vorderingsprocedure en de EMA bij de brede doelgroep. Deze bekendheid kan op twee manieren gestalte krijgen: een uitstralingseffect vanuit de directe sociale omgeving van de EMA-
cursist en via algemene voorlichting en publiciteit. Belangrijke evaluatiecriteria zijn dan: de bekendheid van de EMA in de directe sociale omgeving van de EMA-cursist en de bekendheid van de EMA onder het publiek. Onderzoefcs- 1. In hoeverre zijn het bestaan en de consequenties van de vragen vorderingsprocedure en de EMA bekend in de directe sociale omgeving van de EMA-cursist ?
2. In welke mate zijn het bestaan en de consequenties van de vorderingsprocedure en de EMA bekend bij het publiek?
Bij vraag 4 gaat het om de geregistreerde recidive, bij vraag 5 om de (zelf) gerapporteerde recidive.
Traffic Test bv
TT98-15
Pagina 8
Tussendoel
Vergroten van de motivatie om alcohol en verkeersdeelname van elkaar te scheiden.
Criteria
Op zichzelf is alleen het algemeen bekend zijn c.q. het weet hebben van het bestaan van een vorderingsprocedure en de EMA onvoldoende om ook daadwerkelijk rijden en drinken van elkaar te scheiden. Men moet dit dan ook vervolgens willen. Een belangrijk evaluatiecriterium is dan ook of deze kennis voldoende (dat wil zeggen extra) motiveert. Daarbij kan het nog uitmaken of men van nabij iemand kent die de EMA gevolgd heeft of dat men via andere wegen van de EMA heeft vernomen.
Onderzoeksvragen
3. Speelt het weet hebben van het bestaan van de EMA een rol in de inschatting van de kans om ' gepakt' te worden voor rijden onder invloed en in de inschatting van ernst van de gevolgen daarvan? 4. Zijn mensen die weet hebben van de EMA (extra) gemotiveerd om rijden en drinken van elkaar te scheiden en welke factoren spelen een rol in deze motivatie? 5. Beïnvloedt de manier waarop men van de EMA kennis neemt (via voorlichting of via een kennis of familielid) de motivatie om alcohol en verkeersdeelname van elkaar te scheiden? En zo ja, hoe doet die invloed zich dan gelden?
Tussendoel
Vergroten van de kans dat rijden onder invloed wordt voorkomen.
Criteria
Wanneer de EMA een algemene preventieve werking heeft dan moet dit uiteindelijk resulteren in een verminderd aantal alcoholverkeersdelicten. In ieder geval is de verwachting dat mensen die op de hoogte zijn van het bestaan van de vorderingsprocedure en de EMA daar rekening mee zullen houden. Op verschillende manieren kan men daarmee rekening houden: men weet rijden onder invloed van alcohol te voorkomen of men weet 'calculerend' te drinken en pleegt derhalve geen alcoholverkeersdelicten. Belangrijke evaluatiecriteria zijn dan: de frequentie waarmee chauffeurs die op de hoogte zijn van de EMA alcoholverkeersdelicten plegen en onder invloed rijden in vergelijking met chauffeurs die onbekend zijn met de EMA.
Onderzoeksvragen
6. Welke inschatting kan gemaakt worden van de omvang van het algemeen preventieve effect van de EMA? 7. Hoe groot is de kans op een alcoholverkeersdelict bij bestuurders die weet hebben van de EMA? 8. In hoeverre is er bij bestuurders die weet hebben van de EMA sprake van een lagere frequentie van het rijden onder invloed?
Traffic Test bv
TT98-15 Pagina 9
3.
Plan van aanpak In dit hoofdstuk wordt een plan van aanpak geschetst om met name de onderzoeksvragen met betrekking tot de gedragseffecten en de algemeen preventieve effecten van de EMA te beantwoorden. De onderzoeksvragen met betrekking tot de leereffecten komen in het plan van aanpak terug voor zover een verdieping van de kennis en een inzicht in de langere termijn effecten gewenst c.q. noodzakelijk zijn 6 . In het plan wordt ingegaan op het onderzoeksdesign, de wijze waarop het onderzoek uitgevoerd kan worden, de organisatie en de randvoorwaarden (juridische, methodologische en ethische) waaraan het project moet voldoen7.
3.1
Samenstelling controlegroep Om na te kunnen gaan of eventueel gevonden veranderingen of gedragseffecten het resultaat zijn van de deelname aan de EMA, dienen idealiter dezelfde onderzoeksgegevens verzameld te worden bij een op relevante kenmerken vergelijkbare controlegroep. De vraag is echter of een dergelijke groep, als het gaat om het wel of niet deelnemen aan de EMA, beschikbaar is c.q. samengesteld kan worden. Ideaal gezien moet de controlegroep zoveel mogelijk vergelijkbaar zijn met de EMA-cursusgroep (de experimentele groep). Het enige verschil zou moeten zitten in het niet hebben deelgenomen aan de EMA. Bovendien zou in plaats van de EMA geen andere "sanctie" van toepassing moeten zijn. Als we van deze voorwaarden uitgaan moet in feite worden geconstateerd dat een dergelijke controlegroep op dit moment niet beschikbaar is. Er is immers geen groep samen te stellen waarmee niets gebeurt. De "EMA-uitvallers" of "EMA-afvallers" die in principe als controlegroep zouden kunnen dienen, worden immers geconfronteerd met het verlies van het rijbewijs of zij komen in het onderzoekstraject van de vorderingsprocedure terecht. Beide condities kunnen een belangrijk effect op de mate van rijden onder invloed en het daarmee samenhangend gedrag hebben; een effect dat mogelijk dat van de cursus overstijgt8.
In het lopende onderzoek worden uitsluitend de korte termijn effecten van de EMA in kaart gebracht door aan het begin en aan het eind van de cursus te meten. In de offerte EXT97-91 is voor het schatten van gedrags- en preventieve effecten een nieuwe methode gesuggereerd: de "capture-recapture" methode. Het betreft een methode die wordt gebruikt bij het bepalen van visstanden in meren en zeeën. Nader onderzoek naar de toepasbaarheid van deze methode voor de hier
beschreven problematiek heeft echter geleerd dat zij bij het vervolgonderzoek naar de gedrags- en preventieve
effecten van de EMA niet zinvol kan worden toegepast. De methode kan alleen worden toegepast bij subpopulaties met uiterlijk waarneembare kenmerken en kan alleen worden ingezet wanneer de betreffende subpopulaties onderdeel uitmaken van een onbegrensd grote populatie (denk aan al de vissen in de zee). Wel krijgt de divisie vorderingen van het CBR jaarlijks ongeveer 1.000 meldingen die net niet aan de EMAcriteria voldoen. In het vooronderzoek zou geïnventariseerd kunnen worden of deze groep als controlegroep "bruikbaar" is.
Troffir Test bv
TT98-15
Pagina 10
Het verlies van het rijbewijs heeft twee effecten. Een deel van de betrokkenen zal niet meer als bestuurder aan het verkeer deelnemen, een ander deel zal toch blijven rijden9. In beide gevallen zal het rijden onder invloed afnemen. In het eerste geval omdat men sowieso niet meer rijdt, in het tweede geval omdat men veel voorzichtiger rijdt. Uit onderzoek is bekend dat personen die zonder rijbewijs rijden, bang zijn om in het verkeer op te vallen. Dit zorgt ervoor dat zij veiliger rijden: men houdt zich in het algemeen beter aan de verkeersregels en drinkt bijgevolg niet, minder vaak en geringere hoeveelheden voor het rijden. Van het vorderingsonderzoek gaat naar verwachting eveneens een belangrijk reducerend
effect uit op het rijden onder invloed. Met andere woorden naast de experimentele groep, die als "behandeling" te maken krijgt met de EMA, kunnen nog twee experimentele groepen worden onderscheiden: de groep die het rijbewijs verliest en de groep die in het onderzoekstraject terecht komt. Het onderzoek waarvoor hier een plan van aanpak beschreven wordt beperkt zich uitdrukkelijk tot de leer-, gedrags- en algemeen preventieve effecten van de EMA. Het is geen onderzoeksvraag of de condities "verlies rijbewijs" respectievelijk "onderzoek" in vergelijking met de EMA-cursus minder, evenveel of meer effect sorteren. Het ligt dan ook niet voor de hand om de beide andere experimentele groepen in het onderzoek mee te nemen. Kortom een "actuele" controlegroep kan niet worden geformeerd. Door echter terug te grijpen op het verleden bestaat in principe wel een mogelijkheid om een controlegroep te "reconstrueren". Er zou namelijk een controlegroep samengesteld kunnen worden uit personen die in het verleden in aanmerking kwamen voor de Alcohol Verkeer Cursus (AVC), maar die de cursus toen niet gevolgd hebben. Als het gaat om de AVC, was deelname in het verleden niet verplicht. De AVC's werden aanvankelijk via twee modellen "aangeboden": het rechters- en het officiersmodel. Later ontstond door combinatie van deze modellen een derde modaliteit: het gemengde model. Het rechtersmodel: hierbij legde de rechter aan de verdachte een gedeelte van de straf voorwaardelijk op, met als bijzondere voorwaarde het volgen van de AVC. Als de verdachte hier niet aan voldeed, werd het voorwaardelijke deel van de straf alsnog omgezet in een onvoorwaardelijk deel. Bij verstek werd geen AVC toegepast, vanwege de vereiste vrijwilligheid.
Het officiersmodel: hierbij werd de verdachte vóór de zitting geattendeerd op de mogelijkheid tot het volgen van de AVC. De verdachte diende vóór de zitting de cursus gevolgd te hebben, hetgeen aan de officier van justitie werd gemeld. De officier hield hier op de zitting rekening mee bij de eis, de rechter doorgaans ook met het vonnis. Het gemengd model: op den duur ontstond een derde modaliteit, namelijk dat personen die niet op het voorstel vóór de zitting een AVC te volgen waren ingegaan, daartoe alsnog door de rechter in de gelegenheid werden gesteld. In feite kregen hier de verdachten een tweede kans om de AVC te volgen.
Interessant in dit verband is om te onderzoeken in hoeverre door het ongeldig verklaren van het rijbewijs naar aanleiding van de vorderingsprocedure sprake is van een toename van het delict "rijden zonder rijbewijs'. Zie ook de in paragraaf 3.3.2 besproken "macro-analyse".
Traffic Test bv
TT98-15 Pagina 1 l
Van de personen die in het verleden een AVC kregen aangeboden, nam 40 tot 50% uiteindelijk niet deel aan de cursus. Ongeveer de helft daarvan ging niet op het cursusaanbod in en ongeveer de helft verscheen niet op de zitting (de zogenaamde "verstekvonnissen"). Voorgesteld wordt te bekijken in hoeverre uit deze groep niet-deelnemers een betrouwbare, goed vergelijkbare controlegroep
samengesteld kan worden10. Het ligt voor de hand om daarbij niet te ver terug te gaan in de tijd en het onderzoek bijvoorbeeld te richten op het jaar dat direct voorafging aan de invoering van de EMA. Voordat daadwerkelijk een controlegroep wordt geformeerd, wordt voorgesteld in een kleinschalig vooronderzoek na te gaan of op deze manier voldoende betrouwbare informatie boven tafel gekregen kan worden. Daarbij wordt tevens in kaart gebracht in hoeverre het mogelijk is om naast onderzoek naar geregistreerde recidive retrospectief onderzoek te doen naar de meer persoonsgebonden ontwikkeling van de controlegroep. Daartoe wordt voorgesteld in een tweetal arrondissementen te bekijken of dossiers van niet-deelnemers aan de AVC zijn terug te vinden en wat onderzoek van de dossier aan gegevens oplevert11. Voor het raadplegen van de justitiële registratie c.q. documentatie zal te zijner tijd toestemming verkregen moeten worden bij het Ministerie van Justitie.
Hier wordt ervan uitgegaan dat het niet mogelijk is bij personen uit de controlegroep aanvullend onderzoek te verrichten met behulp van persoonlijke gesprekken of schriftelijke vragenlijsten. Het lijkt ethisch niet verantwoord om na zo'n lange periode mensen nog met hun "verleden" te confronteren. Wanneer het op daadwerkelijke samenstelling van de controlegroep aankomt,
wordt voorgesteld deze selectie tot een vijftal arrondissementen te beperken. Naast de twee bij voetnoot vier genoemde arrondissementen Assen en Rotterdam, zouden bijvoorbeeld nog de arrondissementen Amsterdam, Arnhem en Maastricht bij het onderzoek betrokken kunnen worden. Op die manier worden zowel arrondissementen met het rechters- als het officiersmodel bij het onderzoek betrokken. Tevens wordt een spreiding over het land gerealiseerd en gezorgd voor een mix van stedelijke en plattelandsgebieden. Met andere woorden, bij gebruik van de AVC-uitvallers als controlegroep kan bij deze groep vooralsnog uitsluitend de officieel geregistreerde alcoholverkeerscriminaliteit worden vastgesteld12. Experimentele en controlegroep kunnen derhalve n/et worden vergeleken op kennis, attitude en zelfgerapporteerde gedragingen. Eventuele korte en lange termijn veranderingen op deze punten kunnen alleen worden vastgesteld binnen de groep EMA-
deelnemers zelf.
10
Mogelijk zijn personen die in het verleden bewust niet gekozen hebben voor de AVC negatief gepredisponeerd. Bij de keuze van de controlegroep moet hiermee rekening gehouden worden. De groep AVC-afhakers bestaat in feite uit 3 subgroepen, te weten: a) officiersmodel-afhakers, b) rechtersmodel-afhakers en c) verstek-afhakers. In het vooronderzoek dienen deze subgroepen op relevante kenmerken vergeleken te worden. Daarbij dient rekening gehouden te worden met eventuele motivatieverschillen tussen de subgroepen.
"
Gedacht wordt aan de arrondissementen Assen en Rotterdam. In Assen werd in het verleden het rechtersmodel toegepast, in Rotterdam het officiersmodel.
12
Uit het vooronderzoek moet blijken of in de dossiers eveneens aanvullende, meer persoonlijke gegevens zijn terug te vinden zoals aanwezigheid van alcoholproblematiek, gebruik van hulpverlening e.d.
Traffic Test bv
TT98-I5 Pagina 1 2
Om ervoor te zorgen dat de experimentele en de te reconstrueren controlegroep zoveel mogelijk vergelijkbaar zijn, zouden beide groepen op de onderstaande variabelen overeen moeten komen. •
Rijden onder invloed In de eerste plaats moet de controlegroep bestaan uit bestuurders die eveneens zijn "gepakt" voor rijden onder invloed en voldoen aan de criteria die door de Divisie Vorderingen van het CBR zijn gesteld aan het uitbrengen van een EMA-besluit. Dit betekent dat eenmalig sprake moet zijn van een BAC tussen 1,3 en 2,1 promille of van recidive tussen 0,8 en 1,3 promille.
•
Demografische kenmerken Controlegroep en experimentele groep moeten vergelijkbaar zijn op demografische kenmerken als: leeftijd, geslacht, opleiding en burgerlijke staat.
•
Voorgesch/eden/s met betrekking tot rijden onder invloed Als het gaat om de voorgeschiedenis met betrekking tot rijden onder invloed moet deze vergelijkbaar zijn. Uit onderzoek is bekend dat personen die in het verleden zijn "betrapt" op rijden onder invloed een grotere kans hebben om te recidiveren. Daarbij is ook de hoogte van het geconstateerde promillage van belang. In het algemeen geldt dat hoe hoger het BAG is, hoe hoger de kans op recidive is. Ook de recidive-geneigdheid is van belang.
•
Drankproblematiek Een andere belangrijke factor die bepalend is voor de mate waarin rijders onder invloed opnieuw onder invloed zullen gaan rijden, is de mate waarin sprake is van alcoholproblematiek c.q. alcoholverslaving.
•
Expositie Als laatste invloedsfactor wordt hier genoemd de expositie. Hiermee wordt bedoeld de mate waarin men aan het verkeer deelneemt. Voor de hand ligt om dit uit te drukken in het aantal kilometers dat men jaarlijks aflegt.
Het vooronderzoek moet leren in hoeverre in de dossiers over deze variabelen voldoende gegevens zijn terug te vinden.
In schema gezet ziet het onderzoeksdesign er dan als volgt uit:
Experimentele groep Controlegroep
voormeting
"behandeling/
nameting 1
nameting 2
ja
conditie" EMA
ja
ja
nee
geen
dossieronderzoek
dossieronderzoek
Traffic Test bv
TT98-15
Pagina 13
3.2
Evaluatie van gedragseffecten
Om de onderzoeksvragen 1, 2 en 3 van de gedragseffecten te beantwoorden wordt voorgesteld een longitudinaal (of diachronisch) onderzoek uit te voeren, waarbij met behulp van enquêtes en diepte-interviews de veranderingsprocessen bij de ex-EMA-cursisten in kaart gebracht worden. Door gedurende een langere periode op gezette tijden te "meten" zullen ex-deelnemers (en hun directe omgeving) worden gevolgd. Voor de beantwoording van de vragen 4, 5 en 6 van de gedragseffecten zal gebruik gemaakt worden (eveneens longitudinaal) onderzoek naar de recidive van rijden onder invloed. Beide onderzoeksmethoden worden hierna nader uitgewerkt.
3.2.1
Longitudinaal onderzoek naar effecten op vaardigheid, motivatie en pakkans/ernst van overtreding Bij dit onderzoeksdeel staan de eerste drie vragen met betrekking tot de gedragseffecten centraal, te weten: 1. In hoeverre beklijven bij ex-deelnemers aan de EMA-cursus de cognitieve, sociaal-affectieve en praktische vaardigheden en hoe ontwikkelen deze vaardigheden zich in de loop van de tijd? 2. In hoeverre zijn ex-deelnemers aan de EMA-cursus gemotiveerd om voortaan alcohol en verkeersdeelname van elkaar te scheiden en hoe ontwikkelt zich deze motivatie in de loop der tijd? 3. Hoe hoog schatten ex-deelnemers aan de EMA-cursus de kans in om nogmaals "gepakt" te worden voor rijden onder invloed en hoe hoog schatten zij de ernst daarvan in?
Variabelen die in de bovengenoemde vragen onderscheiden kunnen worden zijn deelname aan de EMA-cursus als de onafhankelijke variabele en de vaardigheden (vraag 1), motivatie (vraag 2) en pakkans/ernst van overtreding (vraag 3) als de afhankelijke variabelen. Voorgesteld wordt de afhankelijke variabelen bij de EMAcursisten op in ieder geval drie tijdstippen te meten (zie ook het schema in paragraaf 3.1). Het onderzoek naar de effecten van de EMA-cursus vindt derhalve plaats volgens een design met voor-, na- en follow-up meting bij een representatieve steekproef van EMA-cursisten. Een vergelijking met een controlegroep op dezelfde meetmomenten is niet mogelijk. Wel zal worden nagegaan in hoeverre voor de controlegroep een checklist kan worden samengesteld met behulp waarvan de meer
persoonsgebonden gegevens uit de dossiers systematisch in kaart kunnen worden gebracht. Een en ander is uiteraard afhankelijk van de beschikbaarheid van deze gegevens in de diverse dossiers (zie ook voetnoot 8). Waar mogelijk zal tevens een vergelijking worden gemaakt met resultaten van eerder verricht onderzoek. Voormeting De eerste (baseline-) meting vindt bij de experimentele groep één tot twee weken voor aanvang van de EMA-cursus plaats.
Traffic Test bv
TT98-15
Pagina 14
Nameting 7 De eerste nameting (korte termijn meting) vindt bij de experimentele groep plaats nadat de EMA-cursus, inclusief het eindgesprek, is afgerond. Voorgesteld wordt te
meten na circa één maand. De cursisten hebben dan het geleerde enige tijd in de praktijk kunnen brengen. Dit betekent dat tussen de eerste en de tweede meting bij de experimentele groep een periode van twee tot drie maanden ligt. Nameting 2 De tweede nameting (follow-up) heeft bij de experimentele groep plaats ongeveer één jaar na de eerste nameting.
Onderzoeksinstrumentarium Om op elk van de drie meetmomenten de effecten te kunnen meten op de vaardigheden, motivatie en pakkans/ernst gevolgen van rijden onder invloed, dienen vragenlijsten c.q. interviewprotocollen te worden ontwikkeld die bij de experimentele groep moeten worden afgenomen. In eerste instantie wordt voorgesteld de gegevensverzameling zoveel mogelijk met behulp van persoonlijke gesprekken te doen. Op deze wijze kan meer diepgaande informatie worden verzameld dan wanneer gebruik gemaakt wordt van schriftelijke enquêtes. Ook kan de persoonlijke benadering ervoor zorgen dat er minder sprake is van uitval. De respons op een persoonlijke benadering is in het algemeen groter dan op een meer afstandelijke schriftelijke benadering. Als persoonlijke gesprekken met voldoende grote groepen EM A-deel nemers vanwege de hoge onderzoekskosten niet mogelijk zijn, stellen wij voor enerzijds voldoende grote groepen op de drie meetmomenten schriftelijk te ondervragen, en anderzijds bij een selectie met behulp van persoonlijke gesprekken een verdieping in de verzamelde gegevens aan te brengen. Verder wordt voorgesteld van de EM A-deel nemers die bij het onderzoek worden betrokken tevens de gegevens uit de EMA-evaluatieformulieren "mee te nemen". Tevens wordt voorgesteld aan de cursusleiders te vragen een beoordeling/inschatting van de cursisten te geven. Dit kan met behulp van een korte schriftelijke vragenlijst13.
Diepte-interviews en schriftelijke vragenlijsten In de interviews/schriftelijke vragenlijsten worden naast vragen over demografische kenmerken, voorgeschiedenis met betrekking tot rijden onder invloed, drankproblematiek en expositie vragen opgenomen over cognitieve, sociaal-affectieve en praktische vaardigheden, motivatie en gepercipieerde pakkans/ernst van de overtreding. Daarnaast zou overwogen kunnen worden om in de interviews/vragenlijsten (met name bij de nametingen) een vorm van tijdbestedingsonderzoek in te bouwen. De respondenten zou gevraagd kunnen worden een 'dagboekje' bij te houden waarin activiteiten en verplaatsingen worden beschreven. Op deze wijze kan achteraf achterhaald worden of de exdeelnemer zich in ' moeilijke' situaties heeft bevonden en kan gevraagd worden hoe deze situaties eventueel opgelost zijn (of niet). Het spreekt voor zich dat een goede voorbereiding van de interviews van essentieel belang is vanwege de gevoeligheid van de materie. Dit betekent dat uitsluitend goed geïnstrueerde en ervaren interviewers ingezet kunnen worden. Dat geldt overigens eveneens voor het hierna te bespreken partnerinterview. Vanwege de uniforme beoordeling door cursusleiders zou aan de hand van een checklist (richtlijnen) beoordeeld moeten worden.
Tratfic Test bv
TT98-15
Pagina 15
Partnerinterview Om de betrouwbaarheid van de gegeven antwoorden na te gaan wordt voorgesteld om van zoveel mogelijk betrokkenen ook de partners te benaderen voor een interview (uitsluitend bij de follow-up nameting te koppelen aan de diepte-interviews). Met partners worden bedoeld de directe sociale omgeving (levenspartners, huisgenoten, ouders en vrienden, maar eventueel ook buren) van de respondenten. Criterium is dat zij betrokkene in die mate kennen dat zij een uitspraak kunnen doen over het rij- en drinkgedrag. Door middel van gesprekken kan langs deze weg aanvullende informatie over het gedrag van de bij het
onderzoek betrokken bestuurders worden verkregen. De ervaring leert dat het vooraf aankondigen van het partnerinterview
afschrikkend kan werken en daarmee de respons nadelig kan beïnvloeden. Daarom wordt voorgesteld de partners pas bij de nameting zelf voor een gesprek te benaderen. Deze procedure betekent dat eventuele partners in een aantal gevallen niet aanwezig zullen zijn. Eventueel kan wel getracht worden aanvullende afspraken te maken wanneer partners niet aanwezig zijn. In het algemeen blijkt de bereidheid om aan een partnerinterview mee te werken groot te zijn (zie opnieuw Bovens, 1991). Uiteraard moet vooraf toestemming gevraagd worden aan de EMA-deelnemers om zijn of haar partner te interviewen.
Bevraging cursusleiders De cursusleiders hebben na de cursus, met name na het voeren van het eindgesprek, in het algemeen een duidelijk oordeel over de cursisten. Voorgesteld wordt om de cursusleiders een kort vragenlijstje te laten invullen, waarin zij onder andere een inschatting moeten geven van de verwachte cursuseffecten bij individuele cursisten waaronder een voorspelling met betrekking tot de recidive van rijden onder invloed.
Traffic Test bv
TT98-15
Pagina 16
3.2.2
Recidive-onderzoek Bij dit onderzoeksdeel staan de vragen 4 tot en met 6 van de gedragseffecten centraal, te weten: 4. Hoe groot is de kans op een herhaling van een alcoholverkeersdelict na het volgen van de EMA-cursus? 5. In hoeverre vindt er bij ex-deelnemers aan de EMA-cursus een daling van de frequentie van het rijden onder invloed plaats? 6. In hoeverre is een eventueel geconstateerd curatief effect (in termen van reductie in recidive) toe te schrijven aan de EMA-cursus? Een belangrijk toetsingscriterium voor het succes van de EMA-aanpak betreft de mate waarin cursisten vergeleken met niet-cursisten recidiveren als het gaat om rijden onder invloed14. Er zijn grofweg drie manieren om inzicht te krijgen in de recidive van rijden onder invloed: door middel van het raadplegen van bestanden met geregistreerde verkeersmisdrijven (in het bijzonder rijden onder invloed), door middel van zelfrapportage en door middel van bevraging van de directe sociale omgeving. Als men succes van de EMA-aanpak wil afmeten aan de mate waarin cursisten vergeleken met niet cursisten recidiveren dient gedifferentieerd te worden naar: • aantal keren dat men recidiveert (de frequentie); • periode waarbinnen men recidiveert (de lengte tussen de recidiveperiode(n)); • hoogte van het geconstateerde alcoholpromillage. Bovendien kunnen uitspraken over het succes van de EMA-cursus alleen gedaan worden tegen de achtergrond van meer algemene ontwikkelingen ten aanzien van rij- en drinkgewoonten die zich in de maatschappij afspelen. Om die maatschappelijke ontwikkelingen in kaart te brengen zullen gegevens van de rijen drinkgewoonten onderzoeken van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) gebruikt worden. Tevens zullen gegevens uit het Periodiek Regionaal Onderzoek Verkeersveiligheid worden geraadpleegd (zie ook verderop in paragraaf 3.3.1). Verder kan het effect van de EMA worden verstoord of tegengewerkt door andere ontwikkelingen of ingrepen. Denk bijvoorbeeld aan de straffen die door de rechter opgelegd worden, landelijke campagnes op gebied van alcohol (en verkeer) en
geïntensiveerd politietoezicht. Het is daarom belangrijk deze en soortgelijke autonome ontwikkelingen in kaart te brengen en bij de interpretatie van eventuele effecten met deze ontwikkelingen rekening te houden.
Geregistreerde recidive
Aan het gebruik van geregistreerde recidive als meetinstrument voor het bepalen van het effect van de EMA op het gedrag van cursisten is een aantal nadelen en
onvolkomenheden verbonden.
Voorgesteld wordt het onderzoek in eerste instantie te richten op specifieke recidive (de mate waarin bestuurders het rijden onder invloed herhalen). Daarnaast wordt wel voorgesteld tevens te kijken naar de mate waarin men recidiveert als het om andere verkeersovertredingen en -misdrijven gaat (de zogenaamde nietspecifieke of algemene recidive). Wat betreft die laatste soort overtredingen zal naar alle waarschijnlijkheid over de controlegroep weinig of geen informatie beschikbaar zijn. In de justitiële documentatie is weliswaar informatie terug te vinden over gepleegde verkeersm/sdri/ven, maar informatie over gemaakte verkeersovertredingen is niet beschikbaar.
Tr.iffic Test bv
TT98-15 Pagina l 7
Onvolkomenheden in registratie Voor de politie is sprake van "onder invloed van alcohol aan het verkeer deelnemen" als een bloedalcoholgehalte (BAG) van meer dan 0,5 promille (of een ademalcoholgehalte van meer dan 220 microgram/l) wordt geconstateerd. De door de politie geconstateerde misdrijven, dus ook die met betrekking tot rijden onder invloed, worden geregistreerd in het zogenaamde Herkenningssysteem (HKS)' 5 . De politie kan dit systeem raadplegen om na te gaan of er sprake is van recidive. Een politieregio kan alleen het systeem van de eigen regio raadplegen. De regionale systemen zijn echter wel gekoppeld, zodat voor het onderzoek wel een landelijk beeld geschetst kan worden. Over het gebruik van HKS voor onderzoeksdoeleinden dienen te zijner tijd afspraken te worden gemaakt. De gegevens blijven in HKS voor een periode van 5 jaar bewaard. De registratie van het rijden onder invloed (en waarschijnlijk ook andere verkeersmisdrijven) is echter niet compleet. Met name alcoholmisdrijven waarvoor een transactie aangeboden kan worden, worden niet altijd in het systeem ingevoerd16. In sommige politieregio's komt een belangrijk deel van deze misdrijven niet in het HKS terecht (zie Lindeijer, 1997). De situatie lijkt inmiddels wel verbeterd te zijn. Een ander probleem is dat in het HKS soms gewerkt wordt met afgeronde waarden of bepaalde grenswaarden (bijvoorbeeld AAG tussen 570 en 580 microgram/l). Bovendien wordt in het HKS altijd met afgeronde waarden naar beneden gewerkt. Geringe pakkans De pakkans voor rijden onder invloed is erg klein en de werkelijke recidive ligt aanmerkelijk hoger. Een verandering in het opsporingsbeleid zal daarom de geregistreerde recidive sterk beïnvloeden. Pnvacy-aspecten De bestanden van de divisie Vorderingen van het CBR en de HKS bevatten registraties die vallen onder de WPR (Wet persoonsregistraties). Met de Registratiekamer, het orgaan dat toezicht houdt op de naleving van de wetten die het gebruik van persoonsgegevens regelen, is een inventariserend gesprek gevoerd
over de mogelijkheden die de wet biedt om ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek gebruik te maken van deze registraties. Volgens artikel 18 lid 4 en 5 van de Wet politieregisters dient de Minister van Justitie of de Minister van Binnenlandse Zaken toestemming of opdracht te geven voor het verstrekken van gegevens uit politieregisters ten behoeve van
wetenschappelijk onderzoek. In artikel 15 van het Besluit politieregisters wordt dit nader uitgewerkt: er worden voorwaarden gesteld aan de machtiging. Deze eisen
zijn grotendeels weer concrete uitwerkingen van de algemene principes van de
In feite registreert het HKS alle zaken waarvoor de politie een proces verbaal heeft opgemaakt.
Bij BAG-waarden hoger dan 0,5 promille maar lager of gelijk aan 1,3 promille kan de politie een transactie aanbieden, als er tenminste geen sprake is van een ongeval. Door het betalen van de transactie (boete) koopt de verdachte vervolging af.
Traffic Test bv
TT98-I5
Pagina 18
Wet persoonsregistraties. De belangrijkste principes zijn: • Transparantie: Wanneer de zelfgeregistreerde recidive wordt getoetst aan registraties van politie of CBR is openheid naar respondenten die bij het onderzoek worden betrokken essentieel. De respondent moet precies worden verteld welke informatie uit de bestanden van het CBR en/of het HKS zullen worden gebruikt en voor welk doel deze informatie wordt gebruikt. • Subsidiariteit: Het gebruik van HKS-registraties en CBR-registraties moet een noodzakelijke voorwaarde zijn voor het kunnen uitvoeren van het onderzoek. In dit geval moet dus kunnen worden beargumenteerd waarom niet langs andere wegen hetzelfde onderzoeksresultaat kan worden bereikt, bijvoorbeeld door te volstaan met een onderzoek naar zelfgeregistreerde recidive. • Proportionaliteit: Het doel van het onderzoek moet in verhouding staan tot het gebruikte middel. Dit betekent concreet dat duidelijk moet worden beargumenteerd welke kennis met het onderzoek wordt opgedaan, ten behoeve van welke instanties deze kennis wordt vergaard, etcetera. In principe moet het gebruik van de registraties worden aangemeld bij de Registratiekamer. 'Wetenschappelijk onderzoek' kan gelden als uitsluitingsgrond voor deze meldingsplicht. De Wet persoonsregistraties blijft echter materieel wél altijd van toepassing.
Zelfgerapporteerde recidive
In het algemeen geeft Zelfgerapporteerde recidive een meer betrouwbaar beeld van de mate waarin bestuurders die gepakt zijn voor rijden onder invloed daarna opnieuw in dat gedrag vervallen. Door onvolkomenheden in de registratie van misdrijven en de geringe pakkans is de Zelfgerapporteerde recidive van rijden onder invloed blijkens onderzoek zo'n vier tot vijf maal groter dan de geregistreerde (zie onder andere Bovens, 1991). Zoals eerder al is aangegeven kan bij de controlegroep niet over de Zelfgerapporteerde recidive worden beschikt.
Door directe sociale omgeving gerapporteerde recidive Er moet rekening mee gehouden worden dat de Zelfgerapporteerde recidive vertekend kan zijn door "sociaal wenselijke" antwoorden. De directe sociale omgeving van de bij het onderzoek te betrekken rijders onder invloed zal in het algemeen een objectiever beeld van het rijden onder invloed (en tevens het problematisch drankgebruik) kunnen geven. Het interviewen van de directe
sociale omgeving kan derhalve een methode zijn om de eventuele onbetrouwbaarheid van de gegeven antwoorden te controleren. Ook hier geldt dat deze gegevens voor de controlegroep niet beschikbaar zijn.
Voorstel voor het uit te voeren recidive-onderzoek Gezien het bovenstaande wordt voorgesteld om bij de gedragseffectmeting in termen van recidive bij de experimentele groep uit te gaan van de Zelfgerapporteerde recidive. De geregistreerde recidive-cijfers worden gebruikt als aanvullende gegevens met name bedoeld als controle op de Zelfgerapporteerde
Traffic Test bv
TT98-1 5 Pagina 19
gegevens. Een tweede controle zal bestaan uit het afnemen van partnerinterviews'7. Door de drie informatiebronnen (zelfrapportage, registratie en partnerinterviews) te combineren, zou je kunnen concluderen dat er van recidive sprake is wanneer een van de bronnen "positief" is. De vergelijking experimentele versus controlegroep vindt uitsluitend plaats op basis van de geregistreerde gegevens. Onderzoek naar Zelfgerapporteerde recidive Vraagstelling met betrekking tot recidive inzake rijden onder invloed opnemen in
de schriftelijke enquête. Vraagstelling tevens laten terugkeren in de interviews met de bestuurders Onderzoek naar recidive zoals gerapporteerd door directe sociale omgeving Vraagstelling opnemen in de partnerinterviews.
Onderzoek naar geregistreerde recidive Er wordt een link gelegd met de geregistreerde recidive door aanvullend dossieronderzoek te doen. Dit betekent dat een koppeling tot stand gebracht moet worden met bestanden waarin gegevens met betrekking tot rijden onder invloed en andere verkeersdelicten geregistreerd zijn. In de eerste plaats kan een koppeling worden gemaakt met de registratie van de divisie vorderingen van het CBR. In de CBR-registratie worden in ieder geval de
gevallen met een BAG vanaf 0,8 promille opgenomen. De vulling van de CBRregistratie is afhankelijk van de doormelding door de politie. Wanneer eenmalig sprake is van een promillage tussen 0,5 en 0,8 promille komen personen niet in aanmerking voor een EMA. Deze first offenders worden dus niet in de CBRregistratie opgenomen. Voor deze gevallen dient een koppeling met de politieregistratie tot stand te worden gebracht: het eerder besproken Herkenningssysteem (HKS). Het HKS vermeldt echter geen gegevens over opgelegde strafmaten; er is op het moment dus geen directe koppeling met de EMA te leggen.
In het eerder aangehaalde gesprek met de Registratiekamer is ingegaan op de vraag of het juridisch mogelijk is om een dergelijke koppeling aan te brengen. Hieruit kwam naar voren dat de WPR in principe mogelijkheden biedt om registraties van het CBR en HKS aan elkaar te koppelen, mits aan een aantal belangrijke, strikt te hanteren randvoorwaarden is voldaan. In ieder geval zal de koppeling 'in huis', dat wil zeggen: uitsluitend bij de
onderzoekende instantie moeten plaatsvinden. CBR-gegevens over het verloop van de vorderingsprocedure (heeft iemand deelgenomen aan de EMA/ is zijn of haar rijbewijs afgenomen, etcetera) mogen niet in het HKS worden opgenomen en HKS-gegevens over verkeersovertredingen- en misdrijven; anders dan 'rijden onder invloed met een BAG boven de 0,8 promille' dienen niet in de CBRbestanden terecht te komen. Uiteraard mogen hierbij alleen dfe gegevens worden gekoppeld die strikt noodzakelijk zijn voor de beantwoording van de centrale
Het begrip partner wordt hier ruim opgevat: naast echtgenoten of levenspartners worden ook huisgenoten, ouders, goede vrienden en buren bedoeld. Criterium om bij iemand een partnerinterview af te nemen is, dat hij of zij betrouwbare uitspraken over het rij- en drinkgedrag kan doen. In het verleden zijn onder andere door Bovens (1991) partnerinterviews toegepast met bevredigende resultaten.
Traffic Test bv
TT98-15 Pagina 20
onderzoeksvragen. Algemeen gelden hier verder weer de eerder beschreven principes van transparantie, subsidiariteit en proportionaliteit18. Vergelijking met andere onderzoeken Als het om de recidivecijfers gaat zal tevens een vergelijking gemaakt worden met de resultaten van de diverse onderzoeken die in het verleden in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum (WODC) van het Ministerie van Justitie zijn uitgevoerd. Met name worden bedoeld de onderzoeken die zijn uitgevoerd met betrekking tot de AVC.
3.3
Evaluatie van algemeen preventieve effecten De EMA is niet bedoeld als een geïsoleerde maatregel die zich uitsluitend richt op bestuurders die gepakt zijn voor rijden onder invloed (de curatieve of speciaal preventieve aanpak). De cursus maakt deel uit van een totaalbenadering en het systeem waarvan de EMA deel uitmaakt beoogt in belangrijke mate tevens een algemeen preventieve aanpak c.q. effect. De onderzoeksvragen met betrekking tot de algemeen preventieve effecten kunnen grotendeels met behulp van een publieksonderzoek (enquête) worden beantwoord. Daarnaast wordt aanvullend informatie verzameld met behulp van partnerinterviews en wordt voorgesteld een macro-analyse te doen met betrekking tot een aantal gegevensbestanden. De drie onderzoeksmethoden worden hierna meer in detail beschreven.
3.3.1
Publieksonderzoek en bevraging van EMA-deelnemers Om een indruk te krijgen van de algemeen preventieve effecten van de EMA zou een publieksenquête verricht moeten worden. De onderzoeksvragen 2 tot en met 8 met betrekking tot het algemeen preventieve effect kunnen dan aan de orde worden gesteld, namelijk: 2. In welke mate zijn het bestaan en de consequenties van de vorderingsprocedure bekend bij het publiek? 3. In hoeverre speelt het weet hebben van het bestaan van een EMA een rol in de inschatting van de kans om "gepakt" te worden voor rijden onder invloed en in de inschatting van ernst van de gevolgen daarvan? 4. In hoeverre zijn mensen die weet hebben van de EMA (extra) gemotiveerd om rijden en drinken van elkaar te scheiden en welke factoren spelen een rol in deze motivatie? 5. In welke mate beïnvloedt de manier waarop men van de EMA kennis neemt (via voorlichting of via een kennis of familie) de motivatie om alcohol en verkeersdeelname van elkaar te scheiden? 6. Hoe groot is de kans op een alcoholverkeersdelict bij bestuurders die weet hebben van de EMA? 7. In hoeverre is er bij bestuurders die weet hebben van de EMA sprake van een lagere frequentie van het rijden onder invloed? 8. Welke inschatting kan gemaakt worden van de omvang van het algemeen preventieve effect van de EMA?
Onderzocht moet worden of rechtstreekse softwarematige koppeling van bestanden haalbaar en noodzakelijk is. Mogelijk kan worden volstaan met het leggen van verbanden op basis van rapportages uit de verschillende systemen.
Traffic Test bv
TT98-15 Pagina 21
Omdat het geen expliciet beleid is om de vorderingsprocedure en de EMA uitgebreid onder de aandacht van het grote publiek te brengen, wordt voorgesteld niet een speciaal publieksonderzoek "op te tuigen". Zo mogelijk zou een aantal vragen mee kunnen lopen in bestaand publieksonderzoek over verkeer en vervoer en verkeersveiligheid. In dit verband is het wellicht mogelijk aan te sluiten bij het Periodiek Regionaal Onderzoek Verkeersveiligheid (PROV). Het PROV betreft een publieksenquête onder een gelijkelijk over alle provincies verdeelde steekproef van circa 9.000 in Nederland woonachtige personen van 15 jaar en ouder. Het PROV is opgezet en bedoeld als instrument voor algemene monitoring van het regionale en nationale verkeersveiligheidsbeleid. Onderdeel van de PROVenquête zijn vragen over verkeersgedrag, waaronder vragen over de frequentie van rijden onder invloed en de achtergronden van dat gedrag (zie onder andere Vissers e.a., 1996). In het PROV wordt derhalve standaard al een groot aantal relevante vragen gesteld. Verder voorziet het PROV in de mogelijkheid om op een inlegvel aanvullende vragen te stellen. Door meeliften met het PROV kunnen de kosten van de publieksenquête sterk beperkt worden. Als het gaat om het in kaart brengen van de algemeen preventieve effecten kan deels ook informatie ontleend worden aan reeds lopende onderzoeken, zoals het rij- en drinkgewoontenonderzoek dat periodiek door de SWOV wordt uitgevoerd. Tevens wordt voorgesteld de vragen met betrekking tot de algemeen preventieve effecten van de EMA mee te nemen in de vraagstelling aan de EMA-deelnemers.
3.3.2
Partnerinterviews De partnerinterviews zijn met name bedoeld als correctie c.q. aanvulling op de verkregen recidivecijfers, maar om een indruk te krijgen van de uitstraling van de EMA kan deels ook worden aangesloten bij deze interviews (zie ook paragraaf 3.2.1). Met behulp daarvan kan worden nagegaan hoeveel mensen uit de directe sociale omgeving weten van de deelname aan de EMA, wat zij van de inhoud van de cursus weten en wat hun mening daarover is, wat is hun houding tegenover rijden onder invloed en in hoeverre de EMA daar invloed op heeft (gehad). Daarmee kan een antwoord worden verkregen op de eerste onderzoeksvraag met betrekking tot het algemeen preventieve effect, te weten: • In hoeverre zijn het bestaan en de consequenties van de vorderingsprocedure en de EMA bekend in de directe sociale omgeving van de EMA-cursist?
3.3.3
Macro-analyse In 1997 is een procesevaluatie naar de EMA uitgevoerd. Het verdient aanbeveling dit op gezette tijden te herhalen om zodoende het proces te kunnen bijsturen. Daarvoor is het belangrijk dat met enige regelmaat, in ieder geval jaarlijks, en over een langere periode (bijvoorbeeld drie jaar) de EMA-procedure in kaart te wordt gebracht. Dat betekent dat onder meer beschreven moet worden: • hoeveel EMA-meldingen door de Divisie Vorderingen van de politie worden ontvangen en in hoeverre er verschillen bestaan tussen politieregio's; • hoeveel EMA-besluiten door de Divisie Vorderingen worden genomen; • hoeveel bestuurders zich aanmelden bij de CAD's; • hoeveel bestuurders deelnemen aan de EMA; • hoeveel aangemelde bestuurders afvallen (voor, tijdens en na de cursus); • hoeveel bestuurders aan alle cursusverplichtingen voldoen;
Traffic Test bv
TT98-15
Pagina 22
• •
•
wat de gemiddelde doorlooptijd is tussen EMA-besluit, aanmelding en afloopbericht; hoeveel bestuurders niet ingaan op het EMA-besluit en hun rijbewijs verliezen; enz.
Bovengenoemde gegevens kunnen worden geput uit het registratiesysteem van de Divisie Vorderingen van het CBR. Tevens kan gebruik gemaakt worden van gegevens uit de zogenaamde "Cursus Support Module" die in gebruik is bij de Consultatiebureaus voor Alcohol en Drugs (CAD's). Het gaat om een administratief ondersteunend softwarepakket, waarin onder andere aanmeldingen, uitnodigingen, aanwezigheid en uitval (inclusief reden van uitval) worden geregistreerd. Tevens is een koppeling mogelijk met het hulpverleningsbestand van de CAD's. Op die manier kan bijvoorbeeld worden nagegaan in hoeverre deelname aan de EMA aanleiding is voor hulpverlening. Invoering van de EMA en de daaraan gekoppelde vorderingsprocedure kunnen allerlei neveneffecten hebben. Denk aan het eerder in paragraaf 3.1 gesignaleerde mogelijke effect van een toename van het delict "rijden zonder rijbewijs". Het is ook belangrijk deze neveneffecten in kaart te brengen. Dat kan door secundaire analyse van gegevensbestanden. Te denken valt aan secundaire analyse van gegevens uit het Rapsody-systeem, het beleidsinformatiesysteem van het Openbaar Ministerie. Ook deze secundaire analyse dient bij voorkeur met een jaarlijkse frequentie te worden uitgevoerd en eveneens gedurende een langere periode (bijvoorbeeld eveneens drie jaar). De eerder beschreven privacy-aspecten aan het gebruik van persoonsregistraties spelen bij de macro-analyse overigens een minder belangrijke rol dan wanneer de registraties (bijvoorbeeld) worden gebruikt ter toetsing van de Zelfgerapporteerde recidive. De gegevens ten behoeve van de macro-analyse kunnen namelijk volledig anoniem worden verzameld en verwerkt. Bij elke cursusgroep worden met behulp van de EMA-evaluatieformulieren allerlei gegevens verzameld. In het kader van het lopende vooronderzoek en het hier beschreven vervolgonderzoek wordt van de informatie uit die formulieren gebruik gemaakt. Ook na het afsluiten van beide onderzoeken, zou nuttig van de informatie uit de evaluatieformulieren gebruik gemaakt kunnen worden. De informatie zou onder andere gebruikt kunnen worden om bepaalde zaken te monitoren: daarbij valt te denken aan de kwaliteit van de cursus en de cursusleiders, de inhoud en de opbouw van de cursus e.d. Jaarlijks zou op basis van een representatieve steekproef uit deze evaluatie een stand van zaken opgemaakt kunnen worden. In het kader van het vervolgonderzoek zouden aanbevelingen gedaan kunnen worden voor de opzet van een dergelijk monitoringsysteem.
Traffic Test bv
TT98-15 Pagina 23
3.4
Onderzoeksschema: onderzoeksgroepen, meetmomenten en onderzoeksinstrumenten In deze paragraaf wordt een samenvattend overzicht gegeven van hetgeen hiervoor met betrekking tot het longitudinale onderzoek is besproken. Er wordt een samenvattend onderzoeksschema gepresenteerd waarin voor de diverse onderzoeksgroepen is aangegeven op welke momenten welke onderzoeksinstrumenten worden ingezet. De volgende onderzoeksgroepen worden onderscheiden: • Experimentele groep: "gevorderde" bestuurders die de EMA gevolgd hebben. • Controlegroep: niet-deelnemers AVC uit periode 1995/1996. Er wordt bij de experimentele groep op drie momenten gemeten: • Voormeting: direct voorafgaande aan de cursusdeelname. • Nameting 1: korte termijn meting circa één mand na het volgen van de EMA. • Nameting 2: follow-up onderzoek ongeveer één jaar na de eerste nameting. Bij de controlegroep wordt retrospectief onderzoek verricht en worden over een vergelijkbare periode gegevens verzameld die bij de experimentele groep bij nameting 1 en nameting 2 worden gemeten. Dat gebeurt met behulp van dossieronderzoek. De volgende meetinstrumenten worden toegepast: • l: diepte-interview met EMA-cursisten • V: schriftelijke vragenlijst19 • E: evaluatieformulier EMA-cursus • B: beoordeling door EMA-cursusleider • P: partnerinterview • D: dossieronderzoek, onderzoek naar geregistreerde recidive door koppeling met gegevensbestanden en bij controlegroep tevens onderzoek naar persoonsgebonden gegevens
voormeting Experimentele groep
V + 1
Controlegroep
geen
"behandeling/ conditie" EMA-cursus E + B geen
nameting 1
nameting 2
V + l
V + l + P+ D
D
D
Zoals beschreven in paragraaf 3.2.1 wordt voorgesteld de gegevensverzameling zoveel mogelijk met behulp van persoonlijke gesprekken te doen. De schriftelijke vragenlijsten zijn hier als (gedeeltelijk) alternatief voor de
diepte-interviews meegenomen.
Traffir Test bv
TT98-15 Pagina 24
4.
Praktische invulling van het vervolgonderzoek In dit afsluitende hoofdstuk wordt nog kort stilgestaan bij een aantal zaken die te maken hebben met de praktische invulling van het vervolgonderzoek. Daarbij komen de volgende drie punten aan de orde: • de steekproefgrootte; • het tijdpad; • de uitvoeringskosten.
4.1
Steekproef grootte Om betrouwbare uitspraken te kunnen doen over gevonden verschillen tussen experimentele en controlegroep, dient het aantal respondenten in die groepen voldoende groot te zijn. Als we spreken over de proporties geregistreerde recidive in beide groepen, kunnen we op basis van gegevens uit eerder verricht onderzoek aannemen dat het recidivepercentage in de controlegroep (zonder cursus), gemeten over een periode van drie jaar, circa 15 a 20% zal bedragen. Als we ervan uitgaan dat een halvering van het recidivepercentage bij de experimentele groep het criterium voor succes van de EMA is, zou in het onderzoek het verschil tussen 15 a 20% recidive in de controlegroep en 7,5 a 10% in de experimentele groep statistisch significant aangetoond moeten kunnen worden. Om een dergelijk verschil statistisch significant te kunnen aantonen (uitgaande van een p-waarde van 0,05) zijn in elke groep circa 100 respondenten nodig. Rekening houdend met uitval bij de lange termijn nameting, verdient het aanbeveling bij de eerste meting wat meer respondenten in de experimentele groep op te nemen. Het aantal van 100 EMA-deelnemers is voldoende om een betrouwbaar beeld te schetsen van de meningen, ervaringen en cursuseffecten. Voorwaarde is wel dat de deelnemers verspreid zijn over de diverse cursuslocaties in het land en dat zij als het ware een random steekproef vormen van de totale EMA-populatie.
4.2
Tijdpad Zoals in het plan van aanpak beschreven is, is voor een betrouwbaar beeld van de recidive een voldoende lange onderzoeksperiode noodzakelijk. Hier is uitgegaan van een periode van drie jaar. Op basis van dat uitgangspunt kan voor de uitvoering van het vervolgonderzoek de volgende globale tijdplanning worden
gemaakt:
Activiteit
Periode
Vooronderzoek AVC-controlegroep
september t/m december 1998
Hoofdonderzoek deel I:
- voorbereiding en opzet
januari t/m maart 1999
-voormeting - korte termijn meting
april/mei 1999 mei/juni 1999
- tussenrapportage deel l
augustus t/m oktober 1999
rraffic' Test bv
TT98-15 Pagina 25
4.3
Hoofdonderzoek deel II: - lange termijn meting 1 - tussenrapportage deel II
april t/m juni 2000 augustus t/m oktober 2000
Hoofdonderzoek deel III: - lange termijn meting 2 - tussenrapportage deel III
april t/m juni 2001 augustus t/m oktober 2001
Hoofdonderzoek deel IV: - lange termijn meting 3 - afsluitende overall eindrapportage
april t/m juni 2002 augustus t/m november 2002
Uitvoeringskosten Uitgaande van het in paragraaf 3.4 beschreven onderzoeksschema en een steekproefgrootte van circa 100 EMA cursisten, worden hier per onderzoeksjaar indicaties van de uitvoeringskosten gegeven.
Onderdeel Vooronderzoek 1998 Hoofdonderzoek 1999 Hoofdonderzoek 2000 Hoofdonderzoek 2001 Hoofdonderzoek 2002
Totaal
Uitvoeringskosten 50.000,200.000,100.000,50.000,100.000,f 500.000,-
Traffic Test bv
TT98-I5 Pagina 26
Referenties Begeleidingscommissie AVC. (1992) Eindrapport van de Begeleidingscommissie Alcohol Verkeer Cursussen. Den Haag, Ministerie van Justitie. Boon-Heckl, U. (1987) Driver Improvement. Nascholingscursussen voor probleemchauffeurs. Rapportnummer TT87-4. Veenendaal, Traffic Test. Bovens, R.H.L.M. (1986) De Alcohol Verkeer Projecten: voorlichtings- en behandelingsprogramma's voor rijders onder invloed, justitiële Verkenningen, Jaargang 12, Nummer 6, blz. 691-720.
Bovens, R.H.L.M. (1991) Rijders onder invloed beïnvloed. Onderzoek naar het effect van cursussen alcohol en verkeer. Groningen, Wolters-Noordhoff BV. Campbell, D.T. en Stanley, J.C. (1963) Experimental and quasi-experimental designs for research. Chicago, Rand McNally. Dalen, W. van, Koeten, F., Peletier, R. en Vissers, J.A.M.M. (1996) Rijden onder invloed. Informatie over rijden onder invloed. Assen, CAD Drenthe. Kayser, R.E. (1990) Rijden onder invloed: effectiviteit van een voorlichtingsprogramma. Kampen, Mondiss. Leuw, E. en Brouwer, M. (1994) Eindrapport AVC Proloog. Den Haag, WODC. Lindeijer, J.E. (1997) Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer: procesevaluatie. Rapportnummer R-97-22. Leidschendam, SWOV
Nagele, R.C. (1997) Educatieve Maatregel Beginnende Bestuurders. Verkenning juridische aspecten en regionale initiatieven. Rapportnummer TT97-36. Veenendaal, Traffic Test. Nagele, R.C. en Vissers, J.A.M.M. (1994) Educatieve Maatregel Alcoholverkeersdelicten. Blauwdruk. Rapportnummer TT94-16. Veenendaal, Traffic Test. Nagele, R.C. en Vissers, J.A.M.M. (1995a) Educatieve Maatregel Alcoholverkeersdelicten. Handleiding voor cursusleiders. Rapportnummer TT95-1. Veenendaal, Traffic Test. Nagele, R.C. en Vissers, J.A.M.M. (1995b) Educatieve Maatregel Alcoholverkeersdelicten. Cursuswerkboek voor deelnemers. Rapportnummer TT95-2.
Veenendaal, Traffic Test. Nagele, R.C. en Vissers, J.A.M.M. (1995e) Educatieve Maatregel Alcoholverkeersdelicten. Achtergrondnota. Rapportnummer TT95-13. Veenendaal, Traffic Test. Nagele, R.C. en Vissers, J.A.M.M. (1996) Educatieve Maatregel jonge Automobilisten. Haalbaarheid van een pilot in de provincie Gelderland. Rapportnummer TT96-40. Veenendaal, Traffic Test.
Traffic Test bv
TT98-I5 Pagina 27
NeVIV, Nederlandse Vereniging van Instellingen voor Verslavingszorg (1994) Standaard Alcohol Verkeer Cursus. Utrecht, NeVIV (Werkgroep Methodiek Ontwikkeling Leerstraffen CAD's). Vissers, j.A.M.M. (1990). Aanvullende componenten voor de basisrijopleiding. Een praktijkbeproeving. Deel II: product-evaluatie. Rapportnummer TT90-24. Veenendaal: Traffic Test. Vissers, J.A.M.M. (1994) Selection of Driver Improvement course-trainers: previous education and required skills. In: Siegrist, S. (1994) 5.International Workshop Driver Improvement (Dl) in Locarno, 1993. Bern, Schweizerische Beratungsstelle für Unfallverhütung. Vissers, J.A.M.M., Zeilstra, M.l. en Nagele, R.C. (1996) Periodiek Regionaal Onderzoek Verkeersveiligheid (PROV) 1995. RapportnummerTT96-12. Veenendaal, Traffic Test. Vissers, J.A.M.M. en Nagele, R.C. (1997a) Educatieve Maatregel Beginnende Bestuurders. Blauwdruk. Rapportnummer TT97-4. Veenendaal, Traffic Test. Vissers, J.A.M.M. (1997) Educational Measure Alcohol and traffic (EMA): a new way in attacking the problem of alcohol intoxicated drivers in the Netherlands. Paper voor: 6.International Workshop Driver Improvement (DI97) in Berlijn, oktober 1997.
Vissers, J.A.M.M. en van 't Hoff, J.P. (1998) Effecten van de EMA. Een evaluatieonderzoek naar de leereffecten van de Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer. Rapportnummer TT98-26. Veenendaal, Traffic Test. Vos, M.A. en Vissers, J.A.M.M. (1989). Aanvullende componenten voorde basisrijopleiding. Een praktijkbeproeving. Deel l: Procesevaluatie. Rapportnummer TT89-47. Veenendaal, Traffic Test. Werf, C. van der (1986) Recidive 1977. Recidivecijfers van in 1977 wegens misdrijf veroordeelden en niet-vervolgden.Den Haag, Staatsuitgeverij, Ministerie van Justitie. Wijnolst, D.M. (1996) Evaluatie proefcursus Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer. Rapportnummer R-96-12. Leidschendam, SWOV.