Educatie in zoeken en beoordelen van informatie Belangrijk of onnodig?
Naam: Janine van Dijk Studentnummer: 0118923 Adres:
[email protected]
Begeleider: J.S. Mackenzie Owen Leerstoelgroep: Archief- en Informatiewetenschap Master Scriptie Documentaire Informatiewetenschap
Inhoudsopgave
1. Inleiding
p. 3
2. Informatievaardigheden
p. 4
3. Zoekgedrag en Mediawijsheid 3.1. Algemeen 3.2. Mediawijsheid 3.2.1 Educatie in zoeken 3.2.2 Lesmethodes
p. 6 p. 6 p. 9 p. 11 p. 11
4. Hypothesen
p. 13
5. Aanpak van het onderzoek 5.1 Methode 5.2 Doelgroep 5.3 Vragenlijst
p. 14 p. 14 p. 14 p. 15
6. Resultaten Eigen Onderzoek
p. 22
7. Toetsing Hypothesen
p. 25
8. Samenvatting en conclusies
p. 26
9. Literatuurlijst
p. 29
10. Bijlagen
p. 30
2
1. Inleiding Truth: Can you handle it?1
Uit onderzoek is gebleken dat we te maken hebben met een Google generatie. Niet alleen volwassenen gebruiken Google veelvuldig, maar ook scholieren lijken Google als enige bron van informatie te gebruiken. Scholieren zijn redelijk bedreven in het vinden van informatie, maar hebben grote moeite met het beoordelen van de bronnen. De vraag is of en zo ja op welke wijze dit te verbeteren is. Het belang van zoekgedrag van scholieren is, door de verschuiving van lesmethoden van kennisverwerving naar leren hoe kennis op te zoeken, steeds meer van belang. Waardoor onderzoekers en de overheid zich steeds meer over dit probleem heen buigt2. Toch wordt er op scholen nog nauwelijks aandacht besteed aan het zoekgedrag. Leraren zijn bovendien vaak nog minder thuis op het Internet dan hun leerlingen.
Een nieuw begrip in het onderwijs is het begrip mediawijsheid.
“Mediawijsheid staat voor het geheel van kennis, vaardigheden en mentaliteit waarmee burgers zich bewust, kritisch en actief kunnen bewegen in een complexe, veranderlijke en fundamenteel gemedialiseerde wereld “3
Mediawijsheid is dus de manier waarop omgegaan wordt met oude en nieuwe media. In een tijd, waarin we dagelijks met media te maken hebben, is het dus belangrijk dat iedereen hiermee kan omgaan. Er zijn verschillende vaardigheden nodig om mediawijs te worden. Er zijn vaardigheden nodig om met de media om te gaan; de ict vaardigheden. De informatie die media geeft moet verwerkt worden; de informatievaardigheden. Daarnaast moet er veilig met het media worden omgegaan. Er wordt steeds meer gedaan om de mediawijsheid van scholieren te verbeteren, bijvoorbeeld door middel van projecten en trainingen. Deze projecten en trainingen worden ontwikkeld door bibliotheken, overheid en uitgeverijen. Scholen lijken hierop echter nog niet in te spelen. De projecten en trainingen die zijn ontwikkeld door uitgevers en bibliotheken worden nog maar bij een beperkt deel van de middelbare scholen gebruikt. Hierbij is het onduidelijk of deze trainingen wel werken, aangezien uit diverse andere onderzoeken blijkt dat scholieren vaak te ongeduldig zijn om te controleren of informatie en de bronnen ervan betrouwbaar zijn. Ik zal onderzoeken of educatie van
1
Hesse, M., Truth: Can you handle it? Better Yet: Do you know when you see it? Washingtonpost, 27 april 2008 http://www.washingtonpost.com/wp-dyn/content/article/2008/04/25/AR2008042500922.html 2 Kuiper, E., Volman, M., & Terwel, J., Internet als informatiebron in het onderwijs: een verkenning van de literatuur. Pedagogische studieen, 81(6), 423-443 3 Defenitie van de Raad van Cultuur http://www.cultuur.nl 3
invloed is op de informatievaardigheden van scholieren aan de hand van de volgende onderzoeksvraag: In hoeverre is het mogelijk om de informatievaardigheden van scholieren op een dusdanige wijze te ontwikkelen, dat hun zoekgedrag wordt verbeterd en zij beter in staat zijn bronnen te beoordelen op hun betrouwbaarheid? Om deze vraag te kunnen beantwoorden worden in hoofdstuk 2 aan de hand van diverse onderzoeken de informatievaardigheden van scholieren besproken. In hoofdstuk 3 komen de onderwerpen zoekgedrag en mediawijsheid aan bod. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 een aantal hypothesen opgesteld. In hoofdstuk 5 volgt een beschrijving van de aanpak van het gedane eigen onderzoek. In hoofdstuk 6 worden de resultaten van dit onderzoek besproken. In hoofdstuk 7 worden de hypothesen getoetst aan de resultaten van het onderzoek. In hoofdstuk 8 volgen de conclusies van de resultaten. En ten slotte volgen in hoofdstuk 9 een samenvatting en de conclusies.
2. Informatievaardigheden
We leven in een samenleving waarin informatie voor het oprapen ligt en het Internet inmiddels voor iedereen toegankelijk is. De keerzijde is dat het steeds moeilijker wordt om in de overload aan informatie, de juiste en betrouwbare informatie te vinden. Om niet te verdwalen in deze wirwar van informatie, is het belangrijk om kennis en vaardigheden te ontwikkelen om de informatiebehoefte op de juiste wijze te bevredigen4. Deze kennis en vaardigheden wordt ook wel informatievaardigheden genoemd, een steeds belangrijker wordend begrip in onze informatiesamenleving. Informatievaardigheden zijn vaardigheden die niet alleen een rol spelen in het onderwijs, maar ook in andere aspecten van het leven. Daarom is het belangrijk om deze vaardigheden zo goed mogelijk te ontwikkelen zodat je er de rest van je leven iets aan hebt. Ook beleidsmakers zien de voordelen van goed ontwikkelde informatievaardigheden en in het onderwijs is steeds meer aandacht is voor deze vaardigheden. Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar zoekgedrag van scholieren. Uit deze onderzoeken blijkt dat scholieren enerzijds weliswaar gemakkelijk en veel met het Internet omgaan, maar dat leerlingen anderzijds lui zijn en niet of nauwelijks kritisch naar de gevonden informatie kijken. Het zoekgedrag van leerlingen is in te delen in het standaardmodel van de Big 65. De Big 6 is gebaseerd op onderzoek naar de wijze waarop mensen informatie zoeken en verwerken. De Big 6 is een manier om informatieproblemen op te lossen, het is een houvast voor het zoeken en verwerken van informatie. De Big 6 is een model speciaal ontwikkeld voor het onderwijs en is in te delen in zes fasen: 4
Boekhorst, A.K., Informatievaardig worden in het onderwijs, een informatiewetenschappelijk perspectief: een vergelijkende gevallenstudie in Nederland en Zuid-Afrika. Pretoria: University of Pretoria. 5 Big 6 http://www.big6.com 4
1. Het probleem definiëren 2. De zoekstrategie kiezen 3. Informatiebronnen opsporen 4. De informatie verwerken 5. Informatie van meerdere bronnen samenbrengen 6. Evalueren
Wanneer scholieren in staat zijn om de zes stappen goed uit te voeren zijn ze informatievaardig. Er is na het ontwikkelen van de Big 6 natuurlijk niet gestopt met het onderzoek naar informatievaardigheden. Kuhlthau heeft onderzoek gedaan naar het informatiezoekgedrag van leerlingen tijdens het maken van werkstukken. Haar aandacht ging vooral uit naar de emotionele toestand van de leerlingen. Volgens Kuhlthau is het informatiezoekproces te onderscheiden in 6 processen.
Informatiezoekproces
Emoties
1. Beginnen met de taak
Onzekerheid
2. Selecteren van een onderwerp
Onzekerheid en optimisme
3. Verkennen van een onderwerp
Verwarring, twijfel en onzekerheid
4. Concentreren op het onderwerp Zelfverzekerdheid 5. Verzamelen van informatie
Zelfvertrouwen
6. Afsluiten van het zoeken
Opluchting
Uit haar onderzoek blijkt dat emoties een grote rol spelen bij het proces van informatiseren. Daarom is het belangrijk dat docenten zich bewust worden van deze emoties, zodat ze door het herkennen van de emoties, kunnen bepalen in welke fase een leerling zich bevindt in het proces. Elke leerling is anders dus ook de tijd die nodig is om zich een onderwerp eigen te maken zal variëren. Wanneer docenten kunnen zien aan de emoties in welke fase een leerling zit, kunnen ze hun lesprogramma en begeleiding daaraan aanpassen. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat hoewel de verschillende fases niet zo duidelijk te onderscheiden zijn, het toch belangrijk is dat het proces in fases wordt aangeboden. Leerlingen blijken namelijk houvast te hebben aan de verschillende fases. Een ander aspect dat naar voren komt uit het onderzoek van Kuhlthau is dat het Internet bij het maken van werkstukken ervoor zorgt dat er een extra nadruk moet liggen op het beoordelen van bronnen en het verwijzen naar bronnen. Dit is belangrijk omdat er zoveel informatie te vinden is op Internet en niet alle informatie is even betrouwbaar. Door de nadruk te leggen op het beoordelen van informatie kunnen leerlingen leren hoe ze de gevonden informatie kunnen filteren. Door te verwijzen naar de gebruikte bronnen kunnen leraren daarna controleren of het betrouwbare bronnen zijn en zo nodig leerlingen aangeven waarom
5
een bron wel of niet betrouwbaar is. Leerlingen zien volgens Kuhlthau nauwelijks verschil tussen het verzamelen van informatie en het presenteren ervan. Er zijn grote overeenkomsten tussen het onderzoek van Kuhlthau en de Big 6. Zo komen de zes fases van het informatiezoekproces overeen met de 6 stappen van de Big 6. Een nadeel van zowel het model van Kuhlthau als de Big 6 is dat ze te weinig steun bieden voor het beoordelen van informatie en bronnen. Beide modellen kijken alleen naar de verschillende onderdelen van het zoekproces. Hierbij wordt niet gekeken naar de wijze waarop scholieren tijdens dit proces met de gevonden informatie omgaan en er wordt ook niet gekeken of de juiste informatie is gevonden. Uit meerdere onderzoeken blijkt dat iedere persoon uniek is als het gaat om informatievaardigheden. Dit betekent dat er in het onderwijs hiermee rekening gehouden moet worden, zodat elke leerling op de voor hem of haar beste manier zijn of haar informatievaardigheden kan ontwikkelen. Daarnaast is het belangrijk dat er een duidelijk onderscheid is tussen de technische aspecten (omgaan met de computer, gebruiken van de catalogus), de inhoudelijke aspecten (beoordelen van informatie, verwerken/verwijzen van informatie) en de communicatieve aspecten (schrijven, structureren, rapporteren). Elk aspect moet afzonderlijk ontwikkeld worden. Een van de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van informatievaardigheden is de digitalisering van het onderwijsmateriaal. Dit zorgt ervoor dat informatie overal te raadplegen is en dus zeer toegankelijk is. Deze toegenomen toegankelijk maakt het extra belangrijk om informatie goed te kunnen beoordelen. Informatievaardigheden zijn verbonden met alle vakken in het onderwijs en moeten dus ook worden geïntegreerd in het gehele onderwijs. Leerlingen groeien op met de computer en het Internet. Deze Internetgeneratie is dus gewend aan alle mogelijkheden van de computer en het Internet. De generatie die niet met het Internet is opgegroeid, maar wel het ontstaan ervan hebben meegemaakt, hebben andere vaardigheden en zijn beter in het beoordelen en gebruiken van informatie. Het is dus belangrijk dat deze pre internetgeneratie wordt betrokken in het proces om de Internetgeneratie de noodzakelijke kennis en vaardigheden aan te leren.
3. Zoekgedrag en Mediawijsheid
3.1. Algemeen Hoe zoeken we naar informatie? Om er achter te komen of training in zoeken en/of het beoordelen van informatie van invloed is op het zoekgedrag, moet er eerst gekeken worden naar de wijze waarop wij zoeken naar informatie. Een aantal factoren is bepalend voor het zoekgedrag. Er worden echter nog steeds nieuwe factoren gevonden die van invloed zijn op het zoekgedrag.
6
Volgens Kuiper, Volman en Terwel6 wordt het belang van zoekgedrag van leerlingen inmiddels onderkend. Lesmethodes verschuiven langzamerhand van kennisverwerving naar het aanleren van het zoeken naar kennis. Toch wordt er op scholen nog veel te weinig aandacht besteed aan het zoekgedrag van leerlingen. Leraren zijn volgens Kuiper et al vaak nog minder thuis op het Internet dan hun leerlingen. Zoals Kuiper zegt: Problemen met de validiteit, diepgang en betekenis van via Internet verworven kennis zijn de afgelopen jaren regelmatig gesignaleerd (bijv. Butterfly defect7). Als reactie daarop wordt wel gesteld dat de Internet ontwikkeling van een nieuw soort geletterdheid (literacy) vereist8. Wanneer scholieren informatie zoeken op het Internet, gaan ze van website naar website (ze fladderen) waardoor ze soms vergeten naar welke informatie ze op zoek waren; dit is het butterfly defect van Salamon. Het is daarom belangrijk dat er nieuw soort vaardigheid wordt ontwikkeld waardoor het butterfly defect niet meer hoeft voor te komen. Op basis van een literatuurstudie komt Kuiper tot een aantal mogelijke factoren die van belang zijn voor het zoekgedrag van scholieren (Kuiper, 2004): -
de zoekstrategieën die kinderen hanteren
-
de effectiviteit van die strategieën
-
beoordeling van de gevonden resultaten
Tevens geeft Kuiper aan dat deze factoren mogelijk beïnvloed worden door: -
leerlingkenmerken (voorkennis, attitude, sekse, leeftijd)
-
taakkenmerken
-
interfacekenmerken
Uit onderzoek blijkt volgens Kuiper dat wanneer leerlingen een betere voorkennis hebben, zij beter hun zoektermen kunnen formuleren en daardoor betere resultaten verkrijgen. Daarnaast is de ervaring die ze hebben gehad met het Internet ook van belang. Wanneer leerlingen positieve ervaringen hebben met het Internet, blijken ze meer geduld en betere resultaten te hebben bij het zoeken naar informatie. Ook sekse en leeftijd zijn van invloed op het zoekgedrag van scholieren. Jongens klikken en browsen snel door websites en informatie heen terwijl meisjes minder klikken en browsen en meer tijd nodig hebben informatie op een website te scannen. Daarnaast blijkt dat oudere leerlingen beter kunnen
6
Kuiper, E., Volman, M., & Terwel, J., Internet als informatiebron in het onderwijs: een verkenning van de literatuur. Pedagogische studieen, 81(6), 423-443. 7 Salomon, G., Novel constructivist learning environments and novel technologies: some issues to be concerned with. Research Dialogue in Learning and Instruction, 1(1), 3-12. 8 Snyder, I., Literacy education in the digital age: reframing curriculum and pedagogy. Pedagogisch Tijdschrift, 27(2/3), 145-157.
7
verwoorden waarom ze bepaalde handelingen doen dan jongere leerlingen. Uit verschillende onderzoeken blijkt ook dat de taakkenmerken van invloed zijn op het zoekgedrag. Het maakt veel uit of het onderwerp al is vastgesteld, waardoor leerlingen al weten waarnaar ze naar moeten zoeken, of dat het onderwerp zelf moet worden gekozen door leerlingen. Daarnaast kan een opdracht deel zijn van een grotere opdracht of op zichzelf staan. Ook zijn er taken waarbij van te voren niet duidelijk is welke informatie ervoor nodig is, terwijl er ook taken zijn waarbij dit wel het geval is. Ten slotte zijn de interface kenmerken van invloed op het zoekgedrag. Scholieren houden van websites met veel kleur en illustraties en met zo weinig mogelijk tekst. Het is volgens Kuiper duidelijk dat leerlingen veel oefening en begeleiding nodig hebben bij de ontwikkeling van de juiste zoekstrategieën en het vermogen om de informatie die ze vinden op het Internet op de juiste wijze te beoordelen. Zoekstrategieën zijn een belangrijk onderwerp. In het middelbare en universitaire onderwijs is een veelgehoorde klacht dat leerlingen en studenten terugvallen op het regulier ‘huiselijk’ zoekgedrag dat vaak bestaat uit het ‘googlen’ van een vraag. Dit heeft volgens Sieverts een aantal redenen9. -
Het is eenvoudig;
-
Het geeft in de ogen van de gebruiker goede resultaten
-
Er zit heel veel informatie in zoekmachines
Hoewel zoekmachines heel veel informatie op het web kunnen vinden, hebben ze toch hun beperkingen. Ten eerste wordt de informatie niet professioneel ontsloten, waardoor de informatie minder betrouwbaar is. Ten tweede worden een aantal formaten van documenten (bijvoorbeeld flash en pdf) niet gevonden door alle zoekmachines, waardoor niet alle informatie wordt gevonden. Ook Rovers10 komt naar aanleiding van zijn onderzoek tot de conclusie dat leerlingen zoekmachines zoals Google gebruiken, omdat ze dit de makkelijkste manier vinden om aan informatie te komen. Redenen voor dit google-gedrag kan dus worden gezocht in: o
De luiheid van studenten (Malmberg, 2007; Sieverts, 2002; Kuseema/Rovers,2006).
o
Geen onderwijs in alternatieve zoekmethoden (Malmberg etc, 2007; Bakker, 2006; Van Loon, 2006; Kuseema/Rovers, 2006)
o
Het verkiezen van het gemak van Google in combinatie met (iets) mindere resultaten boven de betere resultaten van de digitale bibliotheek en haar moeilijk omgangsvorm. [Malmberg, 2007; Sieverts, 2002; Kuseema/Rovers,2006]
9
Sieverts, E., Zoeken in Google of in ‘echte’ bronnen. Informatie Professional oktober 2002 http://www.library.uu.nl/medew/it/eric/zoeken.htm 10 Rovers, M., Informatiebehoefte en informatiezoekgedrag in de Achterhoek, maart 2005 http://www.kuseema.nl/files/adviesrapport_jongereninformatie%281%29.pdf 8
Het is belangrijk dat er in het onderwijs (meer) aandacht wordt besteed aan het zoekgedrag van hun scholieren. Dit om de leerlingen de middelen te geven om op een makkelijke en goede manier informatie te kunnen zoeken, te beoordelen en te verwerken.
3.2 Mediawijsheid
In de literatuur wordt steeds meer aandacht besteed aan nieuwe media en aan de vraag welke vaardigheden er nodig zijn om met deze media om te gaan. Ook in de politiek is er in toenemende mate aandacht voor mediawijsheid. Volgens politici is het belangrijk om: - veilig en verantwoord mediagebruik te bevorderen; en - een veilig media-aanbod te bevorderen11 In een kamerstuk van april 2008 worden deze twee punten toegelicht. Hierbij wordt extra aandacht besteed aan de leeftijdscategorieën tot 13 jaar en van 13 t/m 19 jaar. Er wordt gekeken naar het mediagebruik en de sociale omgeving van deze doelgroep. De jongeren van nu worden ook wel de Internetgeneratie genoemd, ze zijn opgegroeid met het Internet en gaan er beter mee om dan de generatie voor hen waarin het Internet geïntroduceerd. De focus van het ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschap ligt op het Internet. De reden hiervoor is dat het Internet niet alleen wordt gebruikt voor het verkrijgen van informatie maar ook als communicatiemiddel. Dit is het grote verschil met de traditionele media die slechts een van beide functies hebben. Het ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschap probeert op een aantal manieren bij te dragen aan de verbetering van de mediawijsheid. Allereerst zijn ze bezig om een media-educatie en expertise centrum op te zetten. Dit centrum heeft als doel om de mediawijsheid te versterken binnen de maatschappij. Dit zou moeten worden gerealiseerd door kinderen, ouders, opvoeders en leerkrachten de juiste middelen en voorlichting te geven om media actief en op een verstandige manier te gebruiken. Het mediawijsheid expertisecentrum heeft een mediawijsheid kaart samengesteld. De kaart bestaat uit 8 thema lijnen en is gericht op tien doelgroepen.
De verschillende thema’s zijn:
11
-
Verantwoord gebruik en veiligheid
-
Praktische vaardigheden
-
Mediabewustzijn
-
Informatie & strategische vaardigheden
-
Empowerment
-
Participatie & productie
-
Auteursrecht
-
Innovatie
Kamerstuk mediawijsheid 9
De tien doelgroepen zijn: -
Civil society
-
Ouderen
-
Jongeren
-
Ouders
-
Leerkrachten
-
Begeleiders
-
Iedereen/burgers
-
Mediaprofessionals
-
Maatschappelijk zwakkeren
-
Kinderen
Figuur 1. Mediawijsheid Kaart
Het medawijsheid expertisecentrum is bezig om een heel brede doelgroep in kaart te brengen en houdt zich niet alleen bezig met mediawijsheid in het onderwijs. Wel wordt specifiek gewerkt aan de integratie van mediawijsheid in het onderwijs. Mediawijsheid komt al bij een aantal vakken voor en scholen mogen zelf weten hoe ze mediawijsheid implementeren op hun school. Maar hoe wordt de mediawijsheid geïntegreerd in het onderwijs? Het advies van de Raad van Cultuur is duidelijk: mediaonderwijs moet aanbod komen in alle vakken van het onderwijs. De
10
verantwoordelijkheid ligt op dit moment echter nog bij het onderwijs zelf12. Het is dus (nog) geen verplicht onderdeel van het onderwijs, waardoor het nog niet als vast onderdeel van het onderwijs wordt aangeboden. Wel zijn er steeds meer initiatieven op het gebied van mediawijsheid in het onderwijs. Er zijn vele websites die ondersteuning kunnen bieden aan docenten en andere geïnteresseerde. Bibliotheken zorgen voor veel informatie en een groot aantal cursussen op het gebied van mediawijsheid en ook andere organisaties lanceren websites en organiseren conferenties over het onderwerp mediawijsheid. Dit biedt docenten de kans om nieuwe media te integreren in hun lesplan zonder afhankelijk te zijn van de ict-coordinator. Zo worden leraren gestimuleerd om leerlingen, in plaats van werkstukken, websites en filmpjes te maken. Dit is echter een klein begin om leerlingen meer media bewust en mediawijs te maken. In de volgende subhoofdstukken wordt ingegaan op hetgeen er momenteel aan bod komt in het onderwijs op het gebied van informatievaardigheden.
3.2.1 Educatie in zoeken
Kuiper beschrijft de huidige praktijk op scholen: de leraar gaat er vanuit dat leerlingen weten waar ze mee bezig zijn; hijzelf weet het echter niet. Daarnaast zijn leerlingen goed in het omgaan met computers, maar hebben ze - voor wat betreft hun zoekgedrag - geen enkele voorsprong op hun docenten. En in tegenstelling tot de docenten zijn leerlingen niet erg goed in het beoordelen van informatie. Lesgeven in de zin van kennisoverdracht zou hierin dus verbetering moeten en kunnen brengen. Uit meerdere onderzoeken is gebleken dat scholieren nogal naïef zijn in het zoeken naar informatie13. Bijna alle scholieren gebruiken het Internet om informatie te zoeken, hierbij wordt vooral de zoekmachine Google gebruikt. De scholieren gaan er daarbij ten onrechte vanuit dat de gevonden informatie betrouwbaar is. Dit probleem wordt gelukkig steeds meer onderkend en er worden trainingen ontwikkeld voor zowel docenten als leerlingen om dit te ondervangen. 3.2.2 Lesmethodes Om er achter te komen of leskrijgen in informatievaardigheden van invloed is op het zoekgedrag van scholieren, is het van belang te weten welke lesmethodes, projecten en/of trainingen er op dit gebied zijn. Informatica / informatiekunde Een basisvak op de middelbare school is informatica (havo/vwo) of informatiekunde(vmbo). In de onderbouw krijgen leerlingen tijdens informatica les in hoe bepaalde programma’s werken en hoe
12
Media-educatie http://www.media-educatie.nl/ Onderzoek malmberg. Naief zoekgedrag van scholieren op internet. http://vo.malmbergmethodes.nl/Sites/Files/0000035962_Persbericht Onderzoek Zoekgedrag en Studiehulp.doc
13
11
leerlingen zelf kunnen werken met deze computerprogramma’s. Daarnaast leren ze hoe een computer in elkaar zit en hoe deze werkt. Het lespakket in het voortgezet onderwijs is zo ingedeeld dat er een aantal verplichte kernvakken zijn waaraan een school moet voldoen in de onderbouw14: -
Nederlands
-
Engels
-
Rekenen en wiskunde
-
Mens en natuur
-
Mens en maatschappij
-
Kunst en Cultuur
-
Bewegen en sport
De scholen bepalen zelf hoe ze, naast de verplichte onderdelen, de uren invullen. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat niet iedere school evenveel aandacht besteed aan informatica. In de bovenbouw kan er in de profielen gekozen worden voor het keuzevak Informatica. Afhankelijk van het profiel worden bepaalde onderwerpen op het gebied van informatica behandeld. De mogelijke onderwerpen per profiel zijn te zien in figuur 2. Figuur 2 Onderwerpen informatica per profiel15 Cultuur & Economie & Maatschappij Maatschappij Evolutionaire kunst Datamining(zoeken naar informatie in veel verschillende bronnen) Ontsluiten van cultuur Eigen bedrijf via Internet Personaliseren van een Beheer(sen) van de website kosten van ICTprojecten Digitaliseren van Geografische beeld, geluid, film, informatiesystemen muziek e.d. Hoe werkt de verkiezingswijzer?
Natuur & Gezondheid
Natuur & Techniek
Icat: een robot met persoonlijkheid
Surveillance en videobewaking
Browsen van medische artikelen Webcriminaliteit
Simulatieprogramma’s voor scholieren Robotica
Beveiliging tegen computerkrakers en virussen
Project Slim op Internet In 2007 is het programma “Slim op Internet16” op de markt gekomen. Dit programma wordt aan middelbare scholen aangeboden bij de vakken Nederlands en Maatschappijleer. In dit programma wordt aandacht besteedt aan het zoeken, beoordelen en gebruiken van informatie. Dit wordt gedaan aan de hand van een aantal opdrachten en uiteindelijk leiden deze opdrachten tot een eigen startpagina. 14
Dossier Onderbouw voortgezet onderwijs. Verplichte lesstof. Versie 11-3-2008 http://www.minocw.nl/onderbouwvo/221/Verplichte-lesstof.html 15 Informatica in het voortgezet onderwijs. Versie http://www.informaticavo.nl/scripts/voorlichting.php 16 Project Slim op internet http://www.malmberg.nl/vo/methodes/Methodes/slimopinternet/slimopinternet.aspx 12
Zo leren middelbare scholieren spelenderwijs hoe je de beste informatie kunt zoeken, welke websites het beste bruikbaar zijn en aan welke eisen betrouwbare informatie moet voldoen. Hoewel er een groot aantal scholen is die dit programma hebben aangeschaft, wordt het nog niet op de middelbare scholen gebruikt. Dit komt vooral doordat de projecten vaak door een persoon voor de hele school worden aangeschaft, waardoor niet altijd meteen plaats is voor een project.
Training informatie beoordelen De training “informatie beoordelen” is een training speciaal bedoeld voor brugklassen en wordt aangeboden door een aantal bibliotheken in samenwerking met middelbare scholen. Tijdens de training maken leerlingen kennis met boeken, kranten en Internet. Ze leren wanneer ze welke bron kunnen gebruiken en hoe ze de gevonden informatie moeten beoordelen. Tijdens de training worden de volgende vragen behandelt: -
Hoe weet je of informatie betrouwbaar is?
-
Wat is het verschil tussen een feit en een mening?
-
Hoe beoordeel je internetsites?
-
Wat is het verschil tussen een zoekmachine en een portal?
Tijdens de training wordt rekening gehouden met het thema dat in de klas aan de orde is, zodat het goed aansluit op waar de leerlingen mee bezig zijn.
4. Hypotheses
Naar aanleiding van de voorgaande hoofdstukken zijn de volgende hypothesen opgesteld:
Scholieren kunnen niet goed zoeken naar informatie en Scholieren zijn slecht in het beoordelen van informatie
Bijna alle onderzoekers zijn het erover eens: scholieren zijn niet goed in het zoeken en beoordelen van informatie. De internetgeneratie gebruikt bij het zoeken van informatie alleen maar zoekmachines en in het onderwijs wordt te weinig aandacht besteedt aan de beoordeling van informatie. Ook in modellen zoals de Big 6 wordt er weinig tot geen aandacht aan de beoordeling van informatie besteedt.
Scholieren gebruiken alleen Google als zoekmethode
Uit verschillenden onderzoeken van onder andere Sieverts en Rovers blijkt dat scholieren zo makkelijk mogelijk naar informatie willen zoeken. Zoekmachines zoals Google geven veel en redelijk goede informatie, waarmee scholieren genoegen nemen.
13
`
Zoekgewoonten verbeteren door educatie
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat er educatie nodig is om het zoekgedrag van scholieren te verbeteren. Volgens Boekhorst zijn informatievaardigheden erg belangrijk, maar moeten nog ontwikkeld worden bij scholieren.17 Daarnaast blijkt volgens het onderzoek van Kuhlthau dat docenten meer moeten weten over de emoties die een rol spelen bij de verschillende fases van het zoeken18. Ook Kuiper19 ziet het belang van educatie in, met de komst van het Internet is er een ander soort van kennis nodig om informatie te zoeken en te beoordelen. Eigen onderzoek moet duidelijk maken in hoeverre deze hypothesen kloppen. In het volgende hoofdstuk ga ik in op de aanpak van het eigen onderzoek.
5. Aanpak eigen onderzoek
5.1 Methode Om praktische redenen is ervoor gekozen geen observatie te doen. Het observeren van 64 scholieren was moeilijk te realiseren door de daarvoor benodigde grote hoeveelheid tijd. Als alternatief is er gekozen voor een vragenlijst, deze is afgenomen bij een aantal brugklassen. Een lesuur duurt 45 minuten. Daarom is ervoor gekozen een vragenlijst op te stellen die binnen 30 minuten te beantwoorden is. Zo was er genoeg tijd om de vragenlijst te introduceren en eventuele vragen te beantwoorden.
5.2 Doelgroep
De doelgroep van dit onderzoek zijn brugklassers van middelbare scholen. Deze doelgroep is in te delen in drie groepen: -
scholieren die geen educatie hebben gehad in het zoeken of beoordelen van informatie
-
scholieren die bij een bibliotheek een training hebben gevolgd in het beoordelen van informatie
-
scholieren die op school educatie hebben gehad in het zoeken naar informatie tijdens de informaticales. Tijdens deze les zijn de volgende onderwerpen aanbod gekomen: - Informatie zoeken op Internet
17
Boekhorst, A.K., Informatievaardig worden in het onderwijs, een informatiewetenschappelijk perspectief: een vergelijkende gevallenstudie in Nederland en Zuid-Afrika. Pretoria: University of Pretoria. 18 Kuhlthau, C.C., Seeking Meaning: A Process Approach to Library and Information Services. Greenwich, CT:Ablex 1993. 19
Kuiper, E., Volman, M., & Terwel, J., Internet als informatiebron in het onderwijs: een verkenning van de literatuur. Pedagogische studieen, 81(6), 423-443 14
- De gevonden informatie opslaan en versturen - Het bouwen van een website - Het maken van een presentatie met behulp van PowerPoint
De scholieren zijn afkomstig van drie verschillende middelbare scholen en alle scholieren zitten in een gemengde brugklas20.
5.3 Vragenlijst
Op basis van de literatuur zijn vier werkhypotheses opgesteld: -
Scholieren kunnen niet goed zoeken naar informatie
-
Scholieren zijn slecht in het beoordelen van informatie
-
Scholieren gebruiken behalve Google maar weinig zoekmethoden
-
Zoekgewoonten verbeteren door educatie
Aan de hand van een uitgebreide vragenlijst zullen deze hypotheses worden getoetst en zal vervolgens de probleemstelling worden beantwoord.
5.3.1 Scholieren kunnen niet goed overweg met zoekmethoden
De eerste vraag die van belang is voor de toetsing van deze hypothese, is de vraag waarom een scholier zoekt zoals hij of zij zoekt. Wanneer iemand een bewuste keuze heeft gemaakt voor het gebruik van een bepaalde techniek, zal deze persoon daar waarschijnlijk wel goed mee om kunnen gaan. Bovendien zal iemand met een duidelijk plan ook tijd hebben geïnvesteerd in het ontdekken van een goede methode. Beoordeling van die methode komt dan weer bij de volgende hypothese aan bod. Wanneer de gebruikte methode echter is gekozen vanwege een factor als gemak, is het waarschijnlijk dat de scholier geen weloverwogen methode voor ogen heeft. Vanuit de literatuur is vastgesteld dat dit een slechte invloed heeft op de zoekresultaten. 15. Je zoekt op een bepaalde manier naar informatie, bijvoorbeeld eerst naar de bibliotheek om boeken te kijken. Waarom doe je dat op deze manier? De mogelijke antwoorden bestaan uit twee antwoorden met een vorm van gemak erin, één antwoord waaruit blijkt dat deze methode uit een reeks van methode als beste naar voren is gekomen en de mogelijkheid een eigen antwoord in te vullen. 20
Een gemengde brugklas is een brugklas waar leerlingen met een vwo, havo en vmbo-tl advies gemengd in een klas zitten dus niet gesorteerd op niveau. 15
De tijd die wordt geïnvesteerd in de keuze van een zoekmethode is ook een factor van de zoekmethode. Hoe minder tijd aan zoeken wordt besteed, hoe groter het gemakselement wordt verondersteld te zijn. Goed zoeken kost nu eenmaal veel tijd. Daarom is de volgende vraag opgenomen: 16. Hoeveel tijd besteed je gemiddeld per opdracht aan het zoeken naar informatie? De mogelijke antwoorden geven een schaal weer. Mogelijke antwoorden zijn: o
Minder dan 10 minuten
o
meer dan 10 minuten tot minder dan een half uur
o
meer dan een half uur, maar minder dan een uur
o
meer dan een uur
Het eerste antwoord is duidelijk te kort en duidt op gemak; het laatste antwoord is waarschijnlijk voor alle zoekvragen van een scholier – en zeker voor het gemiddelde – te lang en duidt op niet goed kunnen zoeken. Het tweede en derde antwoord zijn antwoorden die duiden op serieus zoekgedrag. De zoekvaardigheden worden ook getoetst aan de hand van problemen die worden ervaren door de scholier bij het zoeken. In vraag 19 wordt hiernaar gevraagd: 19. Welke problemen kom je tegen wanneer je informatie zoekt? Mogelijke antwoorden, waarvan er meerdere mogen worden aangekruist, zijn: o
Ik kan de informatie niet vinden
o
Informatie is onvolledig
o
Informatie is niet juist
o
Ik kom bij het zoeken veel bronnen tegen die ik niet kan gebruiken
o
Zoeken gaat mij gemakkelijk af, ik ervaar nooit problemen
Uitgaande van enig beoordelingsvermogen van de scholier, duiden de eerste vier antwoorden op problemen met de gebruikte zoekmethode. Het laatste antwoord duidt op óf goed zoekgedrag óf slecht zoekgedrag in combinatie met slechte beoordelingsvaardigheden. Dit wordt echter met andere vragen getest. Tenslotte zijn enkele vragen opgenomen, waarbij een antwoord op de schaal van 1 (helemaal mee eens) tot 5 (helemaal mee oneens) moest worden gegeven. Dit soort vragen is gebundeld in vraag 16. Voor deze hypothese zijn de volgende deelvragen relevant: Ik vind vaak de informatie die ik zoek in één zoekpoging Ik kan altijd de informatie vinden die ik zoek
16
Ik neem altijd het eerste artikel van de zoekmachine Google kan alles vinden Ik gebruik een gespecialiseerde zoekmachine voor sommige opdrachten Ik ga altijd meteen naar Google Thuis zoek ik informatie op dezelfde manier als op school
5.3.2 Scholieren zijn slecht in het beoordelen van informatie Bij deze hypothese wordt een onderscheid gemaakt tussen twee onderdelen van het beoordelen: het beoordelen zelf, en het beoordelen van het beoordelen ofwel de noodzaak van het goed beoordelen van informatie, bijvoorbeeld omdat het cijfer voor een opdracht door zoekgedrag wordt beïnvloed. In de eerste categorie, het werkelijke zoekgedrag, vallen de vragen 17, 18,19 en 22. Vraag 17, een vraag waarbij moet worden geantwoord op een schaal van 1 (helemaal mee eens) tot 5 (helemaal mee oneens), kent twee vragen over dit onderwerp, namelijk: De informatie die ik vind is vaak betrouwbaar Ik gebruik bronnen waarvan ik niet weet wie ze heeft geschreven, of weinig weet van diegene De eerste subvraag is een directe vraag: hoe betrouwbaar denk je dat de gevonden informatie is?. De tweede subvraag probeert de werkelijke betrouwbaarheid te achterhalen door te vragen naar het al dan niet controleren van de bron van informatie. Wanneer wordt aangegeven dat dit niet wordt gecontroleerd, moge het duidelijk zijn dat informatie geenszins betrouwbaar hoeft te zijn. Vraag 18 is een directe vraag naar de methoden die worden toegepast bij het beoordelen van de zoekresultaten: 18. Waar let je op bij het beoordelen van zoekresultaten wat betreft betrouwbaarheid? Mogelijke antwoorden, waarvan er meerdere mogen worden aangekruist, zijn: o
Ik ga ervan uit dat een zoekmachine alleen maar betrouwbare bronnen weergeeft, en dat de eerste resultaten de beste zijn.
o
Ik ga ervan uit dat een zoekmachine alleen maar betrouwbare bronnen weergeeft, maar de eerste resultaten zijn niet per se de beste. Daarom kijk ik ook naar andere resultaten.
o
Of de naam van de website bekend is
o
Of de website er betrouwbaar uitziet
o
Als ik weet dat meer mensen de site gebruiken, is hij denk ik betrouwbaar
17
Ook is er de mogelijkheid een eigen antwoord te geven. De gegeven antwoorden zijn, in de ogen van de onderzoekers, niet echte betrouwbaarheidstoetsen te noemen. Wanneer door studenten enkel op deze gegeven facetten wordt gelet, is het slecht gesteld met het beoordelingsvermogen van de student. Interessanter zijn echter de mogelijk gegeven eigen antwoorden. Al eerder is vraag 19 genoemd: 19. Welke problemen kom je tegen wanneer je informatie zoekt? De eerste vier antwoorden hadden te maken met de zoekmethoden van de scholier, het laatste antwoord “Zoeken gaat mij gemakkelijk af, ik ervaar nooit problemen” duidt, zoals ook al eerder gezegd, op een goede zoekmethode met een goed beoordelingsvermogen, of een slechte zoekmethode met een slecht beoordelingsvermogen. Een specifieke variant van vraag 18 is vraag 22: 22. Hoe controleer je of de gevonden informatie juist is? Juistheid gaat verder dan betrouwbaarheid, en stelt ook extra eisen. Mogelijke antwoorden zijn: o
Ik ga ervan uit dat de informatie juist is
o
Ik vergelijk meerdere resultaten met elkaar
o
Ik controleer niet of de informatie juist is
o
Ik controleer het bij een bron die ik vertrouw, nl
Het eerste antwoord duidt altijd op slechte beoordelingsvaardigheden. Bij het vierde antwoord hangt de betrouwbaarheid van de methode af van de website die gebruikt wordt ter controle. De tweede categorie vragen binnen deze hypothese gaat over de noodzaak van het goed beoordelen van informatie. De gedachte hierachter, gesteund door de theorie, is dat wanneer scholieren nooit commentaar op hun zoekgedrag krijgen ze dit gedrag ook nooit zullen ontwikkelen. Er is dus geen leermoment. Vraag 20 is de eerste vraag die direct ingaat op deze categorie, met de vraag 20. Heb je wel eens van een docent het commentaar gehad dat je “verkeerde”, “slechte” of onbetrouwbare bronnen voor een opdracht hebt gebruikt? Mogelijke antwoorden zijn o
Ja, dat krijg ik vaker te horen
o
Ja, dat heb ik wel eens gehoord
o
Nee, ik doe altijd erg mijn best met zoeken van informatie
18
o
Nee, ongeveer alles wordt wel goed gerekend
Hierbij is er ruimte voor alle mogelijkheden van de variabelen “goed zoekgedrag” en “goede beoordeling”. De noodzaak van bronvermelding wordt onderzocht in vraag 21: 21. Verwerk je in een werkstuk (van) wie de bron is? Wanneer er bij een werkstuk überhaupt niet op wordt gelet op de herkomst van de gebruikte bronnen, heeft het voor een scholier geen toegevoegde waarde om te letten op de bronnen. Dit zou beteken dat docenten zich bewust zouden moeten worden van het belang van bronherkomst. Daarna zou pas kunnen worden begonnen met extra onderwijs. Weten scholieren waar ze op moeten letten als het gaat om betrouwbare websites? Dit wordt onderzocht in vraag 24: 24.Welke van de websites is het meest betrouwbaar? De mogelijke antwoorden waar ze uit kunnen kiezen: -
Een website van een grote organisatie zoals het Wereld Natuur Fonds
-
Een website die niet meer is bijgewerkt sinds 2000
-
Een website waar mensen hun mening kunnen geven over verschillende onderwerpen
-
Een blog waar iemand reisverslagen plaatst
In vraag 16 worden op een schaal van “helemaal eens” tot “helemaal mee oneens” scholieren gevraagd antwoord te geven op de volgende vragen: De informatie die ik vind is vaak betrouwbaar Ik gebruik bronnen waarvan ik niet weet wie ze heeft geschreven, of weinig weet van diegene
5.3.3 Scholieren gebruiken maar weinig zoekmethoden, alleen Google Als eerste vraag voor deze hypothese wordt vraag 8 gesteld: 8 Ben je lid van de openbare bibliotheek? Het geeft aan of de scholier toegang heeft tot een andere gebruikte bron van informatie naast het Internet. Naar de gebruikte zoekmethoden wordt direct gevraagd: 13. Welke hulpmiddelen gebruik je om informatie te vinden?
19
Als mogelijke antwoorden worden gegeven o
Internet; zoekmachines
o
Internet; portals
o
Ander gebruik Internet, nl……
o
Bibliotheekcatalogus
o
Kaartenbak
o
Anders nl
Hoewel deze vraag bedoeld is om na te gaan of scholieren alleen maar gebruik maken van de zoekmachine Google, wilden we dat niet meteen vragen. In vraag 14 wordt echter wel gevraagd naar de eerste zoekmachine: 14. Wanneer je gebruik maakt van zoekmachines op Internet voor een zoekopdracht, welke gebruik je dan als eerste? Mogelijkheden zijn: o
Yahoo
o
Lycos
o
Ilse
o
Google
o
Altavista
o
Anders nl……
Dit zijn de meest gebruikte zoekmachines. Google wordt expres niet als eerste antwoord genoemd, zodat leerlingen in ieder geval de mogelijkheid krijgen nog na te denken over een ander antwoord.
5.3.4 Zoekgewoonten verbeteren wanneer ze educatie hierin krijgen Ten eerste wil ik weten wat de scholier zelf van zijn of haar zoekgedrag vindt. Wanneer leerlingen hun eigen gedrag overwegend met een onvoldoende beoordelen, geven zij zelf al aan dat er ruimte is voor verbetering. Als leerlingen hun eigen zoekgedrag juist voldoende beoordelen, dan moet blijken in hoeverre dit klopt met hun beschreven zoekmethoden. De eerste vraag in deze categorie is dus: 4 Welk cijfer geef je je eigen zoekgedrag? Er wordt ook nog een keer expliciet gevraagd naar de behoefte aan les op het gebied van informatiezoekgedrag, namelijk in vraag 10:
20
10 Heb je behoefte aan (meer) les in het zoeken van informatie Om in kaart te brengen in hoeverre de stelling klopt dat scholieren geen onderwijs hebben gehad in zoeken, is de volgende vraag opgenomen: 9. Heb je les gehad in het zoeken van informatie? (Ja/Nee) “Les” wordt hierbij expres niet nader omgeschreven: de vragenlijst zou nodeloos complex worden als er allerlei eisen aan de les worden gesteld, zoals niveau en duur. Bovendien is niet uit te maken wat een goede en relevante les zou moeten inhouden. Vandaar deze simplificatie. Deze gaat ook op voor vraag 11: 11. Als je les hebt gehad, hoe heb je deze les ervaren? Iedere vorm van onderwijs op dit gebied wordt gerekend tot deze vraag. De reden voor het opnemen van deze vraag in de vragenlijst is het achterhalen van de effectiviteit van eventuele lesmethoden. Dit is eventueel bruikbaar voor een vervolgonderzoek over de nu gebruikte lesmethoden. Een controlevraag op vraag 4, het cijfer voor het eigen zoekgedrag, wordt gegeven in vraag 15, een vraag die ook andere hypotheses test. De vraag luidt: 14. Je zoekt op een bepaalde manier naar informatie, bijvoorbeeld eerst naar de bibliotheek om boeken te kijken. Waarom doe je dat op deze manier? Bij de gegeven mogelijke antwoorden hiervoor zijn er twee op basis van gemak, alleen de derde duidt op goed gestructureerd zoekgedrag. De andere twee antwoorden geven blijk van een naïeve houding ten opzichte van informatiecontrole.
5.3.5 Algemene vragen Daarnaast zijn er een aantal algemene vragen die aan de scholieren worden gesteld; zoals geslacht, leeftijd, computergebruik op school en thuis etc. Hieruit kan blijken dat scholieren die op school en thuis veel gebruik maken van de computer/het Internet minder moeite hebben met het zoeken en beoordelen van informatie.
5.3.6 Casus vragen Om het gemis van de directe observatie enigszins te compenseren is ervoor gekozen scholieren drie ‘casusvragen’ voor te leggen. In deze drie vragen, die aan het eind van de vragenlijst zijn opgenomen, wordt gevraagd naar de handelswijze van de geënquêteerde bij het oplossen van een bepaald informatievraagstuk. Hoewel ik niet de pretentie heb dat dit even betrouwbaar is als een echte observatie, denk ik wel dat de antwoorden op deze vragen een beeld kunnen schetsen. Door te kijken
21
naar welke bronnen en zoekwoorden ze zouden gebruiken, kan er meer gezegd worden over het zoekgedrag van scholieren. De drie vraagstukken die worden voorgelegd aan de scholieren zijn: 1. Stel, je moet voor het vak Geschiedenis, een werkstuk maken over een oud-president van de Verenigde Staten. Wat doe je? 2. Stel, je moet een werkstuk maken over een zelf gekozen onderwerp. Wat doe je? 3. Stel, je zoekt achtergrond informatie over de Nederlandse schrijver Harry Mulisch. Wat doe je?
6. Resultaten van het onderzoek
De vragenlijst is ingevuld door 64 leerlingen afkomstig uit drie gemengde brugklassen, waarvan 36 meisjes en 28 jongens. De resultaten worden onderstaand per onderwerp bespoken.
6.1.Algemeen Uit de vragenlijst blijkt dat de ondervraagde leerlingen veelvuldig gebruik maken van de computer en/of het Internet. Zo gebruikt 86 procent van de leerlingen dagelijks thuis de computer thuis. Op school wordt de computer minder vaak gebruikt: 15 procent van de leerlingen gebruikt nooit de computer op school, 85 procent van de leerlingen gebruikt minimaal een keer in de week een computer op school. Zoals in het onderstaande diagram te zien is wordt het Internet op school vooral gebruikt om te chatten, informatie te zoeken en om spelletjes te spelen. Internet heeft dus drie functies voor leerlingen; het is nuttig, een communicatiemiddel en een manier om te ontspannen. Spelletjes worden meer gespeeld door jongens dan door meisjes.
School 60 50
E-mail
40
Hyves
30
Chatten
20 10
Informatie zoeken
0
Spelletjes
Figuur 3 Doeleinden computer/internet gebruik
Verder blijkt dat er weinig tot geen verschil is tussen het zoekgedrag thuis en het zoekgedrag op school. Dit geldt voor vrijwel alle leerlingen.
22
6.2 Educatie Van de 64 leerlingen hebben 37 les of training gehad in het zoeken of beoordelen van informatie. Uit de antwoorden van de vragenlijst blijkt dat geen van de leerlingen behoefte heeft aan (meer) les in het zoeken of het beoordelen van informatie. Dit geldt ook voor leerlingen die geen les of training hebben gehad. Toch wordt door de meerderheid van de leerlingen, die wel les of training hebben gehad, de les belangrijk gevonden: 60 procent van de leerlingen die les heeft gehad vond de les nuttig en interessant, de overige 40 procent vonden de les onnodig.
6.3. Zoeken van informatie Uit de antwoorden blijkt dat alle leerlingen, ongeacht uit welke groep ze komen, Google als eerste gebruiken wanneer ze op het Internet naar informatie zoeken. Ze zijn verdeeld over de vraag of Google alles kan vinden. De helft van de leerlingen denkt dat Google alles kan vinden, de andere helft denkt dat dit niet zo is. Er is hierbij geen verschil tussen leerlingen met educatie en leerlingen zonder educatie. Daarnaast blijkt dat leerlingen die geen les hebben gehad zichzelf wel een hoog cijfer geven in hun zoekgedrag. De groep die les heeft gehad geeft zichzelf gemiddeld een 7,6, de leerlingen die geen les hebben gehad geven zichzelf gemiddeld een 7,1. Het verschil is dus vrij klein. Wanneer de ondervraagden zoeken naar informatie gebruikt 95 procent een zoekmachine en maar 5 procent de bibliotheekcatalogus. De leerlingen die de bibliotheekcatalogus gebruiken om informatie te zoeken zijn lid van de openbare bibliotheek en geven aan dat ze soms gebruik van de bibliotheek maken. Op de vraag waarom ze op een bepaalde manier zoeken, blijken de leerlingen die geen les hebben gehad heel verdeeld te antwoorden. Een derde zoekt zo “omdat ze dat altijd doen”, een derde omdat het de gemakkelijkste manier is en een derde omdat hij/zij dan de beste resultaten behaald. Bij de leerlingen die wel les hebben gehad, blijkt dat de helft hun manier van zoeken te kiezen omdat ze dan de beste resultaten krijgen. De reden “omdat ik dat altijd zo doe” wordt maar door 15 procent van de leerlingen gegeven. Verder blijkt dat scholieren die geen les hebben gehad meer tijd nodig hebben om informatie te vinden. 30 procent van de leerlingen heeft meer dan een half uur nodig om informatie te vinden hiervan heeft 25 procent (van het totaal) geen les gehad in het zoeken of beoordelen van informatie. Daarnaast blijkt 30 procent minder dan 10 minuten nodig te hebben om informatie te vinden, hiervan heef 25 procent wel les gehad. Er zijn in totaal 4 leerlingen die zeggen dat ze informatie altijd in 1 poging vinden, de rest van de leerlingen heeft meer dan een zoekpoging nodig. Van de leerlingen die geen les hebben gehad geeft meer dan de helft aan dat ze het eerste artikel van de zoekmachine nemen, dit in tegenstelling tot de leerlingen die wel les hebben gehad. 76 procent van de leerlingen die wel les hebben gehad neemt niet het eerste artikel uit de zoekmachine. Uit de open vragen blijkt ook dat leerlingen, wanneer ze zoeken naar informatie, meteen naar Google gaan. Hierbij gaan leerlingen die geen les hebben gehad vaak naar Wikipedia, wanneer ze met Google niet de gewenste resultaten
23
behalen. Leerlingen die les hebben gehad vergelijken vaak resultaten met elkaar voordat ze de informatie verwerken.
6.4. Beoordelen van informatie Uit de antwoorden van de vragenlijst blijkt dat de meerderheid (72%) van de leerlingen ervan uitgaat dat zoekmachines alleen maar betrouwbare bronnen weergeeft. 17 procent gaat ervan uit dat de eerste resultaten het beste zijn en 83 procent weten dat de eerste resultaten niet per se de beste resultaten zijn en kijken daarom ook naar andere resultaten Ca. 28 procent gaat er niet bij voorbaat van uit dat zoekmachines betrouwbare resultaten geeft en kijkt ook naar: -
Naams bekendheid van de website (43%)
-
Of de website er betrouwbaar uitziet (12% )
-
Of er meer mensen de website gebruiken (43%)
Ook zeggen leerlingen in het algemeen vaak betrouwbare informatie te vinden. De ondervraagde leerlingen geven aan dat ze vaak niet weten van wie de bronnen afkomstig zijn. Wel weten ze dat het uitmaakt waar een bron vandaan komt, ongeacht of ze les hebben gehad. De problemen waar de scholieren tegenaan lopen zijn per groep verschillend. De groep die geen les heeft gehad ondervindt de meeste problemen door het niet kunnen vinden van informatie(1/3) en de onvolledigheid van de gevonden informatie(1/3). De groep die wel les heeft gehad ondervind ook problemen met het niet kunnen vinden van informatie (1/2), maar ondervinden ook problemen doordat ze bronnen vinden die ze niet kunnen gebruiken. Vijf leerlingen van elke groep ondervinden nooit problemen. Daarnaast blijkt dat er een verschil is tussen hoe bronnen worden beoordeeld door docenten. Degene die geen les hebben gehad zeggen dat er niet door de docenten wordt gelet op de bronnen. De leerlingen die wel les hebben gehad, zeggen dat ze goed hun best doen op bronnen zodat ze geen commentaar krijgen van docenten. Er zit een tegenstrijdigheid in de antwoorden op de vraag of er in werkstukken de bron moet worden vermeld. De leerlingen die geen les hebben gehad zeggen dat ze de bron wel moeten vermelden, terwijl de leerlingen die wel les hebben gehad dit niet hoeven te doen. Meer dan de helft van de 64 leerlingen (63%) vergelijkt meerdere resultaten met elkaar om te controleren of de gevonden informatie juist is. 30 % gaat ervan uit dat de gevonden informatie juist is. 70% van deze leerlingen heeft les gehad in het zoeken naar informatie. Op de vraag welke website het meest betrouwbaar gaf een zeer ruime meerderheid van de leerlingen die les hebben gehad (84%) het juiste antwoord. Tegen 20 procent van leerlingen die geen les hebben gehad. De vraag of wikipedia een betrouwbare site is werd door meer dan de helft (56%) van de leerlingen beatwoord met ja. Van de leerlingen die geen les hebben gehad dacht een ruime meerderheid (77%) dat wikipedia betrouwbaar was. Dit tegenover minder dan de helft (40%) van de leerlingen die wel les hadden gehad.
24
6.5 Casus Vragen Uit de antwoorden op de open vragen blijkt dat alle scholieren als eerste Google gebruiken wanneer ze zoeken naar informatie. Er is een enkeling die naast Google ook wikipedia gebruikt. Dit zijn leerlingen die geen les hebben gehad. Daarnaast blijkt dat leerlingen die les hebben gehad specifiekere zoekwoorden gebruiken dan leerlingen die geen les hebben gehad. Op de casus vraag zoek informatie over een vroegere president van de VS antwoordt een meerderheid van de leerlingen die les hebben gehad dat ze op een specifieke president van de verenigde staten zouden zoeken. Leerlingen die geen les hebben gehad antwoorden allemaal dat ze de zoekwoorden “oud-president van de Verenigde Staten” zouden gebruiken.
7. Toetsing Hypotheses
Toetsing van de hypothesen aan de resultaten van het onderzoek levert het volgende op:
7.1.1 Scholieren kunnen niet goed overweg met zoekmethoden Deze hypothese klopt voor een deel. Leerlingen die les hebben gehad kunnen beter overweg met zoekmethoden dan leerlingen die geen les hebben gehad. Uit de resultaten blijkt dat leerlingen die les hebben gehad de manier van zoeken laten afhangen van de resultaten die ze hiermee krijgen. Wanneer een zoekmethode ervoor zorgt dat leerlingen goede resultaten verkrijgen zullen ze deze vaker gebruiken. Leerlingen die geen les hebben gehad gaan echter voor het gemak, zij gebruiken liever de methode die ze altijd gebruiken, omdat ze dit altijd doen of omdat dit de makkelijkste manier is. Daarnaast blijkt dat leerlingen die geen les hebben gehad er vaak heel lang over doen om de juiste informatie te vinden vergeleken met leerlingen die wel les hebben gehad. Uit de casusvragen blijkt verder dat leerlingen die les hebben gehad zoeken met specifiekere trefwoorden.
7.1.2 Scholieren zijn slecht in het beoordelen van informatie Deze hypothese lijkt te kloppen. De meerderheid van de leerlingen (72%) ongeacht of ze educatie hebben gehad of niet, gaat ervan uit dat zoekmachines alleen maar betrouwbare bronnen weergeeft. Slechts een minderheid kijkt ook naar de resultaten zelf om te bepalen of deze betrouwbaar zijn. Wel weten de meeste leerlingen dat ze resultaten met elkaar moeten vergelijken om de betrouwbaarheid te controleren. Dit wordt echter veelvuldiger gedaan door leerlingen die les hebben gehad, dan leerlingen die geen les hebben gehad. Er lijkt geen verschil te zijn tussen leerlingen die les hebben gehad in zoeken naar informatie en leerlingen die les hebben gehad in het beoordelen van informatie. Dit kan komen doordat tijdens de training in het beoordelen van informatie de nadruk heeft gelegen op het zoeken naar informatie. Dit is echter niet met zekerheid te zeggen, omdat niet bekend is hoe de lessen zijn gegeven.
25
7.1.3 Scholieren gebruiken maar weinig zoekmethoden, alleen Google Deze hypothese klopt. Alle ondervraagde leerlingen gebruiken als eerste de zoekmachine Google. Een enkeling die les heeft gehad gebruikt ook de bibliotheekcatalogus. Wikipedia wordt vooral gebruikt wanneer Google geen goed resultaat lijkt te geven en alleen door leerlingen die geen les hebben gehad. Leerlingen die les hebben gehad in het zoeken naar informatie, gebruiken net als de andere leerlingen een zoekmachine, dit is natuurlijk logisch omdat ze les hebben gehad in het zoeken naar informatie op het Internet. Echter het krijgen van les blijkt geen invloed te hebben op het kiezen van een informatiebron aangezien alle leerlingen ongeacht educatie altijd als eerste naar Google gaan om informatie te zoeken. Daarnaast blijkt dat leerlingen die les hebben gehad meer lijken na te denken over waarom ze op een bepaalde manier zoeken, namelijk om de beste resultaten te behalen.
7.1.4 Zoekgedrag verbetert wanneer ze educatie hierin krijgen Het zoekgedrag lijkt inderdaad te verbeteren door educatie. Leerlingen lijken meer na te denken over hoe ze zoeken en waarom ze op een bepaalde manier zoeken. Bij de educatie ligt de nadruk vooral op het Internet en het zoeken op Internet. Dit kan een reden zijn waarom leerlingen vooral Internet gebruiken wanneer ze zoeken naar informatie. Leerlingen die les hebben gehad gebruiken specifiekere zoekwoorden. Dit zou kunnen betekenen dat educatie in zowel zoeken als het beoordelen van informatie er toe leidt dat leerlingen beter nadenken over het hele zoekproces. Het beoordelen van informatie lijkt moeilijker te liggen. Er lijkt geen verschil te zijn tussen leerlingen die les hebben gehad in het zoeken naar informatie en leerlingen die les hebben gehad in het beoordelen van informatie. De leerlingen die les hebben gehad zijn beter in het zoeken naar informatie, maar bij het beoordelen van informatie is er geen verschil tussen wel of geen les hebben. Wel denken leerlingen die les hebben gehad meer na over de betrouwbaarheid van informatie. Ze vergelijken vaker resultaten met elkaar en kiezen niet meteen de eerste van de lijst zoekresultaten. Daarnaast kijken ze ook naar de kenmerken van de websites die in de zoekresultaten voorkomen. Leerlingen die les hebben gehad zeggen dat ze geen behoefte hebben aan meer les. Dit komt waarschijnlijk vooral omdat ze niet precies weten wat het nut is van deze lessen. Wel heeft de meerderheid van de scholieren aangegeven dat ze de lessen nuttig vonden. Het is belangrijk dat de vaardigheden om informatie te zoeken en te beoordelen te integreren in het gehele onderwijs. Aangezien scholieren opgroeien met internet is het daarom belangrijk om deze vaardigheden zo vroeg mogelijk te ontwikkelen, misschien zelfs al in het basisonderwijs.
8. Samenvatting en conclusie(s) We hebben te maken met een Google generatie. Niet alleen volwassenen gebruiken Google veelvuldig, maar ook scholieren lijken Google als enige bron van informatie te gebruiken. Scholieren zijn redelijk bedreven in het vinden van informatie, maar hebben grote moeite met het beoordelen van
26
de bronnen. Dit is een ongewenste ontwikkeling in deze informatiesamenleving. Toch wordt er op scholen nog nauwelijks aandacht besteed aan het zoekgedrag. Leraren zijn bovendien vaak nog minder thuis op het Internet dan hun leerlingen. Een nieuw begrip in het onderwijs is Mediawijsheid. In een tijd waarin alles om media lijkt te draaien, is het belangrijk dat iedereen op de juiste wijze met deze media kan omgaan. Er wordt steeds meer gedaan om de mediawijsheid van scholieren te verbeteren, bijvoorbeeld door middel van projecten en trainingen. Deze projecten en trainingen worden ontwikkeld door bibliotheken, overheid en uitgeverijen. Scholen lijken hierop echter nog niet in te spelen. De projecten en trainingen die zijn ontwikkeld door uitgevers en bibliotheken worden nog maar bij een beperkt deel van de middelbare scholen gebruikt. Hierbij is het soms onduidelijk of deze trainingen wel werken, aangezien uit diverse onderzoeken blijkt dat scholieren vaak te ongeduldig zijn om te controleren of informatie en de bronnen ervan betrouwbaar zijn.
“In hoeverre is het mogelijk om de informatievaardigheden van scholieren op een dusdanige wijze te ontwikkelen, dat hun zoekgedrag wordt verbeterd en zij beter in staat zijn bronnen te beoordelen op hun betrouwbaarheid?”
Vanuit de literatuur was al duidelijk geworden dat leerlingen onvoldoende informatievaardigheden bezitten om informatie op de beste manier te zoeken en te beoordelen. Zo gebruiken leerlingen vooral zoekmachines als Google om in hun informatiebehoefte te voorzien. Dit is een logisch gevolg van te weinig weten van andere informatiebronnen enerzijds en het gebruiksgemak van het Internet anderzijds. Overheid en onderzoekers zijn het erover eens dat er meer aandacht zou moeten worden besteed aan informatievaardigheden en mediawijsheid. Helaas is dit nog niet concreet gemaakt, waardoor er wel softwareprogramma’s worden ontwikkeld en aangeschaft, maar deze blijven tot nu toe nog te vaak op de plank liggen. Uit het eigen onderzoek blijkt dat educatie in het zoeken van informatie een grote invloed heeft op het zoekgedrag van scholieren. Leerlingen met les lijken beter te weten hoe ze moeten zoeken naar informatie. Ze lijken bovendien beter na te denken over het hele zoekproces. Bij de bestaande educatie methodieken ligt echter de nadruk op het Internet waardoor leerlingen er vanuit gaan dat dit de enige methode is. Educatie in het beoordelen van informatie lijkt ook invloed te hebben. Weliswaar lijkt er geen verschil te zijn tussen leerlingen die les hebben gehad in het zoeken naar informatie en leerlingen die les hebben gehad in het beoordelen van informatie, maar er is een duidelijk verschil te zien tussen leerlingen die educatie hebben gehad en leerlingen die geen educatie hebben gehad. Gegeven het feit dat in toenemende mate leerlingen voor hun werkstukken/scripties aangewezen zijn op externe bronnen (en daarbij vooral het Internet gebruiken) en de hoeveelheid beschikbare informatie alleen maar groter wordt, zou iedere leerling in principe les moeten krijgen in informatievaardigheden. Dit onderwijs zou zich niet moeten beperken tot keuzevakken, maar verplicht
27
moeten zijn voor iedere leerling. Misschien zou er zelfs op de basisschool mee moeten worden begonnen. Vervolgonderzoek zou duidelijkheid kunnen geven over op welke leeftijd je zou moeten beginnen met het geven van dergelijk onderwijs.
28
9. Literatuurlijst
-
Boekhorst, A.K., Informatievaardig worden in het onderwijs, een informatiewetenschappelijk perspectief: een vergelijkende gevallenstudie in Nederland en Zuid-Afrika. Pretoria: University of Pretoria.
-
Hesse, M., Truth: Can you handle it? Better Yet: Do you know when you see it? Washingtonpost, 27 april 2008 http://www.washingtonpost.com/wpdyn/content/article/2008/04/25/AR2008042500922.html
-
Kuhlthau, C.C., Seeking Meaning: A Process Approach to Library and Information Services. Greenwich, CT:Ablex 1993.
-
Kuiper, E., Volman, M., & Terwel, J., Internet als informatiebron in het onderwijs: een verkenning van de literatuur. Pedagogische studieen, 81(6), 423-443
-
Plasterk, R.H.A. & Rouvoet, A., Brief Mediawijsheid, 18 april 2008.
-
Rovers, M., Informatiebehoefte en informatiezoekgedrag in de Achterhoek, maart 2005 http://www.kuseema.nl/files/adviesrapport_jongereninformatie%281%29.pdf
-
Salomon, G., Novel constructivist learning environments and novel technologies: some issues to be concerned with. Research Dialogue in Learning and Instruction, 1(1), 3-12.
-
Sieverts, E., Zoeken in Google of in ‘echte’ bronnen. Informatie Professional oktober 2002 http://www.library.uu.nl/medew/it/eric/zoeken.htm
-
Snyder, I., Literacy education in the digital age: reframing curriculum and pedagogy. Pedagogisch Tijdschrift, 27(2/3), 145-157.
29
10. Bijlage: Vragenlijst
Enquête informatiezoekgedrag leerlingen Beste leerlingen, In het kader van een onderzoek naar de informatievaardigheid van leerlingen, zou ik jullie willen vragen deze vragenlijst in te vullen. De vragen gaan over het zoeken en vinden van informatie, het beoordelen van informatie, het gebruik van internet en de stappen die je doorloopt bij het zoeken naar informatie in een concrete situatie. Invullen zal ongeveer 15 – 20 minuten duren. Alvast heel erg bedankt!
Algemene vragen
1. Ben je een jongen of een meisje? o jongen o meisje 2. Wat is je leeftijd?……………. 3. Welk cijfer geef je je eigen zoekgedrag? (een cijfer tussen de 1 en de 10)………………….. 4. Hoe o o o o o
vaak gebruik je de computer/internet op school? 1 keer in de week 2 a 3 keer in de week meer dan 3 keer in de week dagelijks nooit
5. Hoe o o o o o
vaak gebruik je de computer/internet thuis? 1 keer in de week 2 a 3 keer in de week meer dan 3 keer in de week dagelijks nooit
6. Voor welke doeleinden maak je gebruik van de computer/internet zowel thuis als op school? (meerdere antwoorden mogelijk) o school o e-mail o sites zoals hyves o chatten o informatie zoeken o spelletjes o anders, nl…….
7. Ben je lid van de openbare bibliotheek? o Ja, ik maak er vaak gebruik van
30
o o o
Ja, ik maak er soms gebruik van Ja, maar ik maak er nooit gebruik van Nee
Vragen over het zoeken naar informatie 8. Heb o o o o
je les gehad in het zoeken van informatie? Ja, op school Ja, in de mediatheek/bibliotheek Ja, anders nl….. Nee
9. Heb je behoefte aan (meer) les in het zoeken van informatie? o Ja, namelijk op het gebied van…… o Nee 10. Als o o o o o
je les hebt gehad, hoe heb je deze les ervaren? Zeer belangrijk, zonder deze les(sen) had ik nu veel minder goed kunnen zoeken Belangrijk, interessant Onnodig Ik heb geen les gehad Anders nl…..
11. Hoe vaak moet je informatie, bijvoorbeeld bronnen voor een werkstuk, zoeken voor school (voor een opdracht o.i.d.)? o Meerdere keren per week o 2-3 keer per week o meerdere keren per maand o 1 keer per maand 12. Welke hulpmiddelen gebruik je om informatie te vinden? (meerdere antwoorden mogelijk) o Internet; zoekmachines o Internet; portals o Ander gebruik internet, nl…… o Bibliotheekcatalogus o Kaartenbak o Lexicon o Anders nl……. 13. Wanneer je gebruik maakt van zoekmachines op internet voor een zoekopdracht, welke gebruik je dan als eerste? o Yahoo o Lycos o Ilse o Google o Altavista o Anders nl……. 14. Je zoekt op een bepaalde manier naar informatie, bijvoorbeeld eerst naar de bibliotheek om boeken te kijken. Waarom doe je dat op deze manier? (meerdere antwoorden mogelijk) o Omdat ik deze manier altijd gebruik o Omdat ik dit de makkelijkst manier vind o Omdat ik met deze methode de beste resultaten behaal o Anders nl….. 15. Hoeveel tijd besteed je gemiddeld per opdracht aan het zoeken naar informatie? o minder dan 10 minuten o minder dan een half uur o meer dan een half uur, maar minder dan een uur o meer dan een uur
31
Helemaal mee eens
mee eens
neutraal
niet mee eens
helemaal niet mee
16. In hoeverre ben je eens met de volgende stellingen? (omcirkel het cijfer van het antwoord dat van toepassing is)
Ik kan altijd de informatie vinden die ik zoek
1
2
3
4
5
De informatie die ik vind is vaak betrouwbaar
1
2
3
4
5
Ik vind vaak de informatie die ik zoek in één zoekpoging
1
2
3
4
5
Ik gebruik bronnen waarvan ik niet weet wie ze heeft geschreven, of weinig weet van diegene
1
2
3
4
5
Ik neem altijd het eerste artikel van de zoekmachine
1
2
3
4
5
Ik denk niet dat het uitmaakt waar een bron vandaan komt
1
2
3
4
5
Google kan alles vinden
1
2
3
4
5
Ik gebruik een gespecialiseerde zoekmachine voor sommige opdrachten
1
2
3
4
5
Ik ga altijd meteen naar Google
1
2
3
4
5
Thuis zoek ik ook altijd informatie op dezelfde manier als op school
1
2
3
4
5
Ik heb geen les gehad in het zoeken van informatie
1
2
3
4
5
17. Waar let je op bij het beoordelen van zoekresultaten wat betreft betrouwbaarheid? o Ik ga ervan uit dat een zoekmachine alleen maar betrouwbare bronnen weergeeft, en dat de eerste resultaten de beste zijn. o Ik ga ervan uit dat een zoekmachine alleen maar betrouwbare bronnen weergeeft, maar de eerste resultaten zijn niet per se de beste. Daarom kijk ik ook naar andere resultaten. o Of de naam van de website bekend is o Of de website er betrouwbaar uitziet o Als ik weet dat meer mensen de site gebruiken, is hij denk ik betrouwbaar o Iets anders, namelijk …. 18. Welke problemen kom je tegen wanneer je informatie zoekt? (meerdere antwoorden mogelijk) o Ik kan de informatie niet vinden o Informatie is onvolledig o Informatie is niet juist o Ik kom bij het zoeken veel bronnen tegen die ik niet kan gebruiken o Zoeken gaat mij makkelijk af, ik ervaar nooit problemen 19. Heb je wel eens van een docent het commentaar gehad dat je “verkeerde”, “slechte” of onbetrouwbare bronnen voor een opdracht hebt gebruikt? o Ja, dat krijg ik vaker te horen o Ja, dat heb ik wel eens gehoord o Nee, ik doe altijd erg mijn best met zoeken van informatie o Nee, ongeveer alles wordt wel goed gerekend 20. Verwerk je in een werkstuk (van) wie de bron is? o Ja, dat moet o Ja, maar het is niet verplicht o Nee, dat hoeft niet o Nee, dat moet wel maar ik doe het niet
32
21. Hoe controleer je of de gevonden informatie juist is? o Ik ga ervan uit dat de informatie juist is o Ik vergelijk meerdere resultaten met elkaar o Ik controleer niet of de informatie juist is o Ik controleer het bij een bron die ik vertrouw, nl…….. 22. Welke van de volgende websites, geeft volgens jou de meest betrouwbare informatie? o De website van een grote organisatie zoals het Wereld Natuur Fonds o Een website die niet meer ge-up-date is sinds 2000 o Een blog van iemand over de reizen die hij heeft gemaakt o Een website waar mensen hun mening kunnen geven over verschillende onderwerpen 23. Geeft Wikipedia volgens jou betrouwbare informatie? o Ja o Ja, want de informatie is up-to-date o Nee, want iedereen kan de informatie veranderen o Soms wel, soms niet o Weet ik niet
Zoeken naar informatie: concrete situaties
Probeer zo gedetailleerd mogelijk aan te geven welke stappen je zou nemen en welke informatiebronnen je zou gebruiken om de benodigde informatie te vinden. 4.
Stel, je moet voor het vak Geschiedenis, een werkstuk maken over een oud-president van de Verenigde Staten. Wat doe je? Stappen: …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………. Informatiebronnen: ………….………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………… Motivatie: …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………..
5.
Stel, je moet voor het vak Nederlands, informatie vinden over de Nederlandse schrijver Harry Mulisch. Wat doe je? Stappen:……………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………. Informatiebronnen:…………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………… Motivatie:…………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………
33
6.
Stel, je zoekt achtergrond informatie over een onderwerp wat jou interesseert. Wat doe je? Welk onderwerp kies je?…………………………………………. Stappen:……………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………….. Informatiebronnen:…………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………… Motivatie:…………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………..
Hartelijk dank voor het invullen van deze vragenlijst!
34