De witte weg
Edmund de Waal
De witte weg verslag van een obsessie
Vertaald door Jan Pieter van der Sterre
2015 de bezige bij amsterdam | antwerpen
In overleg met de auteur zijn er enkele wijzigingen aangebracht in de Nederlandse tekst ten opzichte van het Engelse origineel. Copyright © 2015 Edmund de Waal Copyright Nederlandse vertaling © 2015 Jan Pieter van der Sterre Oorspronkelijke titel The White Road. Journey into an Obsession Oorspronkelijke uitgever Farrar, Straus and Giroux, New York Omslagontwerp Rodrigo Corral Design / b’IJ Barbara Foto auteur Ben McKee Vormgeving binnenwerk CeevanWee, Amsterdam Druk Bariet, Steenwijk isbn 978 90 234 9665 6 nur 320 www.debezigebij.nl
Voor Sue, altijd
Wat is al dat witte daar? Moby-Dick, Herman Melville
Inhoud
proloog
Jingdezhen – Venetië – Dublin 13
deel een
Jingdezhen
Een Twee Drie Vier Vijf Zes Zeven Acht Negen Tien Elf Twaalf Dertien Veertien deel twee Vijftien Zestien Zeventien Achttien
over scherven 39 sorry 45 de kao-ling 52 maken, decoreren, glazuren, stoken 59 grote potten 67 verplichtingen 73 fabriek no. 72 76 namaak, vervalsing, schijn 86 tienduizend dingen 92 het monnikskapkannetje 97 ik heb alles gelezen, ik begrijp het, doorgaan 109 vertrek 115 mannen in het zwart 125 het theeservies voor de keizer 132 Versailles – Dresden het laatste nieuws uit china 139 het paviljoen van porselein 148 provinciaal porselein 153 optiks 158
Negentien Twintig Eenentwintig Tweeëntwintig Drieëntwintig Vierentwintig Vijfentwintig Zesentwintig Zevenentwintig Achtentwintig Negenentwintig Dertig deel drie Eenendertig Tweeëndertig Drieëndertig Vierendertig Vijfendertig Zesendertig Zevenendertig Achtendertig Negenendertig Veertig Eenenveertig Tweeënveertig Drieënveertig Vierenveertig deel vier Vijfenveertig Zesenveertig Zevenenveertig
de eerste creatieve fase 164 geschenken, beloften en titels 171 herschikking 178 een weg, een roeping 186 buitengewoon benieuwd 196 er was geen goud 201 ‘dubbele of zelfs drievuldige inspanning’ 205 beloftes, beloftes 215 half transparant en melkwit, als een narcis 218 de uitvinding van saksisch porselein 226 porseleinkamers, porseleinsteden 231 1719 242 Plymouth de geboorte van het engelse porselein 249 zes greinen is een drachme 252 een quaker! een quaker! een kwibus! 255 heviger regen 259 over de hagen kijken 262 shillings, steentjes of knopen 266 interessante stichtelijke brieven 268 gebruiksvlekken 274 porseleinaarde 278 een met permissie afgebroken scherf 281 stiltes 283 tregonning hill 286 helderder in witte objecten 292 gedachten over witheid 296 Ayoree – Etruria – Cornwall een idee van perfect porselein 301 ayoree 306 c.f. 315
Achtenveertig Negenenveertig Vijftig Eenenvijftig Tweeënvijftig Drieënvijftig Vierenvijftig Vijfenvijftig deel vijf Zesenvijftig Zevenenvijftig Achtenvijftig Negenenvijftig Zestig Eenenzestig Tweeënzestig Drieënzestig Vierenzestig Vijfenzestig coda Zesenzestig
wat is engels 319 eindigen, beginnen 327 een slinkse patentbeschrijving 333 grays elegie 339 een reis naar cornwall 341 gedachten over emigratie 345 een road trip 353 1790 361 Londen – Jingdezhen – Dachau tekens & wonderen 373 1919 378 rode arbeid 384 heldere aarde, gebakken aarde 388 wat een witheid, wat een onbevangenheid 392 allach 404 verkeerd zeil 412 correct georiënteerd 418 een andere getuige 423 de boehm porcelain co. in trenton, new jersey 428 Londen – New York – Londen ademkeer 433 Verder lezen 440 Overzicht van afbeeldingen 441 Dankbetuiging 445
Proloog
Jingdezhen – Venetië – Dublin
i Ik ben in China. Ik probeer een weg over te steken in Jingdezhen in de provincie Jiangxi, de porseleinstad, het legendarische Ur waar het allemaal begon; schoorstenen van ovens die de hele nacht branden, de stad ‘als één grote oven met talloze ventilatieopeningen waar vlammen uit komen’, fabrieken voor de huishouding van de keizer, de plaats in de bergplooi waar mijn kompas heen wijst. Dit is de plaats waar keizers afgezanten naartoe stuurden met bestellingen van onmogelijk diepe porseleinen waterbekkens voor karpers in een paleis, bekers met een voet voor rituelen of tienduizenden kommen voor hun huishouding. Het is de plaats waar kooplieden platte schotels bestelden voor feesten van prinsen uit de Timoeridendynastie, wasbekkens voor sjeiks en eetserviezen voor koninginnen. De stad van de geheimen, duizend jaren vakmanschap, vijftig generaties die witte aarde dolven, zuiverden en mengden, er porselein van maakten en er kennis van hadden, vol ateliers, pottenbakkers, glazuurders en decorateurs, kooplui, oplichters en spionnen. Het is elf uur ’s avonds en vochtig, de stad is een zee van neon en verkeer, het lijkt Manhattan wel. Er valt een licht zomerregentje en ik weet niet precies hoe ik bij mijn logeeradres moet komen. Ik heb het opgeschreven als ‘Naast porseleinfabriek no. 2’ en dacht dat ik dat wel kon uitspreken in het Mandarijn, maar ik stuit op drukdoend onbegrip, en een man probeert me schildpadden te
13
verkopen, waarvan de kaken zijn dichtgebonden met touw. Ik wil zijn schildpadden niet, maar hij weet zeker dat ik ze wel wil. Het voelt absurd om zo ver van huis te zijn. Er is mahjong op televisie, die keihard staat in de woonkamers, waar glitterballen hangen, wat de associatie oproept aan een disco uit de jaren zeventig. In de noedeltentjes is het nog steeds druk. Een man loopt langs met zijn dochtertje; ze huilt en houdt hem bij een vinger vast. Iedereen heeft een paraplu, behalve ik. Er komt een handkar voorbij met porseleinen katten onder een plastic zeil, scooters zigzaggen eromheen. Belachelijk genoeg draait iemand keihard Tosca. Ik ken maar één persoon in de hele stad. Ik heb geen kaart. Wel heb ik mijn aan elkaar geniete fotokopie van de brieven van Père d’Entrecolles, een Franse jezuïet die hier driehonderd jaar geleden woonde en die de fabricage van porselein levendig heeft beschreven. Die heb ik meegebracht omdat ik dacht dat hij mijn gids kon zijn. Op dit moment lijkt me dat een ietwat vergezocht initiatief, en al helemaal niet slim.
Enkele bladzijden uit de brieven van Père d’Entrecolles over Chinees porselein, 1722
14
Ik weet zeker dat ik het oversteken van deze weg niet zal overleven. Maar ik weet ook waarom ik hier ben, zodat ik vol vertrouwen blijf lopen, zelfs als ik niet zeker weet welke kant ik op moet. Het is eigenlijk heel simpel, een soort pelgrimstocht, een aanleiding om de berg op te gaan waar de witte aarde vandaan komt. Over een paar jaar word ik vijftig. Ik maak al ruim veertig jaar witte potten en al vijfentwintig jaar porselein. Mijn plan is om naar de drie plaatsen te gaan waar porselein werd uitgevonden, of heruitgevonden, drie witte heuvels in China, Duitsland en Engeland. Elk van de drie is belangrijk voor mij. Ik ken ze al tientallen jaren door potten, boeken en verhalen, maar ik heb ze nooit bezocht. Ik moet naar die plaatsen toe, ik moet weten hoe porselein eruitziet onder verschillende luchten, hoe wit verandert met het weer. Er zijn meer dingen op de wereld wit, maar voor mij komt porselein op de eerste plaats. Deze reis is het betalen van leergeld aan degenen die ons voorgingen.
ii Betalen van leergeld klinkt afschuwelijk vroom, maar is het niet. Het is een doorleefde waarheid, een beetje hoogdravend, maar niettemin een waarheid. Als je dingen maakt van porseleinklei, besta je in het heden. Mijn porselein komt uit Limoges in de Franse streek Limousin, halverwege het land, in het westen. Het komt in plastic zakken van twintig kilo, elke zak bevat twee broden porseleinklei van tien kilo, perfect gemengd, met de kleur van volle melk en een waas van groene schimmel. Ik pak een zak uit en laat een brood neerploffen op mijn werktafel, trek de getwijnde draad er op een derde doorheen, pak de klomp op en duw hem in elkaar op de werktafel, trek hem weer omhoog en duw hem neer in een cirkelbeweging, zoals bij het kneden van deeg. De klei wordt daardoor zachter. Ik doe het minder snel en de klei wordt een bol. 15
Mijn pottenbakkersschijf komt uit Amerika, is geruisloos en laag; hij staat midden in het enigszins chaotische atelier tegen de muur. Ik kijk uit op de witte bakstenen muur. Er zijn te veel mensen in deze kleine ruimte, twee fulltime- en twee parttimemedewerkers die me helpen bij het glazuren, het stoken, de logistiek en de stortvloed aan mail naar aanleiding van mijn laatste boek. Er is te veel lawaai van de buren. Ik heb een ander atelier nodig. Naar buiten toe loopt alles op rolletjes. Ik ben net gevraagd voor een tentoonstelling in New York en droom ervan door een lange, ruim verlichte zaal te lopen, een heel eind weg te lopen van mijn eigen werk, me dan om te draaien en het met nieuwe ogen te bekijken, ik alleen, het als het ware voor het eerst te zien. Als ik hier mijn lange armen uitstrek, raak ik pakkisten aan. Ik kan vijf meter ver lopen. Op goede dagen. Iedereen doet zo zachtjes mogelijk, maar verdomd, wat maakt die betonnen vloer veel herrie. Buiten zijn ze aan het ruziën. Ik moet tijd maken om weer aardig te doen tegen makelaars, want het is moeilijk een atelier te vinden in Londen. Al die nuttige stukjes ruimte achter het huis waar mensen gewend waren dingen te maken of te repareren, worden gebruikt voor appartementen. Ik moet met de accountant praten. Ik zit aan mijn draaischijf. En ik gooi de geknede klei er midden op, maak mijn handen vochtig en ga nu een pot maken, trek de klei omhoog met aan de buitenkant de knokkel van mijn rechterhand en drie vingers van mijn linkerhand strak tegen de binnenkant ter ondersteuning, terwijl de wanden hoger worden en het volume verandert, als een uitademing, alsof er iets wordt gezegd. Ik ben in dit moment, maar tegelijk ben ik ergens anders. Heel ergens anders. Want de klei is tegenwoordige tijd én presens historicum. Ik ben hier in Tulse Hill, vlak bij de zuidelijke rondweg in Zuid-Londen, in mijn atelier achter een rij kip-afhaalrestaurants en een bookmakerskantoor, ingeklemd tussen een paar stoffeerderijen en een keukentimmerman, maar nu ik deze pot maak ben ik ook in China. Porselein is China. Porselein is de reis naar China. [Het Engelse
16
woord china is zelfs een synoniem voor porcelain – vert.] Hetzelfde gebeurt als ik deze kom van Chinees porselein uit de twaalfde eeuw oppak. Hij komt uit Jingdezhen; na het draaien werd er met een mal een bloem die onder water lijkt te staan in afgedrukt, de rand is ongeglazuurd, de kleur groen-grijs met een waterig laagje glazuur onderin, verder ‘wat details’, zoals de handelaren zouden zeggen, haarscheurtjes, vlekjes, slijtageplekken. Deze kom bevindt zich in de tegenwoordige tijd, is een continue aanwezigheid van actieve, dynamische bewegingen, oordelen en beslissingen. Hij voelt niet in het verleden, en het voelt fout hem in een verleden te dwingen louter om toe te geven aan een strenge, orthodoxe houding. Deze kom is gemaakt door iemand die ik niet ken, in omstandigheden die ik me alleen maar kan voorstellen, voor doeleinden waarin ik me misschien vergis. Maar als ik zijn vorm herschep door hem op te tillen, maak ik hem in feite opnieuw. Dat kan omdat porselein zo kneedbaar is. Knijp een stukje ter grootte van een walnoot tussen duim en wijsvinger, totdat het zo dun is als papier, totdat je vingerafdrukken tevoorschijn komen. Blijf knijpen. Het voelt alsof er geen eind aan komt. Je voelt dat het almaar dunner wordt tot het zo dun is als bladgoud en de lucht in vliegt. En het voelt schoon. Je handen voelen schoner nadat je het hebt aangeraakt. Het voelt wit. Waarmee ik bedoel dat het vol verwachting is, vol mogelijkheden. Het is een materiaal dat elke denkbeweging, elke verandering in het denken registreert. Waar word je door bepaald? Je bent bij de zee, het tij begint te keren. Het zand is schoongewassen. Je maakt het eerste spoor in het witte zand, dat eerste contact van een voet met de zandkorst, zonder te weten hoe diep en hoe vast je stap zal zijn. Je aarzelt boven een wit vel papier zoals Bellini voor de aanzet van zijn penseel. Tachtig haren uit de staart van een otter eindigen in een ademtocht, één enkele haar roerloos in de stilstaande lucht. Je bent klaar om te beginnen. De aarzeling voordat je als een verliefde een kus in iemands nek drukt.
17
Ik trek de getwijnde metaaldraad onder mijn afgewerkte pot door, droog mijn vingers af aan mijn schort, til hem van de schijf en zet hem met korte tevredenheid op een plank rechts van mij. Ik pak een andere bol klei en begin opnieuw. Hij is wit, keert terug naar wit.
iii Dit moment, deze pauze, heeft een zekere grandeur. Porselein wordt al duizend jaar gemaakt, al duizend jaar verhandeld. En al achthonderd van die duizend jaren bestaat er porselein in Europa. Er zijn een paar scherven van vóór die tijd gevonden, stukken van een Chinese pot, die uitdagend liggen te glanzen naast de tegelijk gevonden zware aardewerken kannen. Niemand heeft een idee hoe ze terecht zijn gekomen op die Kentse begraafplaats of op die helling bij Urbino. In het Europa van de middeleeuwen vinden we hier en daar kleine hoeveelheden porselein in inventarissen van Jean, hertog De Berry, van een paar pausen, en in het testament van Piero de’ Medici una coppa di porcellana, een porseleinen kopje. We zien een glimpje wit op een lijst cadeautjes die op een ambassade door het ene prinsje aan het andere werden gegeven: een hengst, een porseleinen vaas, een wandtapijt met gouddraad. Het is zo kostbaar, aldus het verhaal in het middeleeuwse Florence, dat gif niet werkt in een porseleinen beker. Er is een mooie celadongroene kom, die diep gevat is in zilver en opgaat in een kelk. Een wijnkan krijgt een voetstuk en wordt zo een karaf voor aan een banket. Er is zelfs een glimp te zien op een Florentijns altaarstuk; een van de drie koningen die stijfjes knielen voor het Christuskind, lijkt mirre in een Chinese porseleinen kan aan te bieden, een eerbewijs dat toepasselijk lijkt bij een zo schaarse, zo geheimzinnige stof, bij een object dat zo’n lange weg heeft afgelegd uit het Oosten. Porselein is een synoniem voor ‘ver weg’. Marco Polo kwam in
18
1291 terug uit Cathay met zijn zijden en brokaten stoffen, de gedroogde kop en gedroogde poten van een muskushert, en zijn verhalen, een Divisament dou monde, zijn Beschrijving van de Wereld. De verhalen van Marco Polo iriseren. Elk element glinstert en glittert zo vreemd als lapis lazuli, werpt schaduwen en reflecteert. Ze zijn vol uitweidingen, vol herhalingen, vol haast, vol opsommingen. ‘In deze stad bouwde Kublai Khan een enorm paleis uit marmer en andere siersteen. Alle gangen en zalen zijn verguld en het hele gebouw is prachtig opgeluisterd en rijkelijk versierd.’ Alles is speciaal, op een prachtige, rijke manier. Tenten zijn gevoerd met hermelijn en sabelmarter. Getallen zijn bij Marco Polo ofwel enorm – 5000 giervalken, 2000 buldoggen, 5000 astrologen en waarzeggers in de stad Khan-Balik – of blijven beperkt tot één. Een grote leeuw die met alle vormen van onderdanigheid voor de khan gaat liggen, een enorme peer die tien pond weegt. Verder zorgen kleuren voor drama. Paleizen zijn versierd met draken, vogels, ruiters en diverse dierenrassen en strijdtaferelen. Het dak is een vlammenzee: knalrood, groen, blauw en geel, en al die andere schitterend gelakte kleuren. In februari wordt het Nieuwjaar gevierd met een feest, vertelt Marco Polo ademloos: en het wordt aldus gevierd door de Grote Khan en al zijn onderdanen: naar gewoonte dossen ze zich allemaal uit in het wit, zowel mannen als vrouwen, voor zover hun middelen het hun toestaan. Dat doen ze omdat witte kostuums worden beschouwd als een goed, gunstig voorteken; ze worden met Nieuwjaar aangetrokken, zodat men het hele jaar kan profiteren van voorspoed en geluk. Op die dag worden hem door alle vorsten, alle provincies, regio’s en rijken waar mannen land bezitten of heersen, kostbare geschenken gebracht: goud, zilver, parels, edelstenen en een overvloed aan fijne witte stof [...] Baronnen, ridders en anderen geven elkaar witte dingen cadeau
19
[...] De Grote Khan krijgt op deze dag meer dan 100.000 witte paarden aangeboden, dat kan ik u verzekeren.
Marco Polo bereikt ‘een stad genaamd Tinju’. Daar worden onvergelijkelijk mooie kommen van porselein gemaakt, groot en klein. Ze worden nergens anders gemaakt dan in deze stad, en hiervandaan worden ze over de hele wereld geëxporteerd. In de stad zelf zijn ze zo overvloedig aanwezig en zo goedkoop dat je voor een Venetiaanse grootmunt misschien wel drie kommen kunt kopen die zo mooi zijn dat iets mooiers ondenkbaar is. Deze schalen zijn gemaakt van een kruimelig type kleiaarde die wordt uitgegraven in een soort mijn en daarna maakt men er enorme bergen van, die een jaar of veertig worden blootgesteld aan wind, regen en zon. Tegen die tijd is de aarde zo fijn geworden dat schalen die ervan worden gemaakt een azuurblauwe tint krijgen die zeer fraai glanst. Let wel, als iemand een berg van die aarde maakt, doet hij dat voor zijn kinderen; het rijpen duurt zo lang dat hij niet de hoop kan koesteren er zelf van te kunnen profiteren of het te kunnen gebruiken, maar de zoon die hem opvolgt zal de vruchten ervan plukken.
Dit is de eerste vermelding van porselein in het Westen. Porselein wordt hier beschreven als een onvergelijkelijk mooi materiaal, dat ingewikkeld is om te maken, en waarvan ontelbaar veel objecten bestaan. Porselein vraagt aandacht en toewijding. En Marco Polo haalt zijn schouders op: ‘Waarom zou ik erover uitweiden?’ En hij zegt: ‘Nu een ander onderwerp.’ Hij kwam terug met een grijsgroen kannetje gemaakt uit die harde, heldere witte klei van een soort die nooit eerder was gezien. In Venetië kwamen object en naam samen, waarna de lange geschiedenis van de passie voor porselein begon. De naam van deze superieure grondstof, dit witte goud, de oorzaak van het faillissement van prinsen, van Porzellankrankheit – porseleinziekte
20
–, komt uit de Venetiaanse straattaal met ogen op steeltjes, het vulgaire fluiten naar een mooi meisje. Porcellani (‘varkentjes’) is de bijnaam voor een bepaald soort zeeslakken, die even glad voelen als porselein. Porseleinslakken doen volgens Venetiaanse jongens duidelijk aan een vulva denken. Vandaar die kreet die een eigen leven is gaan leiden.
iv Marco Polo kan van onderwerp veranderen, maar ik niet. Wetende dat zijn kan ergens in de San Marcobasiliek in Venetië staat, moet ik daar beslist heen en hem vinden. Ik wind er geen doekjes om: ‘Ik ben een Engelse schrijver en pottenbakker en zou graag willen weten waar...’, maar mijn brieven en e-mails verdwijnen in het niets. Ik escaleer. ‘De pauselijke nuntius heeft mij aangeraden contact met u op te nemen...’ Nog steeds niets. Er rinkelt een telefoon op een mahoniehouten bureau. Eeuwigdurend middagmaal, veronderstel ik zuur. Of een tweede fles wijn, of een vrije dag om een martelaar van de Republiek te vieren. Ik leen Matthew, mijn middelste kind, en besluit mijn kans te wagen. We lopen naar links achter in de basiliek, langs de klittende en kolkende toeristen, tasjesverkopers die op hun hoede zijn voor politie, en passeren de glazen deuren naar het domein van de patriarch, waar ik mijn verkooppraatje houd voor een monseigneur die opgetogen en verrukt is en die voorstelt: ‘Vanavond, als alles gesloten is?’ Hij voert een pantomime van vermoeidheid op. ‘Er zijn,’ zegt hij met een zucht en slepende klinkers, ‘overdag veel te veel buitenlanders in de basiliek.’ Neem zo mogelijk altijd een kind mee naar Italië. Tegen sluitingstijd worden we meegenomen door de man met de sleutel langs een marmeren gang in het domein van de patriarch, langs eindeloze series portretten van kardinalen de schemer
21
in, over de golvende marmeren vloeren van de basiliek met zijn doffe glans, de rode gloed van de heilige lampen, de schatkamer in. Die is klein en heeft hoge, gewelfde plafonds. Bergkristal en chalcedon, agaat, een Egyptische porfieren urn, een turquoise Perzische kom gevat in een gouden montuur; allemaal materialen die licht vasthouden. Kelken. Een relikwieënschrijn van het Ware Kruis met edelstenen die zijn ingelegd met de tederheid van een kinderkus. Dit is Byzantium, deze schat, Christus die verrijst, die verovert, het ene object na het andere afkomstig van een verre plek en door vakkundige Venetiaanse handen omgevormd. En daar is mijn kannetje, achter in een kast tussen een paar wierookhouders en een icoon in mozaïek van Christus. Het is twaalf centimeter hoog, schat ik, veel minder dan een hand breed, het heeft een band van loofwerk, vier oortjes onder de hals om een dekseltje vast te houden, vijf inkepingen voor duim en vingers. Een voorwerp voor het geheugen van een hand. Ik kan het niet oppakken. De klei oogt grijs, ruw en een beetje slordig waar het materiaal ruw is bijgewerkt. Het is van ver, heel ver gekomen. We turen er tien minuten naar, totdat de man met de sleutel met zijn voet begint te tikken. De schatkamer wordt afgesloten. De basiliek is leeg. Het is een begin. Matthew is blij dat ik blij ben en we gaan het vieren bij Florians op de piazza met warme chocolademelk en bitterkoekjes.
v Elke obsessie voor porselein echoot even sterk als elk Venetiaans steegje. Wat is het? Het wordt ‘gemaakt van een bepaald sap dat ondergronds samensmelt en wordt meegenomen uit het Oosten’, schreef een Italiaanse astroloog halverwege de zestiende eeuw.
22
Een andere schrijver beweerde dat ‘eierschalen en de schelpen van navelvissen worden vermalen tot stof en dan vermengd met water worden omgevormd tot vazen. Die verstopt men dan in de grond. Honderd jaar later worden ze opgegraven, en dan heten ze gereed te zijn en worden te koop aangeboden.’ Algemeen wordt porselein vreemd gevonden, onderhevig aan alchemistische veranderingen en wedergeboorte. John Donne schrijft in zijn ‘Elegy on the Lady Markham’ roerende regels over hoe het onder de grond transformeert, en dat er dan als je iets moois kwijtraakt en later terugvindt, iets zeldzamers, mooiers voor terug kan komen: ‘zoals Chinese klei na honderd jaar / wordt uitgespit en porselein mag heten’. Dus hoe maak je porselein? Hoe maak je porselein voordat iemand anders het maakt? Hoe kun je één enkel exemplaar hebben? Hoe kun je het allemaal hebben, jezelf ermee omringen? Kun je ooit de plaats bereiken waar het vandaan komt, de bron van die rivier van wit? Porselein is het arcanum. Het is een mysterie. Vijfhonderd jaar lang wist niemand in het Westen hoe porselein wordt gemaakt. Het woord arcanum, een ratjetoe van Latijnse medeklinkers, ligt prettig dicht bij Arcadië, Arcadia. Volgens mij moet er enige verwantschap bestaan tussen het eerste geheim van wit porselein en de belofte van een vervulde passie, een soort Arcadië.
vi Wit is ook mijn verhaal. Vanaf mijn allereerste pot. Ik was vijf. Mijn vader ging op donderdagavond altijd naar de plaatselijke kunstacademie om potten te bakken, en nam mijn twee oudere broers met zich mee. Je kon ook zeefdrukken maken op t-shirts of op doek schilderen in dekkleuren. Boven was er modeltekenen, daar zat een dame voor een gedrapeerd gordijn van rood fluweel met een plant in een messing bak, en beneden in de kelder kon je pottenbakken. Ik wilde de trap af. Na een uur was
23
er een pauze en dan mocht je een glas vruchtensap en een chocoladekoekje nemen. Het was er stoffig. Rond klei daalt stof neer. Een vrouw kneep een heel klein kommetje uit witte klei, wiegde het in haar hand en draaide het ritmisch rond. Ik zat aan de elektrische schijf met een grote bol bruine klei. Ik had een rood plastic schort voor. De schijf was erg groot. Hij had een aan-en-uitschakelaar en een pedaal waar je met je voet op moest drukken voor de snelheid, maar dat ging moeilijk. En de week erna was mijn pot er, hard, grijs en dof; kleiner ook. Mijn lerares zei: je kunt hem in een van die zes emmers met glazuur dopen om hem te laten zingen in verschillende kleuren en je kunt hem beschilderen met elke kleur verf. Hoe ga je hem versieren? Ze glimlachte. Wat heeft deze pot nodig? Ik duwde mijn pot in het witte glazuur, zo dik als beslag. En de week erna nam ik mijn witte kom mee naar huis, drie vingerdikke golven van klei, een uitgeholde binnenkant met een ring van vingerafdrukken, en zwaar, maar het was een kom, hij was wit en van mij: mijn poging om iets duidelijk te maken. De eerste van tienduizenden potten, ruim veertig jaar van licht voorovergebogen zitten achter een bewegende schijf en een bewegend stuk klei in een poging een klein deel van de wereld stil te zetten, een binnenruimte te maken. Ik was zeventien toen ik voor het eerst porseleinklei aanraakte. In al die jaren dat ik op school zat heb ik elke middag potten gemaakt bij een pottenbakker die zijn werkplaats in de school had. Geoffrey was in de zestig, had in de oorlog gevochten en was beschadigd door zijn verleden. Hij rookte Capstan-sigaretten zonder filter en citeerde gedichten van Auden. Zijn thee was even donkerbruin als de klei die we gebruikten. Hij maakte potten voor dagelijks gebruik. Ze moesten goedkoop genoeg zijn om ze te kunnen laten vallen, zei hij altijd, en mooi genoeg om ze voor altijd te bewaren. Ik verliet de school voortijdig om twee jaar bij hem in de leer te gaan, en bracht een zomer bij verschillende pottenbakkers in Japan door, ging al de beroemde ovens af waar
24