Economische Principes – Een aantal (Oostenrijkse) basisconcepten Thomas Vergote1 1. Inleiding: wat is economie Neoklassieke definitie: “Study of how individuals choose to use their limited resources in an attempt to satisfy their unlimited wants” – Greg Mankiw Oostenrijkse definitie: “Economics, as a branch of the more general theory of human action, deals with all human action, i.e., with man's purposive aiming at the attainment of ends chosen, whatever these ends may be” – Ludwig von Mises Wat de economische wetenschap vooral niet is, is de studie naar de optimalisatie van welvaart voor ieder persoon. Het is dan ook in de eerste plaats geen ingewikkeld wiskundig probleem dat opgelost dient te worden. De aanpak (en methodologie) van de economische wetenschap varieerde sterk over de tijd en volgens de economische school die wordt gevolgd. In deze korte uiteenzetting worden de basisconcepten vooral aan de hand van de zogenaamde Oostenrijkse economische school gebracht. De economische school heeft de weg geplaveid voor heel wat moderne economische begrippen, maar bevindt zich op dit moment binnen wat men de “heterodoxe” scholen noemt. Meer informatie over de geschiedenis van de Oostenrijkse school vind je in [1]. De meeste concepten die hier worden ingeleid, zijn echter goed geïntegreerd in de zogenaamde mainstream economische scholen, alhoewel de klemtoon vaak anders ligt en de wijze waarop de concepten voorgesteld worden ook sterk verschillen.
2. Wat is waarde? -
Subjectiviteit en het marginaliteitsbeginsel
Centrale vraag in de economische wetenschap: wat is waarde? Het vraagstuk was erg belangrijk van bij de start van de ‘moderne’ economische wetenschap. In de 18e eeuw en het grootste deel van de 19e eeuw, was de arbeidswaardetheorie veruit het prominentst. Aanhangers van de theorie waren onder andere Adam Smith, David Ricardo en onder een iets andere vorm, Karl Marx. Eenvoudig gesteld wordt de waarde van goederen bepaald door de arbeid die nodig is om ze te creëren. Er duiken met deze theorie echter onmiddellijk vragen op: hoe ga je om met hogere productiviteit uit training, waarom zijn sommige producten die heel veel arbeid vragen absoluut niets waard en andere net heel veel?
1
[email protected]
Page |2 Bovendien biedt de arbeidswaardetheorie geen oplossing voor één van de meest prangende vraagstukken van de Klassieke economie, beschreven in Adam Smith’s Wealth of Nations [2] (Book I, Chap IV): de water/diamant paradox: niets is nuttiger dan water, zo zegt Smith, maar je koopt er amper iets mee, diamant heeft daarentegen amper enig nut, maar je kan er vaak erg veel mee kopen. De sleutel tot dit probleem kwam er in de jaren ’70 van de 19e eeuw, toen drie economen (Carl Menger, Léon Walras en William Stanley Jevons) onafhankelijk van elkaar min of meer dezelfde stelling naar voor schoven: het marginaliteitsbeginsel. De versie van Menger (zie [3]) was vormelijk sterk anders dan van de andere twee economen: geen formules, geen grafieken, en wordt hier naar voor geschoven. Onder andere dankzij dit werk was de Oostenrijkse school in de economie geboren.
Uitbuitingstheorie van Marx Eén van de meest belangrijke theorieën die door Marx verspreid werden, is zijn uitbuitingstheorie. De theorie is onbewust veel wijder verspreid dan alleen binnen de Marxistische beweging, en het is dan ook erg belangrijk een economisch antwoord te bieden op de theorie, één van de doelstellingen van deze tekst. De theorie gaat als volgt: de werkende klasse wordt uitgebuit door de nietwerkende kapitalisten, door hen maar een kleine fractie te betalen van de totale waardecreatie die door de arbeid van de werkende klasse tot stand is gekomen. Het geld dat de rijke klasse krijgt is onbetaalde meerarbeid van de werkende klasse die gedwongen wordt te werken voor een te lage vergoeding.
De water/diamant paradox wordt als volgt opgelost: de waarde van goederen is niet objectief en onlosmakelijk verbonden met de goederen, goederen hebben hun waarde enkel en alleen te danken aan de menselijke verbeelding om met dat goed een doel te bereiken. Waarde is dus subjectief. Minstens even belangrijk is de tweede sleutel: datgene dat wij waarderen, zijn niet alle eenheden van een bepaald goed. De vraag is niet: kies tussen alle water in de wereld of alle diamant in de wereld. Het mag duidelijk zijn, geen mens zou alle water in de wereld opgeven voor alle diamant in de wereld, het zou zijn dood betekenen. Wat waarderen we dan wel? Menger bood het antwoord: het is het goed op de marge dat we waarderen. Als we voor de vraag staan wat we verkiezen, één diamant of één flesje water, dan hangt onze keuze af van onze omstandigheden. Een dorstige wandelaar in het midden van de Sahara-woestijn zal niet twijfelen en het water verkiezen boven de diamant. De eigenaar van een warmwaterbron zal weinig tot geen waarde hechten aan één extra flesje water, voor hem zal de marginale waarde van diamant dan ook veel hoger zijn. De arbeidswaardetheorie klopt dus niet en kan vervangen worden door een veel betere verklaring voor wat waarde is. Dit is ook de eerste sleutel tot het afkeuren van de uitbuitingstheorie van Marx: arbeid heeft niet zomaar een vaste waarde evenredig met het aantal uren dat er gewerkt is, arbeid wordt net als alle andere economische goederen subjectief gewaardeerd en op de marge: de toegevoegde waarde van één extra arbeidsplaats.
3. Robinson Crusoe Economie Een aantal van de belangrijkste economische basisconcepten kunnen best uitgelegd worden aan de hand van een “Robinson Crusoe Economie”. Dat is een éénmanseconomie met Robinson Crusoe – afgeleid van het gelijknamige boek van Daniel Defoe (1719) – in de hoofdrol. De redenering gaat als volgt:
Page |3 Robinson Crusoe komt alleen op een eiland terecht en moet zich zien te redden zonder hulp, zonder eigendom. Om te overleven moet hij drinken – maar drank is voldoende aanwezig – en eten. Het enige wat hij kan doen om zich in leven te houden, is vissen vangen. Stel dat hij dagelijks twee vissen kan vangen en onmiddellijk op eet om te overleven: alles wat hij ‘produceert’, consumeert hij onmiddellijk. Hij werkt letterlijk om te overleven zonder enige marge. Maar op een zekere dag komt hij op een idee, aan de hand van een net kan hij vast veel sneller vissen vangen. Hij weet nog niet hoe goed het net zal werken, maar hij heeft wel bedacht hoe het te maken en wat hij er voor nodig heeft. Hij denkt een volle dag nodig te hebben om het net te maken. Het zou onverstandig zijn om zomaar een dag niets te eten om aan het net te werken, dat zou zijn verzwakte lichaam niet aankunnen. Hij denkt van drie dagen lang slechts anderhalve vis te eten, waarna hij op de vierde dag genoeg gespaard (S) heeft om een dag niet te eten. Op dat moment investeert (I) hij zijn gespaarde vis om het net te maken: S = I. Het net is het resultaat van de investeringen en kan niet rechtstreeks geconsumeerd worden, maar kan gebruikt worden om consumptiegoederen (vis) te maken, het net is een kapitaalgoed. Merk hier de factor tijd: om méér te kunnen produceren moet eerst een langere weg afgelegd worden om het kapitaal te produceren. Het net laat hem toe 3 vissen per dag te vangen in plaats van 2. Voldoende om niet iedere dag vis te vangen, maar in plaats daarvan te sparen en te investeren wanneer nodig. Hier wordt een erg belangrijk punt duidelijk: om de economie te doen groeien is sparen noodzakelijk. Overmatig sparen maakt de economie dus niet kapot omdat er te weinig geconsumeerd wordt, het laat integendeel investeringen toe.
Nu komt een tweede eilandbewoner op het toneel: Vrijdag. Vrijdag heeft niets, geen net, geen voedsel. Wat hij wel heeft, is een idee: hij wil een val maken in zee om nog eenvoudiger vissen te vangen. Hij denkt hiervoor vijf dagen werk te hebben en heeft dus minstens 7,5 vissen nodig om comfortabel te werken. Vrijdag heeft echter geen vis kunnen sparen en kan dus niet op eigen houtje aan de opdracht beginnen. Wat hij wel kan doen, is Robinson aanspreken en vragen om 7,5 vissen voor vijf dagen te lenen. Robinson heeft hier twee maal nadeel bij: hij loopt risico om zijn gespaarde vis kwijt te geraken als Vrijdag niet slaagt in haar plan én hij moet het een tijd lang met minder visreserves doen. Vrijdag is echter overtuigd van zijn plan en beseft dat hij later misschien wel 10 vissen per dag zou kunnen vangen als zijn plan werkt. Hij gooit het dan ook op een akkoordje met Robinson: hij gaat er mee akkoord niet
Page |4 7,5 maar 15 vissen terug te geven aan Robinson. De vergoeding is de interest en het eindresultaat is dat iedereen beter wordt van deze regeling. Robinson is in deze de kapitalist, diegene die kapitaal voorschiet en het risico draagt, Vrijdag verricht de arbeid, maar is vooral ook de ondernemer die ideeën aanreikt. Merk ook op dat Robinson een vergoeding krijgt zonder arbeid te verrichten. Stel dat Robinson zelf de val wil maken. Hij is in de waan dat hij 7,5 vissen gespaard heeft, alhoewel hij in werkelijkheid maar half zoveel vissen heeft. Hij start dus aan een investering die hij nooit zal kunnen afwerken. Halverwege zijn werk zal hij zijn val moeten achterlaten om dringend op de oude manier vis te vangen. Robinson heeft fout geïnvesteerd – malinvestment genoemd in het Engels. De grillige zee zal de onafgewerkte constructie al snel vernielen wat men kapitaalconsumptie noemt, er waren te weinig middelen beschikbaar om het investeringsproject in stand te houden en een deel van de investeringen gaat hierdoor verloren. In deze eenmanseconomie is het niet duidelijk waarom Robinson zo fout zat in de inschatting van zijn spaargeld. In de moderne economie is dat echter heel goed te begrijpen: sparen en investeren gebeurt niet door dezelfde mensen en door de “prijs” voor investeringsgeld – interest te manipuleren, wordt tegelijkertijd te veel geïnvesteerd en geconsumeerd. Een uitstekende en toegankelijke uitleg van dit fenomeen, dat de uitleg is van de Oostenrijkse school voor de (meeste) conjunctuurcycli is te vinden in [8]. Een erg vermakelijke en leerrijke geïllustreerde uitwerking van Robinson Crusoe economie is How an Economy grows and why it doesn’t [4].
4. De markt en de ondernemer “The market is a process” – de markt is geen plaats, of mytische entiteit maar een ontdekkingsproces tussen mensen waar de “ondernemer” diegene is die de ontdekkingen doet – bijvoorbeeld een prijsverschil tussen appelen in Limburg en Oost-Vlaanderen – er een voordeel uit haalt – de appels kopen waar ze het goedkoopst zijn en verkopen waar ze duurder zijn – wat onbewust ook ten voordele komt aan de maatschappij – de prijs in evenwicht brengen door beter aan een vraag naar appelen te voldoen. De ondernemer ontdekt iets – een prijsverschil – waarvan hij voorheen niet wist dat hij het niet wist. Hij anticipeert niet zomaar op een bepaald risico met een bepaalde kans op optreden, hij wordt geconfronteerd met zuivere onzekerheid. Zijn winst is de “ondernemerswinst” =/= boekhoudkundige winst. De ondernemer is de sleutel die een per defintie onevenwichtige economische orde naar een evenwicht doet neigen, alhoewel dat evenwicht nooit wordt bereikt. Meer informatie hierover is te vinden in:
Page |5
5. Conclusie In deze korte tekst is een poging gedaan een aantal economische concepten te illustreren. De concepten bieden een oplossing tot verschillende maatschappelijke problemen waarvoor klassiek liberalen op dit moment in de verdediging worden geduwd. Het gaat enderzijds om de financiële crisis waarvan het kapitalisme zogenaamd de grote schuldige is. Sparen, kapitaal, tijd en interest zijn hiervoor kernbegrippen. Een andere bedreiging voor het liberalisme is de zogenaamde onrechtvaardigheid van de vrije markt en daaraan gelinkt de uitbuitingstheorie van Marx in zijn vele populaire moderne alternatieven. De oplossing tot het vraagstuk dat Marx ons heeft gegeven, gaat als volgt: de meerwaarde die wordt gecreëerd is een combinatie van verschillende factoren: zowel kapitaal, innovativiteit als arbeid zijn noodzakelijk om de volledige meerwaarde te realiseren. De arbeiders krijgen twee belangrijke voordelen van de kapitalist: ze moeten geen risico dragen en ze moeten niet wachten op hun loon tot de onderneming effectief geld opbrengt. De kapitalist schiet geld voor dat soms pas jaren later leidt tot (bijkomende) inkomsten, zijn vergoeding hiervoor is interest. De ondernemer biedt innovativiteit en marktaanvoelen, zijn vergoeding is ondernemerswinst. De arbeider krijgt voor zijn arbeid het verdisconteerde toegevoegde product (discounted marginal value product, DMVP, ): de marginale toegevoegde waarde van de arbeid- afhankelijk van de productiviteit en dus het kapitaal - aangepast met de interest omdat het loon voorgeschoten wordt. De werkende klasse wordt dus niet uitgebuit, maar geniet mee van de verhoogde productiviteit dankzij kapitaalintensievere processen zonder risico te lopen of eigen middelen te moeten investeren. Hiermeer raken we uiteraard maar aan het tipje van de ijsberg, de economische wetenschap heeft veel meer uitdagingen te bieden. Met een aantal referenties hieronder kan je alvast op weg. De aanraders om te beginnen zijn aangeduid met (*).
6. Referenties [1] https://mises.org/etexts/austrian.asp (*) [2] An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations – Adam Smith, 1776 [3] Principles in Economics – Carl Menger, 1871 [4] How an economy grows and why it doesn’t - Irwin Schiff, 1985 (*) [5] Human Action – Ludwig von Mises, 1949 [6] Man, Economy and State – Murray N. Rothbard, 1962 [7] Economics for Real People – Gene Callahan (*) [8] YouTube movie: The Austrian Theory of the Business Cycle - Roger W. Garrison (http://www.youtube.com/watch?v=5rJceunyCwU) (*) [9] Competition and Entrepreneurship – Israel Kirzner, 1973 Veel lezingen, boeken en artikels zijn gratis beschikbaar op mises.org. Voor seminaries en lezingen in België zijn vooral de LVSV afdelingen en het Murray Rothbard Instituut (rothbard.be) aan te raden.