ECONOMIE EN ARBEIDS MARKT 2012-2013
FLEVOLAND VOEDSEL EN VOEDING
Met als themahoofdstuk:
‘Voedsel- en voedingsindustrie’
INHOUDSOPGAVE Voorwoord
3
Samenvatting 4 Inleiding
6
1. Economische ontwikkeling 1.1 Inleiding 1.2 Macro-economisch beeld 1.3 Prognoses
7 7 8 11
2. Bevolking en beroepsbevolking
13
2.1 Inwoners 2.2 Migratiesaldo 2.3 Potentiële beroepsbevolking 2.4 Werkzame beroepsbevolking 2.5 Werkloosheid 2.6 Pendelsaldo 2.7 Prognose
3. Werkgelegenheid
13 15 15 16 19 20 21
3.1 Banenontwikkeling 3.2 Sectorale ontwikkeling 3.3 Topsectoren 3.4 Prognose
23 23 25 27 28
4. Bedrijvigheid
30
4.1 Vestigingen 4.2 Bedrijvendynamiek 4.3 Vestigingsgrootte
5. Werklocaties
5.1 Bedrijventerreinen 5.2 Vastgoedontwikkeling 5.3 Winkelruimtemarkt 5.4 Vooruitzichten korte termijn
2
31 32 34
37
37 40 42 43
6.
Voedsel- en voedingsindustrie
6.1 6.2 • • 6.3 6.4 • • • • 6.5 • • 6.6
Achtergrond en opbouw Voedsel- en voedings- industrie Interview Louise Fresco, Universiteit van Amsterdam Interview Wim van de Weg, CAH Vilentum Belang voor de Nederlandse economie Primaire productie: Landbouw en visserij in Flevoland Interview Jan van Hoogen, Agrico Interview Dolf Luning, Yakult Interview Arnold Michielsen, LTO-Noord Interview Sjoerd Kramer en Pierre Berntsen, ABN AMRO Maatschappelijke trends en ontwikkelingen Interview Peter Vereecken, Vereecken Fruit Interview Teun Visser, Visveiling Urk Perspectieven voor Flevoland ontwikkelingen
44 44 45
46 49 52 52 54 56 60 62 64 66 68 71
Colofon 74
VOORWOORD Voor u ligt de publicatie ‘Economie en Arbeidsmarkt Flevoland 2012-2013’. Deze editie is zowel vertrouwd als vernieuwd. Vertrouwd omdat u er wederom de stand van de economie in Flevoland in aantreft. Vernieuwd, omdat we, met behoud van het goede, het format iets hebben aangepast, waarmee de publicatie handzamer is geworden en u nog sneller informatie kunt opslaan. Bevat de publicatie dan minder gegevens dan voorheen? Ja en nee. Ja, het is inderdaad zo dat in deze publicatie sommige cijfers niet terugkeren op papier. In plaats daarvan sluiten we aan bij de verschuiving naar een op internet georiënteerde samenleving: via de website van de provincie Flevoland vindt u alle cijfers uit dit boekje, aangevuld met ander materiaal. Dat materiaal is vrij toegankelijk en te gebruiken, waarmee de Provincie Flevoland en de Kamer van Koophandel bijdragen aan transparantie over de regionale economie en vormgeven aan hun ‘open data’-beleid. Wat is dan de stand van de economie? Konden we in de achterliggende jaren melden dat Flevoland minder door de recessie werd geraakt en sneller herstelde, we moeten nu helaas constateren dat de triple dip ook onze provincie raakt. Er is – voor het eerst in onze geschiedenis – sprake van een afname van werkgelegenheid en ook in andere factoren (bijvoorbeeld werkloosheid, vastgoedmarkten) zien we de effecten. Maar er zijn ook lichtpuntjes. Flevolandse ondernemers zijn optimistischer dan elders in Nederland en het ondernemerschap groeit. Uit het themahoofdstuk over ‘Voedsel- en voedingsindustrie’ blijkt de goede uitgangssituatie die we hebben voor de clusters Agribusiness en Visbusiness. Bovendien is het vestigingsklimaat aantrekkelijk en beschikken we over goede fysieke vestigingsmogelijkheden. En er ligt een nieuwe, ambitieuze Economische Agenda die inzet op samenwerking tussen ondernemers, onderzoekers, onderwijs en overheid. Samen pionieren: als we dat ergens goed kunnen, dan is dat toch hier! Wij zetten ons daarvoor in en nodigen u van harte uit daarbij aan te sluiten. Of beter nog: wij sluiten aan op uw initiatieven! J.N. Appelman Gedeputeerde Economische Zaken, Arbeidsmarktbeleid, Onderwijs Provincie Flevoland
R.H. Zieck Voorzitter Kamer van Koophandel Gooi-, Eem- en Flevoland
3
SAMENVATTING ECONOMISCHE ONTWIKKELING De Nederlandse economie zit opnieuw in een recessie en vertoont nog nauwelijks tekenen van herstel. Na een jarenlange haast vanzelfsprekende groei van inwoners en banen gaat dit sombere macro-economische klimaat ook aan Flevoland niet voorbij. In 2012 kromp de Flevolandse economie met -0,9%, een percentage dat vergelijkbaar is met de landelijke krimp. Dit is in sterk contrast met het jaar ervoor toen Flevoland nog economische groei kende. De arbeidsproductiviteit in Flevoland ligt lager dan in Nederland. Dit verschil neemt bovendien toe. Het gemiddelde inkomen in Flevoland ligt echter op een vergelijkbaar niveau. De economische ontwikkeling heeft zijn effect op de Flevolandse ondernemers; zij zijn dit jaar negatiever over de economie dan een jaar geleden. Vooruitkijkend naar het komende jaar, zijn hun verwachtingen met betrekking tot de omzet echter positief gestemd. Over investeringen en personeelssterkte zijn ondernemers merendeels negatief. Desalniettemin is Flevoland de enige provincie waarvoor in 2013 geen krimp wordt voorspeld. BEVOLKING EN BEROEPSBEVOLKING Onder invloed van ontgroening en (dubbele) vergrijzing neemt de bevolkingsgroei in Nederland geleidelijk af. Ook Flevoland kende een afname in het groeitempo, maar de verwachting is dat de bevolking (en ook de potentiële beroepsbevolking) in de komende decennia nog zal toenemen. In totaal telt Flevoland nu bijna 400.000 inwoners. Bijna 50% van hen woont in Almere, op afstand gevolgd door Lelystad en Noordoostpolder. Naast natuurlijke aanwas, is de bevolking ook toegenomen door migratie; daarbij kent Flevoland sinds kort een negatief binnenlands migratiesaldo en een positief buitenlands migratiesaldo. In het laatste jaar is de potentiële beroepsbevolking in Flevoland toegenomen. De groei was echter minder dan in voorgaande jaren en trad niet in alle gemeenten op. Zo kenden de gemeenten Dronten, Lelystad en Noordoostpolder een lichte daling. Van de Flevolandse potentiële beroepsbevolking heeft in 2012 72% een baan of is actief op zoek naar werk, wat gelijk is aan het landelijk gemiddelde. Hoewel de potentiële beroepsbevolking licht toenam, heeft er een kleine daling plaatsgevonden in het werkzame deel van de beroepsbevolking. Tegelijkertijd is er ook een stijging zichtbaar in het aantal werklozen en het werkloosheidspercentage. Het aantal werklozen bedroeg eind 2012 ruim 16.000, wat neerkomt op een werkloosheidspercentage van 8,3%. WERKGELEGENHEID Ondanks het uitbreken van de economische crisis in 2008 bleef de werkgelegenheid in Flevoland de afgelopen jaren stijgen. In 2012 is daar een einde aan gekomen: het aantal banen daalde met -0,8% (circa 1.350 banen) naar 174.615 banen. De ontwikkeling in het aantal banen verschilt sterk tussen de gemeenten: zo is in Zeewolde de werkgelegenheid de afgelopen jaren zowel absoluut als relatief sterk gegroeid, terwijl deze in de grotere gemeenten Almere en Lelystad afnam tussen 2011 en 2012. Ook op sectoraal niveau zijn verschillende ontwikkelingen te vinden. Op dit moment zijn de drie sectoren met het grootste aantal banen de handel, de gezondheidszorg en de zakelijke dienstverlening, samen goed voor 57% van het totaal aantal banen. De daling van de werkgelegenheid in het laatste jaar wordt met name veroorzaakt door sterke krimp in laatstgenoemde sector. Ook gingen er in Flevoland veel banen verloren in de landbouw (als gevolg van voortgaande schaalvergroting) en in de bouw. Daar staat tegenover dat het aantal banen in de handel, horeca en de gezondheidszorg flink steeg. Hoewel het aantal banen in de periode tussen 2009-2012 in Flevoland nog toenam met 0,8%, nam in dezelfde periode het aantal banen in de topsectoren aanzienlijk af met 6%. Met name in de Tuinbouw en de Creatieve Industrie als ook in Hightech Systems en Materialen (HTSM) gingen 4
SAMENVATTING veel banen verloren. De verwachting voor de korte termijn is dat het herstel van de banengroei nog niet in zicht is. BEDRIJVIGHEID Ook in 2012 groeide het aantal bedrijfsvestigingen in Flevoland, waaronder ook het aantal ZZP’ers, nog licht. Het groeitempo is vergelijkbaar met het groeitempo van 2011, maar aanzienlijk lager dan in de jaren daarvoor. De zakelijke diensten, de grootste sector qua aantal vestigingen, kende in absolute zin de grootste toename van het aantal vestigingen. Ook in de algemene diensten (onderwijs, zorg, overheid) steeg het aantal vestigingen sterk. De groei in het aantal vestigingen vertaalt zich ook in een groei van het aantal vestigingen in de topsectoren (goed voor 36% van het totaal aantal vestigingen). Met name de Creatieve Industrie en de Logistieke sector kende een relatief sterke toename in het aantal vestigingen. Het aantal starters is in 2012 iets lager dan in de voorafgaande jaren. De daling van het aantal overige oprichtingen, ingezet in 2011, zet in 2012 versterkt door. Daarbij neemt ook het aantal opheffingen in 2012 sterk toe. En ook het aantal faillissementen is gestegen, zij het niet zo sterk als landelijk. Het verschil tussen starters/oprichtingen enerzijds en opheffingen/ faillissementen anderzijds is nog altijd positief en gunstiger dan landelijk, maar toch beduidend minder gunstig dan de voorgaande jaren. De Flevolandse economie is in termen van bedrijvendynamiek nog altijd sterker dan de Nederlandse economie als geheel, maar ook uit deze cijfers blijkt dat Flevoland in toenemende mate vatbaar is voor de gevolgen van de economische recessie. WERKLOCATIES Door de huidige economische crisis, demografische ontwikkelingen en veranderde voorkeuren wordt de ontwikkeling van werklocaties geremd, waardoor investeringen achterblijven en de vastgoedmarkt sterk in transactievolumes is teruggevallen. Dit alles vertaalt zich in een sterk teruggelopen vraag naar bedrijventerreinen en een toename van het gat tussen vraag en aanbod (hoger aanbod, meer leegstand). De markt voor de ontwikkeling van commercieel vastgoed is grotendeels gestagneerd; sinds 2008 daalt de opname van bedrijfs- en kantoorruimten gestaag, waarbij het transactievolume in het laatste jaar halveerde. Dit heeft onder meer een sterke groei van het aantal leegstaande kantoorpanden tot gevolg: in Almere steeg het leegstandspercentage het laatste jaar naar 30%, Lelystad kende een stijging naar 16%. Het aantal leegstaande vierkante meters winkeloppervlak nam eveneens toe. Het vooruitzicht voor de werklocaties is dan ook vrij somber, zeker gezien de structurele veranderingen die de markten voor kantoor-, bedrijfs- en winkelruimten doormaken. VOEDSEL- EN VOEDINGSINDUSTRIE Het belang van de voedsel- en voedingsindustrie voor Flevoland komt op vele manieren tot uiting: niet alleen is de landbouw veruit de belangrijkste grondgebruiker in Flevoland, ook heeft het agrocomplex een belangrijk aandeel in de totale werkgelegenheid in Flevoland (17%). Deze banen zijn te vinden in de primaire landbouw, maar ook in de verwerkende industrie, toelevering en distributie. Daarnaast kent Flevoland een aantal onderwijs- en kennisinstellingen dat een belangrijke bijdrage levert aan de sector. Ook in de topsectoren is de voedsel- en voedingsindustrie sterk vertegenwoordigd: 35% van de ruim 39.000 banen in de topsectoren is te vinden in Agro&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen. Naar schatting bedraagt de totale toegevoegde waarde van de voedsel- en voedingsindustrie in Flevoland. ca. € 1,8 miljard per jaar (en een aanmerkelijk grotere omzet). Het marktperspectief voor de sector is over het algemeen gunstig en Flevoland heeft een gunstige uitgangspositie om hier op in te spelen. De betere samenwerking tussen ondernemingen, onderzoekers, onderwijs en overheden, waar de Economische Agenda Flevoland op inzet, lijkt daarbij de aangewezen weg om de kansen die de sector heeft om te zetten naar een groei in toegevoegde waarde en in banen. 5
INLEIDING Sinds 1998 brengen de Provincie Flevoland, de Kamer van Koophandel Gooi-, Eem- en Flevoland en het Provinciaal Platform Arbeidsmarkt jaarlijks de publicatie Economie en Arbeidsmarkt Flevoland uit. De publicatie geeft een actueel beeld van de ontwikkelingen in de provinciale economie voor zowel overheid als ondernemers. Een beeld dat met de aanhoudende recessie nog relevanter is dan afgelopen jaren. Zo geeft de publicatie inzicht in thema’s waarin de ontwikkeling minder voorspoedig is, zoals een afname van de werkgelegenheid, stijgende werkloosheid en een daling van het Bruto Regionaal Product. Tegelijkertijd worden er ook positieve trends gesignaleerd. Ondernemers in Flevoland zijn optimistischer over de economie dan hun collega’s elders en de verwachting is dat de economie van Flevoland, als enige provincie, niet zal krimpen in 2013. In de beschrijving wordt tevens aandacht besteed aan sectorspecifieke ontwikkelingen en aan de topsectoren. Een sector die dit jaar speciale aandacht krijgt is de voedsel- en voedingsindustrie. Deze sector vormt een belangrijke pijler van de economie in Flevoland. Naast specifieke aandacht voor de verschillende deelsectoren zoals de landbouw en de visserij en de (bredere) topsectoren Agro&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen, komen ook voedsel- en voedingsexperts aan het woord. ‘Hoe staat de Flevolandse voedsel- en voedingsindustrie er voor en over welke unieke kwaliteiten beschikt Flevoland? En welke (maatschappelijke) trends, bedreigingen en kansen zijn er te vinden op korte en lange termijn?’. Enkele vragen waarop in het themahoofdstuk (hoofdstuk 6) wordt ingegaan.
Opbouw
De publicatie kent ten opzichte van voorgaande edities enkele wijzigingen. Het eerste hoofdstuk na deze inleiding is nieuw. Hierin staan de belangrijkste economische kerncijfers centraal. Dit hoofdstuk wordt gevolgd door de bekende pijlers van de publicatie: bevolking en beroepsbevolking (hoofdstuk 2), werkgelegenheid (hoofdstuk 3), bedrijvigheid (hoofdstuk 4) en werklocaties (hoofdstuk 5). Het in voorgaande edities opgenomen hoofdstuk werkloosheid is dit jaar geïntegreerd in het hoofdstuk bevolking en beroepsbevolking. De publicatie wordt afgesloten met het themahoofdstuk voedsel- en voedingsindustrie, waarin ook de interviews met de experts zijn opgenomen (hoofdstuk 6).
Brongebruik
Voor deze publicatie is gebruik gemaakt van diverse databronnen om de ontwikkelingen van de economie en de arbeidsmarkt zo goed mogelijk in beeld te kunnen brengen. De data zijn grotendeels afkomstig van de provincie Flevoland, de Kamer van Koophandel, het UWV werkbedrijf en het Centraal Bureau voor de Statistiek. Deze bronnen zijn aangevuld met relevante informatie en prognoses van onder meer het Centraal Planbureau en het ING Economisch Bureau. Er is in de publicatie naar gestreefd om te werken met de meest actuele cijfers en deze in perspectief te plaatsen van een meerjarige ontwikkeling. Tevens zijn, indien beschikbaar, de ontwikkelingen in Flevoland en de Flevolandse gemeenten vergeleken met de ontwikkelingen in Nederland, de Metropoolregio Amsterdam (MRA) en incidenteel met de andere provincies.
Online tabellenboek
In de editie van dit jaar is gekozen voor een handzamere publicatie. Hierdoor is een overzichtelijke carry-on publicatie ontstaan die u gemakkelijk kunt meenemen of erbij kunt pakken. Naast de fysieke publicatie, is ook een online editie beschikbaar. In deze editie vindt u aan het eind van de publicatie een directe link naar de tabellen en figuren die niet in de publicatie zijn opgenomen, maar bruikbare gegevens bevatten over het hoofdstuk van uw interesse. Daarnaast zijn deze aanvullende tabellen en tabellen ook ‘los’ beschikbaar op de site van de provincie. U kunt de online publicatie en de losse tabellen raadplegen via www.flevoland.nl/feitenencijfers. Hier vindt u tevens een uitgebreide begrippenlijst van de in de publicatie gehanteerde begrippen, definities en afbakeningen. 6
ECONOMISCHE ONTWIKKELING
01
1.1 Inleiding
De Nederlandse economie zit sinds het derde kwartaal van 2012 opnieuw in een recessie en vertoont nog nauwelijks tekenen van herstel. In haar kortetermijnraming van maart 2013 verwacht het Centraal Planbureau (CPB) voor dit jaar een verdere krimp (-0,5%). En het is goed mogelijk dat die prognose na de zomer opnieuw neerwaarts wordt aangepast, gelet op de tussentijdse cijfers over de ontwikkeling van de werkloosheid, het begrotingstekort, de consumentenbestedingen en de woningmarkt. De Europese Commissie gaat voor Nederland bijvoorbeeld al uit van een krimp met -0,8% in 2013. De krimp in 2013 wordt vooral veroorzaakt door het achterblijven van de binnenlandse bestedingen. Bedrijven en consumenten houden de hand op de knip. Als de voorspellingen uitkomen zal onze economie in 2014 weer groeien, met een bescheiden 1%. De export is in tijden van alle negatieve factoren het enige lichtpunt. De groeiende wereldhandel werkt positief door in de Nederlandse exportcijfers, ook in 2013-2014, zo is de verwachting. Dit sombere macro-economische klimaat gaat niet meer aan Flevoland voorbij. In deze publicatie Economie en Arbeidsmarkt Flevoland 2012-2013 wordt zichtbaar dat de provincie – die decennia lang juist gunstige economische cijfers kon overleggen – inmiddels ook door de crisis wordt geraakt. De jarenlang haast vanzelfsprekende groei van inwoners en banen is (grotendeels) weggevallen. Ook Flevolanders verliezen hun baan wat resulteert in oplopende werkloosheid. De productie van woningen en de uitbreiding van commercieel vastgoed zijn deels weggevallen als regionaal-economische impulsen. En hoewel de bedrijvigheid nog toeneemt en zich optimistischer betoont dan elders in Nederland, vertaalt zich dat nog niet in de cijfers van groei en banen. Maar het is niet alleen maar kommer en kwel. Bij alle sombere geluiden over de groei van de economie of het ontbreken daarvan, wordt wel eens vergeten dat ondertussen het merendeel van de 7
01
ECONOMISCHE ONTWIKKELING
bedrijven en andere instellingen ‘gewoon’ doordraait en dat daarbinnen sprake is van een flinke dynamiek en innovatie. In deze publicatie wordt in hoofdstuk 6 in het bijzonder stilgestaan bij één van de belangrijke motoren van de Flevolandse economie: de voedsel- en voedingsindustrie. Wie kennisneemt van de bedrijvigheid in die sector en dat voegt bij de pioniersgeest van de Flevolander, mag verwachten dat er op termijn sprake is van een sterkere regionale economie. Maar dat vraagt wel de gezamenlijke inzet van ondernemers, overheid, onderzoek en onderwijs.
1.2
Macro-economisch beeld
BRUTO REGIONAAL PRODUCT DAALT IN 2012 In 2012 kromp de Nederlandse economie, gemeten in Bruto Nationaal Product (toegevoegde waarde), met -1%. In Flevoland was de krimp (-0,9%) vrijwel vergelijkbaar. Dit is in een sterk contrast met het jaar ervoor toen Flevoland nog groei kende. Deze lag met 1,8% boven de Nederlandse groei van 1%. Absolute cijfers over het BRP publiceert het CBS met een grote vertraging. Kijken we naar de periode 2006 – 2010, dan zien we dat de ontwikkeling van het BRP van Flevoland iets achterblijft bij het BNP: 6% tegenover 9%. Met name in de eerste crisisjaren, 2008 en 2009, presteerde de Flevolandse economie wat betreft toegevoegde waarde minder goed dan landelijk. In 2009 kreeg het BRP van Flevoland flinke klappen: het daalde met -5,4% (tegenover -3,7% krimp landelijk). De Flevolandse economie, die nog jong en in ontwikkeling is, heeft een bescheiden aandeel in de Nederlandse economie. Economische activiteiten in Flevoland genereren een toegevoegde waarde van ruim 9,8 miljard euro, dit is 1,7% van het Bruto Nationaal Product (cijfers 2010). Het BRP per hoofd van de bevolking ligt in Flevoland relatief laag – 28% onder het landelijke niveau. Dit hangt deels samen met de sectorale structuur van de economie, maar houdt vooral verband met de relatief grote (netto) uitgaande pendel. De productie van Flevolandse inwoners die (bijvoorbeeld) in NoordHolland werken wordt namelijk tot het BRP van die provincie gerekend. Het BRP per inwoner bleef tussen 2006 en 2010 nagenoeg gelijk en het verschil met Nederland werd groter. Het economisch zwaartepunt van Flevoland ligt in Almere, ongeveer de helft van het provinciale BRP wordt in de COROP+-regio1 Almere gerealiseerd. Opmerkelijk is wel dat de toegevoegde waarde hier tussen 2006 en 2010 per saldo niet toenam (en overigens ook niet noemenswaardig af). Hiermee blijft de groei van het BRP van Almere achter bij die van de Metropoolregio Amsterdam (MRA) - daar waren de groeipercentages ongeveer gelijk aan die van Flevoland. Opvallend is de sterk positieve ontwikkeling van het BRP van Flevoland-Midden, dat groeide tussen 2006 en 2010 ruim 1,5 keer zo snel als landelijk. Anders dan Almere is dat COROP+-gebied niet zo sterk geraakt door de grote krimp in 2009. Een verklaring hiervoor is dat de sectoren waar de hardste klappen zijn gevallen – de industrie en de financiële dienstverlening – niet zo sterk zijn vertegenwoordigd in dit COROP+-gebied.
8
Flevoland kent drie COROP+-gebieden: Almere, Flevoland-Midden (Dronten, Lelystad en Zeewolde) en Noordoostpolder/Urk 1
ECONOMISCHE ONTWIKKELING
01
Tabel 1.1 Volumemutaties Bruto Binnenlands Product in COROP+-gebieden Flevoland, Flevoland totaal en Nederland, 2008-2012* 2008
2009
2010
2011
2012
Almere (COROP+)
-0,7
-8,7
-1,0
1,8
-0,6
Flevoland-Midden (COROP+)
0,8
-0,4
4,8
1,6
-1,0
Noordoostpolder en Urk (COROP+)
1,3
-4,4
1,5
2,1
-1,4
Flevoland
0,1
-5,4
1,4
1,8
-0,9
Nederland
1,8
-3,7
1,6
1,0
-1,0
*Voorlopige cijfers Bron: CBS Statline (2013), regionale rekeningen
Tabel 1.2 Bruto Regionaal Product (BRP) tegen marktprijzen (in miljoen euro) in COROP+ gebieden Flevoland, Flevoland totaal en Nederland, 2006-2010 2006
2007
2008
2009
2010*
% 2006- % 20092010 2010
Almere (COROP+)
4.845
5.296
5.283
4.857
4.817
-1%
-1%
Flevoland-Midden (COROP+)
2.978
3.225
3.272
3.238
3.417
15%
6%
Noordoostpolder en Urk (COROP+)
1.548
1.607
1.597
1.519
1.594
3%
5%
Flevoland
9.372
10.127
10.151
9.615
9.828
5%
2%
MRA Nederland
83.025
86.512
88.484
85.827
88.316
6%
3%
540.216
571.773
594.481
573.235
588.740
9%
3%
Bron: CBS Statline (2013), regionale rekeningen; MRA Economische Verkenningen (2011)
RELATIEF LAGE ARBEIDSPRODUCTIVITEIT IN FLEVOLAND, VERSCHIL MET NEDERLAND NEEMT TOE De gemiddelde arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per arbeidsjaar) ligt in Flevoland relatief laag, 6,5% lager dan landelijk (cijfers 2010). Dit verschil is tussen 2007 en 2010 groter geworden: de arbeidsproductiviteit groeide landelijk met 3%, maar daalde in Flevoland met -2%. Overigens kon de arbeidsproductiviteitsontwikkeling van Flevoland zich in 2009 wel (ruimschoots) meten met die van Nederland. De relatief lage arbeidsproductiviteit in Flevoland is niet van toepassing op Almere: in deze meer verstedelijkte regio liggen de productiviteitscijfers iets boven het landelijke niveau. In het verleden was dit positieve verschil veel groter: de arbeidsproductiviteit in Almere daalde tussen 2007 en 2010 met 8%. In de regio’s Flevoland-Midden en Noordoostpolder/Urk groeide de productiviteit daarentegen wel met enkele procenten.
9
01
ECONOMISCHE ONTWIKKELING
Tabel 1.3 Arbeidsproductiviteit in euro per jaar (marktprijzen), 2007-2010 2007
2008
2009
2010
% 20072010
% 20092010 2%
Almere (COROP+)
96.819
92.522
86.732
88.875
-8%
Flevoland-Midden (COROP+)
75.000
75.741
74.608
78.192
4%
5%
Noordoostpolder en Urk (COROP+)
69.870
69.738
67.813
72.127
3%
6%
Flevoland
83.833
82.461
79.006
81.900
-2%
4%
Nederland
84.980
87.009
84.806
87.631
3%
3%
Bron: Provincie Flevoland; CBS Statline (2013), beroepsbevolking, regionale rekeningen
Twee opmerkingen passen nog bij deze cijfers over de arbeidsproductiviteit. De lagere arbeidsproductiviteit is deels toe te schrijven aan de geringe aanwezigheid van procesindustrie en andere kapitaalintensieve sectoren, waar relatief weinig mensen hoge toegevoegde waardes kunnen produceren. Een tweede opmerking heeft betrekking op de fluctuaties in de cijfers en de opvallende verschillen tussen deelgebieden. Daar zit mogelijk ook een statistisch effect van onvolkomen waarneming in. INKOMENS FLEVOLAND OP LANDELIJK NIVEAU Huishoudens in Flevoland hebben gemiddeld iets meer te besteden dan landelijk (900 euro per jaar), maar ruimschoots minder dan huishoudens in de MRA (4.600 euro per jaar). Huishoudens in Zeewolde hebben gemiddeld het meest te besteden, hun inkomen kan zich meten met dat van MRA-huishoudens. Ook op Urk en in Almere ligt het gemiddeld besteedbaar inkomen boven het provinciale gemiddelde. In Lelystad liggen de inkomens gemiddeld het laagst. De besteedbare inkomens per huishouden hebben zich in Flevoland tussen 2006 en 2010 positief ontwikkeld, vergelijkbaar met de landelijke ontwikkeling en iets boven de inkomensontwikkeling in de MRA. In alle gemeenten was sprake van groei, variërend van 8,2% in Lelystad tot 12,5% op Urk. Deze cijfers zijn niet gecorrigeerd voor inflatie; de koopkrachttoename is dus minder geweest dan deze cijfers suggereren. Sinds 2010 zal de situatie zich minder gunstig hebben ontwikkeld: loonstijgingen zijn beperkt geweest en de werkloosheid is gestegen. OORDEEL ONDERNEMERS OVER ECONOMIE NEGATIEVER DAN EEN JAAR GELEDEN De Conjunctuurenquête Nederland (COEN), waarmee ondernemers wordt gevraagd naar hun ervaringen met betrekking tot diverse bedrijfseconomische aspecten, geeft een overwegend pessimistisch beeld voor de realisaties over het laatste kwartaal van 2012. Ondernemers in Flevoland hebben (per saldo) het economisch klimaat, de personeelssterkte, de export en de winstgevendheid in hun sector in dat kwartaal als negatief ervaren. Ook in Nederland zijn de oordelen van ondernemers over deze aspecten negatief, zij het niet altijd in diezelfde mate. Opvallend is de mate waarin export in Flevoland negatief wordt beoordeeld, waar ondernemers in Nederland per saldo slechts licht negatief zijn. Een positieve uitzondering vormt de gerealiseerde omzet, deze is in Flevoland per saldo positief ervaren, waar door Nederlandse ondernemers gemiddeld een licht negatieve beoordeling wordt gegeven. Ervaringen van Flevolandse ondernemers met betrekking tot winstgevendheid en export zijn wel beter dan het jaar ervoor. Als we kijken naar de verschillende sectoren zien we het volgende beeld: over de winstgevendheid en het economisch klimaat zijn ondernemers in alle sectoren per saldo negatief. Dit is ook landelijk 10
ECONOMISCHE ONTWIKKELING
01
het geval. Met uitzondering van landbouw en visserij zijn ondernemers uit alle sectoren per saldo negatief over de personeelssterkte. Over de hele linie zijn ondernemers in de groot- en detailhandel ver uit het meest negatief. Soms negatiever dan landelijk (omzet detailhandel), soms in mindere mate negatief dan landelijk (economisch klimaat groothandel). Opvallend is de relatief hoge beoordeling van de export door de sector vervoer, opslag en communicatie. Bij de realisaties wordt opgemerkt dat de saldi voor Flevoland sterk fluctueren per kwartaal; dit betekent dat een negatief saldo ook weer snel kan omslaan naar een positief saldo.
1.3 Prognoses FLEVOLAND ENIGE PROVINCIE WAARVOOR GEEN KRIMP WORDT VOORSPELD In haar regionaal-economische groeiraming van 2012 gaat de ING uit van een landelijke economische krimp van 0,5% in 2013. Voor de provincie Flevoland wordt in 2013 geen economische krimp verwacht, dit in tegenstelling tot de ramingen voor alle andere provincies. Ook voor de grootstedelijke regio Amsterdam, onderdeel van de MRA-regio, wordt geen economische krimp verwacht. De verwachting voor Flevoland ligt in de lijn van de ontwikkeling in 2011 en 2012. In 2011 lag de economische groei in Flevoland iets hoger dan het landelijk gemiddelde; in 2012 kromp de economie van Flevoland iets minder sterk dan landelijk. Figuur 1.1 Verwachting economische groei 2013 -0,4% Groningen
-0,7% Friesland
Nederland -0,5%
-0,8% Drenthe
Noord-Holland Flevoland
-0,3%
0,0%
-0,6% Overijssel
-0,4%
Utrecht
-0,3%
Zuid-Holland
-0,6% Gelderland
-0,6% Zeeland
-0,9%
Noord-Brabant
-0,9%
(Nul) groei 0 - 0,5% krimp
Limburg
0,5 - 1% krimp
Bron: ING Economisch bureau
OMZETVERWACHTINGEN POSITIEF, VERWACHTE INVESTERINGEN EN PERSONEELSSTERKTE NEGATIEF In de Conjunctuurenquête Nederland wordt ondernemers naast hun oordeel over de economische prestaties in het afgelopen kwartaal, ook gevraagd naar hun verwachtingen voor het komende jaar. 11
01
ECONOMISCHE ONTWIKKELING
In zowel Flevoland als Nederland is het saldo van de verwachtingen van ondernemers voor zowel investeringen als personeelssterkte negatief. Daarbij is de verwachting ten aanzien van de personeelssterkte in 2013 overigens in mindere mate negatief dan het oordeel over de personeelssterkte van het afgelopen kwartaal (Q4 2012). In vergelijking met Nederland zijn ondernemers in Flevoland iets minder negatief over de verwachte investeringen en personeelssterkte. De verwachtingen voor de omzet zijn per saldo wel positief, met name voor de export. Over de verwachte omzet zijn ondernemers in Flevoland iets positiever dan landelijk; daartegenover staat dat Flevolandse ondernemers in mindere mate positief zijn over de verwachte export. In alle sectoren zijn ondernemers per saldo positief over de verwachting voor de omzet en de export voor het komende jaar. Opvallend is vooral het positieve saldo in de vervoer,- opslag- en communicatiesector voor de export; dit is bijna tweemaal zo groot als landelijk. Over de verwachte personeelssterkte en investeringen zijn (met uitzondering voor verwachte investeringen in de ICT-sector) ondernemers in alle sectoren overwegend negatief. Figuur 1.2 Saldo* verwachtingen voor 2013 van ondernemers voor diverse bedrijfseconomische indicatoren in Flevoland en Nederland, Q4 2012 Omzet
4 0,8
-
Export
13,6
-
Personeelssterkte
-11,8 14,3 Flevoland Nederland
-8,4 8,9
Verwachte investeringen -20
20,6
-10
0
10
20
30
Bron: COEN KvK * Het saldo ontstaat door het percentage ondernemers dat hun ervaring of verwachting als negatief ziet, af te trekken van het percentage dat zijn of haar ervaring of verwachting als positief ziet. Als bijvoorbeeld 10% van de ondernemers een dalende omzet had, en 20% een stijgende omzet, ontstaat een saldo van +10%.
12
BEVOLKING EN BEROEPSBEVOLKING
02
Onder invloed van ontgroening en (dubbele) vergrijzing neemt de bevolkingsgroei in Nederland de laatste decennia geleidelijk af. De meest recente prognoses van het CBS/PBL laten zien dat de groei de komende decennia verder zal afnemen richting de nullijn. Binnen Nederland heeft Flevoland altijd een bijzondere positie ingenomen als het gaat om de demografische ontwikkeling. Dit hoofdstuk beschrijft de recente demografische ontwikkelingen in Flevoland en de verschillen met Nederland en de MRA-regio. Daarnaast wordt een actueel beeld gegeven van de (potentiële) beroepsbevolking, zowel van het werkzame als niet-werkzame deel, wordt ingegaan op de voor Flevoland relevante pendelstromen en op de meest recente bevolkingsprognoses.
2.1 Inwoners AANTAL INWONERS: AFNAME GROEITEMPO Op 1 januari 2013 telt Flevoland 398.304 inwoners. Bijna 50% van hen woont in Almere, op afstand gevolgd door Lelystad en Noordoostpolder. In 2012 nam het aantal inwoners toe met bijna 3.000. De grens van 400.000 inwoners wordt – naar alle waarschijnlijkheid – in 2013 gehaald. Flevoland groeit dus nog in inwonertal, maar zowel in absolute als in relatieve zin is het groeitempo afgenomen, zeker over een wat langere periode. Sinds 2009 is de bevolking toegenomen met 3,9%, daar waar de groei in Nederland bleef steken op 1,8%. De relatief sterkste groei trad op in de gemeente Urk (6,4%). Ook de bevolking van Almere groeide sinds 2009 – mede onder invloed van de grote woningbouwprogramma’s - relatief sterk (5%). In absolute aantallen bedroeg de groei in Almere sinds 2009 ruim 9.300 inwoners. Dit is circa 62% van de totale groei in heel Flevoland. Opmerkelijk te noemen is dat in 2012 zowel in Zeewolde als in Noordoostpolder sprake is geweest van een geringe bevolkingsdaling. 13
02
BEVOLKING EN BEROEPSBEVOLKING
Figuur 2.1 Inwonersaandeel per gemeente, 2013 5%
5%
Almere
12%
Dronten 49%
Lelystad Noordoostpolder
19%
Urk Zeewolde
10% Bron: CBS Statline (2013), bevolking
Kijken we naar de jaarlijkse gemiddelde groeicijfers, dan blijkt dat Flevoland (en ook de MRA-regio) een relatief sterke bevolkingsontwikkeling kent. Direct valt op dat die jaarlijkse groei de afgelopen jaren is afgenomen, en ook sterker is afgenomen dan in Nederland.
360.000
1,2%
340.000
0,8%
320.000
0,4%
% Groei per jaar
Bevolking
Figuur 2.2 Ontwikkeling en jaarlijkse groei aantal inwoners in Flevoland, MRA-regio en Nederland, 2009-2013, peildatum 1 januari. 400.000 2,0% 398.304 395.525 391.967 387.881 380.000 1,6% 383.449
0,0%
300.000 2009 2010 Jaar % Groei per jaar MRA
2011
2012 2013 % Groei per jaar Flevoland % Groei per jaar Nederland
Bron: CBS Statline (2013), bevolking
De toename van de bevolking in Flevoland is in 2011 voor 82% gerealiseerd door natuurlijke aanwas (sterfte minus geboorte). In 2008 was dit nog 67%. Dit is niet het gevolg van een toename van de na-tuurlijke aanwas, maar vooral van een afnemend binnenlands migratiesaldo (zie verder). 14
BEVOLKING EN BEROEPSBEVOLKING
02
De natuurlijke aanwas daalde tussen 2008 en 2011 zelfs licht. Ten opzichte van Nederland was de daling in Flevoland wel minder sterk (-6,5% ten opzichte van -10,5% in Nederland). Figuur 2.3 Bevolkingsgroei Flevoland verdeeld naar migratiesaldo en natuurlijke aanwas, 2008 en 2011 5.000 4.000 3.000 2.000 Natuurlijke aanwas 1.000 Migratiesaldo 0 2008 2011 Bron: CBS Statline (2013), bevolking, migratie
2.2 Migratiesaldo BINNENLANDS MIGRATIESALDO NEGATIEF, BUITENLANDS MIGRATIESALDO POSITIEF Een deel van de bevolkingsgroei is te danken aan een netto migratieoverschot. Daarbij kan onderscheid gemaakt worden in een binnenlands en een buitenlands migratiesaldo. Lange tijd is het binnenlandse migratiesaldo in Flevoland positief geweest. De provincie fungeerde immers als overloopregio voor met name de Noordvleugel van de Randstad. In 2009 sloeg dit echter om in een negatief saldo. Sindsdien is het negatieve binnenlandse migratiesaldo gestegen, tot ruim (minus) 700 in 2011. Het buitenlandse migratiesaldo is daarentegen positief: in 2011 kwamen er per saldo 1.339 nieuwe buitenlandse migranten naar Flevoland. De aanwezigheid van een aantal asielzoekerscentra in Flevoland is hier debet aan. Na een licht negatief buitenlands migratiesaldo tussen 2004 en 2007, ligt het aantal buitenlandse migranten dat de laatste jaren naar Flevoland komt vrij stabiel boven de 1.000 personen. De bevolkingsgroei in de afgelopen jaren wordt dus – naast een geboorteoverschot – voor een beperkt deel (18%) mede gerealiseerd door een positief migratiesaldo.
2.3
Potentiële beroepsbevolking
POTENTIËLE BEROEPSBEVOLKING GROEIT, MAAR MINDER SNEL EN NIET OVERAL Mede als gevolg van de relatief jonge bevolking neemt de potentiële beroepsbevolking in Flevoland nog toe. In 2012 bedroeg deze 271.400, 900 meer dan in 2011. Ook in de MRA-regio groeit de potentiële beroepsbevolking, terwijl deze landelijk sinds 2010 als gevolg van ontgroening en vergrijzing afneemt. Niet verrassend is dat binnen Flevoland de potentiële beroepsbevolking de laatste vier jaren relatief sterk toenam op Urk (+5,4%) en Almere (+4,8%). Ook in Zeewolde (+4,3%) was dit het geval. Opmerkelijk is dat tussen 2011 en 2012 in drie gemeenten de jarenlange groei van de potentiële beroepsbevolking omsloeg in een daling: in de gemeenten Dronten, Noordoostpolder (beide -0,7%) en Lelystad (-2,3%) nam deze af. Ter vergelijking: landelijk bedroeg de daling in dit jaar 0,4%. Alle cijfers zijn nog niet aangepast voor de stijgende pensioenleeftijd, maar het effect daarvan wordt ook pas op langere termijn zichtbaar.
15
02
BEVOLKING EN BEROEPSBEVOLKING
Figuur 2.4 Binnenlands en buitenlands migratiesaldo Flevoland, 2007-2011 (in aantal personen)*
6.000
Buitenlands migratiesaldo
5.000
Binnenlands migratiesaldo 5.191
4.000 3.000 2.000 1.000 0 -1.000
997
1.092 431
1.474
-15
1.339
1.301 -388
-395
-715
-70
-2.000 2007
2008
2009
2010
2011
2007-2011
Bron: CBS Statline (2013), migratie *cijfers inclusief administratieve correcties
Van de Flevolandse potentiële beroepsbevolking heeft in 2012 72% een baan of is actief op zoek naar werk. Dat is gelijk aan het landelijk gemiddelde. De ontwikkeling van deze feitelijke beroepsbevolking volgt in grote lijnen die van de potentiële beroepsbevolking. Tussen 2011 en 2012 nam de beroepsbevolking licht toe met 500 personen. In dit laatste jaar is – net als bij de potentiële beroepsbevolking – een omslag te zien naar een daling in de gemeenten Dronten (-0,5%), Lelystad (-2,4%) en Noordoostpolder (-2,2%). In Flevoland als geheel en ook in de MRA-regio is nog sprake van een kleine groei van 0,3%. Dit sluit aan bij de groei van de potentiële beroepsbevolking van 0,3% in Flevoland. Opvallend is dat landelijk – na twee jaren met een daling – tussen 2011 en 2012 sprake is van een stijging van de beroepsbevolking van 1,1%, terwijl de potentiële beroepsbevolking in dit jaar daalde met 0,4%. Vermoedelijk is dit het effect van scholieren en studenten die in 2009 vanwege de crisis hebben besloten nog een extra opleiding te doen en die nu met de reguliere uitstroom op de arbeidsmarkt zijn gekomen.
2.4
Werkzame beroepsbevolking
GERINGE DALING WERKZAME BEROEPSBEVOLKING Bijna 93% van de Flevolandse beroepsbevolking (181.900 personen) is in 2012 ook daadwerkelijk werkzaam, in Flevoland zelf of daarbuiten. Dit zijn er 200 minder dan in 2011. Na jaren van groei is er een lichte daling van -0,1% ten opzichte van 2011. De gemiddelde jaarlijkse groei is hiermee op gelijk niveau gekomen met die in Nederland. De daling komt zowel absoluut als relatief voor rekening van met name de gemeente Lelystad waar in 2012 1.300 personen minder aan het werk waren dan in 2011. Alleen Almere (+1.500) en Zeewolde (+100) realiseren in het laatste jaar nog een groei.
16
BEVOLKING EN BEROEPSBEVOLKING
Figuur 2.5 Beroepsbevolking en groei per jaar, 2008-2012 (jaargemiddelde) 200.000
187.300
190.200
192.300
195.800
3,0% 196.300 2,2%
160.000
1,4%
140.000
0,6%
120.000
0,0% -0,2%
100.000
% Groei per jaar
Beroepsbevolking
180.000
02
-1,0% 2008
2009
2010
Beroepsbevolking Flevoland % Groei per jaar MRA
2011
2012
% Groei per jaar Flevoland % Groei per jaar Nederland
Bron: Provincie Flevoland; CBS Statline (2013), bevolking
180.000 175.800
180.300
180.800
182.100
181.900
3,6%
160.000
2,2%
140.000
0,8% 0,0%
120.000
-0,6%
100.000 2008 2009 2010 Werkzame beroepsbevolking Flevoland % Groei per jaar MRA
% Groei per jaar
Werkzame beroepsbevolking
Figuur 2.6 Werkzame beroepsbevolking in Flevoland, 2008-2012 (jaargemiddelde) en jaarlijkse groei 200.000 5,0%
-2,0% 2011 2012 % Groei per jaar Flevoland % Groei per jaar Nederland
Bron: Provincie Flevoland
17
02
BEVOLKING EN BEROEPSBEVOLKING
Figuur 2.7 Arbeidsmarktopbouw Flevoland, 2012* Totale bevolking 395.525
Potentiële beroepsbevolking 15-64 jarigen 271.400 0-14 jarigen 83.339
Beroepsbevolking
75.200
65+
196.300
Niet beroepsbevolking Niet werkzaam
Werkzaam in Flevoland
14.400
96.600
41.201
Werkzaam buiten Flevoland 85.300
Bron: CBS Statline (2013), bevolking; Provincie Flevoland * Gegevens bevolking (totaal, 0-14 jarigen en 65+) via CBS Statline voor 01-01-2012. Overige gegevens Provincie Flevoland op basis van jaargemiddelde.
Zoals eerder bleek nam de beroepsbevolking (het aantal mensen dat werkt of aangeeft te willen werken) de afgelopen jaren toe. In dezelfde periode nam ook het aantal werkzame personen (m.u.v. het laatste jaar) toe. De werkzame beroepsbevolking nam echter minder snel toe dan de totale beroepsbevolking, waarmee ook de niet-werkzame beroepsbevolking (personen die wel willen werken maar dat niet doen) in omvang toenam. Sinds 2009 is dit aantal toegenomen met ruim 4.000 personen. Kijken we naar het aantal fulltime banen in Flevoland (welke kunnen worden ingevuld door zowel inwoners van Flevoland als van daarbuiten) als percentage van de beroepsbevolking, dan zien we ook hier een kleine trendbreuk: na vier jaren met een werkgelegenheidsgraad van (afgerond) 73%, daalde deze het afgelopen jaar naar 72%. Ter vergelijking: tussen 2011 en 2012 daalde de werkgelegenheidsgraad in Nederland van 89% naar 88%. Alleen in Zeewolde en in de gemeente Noordoostpolder was het laatste jaar sprake van een stijging. De gootste daling vond plaats op Urk: van 88% in 2011 naar 85% in 2012. Overigens ligt de werkgelegenheidsgraad in deze gemeenten, evenals in Lelystad op een voor Flevoland relatief hoog niveau (80% of meer). In Almere en Dronten ligt deze beduidend lager op respectievelijk 66% en 61%. Met name voor Almere is dat ver beneden het niveau dat ‘normaal’ is voor een stad van die schaal, al speelt de nabijheid van Amsterdam de stad hierbij natuurlijk parten. De afname van de werkgelegenheidsgraad is overigens een zorgelijk punt. De werkgelegenheid in de provincie ijlde traditioneel na op de bevolkingsontwikkeling. Maar sinds 2009 is er een trendbreuk opgetreden in de langjarige stijging van de werkgelegenheidsgraad.
18
BEVOLKING EN BEROEPSBEVOLKING
02
Tabel 2.1 Ontwikkeling werkgelegenheidsgraad in Flevoland, 2008-2012 (jaargemiddelde) % groei 2012 2008-2012
% groei 2011-2012
2008
2009
2010
2011
Almere
68%
67%
67%
67%
66%
-3,4%
Dronten
63%
63%
61%
61%
61%
-2,8%
0,2%
Lelystad
78%
81%
81%
80%
80%
2,1%
-0,6%
Noordoostpolder
86%
86%
86%
86%
88%
2,5%
1,8%
Urk
87%
84%
88%
88%
85%
-1,4%
-2,8%
Zeewolde
78%
76%
82%
82%
84%
7,6%
3,3%
Flevoland
73%
73%
73%
73%
72%
-0,9%
-0,8%
-1,7%
Bron: Provincie Flevoland
2.5 Werkloosheid WERKLOOSHEID LOOPT OP Eind december 2012 was het aantal werklozen in Flevoland 16.336. Daarmee is het aandeel van de beroepsbevolking dat zonder werk zit verder opgelopen naar 8,3%. Daar waar dit percentage de afgelopen jaren vrij stabiel was (rond de 6,8%), is het aantal werklozen in 2012 – evenals in Nederland als geheel - snel opgelopen. Met deze snelle verslechtering in 2012 kent Flevoland nu het hoogste (jaargemiddelde van het) werkloosheidspercentage van alle provincies. Het Economisch bureau van ING verwacht dat de werkloze beroepsbevolking voor Flevoland in 2013 uitkomt op 20.000 personen en dat het werkloosheidspercentage zelfs zal stijgen naar 9,9%. De verdeling van de werkloosheid naar leeftijd en naar opleidingsniveau blijkt in Flevoland weinig af te wijken van die in Nederland. Wel zijn er verschillen als we kijken naar de duur van de werkloosheid. Het aandeel langdurig werklozen (meer dan 24 maanden) ligt met 19% in december 2012 beduidend lager dan de 24% in Nederland. Het aandeel dat 12 tot 24 maanden werkloos is, ligt echter hoger (21%) dan in Nederland (17%). Binnen Flevoland kent Lelystad veruit het hoogste werkloosheidspercentage (11%), gevolgd door Almere (8,5%). Op Urk en in Zeewolde ligt dit percentage het laagst en ook ver beneden het Nederlands gemiddelde. Overigens ontkomen ook deze gemeenten niet aan de gevolgen van het huidige economische klimaat: in deze gemeenten nam het werkloosheidspercentage in het laatste jaar (relatief) het sterkst toe.
19
02
BEVOLKING EN BEROEPSBEVOLKING
Tabel 2.2 Werkloosheidspercentage en ontwikkeling (in %. en %) in Flevoland, MRA-regio en Nederland, ultimo 2012 2008
2009
2010
2011
2012
abs. 20082012
%20082012
Almere
6,8%
7,5%
7,5%
6,9%
8,5%
1,7%
24,5%
Dronten
4,5%
5,4%
5,1%
5,5%
6,6%
2,1%
46,8% 79,8%
Lelystad
6,1%
7,9%
7,7%
9,4%
11,0%
4,9%
Noordoostpolder
4,7%
6,1%
5,8%
6,0%
7,3%
2,6%
55,9%
Urk
4,7%
2,6%
2,7%
2,7%
4,1%
-0,6%
-12,4%
Zeewolde
3,1%
4,2%
4,2%
4,3%
5,4%
2,3%
75,2%
Flevoland
5,9%
6,8%
6,8%
6,9%
8,3%
2,4%
40,0%
MRA*
3,9%
5,0%
5,5%
5,5%
5,8%
1,9%
48,3%
Nederland
5,3%
6,5%
6,3%
6,1%
7,2%
1,9%
34,8%
Bron: UWV, bewerking provincie Flevoland; CBS Statline (2013), werkloosheid * Het werkloosheidspercentage voor MRA in 2012 is gebaseerd op een prognose van het aantal werklozen in 2012.
Figuur 2.8 Werkloosheidspercentage* per provincie, 2012 Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg Nederland
2012 2011 0%
1%
2%
3%
4%
5%
6%
7%
8%
9%
Bron: CBS Statline (2013), werkloosheid * Gemiddelde werkloosheid over 2012
2.6 Pendelsaldo NEGATIEF PENDELSALDO NEEMT VERDER AF Inkomende en uitgaande pendel geeft inzicht in de relatie tussen de woonplaats en de plaats waar wordt gewerkt. Voor de Flevolandse economie is dit inzicht relevant aangezien door de grote woningbouwprogramma’s het aantal inwoners en de daaruit voortkomende beroepsbevolking sneller is gegroeid dan het aantal beschikbare arbeidsplaatsen. In 2011 werken ruim 85.000 inwoners van Flevoland – circa 47% van het aantal werkzame personen - buiten de provincie. De meesten vinden een baan in de provincie Noord-Holland, met name in de MRA.
20
BEVOLKING EN BEROEPSBEVOLKING
02
Tegenover de uitgaande pendel staat ook een inkomende pendelstroom. Ook hiervoor geldt dat de relatie met Noord-Holland het sterkst is, al liggen de aantallen op een beduidend lager niveau. Voor Friesland en de gezamenlijke overige provincies in Nederland geldt dat meer werknemers naar Flevoland toe pendelen, dan dat zij Flevolandse werknemers ontvangen. De totale inkomende pendel bedraagt in 2011 44.700 personen. Per saldo overtreft de uitgaande pendel in 2011 de inkomende pendel met ruim 40.000 personen. In 2009 bedroeg dit nog 42.000 en in 2006 45.0001. Figuur 2.9 Werkgelegenheidsbalans (uitgaande- en inkomende pendel) tussen Flevoland en andere provincies, 2011
Noord-Holland
48.600
15.100
(waarvan) MRA
45.700
12.100
Utrecht
5.500
11.400
10.700 7.900
Gelderland
6.400 5.500
Overijssel
3.600 3.100
Zuid-Holland Friesland Overig NL
1.700 3.600
Uitgaande pendel
2.900 4.000
Inkomende pendel
0
10.000
20.000
30.000
40.000
50.000
Bron: CBS Statline (2013), hoofdbanen van werknemers
2.7 Prognose BEVOLKING EN BEROEPSBEVOLKING BLIJVEN GROEIEN Volgens de meest recente bevolkingsprognose zal Flevoland in 2030 483.700 inwoners tellen. Dit komt neer op een verwachte toename met bijna 28.000 mensen tot aan 2020 en nog eens 57.600 tussen 2020 en 2030. De gemiddelde jaarlijkse bevolkingsgroei ligt daarmee aanzienlijk boven de prognoses van het CBS voor Nederland: tot 2020 1,0% per jaar ten opzichte van 0,4% in Nederland. Tussen 2020 en 2030 wordt uitgegaan van 1,3% per jaar voor Flevoland, waar de prognose voor Nederland 0,3% bedraagt. Eerder zagen we al dat de jaarlijkse bevolkingsgroei in Flevoland de afgelopen jaren is afgenomen van 1,3% in 2009 naar 0,7% in het laatste jaar, mede onder invloed van het matige economische klimaat. De opgestelde prognoses voor Flevoland lijken daarmee aan de hoge kant, met name wat het tempo betreft. Dit betekent niet dat de verwachte aantallen niet worden gehaald, maar het lijkt waarschijnlijk dat de ontwikkeling in elk geval wordt vertraagd. Bijna 70% van de bevolkingstoename tot 2030 zal naar verwachting neerslaan in Almere. Tot aan 2020 wordt voor Almere een groei verwacht van 9%, tussen 2020 en 2030 zelfs een groei van 19%.
1
Economie en Arbeidsmarkt Flevoland, 2011-2012.
21
02
BEVOLKING EN BEROEPSBEVOLKING
Daarnaast wordt ook voor Urk - door de jonge leeftijdsopbouw en het hoge geboortecijfer - een sterke procentuele groei verwacht: 11% tot aan 2020 en 16% tussen 2020 en 2030. In vergelijking met de prognose voor totale bevolkingsontwikkeling, neemt de potentiële beroepsbevolking iets minder toe: waar de bevolking als geheel tot 2020 een verwachte groei kent van 7%, wordt voor de potentiële beroepsbevolking een groei van 4% verwacht. Belangrijker om te constateren is dat de potentiële beroepsbevolking de komende jaren door blijft stijgen (tot 2020 met 0,6% per jaar), waar deze in Nederland daalt met -0,1% per jaar. Ook hier geldt dat de groei met name neerslaat in Almere. Ondanks dat Flevoland – ook in de toekomst – relatief jong blijft, neemt het aantal ouderen de komende jaren fors toe. Tot 2020 komen er bijna 16.000 65+-ers bij, een groei van 36%. Tussen 2020 en 2030 komende daar naar verwachting nog eens bijna 29.000 bij (+49%). Deze groeiende groep ouderen zal de komende periode een toenemend beroep gaan doen op de gezondheidszorg. Tabel 2.3 Prognose ontwikkeling potentiële beroepsbevolking Flevoland, 2013-2030 2013-2020
2020-2030
20132020
20202030
Gem. groei per jaar
Gem. groei per jaar
2013
2020
2030
abs.
%
abs.
%
Almere
137.829
148.060
164.839
10.231
7%
16.779
11%
1,0%
1,1%
Dronten
26.914
28.079
28.627
1.165
4%
548
2%
0,6%
0,2%
Lelystad
50.896
49.719
50.001
-1.177
-2%
281
1%
-0,3%
0,1%
Noordoostpolder
29.968
30.271
29.218
303
1%
-1.053
-3%
0,1%
-0,4%
11.895
12.750
14.161
855
7%
1.411
11%
1,0%
1,1%
14.300
15.122
15.452
822
6%
330
2%
0,8%
0,2%
271.802 284.000
302.297
12.198
4%
18.297
6%
0,6%
0,6%
10.081.648 9.984.904 9.658.315
-96.744
-1%
-326.589
-3%
-0,1%
-0,3%
Urk Zeewolde Flevoland Nederland
Bron: Provincie Flevoland; CBS bevolkingsprognose 2012-2060
22
WERKGELEGENHEID
03
De provincie Flevoland kende lange tijd een ‘vanzelfsprekende’ groei in het aantal banen. Zelfs sinds het uitbreken van de economische crisis bleef het aantal banen stijgen. Tot afgelopen jaar. Dit hoofdstuk geeft de actuele cijfers over de werkgelegenheidsontwikkeling. Daarbij wordt aandacht besteed aan de verschillen tussen de economische sectoren en met Nederland en de MRA-regio. Tevens wordt ingegaan op de werkgelegenheidsontwikkeling in de topsectoren.
3.1 Banenontwikkeling LICHTE DALING AANTAL BANEN IN 2012 Ondanks het uitbreken van de economische crisis in 2008 bleef de werkgelegenheid in Flevoland de afgelopen jaren stijgen. In 2012 is daar een einde aan gekomen: het laatste jaar daalde het aantal banen met 0,8% naar 174.615 banen. Voor het eerst in de (jonge) geschiedenis van de provincie is het aantal banen afgenomen. Overigens is de ontwikkeling in Flevoland in 2012 vergelijkbaar met die in de MRA en Nederland, waar de werkgelegenheid daalde met respectievelijk 0,8% en 0,7%. Kijken we terug over de afgelopen vier jaar, dan blijkt Flevoland het wel een stuk beter te doen dan de MRA en Nederland. Flevoland kende een banengroei van 2,1% tussen 2008 en 2012, waar Nederland een daling noteerde van -0,3% en de MRA zelfs van -1,2%. Vergeleken met de andere provincies behoort Flevoland tot de middenmoot.
23
03
WERKGELEGENHEID
Figuur 3.1 Ontwikkeling totaal aantal banen in Flevoland, de MRA-regio en Nederland, 2008-2012 180.000 6,4%
176.000
175.974
172.000 168.000 164.000
173.154
174.022
4,8% 174.615
170.947
3,2% 1,6%
MRA data 2008 niet beschikbaar
0%
160.000
-1,6% 2008
Aantal banen
2009
2010
% groei Flevoland
2011 % groei Nederland
2012 % groei MRA
Bron: Provincie Flevoland; LISA
Tussen de Flevolandse gemeenten blijken grote verschillen te bestaan. In Zeewolde is de werkgelegenheid de afgelopen vier jaren zowel absoluut als relatief het sterkst gegroeid. In 2012 wordt deze lijn voortgezet met een groei van 3,5%. De uitgifte en ingebruikname van areaal bedrijventerrein op Horsterparc (gericht op hoogwaardige, representatieve kantoorhoudende bedrijvigheid) en Trekkersveld (gericht op middelgrote en grote bedrijven actief in logistieke dienstverlening, productie, groothandel of industrie) heeft hier een belangrijke bijdrage in gehad, evenals de toename van het aantal Zelfstandigen Zonder Personeel (ZZP’ers). Ook op Urk blijft de werkgelegenheid het laatste jaar stijgen, al gaat het hier (absoluut en procentueel) om kleinere aantallen. De werkgelegenheid in Dronten blijft de laatste jaren vrij stabiel rond de 14.900 banen. Almere, Noordoostpolder en vooral Lelystad kregen het afgelopen jaar te maken met een daling van de werkgelegenheid. Lelystad vormt hierbij een negatieve uitschieter: met een daling van 2,4% in het laatste jaar ligt de werkgelegenheidsontwikkeling fors onder het Nederlands gemiddelde. Dit geldt overigens niet als we terugkijken over een periode van vier jaar; dan blijkt Lelystad zelfs een behoorlijke banengroei (+2,7%) te hebben gehad. Binnen de ontwikkeling van het totaal aantal banen kunnen we ook onderscheid maken naar omvang van het dienstverband. Hierbij blijkt dat de verhouding tussen het aantal fulltime- en parttime-aanstellingen weinig is veranderd de laatste vier jaar. In 2012 is 81% van het aantal banen een fulltime baan, waar dit in 2008 80% bedroeg. Wel is het aantal uitzendkrachten in deze periode – als gevolg van het moeilijke economisch klimaat – fors afgenomen: in 2012 zijn nog slechts 4.545 uitzendkrachten aan het werk, tegenover 7.577 in 2008. Uitzendkrachten vangen bij economische tegenwind de eerste klappen op, evenals ZZP’ers.
24
03
WERKGELEGENHEID
Tabel 3.1 Ontwikkeling totaal aantal banen in Flevoland, de MRA-regio en Nederland, 2008-2012 2008
2009
2010
2011
2012
% groei 2008-2012
% groei 2011-2012
Almere
80.120
79.821
79.915
81.186
80.415
0,4%
-0,9%
Dronten
14.585
15.083
14.871
14.913
14.923
2,3%
0,1%
Lelystad
34.951
35.872
36.500
36.792
35.892
2,7%
-2,4%
Noordoostpolder
23.457
24.058
24.000
24.127
23.986
2,3%
-0,6%
Urk
7.967
8.154
8.181
8.260
8.325
4,5%
0,8%
Zeewolde
9.867
10.166
10.555
10.696
11.074
12,2%
3,5%
Flevoland
170.947
173.154
174.022
175.974
174.615
2,1%
-0,8%
MRA
1.278.640
1.283.820
1.276.460
1.272.640
1.262.940
-1,2%
-0,8%
Nederland
8.109.300
8.139.830
8.101.560
8.141.700
8.084.740
0,3%
-0,7%
Bron: Provincie Flevoland; LISA
3.2
Sectorale ontwikkeling
GROTE VERSCHILLEN IN SECTORSTRUCTUUR EN SECTORALE ONTWIKKELINGEN De drie sectoren met het grootste aantal banen zijn de groot- en detailhandel, de zakelijke dienstverlening en de gezondheidszorg. Samen zijn ze goed voor 54% van het totaal aantal banen. De grooten detailhandel en zakelijke dienstverlening zijn daarbij – net als de landbouw – oververtegenwoordigd ten opzichte van Nederland. Het aandeel banen in de zorgsector is iets kleiner dan gemiddeld. Ook de financiële sector, de bouw en de industrie zijn in Flevoland ondervertegenwoordigd. Tabel 3.2 Aantal banen en sectorstructuur Flevoland en Nederland, 2012 Flevoland
Nederland
Aantal banen
Aandeel in totaal
Aantal banen
Landbouw en visserij
6.601
4%
220.620
Aandeel in totaal 3%
Industrie en nutsbedrijven
16.417
9%
881.920
11%
Bouw
7.693
4%
475.480
6%
Groot- en detailhandel
35.211
20%
1.423.020
18%
Horeca
6.248
4%
352.530
4%
6.331
4%
414.520
5%
Informatie en communicatie
7.040
4%
261.410
3%
Financiële dienstverlening
2.300
1%
232.710
3%
Zakelijke dienstverlening
32.394
19%
1.174.300
15%
Vervoer en opslag
Openbaar bestuur
8.475
5%
434.630
5%
Onderwijs
12.386
7%
543.200
7%
Gezondheidszorg
25.765
15%
1.311.700
16%
7.753
4%
358.730
4%
174.615
100%
8.084.740
100%
Overige dienstverlening Totaal Bron: Provincie Flevoland; LISA.
25
03
WERKGELEGENHEID
De daling van de werkgelegenheid in het laatste jaar wordt met name veroorzaakt door sterke krimp in de zakelijke dienstverlening. In deze relatief grote sector in Flevoland (19% van het totaal aantal banen t.o.v. 15% nationaal) daalde de werkgelegenheid in 2012 met 6,7%, overeenkomend met een verlies van ruim 2.300 banen. Ten opzichte van Nederland is dit een forse daling; nationaal kromp het aantal banen namelijk met slechts 0,2%. Verder is het – gezien de relatief jonge bevolking van Flevoland (28% van de inwoners in Flevoland is jonger dan 20 jaar tegenover 23% in Nederland) – opvallend dat er in het onderwijs sprake is van een forse daling: hier gingen 425 banen verloren (-3,3%), daar waar de daling nationaal 0,4% bedroeg. Ook gingen er in Flevoland het laatste jaar veel banen verloren in de landbouw (als gevolg van voortgaande schaalvergroting) en in de bouw, een sector die op dit moment (ook nationaal) in zwaar weer verkeert. Daar staat tegenover dat het aantal banen in de handel (een relatief grote sector in Flevoland) en de gezondheidszorg steeg. Samen zijn zij goed voor 1.854 extra banen. Ten opzichte van Nederland steeg de werkgelegenheid in de zorg aanzienlijk: 3,8% in Flevoland tegenover 1,1% nationaal. Het aandeel van de sector in het totaal aantal banen ligt in 2012 met 14,8% nog wel onder het Nederlands gemiddelde van 16,2%. In de handel groeide het aantal banen in Flevoland met 2,7%, waar Nederland een daling laat zien van -0,1%. Grootste stijger met een groei van 4,8% in het laatste jaar is de overige dienstverlening waaronder onder meer toerisme valt. In absolute termen gaat het hierbij om een bescheiden aantal van 356 extra banen. Nemen we de afgelopen vier jaar in ogenschouw dan zien we ook in die periode een forse stijging van het aantal banen in de zorg (+22%) en in de horeca (+40%), en sterke dalingen in de landbouw, de bouw en de zakelijke dienstverlening. De sector met de grootste relatieve daling van het aantal banen tussen 2008 en 2012 is de financiële sector (-34%), waar de werkgelegenheid sinds de kredietcrisis onder druk staat. Wel laat deze sector het laatste jaar een groei zien van 0,9% in Flevoland, waar deze in Nederland verder daalt met 1,6%. Tot slot blijkt ook de ICT-sector het in Flevoland relatief goed te doen. De sector is ten opzichte van Nederland goed vertegenwoordigd (4% van het totaal aantal banen, t.o.v. 3% in Nederland) en kende tussen 2008 en 2012 een groei van 16%. Ook in het laatste jaar was er sprake van een groei van 2,0%, waar het aantal banen in deze sector in Nederland daalde met -0,6%. In onderstaande figuur is de werkgelegenheidsgroei van het afgelopen jaar en de specialisatiegraad van Flevoland (ten opzichte van Nederland) per sector weergegeven. Een hogere specialisatiegraad betekent dat het aandeel banen in een bepaalde sector in het totaal aantal banen in Flevoland hoger ligt dan gemiddeld in Nederland. Zo blijkt uit de figuur bijvoorbeeld de sterke specialisatie van Flevoland in landbouw en visserij en de lage specialisatiegraad voor wat betreft de financiële sector. Dit laatste is waarschijnlijk ingegeven door de sterke positie van die sector in de MRA. De grootte van de cirkels in de figuur geeft de relatieve omvang van het aantal banen in de betreffende sector weer.
26
WERKGELEGENHEID
03
Figuur 3.2 Werkgelegenheidsgroei, specialisatiegraad en omvang aantal banen per sector, 2011-2012 10% 8% 6% 4% 2%
Werkgelegenheidsgroei 2011-2012
12%
0%
Overige dienstverlening
Horeca Gezondheidszorg
Financiële dienstverlening
Groot- en detailhandel
Industrie en nutsbedrijven
ICT
-2% Gem. groei Flevoland = -0,9% -4%
Zakelijke dienstverlening Openbaar bestuur
Vervoer en opslag
Onderwijs
-6%
Bouw
-8%
Landbouw en visserij
-10% -12%
Specialisatiegraad 40
50
60 70 80 Lagere specialisatie Bron: Provincie Flevoland; LISA
90
100
110
120 130 Hogere specialisatie
140
150
Uiteraard verschillen de gemeentelijke sectorstructuren met het bovenstaande beeld voor Flevoland als geheel. Iedere gemeente heeft zo zijn eigen sterke sectoren. Zo is in Almere bijvoorbeeld (t.o.v. Nederland en Flevoland) de handel, ICT en de zakelijke dienstverlening sterk vertegenwoordigd. In Lelystad gaat het met name om de gezondheidszorg en de overheid. In alle overige gemeenten is de landbouw en visserij-sector relatief groot, met Noordoostpolder als koploper: hier behoort 13% van het totaal aantal banen tot die sector (in Nederland gaat het om 3%). Op Urk bedraagt dit aandeel 8%, waarbij het voornamelijk gaat om de visserij. Die visserij zorgt tevens voor een grote visverwerkende industrie op Urk: de industriële sector is hier goed voor maar liefst 28% van het aantal banen (in Flevoland is dit 9%). Naast de landbouw is Zeewolde relatief sterk in de logistieke sector en– met een aantal grote recreatieparken langs het randmeer – in de recreatieve sector.
3.3 Topsectoren WERKGELEGENHEID TOPSECTOREN DAALT Binnen het economisch beleid zet Nederland in op het versterken van negen topsectoren. Het gaat daarbij om: Agro&Food, Tuinbouw&Uitgangsmaterialen, High Tech Systems en Materialen (HTSM), Energie, Logistiek, Creatieve Industrie, Water, Life Sciences en Chemie. Het betreft sectoren die (onder meer) kennisintensief zijn, in het algemeen een sterke exportoriëntatie hebben en die een belangrijke bijdrage (kunnen) leveren aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Ook Flevoland zet in op het versterken van topsectoren, waarbij de focus ligt op de topsectoren Agro&Food, Tuinbouw&Uitgangsmaterialen, HTSM en Life Sciences2. In totaal vallen 39.434 banen onder de topsectoren in Flevoland in 2012. Dit komt neer op 23% van
In de Economische Agenda Flevoland 2012-2015 kiest Flevoland voor de inzet op de clusters: Agribusiness, Visbusiness, Composieten, Gezondheid mens & dier en Zorginnovatie. De vier genoemde topsectoren sluiten hier op aan. 2
27
03
WERKGELEGENHEID
het totaal aantal banen (in 2009 bedroeg dit 24%). Daarmee zijn de topsectoren goed vertegenwoordigd in termen van banen. De grootste topsectoren in Flevoland zijn Agro&Food en HTSM, samen goed voor 12% van het totaal aantal banen. In de periode 2009-2012 groeide het totaal aantal banen met 0,8%. Het aantal banen in de topsectoren daalde in die periode echter aanzienlijk met -6%. Deze daling is daarbij nog positief beïnvloed door een veranderde afbakening van de logistieke sector. Als we hiervoor corrigeren3, bedraagt de afname zelfs -8%. De topsectoren blijken in Flevoland dus (veel) harder te worden geraakt door de economische tegenwind dan de economie als geheel. Met name in de Tuinbouw&Uitgangsmaterialen en de Creatieve Industrie en ook in de HTSM gingen veel banen verloren. De topsector Life Sciences weet – als enige van de topsectoren waarop Flevoland wil inzetten – een bescheiden banengroei te realiseren. Overigens: in het laatste jaar groeide het aantal banen in de topsectoren Agro&Food, de Chemie en Life Sciences. Bij deze sterk negatieve banenontwikkeling in de topsectoren wordt opgemerkt dat topsectoren vaak een hoge groei van de arbeidsproductiviteit kennen. De groei van de toegevoegde waarde in deze sectoren is daardoor hoger dan de groei in termen van werkgelegenheid. Die groei in topsectoren manifesteert zich juist in de andere (aan de topsectoren toeleverende) sectoren in een toename van het aantal banen. Het verknopen van andere bedrijven aan de topsectoren is dus belangrijk voor Flevoland om de toegevoegde waarde van de topsectoren te vertalen naar werkgelegenheidsgroei. Het grootste deel van de provinciale topsector-werkgelegenheid (bijna een derde) is in Almere te vinden. Dit werkgelegenheidsaandeel is overigens wel kleiner dan het aandeel van Almere in de totale werkgelegenheid in Flevoland, dat in 2012 ligt op 46%. De Flevolandse gemeenten Urk, Noordoostpolder en Zeewolde hebben juist een groter aandeel en herbergen verhoudingsgewijs dus veel arbeidsplaatsen in topsectoren. Op Urk springt uiteraard het visserijcluster (onderdeel van Agro&Food) eruit waartoe ruim een derde van alle banen behoort. Ook de gemeente Noordoostpolder heeft een sterk Agro&Food-cluster (denk bijvoorbeeld aan de ontwikkeling van het 450 ha grote glastuinbouwcomplex Nieuwland). Zeewolde kent een sterk logistiek cluster.
3.4 Prognose HERSTEL BANENGROEI NOG NIET IN ZICHT Dat we ons in economisch moeilijke en onzekere tijden bevinden moge duidelijk zijn. Dit betekent dat we voorzichtig moeten zijn met het opstellen van prognoses voor toekomstige ontwikkeling van de werkgelegenheid, zeker voor de langere termijn. Regelmatig verschijnen er korte termijnramingen van het CPB voor de Nederlandse economie. De meest recente korte termijnraming voor Nederland van het CPB (maart 2013) gaat voor 2013 uit van een daling van het aantal werkzame personen van -0,25%; voor 2014 is de verwachte stijging 0,25%.
28
Dit is hier gedaan door het aantal banen in de logistieke sector in 2012 gelijk te stellen aan het aantal banen in die sector in 2011. 3
WERKGELEGENHEID
03
Tabel 3.3 Ontwikkeling aantal banen per topsector in Flevoland, 2009-2012 % groei 2012 2009-2012
Aandeel op % groei totaal aantal 2011-2012 banen 2012
2009
2010
2011
13.194
12.409
12.476
12.641
-4%
1%
7%
3.873
3.772
2.988
2.803
-28%
-6%
2%
Energie
794
892
988
846
7%
-14%
0%
Water
498
515
510
494
-1%
-3%
0%
1.378
1.393
1.406
1.561
13%
11%
1%
10.288
9.595
9.773
9.466
-8%
-3%
5%
Creatieve industrie
5.527
5.591
4.504
4.440
-20%
-1%
3%
Life Sciences
2.356
2.171
2.338
2.415
3%
3%
1%
Logistiek*
4.004
3.969
3.825
4.768
19%
25%
3%
Flevoland
41.912
40.307
38.808
39.434
-6%
2%
23%
Agro&Food Tuinbouw&Uitgangsmaterialen
Chemie HTSM
Bron: Provincie Flevoland * Toename van het aantal banen in de logistiek tussen 2011 en 2012 is een gevolg van een administratieve correctie in de SBI-afbakening.
Dergelijke ramingen zijn niet op provinciaal niveau beschikbaar. Wel kunnen we hier een voorzichtige inschatting van maken. In Flevoland groeide het aantal banen tussen 2008 en 2012 met 2,1%. Nationaal daalde het aantal banen in deze periode met -0,3%. De korte termijnraming van het CPB voor 2013 ligt in dezelfde orde van grootte (-0,25%). Voor Flevoland is het dan ook aannemelijk dat de ontwikkeling van het aantal banen in Flevoland het beter blijft doen dan gemiddeld in Nederland. Echter, kijken we een kortere periode terug dan blijkt dat het verschil tussen Nederland en Flevoland kleiner wordt. Tussen 2010 en 2012 groeide het aantal banen in Flevoland met 0,3%, waar dit in Nederland nog slechts daalde met 0,2%. In 2012 is de banengroei in Flevoland zelfs omgeslagen in een daling van -0,8%, welke vergelijkbaar is met de daling van -0,7% voor heel Nederland. Hiermee lijkt het reëel te veronderstellen dat de toekomstige ontwikkeling van het aantal banen in Flevoland niet veel positiever zal uitpakken dan voor Nederland. Op basis van bovenstaande constateringen, lijkt het reëel om uit te gaan van een ontwikkeling van het aantal banen in Flevoland die voor 2013 ligt tussen de -0,25% en de 1%, en voor 2014 tussen de 0,25% en 1%. Hierbij kan nog worden opgemerkt dat de signalen over de ontwikkeling van de Nederlandse economie voor de korte termijn niet gunstig zijn. De binnenlandse bestedingen blijven vooralsnog zwak en een spoedig herstel is nog niet in zicht. Alleen de export ontwikkelt zich gunstig. In Flevoland kunnen met name de topsectoren Agro&Food, Tuinbouw&Uitgangsgmaterialen en HTSM hiervan profiteren. Weliswaar scoort Flevoland op enkele indicatoren wel gunstig (ondernemers zijn voor het komende jaar iets positiever dan landelijk over onder andere hun omzet en ook de vestigingsdynamiek is positiever), maar het lijkt aannemelijk dat in 2013 en 2014 de werkgelegenheidsontwikkeling heel beperkt of mogelijk licht negatief zal zijn.
29
04
BEDRIJVIGHEID
De ontwikkeling van het aantal bedrijfsvestigingen, waaronder ZZP’ers en starters, is een indicator van economische dynamiek. De interpretatie ervan is overigens minder eenduidig dan bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van het aantal banen. De cijfers over de vestigingsdynamiek zeggen in de eerste plaats iets over de structuur van de provinciale economie, en minder direct iets over de economische betekenis of het al dan niet goed functioneren van de economie. Over het algemeen geldt: wanneer het vertrouwen bij ondernemers laag is, worden er minder bedrijven gestart. Daar tegenover staat dat er in crisistijd noodgedwongen meer mensen gaan ondernemen en met name het aantal ZZP’ers sterk toeneemt. Maar ook los van de economische recessie is er landelijk (en internationaal) sprake van een geleidelijke transformatie naar een meer fijnmazige economie, waarbij het aandeel ZZP’ers en kleine bedrijven toeneemt: een ontwikkeling die per definitie tot een groei van het aantal vestigingen leidt, maar niet per definitie economisch groei betekent. Het beeld in Flevoland is op hoofdlijnen als volgt: het aantal bedrijfsvestigingen, waaronder ook het aantal ZZP’ers, groeit in 2012 nog licht, vergelijkbaar met het groeitempo van 2011, maar aanzienlijk lager dan in de jaren daarvoor. Het aantal starters is in 2012 iets lager dan in de voorafgaande jaren. De daling van het aantal overige oprichtingen, ingezet in 2011, zet in 2012 met toenemende sterkte door. Daarbij neemt ook de stijging van het aantal opheffingen in 2012 sterk toe. Ook het aantal faillissementen neemt toe, zij het niet zo sterk als landelijk. Het verschil tussen starters/oprichtingen enerzijds en opheffingen/faillissementen anderzijds is nog altijd positief en gunstiger dan landelijk, maar toch beduidend minder gunstig dan in de jaren ervoor. De Flevolandse economie is in termen van bedrijvendynamiek sterker dan de Nederlandse economie als geheel, maar ook uit deze cijfers blijkt dat Flevoland in toenemende mate vatbaar is voor de gevolgen van de economische recessie.
30
BEDRIJVIGHEID
04
4.1 Vestigingen AANTAL VESTIGINGEN GROEIT NOG LICHT Het aantal bedrijfsvestigingen in Flevoland groeide in 2012 nog licht. Begin 2013 telde Flevoland 36.262 bedrijfsvestigingen. In 2012 kwamen er 1.183 bedrijfsvestigingen bij, een groei van 3%. De teruglopende groei van het aantal bedrijfsvestigingen, die inzette in 2010, lijkt daarmee te zijn gestabiliseerd. De ontwikkeling in Flevoland houdt ongeveer gelijk tred met de landelijke ontwikkeling, groeipercentages liggen in 2011 en 2012 net iets boven de landelijke groei. Opmerkelijk is dat hoewel de detailhandelssector het landelijk zwaar had (-2%), het aantal vestigingen in Flevoland nog licht groeide met 2%. TERUGLOPENDE GROEICIJFERS IN VRIJWEL ALLE GEMEENTEN Alle gemeenten kenden in 2012 een groei van het aantal bedrijfsvestigingen. De onderlinge verschillen zijn klein, groeipercentages variëren van 1% (Urk) tot 4% (Almere). Groeicijfers over de periode 2009-2013 laten grotere verschillen zien. In Zeewolde en Dronten lagen groeipercentages van respectievelijk 41% en 37% ver boven de landelijke trend (27%), op Urk en in Lelystad (17% en 20%) groeide het aantal bedrijfsvestigingen beduidend minder snel dan landelijk. Deze verschillen zijn met name veroorzaakt in 2009, in de jaren daarna lopen de cijfers minder uiteen. De opvallend sterke groei in de Noordoostpolder van 51% is (gedeeltelijk) toe te schrijven aan een wijziging van de inschrijvingsplicht. In vrijwel alle gemeenten lopen de groeicijfers tussen 2009 en 2013 consequent terug. Een uitzondering hierop zijn Almere en Lelystad, zij kenden in 2012 een iets hogere groei dan in het voorgaande jaar. De meeste bedrijven (33%) zijn actief in de zakelijke dienstverlening, in de branches adviesdiensten, facilitaire diensten, financiën en/of vervoersdiensten. De zakelijke dienstverlening heeft eveneens het grootste aandeel in de groei (ruim een derde). Ook het aantal vestigingen in de sector Algemene diensten (zorg, onderwijs en overheidssectoren) groeide in 2012 sterk. De opvallende groei van het aantal vestigingen in de sector Algemene diensten en Landbouw tussen 2009 en 2010 houdt verband met de aanpassingen in de Handelsregisterwet, waarmee ondernemingen in de landbouw en de vrije beroepsgroepen inschrijvingsplichtig werden. OOK IN TOPSECTOREN NOG LICHTE GROEI AANTAL VESTIGINGEN Ruim een derde (36%) van de bedrijfsvestigingen in Flevoland behoort tot een van de zogenaamde ‘topsectoren’ 1. In 2012 groeide het aantal bedrijfsvestigingen in topsectoren met 259 vestigingen, ofwel 2%. Daarmee was de groei gelijk aan de landelijke trend en gelijk aan het groeipercentage van 2011. De sterkste groei (absoluut en relatief) vond plaats in de creatieve industrie, de ontwikkeling van deze sector was goed voor bijna 50% van de nieuwe vestigingen. Daarnaast kende de logistieke sector een sterke relatieve groei van het aantal vestigingen. In de kleine sectoren energie en chemie was daarentegen sprake van krimp. Het aandeel van de topsectoren in het totaal aantal bedrijfsvestigingen nam tussen 2009 en 2010 toe van 31% naar 36%. Sindsdien is de relatieve omvang stabiel. De ontwikkeling in Flevoland komt op hoofdlijnen overeen met die voor de topsectoren in heel Nederland.
1
Hierbij is de LISA-definitie van de topsectoren gehanteerd
31
04
BEDRIJVIGHEID
Figuur 4.1 Ontwikkeling aantal bedrijfsvestigingen in Flevoland, 2008 - 2013, peildatum 1 januari
38.000
14%
36.000
36.262 35.079
34.000
10%
33.797
32.000
8%
31.515
30.000
12%
6%
28.000
4% 27.982
26.000
2%
24.000
0% 2009
2010
Aantal bedrijfsvestigingen
2011
2012
% groei Flevoland
2013 % groei Nederland
Bron: KvK
Ook in de topsectoren was 2009 een jaar waarin het aantal bedrijfsvestigingen sterk groeide (met 27%, sterker dan landelijk), waarna de groei in vrijwel alle sectoren in 2010 terugliep naar 9% en 3% in de jaren erna. De sterke groei van het aantal vestigingen in Tuinbouw&Uitgangsmaterialen en Agro&Food is grotendeels toe te schrijven aan de eerdere genoemde wijziging in de Handelsregisterwet. De economie als geheel tendeert naar meer kleinschaligheid, een tendens die ook in de topsectoren in Flevoland waarneembaar is. Het aantal vestigingen is immers gestegen en de werkgelegenheid is er juist afgenomen. Op zich is dat opvallend, gelet op de aard van de topsectoren en waarin zich ook schaalvergrotingsprocessen voordoen. Het is interessant om in de toekomst te monitoren of hiermee een jonge, veelbelovende humuslaag binnen de topsectoren in Flevoland wordt gecreëerd waaruit toekomstige snelle groeiers voortkomen, of dat er ‘slechts’ sprake is van een versplintering van het economische veld.
4.2 Bedrijvendynamiek STERKERE DYNAMIEK IN FLEVOLAND Flevoland kende in 2012, gemeten per 1.000 vestigingen, een sterkere dynamiek van starters, oprichtingen en opheffingen dan in Nederland als geheel. Het resultaat van deze dynamiek is daarbij gunstiger dan landelijk: het aantal starters en oprichtingen overstijgt het aantal opheffingen sterker dan in Nederland. Vooral in Almere en Lelystad is sprake van een sterkere dynamiek en een positiever saldo. De dynamiek op Urk wijkt af van het provinciale beeld: het aantal starters en nieuwe vestigingen is hier gelijk aan het aantal opheffingen en de dynamiek is hier beperkt. Sectoren met een opvallend sterkere dynamiek én positiever saldo dan landelijk zijn de detailhandel, verzorgende 32
BEDRIJVIGHEID
04
diensten en industrie. POSITIEF SALDO OPRICHTINGEN/OPHEFFINGEN ONDER DRUK Dit gunstige saldo staat overigens wel onder druk. Eind 2012 is het verschil tussen het aantal starters en oprichtingen enerzijds en het aantal opheffingen anderzijds aanzienlijk minder gunstig dan eind 2011 en 2010. Ook in Nederland is deze verhouding verslechterd, en over 2012 zelfs ongunstiger dan in 2009. Dit laatste is in Flevoland (nog) niet het geval. MINDER STARTERS EN AANZIENLIJK MEER OPHEFFINGEN IN 2011 In 2010 en 2011 kent Flevoland een sterke toename van het aantal starters, vergelijkbaar met de landelijke trend. In 2010 gaat dit gepaard met een nog sterkere stijging van het aantal oprichtingen vanuit bestaande bedrijven (van binnen of buiten de provincie). Overigens gaat daar een daling van het aantal starters en oprichtingen, aan het begin van de recessie (in 2009) aan vooraf, een daling die sterker is dan landelijk. De stijging van het aantal starters komt in 2012 tot stilstand, het aantal geregistreerde starters ligt eind 2012 3%-punt lager dan het jaar ervoor, een teruggang in het jaarlijkse aantal nieuwe oprichtingen zet een jaar eerder al in. Ook landelijk is er sprake van een kleiner aantal starters, wel neemt het aantal oprichtingen van bestaande vestiging in 2012 landelijk weer sterk toe. Deze ontwikkelingen gaan zowel landelijk als in Flevoland gepaard met een sterke toename van het aantal opheffingen in 2012. Figuur 4.2 Geïndexeerde ontwikkeling starters, oprichtingen en opheffingen, Flevoland en Nederland (2008 = 100) 180 Flevoland starters Flevoland opheffingen 171 Nederland starters Nederland opheffingen 164 160
140 123 120
120 100 80 60 2008
2009
2010
2011
2012
Bron: KvK
33
04
BEDRIJVIGHEID
DYNAMIEK IN SECTOREN: DETAILHANDEL, VERZORGENDE DIENSTEN, INDUSTRIE EN LOGISTIEK DOEN HET IN FLEVOLAND GOED Met uitzondering van de groothandelssector is de dynamiek in alle sectoren in Flevoland in 2012 positief (meer oprichtingen dan opheffingen). Zoals aangegeven is met name in de detailhandel, de verzorgende diensten en de industrie de dynamiek sterk en het saldo gunstig in vergelijking met het landelijke beeld. Ook voor de topsectoren is de dynamiek van oprichtingen en opheffingen overwegend positief. Alleen in de tuinbouw en de energiesector overstijgt het aantal opheffingen het aantal nieuwe vestigingen. De tuinbouw kampt met lage afzetprijzen, waardoor meer bedrijven in de problemen komen. Met name in de creatieve industrie en logistiek is sprake van een positief saldo, waarbij dat van de logistiek ook gunstig afsteekt bij het Nederlandse beeld. AANTAL FAILLISSEMENTEN STIJGT, MAAR MINDER DAN LANDELIJK Het aantal faillissementen in Flevoland is tussen 2010-2012 gestegen. In 2012 (peildatum 1 april) telde Flevoland 119 faillissementen, het jaar ervoor waren dat er 11 minder. Landelijk was er sprake van een nog veel sterkere stijging van 25%. Met name in de verzorgende diensten (horeca en persoonlijke diensten) en algemene diensten (zorg, onderwijs en overheid) nam het aantal faillissementen toe. Waar in Nederland het aantal faillissementen in alle sectoren steeg, was er in Flevoland ook een aantal sectoren waarin het aantal faillissementen zich gunstig ontwikkelde. Het aantal faillissementen in de industrie, groothandel en detailhandel nam in Flevoland tussen 2011-2012 af. Daarnaast zijn er regionale verschillen: Dronten kent relatief de grootste stijging in het aantal faillissementen. Ook op Urk is de stijging van het aantal faillissementen relatief groot. Van een afname van het aantal faillissementen was sprake in Lelystad, Noordoostpolder en Zeewolde. Niettemin is het beeld over de hele linie natuurlijk zorgelijk: ook hier blijkt dat de recessie hard toeslaat en dat na een reeks van matige jaren het vet ook bij Flevolandse bedrijven van de botten is.
4.3 Vestigingsgrootte ZEER KLEINE BEDRIJVEN GROTER BELANG IN WERKGELEGENHEID FLEVOLAND Tussen 2008 en 2012 hebben kleine bedrijven een groter aandeel gekregen in de werkgelegenheid van Flevoland. Met name het aandeel van kleine ondernemingen met maximaal 4 werkzame personen nam tussen 2008 en 2012 sterk toe. De werkgelegenheid bij bedrijven met maximaal 4 werkzame personen kent met name een zeer sterke groei aan het begin van de recessie (2008-2009). De werkgelegenheidsontwikkeling bij bedrijven groter dan 200 werkzame personen kent tussen 2008 en 2012 een grillig verloop, per saldo is er sprake van een afnemend belang in de werkgelegenheid. Dit geldt ook, maar in mindere mate voor de bedrijven met 50 tot 100 werknemers. Het kleinbedrijf tot 50 werkzame personen behoudt tussen 2008 en 2012 haar aandeel in de totale werkgelegenheid. GROEI AANTAL ZZP’ERS STABIEL OP 6% Het aantal ZZP’ers in Flevoland is tussen 2009 en 2013 met 42% gestegen, iets onder het landelijke groeipercentage. De sterkste groei vond plaats aan het begin van de crisis, in 2009, deels als gevolg van de aanpassing in de Handelsregisterwet. Tussen 2009 en 2012 vlakt deze groei af naar 6%. Ook in 2012-2013 was sprake van 6% groei. Daarmee komt het aantal ZZP’ers in Flevoland begin 2013 op een aantal van bijna 19.000. Het aantal ZZP’ers in verhouding tot de (beroeps)bevolkingsomvang van Flevoland is min of meer vergelijkbaar met het landelijke beeld. Ruim een derde van deze ZZP’ers is werkzaam in de zakelijke dienstverlening. Daarnaast zijn veel ZZP’ers actief in de verzorgende diensten, algemene diensten en bouw. Met name in de algemene dienstensector en landbouwsector was
34
BEDRIJVIGHEID
04
sprake van hoge groeipercentages van het aantal ZZP’ers. Alleen de groothandel kende een daling van het aantal ZZP’ers tussen 2009 en 2013. Tabel 4.1 Totale werkgelegenheid (werkzame personen) naar grootte van vestigingen, Flevoland, 2008-2012, peildatum 1 april 2008
2009
1 wp
9%
2 t/m 4 wp
8%
5 t/m 9 wp
abs. 2008- % 20082012 2012
abs. 20112012
%20112012
2010
2011
2012
10%
11%
12%
12%
6.027
39%
921
5%
11%
12%
11%
11%
5.474
39%
326
2%
9%
10%
9%
9%
9%
1.089
8%
-475
-3%
10 t/m 19 wp
10%
10%
10%
10%
10%
959
6%
-183
-1%
20 t/m 49 wp
15%
15%
14%
14%
15%
788
3%
514
2%
50 t/m 99 wp
12%
11%
11%
11%
10%
-1.254
-6%
-1.013
-5%
100 t/m 199 wp
12%
12%
12%
12%
11%
495
3%
-1.701
-8%
200 t/m 499 wp
14%
13%
11%
11%
13%
-1.596
-7%
3.464
18%
9%
9%
10%
8%
-1.887
-12%
-3.211
-19%
173.126 174.022
175.972
174.614
10.095
6%
-1.358
-1%
500 wp of meer Totaal
10% 164.519
Bron: VR Provincie Flevoland
RELATIEF VEEL ZZP’ERS IN ZEEWOLDE Groeicijfers van het aantal ZZP’ers over 2012 variëren van 2% op Urk tot 8% in Almere. Over de periode 2009 - 2013 lopen de lokale groeicijfers sterker uiteen. In Noordoostpolder en Zeewolde ligt de groei van het aantal ZZP’ers ruim 10% boven het provinciale groeipercentage, op Urk ligt dit er ruim 15% onder. Zeewolde telt in 2013 de meeste ZZP’ers in verhouding tot haar beroepsbevolking. Hier ligt waarschijnlijk een positief verband met het opleidingsniveau van de bevolking, waardoor er veel ZZP’ers in de zakelijke diensten actief zijn. TOP 15 GROOTSTE WERKGEVERS: VEEL ZAKELIJKE DIENSTVERLENERS De top 15 van grootste werkgevers in Flevoland wordt gedomineerd door ondernemingen in de zakelijke dienstverlening (6), in 2011 was de top 15 iets gediversifieerder. De nummer één is ongewijzigd ten opzichte van vorig jaar, ook toen was USG People veruit de grootste niet-overheid gerelateerde werkgever.
35
04
BEDRIJVIGHEID
Tabel 4.2 Top 15 grootste werkgevers in de provincie Flevoland, 2012 Gemeente
Grootteklasse
Sector
USG People
Bedrijf
Almere
1.000 - 1.500
Zakelijke dienstverlening
Accenture Technology Solutions
Almere
500 - 750
ICT
MHI Equipment Europe B.V.
Almere
500 - 750
Industrie Zakelijke dienstverlening
Animal Sciences Group Connexxion
Lelystad
200 - 500
Almere, Lelystad, N’oostpolder
200 - 500
Vervoer en opslag
Almere
200 - 500
Zakelijke dienstverlening Recreatie
Athlon Car Lease De Eemhof Centerparcs
Zeewolde
200 - 500
Mitsubishi Caterpillar Forklift
Almere
200 - 500
Industrie
Mobiel Centre Marktonderzoek
Almere
200 - 500
Zakelijke dienstverlening
Leaseplan Nederland
Almere
200 - 500
Zakelijke dienstverlening
Zeewolde
200 - 500
Vervoer en opslag
Lelystad
200 - 500
ICT
Noordoostpolder
200 - 500
Industrie
Bakker Transport & Logistiek Hewlett-Packard CDS Concern voor Werk Unamic HCN B.V.
Almere
200 - 500
Zakelijke dienstverlening
Motrac Intern Transport B.V.
Almere
200 - 500
Groot- en detailhandel
Bron: Statistiek van de Werkgelegenheid Flevoland NB: vestigingen in de sectoren overheid, zorg en onderwijs en winkelketens zijn niet opgenomen in de tabel MHI Equipment Europe B.V. Mitsubishi Caterpillar Forklift Connexxion
USG People
Unamic HCN B.V. Leaseplan Nederland
Concern voor Werk
Mobiel Centre Marktonderzoek Motrac Intern Transport B.V. Athlon Car Lease Accenture Technology Solutions
Animal Sciences Group Connexxion Hewlett-Packard CDS
Grootte klasse (aantal werkzame personen) 1.000-1.500
Bakker Transport & Logistiek
500-750
200-500 De Eemhof Center Parcs
36
WERKLOCATIES
05
5.1 Bedrijventerreinen AANHOUDENDE DALING IN VRAAG NAAR BEDRIJVENTERREINEN Flevoland heeft er in de afgelopen decennia altijd naar gestreefd om de werkgelegenheid te laten meegroeien met de omvang van de beroepsbevolking. Daartoe hebben de gemeenten en de provincie onder meer ingezet op de ontwikkeling van werklocaties: bedrijventerreinen en kantoren. Voor bedrijventerreinen heeft Flevoland daarbij ook een opvangfunctie voor de Metropoolregio Amsterdam en Noordvleugel-Utrecht (regio’s Gooi en Vechtstreek, Eemland en stadsregio Utrecht). Om de gewenste groei voor werken te kunnen huisvesten beschikt Flevoland over een ruim en gedifferentieerd aanbod aan bedrijventerreinen en planlocaties. Daarbij zitten bijvoorbeeld twee nationaal in het oog springende bedrijventerreinen nabij Lelystad – Airport Garden City en overslaghaven Flevokust – gezamenlijk goed voor een potentieel van 5.600 arbeidsplaatsen. De groei van werklocaties wordt echter geremd door de huidige economische crisis, waardoor investeringen achterblijven en de vastgoedmarkt sterk in transactievolumes is teruggevallen. Daarnaast leiden demografische ontwikkelingen als vergrijzing en de toename van het aantal ZZP’ers, thuis- en flexwerkers tot een veranderende vraag naar werklocaties. Ook is er een toenemende waardering voor binnenstedelijke vestigingsmilieus waarneembaar in de markt. Dat alles vertaalt zich in sterk teruggelopen vraag naar bedrijventerreinen tussen 2008 en 2012 in Flevoland. Waar tussen 20072008 nog een lichte stijging in de uitgifte plaatsvond, is sindsdien het aantal uitgegeven hectares afgenomen van 49 naar 11 hectare in 2012.
37
05
WERKLOCATIES
Tabel 5.1 Uitgifte bedrijventerreinen in netto hectare, gemeenten Flevoland, 2008-2012, peildatum 31 december 2008
2009
2010
2011
2012
Almere
13,3
5,5
1,2
4,2
4,9
Dronten
9,4
1,4
2,5
2,3
0,2
Lelystad
7,2
4,3
5,7
0,6
0,4
10,7
5,7
2,9
3,6
3,6
4,2
0,8
0
0
0,2
Noordoostpolder Urk Zeewolde
4,1
9
8,4
3,1
1,7
Flevoland
48,9
26,7
20,7
13,8
11,0
Bron: IBIS; Ministerie I&M; Provincie Flevoland
De daling van de uitgifte is ook in andere regio’s in Nederland terug te vinden is. Zo daalde op nationaal niveau het aantal uitgegeven hectares tussen 2010 en 2011 van 418 naar 334, ter vergelijking, in 2007 lag het nog op 915 hectare. Ook in de aangrenzende provincies van Flevoland is sprake van een afname. LICHTE STIJGING IN NOG UITGEEFBARE VOORRAAD BEDRIJVENTERREINEN Het areaal nog uitgeefbaar bedrijventerrein is in Flevoland tussen 2008 en 2012 toegenomen. Na een lichte daling tussen 2010 en 2012, heeft er in het laatste jaar weer een lichte stijging plaatsgevonden in het aantal hectares dat voorradig is. Eind 2012 bedroeg de totale voorraad 827 hectare, een stijging van 11% ten opzichte van het voorgaande jaar. Het merendeel (60%) van de voorraad bestaat uit niet-direct uitgeefbare hectares. Dit zijn hectares die nog die nog niet kunnen worden uitgegeven omdat ze bijvoorbeeld nog niet bouwrijp zijn of omdat er nog geen infrastructuur aanwezig is. De direct uitgeefbare voorraad is in het laatste jaar, na een daling in de voorafgaande jaren, toegenomen. Deze stijging is toe te rekenen aan de ontwikkeling van Lelystad Airport Garden City (OMALA, +133 ha) dat in 2012 volledig is opgenomen in deze cijfers. De plannen voor Flevokust en het Biosciencepark (beiden Lelystad, totaal 182 ha) zijn niet in de voorraad opgenomen. In Almere nam de niet-direct uitgeefbare voorraad tussen 2011-2012 af met 67 hectare. Desondanks kent de gemeente nog wel de grootste direct-uitgeefbare voorraad. Lelystad kent het grootste aantal niet-direct uitgeefbare hectares; in Zeewolde zijn alleen direct uitgeefbare hectares beschikbaar. NOG GEEN OPTIMALE RUIMTEBENUTTING DOOR AANBODOVERSCHOT De toekomstige ontwikkeling van bedrijventerreinen moet worden getoetst aan het in november 2012 gesloten Convenant Voorraadbeheersing en Afstemming werklocaties Flevoland. Dat Convenant heeft als doel het bewerkstellingen van afstemming en samenwerking op het gebied van planning en herstructurering van werklocaties en het herstel, bewaken en in stand houden van de bandbreedte tussen het uitgiftetempo van bedrijventerreinen en de voorraadvorming. Het Convenant volgt hiermee de SER ladder waarin opgenomen is dat nieuwe werklocaties niet eerder ontwikkeld worden dan nadat 1) een onderbouwde toekomstraming van de benodigde ruimte voor werken is geleverd; 2) alle mogelijkheden benut zijn om tot verdichting van bestaande locaties te komen; en 3) zo mogelijk eerst ruimte geschapen is op bestaande locaties na herstructurering daarvan. Middels de 38
WERKLOCATIES
05
SER ladder en zijn opvolger (ladder voor Duurzame Verstedelijking, SVIR) moet gezorgd worden voor een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en een bevordering van vraaggerichte programmering. Ook is in het Convenant, conform de ladders, afgesproken dat de provincie de regierol heeft met betrekking tot bedrijvenlocaties en toezicht houdt op het naleven van de gemaakte afspraken. Figuur 5.1 Voorraad bedrijventerreinen in netto hectare, gemeenten Flevoland, 2012, peildatum 31 december
Almere
91
Dronten
46
Lelystad
203 59
77
N'polder
38
Urk
15 14
Zeewolde
237 21 Direct uitgeefbaar
68 0
Niet-direct uitgeefbaar
0 50
100
150
200
250
300
350
Bron: IBIS; Ministerie I&M; Provincie Flevoland
Eén van de afspraken die ter optimalisering van het ruimtegebruik in het Convenant is gemaakt betreft de beheersing van de verhouding tussen voorraad en opname van bedrijventerrein. Daarbij dient de voorraad1 per gemeente niet groter te zijn dan vijf maal de gemiddelde jaarlijkse uitgifte over de afgelopen tien jaar. Uitzondering op de afspraken in het Convenant vormen aantoonbaar kansrijke vestigingsmilieus van bovenlokale/bovenregionale betekenis, zoals Geomatics Business Park, OMALA en Flevokust. De gemiddelde planvoorraad in Flevoland is goed voor een verwachte uitgifte in 12 jaar, waarbij Lelystad een relatief grote planvoorraad heeft (17 jaar) en de gemeente Noordoostpolder een relatief kleine (6 jaar), zij het dat ook de laatste hoger is dan de convenantsnorm. In de planning voor de langere termijn (fase 4 ev) is nog ruim 400 netto hectare opgenomen (o.a. Flevokust en Bioscience Park in Leystad, De Munt III in Emmeloord en A6/A27 in gemeente Zeewolde). Een specifiek aandachtspunt bij de bedrijventerreinen is de ruimte voor bedrijvigheid in de hogere milieuhindercategorie (categorie 5). Er zijn vijf locaties in de provincie (deels overigens nog niet uitgeefbaar) waar die bedrijven terecht kunnen: Larserpoort (delen 1, 2 en 3) en Flevokust (beiden Lelystad), Trekkersveld 1 en 2 (Zeewolde), Poort van Dronten (Dronten) en De Vaart in Almere. Zwaardere industriële en recycling-activiteiten kunnen dus in Flevoland terecht. Alleen in de Noordoostpolder (inclusief Urk) ontbreekt een dergelijk vestigingsmilieu. Overigens zijn de genoemde locaties gezoneerd, wat wil zeggen dat ze gedeeltelijk ruimte voor categorie-5-bedrijven hebben, maar een actueel inzicht in hoeveel ruimte er precies beschikbaar is ontbreekt.
De planologische reservering van bedrijventerreinen die dient als strategische reserve voor de toekomstige vraag naar bedrijventerreinen. 1
39
05
WERKLOCATIES
Overigens blijkt uit recent onderzoek2 naar informele werklocaties in Flevoland, dat het merendeel van de vestigingen (80%) en werkgelegenheid (60%) buiten formele werklocaties ligt. Het is dan ook van belang dat de ontwikkelingen in de formele werklocaties afgestemd worden (functiemenging, milieuzonering) met de informele werklocaties, ook met het oog op de veranderende economie en de al langer bestaande situatie waarin veel bedrijvigheid zich buiten de formele locaties vestigt. Tabel 5.2 Gemiddelde jaarlijkse uitgifte (ha), uitgeefbare voorraad (ha) en planvoorraad omgerekend naar jaren (jaren)* Gemiddelde netto uitgifte 2003-2012 per jaar
Uitgeefbare voorraad 2012
Almere
8
76
11
Dronten
4
42
12
Planvoorraad in jaren
Lelystad
4
82
17
Noordoospolder
6
44
6
Urk
2
16
7
Zeewolde
4
68
19
Flevoland
28
327
12
Bron: IBIS; Ministerie I&M; Provincie Flevoland * cijfers zijn afgerond
5.2 Vastgoedontwikkeling STAGNATIE VASTGOEDMARKT: MINDER REALISATIES De stagnatie op de huizenmarkt is het afgelopen jaar veelvuldig in het nieuws geweest, maar ook de kantorenleegstand en de ruime bedrijfshuisvestingmarkt hebben de aandacht getrokken. Uit de gegevens voor Almere en Lelystad3 , de MRA-regio en Nederland blijkt dat de markt voor commercieel vastgoed (bedrijfsruimte en kantoorruimte) sterk is teruggelopen in termen van transactievolumes. Ook in het afgelopen jaar namen deze af, waarbij de realisaties voor zowel de bedrijfsruimten (10.343 m2) als de kantoorruimten (6.343 m2) halveerden. Ten opzichte van 2008 is de afname heel groot: er is (minder dan) een derde van de marktomvang over. Het beeld van het geregistreerd aanbod aan bedrijfsruimten fluctueert sterk tussen de jaren. Hoewel het aanbod in zowel Flevoland (Almere en Lelystad, 38%) en Nederland (23%) toenam over de hele periode 2008-2012, is het aanbod in het afgelopen jaar gedaald. Het aanbod in Flevoland daalde daarbij sneller dan in Nederland, wat vooral veroorzaakt wordt door een sterke daling in Lelystad. De daling kan nauwelijks worden toegeschreven aan de opname door de markt. Mogelijk zijn/worden sommige panden getransformeerd of is de daling in het aanbod een gevolg van het niet langer actief aanbieden op de markt, waardoor panden buiten de registratie vallen. Het totale aanbod aan bedrijfsruimten in 2012 bedraagt 243.000 m2, wat ten opzichte van 2008 een toename is van 67.000 m2.
40
Ruimtelijke gevolgen van nieuwe werkvormen in Flevoland (2013), Royal Haskoning DHV Het gros van de Flevolandse bedrijfs- en kantoorruimten bevindt zich in Almere en Lelystad, en deze tonen ook de meeste dynamiek; zo namen de twee gemeenten tussen 2008-2012 alle realisaties van kantoor en bedrijfsruimten voor hun rekening 2 3
WERKLOCATIES
05
Figuur 5.2 Realisaties voor huur en koop van kantoorruimten en bedrijfsruimten naar oppervlakte in Flevoland, 2008-2012 80.000 Realisaties bedrijfsruimte (m²) 70.000 Realisaties kantoorruimte (m²) 60.000
50.000 40.000 30.000 20.000 10.000 0 2008
2009
2010
2011
2012
Bron: LISA/Strabo, bewerking ABF Research Vastgoedmonitor
De stagnatie op de vastgoedmarkt wordt het best zichtbaar wanneer het aanbod wordt afgezet tegen de realisaties. Waar in 2008 de bedrijfsruimtemarkt nog relatief dynamisch was (21%), is de aanbod-realisatie-ratio teruggelopen naar slechts 5% in 2012. Dit betekent dat slechts 5% van het totale aanbod aan bedrijfsruimten in 2012 is opgenomen. Tabel 5.3 Bedrijfsruimten ratio realisaties/aanbod en ontwikkeling ratio 2008-2012 in procentpunten* 2008
2009
2010
2011
2012
%. 2008-2012
%. 2011-2012
Almere
11%
14%
6%
8%
6%
-5%
-2%
Lelystad
34%
8%
6%
0%
2%
-32%
2%
Flevoland
21%
13%
7%
7%
5%
-16%
-1%
Bron: LISA/Strabo; Monitor Plabeka 2009:2013; DTZ 'Nederland Compleet' 2009:2013, bewerking Bureau BUITEN * het aantal gerealiseerde m2 gedeeld door het aantal aangeboden m2
STERKE GROEI LEEGSTAND KANTOREN De kantorenvoorraad4 in Flevoland is de aflopen jaren licht afgenomen tot 915.000 m2 bvo. De krimp komt na de periode 2008-2011 waarin de kantorenvoorraad met 10% gegroeid was, ruim sneller dan in de MRA en geheel Nederland. De groei vond met name plaats in Almere. In tegenstelling tot de lichte daling in de kantorenvoorraad, is zowel het aanbod aan kantoren5 als de leegstand in het afgelopen jaar toegenomen. Het aanbod is toegenomen naar 181.500 m2, wat overeenkomt met een leegstandpercentage van 27% in Flevoland. Daarmee ligt de leegstand Flevoland - en met name in Almere (30%) - flink hoger dan gemiddeld in de MRA-regio en Nederland. Bovendien stijgt de leegstand er sneller. Voor Almere betekent dit een verdubbeling van de leegstand in de afgelopen 5 jaar en een flinke stijging op de lijst van gemeenten met de hoogste leegstandpercentages. In Lelystad daalde de leegstand in dezelfde periode met 6.000 m2 naar 44.000 m2 bvo in 2012, als gevolg van sloop en transformatie. Het leegstandspercentage bedraagt daar 18%, terwijl in 2008 nog 20% van Het voorraad-begrip wordt in de kantorenmarkt anders gehanteerd dan bij de bedrijventerreinen. Het betreft hier de ruimte 41 in alle aanwezige kantoren, zowel in gebruik als leegstaand. Een afname hiervan is overigens mogelijk als kantoren worden getransformeerd naar wonen of worden gesloopt. 5 Kantorenmarkt Regio’s, NVM Business 2012 4
05
WERKLOCATIES
de kantoren leegstond. Er is met name voor Almere duidelijk sprake van een zorgelijke ontwikkeling. Figuur 5.3 Leegstand kantoorruimte (in %) in Almere, Lelystad, MRA en Nederland, ontwikkeling 2008-2012* 30%
25% Almere 20%
Lelystad Flevoland
15% 10% 2008
Totaal MRA Nederland 2009
2010
2011
2012
Bron: Monitor Plabeka 2009:2013; DTZ 'Nederland Compleet' 2009:2013
Net als bij de bedrijfsruimtemarkt, impliceren de voorafgaande cijfers dat de kantoormarkt flink heeft ingeboet aan dynamiek. Waar in 2008 nog 50% van het aanbod aan kantoren werd betrokken, is dit aandeel in 2012 gedaald naar 9%. Ondanks een goed jaar voor Lelystad in 2011 (93%), daalde de kantoorruimteratio in 2012 naar een laagtepunt van 5%. Tabel 5.4 Kantoorruimten ratio betrokken/aanbod in procentpunten, ontwikkeling 2008-2012 2008
2009
2010
2011
2012
%. 20082012
%. 20112012
Almere
66%
41%
25%
13%
10%
-56%.
-3%.
Lelystad
20%
32%
7%
93%
5%
-15%.
-88%.
Flevoland
50%
37%
20%
28%
9%
-41%.
-19%.
MRA
49%
37%
37%
28%
30%
-19%.
2%.
Bron: Monitor Plabeka 2009:2013; DTZ 'Nederland Compleet' 2009:2013
5.3 Winkelruimtemarkt LICHTE STIJGING WINKELRUIMTEN EN DALING LEEGSTAND Flevoland kent landelijk gezien het laagste aantal verkooppunten en winkelvloeroppervlak (WVO). Echter, ook in relatieve zin behoort Flevoland tot de provincies met het laagste aantal verkooppunten (index Flevoland = 86, landelijk 100); alleen de aangrenzende provincies Noord-Holland en Utrecht scoren lager. Per april 2013 bedraagt het aantal verkooppunten in Flevoland 3.804, met een gezamenlijk winkelvloeroppervlak van 682.701 m2. Almere is met 1.555 verkooppunten de ruime koploper (41% van het totaal in Flevoland). Het merendeel (51%) van de verkooppunten is daarbij gevestigd in centrale winkelgebieden. Tussen 2012-2013 hebben, zowel in Flevoland als in de MRAregio en Nederland weinig verschuivingen plaatsgevonden in het aantal verkooppunten. Wel steeg
42
WERKLOCATIES
05
het winkelvloeroppervlak in de drie regio’s licht met 1%. In Flevoland is deze stijging met name te danken aan een stijging in het aantal m2 in Almere (4%). Het winkelvloeroppervlak op Urk (-13%) en in minder mate Zeewolde (-5%) nam vorig jaar af. In totaal staat in de provincie 8% van het winkelvloeroppervlak leeg, waarvan relatief veel in Dronten (16%) en Lelystad (13%). De gemiddelde leegstand in Flevoland ligt daarmee lager dan in Nederland (10%). Op Urk (37%) steeg het leegstaande vloeroppervlak het sterkst tussen 2012-2013; Zeewolde kende, ondanks een stijging in het aantal leegstaande verkooppunten, een afname (-33%) van het leegstaande vloeroppervlak. Tabel 5.5 Verkooppunten en winkelvloeroppervlak (m2) in Flevoland, MRA-regio en Nederland, 2012-2013 Verkooppunten 2013
WVO 2013
% 2012-2013
% leegstand WVO 2013
Almere
1.555
295.294
4%
9%
-3%
Dronten
422
92.210
-2%
16%
-15% -7%
% 2012-2013
Lelystad
884
153.766
0%
13%
Noordoostpolder
502
86.237
2%
5%
15%
Urk
230
25.391
-13%
7%
37%
Zeewolde
211
29.803
-5%
9%
-33%
Flevoland
3.804
682.701
1%
8%
-30%
31.981
3.703.607
1%
7%
-18%
222.857
31.041.656
1%
10%
4%
Totaal MRA Nederland
Bron: Locatus/Strabo, bewerking ABF Research Vastgoedmonitor
5.4
Vooruitzichten korte termijn
Zelfs in Flevoland laten de cijfers voor de markten voor commercieel vastgoed sombere beelden zien. En er is ook nog geen uitzicht op een omslag ten positieve, ook al omdat de markten – met name die voor kantoren, maar ook die voor winkels – structurele veranderingen doormaken. Het betekent dat ook in Flevoland de komende jaren de blik sterker moet worden gericht op beheer en verbetering van het bestaande vastgoed en minder op nieuwe plannen (waarbij vernieuwing en transformatie overigens wel goed zijn). Waar voor de kantoorruimte dat inzicht inmiddels breed wordt gedeeld, past de opmerking dat de markt voor winkelruimte vermoedelijk pas aan de vooravond van een verdere reductie staat omdat een steeds groter deel van de markt naar internet verschuift.
43
06
6.1
VOEDSEL- EN VOEDINGSINDUSTRIE
Achtergrond en opbouw
In 1918 nam het parlement de Zuiderzeewet aan die de inpoldering van delen van de (vroegere) Zuiderzee mogelijk maakte. De wet maakte de weg vrij voor de uitvoering van het al uit 1891 daterende plan van ir. Cornelis Lely, dat op zijn beurt het sluitstuk was van eeuwen denken over die mogelijkheid. Twee factoren droegen in belangrijke mate bij aan de uiteindelijke meerderheid: de watersnood van 1916 en het gebrek aan voedsel waarmee Nederland werd geconfronteerd in de Eerste Wereldoorlog. Flevoland dankt zijn bestaan dus aan de noodzaak van een grotere bescherming tegen het water en de wens om het landbouwareaal te vergroten om zo de voedselzekerheid te verbeteren. Vanuit historisch perspectief dus alle aanleiding om in deze editie van de monitor naar (onder meer) die landbouw te kijken. Maar ook vanuit het heden zijn er veel redenen om de landbouw en in het verlengde daarvan de voedsel- en de voedingsindustrie nader te belichten. De landbouw is veruit de belangrijkste grondgebruiker in Flevoland. Op Urk is het andere traditionele onderdeel van de primaire sector groot: de visserij en visverwerking. En er is vanuit velerlei invalshoeken veel belangstelling voor landbouw, en de verwerking, distributie en consumptie van voedsel: duurzaamheid, energie, voedselveiligheid, gezondheid, dierenwelzijn om er maar een paar te noemen. Er is een levendig maatschappelijk debat over bijvoorbeeld biologisch voedsel, genetische modificatie of obesitas. Ook anderszins ‘leeft’ voedsel als thema: er zijn tv-programma’s over eten en koken en er is zelfs een apart televisiekanaal. En als laatste noemen we hier de Floriade 2022 die in Almere wordt gehouden met als thema ‘Growing Green Cities’.
44
VOEDSEL- EN VOEDINGSINDUSTRIE
06
OPBOUW EN AANPAK In dit hoofdstuk wordt ‘voedsel- en voedingsindustrie’ uitgelicht. Er is veel aandacht voor de economische betekenis van de sector in Flevoland en de positie daarvan in Nederland. We besteden aandacht aan wat wel het agrocomplex wordt genoemd: de hele keten van productie, verwerking, toelevering en distributie (paragraaf 6.2) en staan daarbij extra stil bij de relevante topsectoren. Vervolgens gaan we iets dieper in op de primaire sector: de landbouw (6.3.1) en de visserij (6.3.2). In paragraaf 6.4 komen enkele trends en ontwikkelingen aan de orde. In de slotparagraaf (6.5) worden ambities en perspectieven voor de sector in Flevoland geschetst. Naast feiten en cijfers zijn in dit hoofdstuk interviews opgenomen met ‘smaakmakers’ uit de sector: • Louise Fresco, Universiteitshoogleraar ‘grondslagen voor duurzame ontwikkeling in internationaal perspectief’ aan de Universiteit van Amsterdam. • Wim van de Weg, hoofd onderzoeken ontwikkeling bij HBO-instelling CAH Vilentum in Dronten; • Jan van Hoogen, directeur van poot- en consumptieaardappelcoöperatie Agrico in Emmeloord; • Dolf Luning, factory manager bij Yakult in Almere; • Arnold Michielsen, voorzitter LTO Noord Flevoland en akkerbouwer; • Sjoerd Kramer en Pierre Berntsen, respectievelijk Directeur Agriteam Flevoland-IJsselmond en de landelijke sectorspecialist agribusiness bij ABN AMRO; • Peter Vereecken, directeur en vennoot van Vereecken fruit, teler en verwerker te Dronten; • Teun Visser, directeur van de Visafslag Urk op Urk. De interviews bieden een boeiende kijk op de veelzijdige wereld die schuilgaat achter zoiets vanzelfsprekends als het dagelijks voedsel. De geïnterviewden worden allen bedankt voor het delen van hun visie met ons en het ter beschikking stellen van hun tijd. Hun enthousiasme voor hun producten en over de perspectieven voor Flevoland werkt in ieder geval motiverend.
6.2
Voedsel- en voedingsindustrie
In economische statistieken kennen we het onderscheid naar sectoren en bedrijfstakken. We hebben het dan bijvoorbeeld over de landbouw en visserij (primaire sector) of over de voedings- en genotmiddelenindustrie. Het Ministerie van Economische Zaken zet in haar beleid tegenwoordig in op zogeheten ‘topsectoren’ (zie ook hoofdstuk 3 en begrippenlijst). Deze topsectoren zijn sectoroverstijgende bundelingen van bedrijvigheid. Twee van de topsectoren hebben een directe relatie met voedsel- en voedingsindustrie, namelijk Agro&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen. In dit hoofdstuk kijken we in eerste instantie met een wat bredere blik dan de topsectoren of de klassieke sectorale indelingen. Immers: er is in de hele ‘keten’ van producent naar consument sprake van een netwerk van toeleveranciers en afnemers, met afzet naar consumenten en/of naar bedrijven. Een boerenbedrijf heeft natuurlijk landbouwmachines nodig en een melkveehouder een veearts. De voedingsindustrie koopt niet alleen agrarische producten in, maar ook machines, software, verpakkingsmateriaal, kennis, etc. En een product van die voedingsindustrie wordt gedistribueerd en uiteindelijk ergens geconsumeerd: thuis aan tafel, in de bedrijfskantine, onderweg of in een horecagelegenheid. En ook op die plekken in de keten zijn er weer talloze toeleveranciers en dienstverleners. Het is dus niet zo eenvoudig om het begrip ‘voedsel- en voedingsindustrie’ af te bakenen. Toch hebben we dat voor dit hoofdstuk gedaan, om daarmee duidelijk te maken hoezeer de Flevolandse economie is toegespitst op de ‘voedsel- en voedingsindustrie’.
45
INTERVIEW
VOEDSEL-EN VOEDINGSINDUSTRIE
‘UNIEKE LANDBOUWKWALITEITEN FLEVOLAND BELANGRIJK’
LOUISE FRESCO
Foto: Jeroen Oerlemans
Prof. Dr. Ir. Louise Fresco Louise Fresco geldt als één van de autoriteiten in Nederland op het vlak van landbouw en voedselvoorziening. Na onder andere werkzaam te zijn geweest op hoog niveau binnen de FAO (Director of Research), de wereldvoedselorganisatie van de Verenigde Naties, is zij nu onder meer universiteitshoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam met als vrije leeropdracht “de grondslagen voor duurzame ontwikkeling in internationaal perspectief”. Aanleiding voor het interview vormt haar vorig jaar gepubliceerde magnum opus ‘Hamburgers in het paradijs’, een boek waarin Fresco de dilemma’s rondom voedsel in de moderne samenleving belicht op verschillende schaalniveaus (lokaal, nationaal, Europees en mondiaal). Ze schuwt daarbij niet heilige huisjes ter discussie te stellen: is biologisch wel zo duurzaam? Is genetische modificatie goed of slecht? Voor deze publicatie Economie en Arbeidsmarkt Flevoland interviewen we haar over haar visie op de landbouw en voedselproductie in het algemeen en de positie van Flevoland in het bijzonder. 46
U toont zich in uw boek heel optimistisch over de technologische voortuitgang die is geboekt, terwijl er maatschappelijk ook veel scepsis en wantrouwen is rondom productiviteit en intensivering in de landbouw. Kunt u daar, mede in het licht van de landbouw in Flevoland, wat over zeggen? We hebben natuurlijk ongelofelijk veel te danken aan de combinatie van betere bemesting, veredeling, mechanisatie en optimalisering van het watersysteem. Neem bijvoorbeeld de productie van tarwe. Tot in de 19e eeuw was in Nederland een productiviteit van 600 kg per ha gangbaar. Afrikaanse boeren zitten nu soms nog op een dergelijk niveau. Maar in Flevoland is nu ca. 9 ton per ha gangbaar (dus 9.000 kg). En dat met veel minder inzet van arbeid. Die productiviteitsstijging heeft ons in staat gesteld veel meer mensen te voeden en veel meer mensen vrij te maken voor andere activiteiten. Welvaart en welzijn van velen zijn er door bevorderd. Ik merk in discussies vaak dat efficiency en schaalvergroting a priori negatief worden bejegend, maar ik ben daar veel genuanceerder in. Efficiency is voor mij een waardeneutraal of eigenlijk zelfs een positief begrip: als je hetzelfde kunt produceren met minder inzet van middelen (zaaigoed, bemesting, water, arbeid) dan moeten we dat vooral doen. En als schaal daarbij helpt – en dat is vaak het geval – dan ben ik ervoor om in gebieden waar dat kan, op die meer efficiënte schaal te produceren. Dan heb ik het niet over waardevolle natuur, historische cultuurlandschappen of natte gebieden als Waterland, waar je niet de natuur moet aantasten. Maar Flevoland heeft in dat opzicht voor Nederland unieke landbouwkwaliteiten. Dat is relevant in termen
LOUISE FRESCO
van de directe agrarische productie en de economische betekenis daarvan. Maar ook omdat het enige gebied is waar we praktijkervaring met die grote(re) schaal kunnen opdoen, wat positief doorwerkt voor onze exportpositie. Toch is er ook in Flevoland behoefte aan ruimte voor wonen, voor recreatie en aan meer landschappelijke afwisseling. Wat adviseert u de provincie en de gemeenten in dit verband? Ja, dat realiseer ik mij. Ik denk ook dat het wel kan, maar ik pleit er voor om zuinig te zijn op de kern van het landbouwareaal in Flevoland. Als je meer ruimte voor recreatie wilt, zoek die dan aan de randen van de grootschalige landbouwgebieden of nabij de steden en kernen en ga niet streven naar een kleinschaliger verkaveling of leuke bomenbeplanting in de kern van je belangrijkste productiegebied, omdat sommigen dat aantrekkelijker vinden. Zijn er ook punten waarover u bezorgd bent als het gaat over de positie van de landbouw? Ik ben op zich een optimist. Maar ik maak mij wel zorgen over de maatschappelijke positie van de boer. Die verdient een opwaardering in mijn ogen. Een moderne boer is ondernemer die flinke investeringsrisico’s neemt en die daar maar mondjesmaat voor wordt gehonoreerd. Ook de maatschappelijke status van het vak is in mijn ogen te laag en stoot jonge generaties mogelijk af. Is het voor Flevoland economisch niet veel interessanter om meer in te zetten op de verwerking van voedsel dan op de productie zelf? Mijn benadering zou een inzet op èn-èn zijn in plaats van ‘of’. Natuurlijk is het interessant om te kijken of je een groter deel van de productie binnen de regio kunt verwerken en je meer van de keten naar je toe kan halen. Maar vergis je niet: landbouwketens worden steeds meer wereldomvattend en hoewel het efficiënt kan zijn om dichtbij de primaire productie te verwerken, is dat niet altijd haalbaar.
Maar er zijn ook de nodige pleitbezorgers voor het sluiten van kringlopen op een laag schaalniveau en voor bijvoorbeeld meer regionale afzetketens (leveren aan de nabije stedeling). Ziet u daar de voordelen niet van in? Ja, die zie ik wel degelijk, maar ik denk dat dat toch vooral een nichemarkt is en ook zal blijven. Dat is goed, leuk en interessant en sluit aan op de levensstijl van bewuste burgers. Maar we gaan er de wereldbevolking niet mee voeden en het is ook minder duurzaam dan het op het eerste gezicht wel eens lijkt. Veel consumenten zijn bovendien gehecht aan de grote differentiatie aan voedingsmiddelen die we tegenwoordig kunnen kopen; die differentiatie is veel groter dan wat we lokaal kunnen produceren. Nieuw economisch perspectief wordt door sommigen ook gezien in de richting van de biobased economy of landbouw als energieproducent? Helaas, daar ben ik eigenlijk vrij sceptisch over, althans waar het de grondgebonden landbouw betreft. Als we voor restproducten een hoogwaardiger toepassing weten te vinden: prima. Maar ik zou het zonde van het areaal vinden om voedsel te laten concurreren met andere toepassingen. Hetzelfde geldt eigenlijk voor energie, al hoeft bijvoorbeeld zonne-energie op daken van stallen/schuren en het plaatsen van windmolens niet veel areaal te kosten. Vaak is het energetisch ook helemaal niet efficiënt om energie uit landbouwgewas te willen winnen. Als je bijvoorbeeld kijkt naar de energetische meerwaarde van koolzaadolie, dan is die laag in vergelijking tot fossiele en andere hernieuwbare bronnen. Waar ik overigens nog wel een flinke efficiencyslag mogelijk acht is in het energieverbruik van de landbouwsector zelf. Dat is een relatief onderbelicht aspect.
Waar ik echt grote economische kansen in zie is in het verder differentiëren van gewassen
47
INTERVIEW LOUISE FRESCO In ‘Hamburgers in het paradijs’ heeft u een genuanceerd standpunt over genetische modificatie. Ligt daar perspectief voor de landbouw in Flevoland? Die vraag behoeft een genuanceerd antwoord. In de eerste plaats bouwen genetische veranderingen voort op de klassieke veredeling, een activiteit waar we in Nederland heel goed in zijn. In die zin, is het minder ‘eng’ dan sommigen ons willen doen geloven. En in lijn met mijn eerdere pleidooi voor meer efficiency, zie ik dus ook veel in vergroting van de opbrengsten door het veilig toepassen van de moderne technieken op dit vlak. Waar ik echt grote economische kansen in zie is in het verder differentiëren van gewassen. Als je de voedingswaarde kunt vergroten (of met het oog op obesitas kunt verkleinen) of een product geschikt kunt maken voor consumptie door bepaalde patiëntengroepen, dan is daarvan de toegevoegde waarde wezenlijk hoger. Dat is ook voor Flevoland heel relevant! Ik pleit daarom voor een genuanceerd maatschappelijk debat over de mogelijkheden van genetische modificatie, maar ik constateer dat zo’n debat in Europa en in Nederland heel snel emotioneel en irrationeel wordt. Dat betreur ik, want we missen er kansen door en de wereldbevolking schiet er niks mee op. Maar begrijp me goed, ik ben niet voor het klakkeloos toepassen van genetische modificatie. Ik zie wel de mogelijkheden en vertrouw erop dat we uiteindelijk de goede zaken van de wetenschappelijke vooruitgang weten te benutten.
48
“MAATSCHAPPELIJKE TRANSITIE VRAAGT OM SYSTEEMINNOVATIE”
INTERVIEW
VOEDSEL-EN VOEDINGSINDUSTRIE
Wim van de Weg, CAH Vilentum
Wat is die visie waar u aan refereert? Het kernwoord daarvoor is ‘ontmoeten’ en wel in een dubbele betekenis. In de eerste plaats is samenwerken een essentieel ele-
Samenwerken is een essentieel element ment als het gaat om het onderwijs voor de toekomst. Ik licht dat zo verder toe. In de tweede plaats gaat het om ‘ont-moeten’, het niet langer van alles moeten omdat alles vast zou liggen en er geen andere weg zou zijn. Dat is niet meer zo: zekerheden bestaan niet meer. Je zou zelfs kunnen zeggen: de enige zekerheid die we hebben is onzekerheid. Die twee zijden van ontmoeten hangen samen, in mijn ogen. We staan namelijk voor een maatschappelijke transitie, die vraagt om systeeminnovaties. Kunt u dat wat verder toelichten? We komen uit een tijd waarin groei de dominante drijfveer was en waarin technolo-
gie en systemen de weg hebben gewezen. En toegegeven, daar zijn we ver mee gekomen in termen van bijvoorbeeld de productiviteit in de landbouw. Maar dat is ook ten koste gegaan van het maatschappelijk draagvlak. We zitten met die klassieke aan-
We zitten met die klassieke aanpak duidelijk in het stadium van afnemende meeropbrengsten pak duidelijk in het stadium van afnemende meeropbrengsten. Ik denk dat we in de toekomst veel meer toegaan naar vraagsturing, naar co-productie en het meer op regionale schaal voorzien in de maatschappelijke behoeften. Alleen als de landbouw zich openstelt voor zo’n denkrichting, kun je als sector je ‘license to produce’ behouden, zo verwacht ik. Sector is trouwens ook een term van gisteren wat mij betreft: het gaat er juist om dat we veel meer integraal gaan denken en werken. Het gaat om een paradigmaverschuiving, een totale verandering 49
WIM VAN DE WEG
Wim van de Weg is hoofd onderzoek en ontwikkeling bij de Christelijke Agrarische Hogeschool Vilentum in Dronten. Het is een bewuste stap opzij nadat hij 9 jaar directeur is geweest bij de opleiding waar hij al sinds 1978 werkt. Zelf zegt hij over deze voor sommigen opmerkelijke stap: “Ik heb mijn visie op het onderwijs en deze instelling in die 9 jaar kunnen realiseren. Het meest zichtbaar is dat in het nieuwe schoolgebouw. Ik vind dat je daarna plaats moet maken voor anderen. Het voorkomt dat je zelf vastloopt en dat de organisatie blijft vasthouden aan jouw beeld”.
INTERVIEW WIM VAN DE WEG van perspectief. Neem ons nieuwe schoolgebouw. Als je vertrekt vanuit de klassieke benadering en je denkt aan duurzaamheid, dan kom je op dubbele beglazing en isolatie. Maar als je kiest voor een radicale innovatie zoals wij hebben gedaan met het gebouw als energieproducerende kas, dan is die dubbele beglazing bij wijze van spreken helemaal niet meer relevant. Ik zie voor mij dat consumenten – ik noem ze ook wel prosumenten, om aan te geven dat die rollen veranderen – straks via internet aangeven wat ze wanneer nodig hebben. En dat het dan, al dan niet met hun eigen inzet, of juist door anderen kan worden geleverd.
meer regionaal gaan oplossen. Dat zal enerzijds gebeuren omdat bewuste consumenten hiervoor kiezen, anderzijds omdat transportkosten hoger zullen worden.
Ik zie dat vraaggerichte wel voor mij. Maar vereist dat niet juist een heel strakke logistiek, die je juist weer efficiënt maakt door schaalgrootte? Nou, dat zou kunnen, maar hoeft wat mij betreft niet. Dat denken in termen van schaalgrootte als voorwaarde is juist onze valkuil. Ik ben wat dat betreft echt een aanhanger van Jan Rotmans (hoogleraar Transitiemanagement), waar die zegt dat we nu in een kantelperiode zitten, waarin oude zekerheden verdwijnen. We gaan van globaal naar lokaal, van verticaal georgani-
Maar valt daar dan wel een boterham mee te verdienen? De boer zal volgens mij niet alleen worden betaald voor de voedselproductie, maar ook voor de maatschappelijke diensten die hij produceert. En dan niet in de vorm van gebureaucratiseerde groen-blauwe diensten, maar echte maatschappelijke behoeften. De technologie gaat ons ook helpen om gezamenlijk vast te kunnen stellen welke die behoeften zijn en om te bepalen in welke mate een boer daaraan bijdraagt. Dat is een andere benadering dan het tellen van het aantal strekkende meters elzenhaag, wat mij betreft.
Van globaal naar lokaal, van verticaal naar een horizontale samenleving. Van centraal naar decentraal, van top-down naar bottom up seerde sectoren naar een horizontale samenleving, van centraal naar decentraal, van topdown naar bottom up. Maar denkt u dat de consument afscheid zal willen nemen van de diversiteit van het aanbod? Nee, dat denk ik niet. Die diversiteit zal mogelijk zelfs verder toenemen. Maar ik verwacht bijvoorbeeld wel dat de ‘food-miles’ (de gemiddelde afstand die een consumptiepakket heeft moeten afleggen) zullen afnemen. We zullen 50
Is er perspectief voor de voedsel- en voedingsindustrie en voor Flevoland binnen die transitie? Ja, dat perspectief is er zeker. Maar dat vergt wel een andere insteek. Lokaal en regionaal draagvlak wordt veel belangrijker. We zullen op langere termijn minder voor de wereldmarkt en meer voor de regio (moeten) gaan produceren.
Ziet u in dit scenario ook een rol voor de provincie Flevoland? De overheid moet die transitie vooral niet in de weg zitten. Dat vraagt loskomen van de cultuur om alles in regels te vangen. Het faciliteren van het proces, daaraan kan de provincie wel een bijdrage leveren, door menskracht en middelen ter beschikking te stellen. Maar de echte transitie
De echte transitie komt vooral vanuit burgers en bedrijven komt vooral vanuit burgers en bedrijven. Daar ben ik heel optimistisch over.
VOEDSEL- EN VOEDINGSINDUSTRIE
06
(Vervolg pagina 45) Een dergelijke afbakening is overigens per definitie arbitrair en omvat zowel teveel als te weinig informatie over deze sector. Zo hebben we bijvoorbeeld de werkgelegenheid in supermarkten meegeteld in die brede afbakening, terwijl die ook non-food verkopen. Daar staat dan weer tegenover dat we bijvoorbeeld de ICT helemaal niet hebben meegeteld, terwijl er ook softwareleveranciers en –distributeurs en –beheerders zijn die specifieke software leveren aan agrarische of verwerkende bedrijven. En dat niet alle artsen hierbij moeten worden meegeteld is duidelijk, maar wellicht zou je wel maag-, darm-, leverartsen of diëtisten kunnen meerekenen (wat niet is gedaan overigens). Maar ondanks deze kanttekeningen is het heel interessant om te zien dat in Flevoland op deze manier ruim 30.000 banen, ofwel zo’n 17% van het totaal, te maken hebben met ‘voedsel- en voedingsindustrie’. Hierin zijn alle banen meegeteld, inclusief parttime banen. In absolute zin is Almere ook hier de grootste binnen Flevoland, maar relatief springt vooral Urk eruit met zijn grote visverwerking en –distributie. Ook in de grote agrarische gemeenten – Noordoostpolder, Zeewolde en Dronten – gaat het om veel banen. Tabel 6.1 Banen in ‘Voedsel- en voedingsindustrie’, brede afbakening naar gemeenten in Flevoland en aandeel in totaal 2012 2008
2009
2010
2011
2012
% op totaal banen 2012
Almere
6.332
7.572
7.733
7.858
8.366
10,4%
Dronten
2.450
3.873
3.618
3.572
3.424
22,9%
Lelystad
4.399
5.104
4.923
4.989
4.961
13,8%
Noordoostpolder
3.749
7.201
7.236
6.831
7.018
29,3%
Urk
3.757
3.717
3.637
3.526
3.760
45,2%
Zeewolde
1.405
2.319
2.397
2.599
2.930
26,5%
Flevoland
22.092
29.786
29.544
29.375
30.459
17,4%
Bron: Provincie Flevoland
Het is statistisch niet goed mogelijk om een exacte berekening te maken van de toegevoegde waarde binnen de aldus afgebakende voedsel- en voedingsindustrie, maar indicatief gaat het om ca. € 1,8 miljard per jaar (een kleine 20% van de totale toegevoegde waarde in de provincie). TOPSECTOREN AGRO&FOOD EN TUINBOUW&UITGANGSMATERIALEN Een wat krappere afbakening beperkt zich tot de voor ‘voedsel- en voedingsindustrie’ relevante topsectoren, te weten Agro&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen. Ook dan blijkt het aanzienlijke absolute en relatieve belang in en voor Flevoland. Van de ruim 39.000 banen in de topsectoren, zit 35% in de twee genoemde. Samen zijn ze goed voor 45% van de banen in de brede afbakening in bovenstaande tabel. Er is per saldo wel sprake van een daling van de werkgelegenheid in de topsectoren, die met name in ‘Tuinbouw&Uitgangsmaterialen’ vrij fors is, ook in het laatste jaar. De productiewaarde van de beide topsectoren in Flevoland bedraagt volgens CBS-cijfers bijna € 2,2 mld., met een toegevoegde waarde van een kleine € 600 mln. Er is overigens een belangrijk verschil in aandeel van de toegevoegde waarde in de productie: in Agro&Food is dat aandeel 22%, waar het voor Tuinbouw&Uitgangsmaterialen bijna 50% is (LEI WUR 2012). De exportwaarde van beide sectoren tezamen is ca. € 550 mln. (1,5% van exportwaarde beide topsectoren voor Nederland), het han-
51
06
VOEDSEL- EN VOEDINGSINDUSTRIE
delsoverschot (export minus import) € 270 mln. Binnen Flevoland zijn de beide topsectoren samen van flinke betekenis, maar hun aandeel in de nationale omvang is niettemin beperkt. Bij Agro&Food zijn Noord-Brabant, Gelderland en Zuid-Holland de provincies met een hoge productiewaarde, in Tuinbouw&Uitgangsmaterialen springt Zuid-Holland (Westland) er echt bovenuit.
6.3
Belang voor de Nederlandse economie
6.4
Primaire productie: Landbouw en visserij in Flevoland
De landbouw is letterlijk zichtbaar in ons landschap, maar wordt als bedrijfstak met de daarmee samenhangende productie- en distributieketens wellicht wat onderschat. Die onderschatting komt mogelijk doordat de werkgelegenheid in de primaire landbouw structureel afneemt vanwege toenemende arbeidsproductiviteit. Enkele kengetallen – ontleend aan ‘Het Nederlandse Agrocomplex 2012’ (LEI WUR 2012), laten het grote belang van de sector voor de Nederlandse economie zien. Het LEI onderscheidt de volgende onderdelen in het agrocomplex: de primaire sector zelf, de verwerkende industrie, de toeleverende industrie en de distributie. In 2010 is het agrocomplex goed voor een toegevoegde waarde van € 54 mld., ruim 10% van het nationaal inkomen. Bijna tweederde van de toegevoegde waarde wordt geëxporteerd; van het ‘binnenlandse complex1’ zelfs bijna driekwart. Het handelssaldo – in 2010 ruim € 54 mld. (omzet!) – is goed voor tweederde van het nationale handelssaldo. Overigens heeft ruim 40% hiervan betrekking op toegevoegde waarde op geïmporteerde agrarische grondstoffen. Ook in werkgelegenheid gaat het om ruim 10% van het totale arbeidsvolume. Het LEI becijfert dat het (‘binnenlandse’) agrocomplex een multiplier van 2,45 heeft: één arbeidsjaar in de land- en tuinbouw, leidt tot ruim 1,45 baan in de toelevering, de verwerkende industrie en de distributie. De multiplier in termen van toegevoegde waarde is zelfs nog hoger: 3,5.
LANDBOUW IN FLEVOLAND Van het totale areaal van Flevoland is ongeveer 70% in gebruik voor de landbouw (CBS), ca. 91.000 ha. De landbouw is dus veruit de grootste ruimtegebruiker in de provincie. Tabel 6.2 Aantal bedrijven naar grondgebruik, Flevoland, 2008-2012 2008
2009
2010
2011
2012
%20082012
Akkerbouw
1.535
1.490
1.453
1.431
1.402
-9%
-2%
Tuinbouw open grond
470
446
438
451
431
-8%
-4% -6%
Tuinbouw onder glas Grasland en groenvoedergewassen Cultuurgrond, totaal Niet-cultuurgrond, totaal Grondgebruik, totaal
%20112012
91
88
82
79
74
-19%
701
686
688
674
682
-3%
1%
1.956
1.902
1.868
1.832
1.785
-9%
-3%
22
21
22
27
27
23%
0%
1.978
1.923
1.890
1.859
1.812
-8%
-3%
Bron: CBS Statline/LEI (2013), landbouw NB: doordat één agrarisch bedrijf verschillende soorten grondgebruik kan hebben, tellen de rijen erboven niet op tot ‘cultuurgrond totaal’
Er zijn in 2012 nog een kleine 1.800 boerenbedrijven in de provincie. Evenals elders neemt het aantal bedrijven af (171 minder in 4 jaar, minus 9%) en stijgt de gemiddelde omvang. Per kwartaal ‘verdwij-
52
Het ‘binnenlands complex’ is de aanduiding van het LEI voor de ketens die zijn gebaseerd op binnenlands geproduceerde agrarische grondstoffen. 1
VOEDSEL- EN VOEDINGSINDUSTRIE
06
nen’ er afgerond 10 boerenbedrijven, een indrukwekkend aantal. De snelheid van de schaalvergroting ligt in Flevoland overigens ongeveer gelijk aan die in Nederland. De gemiddelde bedrijfsomvang is in Flevoland flink groter dan in de rest van Nederland; in termen van standaardopbrengst (de nieuwe eenheid om landbouwbedrijven vergelijkbaar te maken) zijn ze ruim 30% groter. In Flevoland is de akkerbouw dominant: 70% (63.000 ha) van het landbouwareaal is in gebruik voor de akkerbouw. Ongeveer 20% wordt gebruikt voor grasland en de rest voor de tuinbouw (afgezien van de niet-cultuurgrond). In vergelijking tot het landgebruik door de landbouw in Nederland springt de akkerbouw er ook heel duidelijk uit. Figuur 6.1 Grondgebruik in ha x 1.000 naar type landbouwbedrijf Flevoland en Nederland, 2012 Akkerbouw
Flevoland
63
6
0 18
4
Tuinbouw open grond Tuinbouw onder glas
Nederland
521 0%
86 10 20%
40%
1.225 60%
Grasland en groenvoedergewassen
150 80%
100%
Niet cultuurgrond, totaal
Figuur 6.2 Aantallen bedrijven naar grondgebruik naar type* landbouwbedrijf Flevoland en Nederland, 2012 1.402
431
74
682
27
Akkerbouw
Tuinbouw open grond
Tuinbouw onder glas
Grasland en groenvoedergewassen
Niet cultuurgrond
19.869
10.346
5.099
54.071
1.733
Akkerbouw
Tuinbouw open grond
Tuinbouw onder glas
Grasland en groenvoedergewassen
Niet cultuurgrond
* Eén bedrijf kan meerdere typen grondgebruik hebben Bron: CBS Statline/LEI (2013), landbouw
53
INTERVIEW
VOEDSEL-EN VOEDINGSINDUSTRIE
“WORLD POTATO CITY EMMELOORD: WE ZIJN ECHT TOP IN AARDAPPELTEELT EN – RESEARCH” aal – de pootaardappel – ziektevrij is en een zo hoog mogelijke opbrengst garandeert. Om daar zo zeker mogelijk van te zijn worden er strenge eisen gesteld aan de kwaliteit van pootaardappel. Die teelt vereist dus veel zorg en staat onder toezicht van een keuringsdienst, de NAK (Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen). In Nederland wordt ca. 1.200.000 ton pootgoed geteeld. De export is ongeveer 750.000 ton.
JAN VAN HOOGEN
Jan van Hoogen, directeur Agrico Jan van Hoogen, is algemeen directeur van Agrico. Agrico is een coöperatieve onderneming gespecialiseerd in de veredeling, teelt en afzet van poot-en consumptieaardappelen. Het bedrijf is gevestigd in Emmeloord, waar ongeveer 150 mensen werken. Inclusief dochterondernemingen gaat het om zo’n 225 mensen. Deze cijfers zijn exclusief de telers. Kunt u om te beginnen de lezer het verschil uitleggen tussen een pootaardappel en een consumptieaardappel? Van Hoogen steekt direct en enthousiast van wal: “Eigenlijk is er geen verschil” begint hij ontnuchterend. Om daar gelijk aan toe te voegen dat er achter die ogenschijnlijke en zelfs genetische gelijkheid wel degelijk een wereld van verschil schuilgaat. De pootaardappel wordt door de consumptieaardappelteler in de grond gestopt en kloont zich tot de totale oogst. Zo’n teler moet er vanuit kunnen gaan dat zijn uitgangsmateri-
54
De toegevoegde waarde van een pootaardappel is aanmerkelijk groter dan die van een consumptieaardappel en daarom is de teelt dus interessant. Nederland dankt zijn vooraanstaande positie op de pootaardappelenmarkt aan het zeeklimaat: de aardappel is gevoelig voor virussen, schimmels en aaltjes, die in warmere oorden veel beter gedijen. Uw werk is dus sterk internationaal georiënteerd? Ja, dat is zeker zo. We hebben in verschillende landen dochterondernemingen en we leveren aan zo’n 80 landen. Toevallig evenveel als het aantal rassen dat we kunnen leveren. Maar de research vindt wel volledig hier in en vanuit Emmeloord plaats. Kunt u iets meer vertellen over die research? Waar richt u zich bijvoorbeeld op? Het belangrijkste doel is om met behoud van opbrengst en voedingswaarde de ziektegevoeligheid van de aardappel te reduceren. We zijn nu bijvoorbeeld in staat om een fytoftora-resistente aardappel te leveren. Fytoftora – een schimmel – heet in het Nederlands dé aardappelziekte. Deze
JAN VAN HOOGEN
ziekte was verantwoordelijk voor de grote Ierse hongersnood in het midden van de 19e eeuw, waarbij één miljoen Ieren stierven en er nog eens een miljoen emigreerden (op een totale bevolking van initieel 4 miljoen). Resistentie is dus heel belangrijk en zorgt ervoor dat de boer minder gewasbeschermingsmiddelen hoeft te gebruiken. Dat is goed voor zijn portemonnee en voor het milieu. Werkt u met genetische modificatie? Nee, de zoektocht naar nieuwe rassen gebeurt met klassieke veredeling. De consument heeft nog geen vertrouwen in genetische modificatie. We kennen wel het hele genoom van de aardappel. Die kennis helpt om het zoekproces in de veredeling efficiënter te maken. De weg naar een nieuw vermarktbaar ras is overigens lang: het duurt 12-15 jaar om van eerste kruising tot een nieuw product te komen. We moeten dus lang vooruit denken, als het gaat om trends in de markt. Hoe kijkt u tegen de toekomstige markt aan? We zijn gefundeerd optimistisch. In de eerste plaats groeit de behoefte aan ‘stapel’-koolhydraten door de groei van de wereldbevolking. In de tweede plaats is er de (nog) snellere groei van de fritesmarkt, voor ons een belangrijke bepalende factor voor onze afzetmarkt. Voeg daarbij de voordelen van de aardappel boven rijst en pasta – gunstigere voedingswaarde, meer vitamines, minder waterbehoefte – dan zijn wij ervan overtuigd dat ook in delen van de wereld waar nog niet heel veel aardappel wordt gegeten, er een bovengemiddelde groei zal zijn.
Zorgpunten zijn de arbeidsmarkt en minder fundamenteel onderzoek door Wageningen Is er wel landbouwareaal genoeg voor zo’n sterke groei van de aardappelproductie? Je kunt aardappelen niet overal telen. In streken waar het te warm is, gaat het niet goed. Maar er is zelfs binnen het bestaande aardappelareaal
nog veel productiviteitsgroei mogelijk. In Nederland staan we wat dat betreft echt aan de top. Als we dat elders ook weten te doen, dan kunnen we ruim voldoende voedsel produceren, met daarbinnen een belangrijke positie voor de aardappel, als het aan ons ligt. Dat aan de top staan van Nederland, zijn de voorwaarden goed om daar te blijven? Nou, onze uitgangspositie is heel goed. Maar er zijn wel zorgpunten wat mij betreft. Onze research is bijvoorbeeld top, maar waar we vroeger konden leunen op een brede basis vanuit Wageningen in de plantveredeling, is dat nu niet meer het geval. Je ziet ook dat de WUR door een hoge overhead steeds duurder wordt om onderzoek te doen in opdracht van ons. Dat gaat toch ten koste van het fundamentele onderzoek. En dat is niet goed, naar mijn overtuiging. Ik heb ook mijn reserves bij de gang van zaken in het topsectorenbeleid. Dat versterkt eigenlijk de hoge kosten van onderzoek in opdracht van het bedrijfsleven. Wij gaan in ieder geval steeds meer zelf doen. Een ander zorgpunt is de instroom in de agrarische opleidingen. Ik heb wel eens aan een zaal met agrarische MBO-scholieren gevraagd wie er straks beschikbaar was voor de arbeidsmarkt (naast diegenen die het bedrijf van de ouders overnemen). Dat was maar een heel klein groepje. En van die mensen moeten onder andere wij het straks hebben. We zijn daarom de laatste jaren ook veel actiever geworden, bijvoorbeeld met het bieden van stageplekken. Ook zijn we met branchegenoten en regionale toeleveranciers bezig om Emmeloord als ‘World Potato City’ in de markt te zetten. De provincie Flevoland ondersteunt dat ook. Dat soort initiatieven is nodig om onszelf beter in de markt te zetten, niet in de laatste plaats ook richting die arbeidsmarkt. Ik ben daarom ook hartstikke blij dat wij de ‘Flevopenning Innovatieve Onderneming 2012’ hebben gewonnen. Dat geeft ons weer een podium om te vertellen wie we zijn en wat we doen. Er zit zoveel potentieel in ons product! Dat moeten eigenlijk veel meer mensen weten, zegt hij breed lachend, net voordat hij vertrekt voor een sales-missie naar de VS en Canada. 55
INTERVIEW
VOEDSEL-EN VOEDINGSINDUSTRIE
“VANUIT ONZE PRIMA PRODUCTIE-LOCATIE IN ALMERE LEVEREN WE AAN WEST- EN ZUIDEUROPA” het bedrijf al decennia lang actief in bijvoorbeeld Brazilië en Mexico. In Azië is het productengamma overigens groter. En in Japan heeft het bedrijf ook een aparte distributiemethode: Yakult-dames verzorgen de fijnmazige distributie met een aan-huis-aflevering. Het bedrijf heeft daar een gevestigde positie in de cultuur. In Europa is het idee van Yakult – probiotica – inmiddels ook in een eigen vorm gekopieerd door andere voedingsmiddelenproducenten.
DOLF LUNING
Dolf Luning, factory manager Yakult, Almere Sinds 1994 is het Europese hoofdkantoor van Yakult en de eerste Europese productievestiging gevestigd in Almere. Dolf Luning is sinds 1997 in dienst bij het Japanse bedrijf dat probiotische zuivel op markt brengt. In Europa zijn dat de bekende kleine flesjes Yakult en een light-variant daarvan. Luning is verantwoordelijk voor de fabriek waar dagelijks ongeveer 1 miljoen flesjes worden geproduceerd. Er is een eigen laboratorium waar de probiotica worden geproduceerd en van waaruit de productiekwaliteit nauwgezet wordt gemonitord. Vanuit Almere wordt voornamelijk West-Europa beleverd, maar er wordt ook geëxporteerd naar sommige Zuid-Europese landen, zoals Italië. Omdat je te maken hebt met een gepasteuriseerd versproduct, is de reikwijdte vanuit Almere begrensd. Ook volgen de Japanse eigenaren een behoedzame expansiestrategie, al is 56
Wat zijn eigenlijk de specifieke redenen geweest om te kiezen voor Almere? In de eerste plaats zocht het bedrijf een foothold in West-Europa. Nederland, met Schiphol en Rotterdam, kwam daarbij logischerwijs in beeld. In Almere was voldoende ruimte en een meedenkende, actieve gemeente. Wat verder mee heeft geteld is de kwaliteit van het drinkwater. Yakult gebruikt het drinkwater om de melkpoeder in op te lossen. Het water wordt wel nagezuiverd, maar de uitgangskwaliteit is heel goed, omdat het wordt gewonnen uit lagen waar het vroeger door het Veluwezand is gefilterd. In de slipstream van Yakult zijn nog enkele Japanse bedrijven op de Vaart in Almere neergestreken, onder andere de vestiging
In de slipstream van Yakult zijn nog enkele Japanse bedrijven op de Vaart in Almere neergestreken waar Mitsubishi vorkheftrucks maakt. De Japanse collega’s wonen overigens vaak in Amstelveen, waar een grote Japanse gemeenschap is gevestigd.
DOLF LUNING
Werkt het bedrijf eigenlijk samen met andere bedrijven in de regio? Wordt bijvoorbeeld de melkpoeder regionaal ingekocht? Nee, dat laatste niet. We maken onderdeel uit van een internationaal concern en dat soort contracten worden in internationaal perspectief bekeken. Wel hebben we contracten met technische leveranciers en onderhoudsmensen die lokaal en regionaal zijn. We zijn een zelfstandig opererende fabriekslocatie en niet zozeer een onderdeel van een regionaal agribusinesssysteem. Lukt het goed om aan geschikt personeel te komen? Ja, eigenlijk wel. Dat is tot dusverre altijd goed gegaan. We zijn wel wat bezorgd over de beschikbaarheid van technici. Daarom werken we bijvoorbeeld ook samen met het Technocentrum Flevoland en daar zijn we zeer tevreden over. Ook zijn we actief hier op industrieterrein De Vaart, waar we een aparte kring van de Vereniging Bedrijfskring Almere hebben opgericht. Op die manier wissel je met buurbedrijven kennis en ervaring uit en dragen we gezamenlijk bij aan
een goede toekomst voor De Vaart. Initiatieven als de Creative Campus dragen daar overigens ook aan bij. Waar het gaat om de toekomst van De Vaart is de samenwerking met de gemeente heel goed. Er is een open constructieve houding en de gemeente is een betrouwbare partner. Zit er nog groeipotentie in de vestiging in Almere? We hebben in de loop van de tijd fysiek binnen ons kavel en binnen de fabrieksmuren aardig uitgebreid. We zitten nog niet aan de grens van de productiecapaciteit, dus enige groei is best te realiseren. Maar zoals al eerder aangegeven, met ons versproduct kunnen we nog maar een beperkte uitbreiding van het leveringsgebied aan. Het ligt voor de hand om bijvoorbeeld voor Oost-Europa eerder aan een tweede Europese vestiging te denken. Maar dat zou dan in aanvulling op Almere zijn en niet in plaats van.
De ruimte, de actieve houding van de gemeente en de kwaliteit van het water waren redenen om ons in Almere te vestigen
57
06
VOEDSEL- EN VOEDINGSINDUSTRIE
(Vervolg pagina 53) De condities voor landbouw zijn in Flevoland goed: de rationele en voor Nederlandse begrippen grootschalige verkaveling, de bodemstructuur en –vruchtbaarheid en vooral de optimale watervoorziening zijn de sterke punten waarop de sector steunt. Gecombineerd met het vakmanschap van de boeren, de van oudsher sterke kennis- en adviesfunctie in de landbouwsector en het regionale agrarisch onderwijs op MBO+-niveau: CAH Vilentum Dronten/Almere (HBO), Groenhorstcollege Emmeloord/Almere (MBO), Berechjacollege Urk (MBO) is de sector sterk en vitaal. De provincie is ook vestigingslocatie van verschillende onderdelen van Wageningen Universiteit en Researchcentra: het centrum Praktijkonderzoek Plant en Omgeving vestiging Lelystad en het eveneens in Lelystad gevestigde Centraal Veterinair Instituut. Vermeldenswaard is verder de NAK: de Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen. BELANGRIJKSTE TEELTEN De aardappelteelt is het belangrijkste product van de akkerbouw (ca. 900.000 ton per jaar), waarbij met name de (meer hoogwaardige) pootaardappel belangrijk is. Bieten en zaaiuien volgen daarna, op ruime afstand gevolgd door mais en tarwe. In de akkerbouw moet met het rotatieprincipe worden geteeld; met het oog op ziektes en ter voorkoming van bodemuitputting wordt regelmatig van teelt gewisseld op een akker. Daarnaast wordt ook vollegrondsgroente gekweekt, waaronder bijvoorbeeld ook specifieke teelten zoals witlofpennen. Tabel 6.3 Bruto opbrengst akkerbouw per gewas in 1.000 kg in Flevoland, 2008-2012 %2008 %2008 -2012 -2012 Nederland
2008
2009
2010
2011
2012
Tarwe
134.732
147.186
148.222
141.263
147.100
9%
-5%
Gerst
16.203
18.579
10.377
8.878
8.418
-48%
-34% -8%
Overige granen
1.215
1.195
688
240
987
-19%
192.252
186.844
179.511
188.288
221.830
15%
-5%
Handelsgewassen
1.614
4.099
2.853
1.702
3.504
117%
488%
Consumptieaardappelen
60.4
56.4
55.3
53.1
56.7
-6%
-5%
Pootaardappelen
39.0
36.8
41.2
42.2
39.1
0%
5%
Suikerbieten
767.689
887.153
791.521
852.738
843.858
10%
10%
Zaai-uien
551.888
597.532
564.607
659.875
605.436
10%
8%
Mais
Bron: CBS Statline/LEI (2013)
Andere, statistisch wat minder in het oog springende, activiteiten zijn de groenteteelt, de tuinbouw, de bollenteelt (met name in de Noordoostpolder) en de fruitteelt (voornamelijk rond Dronten, met name peren en appels). WERKGELEGENHEID IN DE LANDBOUW De werkgelegenheid in de landbouw telt bijna 5.800 banen. Er is in de sector van oudsher vrij veel seizoensgebonden werkgelegenheid en er wordt gebruik gemaakt van flexibele arbeid uit binnenen buitenland. Omgerekend naar voltijdsbanen op jaarbasis gaat het om ruim 4.000 arbeidsjaren. De werkgelegenheid neemt trendmatig af en zelfs vrij sterk in het laatste jaar. Bedrijven worden grootschaliger en steeds kapitaalintensiever, wat resulteert in grotere landbouwmachines. In het
58
VOEDSEL- EN VOEDINGSINDUSTRIE
06
verlengde daarvan wordt er in de landbouw meer uitbesteed aan loonbedrijven. Die werkgelegenheid zit niet in bovenstaande cijfers. De werkelijke arbeidsintensiteit neemt dus niet zo snel af als het uit deze cijfers lijkt, maar de trend is niettemin duidelijk. Er zijn steeds minder mensen nodig voor de basis achter onze voedselproductie: de sector werkt steeds efficiënter. Tabel 6.4 Aantal arbeidskrachten in de landbouw, Flevoland 2008-2012 2008
2009
2010
2011
2012
%20082012
%2008-2012 Nederland
Arbeidskrachten
6.628
6.239
6.239
6.145
5.789
-13%
-13%
Arbeidsjaareenheden (aje)
4.443
4.288
4.281
4.179
4.045
-9%
-11%
1.978
1.923
1.890
1.859
1.812
-8%
-8%
Bedrijven met arbeidskrachten Bron: CBS Statline (2013), landbouw
PRODUCTIVITEIT Flevoland behoort tot de meest productieve landbouwgebieden in Nederland. Zowel de productie per hectare als de productie per arbeidsjaar liggen op een hoog niveau. Zo laat de tabel zien dat, met uitzondering van handelsgewassen, de opbrengst per hectare in Flevoland voor alle gewassen gelijk of hoger ligt dan in Nederland. Binnen Europa behoort Flevoland daarmee tot de absolute top van landbouwgebieden, aangezien Nederland voor deze gewassen tot de meest productieve landen behoort; zo lag de opbrengst van tarwe en aardappelen per hectare in 2011 in Nederland op respectievelijk 7.850 kg. en 46.050 kg., tegenover 5.330 kg. en 32.660 kg gemiddeld in Europa2. Ook kwalitatief zijn de producten in het algemeen goed. Tabel 6.5 Bruto opbrengst per hectare in 1.000 kg. in Flevoland en Nederland, 2012 Flevoland
Nederland
Tarwe
10
9
Saldo Flevoland 1
Gerst
15
15
0
Overige granen
18
17
1
Mais
75
69
6
Handelsgewassen
58
61
-4
Consumptieaardappelen
55
50
5
Pootaardappelen
40
38
2
Suikerbieten
91
79
12
Zaai-uien
71
64
7
Bron: CBS Statline (2013), Akkerbouwgewassen
De hoge productiviteit komt onder andere tot uitdrukking in de hoge prijzen voor agrarische grond in Flevoland: een deel van de meerprijs kan worden terugverdiend met de hogere productie. Een deel overigens ook niet, wat betekent dat grondaankopen alleen interessant zijn voor bedrijven die bijvoorbeeld qua machinepark en schuren of stallen al op een grotere schaal zijn ingericht. Daarmee ontstaat overigens een zichzelf versterkend effect richting schaalvergroting. Er is ook een andere factor die een rol speelt bij de hoge grondprijzen: onteigening van agrarische ondernemers heeft een prijsopdrijvend effect.
Eurostat, Crops production 2011. Deze gegevens laten zien dat Nederland zich wat betreft opbrengst per hectare voor alle gewassen kan meten met de top van Europa. 2
59
INTERVIEW
VOEDSEL-EN VOEDINGSINDUSTRIE
“SAMENWERKING IN DE KETEN EN GUNSTIGE BASISVOORWAARDEN LEIDEN TOT HOGE PRODUCTIVITEIT” Je ziet hier de samenwerking in de keten
ARNOLD MICHIELSEN
Arnold Michielsen, akkerbouwer en voorzitter afdeling Flevoland van LTO-Noord Arnold Michielsen ontvangt ons op zijn bedrijf in Oostelijk Flevoland, gemeente Dronten. Hij heeft een akkerbouwbedrijf (ongeveer 40ha) en eigen koelcelcapaciteit waar hij ook producten van derden voor in- en verkoopt aan de grooten tussenhandel. Zijn belangrijkste product van eigen teelt zijn witlofpennen, de voorloper van de witlof zoals je die bij de groentewinkel of supermarkt aantreft. Verder teelt hij in rotatie aardappelen, tarwe, suikerbieten, uien en peterselie. Naast zijn eigen bedrijf is Michielsen voorzitter van de afdeling Flevoland van LTONoord. Uit dien hoofde is hij nauw betrokken bij bijvoorbeeld de nieuwe Economische Agenda van de provincie Flevoland. We leren eerst wat bij over de specifieke kweek van witlofpennen en de contracten die daarbij aan de orde zijn. Uit witlofzaad groeien witlofpennen, op de volle grond. De pennen worden geoogst, afgesneden op een gelijke lengte en voorzichtig ingevroren. Michielsen trekt zelf 60
geen witlof, maar verkoopt zijn bevroren en op uniforme hoogte afgesneden pennen aan witloftrekkers in binnen- en buitenland in de vorm van een termijncontract. Die trekkers laten er in het donker en onder gecontroleerde omstandigheden een witlofkropje uit groeien. Omdat die witloftrekker zeker wil zijn van de kwaliteit van de pennen, worden er afspraken gemaakt over de teelt en schakelt hij een teelttoezichthouder in om periodiek te inspecteren en te meten of alles volgens afspraak gaat. Je ziet hier dus de samenwerking in de keten, aldus Michielsen. Wat zijn vanuit de landbouw gezien de gunstige voorwaarden in Flevoland? Michielsen somt de klassieke factoren op: de gunstige schaal, optimale verkaveling en de bodemstructuur. Hij benadrukt één fac-
Flevoland heeft een gunstige schaal, optimale verkaveling, bodemstructuur en een goede beschikbaarheid van water en reguleerbaarheid van het watersysteem tor die er in ieder geval voor de akkerbouw uitspringt: de beschikbaarheid van water en de reguleerbaarheid van het watersysteem. Met dank aan de samenwerking met het Waterschap kunnen we in Flevoland op veel plaatsen maatwerk leveren als het gaat om de waterbehoefte. “Het is tenslotte net een badkuip. Als je de
ARNOLD MICHIELSEN
kraan ergens open zet, stroomt hij wel vol. Ook de waterkwaliteit is goed. Aan de randen van de Noordoostpolder is er wel wat zoute kwel, maar hier in het hart van het akkerbouwgebied is het prima”.
omvang is opgenomen. We moeten daarvoor nu in de samenwerking tussen ondernemers, overheden, onderzoek en onderwijs doorpakken. Er zijn hier nog heel veel kansen! En de provincie kan daarin een stimulerende rol vervullen.
De eerder genoemde samenwerking in de keten is ook een factor die positief bijdraagt aan de productiviteit in de landbouw. Dat is eigenlijk een kenmerk van de hele Nederlandse landbouw.
Het belang van het agribusinesscluster is in de nieuwe provinciale Economische Agenda in volle omvang opgenomen
Hebben die gunstige condities ook een keerzijde? Ja, in zekere zin wel. De gunstige condities vertalen zich in hoge grondprijzen. Die zijn bedrijfseconomisch alleen binnen een bestaand bedrijf op te brengen (als de investering kan worden uitgesmeerd over de opbrengst van andere hectares). Hij wijst er ook op dat de uitkoop van boeren binnen (o.a. voor het oorspronkelijke idee van het Oostvaarderswold) en buiten de provincie (in het kader van bijvoorbeeld Ruimte voor de Rivier) de prijsdruk nog eens verhoogt.
De gemeenten moeten vooral ruimte aan ondernemerschap bieden. Niet teveel willen vastleggen in regels, maar flexibiliteit, zodat ondernemers nieuwe dingen ook echt kunnen proberen. In grote lijnen gaat ook dat overigens de goede kant op.
Hoe kijkt u aan tegen het nieuwe Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (2014)? Wij zijn daar als LTO op hoofdlijnen positief over. Wij zijn als Nederlandse boeren gebaat bij
Nederlandse boeren zijn gebaat bij een vrijere handel en de vermindering van de productiesteun een vrijere handel en de vermindering van de productiesteun verbetert het gelijke speelveld. Ook zijn we positief over de vergoedingen die er gaan komen voor groene diensten en de rol die we daarbij als organisatie mogelijk in kunnen gaan spelen. Welke rol ziet u voor de provincie Flevoland en de gemeenten in de provincie? Deze provincie is natuurlijk als landbouwprovincie gemaakt en we zijn heel tevreden dat in de nieuwe provinciale Economische Agenda het belang van het agribusinesscluster in de volle 61
INTERVIEW
VOEDSEL-EN VOEDINGSINDUSTRIE
“AGRIBUSINESS IN FLEVOLAND KANSRIJKE SECTOR DIE WE ALS BANK GRAAG FACILITEREN” Sjoerd Kramer: Als je dan specifiek naar Flevoland kijkt, dan zie je dat die symbiose zich vertaalt in een hoge productiviteit, met
Nederland is, na de Verenigde Staten, de tweede exporteur ter wereld van agrarische producten!
SJOERD KRAMER & PIERRE BERNTSEN
Sjoerd Kramer en Pierre Berntsen (ABN AMRO) Sjoerd Kramer is Directeur Agriteam FlevolandIJsselmond bij ABN AMRO. Pierre Berntsen is directeur agrarische bedrijven, de landelijke sectorspecialist agribusiness binnen de bank. Met beiden hebben we een gesprek over hun visie op de perspectieven voor voedselcluster. Waarin schuilt, vanuit de bank gezien, de kracht van de agribusiness in Flevoland? Pierre Berntsen: Die vraag beantwoord ik eerst even op een hoger schaalniveau. Wij maken zelf meestal een onderscheid naar vier blokken binnen het cluster: de boeren, de uitgangsmaterialen (zaden en fokken), de systemen (machinebouwers inclusief bijvoorbeeld loonbedrijven en gewasbeschermers) en de kennisinstellingen. In de symbiose tussen die blokken zit de kracht van de agribusiness. En die kracht is imposant: Nederland is, na de Verenigde Staten, de tweede exporteur ter wereld van agrarische producten! 62
name in de akkerbouw. Naast de gunstige fysieke voorwaarden – relatief grote bedrijven, goede verkaveling, water – is er voor ons nog een belangrijk en vaak doorslaggevend element: de kwaliteit van het ondernemerschap. En daarin is Flevoland best uniek te noemen. Bij de selectie van de eerste generatie boeren in de polders, zijn echte ondernemers geselecteerd. En daar profiteren we nog steeds van. Ook in de rest van de keten hebben we hier goede en sterke bedrijven. Neem bijvoorbeeld Tolsma-Grisnich in Emmeloord, producent van verwerkingslijnen voor de akkerbouw en koel- en bewaartechnologie. De kerntaak van de bank, financiering van groei van bedrijven, staat in deze tijd onder druk. Kunnen boeren en bedrijven nog bij jullie terecht? Jazeker, bevestigen beiden. Daarbij moet wel worden bedacht: een agrarisch ondernemer die wil groeien, zoekt naar een optimale balans tussen grond, gebouwen, machines en – voor een veehouderij – dieren. Geld, in de vorm van beschikbaarheid van risicokapitaal of kredieten, is in Flevoland meestal niet de beperkende factor. De beschikbaarheid van grond is dat veel vaker. En dat zie je ook terug in de grondprijzen.
SJOERD KRAMER EN PIERRE BERNTSEN
Als je puur kijkt naar de agrarische productiewaarde, dan zijn de grondprijzen vanuit een oogpunt van bedrijfseconomische rentabiliteit eigenlijk te hoog. In de praktijk zie je dan, dat de sterke bedrijven, die al wel de gebouwen en machines hebben en ook nog wat financieringsruimte, in staat zijn om grond tegen die hoge prijs aan te kopen. Bijna altijd gaat het dan om bedrijven waar zoon of dochter het bedrijf overneemt. Meestal door eerst een tijd een maatschap met de ouders te hebben. En als wij dan vertrouwen in de ondernemer hebben, dan kan die zeker bij ons terecht. Hoe kijken jullie naar de perspectieven voor de sector? ABN AMRO is daarover tamelijk optimistisch: de wereldbevolking groeit en in de opkomende economieën ontwikkelt zich een nieuwe middenklasse die een gedifferentieerder voedselpakket gaat consumeren. Volgens de FAO en de OESO leidt dat de komende 20 jaar tot relatief gunstige afzetprijzen voor de akkerbouw en de verwerkende industrie. Die prijzen zullen wel volatiel zijn (sterk schommelen), omdat bijvoorbeeld weersinvloeden zullen blijven. Ook het verder vrijmaken van de wereldhandel en het reduceren van subsidies werkt in het voordeel van de positie van de Nederlandse partijen.
bescheiden. Er wordt wel samengewerkt en er wordt goed gepresteerd, maar we treden er niet zo mee naar buiten. Initiatieven zoals die nu in de pootaardappelketen tot stand komen, zijn wel een goede inhaalactie. Is daarin ook een rol weggelegd voor de overheid en in het bijzonder voor de provincie en de gemeenten? Daar hebben we als bank eigenlijk niet zo’n sterke mening over. In het faciliteren van de samenwerking tussen de O’s zien we wel een rol voor de provincie. En dat de gemeenten letterlijk en figuurlijk ruimte bieden aan ondernemerschap, vinden we wel een belangrijke voorwaarde. Nationaal kunnen we ons voorstellen dat verruiming van fiscale mogelijkheden bij bedrijfsoverdracht of voor verdere stimulering van innovatie een goed idee zou zijn. Opvolging is namelijk best een complex verhaal en dat voor een sector die in belangrijke mate bijdraagt aan ons overschot op de handelsbalans.
Wat zien jullie als uitdaging voor de Flevolandse agribusiness? Beiden: De voorsprong die Flevoland heeft behouden en uitbouwen. Clustervorming, door samenwerking tussen wat wij wel de 3 O’s noemen – ondernemers, onderzoekers en overheden – vinden we een belangrijke en kansrijke strategie. Timmert Flevoland niet wat weinig aan de weg daarmee? Of anders geformuleerd: zijn andere regio’s in Nederland (o.a. Food Valley (Wageningen/Vallei), Venlo Greenport/Brainport, Noordoost-Brabant (5-sterrenregio), Kop van Noord-Holland (Biovalley)) daarin niet veel pro-actiever? Ja, daar zit wel wat in. Misschien zijn de bedrijven in Flevoland tot dusverre wel wat te 63
06
VOEDSEL- EN VOEDINGSINDUSTRIE
(Vervolg pagina 59) VISSERIJ EN VISVERWERKING Naast de landbouw is er nog een onderdeel in de primaire sector waarin Flevoland groot is, namelijk de visserij en de visverwerking. Waar in de vorige zin Flevoland staat moet de facto Urk worden gelezen. Het is opmerkelijk dat het voormalige eiland erin is geslaagd om een visgrootmacht te blijven, ruim 80 jaar na de aanleg van de Afsluitdijk en – iets minder lang geleden – de aanleg van de Noordoostpolder. Alle vis gaat per vrachtwagen naar de veiling op Urk, die de grootste is van Nederland met in 2012 een omzet van ca. € 100 mln. en een aanvoer van bijna 50.000 ton. Na een dieptepunt in 2009, door de lage(re) quota voor Noordzeevis, is de omzet in de afgelopen jaren weer gestegen. Vrijwel alle daar aangevoerde vis - die overigens niet alleen van de ‘eigen’ vloot komt - wordt vervolgens op Urk (bij de bedrijven op het industrieterrein) verwerkt en van daaruit gedistribueerd. De verwerking en distributie blijven niet beperkt tot de verse vis van de veiling, maar Urk is ook een centrum van visimport en -verwerking. De internationale oriëntatie van het viscluster is opmerkelijk: van de verse Noordzeevis blijft maar een paar procent binnen Nederland. De groei van de binnenlandse visconsumptie mag dan aanzienlijk zijn geweest in de achterliggende jaren, voor (de verse vis op) Urk is die groei maar van beperkte betekenis. De Nederlandse visserijvloot, waarbinnen Urker vissers een aanzienlijk marktaandeel hebben, is in de loop van de tijd in aantal flink afgenomen. Het CBS publiceert wat verouderde cijfers: in 2009 zijn er 308 kotters en 14 (grotere) trawlers actief vanuit Nederland3. Ten opzichte van 2002 een teruggang met respectievelijk 85 en 3 schepen. Omdat er in relatie tot de vangstquota overcapaciteit was, is de vloot inmiddels verder gesaneerd. De teruggang in motorvermogen is overigens kleiner: er zijn minder, maar gemiddeld grotere schepen, per saldo wel met minder capaciteit. De werkgelegenheid in de visserij op Urk (in de vangst zelf dus) betreft ruim 650 banen (VR Flevoland; alle banen primaire sector op Urk), in de verwerkende industrie, handel en distributie gaat het naar schatting om ca. 2.000 banen (inclusief de verwerking van geïmporteerde vis) (VR Flevoland; bewerking Bureau BUITEN). Op Urk is de stichting Blue Port Urk actief. De stichting beoogt het regionale kenniscentrum voor innovatie en marketing in de de visserij te zijn.
6.5
Maatschappelijke trends en ontwikkelingen
In de samenleving is er toenemende aandacht voor de relatie tussen voedsel en consumptie, en de invloed hiervan op de gezondheid en het milieu. Ook de voedselveiligheid vormt hierbij een actueel thema, wat blijkt uit de maatschappelijke discussies over bijvoorbeeld de veiligheid en herkomst van (paarden)vlees en over genetische modificatie. In deze paragraaf wordt ingegaan op enkele van deze thema’s. In de interviews worden de genoemde thema’s verder verdiept. NEVENACTIVITEITEN Een belangrijke trend op voedingsgebied is dat veel consumenten meer aandacht schenken aan hun voedingspatroon en bewuster omgaan met hun keuzes voor voedselconsumptie. In 2011 was duurzaam voedsel de belangrijkste trend in het boodschappenmandje en kende een omzettoename van 31% tot ruim € 1,7 miljard, tienmaal zo hoog als de stijging van de totale voedselomzet. Het markaandeel van duurzaam voedsel bedroeg daarmee in 2011 4,5%, en met een stabiele stijging in de laatste jaren is ook voor de opvolgende jaren een stijging te verwachten4. De Flevolandse landbouwbedrijven kennen een goede aansluiting op deze trend: 10% van de Flevolandse bedrijven met 64
3 4
Exclusief schepen voor mossels, kokkels en oesters Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (2011), Monitor duurzaam voedsel 2011
VOEDSEL- EN VOEDINGSINDUSTRIE
06
cultuurgrond en 5% van de bedrijven met dieren is biologisch van aard, een aandeel dat hoger ligt dan in Nederland (voor beide typen 2%) en alle andere provincies. Met name tuinbouwbedrijven (open grond, 16%) en kippenhouders (11%) kennen een hoog aandeel biologische bedrijven. Een trend die al langer speelt zijn de verbredingsactiviteiten in de landbouwsector. Hiermee kunnen agrariërs naast hun primaire inkomen uit de landbouw additionele inkomsten genereren en kan tegelijkertijd de verbinding tussen agrariërs en de maatschappij worden verbeterd (agrotoerisme, zorglandbouw). In totaal ontplooiden 618 (34% van totaal) landbouwbedrijven in Flevoland in 2011 verbredingsactiviteiten, een stijging van 23% ten opzichte van 2007. Loonwerk voor derden heeft hierin het grootste aandeel en nam in dezelfde periode toe met 80%. Ook de verwerking van landbouwproducten kent een sterke toename. Hoewel beperkt in aantal, is het de toename van 0 naar 38 bedrijven met kinderopvang of boerderijeducatie opvallend. Het aantal bedrijven met agrarisch natuur- en landschapsbeheer en agrotoerisme nam echter af tussen 2007 en 2011. Tabel 6.6 Aandeel biologische landbouwbedrijven in Flevoland en Nederland, 2012 % Flevoland
% Nederland
Cultuurgrond Akkerbouw
8%
3%
16%
4%
Tuinbouw onder glas
5%
2%
Grasland en groenvoedergewassen
11%
2%
Totaal aantal bedrijven
10%
2%
Rundvee
5%
2%
Schapen
3%
1%
Geiten
5%
3%
Tuinbouw open grond
Dieren
Varkens
8%
2%
Kippen
11%
10%
Totaal aantal bedrijven
5%
2%
Bron: CBS Statline/LEI (2013), landbouw
ENERGIE EN EMISSIES Naast bovengenoemde activiteiten vormt energieproductie in de vorm van windenergie voor veel agrarische bedrijven een extra bron van inkomsten. In totaal wordt in Flevoland ruim 1 miljard kWh windenergie geproduceerd, goed voor zo’n 25% van het totaal aan windenergie in Nederland. Het grootste aandeel windenergie wordt geproduceerd in de gemeente Zeewolde (41% van totaal in Flevoland). Van alle agrarische bedrijven in Flevoland draagt 14,6% bij aan de productie van duurzame energie. Dit komt vooral door het hoger aandeel van bedrijven in de opwekking van windenergie (9,9%). Het is voornamelijk aan deze windenergieproductie te danken dat het aandeel bedrijven met productie van duurzame energie fors hoger ligt dan in Nederland (6,5%); het Flevolandse aandeel in de totale productie van zonnestroom is klein. De consumptie van elektriciteit ligt per woning in Flevoland op gelijkwaardig niveau als in Nederland. Het aardgasverbruik aan de andere kant ligt een stuk lager. Landelijk gezien neemt de consumptie van elektriciteit toe, terwijl het aardgasverbruik sterk afneemt.
65
INTERVIEW
VOEDSEL-EN VOEDINGSINDUSTRIE
“WE HALEN STEEDS MEER WAARDE UIT HET FRUIT EN HEBBEN EEN BLOEIENDE VERWERKINGSTAK” Met hoeveel mensen werken jullie hier? We hebben zo’n twintig vaste Nederlandse medewerkers en eveneens ongeveer 20 (voornamelijk) Poolse medewerkers die hier 9 maanden per jaar werken. We huisvesten de Poolse medewerkers hier op ons bedrijf. In beide groepen zit heel weinig verloop.
PETER VEREECKEN
Peter Vereecken, directeur Vereecken fruit Peter Vereecken is met zijn broer directeur van het familiebedrijf Vereecken Fruit. Het bedrijf is in 1968 gestart door hun ouders. Vereecken senior helpt nog vrijwel dagelijks een handje mee. Inmiddels is het bedrijf van de oorspronkelijke 14 ha gegroeid naar een kleine 50 ha voor de teelt van voornamelijk Conference-peren en is er een hele verwerkingstak bijgekomen. Vereecken vertelt dat het bedrijf deel uitmaakt van de ring van fruitbedrijven die oorspronkelijk rond Dronten was gepland. Daar zat een elegante dubbeldoelstelling achter: “De fruitkwekerijen boden beschutting in de lege polder en het zag er ook vriendelijker uit. Bovendien was de afstand tot de kern Dronten zo gepland dat – zo was toen de gedachte – huisvrouwen in het plukseizoen als oproepkracht konden helpen. Inmiddels gaat het natuurlijk heel anders.”
66
U gaf al aan dat jullie telen en verwerken. Hoe is dat zo gekomen? Onze vader realiseerde zich al vroeg dat hij moest uitbreiden om een efficiënter bedrijf te creëren. In de loop van de tijd hebben we – verschilt met mate – uitgebreid als zich een aantrekkelijke mogelijkheid voordeed. Je kunt je investeringen in machines dan over een grotere oogst omslaan. We hebben flink geïnvesteerd in koelcellen, waarmee we een optimale klimaatbeheersing (percentages kooldioxide, zuurstof, stikstof, temperatuur en vochtigheid) kunnen realiseren. We telen nu vooral Conference-peren, die we nu 9 maanden per jaar kunnen
We telen nu vooral Conferenceperen, die we nu 9 maanden per jaar kunnen uitleveren. Jaarrond is het ideaal, maar dat lukt nog net niet uitleveren. Jaarrond is het ideaal, maar dat lukt nog net niet. Vervolgens hebben we ons afgevraagd op welke manieren we meer waarde uit het fruit kunnen halen en hoe we een groter aandeel in de toegevoegde waarde in de keten konden krijgen. Daaruit is de verwerkingstak voortgekomen. Je hebt naast
PETER VEREECKEN
het klasse-1 fruit, dat in de supermarkt komt, ook altijd klasse-2 en klasse-3 opbrengst. We zijn die appels en peren gaan verwerken. We leveren bijvoorbeeld geschilde en gesneden appels en peren aan banketbakkers. Het klasse-3 fruit wordt verwerkt tot appelsap, dat we in twee kwaliteiten op de markt brengen onder onze eigen naam. Verder leveren we stoofperen aan Albert Heijn. We hebben in-huis verschillende productielijnen, waarbij bijvoorbeeld de appels volautomatisch worden geschild, gesneden en verpakt. Er is wel in elke stap een menselijke nacontrole nodig en de machines moeten natuurlijk ook worden bediend en beheerd. Voor onze verwerking kopen we ook fruit in bij andere telers. Inmiddels komt meer dan helft van onze omzet uit onze verwerkingsactiviteiten. Werken jullie daarbij nog samen met andere partijen? We doen zoveel mogelijk zelf, maar bijvoorbeeld het bottelen van ons A-merk appelsap is uitbesteed aan een bedrijf in België, dat het gebotteld en onder onze naam geëtiketteerd weer aan ons terug levert. Verder zijn we vorig jaar met een aantal andere telers een internetplatform begonnen als alternatief voor de veiling. We merkten dat de prijsvorming op de veiling niet optimaal meer was. Nu kunnen we sneller reageren als de vraag groot is en dan besluiten om een koelcel te openen. Dat leidt tot gunstiger prijzen voor de aangesloten telers en dus ook voor ons, zo hebben we gemerkt.
Voor de verwerking moeten jullie aan strenge eisen voldoen, nemen wij aan? Ja, dat is zo. Er zijn de ‘gewone’ voedselveiligheidseisen vanuit de overheid, maar in aanvulling daarop hebben de supermarkten hun eigen certificeringseisen. En die eisen worden periodiek strenger, zo merken wij. Je moet daar wel een minimale schaalgrootte voor hebben, anders kun je dat niet bijbenen. Wij hebben veel geleidelijk kunnen opbouwen en dan lukt het wel. We zijn ook altijd toekomstgericht qua investeringen. We waren bijvoorbeeld één van de eersten met een warmteterugwinning. En recent hebben we geïnvesteerd in een spuitmachine die verwaaiende gewasberschermingsmiddelen opvangt. Goed voor het milieu en het scheelt ook flink in de kosten. Daar zit overigens KIA-/MIA-subsidie op van het Rijk. Dat helpt, maar we kijken zelf altijd vooruit, ook los van de subsisidie. Kan de provinciale of gemeentelijke overheid nog iets voor jullie betekenen? Op zichzelf wordt ons speelveld vooral bepaald door de groot- en detailhandel. Er zijn gelukkig geen subsidies op de fruitmarkt. Dat de provincie de mogelijkheid heeft gecreëerd om tot grotere agrarische bouwblokken te komen, is positief. Het geeft ons de mogelijkheid om voor de huisvesting van onze Poolse medewerkers een nieuw groepsgebouw realiseren. We verwachten dat de gemeente dat in de nabije toekomst in een nieuw bestemmingsplan gaat verankeren, op basis waarvan de omgevingsvergunning dan kan worden verleend.
Hoe kijken jullie aan tegen de toekomst? We blijven onze strategie volgen: streven naar jaarrond kunnen leveren en zelf de toegevoegde waarde in de keten verzilveren. Dat jaarrond leveren is van belang, omdat je anders een periode ‘uit het schap’ bent in de supermarkt. En je moet maar weer zien dat je dan weer binnen komt.
67
INTERVIEW
VOEDSEL-EN VOEDINGSINDUSTRIE
“WE ZIJN VERUIT DE GROOTSTE VISVEILING IN NEDERLAND” (red.)) aangevoerd. De veiling verwerkt zo’n 50 mln. kilo vis per jaar en aan veilingomzet is dat ongeveer € 110 mln.
TEUN VISSER
Teun Visser, directeur Visveiling Urk Teun Visser is directeur van de Visveiling Urk, de grootste visveiling van Nederland. Het complex van de Visveiling Urk is gelegen op het bedrijventerrein Zwolsche Hoek en ziet er op eerste gezicht van buitenaf uit als een groot logistiek bedrijf. Een toevallige passant ziet er - afgezien van de schaal - niet aan af dat hij hier te maken heeft met het hart van de visserij en visverwerkende industrie in Nederland. Teun Visser is inmiddels 19 jaar directeur van de veiling. In die tijd is de vroegere gemeentelijke veiling verzelfstandigd. Het is nu een vennootschap waarvan het eigendom berust bij een coöperatie van vissers uit Urk. Visveiling Urk heeft tevens een vestiging in Harlingen. Kunt u de betekenis van de veiling en het viscluster schetsen? Er zijn in Nederland nog 11 visveilingen en daarvan is die op Urk veruit de grootste. We behoren daarmee ook tot de grootste veilingen in Europa. Alle vis die hier wordt verhandeld wordt per as (= vrachtwagen 68
De visserij is natuurlijk sterk gereguleerd door de vangstquota die ieder jaar op basis van een advies van zeebiologen door Brussel worden vastgesteld. Wij zijn gespecialiseerd in verse Noordzeevis, met name schol, tong en tarbot. We hebben een periode van negen jaar achter de rug waarin de quota steeds lager zijn geworden, tot een dieptepunt van 48.000 ton schol. Inmiddels is dat quotum weer ruim verdubbeld, omdat het gewoon heel goed gaat met de scholstand. We hadden voor 2009 een overcapaciteit in de vloot, maar nu is er een
Er is nu evenwicht tussen dat wat we kunnen en wat we mogen vangen evenwicht tussen dat wat we kunnen en wat we mogen vangen. De marktvraag is niet de beperkende factor: de internationale vraag naar tong en tarbot is groot. Bij schol is er
De internationale vraag naar tong en tarbot is groot iets meer prijsdruk, omdat er voor de industrie concurrerende alternatieven zijn, de yellowfin en de rocksole. Visser zegt er als liefhebber bij dat die het wat hem betreft qua smaak niet halen bij verse schol! Vrijwel alle vis die wij veilen en nog eens 70% van de vis op de andere Nederlandse visveilingen wordt hier op Urk verwerkt op het industrieterrein. De visverwerkende
TEUN VISSER
industrie op Urk heeft daarmee een binnenlands marktaandeel in de aanvoer van ca. 85%!
logische herstelvermogen van de Noordzee, een ware viskraamkamer, aldus Visser.
Hoeveel daarvan wordt afgezet op de (inmiddels weer groeiende) binnenlandse markt? Nou, die groeiende binnenlandse markt is voor ons nauwelijks van betekenis. In de eerste plaats bestaat die binnenlandse consumptie maar voor een deel uit verse (of bewerkte) vis. Ook is maar een beperkt deel Noordzeevis. De zalm, tilapia en pangasiusfilets uit de supermarkt, die vallen buiten onze scope. Van wat wij doen gaat bijna
Bedreigingen zijn er natuurlijk ook. De scholprijzen zijn eigenlijk te laag, door de eerder genoemde concurrentie van de yellowfin en rocksole (die in verwerkte vorm ten onrechte ook wel eens als schol wordt verkocht!). Tegelijkertijd zijn de brandstofkosten hoog. Vergroting van de quota – wat biologisch verantwoord kan, aldus Visser – is belangrijk voor de Urker vloot en de positie van de veiling. Voor het overige zou hij graag zien dat met name Brussel bij de invoering van nieuwe regels wat beter kijkt naar de praktijk. De nieuwe regels die vissers verplichten om alle bijvangst aan boord te houden, noemt hij een schoolvoorbeeld van onhandige regelgeving met negatieve effecten voor zowel de visstand als voor de visserij: ”Dan moet zo’n visser zijn bijvangst gaan afvoeren naar een vismeelfabriek. Die hebben we hier niet meer, dus dat moet dan allemaal naar bijvoorbeeld Denemarken. Dat kan helemaal niet uit”. In dat opzicht is hij meer te spreken over het Rijk. Daar was onvoldoende expertise aanwezig om een goede wet voor de traceerbaarheid in de keten te maken, maar in Den Haag zijn ze zo verstandig geweest om praktijkmensen te vragen om daarin mee te denken. Nu ligt er een voorstel dat werkbaar is en dat de achterliggende doelen (voedselveiligheid) zeker stelt. Een mooi voorbeeld van hoe het ook kan.
Bijna alles (ca. 97%) gaat naar het buitenland! alles – ca. 97% – naar het buitenland! Binnen Europa en voor een deel ook wereldwijd naar de grote verscentra (zoals Rungis bij Parijs bijvoorbeeld) en restaurants. De binnenlandse markt is voor ons dus nauwelijks interessant. Verder zitten er op Urk ook (grote) visverwerkers die bevroren vis verwerken, maar dat is een andere markt. Visser wijst erop dat veel partijen geld verdienen aan de verse vis: de visserman, de transporteur, de sorteerder, de veiling, de verwerker, de distributeur, de detaillist en al hun toeleveranciers. Kortom: de economische betekenis is groot. Exacte cijfers heeft hij niet paraat, maar het ligt in de orde van grootte van ca. € 2 miljard per jaar! Welke perspectieven ziet u voor het viscluster? Teun Visser signaleert een aantal positieve trends. De groei van de wereldbevolking en stijgende welvaart in bijvoorbeeld Azië leiden tot een toename in de vraag naar eiwitten. Viseiwit is hoogwaardig voedsel en met de in Europa periodiek optredende onrust over vlees, ziet hij een gunstig perspectief voor de vis. Ook verwacht hij een toenemende vraag naar verse kwaliteitsvis (die overigens ook altijd een bewerking ondergaat voordat hij bij de consument komt) en denkt hij dat Urk kan profiteren van de trend naar duurzaamheid. Kortom: hij is in algemene zin heel positief. Ook wijst hij op het snelle bio-
69
06
VOEDSEL- EN VOEDINGSINDUSTRIE
(Vervolg pagina 65) Tabel 6.7 Energieproductie en - verbruik, Flevoland en Nederland, 2010 Flevoland
Nederland
1.069
4.298
Algemeen Windenergieproductie (in mln. kWh) Zonnestroom (in mln. kWh) Elektriciteitsverbruik (gem. per woning in kWh) Aardgasverbruik (gem. per woning in m3)
5
100
3.600
3.250
950
1.450
Agrarische bedrijven met productie van duurzame energie in % Windenergie
9,9%
0,6%
Zonnecollectoren en panelen
1,0%
0,9%
Biomassa
1,0%
0,8%
Warmtepomp
4,3%
4,6%
Koude en warmteopslag Totaal bedrijven energie productie
0,1%
0,1%
14,6%
6,5%
Bron: CBS Statline (2013), energie, emissies; Provincie Flevoland
Een keerzijde van de landbouw is dat de sector een hoog aandeel heeft in de uitstoot van broeikasgassen en verzurende emissies. Hoewel het totaal aan broeikasgasemissies in de Nederlandse landbouw sinds 1990 afnam (voornamelijk door de krimp van de veestapel en vermindering in gebruik van kunstmest), is het tussen 2007 en 2010 weer toegenomen. De veehouderij vormt daarbij één van de sectoren die de meeste broeikasgassen uitstoot (in Nederland goed voor ruim 8% van het totaal aan emissies), als gevolg van emissies uit mest en vertering van voeding door vee5. Ook glastuinbouw kent relatief hoge emissies die samenhangen met een hoog aardgasverbruik. In de voor Flevoland belangrijke akkerbouw komen broeikasgassen vrij bij het gebruik van mest. De belangrijkste broeikasgassen die vrijkomen in de landbouw zijn CO2, methaan en lachgas (stikstofgas, N2O). In totaal stoot de Nederlandse landbouw jaarlijks (2010) 26,2 miljard kg broeikasgassen uit, een stijging van 11% ten opzichte van 2006. Grootste stijgers qua uitstoot zijn koolstofdioxide en zwaveldioxide, waarvan de uitstoot tussen 2006-2010 steeg met respectievelijk 34% en 75%. GEZONDHEID EN LEEFSTIJL Zoals eerder vermeldd is een belangrijke trend in de voedsel- en voedingsindustrie dat mensen bewuster zijn van hun eetpatronen en leefstijl, waardoor hun vraag naar voedsel- en voedingsproducten verandert. Deze verandering biedt kansen voor het Flevolandse bedrijfsleven om hierop aan te sluiten. Een bewuste leefstijl is een van de aspecten die bijdraagt aan de hogere levensverwachting van personen in Nederland. Daarnaast spelen met name verbetering in de gezondheidszorg een belangrijke rol. De huidige landelijke levensverwachting voor vrouwen is 83 jaar, mannen leven gemiddeld 79 jaar (cijfers voor 2010). In 2040 zal de levensverwachting naar schatting zijn geklommen naar respectievelijk 86 jaar en 83 jaar. Door de vergrijzing zullen de zorgkosten in 2040 naar verwachting toenemen naar 19-31% van het BBP, door meer maar ook door duurdere zorg6. In zowel Flevoland als Nederland ervaart een meerderheid van de bevolking zijn of haar gezondheid als goed tot zeer goed (81%). Dit ondanks dat een groot deel van de bevolking in het dagelijks leven niet de norm voor voldoende bewegen haalt of de aanbevolen hoeveelheid voor diverse voedingsar-
70
5 6
AgriHollans (2012), dossier klimaatverandering en landbouw CPB (2011), trends in gezondheid en zorg
VOEDSEL- EN VOEDINGSINDUSTRIE
06
tikelen. Zo haalt van alle inwoners van Flevoland boven de 12 jaar 47% niet de norm voor gezond bewegen, en haalt landelijk gezien maar een laag percentage van alle volwassenen (afhankelijk van de leeftijdklasse) de aanbevolen hoeveelheid voor groente (3-14%), fruit (3-26%) en vis (13-33%)7. Vooral jongvolwassenen voldoen niet aan de aanbevolen voedingsnorm. Onvoldoende beweging en ongezonde voedingspatronen kunnen onder meer leiden tot overgewicht. In Flevoland heeft ongeveer de helft van alle personen ouder dan 12 jaar te maken met overgewicht, waarvan 12%-punt ernstig overgewicht betreft. Het aandeel jongeren met overgewicht ligt op 13%, en ligt daarmee net als ernstig overgewicht iets lager dan in Nederland. Voor de overige indicatoren voor drinken (8%) en roken (26%) wijkt Flevoland nauwelijks af van het nationale gemiddelde. Tabel 6.8 Gezondheid en leefstijl gerelateerde thema’s in Flevoland en Nederland, 2008/2011* Flevoland
Nederland
% Ervaring gezondheid als goed/ zeer goed
81%
81%
% Voldoen aan norm gezond bewegen (>12 jaar)
53%
57%
% Zware drinker (>12 jaar) % Rokers (>12 jaar)
8%
10%
26%
26%
% Ondergewicht (>12 jaar)
1%
2%
% Overgewicht (>12 jaar)
51%
48%
% Ernstig overgewicht (>12 jaar)
12%
15%
% Overgewicht kinderen
13%
17%
Bron: CBS Statline (2013), leefstijl
6.6
Perspectieven voor Flevoland
Op wereldschaal zijn de perspectieven voor de Nederlandse Agribusiness in brede zin gunstig. De wereldbevolking blijft voorlopig groeien, wat zich uiteraard vertaalt in een groeiende vraag naar voedsel. Bovendien is er in de snelgroeiende economieën in Azië en Zuid-Amerika (en in mindere mate in Oost-Europa) een steeds grotere middenklasse, die voor een extra vraag naar verwerkt voedsel zorgt. Er is dus sprake van een groeiende vraag. Ook de geïnterviewde deskundigen wijzen hierop (o.a. Fresco, Van Hoogen, Kramer en Berntsen, Visser). Bovendien is in Nederland zowel de kennisfunctie – voor de primaire productie, maar ook wat betreft voedselverwerking – als de logistieke afhandeling (geconditioneerd vervoer, tracking en tracing) van hoog niveau. Dat maakt dat de potentie voor de export gunstig blijft. Van Hoogen, van Agrico, is wat dat betreft expliciet optimistisch: de aardappelconsumptie zal wereldwijd nog sterk groeien en Flevoland kan daar goed op inspelen, met zowel de kennis als de fysieke productie en distributie. Er is weliswaar ook een tendens waarin er meer aandacht is voor het sluiten van kringlopen op een lager geografische schaalniveau en het reduceren van ‘food-miles’ (de afstand waarover voedingsproducten worden vervoerd) maar dat heeft vermoedelijk slechts een beperkte invloed, kijkend naar de totale productie. Overigens kan dat voor boeren en verwerkers in Flevoland wel een groeimarkt zijn: de groeiende stedelijke bevolking in Almere en de nabijgelegen MRA, bezoekers en toeristen: het zijn doelgroepen voor een mogelijke rechtstreekse afzet. Maar, zoals al genoemd, dat betreft vermoedelijk maar een beperkt deel van de productie. Van de Weg acht het overigens aannemelijk dat het in de toekomst om een aanmerkelijk groter deel van de productie gaat, waarbij die ‘productie’ dan ook deels uit (groene) diensten kan bestaan.
7
Ministerie van Gezondheid, Welzijn en Sport (2011), Nationale voedselconsumptie enquête
71
06
VOEDSEL- EN VOEDINGSINDUSTRIE
In de primaire sector zelf blijven er grofweg drie strategische ontwikkelingsrichtingen: schaalvergroting, ketenverlenging (door verwerking en/of lokale afzet) of verbreding. Die kunnen prima naast elkaar bestaan, maar voor Flevoland is het aannemelijk dat schaalvergroting de dominante ontwikkelingsrichting zal blijven. Fresco wijst erop dat het voor de Nederlandse agrarische sector als geheel belangrijk is om voorop te blijven lopen en ervaring op te blijven doen met een voor Nederland grote schaal. De wisselwerking tussen kennis en praktijk is daarbij belangrijk, iets waar ook Michielsen en Kramer en Berntsen op wijzen. Voor sommige producenten is ketenverlenging de strategie, zoals bijvoorbeeld in het fruittelersbedrijf van Vereecken (zie interview). In de verwerkende industrie is de tendens naar hogere toegevoegde waarde per eenheid product, bijvoorbeeld door toevoeging van gezondheidsbevorderende eigenschappen/stoffen de belangrijkste richting. Yakult in Almere is daarvan al een voorbeeld (zie het interview met dhr. Luning). Daar zit een heel ontwikkelingsveld omheen, dat zich uitstrekt over thema’s als voedselveiligheid, tracking en tracing, gewasveredeling en genetische modificatie. Allemaal thema’s die kansen bieden aan Flevoland. Het inzetten op innovatiebevordering in triple helix samenwerkingsverbanden (ondernemers-onderwijs/onderzoekers- overheden) is voor Flevoland van belang en biedt voor het brede agrofoodcluster ook perspectief. Arnold Michielsen van LTO Noord benadrukt dit in het interview. Daarbij moet zo nodig ook aansluiting worden gezocht op een hoger schaalniveau (denk bijvoorbeeld aan de regio en stichting Food Valley (Wageningen/Vallei-regio). In de Economische Agenda van de provincie Flevoland is deze werkwijze ook opgenomen. De ambities zijn er in ieder geval (zie kader). Het versterken van de researchkant, van de verwerking (aantrekken van nieuwe industriële bedrijven) en van de marketingkant rondom de huidige sterkten is economisch een interessante denklijn. Voor de visserij en visverwerkende industrie op Urk ligt het perspectief in het verder verbeteren van tracking en tracing, verdere verbeteringen in geconditioneerd verpakken en vervoeren en meer toegevoegde waarde door maatwerkverwerking (fijnmaziger vraagsturing), het leveren van ‘kant-enklaar’-maaltijden en het ontwikkelen van vissnacks die makkelijker/beter geschikt zijn voor distributie op traffic-locaties (stations, benzinepompen, winkelcentra, leisurecomplexen). Ook technische verduurzaming in de vloot en vistechnieken is een ontwikkelingsrichting. Op al deze fronten wordt mede vanuit Blueport Urk en bij individuele bedrijven gewerkt. Aquacultuur is een richting waar buiten Urk ook veel aandacht naar uitgaat. Binnen alle ontwikkelingen zal verduurzaming van de hele keten (voor het hele agrocomplex) een belangrijk aandachtpunt zijn. Dat reikt van de primaire productie tot verwerking, distributie en afzet naar de consument. Er is teveel om op te noemen, maar denk hierbij bijvoorbeeld aan meer biologische landbouw (al wordt er uiteenlopend gedacht over de duurzaamheid daarvan), toepassing van gewassoorten die minder gewasbeschermingsmiddelen nodig hebben, zuiniger landbouwmachines, voortgaande veredeling – inclusief genetische modificatie als daar voldoende draagvlak voor komt, het telen van biosbased grondstoffen voor andere sectoren (waaronder de (fijn)chemie), teelt en productie van levensmiddelen met specifieke gezondheidsbevorderende effecten, duurzame energieproductie, verantwoord inkoopbeleid, milieukeuren etc. Flevoland krijgt met de Floriade 2022 in Almere in ieder geval een prachtige showcase, met als centrale thema ‘growing green cities’. Dat staat voor ‘feeding, greening, energizing en healthying the city’8. De Floriade is een impuls voor innovatie in land- en tuinbouw en de agribusiness in brede zin. Bovendien biedt het de kans om internationale bezoekersstromen (inclusief zakelijk bezoek) naar 72
8
Bron: www.floriade.nl
VOEDSEL- EN VOEDINGSINDUSTRIE
06
Flevoland te halen. In de Economische Agenda is een toekomstperspectief geschetst van de Flevolandse economie in 2025. Een van de ambities die relaties heeft met de voedsel- en voedingsindustrie is als volgt geformuleerd: DE AMBITIES VAN DE ECONOMISCHE AGENDA 2012-2015 PROVINCIE FLEVOLAND IN RELATIE TOT HET THEMA ‘VOEDSEL- EN VOEDINGSINDUSTRIE’ De ‘living labs’ van Flevoland op het gebied van duurzame voedselproductie, gezond leven en slim gebruik van schone energie en grondstoffen dragen bij aan oplossingen voor nationale vraagstukken. In 2025 is Flevoland een internationaal toonaangevend agrarisch productiegebied: • Uniek is de kennisintensieve productie van pootaardappelen. De Noordoostpolder is uitgegroeid tot een internationaal gerenommeerde greenport, met Emmeloord als Seed Potato Capital of the World. De teeltmethoden zijn intensief en duurzaam. • Flevoland is mede dankzij de Floriade in 2022 mondiaal bekend als gidsregio voor de kennisintensieve, moderne, hoogproductieve landbouw en de biologische land- en tuinbouw. Ondernemers werken nauw samen met kennis- en onderwijsinstellingen uit binnen- en buitenland. Het Praktijkonderzoek Plant&Omgeving (PPO) in Lelystad (onderdeel van Wageningen Universiteit en Researchcentrum), de CAH Vilentum en de cross-over met het Geomatics Business Park in Marknesse spelen hierbij een belangrijke rol. Bron: Economische Agenda 2012-2015, provincie Flevoland
Figuur 6.3 Floriade Almere 2012
73
COLOFON Een gezamenlijke uitgave van:
Provinciaal Platform Arbeidsmarkt Flevoland Kamer van Koophandel Gooi-, Eem,- en Flevoland Provincie Flevoland
ADRESSEN Provinciaal Platform Arbeidsmarkt Flevoland/UWV werkbedrijf
Auteurs:
Postbus 2185 8203 AD Lelystad Telefoon: (0320) 286756 E-mail:
[email protected] Internet: www.ppaflevoland.nl
Vormgeving:
Kamer van Koophandel Gooi-, Eem- en Flevoland
Bureau BUITEN - drs. Joost Hagens - Rutger van Raalten MSc.
Amber DSGN www.amberdsgn.nl
Libertas, Bunnik
Postbus 10318 1301 AH Almere Telefoon: (036) 5248600 E-mail:
[email protected] Internet: www.kvk.nl/regio/gooi_eem_flevoland
Bestellingen:
Provincie Flevoland
Drukwerk:
Exemplaren zijn verkrijgbaar bij de opdrachtgevers. Een digitale versie, met aanvullende cijfers is te raadplegen via: www.flevoland.nl/feitenencijfers
Postbus 55 8200 AB Lelystad Telefoon: (0320) 265265 E-mail:
[email protected] Internet: www.flevoland.nl
Bureau BUITEN
Achter Sint Pieter 160 3512 HT Utrecht Telefoon: (030) 2318945 E-mail:
[email protected] Internet: www.bureaubuiten.nl
74