ECN Beleidsstudies
ECN-BS--10-015 29 april 2010
Benutting restwarmte Notitie aan :
Werkgroep Heroverweging Energie en Klimaat
Kopie aan
:
A.W.N. van Dril
Van
:
W. Wetzels
1.
Projectnr. 50656
Inleiding
Deze notitie is opgesteld op verzoek van de Werkgroep Heroverweging Energie en Klimaat. De werkgroep heeft als opdracht beleidsvarianten te ontwikkelen die structureel besparen op de rijksbegroting. De beschouwing in deze notitie heeft als doel gegevens aan te dragen voor de beleidsvorming over het aangegeven onderwerp. Waar het een concreet beleidsvoorstel betreft wordt ook een beoordeling gegeven op basis van door de Werkgroep gekozen criteria. In Nederland wordt een grote hoeveelheid restwarmte geloosd. Door een heffing of een verbod in te stellen op de emissie van restwarmte naar de lucht of het oppervlaktewater kan de hoeveelheid onbenutte restwarmte worden verminderd. Dit wordt bereikt door ofwel minder restwarmte te produceren, of door vrijgekomen warmte nuttig aan te wenden in het eigen productieproces, in de gebouwde omgeving of bij een ander bedrijf. De mogelijke toepassing wordt beperkt door hoge kosten, technische beperkingen, barrières voor samenwerking tussen leveranciers en afnemers en een gebrek aan afzetmogelijkheden voor warmte. Deze notitie bespreekt het potentieel, kosten en belemmeringen van restwarmtebenutting en bevat nog geen volledige doorrekening. Aan de orde komen: • Warmtegebruik in Nederland. • Leveranciers van restwarmte. • Afnemers van restwarmte. • Voorwaarden voor restwarmtebenutting. • Belemmeringen. • Aanvullend beleid: verbod/heffing op lozing. • Gerelateerd beleid. • Literatuur.
2.
Warmtegebruik in Nederland
Het totale nuttige warmtegebruik in Nederland is ongeveer 1100 PJ. De industrie heeft een grote behoefte aan warmte, waarbij het voor het overgrote deel gaat om hogetemperatuurwarmte (zie Figuur 1). De huishoudens, de utiliteitsbouw en de glastuinbouw zijn grote afnemers van warmte van een laag temperatuurniveau.
Figuur 1
Nuttig warmtegebruik naar temperatuurniveau 2006
Bron: Expertisecentrum Warmte/ECN.
Bij de elektriciteitsopwekking, industriële processen en afvalverbranding komen grote hoeveelheden warmte vrij die geloosd worden omdat ze voor de betreffende partij geen waarde meer hebben. Meer dan 100 PJ aan warmte wordt door industriële partijen actief weggekoeld en daarnaast bestaan er nog grote andere restwarmtestromen.
3.
Leveranciers van restwarmte
Belangrijke leveranciers van restwarmte zijn de elektriciteitsproducenten, de industrie en de afvalverbrandingsinstallaties. • Vooral de chemische industrie en de raffinagesector produceren veel restwarmte. Een zeer groot deel daarvan heeft een te lage temperatuur om opnieuw bruikbaar te zijn in processen bij hetzelfde bedrijf. • Bij de elektriciteitsproductie komt veel warmte vrij. Bij bepaalde installaties kan er voor gekozen worden om extra warmte (aftapwarmte) te leveren ten koste van enig rendementsverlies (Harmelink, e.a., 2009). Basislasteenheden zijn hiervoor geschikter dan pieklasteenheden. • Uit de rookgassen van WKK-installaties kan vaak nog laagwaardige warmte worden gewonnen. • AVI’s produceren ook warmte die kan worden geleverd aan stadsverwarming (zoals in Amsterdam en Alkmaar) of aan andere afnemers.
4.
Afnemers van restwarmte
Veel bedrijven en consumenten kunnen in plaats van zelf warmte produceren restwarmte afnemen.
Huishoudens, dienstensector en overheid De gebouwde omgeving heeft een grote behoefte aan laagwaardige warmte. Stadsverwarming kan warmte van WKK-installaties of industriële processen leveren voor ruimteverwarming of het opwarmen van water. De milieueffecten zijn het gunstigst als de warmtenetten bij een lage temperatuur opereren. De Buck e.a. (2009) geven een overzicht van bestaande en geplande projecten voor warmtelevering. Voor 2004 wordt geschat dat 250.000 huishoudens een aansluiting hadden op een warmtedistributienet. Het aantal aansluitingen op warmtenetten groeit met ca. 3% per jaar. De verwachting is dat de warmtevraag in de gebouwde omgeving op de langere termijn afneemt. Gebouwen worden beter geïsoleerd of zelfs ‘passief’. Ook zijn micro-WKK, warmtepompen, zonneboilers en elektrische verwarming alternatieven voor de warmtevoorziening. Dit kan onzekerheid opleveren voor de rentabiliteit van restwarmtelevering. Voor warmtenetten zijn schaalgrootte en langdurige exploitatie noodzakelijk zijn om de hoge startinvesteringen terug te verdienen.
2
Industrie Vanwege de grote warmtevraag is de industrie zelf ook een belangrijke mogelijke afnemer van restwarmte. Door te investeren in een restwarmtevoorziening, leveren bedrijven flexibiliteit in. Ook kan het betekenen dat processen van elkaar afhankelijk worden (Neelis e.a., 2005). Het financiële voordeel van restwarmtebenutting moet opwegen tegen de extra kosten en risico’s die hiermee gepaard gaan. Voor veel toepassingen is hogetemperatuurwarmte vereist. Warmtenetten kunnen ook binnen een bedrijf worden gebruikt om warmte te transporteren en het brandstofverbruik te verminderen. Een warmtenet kan initiatieven om het vrijkomen van restwarmte tegen te gaan of de warmtevraag te verminderen minder aantrekkelijk maken.
Glastuinbouw In de glastuinbouw bestaat een zeer grote behoefte aan laagwaardige warmte. Op dit moment wordt de warmtevraag meestal ingevuld met WKK-installaties en ketels. Van een totale warmtevraag van rond de 90 PJ, wordt ongeveer 60 PJ door eigen WKK geproduceerd. Daarnaast nam de glastuinbouwsector in 2008 ongeveer 3,5 PJ restwarmte af en 3,0 PJ WKK-warmte van energiebedrijven.1 De toepassing van externe restwarmte in de glastuinbouw daalt sinds het jaar 2000. 2 De kunstmestfabrikant Yara in Terneuzen gaat in 2010 restwarmte leveren aan een glastuinbouwgebied van 250 hectare. Als emissiereductie van dit project wordt 70 kton genoemd. Dit komt overeen met een energiebesparing van 1,3 PJ. Als een glastuinbouwbedrijf restwarmte afneemt, moet vaak op een andere manier in de elektriciteits- en CO2-behoefte worden voorzien. Bij de toepassing van WKK-gasmotoren is dit geen probleem. Ook is er in de glastuinbouw belangstelling voor technologieën als semi-gesloten kassen en geothermie. Restwarmtebenutting moet ook op lange termijn met deze technologieën concurreren. Binnen de glastuinbouw bestaat overigens ook de ambitie om zelf leverancier van warmte te worden. Er komt warmte vrij bij het opwekken van elektriciteit met gasmotoren, dat ook geleverd kan worden aan andere bedrijven. Gesloten of semi-gesloten kassen3 hebben in theorie over hele jaar genomen ook een laagwaardig warmteoverschot.
Andere mogelijkheden Er zijn ook andere toepassingen waarvoor restwarmte kan worden benut, zoals: • Om te koelen bij koudevraag, door gebruik te maken van een absorptiekoeler. • Bij industriële droogprocessen. • Om elektriciteit te produceren met een Organic Rankine Cycle. • Bij het proces van afvang en opslag van CO2. • Voor het opwarmen van geïmporteerd vloeibaar aardgas (LNG). • Voor het kweken van garnalen of voor algen. Volgens de Buck e.a. (2009) hebben bestaande projecten een warmtelevering van 18,6 PJ. Nog te realiseren projecten waarvoor haalbaarheidsstudies zijn uitgevoerd zijn in totaal 11,5 PJ. De meeste warmteprojecten liggen in of dicht bij de Randstad. Met name in Noord- en Zuid-Holland zijn er veel geplande projecten. In Rotterdam en Amsterdam bestaan er plannen om de warmtenetten uit te breiden. Daarnaast zijn er nog andere kansrijke locaties geïdentificeerd. Van Melick e.a. noemen als de meest kansrijke gebieden 1 2
3
Voorlopige cijfers (van der Velden e.a., 2009). Onder andere omdat de liberalisering van de energiemarkt tot een daling van de marginale kosten van aardgas heeft geleid (van der Knijff e.a., 2006). Een beperkt aantal bedrijven maakt op dit moment gebruik van aquifers (watervoerende lagen op bijvoorbeeld 100 meter diepte) om warmte op te slaan.
3
• • • •
Rijnmond e.o. Noordvleugel Randstad. Gebied rondom Emmen. Knooppunt Arnhem-Nijmegen (KAN-gebied).
Op deze vier locaties wordt een technisch potentieel voor restwarmteafzet van 20,3 PJ ingeschat (waarvan het merendeel aan de glastuinbouw). In Rotterdam bestaat volgens een inventarisatie van ROM Rijnmond de mogelijkheid voor een warmtenet die een emissiereductie op kan leveren van 900 kton CO2 per jaar door levering aan 920 ha glastuinbouw en 195.000 woningequivalenten. Een indicatie van de benodigde investering is € 1,13 miljard (ROM, Rijnmond, 2007, Varwijk e.a., 2009). In het optiedocument van ECN/PBL is aangegeven dat van de 200 PJ warmte uit industriële processen en elektriciteitsopwekking tussen de 20 en 30 PJ per jaar gebruikt zou kunnen worden in de gebouwde omgeving.
5.
Technische voorwaarden voor restwarmtebenutting
Om restwarmte te kunnen benutten moet er in de nabijheid van de warmtebron een behoefte aan warmte bestaan die aansluit in volume, temperatuur- en drukniveau.
Gelijktijdigheid Tenzij de warmte kan worden opgeslagen is het noodzakelijk dat de warmtebehoefte samenvalt met de tijd waarin restwarmte wordt geproduceerd. In veel gevallen is de vraag naar warmte bijvoorbeeld geconcentreerd in de ochtenduren en in de winter, terwijl de restwarmte continu vrijkomt. In een geoptimaliseerde bedrijfsvoering is warmtelevering aan de gebouwde omgeving slechts voor 2500-3000 vollasturen mogelijk (van Melick, e.a., 2007). Bij glastuinbouwbedrijven vindt vaak warmteopslag in warmtebuffers plaats. Dit stelt de bedrijven in staat elektriciteit en CO2 te produceren op het moment dat dit het meeste oplevert. Warmteopslag wordt ook bij WKK-installaties in de gebouwde omgeving toegepast. Voor warmte van hoge temperatuur en druk (in de industrie) is opslagtechnologie niet commercieel beschikbaar.
Hoogwaardigheid (temperatuur- en druk) Voor ruimteverwarming en voor de verwarming van glastuinbouwkassen volstaat warmte van lage temperatuur <100°C. Voor veel industriële processen is directe warmte of stoom van hoge temperatuur en druk vereist. De temperatuur van restwarmte kan worden verhoogd met warmtepompen. Dit wordt succesvol toegepast in de gebouwde omgeving. In de industrie is veel warmte beschikbaar in het gebied van 50 tot 100 graden, maar technieken om deze temperatuur tot de gewenste temperaturen van boven de 100 graden te verhogen zijn nog niet beschikbaar.4
4
De investeringskosten voor warmtepompen zijn hoog en het aantal toepassingen is beperkt omdat de temperatuurlift maar 10-20 graden is (Spoelstra, 2009).
4
Nabijheid Warmte kan worden getransporteerd in de vorm van warm water of stoom. Transport gaat gepaard met verliezen en vereist extra kosten voor infrastructuur. Dit beperkt de afstand waarover warmte getransporteerd kan worden. De kosten en verliezen nemen toe naarmate de transportafstand groter wordt en een transportafstand van 15 km wordt praktisch nergens overschreden (van Melick e.a., 2007). Warmteverliezen zijn te beperken door warmte te transporteren op een lager temperatuurniveau of met grotere volumes.5 De vereiste schaalgrootte is bij veel grote restwarmteleveranciers, zoals elektriciteitscentrales, niet te realiseren bij gebrek aan potentiële afnemers in de nabije omgeving.
6.
Belemmeringen
Bedrijven en consumenten kunnen beschikken over alternatieve manieren om in hun warmtevraag te voorzien. De zakelijke randvoorwaarden om restwarmtebenutting te realiseren zijn voor industriele bedrijven vaak niet aanwezig (Rooijers, 2002). Bij nieuwbouw van warmtenetten gaat het vaak om complexe langdurige projecten. Bij uitbouw van bestaande netten zijn er door de lagere benodigde investeringen minder barrières (de Buck, 2009). Inpassing in bestaande wijken is kostbaarder en moeilijker te realiseren dan in nieuwbouwwijken. Veel bedrijven stellen hoge rendementseisen aan investeringen, waardoor projecten met een langere terugverdientijd niet van de grond komen. De technische en economische haalbaarheid van projecten kan sterk variëren. Zelfs als investeringen economisch interessant zijn, kunnen risico’s of een gebrek aan belangstelling omdat het niet tot de kerntaken van een ondernemen behoort een barrière vormen. De aanleg van infrastructuur vereist schaalgrootte, zodat bij het tot stand komen van een warmtenet vaak veel partijen betrokken zijn met verschillende belangen. Een probleem hierbij kan zijn dat industriële partijen geen regierol op zich nemen. Dit wordt vaak niet als een kerntaak van de onderneming wordt beschouwd. De aanleg van een warmtenet vergt hoge investeringen met een lange terugverdientijd. Vanwege de hoge startinvesteringen en afhankelijkheid willen veel partijen leverings- en afnamezekerheid. Hiervoor moeten lange-termijn contracten worden gesloten, waardoor bedrijven minder flexibel kunnen opereren.
7.
Bestaand beleid
In het werkprogramma Warmte op Stoom is als ambitie vastgelegd dat overal waar het rendabel is in 2020 restwarmteprojecten zijn gerealiseerd. Restwarmtebenutting telt in energiebesparingsconvenanten mee als besparing. In het Sectorakkoord Energie wordt de verwachting uitgesproken dat de jaarlijkse afzet van collectieve warmteprojecten kan toenemen tot 70 PJ in 2020, waarvan 30% duurzaam opgewekt. Dit moet 25 PJ energiebesparing en 21 PJ duurzame warmte opleveren.
5
Als bijstook nodig is voor stadsverwarming verhoogt dit de kosten.
5
8.
Aanvullend beleid: verbod/heffing op lozing
De aanvullende beleidsmaatregel is gericht op een vermindering van de hoeveelheid onbenutte restwarmte, door middel van: • een verbod op het lozen van restwarmte, • een heffing op het lozen van restwarmte.
Uitgangspunten Door middel van een verbod of een heffing wordt de lozing van restwarmte verminderd. De maatregel is van toepassing voor grote warmteproducenten, met name ETS-bedrijven in de industrie, energiesector en afvalverwerking. Een totaal verbod op het lozen van restwarmte is onrealistisch. Bij veel industriële processen en bij elektriciteitsopwekking komt inherent laagwaardige restwarmte vrij die niet overal te benutten is. De overheid kan wel beperkingen opleggen aan de hoeveelheid restwarmte die een bedrijf uitstoot door de beste beschikbare technieken voor te schrijven en zorgvuldige optimalisatie te eisen. Overschrijding van de eisen kan worden verboden of beboet. Ook kan er, zonder een norm vast te stellen, een heffing over alle restwarmte worden geheven. Het ligt voor de hand om onderscheid te maken tussen hoogwaardige en laagwaardige warmte. Voor hoogwaardige restwarmte zijn meer toepassingen mogelijk dan voor laagwaardige warmte.
Effect Met een heffing of een normering op het lozen van restwarmte kan een prikkel gegeven worden om lozing te beperken. Bij deze maatregel bestaat de mogelijkheid om deze alleen op te leggen aan nieuw te vestigen bedrijven, of ook aan bestaande bedrijven. Bij bestaande bedrijven kunnen technische aanpassingen gestimuleerd worden. Bij nieuwe bedrijven kan ook gezorgd worden dat vraag en aanbod van warmte beter worden afgestemd. Als ingangsdatum wordt uitgegaan van 1 januari 2012. Het zal tot ver na 2020 duren voor de effecten van de maatregel volledig zichtbaar zijn. Dit is des te meer het geval wanneer de maatregel alleen van toepassing is voor nieuwe bedrijven. Deze maatregel is sterk gericht op de aanbodzijde van restwarmte. Voor restwarmtebenutting is ook medewerking nodig van warmteafnemers. Het is van belang dat ook barrières voor deze samenwerking worden weggenomen. Onbenutte restwarmte kan het gevolg zijn van een gebrek aan warmtevraag is die passend is wat betreft gelijktijdigheid, hoogwaardigheid en nabijheid. Daarom kan ook een zeer hoge heffing leiden tot slechts een beperkte afname van de onbenutte restwarmte. Tabel 1 Nuttig warmtegebruik (2006) Nuttig warmtegebruik [PJ] <100°C Industrie 53 Huishoudens 280 Landbouw 90 Utiliteitsbouw 206 Raffinaderijen 0 Totaal 628
>100°C 360 0 0 0 105 465
Totaal 413 280 90 206 105 1093
De volgende tabel geeft een grove indicatie van het additioneel technisch potentieel voor restwarmtebenutting. Daarnaast geeft deze tabel ook een indicatie hoeveel CO2 geëmitteerd zou worden uit-
6
gaande van opwekking van deze hoeveelheid warmte met een aardgasgestookte ketel met een rendement van 90%. Voor 2020 wordt een indicatief technisch potentieel voor additionele restwarmtelevering aan de industrie ingeschat op ongeveer 10 PJ. Voor de gebouwde omgeving wordt uitgegaan van een potentieel van maximaal 20 PJ en voor de glastuinbouw van ongeveer 5 PJ. Tabel 2
Indicatie van potentieel restwarmtebenutting6 [PJ] 35 10-20
Technisch additioneel potentieel 2020 Instrumenteerbaar potentieel 2020
Indicatie [Mton CO2-eq.] 2 1
Effect op de overheidsuitgaven Om de besluitvorming van bedrijven effectief te beïnvloeden moet de hoogte van de heffing aanzienlijk zijn ten opzichte van de brandstofkosten voor alternatieve warmteopwekking. Dit kan een zeer substantiële lastenverzwaring inhouden voor energie-intensieve bedrijven, die moeilijk gecompenseerd kan worden. Gesteld dat de totale aantoonbaar met beleid aan te pakken restwarmteproductie 200 PJ bedraagt, zou een heffing equivalent met 50 €/ton CO2-eq een totale heffingsopbrengst van circa € 550 mln opleveren.7 Puur als belasting is de grondslag restwarmte twijfelachtig, er ontstaan afbakeningsproblemen. Het ligt meer voor de hand om samen met de sectoren de heffingsopbrengst te bestemmen voor restwarmteprojecten. Ook door een bonus/malussysteem te gebruiken gebaseerd op normen (of benchmarks) kan geprobeerd worden een hoge marginale prikkel te creëren en de totale opbrengst terug te sluizen.
Effect op de CO2 doelstelling De maatregel leidt tot CO2-emissiereductie bij zowel ETS sectoren als niet-ETS sectoren, afhankelijk van de sector waar de warmte wordt afgenomen. De emissiereductie per geleverde eenheid warmte is sterk afhankelijk van de kwaliteit van het ontwerp en de bedrijfsvoering van het warmtenet (van Melick, 2007).
Effect op de doelstelling voor duurzame energie Restwarmtebenutting is in competitie met alternatieve duurzame warmtevoorziening in de gebouwde omgeving en de glastuinbouw. Warmtenetten kunnen ook gebruik maken van duurzame warmtebronnen zoals aardwarmte of biomassa-gestookte WKK.
Effect op de doelstelling voor energiebesparing De maatregel verhoogt de energiebesparing omdat brandstof voor warmteopwekking wordt bespaard. Er is wel additioneel energiegebruik voor pompen en hulpwarmteketels. Bij warmteaftap is er rendementsverlies van de elektriciteitsopwekking.
Kosteneffectiviteit Projecten voor restwarmtebenutting zijn relatief duur, maar dit is wel afhankelijk van de ontwikkeling van de energieprijzen en heffingen op CO2 en energie. Pilotprojecten kunnen kennis opleveren die de kosten van toekomstige projecten enigszins beperken, maar de technologie is uitontwikkeld. Er zijn in de literatuur weinig harde gegevens beschikbaar over de kosten en energieprestaties van warmtenetten en de spreiding is groot (van Melick, 2007). 6 7
Precieze cijfers voor restwarmte zijn bij het CBS niet beschikbaar, onder andere vanwege warmtelevering door joint-ventures. Uitgaande van de emissiefactor van aardgas. Een hoge prikkel lijkt noodzakelijk omdat er voor restwarmtebenutting veel barrières bestaan.
7
Een zeer grove indicatie van de jaarlijkse kosten voor additionele warmtelevering van 15 PJ zijn 60 miljoen tot € 130 miljoen per jaar.8
Effect op maatschappelijke kosten De maatregel geeft een prijs aan restwarmtelozing. Er bestaan al belastingen op het verbruik van energie en de verplichting tot aanschaf van CO2-emissierechten. De restwarmtelozing op zich is een externaliteit die weinig schadelijk is. De maatregel stimuleert emissiereductie en energiebesparing, maar leidt mogelijk ook tot suboptimale beslissingen (door de sterke gerichtheid op restwarmtebenutting die economisch mogelijk niet optimaal is). Restwarmteprojecten vragen echter hoge extra investeringen in infrastructuur en operationele kosten. Het nationale energieverbruik daalt. Lastenverzwaring voor energie-intensieve bedrijven kan tot vermindering van de economische activiteit leiden.
Lastendruk/koopkrachteffect Een aanzienlijke heffing op alle warmtelozing leidt tot een sterke verhoging van de lastendruk voor bedrijven. Warmteafnemers krijgen een betere onderhandelingspositie omdat de druk op de restwarmteproducenten wordt gelegd.9 Bestaande bedrijven die niet in staat zijn hun warmte af te zetten kunnen met hoge kosten worden geconfronteerd.
Uitvoerbaarheid Een heffing op restwarmtelozing lijkt uitvoerbaar, maar zal zeer veel weerstand oproepen. Dit zal de samenwerking in convenanten sterk onder druk zetten. Bij het vaststellen van normen heeft de overheid een kennisachterstand.
Handhaafbaarheid De heffing lijkt wel handhaafbaar. Een verbod op restwarmtelozing is moeilijk te handhaven, omdat dit sterk ingrijpt in de bedrijfsprocessen. Een normering van restwarmtelozing is handhaafbaar via de milieuvergunning.
Economische effecten Een hoge lastenverzwaring voor de energie-intensieve industrie en elektriciteitssector binnen Nederland kan leiden tot vermindering van de internationale concurrentiepositie. Ook zullen er effecten zijn op de elektriciteitsmarkt.
Effect op voorzieningszekerheid Door vermindering van het gebruik van fossiele brandstoffen heeft extra restwarmtebenutting een positief effect op de voorzieningszekerheid.
Effect op luchtkwaliteit en geluidshinder Door vermindering van het energieverbruik is er een beperkt positief effect op de luchtkwaliteit.
Gevoeligheid van de uitkomsten De rentabiliteit van de investeringen hangt sterk af van de energieprijzen en de CO2 prijs.
Is de maatregel robuust en toekomstbestendig? De maatregel kan op de lange termijn aandacht voor en activiteiten in restwarmtebenutting bevorderen, maar er zijn wel kanttekeningen te plaatsen en barrières die niet worden aangepakt.
8
9
Gebaseerd op kosten van ongeveer 100 €/ton. De Warmtewet is gericht op het beschermen van de afnemers van warmte en stelt al een maximum aan de kosten voor geleverde warmte.
8
Wat betekent de maatregel voor de investeringszekerheid voor investeerders in duurzame energie of energiebesparing? Een heffing heeft geen positieve effecten op investeringszekerheid. Een consistente normering op warmteverliezen of restwarmtebenutting biedt investeerders wel meer zekerheid.
9.
Gerelateerde beleidsmaatregelen
Een heffing biedt een prijsprikkel voor mogelijke restwarmteleveranciers, maar veel barrières blijven ondanks de maatregel bestaan. Veel restwarmteprojecten komen tot stand door inzet van de lokale of provinciale overheid. Gerelateerd beleid dat een rol kan spelen is: • Bij de locatiekeuze van nieuwe bedrijven kan gestuurd worden op het bij elkaar brengen van vraag en aanbod van restwarmte.10 Bedrijven (convenantsdeelnemers) kunnen aangespoord of verplicht worden de mogelijkheid tot restwarmtebenutting te onderzoeken. De overheid kan zich ook richten op het verspreiden van kennis.11 • Bij complexe projecten kan de overheid een regierol op zich nemen, met investeringen risicodragend deelnemen in warmtebedrijven of pilotprojecten starten. • Het Bevoegd Gezag heeft (voor niet-ETS bedrijven) vanwege de Wet milieubeheer een zekere ruimte om in de milieuvergunning voorschriften op te nemen voor de emissie van warmte (de Buck, 2009). • Investeringen in warmtedistributienetten komen al in aanmerking voor de Unieke Kansen Regeling en EIA. Additionele subsidiëring van investeringen of nuttig gebruik van restwarmte zijn mogelijk. • Potentiële afnemers kunnen verplicht worden gebruik te maken van restwarmte, en zo de opbrengsten zekerder maken.12 • Hogere energiebelastingtarieven en CO2-prijzen maken restwarmtebenutting ook aantrekkelijker. Vooral industriële grootverbruikers betalen relatief weinig energiebelasting.
10
11
12
AgentschapNL en het Nationaal Expertisecentrum Warmte werken al met regionale warmtekaarten die vraag en aanbod van warmte inzichtelijk maken. Het Nationaal Expertisecentrum Warmte geeft sinds 2009 informatie over warmtetechnieken en concepten in de gebouwde omgeving. In Amsterdam moeten gebouwen verplicht gebruik maken van stadswarmtenetten, tenzij men gebruik wil maken van een duurzaam alternatief.
9
Referenties Buck, A. de, M.P.J. van Valkengoed, C. Leguijt (2009): IPO Routekaart warmte, Provincies op weg naar effectieve benutting van warmte en koude, CE Delft, Delft, 2009. Harmelink, M., L. Bosselaar, J. Rienstra (2009): Uniforme Maatlat voor de warmtevoorziening in de woning- en utiliteitsbouw, Een protocol voor het vergelijken van alternatieven voor de warmtevoorziening op bouwlocaties, Betaversie 2.1, Harmelink consulting, Utrecht, 2009. Klimaat- en Energieakkoord tussen Rijk en Provincies, Interprovinciaal Overleg, Rijksoverheid den Haag, 2009. Klimaatakkoord Gemeenten en Rijk, Samen werken aan een klimaatbestendig en duurzaam Nederland. Knijff, A., J. van der, Benninga, C. Reijnders, J. Nienhuis (2006): Energie in de glastuinbouw van Nederland, Ontwikkelingen in de sector en op de bedrijven tot en met 2004, LEI, Den Haag 2006. Melick, M.A.J. van, A.G.M. van der Weiden (2007): Warmteleveringssystemen voor Nederland, Verkennend onderzoek naar warmteleveringssystemen voor de gebouwde omgeving en glastuinbouw naar kosten en milieuprestatie- Hoofdrapport (concept), SenterNovem, 2007. Ministerie van Economische Zaken (2008): Warmte op stoom, Werkprogramma voor verduurzaming van de warmte- en koudevoorziening, Den Haag, 2008. Neelis, M.L., M.K. Patel, P.W. Bach, W.G. Haije (2008): Analysis of energy use and carbon losses in the chemical and refinery industries, UU/ECN, ECN-I--05-008, 2008. ROM Rijnmond R3 (2007): Duurzaam economisch klimaat voor Rotterdam, Visie op het potentieel van CO2 reductie, Rotterdam, 2007. Rooijers, F.J. (2002): Benutting restwarmte in de Rijnmond, opgesteld voor Energie Rijnmond, CE, Delft. Seegers, R. (2009): Het energieverbruik voor warmte afgeleid uit de Energiebalans, CBS, Den Haag/Heerlen, 2009. Sektorakkoord Energie 2008-2020,. Convenant tussen Rijksoverheid en energiebranches in het kader van het werkprogramma Schoon en Zuinig, 2008. Spoelstra, S. (2009): Hoe kansrijk zijn warmtepompen in de Nederlandse procesindustrie, RCC koude & luchtbehandeling, juni 2009 (ECN-V--09-023). Velden, N.J.A. van der, P. Smit (2009): Energiemonitor van de Nederlandse glastuinbouw 2008, LEI, Den Haag, 2009. Varwijk, J., E. den Dekker (2007): Indicatie reductie CO2-emissies industrie Rotterdam Rijnmond, Versie 2.0, Proces Design Center, Breda, 2007.
10