Eberspächer
Technische beschrijving Inbouwhandleiding Gebruiksaanwijzing Onderhoudsaanwijzingen
J. Eberspächer GmbH & Co. KG Eberspächerstr. 24 D-73730 Esslingen Telefoon (algemeen) (0711) 939-00 Telefax (0711) 939-0500 www.eberspaecher.com
Motoronafhankelijke waterverwarming voor benzine
Motoronafhankelijke waterverwarming voor diesel
Verwarming
Bestelnr.
Verwarming
Bestelnr.
HYDRONIC B 4 W SC – 12 V als compleet pakket
20 1861 05 00 00
HYDRONIC D 4 W SC -12 V als compleet pakket
25 2385 05 00 00
HYDRONIC B 5 W SC – 12 V als compleet pakket
20 1863 05 00 00
HYDRONIC D 5 W SC -12 V als compleet pakket
25 2390 05 00 00
Deze documentatie na de inbouw van de verwarming a.u.b. aan de gebruiker overhandigen. 20 1861 90 99 14 NL
07.2006
Wijzigingen voorbehouden
Printed in Germany
© J. Eberspächer GmbH & Co. KG
1 Inleiding Inhoudsopgave Hoofdstuk
Naam hoofdstuk
Inhoud hoofdstuk
1
Inleiding
• • • • • • •
Inhoudsopgave ........................................................................................... Doel van deze documentatie ..................................................................... Speciale schrijfwijzen, weergaven en pictogrammen ............................... Belangrijke informatie voor de aanvang van werkzaamheden .................. Wettelijke voorschriften ......................................................................... 5, Veiligheidsaanwijzingen voor inbouw en gebruik .................................. 6, Bescherming tegen ongevallen .................................................................
2
Product-informatie
• • • • •
Leveringsomvang benzine-verwarmingen .............................................. 8, 9 Leveringsomvang diesel-verwarmingen ............................................ 10, 11 Technische gegevens benzine-verwarmingen .......................................... 12 Technische gegevens diesel-verwarmingen .............................................. 13 Hoofdafmetingen ....................................................................................... 14
3
Inbouw
• • • • • • • • •
Montage en inbouwplaats ........................................................................ 15 Toelaatbare inbouwstanden ..................................................................... 16 Montage en bevestiging ........................................................................... 16 Typeplaatje ............................................................................................... 17 Aansluiting op de koelwaterkringloop ............................................. 18 – 21 Uitlaatgasafvoer ........................................................................................ 22 Verbrandingsluchttoevoer ......................................................................... 23 Brandstofverzorging benzine-verwarmingen .................................... 25 – 27 Brandstofverzorging diesel-verwarmingen ....................................... 28 – 30
4
Bedrijf en functie
• • • •
Gebruiksaanwijzing / Belangrijke aanwijzingen voor het gebruik ............ 31 Eerste in gebruikname .............................................................................. 31 Functiebeschrijving ................................................................................... 31 Stuur- en beveiligingsvoorziening ............................................................. 32
5
Elektrische aansluiting
• • • • •
Bekabeling van de verwarming ................................................................ 33 Onderdelenlijst voor elektrische schema verwarming .............................. 33 Elektrische schema verwarming ............................................................... 34 Verklaring voor elektrische schema’s bedieningselementen .................... 35 Elektrische schema’s bedieningselementen .................................... 36 – 41
Storing Onderhoud Service
• • • •
Bij eventuele storingen de volgende punten controleren ......................... 42 Verhelpen van storingen ........................................................................... 42 Onderhoudsaanwijzingen ......................................................................... 42 Service ..................................................................................................... 42
7
Milieu
• Certificering .............................................................................................. 43 • Afvoeren van oude materialen .................................................................. 43 • EG-conformiteitsverklaring ........................................................................ 43
8
Index
• Trefwoordenregister ........................................................................... 44, 45 • Afkortingen index ..................................................................................... 45
6
2
Pagina 2 3 4 4 6 7 7
1 Inleiding Doel van deze documentatie Deze documentatie heeft als doel de inbouwwerkplaats bij de inbouw van de verwarming te ondersteunen en de gebruiker alle belangrijke informatie over de verwarming te geven. Om de diverse informaties snel te kunnen vinden is in hoofdstuk 8 een index weergegeven.
1
Inleiding Hier vindt U belangrijke, inleidende informatie voor de inbouw van de verwarming alsook over de opbouw van deze documentatie.
5
Elektrische aansluiting Hier vindt u informatie over de elektrische aansluitingen en componenten van de verwarming.
2
Product-informatie Hier vindt U informatie betreffende de leveringsomvang, de technische gegevens en de afmetingen van de verwarming.
6
Storing / Onderhoud / Service Hier vindt U informatie bij eventueel optredende storingen, het verhelpen van storingen, het onderhoud en telefoon / faxnummer voor service.
3
Inbouw Hier vindt U belangrijke informatie en aanwijzingen die van belang zijn bij de inbouw van de verwarming.
7
Milieu Hier vindt U informatie over de certificering, afvoer van oude materialen en de EGconformiteitsverklaring.
4
Bedrijf en functie Hier vindt U informatie voor het bedrijf en de functie van de verwarming.
8
Index Hier vindt U het trefwoordenregister en de afkortingen index.
3
1 Inleiding Speciale schrijfwijzen, weergaven en pictogrammen
Belangrijke informatie voor de aanvang van werkzaamheden
In deze documentatie worden verschillende onderwerpen door bijzondere schrijfwijzen en pictogrammen weergegeven. Betekenissen en overeenkomstig handelen kunt U uit de volgende voorbeelden halen.
Toepassingsgebied van de verwarming
Bijzondere schrijfwijzen en weergaven Een punt (•) geeft een opsomming aan, welke door een titel ingeleid wordt. Volgt na een punt een ingesprongen streep (–), valt deze opsomming onder het onderwerp van de punt.
De motoronafhankelijke waterverwarming kan met inachtneming van het verwarmingsvermogen in de volgende voer- en vaartuigen worden ingebouwd: • Allerlei soorten vrachtwagens • Bouwmachines • Arbeidsmachines in de agrarische sector • Boten, schepen en jachten Opletten a.u.b.! De inbouw van de verwarming in voertuigen, welke voor het vervoer van gevaarlijke stoffen ingezet worden volgens ADR, is niet toegestaan.
Pictogrammen
Voorschrift! Dit pictogram met de aanduiding „Voorschrift!“ verwijst naar een wettelijk voorschrift. Wordt dit voorschrift niet in acht genomen, voert dit tot vervallen van de typegoedkeuring van de verwarming en tot uitsluiting van garantie en aansprakelijkheid van de zijde van de firma J. Eberspächer GmbH & Co. KG.
Gevaar! Dit pictogram met de aanwijzing „Gevaar!“ verwijst naar een dreigend gevaar voor lichaam en gezondheid. Wordt deze aanwijzing niet in acht genomen, kan onder omstandigheden lichamelijk letsel of dood het gevolg zijn.
Let op! Dit pictogram met de aanwijzing „Let op!“ verwijst naar een gevaarlijke situatie voor een persoon en / of het product. Wordt deze aanwijzing niet in acht genomen, kan persoonlijk letsel en / of schade aan materiaal het gevolg zijn.
Opletten a.u.b.! Deze aanwijzing geeft een aanbeveling voor het gebruik, of een nuttige tip voor de inbouw van de verwarming aan.
4
Toepassingsdoel van de verwarming (via de voertuigeigen warmtewisselaar) • Voorverwarmen, ruiten ontdooien • Verwarmen en warm houden van: – Voertuig- resp. bouwmachinecabines – Vrachtruimten – Scheepscabines – Personen- en manschappentransportruimten – Voertuigmotoren en aggregaten Op basis van hun opbouw en functionele doel is de verwarming voor de volgende toepassingen niet toegelaten: • Langdurig continugebruik, bijv. voor het warm houden van: – Woonruimten – Garages – Werkplaatsbarakken, weekendhuizen en blokhutten – Woonboten e.a.
Let op! Veiligheidsaanwijzing voor de toepassing en het gebruiksdoel! • De verwarming mag alleen voor het door de fabrikant aangegeven gebruiksdoel onder inachtneming van de bij iedere verwarming bijgeleverde „documentatie“ toegepast en gebruikt worden.
1 Inleiding Wettelijke voorschriften Voor de inbouw in motorvoertuigen werd voor het verwarmingstoestel door het Duitse Ministerie van Verkeer (Kraftfahrt-Bundesamt) een „EG-typegoedkeuring“ en een „EMC-typegoedkeuring“ met de volgende officiële typegoedkeuringstekens – vermeld op het fabrieksplaatje van de verwarmingstoestellen – verleend. HYDRONIC
EG- e1 00 0023 EMV- e1 021075
Voorschrift! Richtlijn 2001 / 56 / EG van het Europese Parlement en de Raad • Plaatsing van de verwarming – Delen van de carrosserie en andere onderdelen die zich in de buurt van de verwarming bevinden, dienen tegen buitensporige hitte en mogelijke brandstof- of olieverontreiniging te worden beschermd. – De verwarming mag, zelfs bij oververhitting, geen brandgevaar opleveren. Aan deze vereiste wordt geacht te zijn voldaan indien bij de installatie voor een voldoende afstand tot alle onderdelen en een behoorlijke ventilatie wordt gezorgd, indien nodig door het gebruik van vuurvaste materialen of hitteschilden. – In het geval van voertuigen van categorie M1, M2, M3 en N mag het verwarmingssysteem niet in de passagiersruimte worden geplaatst. Het mag echter wel worden geïnstalleerd in een doeltreffend afgedichte behuizing die aan de bovengenoemde eisen voldoet. – Het fabrieksplaatje, dan wel een duplicaat hiervan, moet zo worden geplaatst dat het gemakkelijk leesbaar is wanneer de verwarming in het voertuig is geïnstalleerd.
• Brandstoftoevoer – De vulopening mag niet in de passagiersruimte worden aangebracht en moet van een doeltreffende dop worden voorzien om het morsen van brandstof te voorkomen. – In geval van een vloeibare-brandstof verwarming, met een van de brandstofvoorziening van het voertuig onafhankelijk brandstofreservoir, dient duidelijk te worden aangegeven welk type brandstof gebruikt moet worden en waar de vulopening van de brandstoftank zich bevindt. – Bij de vulopening moet de aanwijzing worden aangebracht dat de verwarming moet worden uitgeschakeld voordat er brandstof wordt bijgevuld.
• Uitlaatgasafvoer – De uitlaat moet zo worden geplaatst dat er via de ventilatievoorzieningen, luchtinlaten of open ramen geen uitlaatgassen in het voertuig binnen kunnen komen.
• Verbrandingsluchttoevoer – De lucht voor de verbrandingskamer van de verwarming mag niet aan de passagiersruimte van het voertuig worden onttrokken. – De verbrandingsluchtinlaat dient zodanig te worden geplaatst of afgeschermd dat verstopping door voorwerpen onwaarschijnlijk moet worden geacht.
• Verklikkerinrichting – Een duidelijk zichtbare verklikkerinrichting in het gezichtsveld van de bediener moet aangeven wanneer het verwarmingssysteem op brandstof is in- of uitgeschakeld.
– Bij de plaatsing van de verwarming dienen alle redelijkerwijze te verwachten voorzorgen te worden genomen, zodat de kans op letsel of beschadiging van eigendommen tot een minimum wordt beperkt.
5
1 Inleiding Wettelijke voorschriften
Veiligheidsaanwijzingen voor inbouw en gebruik
Opletten a.u.b.! • Het opvolgen van de wettelijke voorschriften en de veiligheidsaanwijzingen is noodzakelijk om evt. aanspraak te kunnen maken op garantie of aansprakelijkheid. Bij het niet opvolgen van de wettelijke voorschriften en veiligheidsaanwijzingen, alsook bij niet terzakekundige reparatie en gebruik van niet originele onderdelen vervalt de garantie en voert dit tot uitsluiting van enige aansprakelijkheid van de zijde van de fa. J. Eberspächer GmbH & Co. KG. • Voor de achteraf-inbouw van de verwarming moeten de voorschriften en aanwijzingen uit deze inbouwhandleiding opgevolgd worden. • De wettelijke voorschriften zijn bindend en moeten in landen waar geen specifieke voorschriften gelden toch aangehouden worden. • Bij de inbouw van de verwarming in voer- en vaartuigen, welke niet onder de wegenverkeerswet vallen (bijv. schepen), moeten de daarvoor geldende voorschriften aangehouden worden. • Tijdens het inbouwen van de verwarming in speciale voertuigen moeten de voor dergelijke voertuigen gelden voorschriften in acht worden genomen. • Overige inbouweisen zijn in de desbetreffende hoofdstukken van deze inbouwhandleiding weergegeven.
Gevaar! Letsel-, brand- en vergiftigingsgevaar! • Voor de aanvang van alle werkzaamheden de voerof vaartuigaccu loskoppelen. • Voor werkzaamheden aan de verwarming, de verwarming uitschakelen en alle hete componenten laten afkoelen. • In gesloten ruimten, bijv. in garages of parkeergarages mag de verwarming niet gebruikt worden.
Let op! Veiligheidsaanwijzingen voor de inbouw en het gebruik! • De verwarming mag alleen door een door de fabrikant geautoriseerde JE-partner volgens de voorschriften uit deze documentatie, eventueel speciale inbouwvoorschriften ingebouwd of in geval van reparatie of garantie gerepareerd worden. • Reparaties door niet-geautoriseerde derden en / of met niet-originele reserveonderdelen zijn gevaarlijk en derhalve niet toegestaan, hierdoor wordt de typegoedkeuring van de verwarming buiten werking gesteld en leidt daarmee bij motorvoertuigen onder bepaalde omstandigheden tot het vervallen van de typegoedkeuring van het voertuig. • Volgende maatregelen zijn niet toegestaan: – Veranderingen aan relevante onderdelen. – Toepassen van door de Fa. Eberspächer GmbH & Co. KG niet vrijgegeven vreemde artikelen. – Afwijkingen bij de inbouw of bij het gebruik van de wettelijk, veiligheids- en / of functierelevante voorschriften welke in deze inbouwaanwijzing en in deze gebruiksaanwijzing beschreven worden. Dit geldt in het bijzonder voor de elektrische bedrading, de brandstofverzorging, de verbrandingsluchttoevoer en de uitlaatgasafvoer. • Bij inbouw of reparatie mogen alleen originele toebehoren en originele onderdelen gebruikt worden.
6
1 Inleiding Veiligheidsaanwijzingen voor inbouw en gebruik Let op! Veiligheidsaanwijzingen voor de inbouw en het gebruik! • Voor de bediening van de verwarming mogen alleen de door de Fa. Eberspächer vrijgegeven bedieningselementen toegepast worden. Toepassen van andere bedieningselementen kan tot functiestoringen leiden. • Voor het opnieuw inbouwen van de verwarming in een ander voertuig, de met water doorstroomde onderdelen van de verwarming met schoon water doorspoelen.
• Voor het bijvullen van koelmiddel alleen het door de voertuigfabrikant toegestane middel gebruiken, zie het instructieboekje van het voertuig. Het mengen met niet toegestaan koelmiddel kan tot beschadigingen aan de motor en de verwarming leiden. • Na het uitschakelen van de verwarming mag de naloop niet, door bijv. bedienen van de massaschakelaar, vroegtijdig afgebroken worden, behalve bij nooduitschakeling.
Bescherming tegen ongevallen • Bij elektrische laswerkzaamheden aan het voertuig moet ter bescherming van het stuurapparaat de pluskabel van de accu los gemaakt worden en aan de massa gelegd worden.
Als basis moeten de algemene voorschriften voor het voorkomen van ongevallen en de desbetreffende werkplaats- en bedrijfsbeschermings-aanwijzingen in acht genomen worden.
• Niet toegestaan is het gebruik van de verwarming, daar waar zich ontvlambare dampen of stof kunnen vormen, bijv. in de buurt van een – brandstofopslagplaats – kolenopslagplaats – houtopslagplaats – graanopslagplaats of gelijksoortige. • Bij het tanken moet de verwarming altijd uitgeschakeld zijn. • De inbouwruimte van de verwarming, voor zover deze in een beschermkast o.i.d. gemonteerd is, is geen opbergruimte en moet vrij blijven. In het bijzonder brandstof-reservetankjes, oliebussen, spuitbussen, gaspatronen, brandblussers, poetslappen, kledingstukken, papier e.d. mogen niet op of naast de verwarming opgeborgen of getransporteerd worden. • Defecte zekeringen mogen alleen door zekeringen met de voorgeschreven waarde vervangen worden. • Lekt brandstof uit het brandstofsysteem van de verwarming (lekkage), de schade direct bij een Eberspächer-Servicepartner laten verhelpen / repareren.
7
2 Product-informatie Leveringsomvang benzine-verwarmingen
Verklaring bij figuur „leveringsomvang“ op pag. 9
Aantal / omschrijving
Leveringsomvang benzine-verwarmingen
Bestelnr.
Benzineverwarming 1 HYDRONIC B 4 W SC – 12 V als compleet pakket* 20 1861 05 00 00
1
HYDRONIC B 5 W SC – 12 V als compleet pakket* 20 1863 05 00 00
Daarbij apart te bestellen: 1 Bedieningselement**
–
* Het complete pakket bevat: 1 verwarming 1 inbouwset ** Bedieningselementen zie prijslijst c.q. toebehorencatalogus.
Pos.-nr.
Omschrijving
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19
Verwarming Doseerpomp Uitlaatgeluiddemper Kabelboom, verwarming Houder, verwarming Waterslang Flexibele uitlaatleiding Kabelbandjes Houder, doseerpomp Brandstofleiding, 4 x 1 Verbrandingsluchtslang Brandstofslang, 3,5 x 3 Brandstofleiding, 4 x 1,25 Bout M6 x 97 Tankaansluiting Kabelboom, ventilator Kabelboom, doseerpomp Houder Combihouder
Kabelbomen A B C D E F G H I
Aansluiting bedieningselementen Aansturing voertuigventilator Aansluiting plusvoeding Aansluiting minusvoeding Aansluiting op klem 85 (1-polig, bruin) Aansluiting op klem 86 (1-polig, rood/zwart) Diagnose-opvragen (1-polig, blauw/wit) Resevecontacten en afdichtrubbers (noodzakelijk bij inkorten leidingen) Aansluiting plus-voeding ventilatorrelais
Opletten a.u.b.! • Artikelen zonder pos.-nr. zijn kleine delen en in plastic zakjes verpakt. • Zijn voor de inbouw meer artikelen noodzakelijk, zie hiervoor de toebehorencatalogus.
8
2 Product-informatie Leveringsomvang benzine-verwarmingen
9
2 Product-informatie Leveringsomvang diesel-verwarmingen
Verklaring bij figuur „leveringsomvang“ op pag. 11
Aantal / omschrijving
Leveringsomvang diesel-verwarmingen
Bestelnr.
Dieselverwarmingen 1 HYDRONIC D 4 W SC – 12 V als compleet pakket* 25 2385 05 00 00 1
HYDRONIC D 5 W SC – 12 V als compleet pakket* 25 2390 05 00 00
Daarbij apart te bestellen: 1 Bedieningselement**
–
* Het complete pakket bevat: 1 verwarming 1 inbouwset
Pos.-nr.
Omschrijving
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Verwarming Uitlaatgeluiddemper Kabelboom, verwarming Houder, verwarming Waterslang Flexibele uitlaatleiding Kabelbandjes Verbrandingsluchtslang Brandstofleiding, 4 x 1 Bout M6 x 97 Tankaansluiting Kabelboom, ventilator Combihouder
** Bedieningselementen zie prijslijst c.q. toebehorencatalogus. Kabelbomen A B C D E F G H
Aansluiting bedieningselementen Aansturing voertuigventilator Aansluiting plusvoeding Aansluiting minusvoeding Aansluiting op klem 85 (1-polig, bruin) Aansluiting op klem 86 (1-polig, rood/zwart) Diagnose-opvragen (1-polig, blauw/wit) Aansluiting plus-voeding ventilatorrelais
Opletten a.u.b.! • Artikelen zonder pos.-nr. zijn kleine delen en in plastic zakjes verpakt. • Zijn voor de inbouw meer artikelen noodzakelijk, zie hiervoor de toebehorencatalogus.
10
2 Product-informatie Leveringsomvang diesel-verwarmingen
11
2 Product-informatie Technische gegevens / benzine-verwarmingen
HYDRONIC B 4 W SC
HYDRONIC B 5 W SC
Water, Koelvloeistof
Warmtemedium Regeling van de capaciteit Capaciteit (Watt) Brandstofverbruik (l/h)
Vol
Laag
Vol
Laag
4300
1500
5000
1500
0,6
0,2
0,69
0,2
48
22
50
22
Gemiddeld elektrisch verbruik (Watt) in werking
120
tijdens opstarten
12 volt
Nominale spanning Spanningsbereik
10,2 volt
• Onderste spanningsgrens: Een in de besturing ingebouwde beveiliging tegen te lage spanning schakelt de verwarming bij het bereiken van de spanningsgrens uit. • Bovenste spanningsgrens: Een in de besturing ingebouwde overspanningsbeveiliging schakelt de verwarming bij het bereiken van de spanningsgrens uit.
16 volt tot 2,5 bar overdruk
Toegestane bedrijfsdruk
0,18 l
Watervolume in de verwarming
900 l/h ± 100 l/h
Waterverplaatsing van de waterpomp tegen 0,1 bar Minimale waterdoorstroming van de verwarming
250 l/h
Brandstof – zie ook „Brandstofkwaliteit benzineverwarmingen“ pagina 30
Benzine – gebruikelijke (DIN EN 228) in werking
niet in gebruik
Verwarming
–40 °C tot +80 °C
–40 °C tot +125 °C
Stuurapparaat
–40 °C tot +80 °C
–40 °C tot +105 °C
Doseerpomp
–40 °C tot +20 °C
–40 °C tot +105 °C
Toelaatbare omgevingstemperatuur
Ontstoringsgraad Gewicht – zonder koelvloeistof en aanbouwdelen
5 conform DIN 57879 / deel 1 VDE 0879 ca. 2,7 kg
Opletten a.u.b.! Let op! Veiligheidsaanwijzing voor de technische gegevens! De technische gegevens moeten aangehouden worden, omdat anders functiestoringen mogelijk zijn. 12
De genoemde technische gegevens zijn overeenkomstig, voor zover geen grenswaarden zijn aangegeven, de voor verwarmingen gebruikelijke toleranties van ±10 % bij nominale spanning, 20 °C omgevingstemperatuur en referentiehoogte Esslingen.
2 Product-informatie Technische gegevens / diesel-verwarmingen
HYDRONIC D 4 W SC
HYDRONIC D 5 W SC
Water, Koelvloeistof
Warmtemedium Vol
Laag
Vol
Laag
Capaciteit (Watt)
4300
2400
5000
2400
Brandstofverbruik (l/h)
0,53
0,27
0,62
0,27
48
23
50
23
Regeling van de capaciteit
Gemiddeld elektrisch verbruik (Watt) in werking
120
tijdens opstarten
12 volt
Nominale spanning Spanningsbereik
10,2 volt
• Onderste spanningsgrens: Een in de besturing ingebouwde beveiliging tegen te lage spanning schakelt de verwarming bij het bereiken van de spanningsgrens uit. • Bovenste spanningsgrens: Een in de besturing ingebouwde overspanningsbeveiliging schakelt de verwarming bij het bereiken van de spanningsgrens uit.
16 volt tot 2,5 bar overdruk
Toegestane bedrijfsdruk
0,18 l
Watervolume in de verwarming
900 l/h ± 100 l/h
Waterverplaatsing van de waterpomp tegen 0,1 bar
250 l/h
Minimale waterdoorstroming van de verwarming
Diesel – gebruikelijk (DIN EN 590)
Brandstof – zie ook „Brandstofkwaliteit dieselverwarmingen“ pagina 30 in werking
niet in gebruik
Verwarming
–40 °C tot +80 °C
–40 °C tot +105 °C
Stuurapparaat
–40 °C tot +80 °C
–40 °C tot +105 °C
Doseerpomp
–40 °C tot +20 °C
–40 °C tot +105 °C
Toelaatbare omgevingstemperatuur
Ontstoringsgraad Gewicht – zonder koelvloeistof en aanbouwdelen
5 conform DIN 57879 / deel 1 VDE 0879 ca. 2,9 kg
Opletten a.u.b.! Let op! Veiligheidsaanwijzing voor de technische gegevens! De technische gegevens moeten aangehouden worden, omdat anders functiestoringen mogelijk zijn.
De genoemde technische gegevens zijn overeenkomstig, voor zover geen grenswaarden zijn aangegeven, de voor verwarmingen gebruikelijke toleranties van ±10 % bij nominale spanning, 20 °C omgevingstemperatuur en referentiehoogte Esslingen. 13
2 Product-informatie Hoofdafmetingen benzine-verwarming
WE WA A B V
Wateraanvoer Waterafvoer Uitlaatgas Brandstof Verbrandingslucht
WE WA A B V
Wateraanvoer Waterafvoer Uitlaatgas Brandstof Verbrandingslucht
Hoofdafmetingen diesel-verwarmingen
14
3 Inbouw Montage en inbouwplaats De motorruimte is de inbouwplaats van de verwarming. De verwarming moet onder het minimale koelvloeistofpeil (expansievat, radiateur, warmtewisselaar van het voertuig) worden gemonteerd, zodat de warmtewisselaar van de verwarming en de waterpomp automatisch kunnen worden ontlucht.
Opletten a.u.b.! • De voorschriften en veiligheidsaanwijzingen voor dit onderwerp op pagina 4 – 7 in acht nemen. • De in de inbouwhandleiding gemaakte inbouwvoorstellen zijn voorbeelden. Andere inbouwplaatsen zijn ook toegestaan, mits aan de in deze inbouwhandleiding gegeven inbouweisen wordt voldaan. • Verdere inbouwinformatie (bijv. voor boten en schepen) is bij de fabrikant op aanvraag te verkrijgen. • Toelaatbare inbouwstanden, alsook omgevingstemperaturen in acht nemen.
Inbouwvoorbeeld Verwarming in een transporter of in een personenwagen
1 2 3 4
Verwarming Uitlaatleiding met uitlaatgeluiddemper Verbrandingsluchtslang Ventilatorrelais
5 6 7 8
Zekeringhouder Bedieningselement Zuigleiding T-stuk voor brandstofafname
15
3 Inbouw Toelaatbare inbouwstanden De verwarming moet bij voorkeur in de normale stand, horizontaal met de uitlaatgasaansluiting naar beneden, worden ingebouwd. Afhankelijk van de inbouwomstandigheden kan de verwarming in de toelaatbare zwenkbereiken worden ingebouwd, zie schets.
Wanneer de verwarming in werking is kunnen de weergegeven normale c.q. maximale inbouwposities tot +15° in alle richtingen afwijken. Deze afwijkingen, die ontstaan doordat het voertuig scheef staat, hebben geen invloed op de werking van de verwarming.
Normale stand met toegestane zwenkbereiken • Afwijkingen t.o.v. de normale stand tot max. 90° naar onderen gekantelt – de wateraansluitingen wijzen naar onderen.
1 2
• Afwijkingen vanaf de normale stand tot max. 90° om de langsas gedraaid – de wateraansluitingen zijn verticaal.
Ontluchtingsschroef – moet altijd boven zijn Brandstofaansluiting
Montage en bevestiging De verwarming in de haken van de apparaathouder plaatsen en met de bevestigingsschroef, M 6 x 97 vastzetten (aandraaimoment 6+0,5 Nm). De apparaathouder met de gemonteerde verwarming aan een geschikte plaats in de motorruimte, indien mogelijk met trillingdempers, vastzetten. Opletten a.u.b.! Afhankelijk van de inbouwruimte kan de verwarming in de houder nog verzet worden, omdat de schoef op twee plaatsen vastgezet kan worden.
1 2 3 4 5
16
Verwarming Haken Apparaathouder Bevestigingsschroef Bevestigingsschroefdraad
3 Inbouw Typeplaatje Het fabrieksplaatje is op de verwarming aangebracht (stuurapparaatzijde). Een 2e fabrieksplaatje (duplicaat) is verwijderbaar aan de zijde van de verwarming aangebracht en kan, indien nodig op een goed zichtbare plaats op de verwarming resp. in de buurt van de verwarming opgeplakt worden.
Opletten a.u.b.! De voorschriften en veiligheidsaanwijzingen bij dit onderwerp op pagina 5 in acht nemen. 1 2
Originele fabrieksplaatje 2e fabrieksplaatje (duplicaat)
17
3 Inbouw Aansluiting op de koelwaterkringloop De koppeling van de verwarming in de koelwaterkringloop volgt in de watertoevoerslang van de voertuigmotor naar de warmtewisselaar, hiervoor zijn er vier inbouwvarianten. Deze inbouwvarianten zijn op de pagina’s 19 – 21 beschreven.
Opletten a.u.b.! • Tijdens het inbouwen van de verwarming de doorstroomrichting van de koelwaterkringloop in acht nemen. • Verwarming waterslangen voor het aansluiten aan de koelwaterkringloop met koelmiddel vullen, hierbij de ontluchtingsschroef op het apparaat openen.
Gevaar! Gevaar voor verwondingen en verbranding!
• De waterslangen zonder knikken en mogelijk stijgend verleggen.
Het koelmiddel en de onderdelen van de koelwaterkringloop bereiken hoge temperaturen.
• Tijdens het verleggen van de waterslangen er op letten dat er voldoende afstand tot hete voertuigonderdelen blijft bestaan.
• Onderdelen waar water doorheen stroomt zodanig plaatsen en bevestigen dat mensen, dieren of temperatuurgevoelig materiaal niet aan hoge temperaturen worden blootgesteld door straling / aanraking. • Voordat werkzaamheden aan de koelwaterkringloop worden uitgevoerd, moet de verwarming worden uitgeschakeld en moet worden gewacht tot alle onderdelen voldoende zijn afgekoeld, eventueel veiligheidshandschoenen dragen.
• Alle waterslangen / waterleidingen tegen schuren en te hoge temperaturen beschermen. • Alle slangverbindingen met slangklemmen vastzetten (aandraaimoment = 1,5 Nm). • Na 2 bedrijfsuren van het voertuig of 100 gereden kilometer de slangklemmen nogmaals goed vastdraaien. • De minimale watercapaciteit kan alleen dan worden gegarandeerd, wanneer het temperatuurverschil van het verwarmingsmedium tussen wateraanvoer en waterafvoer tijdens de werking niet hoger wordt dan 10 K. • In het koelsysteem mogen alleen overdrukventielen met een openingsdruk van min. 0,4 – max. 2 bar worden gebruikt. • Als corrosiebescherming moet de koelvloeistof het gehele jaar min. 10 % antivries bevatten. • Bij lage temperaturen moet de koelvloeistof voldoende antivries bevatten. • Voor de eerste in gebruikname van de verwarming of nadat de koelvloeistof is vervangen, moet de gehele koelwaterkringloop met inbegrip van de verwarming, aan de hand van de instructies van de voertuigfabrikant geheel worden ontlucht. • Alleen door de voertuigfabrikant toegestane koelvloeistof bijvullen.
18
3 Inbouw Aansluiting op de koelwaterkringloop Verwarming in de watertoevoerslang van de voertuigmotor naar de warmtewisselaar koppelen „In line-koppeling“ De watertoevoerslang van de motor naar de warmtewisselaar onderbreken. De verwarming met verbindingspijpjes en waterslangen aan de onderbroken toevoerslang aansluiten.
Warmtekarakteristiek Bij een ingeschakelde verwarming wordt de warmte naar de voertuig-eigen warmtewisselaar en de voertuigmotor gestuurd. Nadat het koelmiddel een temperatuur van ca. 30 °C heeft bereikt – afhankelijk van de gekozen ventilatorinstelling – wordt de voertuigventilator ingeschakeld en wordt de warmte in de voertuigcabine geblazen.
1 2 3 4
De verwarming en terugslagventiel in de koelwaterkringloop integreren De watertoevoerslang van de voertuigmotor naar de warmtewisselaar van het voertuig losmaken en het terugslagventiel plaatsen. De verwarming met de waterslangen op het terugslagventiel aansluiten.
Verwarming Verbindingspijpje Warmtewisselaar Voertuigmotor
Warmtekarakteristiek Bij ingeschakelde verwarming wordt de warmte naar de voertuigeigen warmtewisselaar en naar de voertuigmotor toegevoerd. Nadat het koelmiddel een temperatuur van ca. 30 °C heeft bereikt – afhankelijk van de gekozen ventilatorinstelling – wordt de voertuigventilator ingeschakeld en wordt de warmte in de voertuigcabine geblazen. Voordeel t.o.v. waterkringloop „In line-koppeling“ Geen warmteverliezen van de voertuigeigen verwarming bij uitgeschakelde standverwarming. Opletten a.u.b.! Het terugslagventiel met afzonderlijk worden besteld, zie voor bestelnr. de toebehorencatalogus.
1 2 3 4
Verwarming Terugslagventiel Warmtewisselaar Voertuigmotor
19
3 Inbouw Aansluiting op de koelwaterkringloop
Warmtekarakteristiek
Verwarming, terugslagventiel, thermostaat en T-stuk in de koelwaterkringloop koppelen (alleen voor HYDRONIC B 5 W SC / D 5 W SC)
Kleine koelwaterkringloop Eerst wordt tot een koelwatertemperatuur van ca. 70 °C de warmte van de verwarming alleen naar de warmtewisselaar toegevoerd – snelle opwarming van het voertuiginterieur. Grote koelwaterkringloop Stijgt de koelwatertemperatuur verder, schakelt de thermostaat langzaam naar de grote koelwaterkringloop om (volledige omschakeling is bij ca. 75 °C bereikt) – opwarmen van het voertuiginterieur en ook de voertuigmotor.
De watertoevoerslang van de voertuigmotor naar de warmtewisselaar van het voertuig losmaken en het terugslagventiel plaatsen. De waterretourslang van de warmtewisselaar naar de voertuigmotor van het voertuig losmaken en het T-stuk plaatsen. De verwarming en de thermostaat met waterslangen op het terugslagventiel en op het T-stuk – zoals de schets aangeeft – aansluiten.
1 2 3 4 5 6
Verwarming Terugslagventiel Thermostaat T-stuk Warmtewisselaar Voertuigmotor
Opletten a.u.b.! De thermostaat, het terugslagventiel en het T-stuk moeten afzonderlijk worden besteld, zie voor bestelnr. de toebehorencatalogus.
Werking van de thermostaat Bij een koelwatertemperatuur < 70 °C – kleine koelwaterkringloop: Aansluiting pos. 1 – open (naar verwarming) Aansluitpijpje pos. 2 – open (van T-stuk) Aansluiting pos. 3 – gesloten (naar terugslagventiel) Bij een koelwatertemperatuur > 75 °C – grote koelwaterkringloop: Aansluiting pos. 1 – open (naar verwarming) Aansluitpijpje pos. 2 – gesloten (van T-stuk) Aansluiting pos. 3 – open (naar terugslagventiel) Opletten a.u.b.! De thermostaat met de aansluitingen 1, 2 en 3 – zoals in de schets is weergegeven – in de waterkringloop integreren.
20
1 2 3
Aansluitpijpje, naar verwarming Aansluitpijpje, van T-stuk Aansluitpijpje, van terugslagventiel
3 Inbouw Aansluiting op de koelwaterkringloop Verwarming en combiventiel met thermostaatfunctie in de koelwaterkringloop integreren Toepassen van een combiventiel met 5 aansluitingen Bestelnr. 25 2014 80 72 00 Zijn de watertoevoerslang en de waterretourslang van de motor naar de warmtewisselaar in de motorruimte gescheiden gemonteerd, moet een combiventiel met 5 aansluitingen en een apart T-stuk gebruikt worden. Toepassen van een combiventiel met 6 aansluitingen Bestelnr. 25 2014 80 62 00 Zijn de watertoevoerslang en de waterretourslang van de motor naar de warmtewisselaar in de motorruimte parallel gemonteerd, moet een combiventiel met 6 aansluitingen (geen T-stuk) gebruikt worden.
Verwarmingskarakteristiek in de standverwarmingsmodus Kleine koelwaterkringloop met warmteafgifte in het interieur Eerst wordt tot een koelwatertemperatuur van ca. 67 °C de warmte van de verwarming alleen naar de warmtewisselaar toegevoerd – snelle opwarming van het voertuiginterieur. Kleine koelwaterkringloop met warmteafgifte aan de voertuigmotor Vanaf een koelwatertemperatuur van ca. 67 °C wordt ook een deel van de warmte van de verwarming naar de voertuigmotor geleid. Dit zorgt voor een langzame verwarming van de motorkringloop, zonder dat de „kleine koelwaterkringloop“ voor de interieurverwarming snel raakt afgekoeld. Verwarmingskarakteristiek in de extra verwarmingsmodus Grote koelwaterkringloop Wanneer de voertuigmotor draait wordt warmte gelijkmatig over de warmtewisselaar en de voertuigmotor verdeeld – verdere verkorting van de warmloopfase van de voertuigmotor en opwarmen van het voertuiginterieur.
Combiventiel met 5 aansluitingen inbouwen
Combiventiel met 6 aansluitingen inbouwen
De watertoevoerslang van de voertuigmotor naar de warmtewisselaar van het voertuig onderbreken en het combiventiel er tussen koppelen. De waterretourslang van de warmtewisselaar naar de voertuigmotor van het voertuig losmaken en het T-stuk plaatsen. De verwarming met waterslangen aan het combiventiel en T-stuk – zoals in de schets weergegeven – aansluiten.
De watertoevoerslang en de waterretourslang van de voertuigmotor naar de warmtewisselaar van het voertuig onderbreken en het combiventiel er tussen koppelen. De verwarming met waterslangen aan het combiventiel – zoals in de schets weergegeven – aansluiten. Combiventiel met thermostaatfunctie (6 aansluitingen) Verwarming
van voertuigmotor
naar voertuigwarmtewisselaar
naar voertuigmotor
van voertuigwarmtewisselaar
1 2 3 4 5
Verwarming Combiventiel (5 aansluitingen) T-stuk Warmtewisselaar Voertuigmotor
21
3 Inbouw Uitlaatgasafvoer (Schets bij de uitlaatgasafvoer zie pag. 23) Uitlaatleiding monteren In de leveringsomvang van de universele-inbouwset is een flexibele uitlaatslang, inw.-Ø 24 mm, 1,000 mm lang en een uitlaatgeluiddemper opgenomen. De flexibele uitlaatleiding kan afhankelijk van de inbouwomstandigheden tot 20 cm ingekort of tot max. 2 m verlengd worden. De geluiddemper aan het voertuig op een geschikte plaats bevestigen. De flexibele uitlaatleiding vanaf de verwarming naar de uitlaatgeluiddemper voeren en met de slangklemmen vastzetten. Aan het uitlaatgasgeluiddemper nog een uitlaat eindstukje (met een eindhuls) en een klem monteren.
Gevaar! Verbrandings- en vergiftigingsgevaar! Bij iedere verbranding ontstaan hoge temperaturen en giftige uitlaatgassen. Daarom mag niet afgeweken worden van de regels voor de uitlaatgasafvoer welke in deze beschrijving weergegeven zijn. • Tijdens ingeschakelde verwarming geen werkzaamheden in de omgeving van de uitlaatgasafvoer uitvoeren. • Bij werkzaamheden aan het uitlaatsysteem, eerst de verwarming uitschakelen en wachten totdat alle delen voldoende zijn afgekoeld, indien nodig handschoenen dragen. • Geen uitlaatgassen inademen. Opletten a.u.b.!
Let op! Veiligheidsaanwijzing! De gehele uitlaatgasafvoer wordt tijdens en direct na het bedrijf zeer heet. Daarom mag niet afgeweken worden van de regels voor de uitlaatgasafvoer welke in deze beschrijving weergegeven zijn. • De uitlaatgas uitstroomopening moet buiten uitkomen. • De uitlaatleiding mag niet buiten de zijdelingse begrenzingen van het voertuig uitsteken. • De uitlaatleiding licht dalend monteren, indien nodig op het laagste punt een gaatje van ca. Ø 5 mm voor condensafvoer aanbrengen. • Belangrijke voertuigdelen mogen in hun functie niet nadelig beïnvloed worden (genoeg afstand bewaren). • Uitlaatleiding met voldoende afstand tot warmtegevoelige delen monteren. In het bijzonder moet daarbij op brandstofleidingen (van kunststof of metaal), elektrische bekabeling alsook op remleidingen e.a. gelet worden! • Uitlaatleidingen moeten stevig (aanbevolen richtwaarde: op afstanden van 50 cm) bevestigd worden om schade door trillingen te voorkomen. • Uitlaatgasafvoer zo monteren, dat de uitlaatgassen niet als verbrandingslucht aangezogen kunnen worden. • De uitlaatgas uitstroomopening mag niet door vuil of sneeuw kunnen verstoppen. • De uitlaatgas uitstroomopening niet tegen de rijrichting in monteren. • De uitlaatgeluiddemper moet apart aan het voertuig vastgemaakt worden.
22
• De voorschriften en veiligheidsaanwijzingen bij dit onderwerp op pagina 4 – 7 in acht nemen. • Het uitlaat eindstukje moet duidelijk korter zijn als de flexibele uitlaatleiding tussen de verwarming en de uitlaatgasgeluiddemper.
3 Inbouw Verbrandingsluchttoevoer Verbrandingsluchttoevoer monteren De verwarming is – zoals in deze inbouwaanwijzing beschreven – in de motorruimte ingebouwd. Bevindt het aanzuigpijpje voor de verbrandingslucht zich daarbij in een omgeving, waarin de aangezogen lucht niet warmer wordt als 25 °C en waar geen spatwater, stof of vuil te verwachten is, hoeft op het pijpje geen verbrandingsluchtslang gemonteerd te worden. In andere gevallen moet op het pijpje een slang, inw. -Ø 20 mm tot een max. lengte van 1,5 m gemonteerd worden, om de verbrandingslucht uit een omgeving aan te zuigen welke voldoet aan de bovengenoemde eisen.
Let op! Veiligheidsaanwijzingen voor de verbrandingsluchttoevoer! • De verbrandingsluchtaanzuigopening moet altijd vrij zijn. • Verbrandingsluchtaanzuigopening zo monteren, dat uitlaatgassen niet als verbrandingslucht aangezogen kunnen worden. • Verbrandingsluchtaanzuigopening niet tegen de rijwind in monteren. • Verbrandingsluchtaanzuigopening mag niet door vuil of sneeuw kunnen verstoppen. • De verbrandingsluchttoevoer licht aflopend monteren, indien nodig op het laagste punt een afvoergaatje van ca. Ø 5 mm voor condenswater aanbrengen.
Opletten a.u.b.! De voorschriften en veiligheidsaanwijzingen bij dit onderwerp op pagina 4 – 7 in acht nemen.
min. 20 cm max. 1,5 m
1 2 3 4 5
max. 2 m
Verwarming Verbrandingsluchtslang Uitlaatleiding Uitlaatgeluiddemper Uitlaat eindstukje met eindhuls
23
3 Inbouw Brandstofverzorging Doseerpomp monteren, brandstofleidingen wegleggen en brandstoftank monteren Bij de montage van de doseerpomp, bij het wegleggen van de brandstofleidingen en de montage van een brandstoftank moeten de volgende veiligheidsaanwijzingen in acht worden genomen. Afwijkingen van de hier gegeven aanwijzingen zijn niet toegestaan. Worden deze niet in acht genomen kunnen functiestoringen optreden.
Gevaar! Brand-, explosie-, vergiftigings- en letselgevaar! Voorzichtig bij de omgang met brandstof. • Voor het tanken en bij werkzaamheden aan de brandstofverzorging de voertuigmotor en de verwarming uitschakelen.
• Brandstofleidingen zo wegleggen, dat bewegende delen van het voertuig, bewegende delen van de motor en dergelijke geen nadelige invloed op de degelijkheid van deze leidingen kunnen uitoefenen. • Brandstofvoerende delen moeten tegen bedrijfsstorende warmte beschermd worden. • Brandstofleidingen nooit in de omgeving van uitlaatdelen van het voertuig of van de motor wegleggen of daaraan bevestigen. Bij kruisen van uitlaatdelen altijd voldoende afstand in acht nemen, indien nodig hitteschilden monteren. • Lekkende of verdampende brandstof mag zich niet verzamelen of door hete onderdelen of elektrische voorzieningen worden ontstoken. • Bij verbindingen van brandstofleidingen met een brandstofslang de brandstofleidingen in de slang tegen elkaar aan monteren, zodat zich geen luchtbellen kunnen vormen.
• Vermijdt open vuur bij de omgang met brandstof. • Niet roken. • Brandstofdampen niet inademen. • Huidcontact vermijden.
Let op! Veiligheidsaanwijzingen voor het wegleggen van brandstofleidingen! • Brandstofslangen en -leidingen alleen met een scherp mes inkorten. De uiteinden mogen niet ingedrukt of gerafeld zijn. • Brandstofleidingen van de doseerpomp naar de verwarming liefst stijgend wegleggen. • Brandstofleidingen moeten stevig bevestigd worden, om schade en/of geluidsvorming door trillingen te vermijden (aanbevolen richtwaarde: op afstanden van ca. 50 cm). • Brandstofleidingen moeten tegen mechanische beschadigingen beschermd zijn.
1 2
Juiste montage Verkeerde montage – luchtbelvorming
Veiligheidsaanwijzingen voor brandstofleidingen en brandstoftanks in bussen • Bij bussen mogen de brandstofleidingen en brandstoftanks zich niet in de passagiers- of bestuurderscabine bevinden. • Brandstoftanks moeten bij bussen zodanig ingebouwd worden, dat in geval van brand de uitgangen niet direct in gevaar gebracht worden. Opletten a.u.b.! De voorschriften en veiligheidsaanwijzingen bij dit onderwerp op pagina 4 – 7 in acht nemen.
24
3 Inbouw Brandstofverzorging bij benzine-verwarmingen Brandstofafname met T-stuk uit de brandstoftoevoerleiding van de tankarmatuur naar de voertuigmotor
1
2 3 4 5 6 7 8
Brandstoftoevoerleiding vanaf de tankaansluiting – T-stuk voor de opvoerpomp in de brandstoftoevoerleiding koppelen. Brandstofretourleiding van de tankaansluiting Doseerpomp T-stuk Brandstofleiding, 4 x 1 (di = Ø 2 mm) Brandstofleiding, 4 x 1,25 (di = Ø 1.5 mm) Brandstofslang, 3,5 x 3 (di = Ø 3,5 mm) ca. 50 mm lang Naar voertuigmotor, mechanische brandstof- of inspuitpomp.
Toelaatbare leidinglengten Zuigzijde a = max. 2 m
Drukzijde b = max. 4 m
Opletten a.u.b.! De pos. 4 wordt niet meegeleverd. Bestelnr. zie toebehoren-catalogus.
Toelaatbare inbouwstand van het T-stuk Bij inbouw van een T-stuk de in de figuur weergegeven inbouwstand in acht nemen.
1 2
Doorstroomrichting – vanaf de brandstoftank Doorstroomrichting – naar de motor
25
3 Inbouw Brandstofverzorging bij benzine-verwarmingen Brandstofafname met tankaansluiting – zuigleiding, ingebouwd in de tankarmatuur
1 2 3 4 5
Tankaansluiting voor tankarmatuur – di = Ø 2 mm, du = Ø 4 mm Doseerpomp Brandstofleiding, 4 x 1 (di = Ø 2 mm) Brandstofslang, 3,5 x 3 (di = Ø 3,5 mm) ca. 50 mm lang Brandstofleiding, 4 x 1,25 (di = Ø 1,5 mm)
Toelaatbare leidinglengten Zuigzijde a = max. 2 m
Drukzijde b = max. 4 m
Let op! Veiligheidsaanwijzingen voor de brandstofverzorging • De toevoer van de brandstof mag niet door zwaartekracht of overdruk in de brandstoftank plaatsvinden.
• Bij een druk in de brandstofleiding boven 4,0 bar of bij een terugslagventiel in de retourleiding (in de tank) moet een aparte tankaansluiting toegepast worden.
• De brandstofafname na de voertuigeigen opvoerpomp is niet toegestaan.
• Bij plaatsen van een T-stuk in een kunststofleiding altijd steunhulzen in de kunststofleiding monteren. Het T-stuk en de kunststofleiding met de juiste maat brandstofslangen verbinden en met slangklemmen goed vastzetten.
• Bij drukken in de brandstofleiding boven 0,2 bar tot max. 4,0 bar moet een drukregelaar (bestelnr. 22 1000 20 08 00) of een aparte tankaansluiting toegepast worden.
26
3 Inbouw Brandstofverzorging bij benzineverwarmingen Inbouwstand van de doseerpomp De doseerpomp altijd met de drukzijde naar boven stijgend inbouwen. Hierbij is iedere inbouwstand boven 15° toegestaan, echter gaat de voorkeur uit naar een inbouwstand tussen 15° en 35°.
1 2 3
Inbouwstand in het bereik 0° – 15° is niet toegestaan Voorkeur inbouwstand tussen 15° – 35° Inbouwstand tussen 35° – 90° is toegestaan
1 2 3
Aansluiting aan verwarming Max. brandstofspiegel Min. brandstofspiegel
Toelaatbare zuig- en drukhoogten van de doseerpomp Drukhoogte van de voertuigtank naar de doseerpomp: a = max. 3000 mm Zuighoogte bij drukloze voertuigtank: b = max. 500 mm Zuighoogte bij een voertuigtank, waarin bij de afname onderdruk ontstaat (ventiel met 0,03 bar in de tankdop): b = max. 150 mm Drukhoogte van de doseerpomp naar de verwarming: c = max. 2000 mm Opletten a.u.b.! Tankontluchting controleren.
Let op! Veiligheidsaanwijzingen voor de inbouw van de doseerpomp! • Doseerpomp altijd met de drukzijde naar boven stijgend inbouwen – minimaal 15°. • Doseerpomp en filter tegen ontoelaatbare warmte beschermen, niet in de buurt van uitlaatdempers en uitlaatleidingen monteren.
27
3 Inbouw Brandstofverzorging bij diesel-verwarmingen Brandstofafname met T-stuk uit de brandstoftoevoerleiding van de tankarmatuur naar de voertuigmotor
1 2
3 4 5 6
Brandstofretourleiding van tankaansluiting Brandstoftoevoerleiding van tankaansluiting – T-stuk vóór de opvoerpomp in de brandstoftoevoerleiding plaatsen T-stuk Brandstofslang, 3,5 x 3 (di = Ø 3,5 mm) ca. 50 mm lang Brandstofleiding, 4 x 1 (di = Ø 2 mm) Naar voertuigmotor, mechanische brandstof- of inspuitpomp.
Toelaatbare leidinglengten Zuigzijde a = max. 5 m
Opletten a.u.b.! De pos. 3 wordt niet meegeleverd. Bestelnr. zie toebehoren-catalogus.
Toelaatbare inbouwstand van het T-stuk Bij inbouw van een T-stuk de in de figuur weergegeven inbouwstand in acht nemen.
1 2
28
Doorstroomrichting – vanaf de brandstoftank Doorstroomrichting – naar de motor
3 Inbouw Brandstofverzorging bij diesel-verwarmingen Brandstofafname met tankaansluiting – zuigleiding, ingebouwd in de tankarmatuur
1 2 3
Tankaansluiting voor tankarmatuur, di = Ø 2 mm, du = Ø 4 mm Brandstofslang, 3,5 x 3 (di = Ø 3,5 mm), ca. 50 mm lang Brandstofleiding, 4 x 1 (di = Ø 2 mm)
Toelaatbare leidinglengten Zuigzijde a = max. 5 m
Toegestane aanzuig- en drukhoogte Drukhoogte van de doseerpomp naar de verwarming: a = max. 3000 mm Zuighoogte bij drukloze voertuigtank: b = max. 1000 mm Zuighoogte bij een voertuigtank, waarin bij de afname onderdruk ontstaat (ventiel met 0,03 bar in de tankdop): b = max. 400 mm Opletten a.u.b.! Tankontluchting controleren.
1 2 3
Aansluiting aan verwarming Max. brandstofspiegel Min. brandstofspiegel
29
3 Inbouw Brandstofverzorging Brandstofkwaliteit voor benzineverwarming De verwarming werkt probleemloos met gebruikelijke brandstof, volgens DIN EN 228, welke u normaal voor uw motor gebruikt.
Brandstofkwaliteit voor dieselverwarming De verwarming werkt probleemloos met gebruikelijke brandstof, volgens DIN EN 590, welke u normaal voor uw motor gebruikt.
Brandstof voor speciale gevallen In speciale gevallen kan voor de verwarming ook lichte stookolie (boven 0 °C) of petroleum gebruikt worden.
Brandstof bij lage temperaturen Een aanpassing aan de gangbare wintertemperaturen wordt door de raffinaderijen resp. tankstations automatisch doorgevoerd (winterdiesel). Problemen kunnen daarom alleen bij extreem lage temperaturen optreden – zoals ook met de voertuigmotor – zie hiervoor het voertuiginstructieboekje. Wordt voor de verwarming brandstof uit een aparte tank gebruikt, dan moeten de volgende regels in acht worden genomen: Bij temperaturen boven 0 °C kan iedere soort dieselbrandstof volgens DIN EN 590 gebruikt worden. Is bij lage temperaturen geen speciale dieselbrandstof beschikbaar, dan kan petroleum of benzine, volgens onderstaande tabel, toegevoegd worden. Temperatuur 0 °C tot –25 °C –25 °C tot –40 °C
Winterdiesel 100 % 50 %*
Bijmenging – 50 % petroleum of benzine
* of 100 % speciale koudediesel (arctic-diesel)
30
Opletten a.u.b.! • Bijmengen van afgewerkte olie is niet toegestaan! • De brandstofleidingen en de brandstofpomp moeten na tanken van winter- of koudediesel resp. de aangegeven mengsels door de verwarming 15 minuten in bedrijf te nemen met de nieuwe brandstof gevuld worden!
Toepassen van bio-diesel (PME) De diesel-verwarming is voor gebruik met bio-diesel niet vrijgegeven.
4 Bedrijf en functie Gebruiksaanwijzing
Eerste inbedrijfstelling van de verwarming.
De verwarming wordt via een bedieningselement ingeschakeld. Bij het bedieningselement wordt een uitvoerige bedieningshandleiding geleverd.
De onderstaand genoemde punten moeten tijdens de eerste in gebruikname door de inbouwwerkplaats worden gecontroleerd.
Opletten a.u.b.! U krijgt de bedieningshandleiding van de inbouwwerkplaats.
• Na de inbouw van de verwarming moet de koelmiddelkringloop, alsook het gehele brandstofsysteem zorgvuldig worden ontlucht. Hiervoor de geldende voorschriften van de fabrikant in acht nemen.
Belangrijke aanwijzingen voor het gebruik
• Voor het proefdraaien de koelwaterkringloop openen (de temperatuurregelaar op „WARM“ zetten).
Veiligheidscontrole voor de start doorvoeren Na een lange bedrijfsonderbreking (zomermaanden) alle onderdelen op goede montage controleren (indien nodig de schroeven of bouten natrekken). Het brandstofsysteem door zichtcontrole op juiste dichtheid controleren.
• Tijdens het proefdraaien van de verwarming moeten alle water- en brandstofaansluitingen op goede afdichting en goed vastzitten gecontroleerd worden.
Voor het inschakelen Voor het inschakelen c.q. voorprogrammeren van de verwarming de verwarmingshendel van het voertuig op „WARM“ (maximale stand) zetten en de ventilator op „langzaam“ (gering stroomverbruik) instellen. Bij voertuigen met verwarmingsautomaat voor het uitschakelen van de ontsteking de verwarmingshendel op „MAX.“ zetten en de gewenste klepstand op „OPEN“ instellen. Voorventileren met omschakelaar „Verwarmen / Ventileren“ Voorventileren betekent: de mogelijkheid om in de zomer via de schakelklok, of – nog doelmatiger – via de afstandsbediening EasyStart R / R+ de voertuigventilator aan te sturen zonder dat de verwarming gaat branden. Het doel is om een in de zon opgewarmde auto kort voor het vertrek met buitenlucht te ventileren (hiervoor geldt een apart schema). Tijdens bedrijf op grote hoogten Bij verwarmen op grote hoogten het volgende in acht nemen: • Gebruik op hoogten tot 1500 m: – Onbeperkt verwarmen mogelijk. • Gebruik op hoogten boven 1500 m: – Bij korttijdig verblijf (bijv. pasoverschreidingen of rustpauzen) is verwarmen zonder problemen mogelijk. – tijdens een langer oponthoud op bijv. de wintercamping is een hoogteaanpassing van de brandstofaanvoer noodzakelijk, neem hiervoor a.u.b. contact op met een JE-partner. Opletten a.u.b.!
• Gaat de verwarming tijdens het bedrijf op storing, moet met behulp van een diagnoseapparaat de oorzaak uitgelezen en verholpen worden.
Functiebeschrijving Inschakelen (standverwarmen) Met het inschakelen licht de controlelamp in het bedieningselement op. De waterpomp begint te draaien. Na een bepaald programmaverloop starten de verbrandingsluchtventilator, gloeistift en doseerpomp en zetten de verbranding in gang. Wanneer een stabiele vlam is gevormd, wordt de gloeistift tijdgestuurd uitgeschakeld. Tijdens bedrijf Afhankelijk van de warmtebehoefte regelt het apparaat tussen de standen: VOL – KLEIN – UIT (regelpauze). Daarbij zijn de omschakeltemperaturen vast in het elektronische stuurapparaat voorgeprogrammeerd Is de warmtebehoefte in de stand „KLEIN“ zo laag, dat de koelwatertemperatuur 85 °C bereikt, regelt het apparaat naar de regelpauze. Er volgt een naloop van ca. 120 seconden, waarna het apparaat uitschakelt (regelpauze). De controlelamp en waterpomp blijven in de regelpauze ingeschakeld. Opletten a.u.b.! Om de eventueel te lage warmteafgifte van de motor aan te vullen, kan de verwarming ook als bijverwarmer geschakeld worden (zie voor aansluiten van de bijverwarmfunctie het elektrische schema).
Bij diesel-verwarmingen, 12 volt maakt het inbouwen van de hoogtepompenset (bestelnr. 24 0244 00 00 00) het verwarmen op hoogtes hoger dan 1500 m tot 2750 m ook bij een langer verblijf mogelijk.
31
4 Bedrijf en functie Stuur- en beveiligingsvoorzieningen • Ontsteekt de verwarming binnen 90 sec. na het begin van de brandstoftoevoer niet, wordt automatisch de start herhaald. Wanneer de verwarming na nogmaals 90 sec. brandstoftoevoer niet ontsteekt, volgt een storingsuitschakeling. Na een ontoelaatbaar aantal niet succesvolle startpogingen achter elkaar volgt een inschakelblokkering van het stuurapparaat*. • Gaat de vlam tijdens de werking vanzelf uit, wordt automatisch een nieuwe start doorgevoerd. Ontsteekt de verwarming binnen 90 sec. na het nieuwe begin van de brandstoftoevoer niet, of wel maar gaat binnen 15 minuten weer uit, volgt storingsuitschakeling. Door kort uit en weer in te schakelen kan de storingsuitschakeling weer opgeheven worden. • In geval van oververhitting (bijv. watertekort, slecht ontluchte koelwaterkringloop) wordt de oververhittingsvoeler geactiveerd, de brandstoftoevoer wordt onderbroken en volgt er een storingsuitschakeling. Nadat de oververhittingsoorzaak is weggenomen kan de verwarming door uit en weer in te schakelen opnieuw gestart worden (voorwaarde: de verwarming is voldoende afgekoeld, koelwatertemperatuur < 70 °C). Na een ontoelaatbaar aantal oververhittingen achter elkaar volgt inschakelblokkering van het stuurapparaat.* • Wordt de onderste resp. bovenste spanningsgrens bereikt, volgt een storingsuitschakeling. • Bij defecte gloeistift of onderbroken elektrische bedrading naar de doseerpomp start de verwarming niet. • Het toerental van de ventilatormotor wordt continu gecontroleerd. Start de ventilatormotor niet, wordt deze geblokkeerd of wijkt het toerental meer dan 40 % af, volgt na 60 seconden een storingsuitschakeling. * Resetten van inschakelblokkering resp. uitlezen van de storingen is mogelijk: • met de moduleklok / schakelklok EasyStart T • met de radiografische afstandsbediening TP5 / EasyStart R+. Bij andere bedieningselementen door aansluiten van: • het diagnoseapparaat • het dealertestprogramma KD2000 / EDiTH. Bediening en foutcodelijst zijn te vinden in de met deze artikelen meegeleverde gebruiksaanwijzingen resp. in de storingssleutel en reparatiehandleiding van de verwarming.
32
Opletten a.u.b.! Uit- en weer inschakelen niet meer als 2 maal achter elkaar herhalen.
Nooduitschakeling – NOOD-UIT Is tijdens bedrijf een nooduitschakeling – NOOD-UIT – noodzakelijk, moet het volgende gedaan worden: • bedieningselement van het voertuig uitschakelen of • zekering van de verwarming eruit trekken of • accu van de verwarming losmaken.
5 Elektrische aansluiting Bekabeling van de verwarming
Onderdelenlijst voor elektrische schema verwarming
Let op! Veiligheidsaanwijzing! De verwarming dient volgens de EMC-richtlijnen elektrisch aangesloten te worden. Door ondeskundige ingrepen kan de EMC beïnvloed worden, daarom moet het volgende in acht worden genomen:
1.1 1.2 1.5 1.12 1.13
Elektromotor Gloeistift Oververhittingsvoeler Vlamvoeler Temperatuurvoeler
2.1 2.2 2.5.7 2.7 2.7.1 2.7.5 2.12
Stuurapparaat Brandstofdoseerpomp Relais, voertuigventilator Hoofdzekering 20 A Zekering, bediening 5 A Zekering, voertuigventilator 25 A Waterpomp
5.1 5.1.2 5.9.1 5.10
Accu Zekeringenkast in voertuig Schakelaar, voertuigventilator Voertuigventilator
• Bij de elektrische leidingen moet erop gelet worden, dat hun isolatie niet beschadigd wordt. Vermijdt het volgende: Doorschuren, afknikken, inklemmen of warmte-inwerking. • Bij waterdichte stekkers moeten de niet gebruikte aansluitingen met blindstopjes, vuil- en waterdicht afgesloten worden. • Elektrische stekker- en massaverbindingen moeten corrosievrij en vast gemonteerd zijn. • Stekker- en massaverbindingen buiten het voertuiginterieur met contactbeschermingsmiddel invetten. Opletten a.u.b.! Bij de elektrische bekabeling van de verwarming, alsook van het bedieningselement moet het volgende in acht genomen worden: • Elektrische leidingen, schakel- en stuurapparaten moeten in het voertuig zo gemonteerd zijn, dat hun functie onder normale bedrijfsomstandigheden niet nadelig beïnvloed kan worden (bijv. door warmteinwerking, vochtigheid e.d.). • De volgende kabeldoorsneden, tussen accu(‘s) en verwarming dienen aangehouden te worden. Daardoor wordt de max. toelaatbare spanningsval over de leidingen van 0,5 V bij 12 V resp. 1 V bij 24 V nominale spanning niet overschreden. Kabeldoorsnede bij een kabellengte (pluskabel + massakabel): – tot 5 m = kabeldoorsnede 4 mm2 – van 5 m tot 8 m = kabeldoorsnede 6 mm2 • Is de aansluiting van de pluskabel in de zekeringenkast van het voertuig (bijv. klem 30), moet ook de voertuig-eigen kabellengte van de accu naar de zekeringenkast bij de totale lengte in de berekening worden meegenomen. Indien nodig moet deze opnieuw gedimensioneerd worden.
a) f) g) h) k) i)
Voor bijverwarmoptie aan D+ aansluiten Draden onderbreken Alleen bij benzine-uitvoering Alleen bij diesel-uitvoering Schakelaar (bijverwarmen, bijv. buitentemperatuur < 5 °C of zomer- / winteromschakelaar) JE-diagnose (opmerking: indien de diagnoseleiding niet wordt aangesloten, dan moet deze opgebonden en geïsoleerd worden).
Kabelkleuren sw ws rt ge gn vi br gr bl li
= = = = = = = = = =
zwart wit rood geel groen violet bruin grijs blauw lila
Stekker- en contactbehuizingen zijn vanaf de kabelinvoerzijde weergegeven. Opletten a.u.b.! Zie pagina 34 voor elektrisch schema.
• Niet benutte kabeluiteinden isoleren.
33
5 Elektrische aansluiting Elektrische schema verwarming
25 2218 00 96 01
Onderdelenlijst zie pagina 33
34
5 Elektrische aansluiting Verklaring voor elektrische schema’s bedieningselementen Onderdelenlijst voor elektrisch schema bedieningselementen – deel 1 en deel 2
Onderdelenlijst voor elektrisch schema bedieningselementen – EasyStart
2.15.9
Temperatuursensor, buitentemperatuur
2.15.1
3.1.9 3.1.16
Omschakelaar „Verwarmen/Ventileren“ Drukknop, afstandsbediening
3.2.9 3.2.12 3.2.14
Schakelklok, moduleklok Schakelklok, Mini 12 / 24 Volt Schakelklok, mini verlichting blauw – alleen 12 volt
3.3.6
Afstandsbediening (ontvanger) TP41i
2.15.9
b) c) d) e) i)
Op klem +15 aansluiten, als verwarmen > 2 uur (bij ingeschakeld contact) gewenst is Verlichting klem 58 Voorventileren met voertuigventilator (optie) Externe drukknop „AAN / UIT“ (optie) Aansluiting ontvanger TP4i
3.1.7 3.1.9
Temperatuurvoeler, extern (optie voor regeling) (bij EasyStart R+ meegeleverd, bij EasyStart T en EasyStart R optie) Buitentemperatuurvoeler (optie)
3.1.16
Knop „Aan / Uit“ (optie) Omschakelaar „Verwarmen / Ventileren“ (optie) Drukknop afstandsbediening
3.2.15
Schakelklok EasyStart T
3.3.9
Radiografische afstandsbediening EasyStart R (stationair gedeelte) Radiografische afstandsbediening EasyStart R+ (stationair gedeelte)
3.3.10
3.6.1
Kabelboom
3.8.3
Antenne
Onderdelenlijst voor elektrisch schema bedieningselementen – deel 3.1 en deel 3.2 2.15.1 2.15.9
Temperatuurvoeler, extern (optie voor regeling) Temperatuursensor, buitentemperatuur
3.1.16 3.1.18
Drukknop, afstandsbediening Drukknop, CALLTRONIC
3.2.12 3.2.14
Schakelklok, Mini 12 / 24 Volt Schakelklok, Mini verlichting blauw – alleen voor 12 Volt
3.3.7 3.3.8
Afstandsbediening TP5 Afstandsbediening, CALLTRONIC
3.8.3
Antenne
3.9.1
Diagnoseapparaat JE-Diagnose
z)
Klem 58 (verlichting)
c) d) e) g)
Klem 58 (verlichting) Voorventileren met voertuigventilator (optie) Aansluiting schakelklok EasyStart T Externe toets „AAN / UIT“ (optie)
Kabelkleuren sw ws rt ge gn vi br gr bl li
= = = = = = = = = =
zwart wit rood geel groen violet bruin grijs blauw lila
Stekker- en contactbehuizingen zijn vanaf de kabelinvoerzijde weergegeven.
Opletten a.u.b.! Zie pagina 36 – 41 voor elektrische schema’s.
35
5 Elektrische aansluiting Schakelschema bedieningselementen – deel 1
Onderdelenlijst zie pagina 35
36
25 1920 00 97 01 C
5 Elektrische aansluiting Schakelschema bedieningselementen – deel 2
25 1920 00 97 01 C
Schakelschema bedieningselementen – deel 3.1
Onderdelenlijst zie pagina 35
25 1920 00 97 02 B
37
5 Elektrische aansluiting Schakelschema edieningselementen – deel 3.2
Onderdelenlijst zie pagina 35
38
25 1920 00 97 02 B
5 Elektrische aansluiting Elektrisch schema voor bedieningselementen – EasyStart T
Onderdelenlijst zie pagina 35
25 2217 00 97 03 A
39
5 Elektrische aansluiting Elektrisch schema voor bedieningselementen – EasyStart R
Onderdelenlijst zie pagina 35
40
25 2217 00 97 02 B
5 Elektrische aansluiting Elektrisch schema voor bedieningselementen – EasyStart R+
Onderdelenlijst zie pagina 35
25 2217 00 97 01 C
41
6 Storing / Onderhoud / Service Bij eventuele storingen de volgende punten controleren • Start de verwarming na het inschakelen niet: – Verwarming uit- en weer inschakelen. • Start de verwarming dan nog niet, dan controleren of: – er voldoende brandstof in de tank zit – de zekeringen in orde zijn – elektrische leidingen, verbindingen en aansluitingen in orde zijn – verbrandingsluchttoevoer of uitlaatgasafvoer niet verstopt zijn?
Verhelpen van storingen Wanneer de verwarming ook na controle van deze punten in storing blijft of anderszins niet goed werkt, verzoeken wij u om contact op te nemen: • Bij het inbouwen vanaf fabriek met uw dealerwerkplaats. • Bij het naderhand inbouwen met uw inbouwwerkplaats.
Opletten a.u.b.! Wij verzoeken u om er op te letten dat garantieaanspraken kunnen vervallen, wanneer de verwarming door derden of door het inbouwen van niet-originele onderdelen wordt gewijzigd.
Onderhoudsaanwijzingen • Schakel de verwarming ook buiten het gebruiksseizoen ca. éénmaal per maand gedurende ca.10 minuten in. • Voor iedere gebruiksperiode moet met de verwarming proef gedraaid worden. Ontstaat er een lang aanhoudende sterke rook, treden er abnormale verbrandingsgeluiden op of ontstaat er een duidelijke geur van brandstof of oververhitte elektrische / elektronische onderdelen, moet de verwarming uitgeschakeld worden en door verwijderen van de zekeringen buiten bedrijf gesteld worden. Opnieuw in gebruik nemen mag pas na een grondige controle van door Eberspächer geschoolde vakmensen. • De openingen van de verbrandingsluchttoevoer en de uitlaatgasafvoer moeten na langere stilstand eerst gecontroleerd en indien nodig gereinigd worden.
Service Heeft U technische vragen of een probleem met Uw verwarming dan kunt u zich binnen Duitsland wenden tot de volgende servicenummers: Hotline Tel. 0049(0)800 / 12 34 300 Fax-Hotline Tel. 0049(0)1805 / 26 26 24 Buiten Duitsland verzoeken wij u om contact op te nemen met de desbetreffende Eberspächer-dealers ter plaatse.
42
7 Milieu Certificering
EG-conformiteitsverklaring
De hoge kwaliteit van de Eberspächer producten is de sleutel tot ons succes. Om deze kwaliteit te garanderen, hebben wij in de richting van kwaliteitsmanagement (QM) alle arbeidsprocessen in de onderneming georganiseerd. Tegelijkertijd werken wij aan een continue verbetering van de productkwaliteit, om aan de steeds groeiende eisen van de gebruikers te kunnen voldoen. Wat voor het veiligstellen van de kwaliteit nodig is, wordt in internationale normen vastgelegd. Deze kwaliteit is zeer omvangrijk. Zij betreft producten, fabricageprocessen en klantenleveranciers betrekkingen. Officieel toegelaten keuringsinstanties hebben het systeem gecontroleerd en goedgekeurd. Dit is door middel van de desbetreffende certificaten aangegeven.
Voor het volgende apparaat
De Fa. Eberspächer heeft zich reeds voor de volgende standaards gekwalificeerd:
Verwarming type HYDRONIC wordt hiermede bevestigd, dat het apparaat voldoet aan de afschermeisen welke in Richtlijn 89 / 336 / EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake elektromagnetische compatibiliteit, vastgelegd zijn. Deze verklaring geldt voor alle exemplaren, die volgens de werktekeningen HYDRONIC – welke bestanddelen van deze verklaring zijn – gefabriceerd worden. Voor de beoordeling van de resultaten met betrekking op de elektromagnetische verdraagzaamheid werden de volgende normen / richtlijnen gebruikt: • EN 50081 – 1 Basisvorm storingsuitzending. • EN 50082 – 1 Basisvorm storingsbestendigheid. • 72 / 245 / EEG – Wijzigingstoestand 95 / 54 / EEG Ontstoringsgraad van voertuigen
Kwaliteitsmanagement conform DIN EN ISO 9001:2000 en ISO/TS 16949:1999 Milieumanagement conform DIN EN ISO 14001:1996
Afvoeren van oude materialen Afvoeren van oude materialen Oude apparaten, defecte onderdelen en verpakkingsmateriaal zijn over het algemeen naar soort te scheiden, zodat indien gewenst alle delen milieuvriendelijk afgevoerd resp. hergebruikt kunnen worden. Hierbij gelden elektromotoren, stuurapparaten en sensoren (bijv. temperatuurvoelers) als „Elektro-afval“. Uit elkaar halen van de verwarming De verwarming kan volgens de geldende storingssleutel en reparatiehandleiding in onderdelen uit elkaar gehaald worden. Verpakking De verpakking van de verwarmingen kan voor een eventuele terugzending bewaard worden.
43
8 Index Trefwoordenregister pagina A – Z Trefwoord
Pagina
A Aansluiten, koelwaterkringloop ....................... 18 – 21 Aanwijzingen ......................................................... 4, 5 Afkortingen index ..................................................... 45 Afvoeren van oude materialen .................................. 43 B Bedrijf ....................................................................... 31 Bekabeling ............................................................... 33 Bescherming tegen ongevallen .................................. 7 Besturing .................................................................. 32 Beveiligingsvoorzieningen ......................................... 32 Bevestiging ............................................................... 16 Bijzondere schrijfwijzen / Speciale schrijfwijzen ........ 4 Brandstof ......................................................... 24 – 30 Brandstofafname .................................. 25, 26, 28, 29 Brandstofkwaliteit ................................................... 30 Brandstofsysteem ............................................ 24 – 30 Brandstoftoevoer ........................................................ 5 Brandstofverzorging ......................................... 24 – 30 C Capaciteit .......................................................... 12, 13 Certificering .............................................................. 43 Combiventiel ............................................................. 21 Conformiteitsverklaring ............................................. 43 D Doel van deze documentatie .................................. 3,4 Doseerpomp ............................................................. 27 Drukhoogte ............................................................... 27 Drukzijde ........................................................... 25, 26 Dwangmatige uitschakeling ..................................... 32 E Eerste in gebruikname .............................................. 31 EG-conformiteitsverklaring ....................................... 43 Elektrische aansluitingen ................................ 33 – 41 Elektrische schema’s ....................................... 33 – 41 F Functiebeschrijving ................................................... 31 G Gebruiksaanwijzing .................................................. 31 Gewicht ............................................................. 12, 13 H Hoofdafmetingen ...................................................... 14 Hoogten .................................................................... 31 Hotline ...................................................................... 42
44
Trefwoord
Pagina
I Inbouwplaats ............................................................ 15 Inbouwstanden ......................................................... 16 Informatie .................................................................... 4 Inhoud ........................................................................ 2 Inleiding ...................................................................... 2 Inschakelen .............................................................. 31 K Kabelbomen ........................................................ 8, 10 Kabelkleuren ..................................................... 33, 35 Keurmerk .................................................................... 5 Koelwaterkringloop ......................................... 18 – 21 L Leidinglengten ...................................... 25, 26, 28, 29 Leveringsomvang ............................................... 8 – 11 Luchtbelvorming ....................................................... 24 M Materialen ................................................................ 43 Milieubescherming .................................................... 43 Montage .......................................................... 15 – 30 N Nominale spanning ............................................ 12, 13 Nood-uit .................................................................... 32 Nooduitschakeling .................................................... 32 O Omgevingstemperatuur ..................................... 12, 13 Onderhoud ............................................................... 42 Ontstoringsgraad ............................................... 12, 13 Opslagtemperatuur ............................................ 12, 13 P Pictogrammen ............................................................ 4 Plaatsing van de verwarming ..................................... 5 R Regeling tijdens bedrijf ............................................. 31 S Schrijfwijzen ............................................................... 4 Spanning ........................................................... 12, 13 Spanningsgrens ................................................. 12, 13 Start ......................................................................... 31 Storing ..................................................................... 42 Stroomverbruik .................................................. 12, 13
8 Index Trefwoordenregister pagina A – Z Trefwoord
Afkortingen index Pagina
T Technische gegevens ........................................ 12, 13 Tijdens bedrijf ........................................................... 31 Toepassen .................................................................. 4 T-stuk ................................................................ 25, 28 Typeplaatje ............................................................... 17 U Uitlaatgas ................................................................. 22 Uitlaatgasafvoer ........................................................ 22 Uitlaatgasafvoer ............................................. 5, 22, 23 V Verbrandingsluchttoevoer ......................................... 23 Verhelpen van storingen ........................................... 42 Voorschriften .......................................................... 5, 6
ADR Europese overeenstemming over het internationale vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. EG-typegoedkeuring Voor de inbouw van verwarmingen in motorvoertuigen is voor de verwarming door een desbetreffende instantie een goedkeuring afgegeven. EMC-richtlijnen Elektromagnetische verdraagzaamheid. JE-partner J. Eberspächer-partner PME Bio-diesel volgens DIN V 51606.
W Weergaven ................................................................. 4 Wettelijke voorschriften ......................................... 5, 6 Z Zuighoogte ........................................................ 27, 29
45