E-pal nr. 30, september
2011
Via e-mail verspreid tijdschrift met samenvattingen van artikelen uit diverse* periodieken over palliatieve zorg. Bestemd voor artsen, verpleegkundigen en andere hulpverleners in de palliatieve zorg; verschijnt eens per kwartaal. Aanvragen abonnement (gratis, vrijwillige bijdrage 10 euro/jaar welkom op giro 9148414 tnv Zorgstroom te Middelburg ovv E-PAL):
www.netwerkpalliatievezorg.nl/zeeland Uitgegeven door de werkgroep deskundigheidsbevordering van het Netwerk Palliatieve Zorg Zeeland (
[email protected], 0651034283). Redactie liesbeth kooiman (huisarts, hoofdredacteur) frank van den berg (huisarts) marian beudeker (internist) marian van der hooft-bimmel (netwerkcoordinator) maria meijers (verpleeghuisarts) marijke speelman-verburgh (huisarts) marjan oortman (huisarts) petra de rijke (verpleegkundige BITteam/ praktijkondersteuner) sandra tanghe (verpleegkundige/ zorgcoordinator hospice) *oa. Journal of Pain and Symptom Management International Journal of Palliative Nursing Palliative Medicine European Journal of Palliative Care Nederlands Tijdschrift voor Palliatieve Zorg Pallium Journal of Pain
Alle vorige edities van E-PAL staan nu op de website, onder bibliotheek: www.netwerkpalliatievezorg.nl/zeeland
Inhoud:
1. Hoe men reutelen aanpakt in Sicilië 2. Is de inzet van een palliatieve zorg verpleegkundige nuttig? 3. De waarde van ontkennen 4. Fentanyl neusspray vs snelwerkende morfine oraal 5. Overdracht in de palliatieve zorg aan de huisartsenpost 6. Een eerste stap naar Europese consensus over de organisatie van palliatieve zorg 7. Rol van angstsensitiviteit
1. Hoe men reutelen aanpakt in Sicilië Mercadante S. Refractory Death Rattle: Deep Aspiration Facilitates the Effects of Antisecretory Agents. J Pain Symptom Manage, 2011 Mar;41 (3):637-639. Samenvatting Reutelen komt voor bij 23 tot 92 procent van de stervende patiënten. De oorzaak: ophoping van slijm in de keel of de luchtpijp bij onmogelijkheid tot slikken en hoesten. Reutelen komt vooral voor bij maligniteiten van hersenen en longen. Het is niet altijd mogelijk om het door reutelen veroorzaakte lijden van de patiënt zelf vast te stellen. De naasten echter zijn dikwijls bezorgd over het reutelen omdat zij denken dat de patiënt het heel erg benauwd heeft, ondanks effectieve uitleg over de juiste interpretatie van reutelen en het wegnemen van onterechte bezorgdheid. De gebruikelijke behandeling van reutelen bestaat uit houdingsverandering en schoonmaken van de bovenste luchtwegen, of uit het toedienen van een anticholinergicum zoals atropine, scopolamine of hyoscine butylbromide. Er zijn geen placebogecontroleerde studies verricht naar het effect van deze middelen. De drie genoemde middelen zijn wel met elkaar vergeleken, ze blijken even effectief. Medicamenteuze behandeling lijkt effectiever te zijn als die reeds in een beginstadium van het reutelen gestart wordt. Dat is logisch, het anticholinergicum remt immers alleen de productie van secreet, het heeft geen effect op het reeds aanwezige slijm. Om behandeling met een anticholinergicum werkelijk effectief te maken, dient dus vooraf het bestaande secreet verwijderd te worden. Als de patiënt bij bewustzijn is, dan is diep uitzuigen te belastend. De auteurs gebruiken sinds jaren een procedure die voor de patiënt niet belastend is. Zij beschrijven een voor deze procedure illustratieve casus van een 71-jarige vrouw met longkanker, met ernstige dyspnoe, existentieel lijden en reutelen. Hyoscine butylbromide en steeds hogere doses furosemide hadden geen effect. Ze leed zodanig dat ze gesedeerd wilde worden. Men sprak af om de luchtwegen uit te zuigen voordat gestart zou worden met de sedatie. Dit gebeurde onder anesthesie met 50 mg propofol. Met een laryngoscoop verkreeg men direct zicht op de
trachea en met een plastic katheter konden de trachea en hoofdbronchi binnen twee minuten ontdaan worden van 20 ml taai slijm. Vanaf dat moment was het reutelen over. De patiënt werd gesedeerd met midazolam, juist diep genoeg om een comfortabele situatie te bereiken. Intraveneuze vochttoediening werd teruggebracht tot 10 ml per uur. De patiënt overleed 36 uur later zonder nog enig teken van lijden of reutelen te hebben getoond. De familie was tevreden over de behandeling. Het is moeilijk voor behandelaars om niet in te grijpen. Hoewel deze methode voor de hand ligt, is er in de literatuur nooit eerder geschreven over uitzuigen onder narcose. De methode kan belastend lijken en ongepast in een palliatieve setting. Echter, deze procedure kan door een bekwame arts snel en zonder stress worden uitgevoerd. Deze casus wijst de weg naar een nieuwe en effectieve behandeling. Commentaar Het kan leerzaam zijn om te lezen hoe het niet moet. Een artikel uit Palermo in een Amerikaans tijdschrift, dat kan on-Nederlandse adviezen opleveren. In de eerste door mij gecursiveerde zin spreken de auteurs zichzelf tegen. Blijkbaar lukt het de auteurs juist niét om uitleg te geven die effectief is en om ongerustheid weg te nemen. Uit de tweede gecursiveerde zin blijkt dat niet het lijden van de patiënt, maar hun eigen drang om te handelen, leidend is in hun beleid. Het valt me op dat de auteurs met geen woord reppen over de bijwerkingen van anticholinergica. Die kunnen ernstig zijn. Verder valt het op dat de auteurs de hydratatie toestand van de patiënt noemen als factor die het reutelen kan beïnvloeden. Volgens onze landelijke richtlijn kan een relatie met vochtonthouding, dan wel -toediening, niet worden onderbouwd door onderzoek. In die richtlijn staat trouwens wel het advies om, áls je een anticholinergicum geeft, er vroeg mee te starten. Laten we de Palermo-procedure bewaren voor die zeer zeldzame patiënten die reeds in een relatief vroeg stadium zélf veel last hebben van reutelen. Hoe het wel moet? Uitleg, uitleg en nog eens uitleg. En: lees nog eens de Richtlijn Reutelen op Pallialine! MO 2. Is de inzet van een palliatieve zorg verpleegkundige nuttig? Dale MJ, Johnston B. An exploration of the concerns of patients with inoperable lung cancer. Int J Palliat Nurs. 2011 Jun; vol.17 (6): 285 -290. Samenvatting Bij patiënten met een inoperabele longkanker zijn meer behoeften onderbelicht en komen meer psychische problemen voor dan bij patiënten met een andere kanker. Daarnaast komt uit studies naar voren dat verpleegkundigen er niet altijd in slagen de zorgbehoeften van deze patiëntengroep in kaart te brengen. Mogelijke oorzaak is de angst dat psychisch onderzoek te belastend voor de patiënt is. Ook kunnen hierdoor emoties loskomen die voor de hulpverlener niet te hanteren zijn. In Schotland wordt er voor gepleit dat alle patiënten met longkanker een beroep kunnen doen op een palliatief team. Uit onderzoek blijkt dat door het
inschakelen van een palliatief team minder ziekenhuis opnames nodig zijn. Ook zijn patiënten en mantelzorgers meer tevreden. Tot slot overlijden door de inzet van een palliatief team meer patiënten op de plaats van keuze. Het is van groot belang dat bij de patiënt met een korte prognose zo snel mogelijk een betrouwbaar beeld gevormd wordt van zijn zorgbehoeften. In dit artikel wordt een onderzoek beschreven naar de behoeften van patiënten met inoperabele longkanker. Hiertoe zijn zes patiënten geïnterviewd over: de wil om te leven, de rol van familie en het naderend afscheid, en het vertrouwen in hulpverleners. Een belangrijke conclusie uit het onderzoek is dat de wil om te leven vooral samenhangt met de mogelijkheid om een zo normaal mogelijk leven te blijven leven en een goede symptoomcontrole. Vooral het behoud van zelfstandigheid is een belangrijk punt. Dat familie van groot belang is voor de palliatieve patiënt, is eerder aangetoond. De vraag blijft actueel of er genoeg zicht is op de behoeften van familie en mantelzorgers. Het vertrouwen in hulpverleners wordt vooral bepaald door een combinatie van factoren. De gegeven informatie moet begrijpelijk zijn voor de patiënt. Het schept vertrouwen als er naar de patiënt geluisterd wordt en zijn belangen worden behartigd. Tot slot komt uit het onderzoek het belang van patiëntgerichte hulpverlening naar voren. Commentaar Dit artikel doet verslag van een zeer klein onderzoek. De uitkomsten kunnen mogelijk niet vertaald worden naar alle patiënten met inoperabele longkanker. Een opmerkelijk punt is dat studies hebben aangetoond dat verpleegkundigen niet goed in staat zijn de behoeften van patiënten met longkanker in kaart te brengen. Dit zou een pleidooi kunnen zijn voor het inzetten van een palliatieve zorg verpleegkundige. Of deze specialistische verpleegkundige voor alle palliatieve patiënten een aanspreekpunt moet zijn, blijft een punt van discussie. We zouden kunnen beginnen met het beschikbaar stellen van een palliatieve zorg verpleegkundige voor alle patiënten met inoperabele longkanker. Daarnaast blijft communicatietraining voor alle hulpverleners werkzaam in de palliatieve zorg, van groot belang. De palliatieve zorg verpleegkundige zou hieraan ook een bijdrage kunnen leveren. PR 3. De waarde van ontkennen H. van Zoest: De waarde van ontkennen, Pallium Nr 2, maart 2011 blz. 17-19. (Het beschreven proefschrift: Vos M: Death and Quality of Life in Lung Cancer Patients. Pallas Publications ISBN 978-90-8555-026-6, proefschrift 2009) Samenvatting Kwaliteit van leven kan soms toenemen bij het ontkennen van een aandoening (of het ontkennen van aspecten van die aandoening). Deze opmerkelijke bevinding staat in het proefschrift van psychiater Tineke Vos. Zij onderzocht de relatie tussen ontkenning van een ziekte en de ervaren kwaliteit van leven. Ontkenning is een coping-mechanisme dat niet alleen in de oncologie een belangrijke plaats inneemt. Ontkenning is in gedoseerde mate voor iedereen en altijd nodig om te kunnen overleven.
In het artikel beschrijft van Zoest hoe de psychiater tot haar onderzoek kwam. Verdieping was een belangrijke drijfveer. Vos vroeg zich af of het zou kunnen dat we niet altijd alles willen weten en of ontkenning verandert in de loop van de tijd. Zij begon met een uitgebreid literatuuronderzoek over dit onderwerp en kwam verschillende soorten ontkenning tegen: -
Ontkenning van de diagnose: “Ik heb helemaal geen kanker.” Ontkenning van de impact: “Ja, ik heb kanker maar het valt allemaal reuze mee.” Ontkenning van geraakt zijn: “Ik heb wel kanker, maar ik heb er helemaal geen last van, het houdt me echt niet bezig.” Vluchtgedrag: bijvoorbeeld door overmatig alcohol- of drugsgebruik.
Voor haar eigen onderzoek koos Vos als werkdefinitie de omschrijving van Hackett en Cassem: “Ontkenning is een bewuste of onbewuste afwijzing van een deel of de hele betekenis van een gebeurtenis om angst, zorgen of ander onaangename gevoelens te verlichten”. Vos beoogde met haar onderzoek o.a. vast te stellen wat de prevalentie van ontkenning is bij patiënten met longkanker en de invloed van andere omgeving variabelen (zoals leeftijd en geslacht) hierop. De reden hiertoe is dat uit een recent onderzoek bij patiënten met longkanker bleek dat patiënten met name de informatie over diagnose en behandeling waarderen, terwijl informatie over behandeldoelen vaak helemaal niet of maar gedeeltelijk overkomt. De totale onderzoeksgroep bedroeg 195 patiënten. De eerste conclusies van het onderzoek waren: 1. De meeste patiënten (86,6%) toonden een laag tot matig niveau van ontkenning bij de eerste meting. 2. Een klein aantal (3%) toonde bij de eerste meting een hoog niveau van ontkenning. 3. Het gemiddelde niveau van ontkenning was het laagst bij de eerste meting en nam in de loop van de maanden toe. 4. Mannen ontkenden meer dan vrouwen, jongere patiënten ontkenden minder dan oudere patiënten. Vos vond drie patronen van ontkenning: 1. Een stabiel laag niveau van ontkenning (69%) 2. Een stabiel matig niveau van ontkenning (19%) 3. Een patroon van toenemende ontkenning in de loop van de tijd (13%) De auteur vertelt verder hoe familie en partners spelen een rol spelen bij ontkenning. Hieruit blijkt dat artsen en verpleegkundigen aandacht moeten hebben voor die rol. Vos eindigt haar proefschrift met een kernachtige samenvatting: “In onze tijd van zelfonthulling en nagenoeg grenzeloze openhartigheid moeten we beseffen dat sommige patiënten behoefte hebben aan bescherming tegen ondraaglijke feiten en gevoelens. Een zekere mate van ontkenning kan in deze behoefte voorzien. Artsen kunnen patiënten steunen door onderkenning van en respect voor ontkenning.” Van Zoest eindigt zijn artikel met: “Tja, ik realiseer mij, ontkennen is eigenlijk héél gewoon.”
Commentaar Ontkennen is eigenlijk heel gewoon. Ik kom dit in de dagelijkse praktijk bij palliatieve patiënten tegen. Artsen zijn wettelijk verplicht patiënten voor te lichten over de diagnose, behandelmogelijkheden en prognose van hun aandoening. Maar het is goed om te weten dat patiënten hier op hun eigen manier mee omgaan en dat juist ontkenning hun coping gedrag kan zijn. Ontkenning als functie. Voor ons als professionals is het een uitdaging om de patiënt te volgen in zijn eigen ritme en onze informatie daar op aan te passen. ST 4. Fentanyl neusspray vs snelwerkende morfine oraal. Davies A ea. Consistency of Efficacy, Patient Acceptability, and Nasal Tolerability of Fentanyl Pectin Nasal Spray Compared with ImmediateRelease Morphine Sulfate in Breakthrough Cancer Pain. J Pain Symptom Manage 2011; 41:358-366. Samenvatting Zo’n 80% van de patiënten met kanker en pijn heeft ook doorbraakpijn. Deze komt gemiddeld binnen 3 minuten opzetten en houdt een half uur aan. Oraal genomen snelwerkende morfine bereikt een piekeffect na 60 minuten. Buccale toediening van een opiaat wordt vaak beperkt door xerostomie. Daarom is een intranasale toedieningsvorm van fentanyl ontwikkeld. Hoe staat het met de effectiviteit hiervan en hoe bevalt deze manier van toedienen? Opzet van de studie: In 35 centra in Europa en India voerde men een gerandomiseerde dubbelblinde studie uit waarbij de patiënten: -eerst vaststelden welke dosis intranasaal toegediende fentanyl (100-800 microgram) het meest effectief was zonder onacceptabele bijwerkingen. -Vervolgens tot 5x oraal morfine (1/6 deel van de dagdosis, omgerekend of de voor die patiënt bekende werkzame dosis) met placeboneusspray en tot 5x placebomorfine en fentanylspray kregen. De patiënten hadden bewezen kanker en gebruikten een stabiele dagdosis van minstens (het equivalent van) 60mg morfine oraal. M.b.v. een elektronisch dagboekje dat elke 5, 10, 15, 30, 45 en 60 minuten een signaaltje gaf, scoorde de patiënt een pijncijfer (0-10), bijwerkingen en satisfactie. Van de 110 patiënten die begonnen aan de eerste fase- waarin de effectieve dosis van de fentanylneusspray werd vastgesteld- werd 80% ingesloten in de studie. De helft van de uitvallers had onvoldoende effect, de helft onacceptabele bijwerkingen. Uiteindelijk konden 372 episoden doorbraakpijn, behandeld met fentanyl en 368 episoden behandeld met orale morfine geanalyseerd worden bij 79 patiënten. Effect: na 5 minuten was er in beide groepen minstens 2 punten pijnreductie bij 20-25%, zonder significant verschil. Na 10 minuten was dit het geval bij 52.4% van de fentanylepisoden en bij 45.4% van de met morfine behandelde doorbraakpijn, een significant verschil. Na een kwartier waren deze percentages resp. 75.5 en 69.3, ook significant. Na 30 minuten was er pijnreductie bij 80-90% zonder significant verschil. Na 45 en 60 minuten was dit het geval bij rond de 90%, zonder verschil. De patiënten bleken na zowel 30 als 60 minuten meer tevreden over de neusspray dan over de orale
morfine, maar de verschillen waren niet groot, zo’n 10%. Wat betreft bijwerkingen op het gebied van de neus werd geen verschil tussen fentanylspray en oraal morfine gevonden. De onderzoekers tekenen zelf aan dat een nadeel van deze studieopzet was dat de fentanylspray wel netjes tevoren werd getitreerd maar de orale morfine in de meeste gevallen niet. Kortom, fentanylspray geeft na 10 en 15 minuten een significante verbetering in de bestrijding van doorbraakpijn, vergeleken met orale snelwerkende morfine. Commentaar Het enthousiasme van de onderzoekers voor de spray is veel groter dan het verschil in werking tussen fentanylspray en oraal toegediende snelwerkende morfine… Weliswaar is dit verschil significant, maar groot is het niet. En aangetekend moet worden dat 20% van de patiënten in de titratiefase uitviel. Hoeveel er uitgevallen zouden zijn als ook de orale morfine netjes getitreerd zou zijn, weten we niet. Verder valt op dat ook in de fentanylgroep het effect vaak niet erg snel optreedt. Pijnreductiesucces na 30 minuten moet misschien toegeschreven worden aan spontane verdwijning van de doorbraakpijn, zie de definitie. De schrijvers van het artikel hebben uitgebreid connecties met betrokken farmaceutische industrieën, maar zijn niet gesponsord. FB 5. Overdrachten in de palliatieve zorg aan de huisartsenpost Schweitzer BPM et al, Overdrachten in de palliatieve zorg aan de huisartsenpost. Huisarts Wet 2011;54(8):422-6. Samenvatting Als je boven de negentig bent of in een verzorgingshuis woont, is de kans klein dat de huisarts een overdracht over je schrijft in de palliatieve fase. De kans dat er vervolgens iets in staat over je wensen en persoonlijke situatie, is al helemaal klein. Terwijl dit soort informatie wel leidt tot minder ziekenhuisopnames. Het zijn enkele bevindingen van een onderzoek naar de overdracht aan de huisartsenpost mbt patiënten in de palliatieve zorg. Hiertoe zijn alle telefoontjes gescreend over palliatieve zorg die huisartsen gedurende een jaar met de centrale huisartsenposten van Amsterdam hebben gevoerd. Het doel was drieledig. Hoe staat het op de huisartsenpost met de beschikbaarheid van informatie over patiënten in de palliatieve fase? Wat is de inhoud van die informatie? Tot slot: welk effect heeft informatieoverdracht op de zorg voor deze patiëntengroep? Slechts een klein percentage van het totale aantal telefoontjes tussen nov. 2005 en nov. 2006 ging om een patiënt in de palliatieve fase: 0.75% (n=1041). In een kwart van deze gevallen was een overdracht van de huisarts aanwezig. Hierbinnen vallen twee groepen op. Voor patiënten boven de negentig jaar was slechts in 10.5% een overdracht gemaakt. Ook voor patiënten die in een verzorgingshuis verbleven, was de kans op een overdracht klein (12%). Bij patiënten die terminaal ziek waren, steeg het aantal informatieoverdrachten naar 29%. De aanwezige overdrachten (n=141)
zijn vervolgens beoordeeld op inhoud. Ze bevatten vooral medische gegevens, zoals diagnose, huidige problemen en medicatie. Informatie over de wensen van de patiënt en diens persoonlijke situatie werden minder vaak overgedragen. De aanwezigheid van een overdracht was niet bepalend voor de afhandeling (telefonisch advies of een visite), wel kregen patiënten met een overdracht minder snel een verwijzing naar het ziekenhuis. Commentaar Onlangs schreef ik mijn eerste overdracht over een patiënt in de palliatieve fase voor de huisartsenpost. Na het lezen van dit onderzoek ben ik bewust van die groepen voor wie ik dat minder snel zou doen, namelijk de verzorgingshuis bewoner en de negentig plusser. Schrijven over medische feiten is makkelijker dan het formuleren van de wensen van de patiënt, dat merkte ik ook. Dat het wel de moeite waard is, blijkt uit het kleiner aantal ziekenhuisopnames bij aanwezigheid van een overdracht. LK 6. Een eerste stap naar Europese consensus over de organisatie van palliatieve zorg. Engels Y ea. De ontwikkelingen van een set indicatoren voor de organisatie van palliatieve zorg in Europa. Nederlands- Vlaams Tijdschrift voor Palliatieve Zorg 2011 (11) 3: p 11-18. Samenvatting Palliatieve zorg is er niet alleen voor kankerpatiënten maar ook voor patiënten met andere levensbedreigende aandoeningen. Daarnaast heeft ook de vergrijzende samenleving invloed op het feit dat het aantal patiënten dat in aanmerking komt voor palliatieve zorg, stijgt. Palliatieve zorg dient dus goed te worden georganiseerd en kwaliteitsindicatoren kunnen hierbij helpen. Eerder waren klinische indicatoren reeds onderzocht; in dit artikel beschrijft men indicatoren mbt de organisatie van palliatieve zorg. Het onderzoek uit dit artikel werd in zeven Europese landen uitgevoerd (Nederland, België, Frankrijk, Duitsland, Engeland, Spanje en Polen). Elf domeinen kwamen in het raamwerk naar voren, met per domein een aantal indicatoren: 1. definitie van de verstrekker van palliatieve zorg (pz), 2. toegang tot pz, 3. infrastructuur, 4. meetinstrumenten, 5. personeel, 6. documentatie van medische gegevens, 7. kwaliteit en veiligheid, 8. rapportage, 9. regionale en (inter-)nationale aspecten van pz, 10. onderzoek en 11. onderwijs. Ieder land werd gevraagd erkende experts met hun teams de vragenlijsten te laten invullen (vlgs. Delphimethode). Resultaten n.a.v. genoemde domeinen zijn hieronder beschreven. 1. Een thuiszorgteam, hospicebedden en een palliatief team in het ziekenhuis zouden volgens alle ondervraagden beschikbaar moeten zijn. 2. Alle patiënten die pz nodig hebben, alsmede hun familie, zouden toegang moet hebben tot pz. De beschikbaarheid van een consultatieteam maar ook goede procedures voor een tijdige transfer, vond men nodig.
3. Privacy werd als belangrijk ervaren; bijv het kunnen overlijden in een eenpersoonskamer, logeermogelijkheden voor familie, afwezigheid van restricties rondom bezoektijden. Maar ook het kunnen beschikken over goede hulpmiddelen, zoals een antidecubitusmatras en een sociale kaart en website met informatie, worden bij dit onderdeel genoemd. 4. Gevalideerde instrumenten om pijn en andere symptomen te meten, vond men belangrijk. 5. Een multidisciplinair team zou minimaal moeten bestaan uit een arts, een verpleegkundige, een maatschappelijk werkende en een fysiotherapeut. Nieuw personeel, ook een vrijwilliger, verdient een inwerktraining. Goede samenwerking tussen verwijzer en palliatievezorgverstrekker vond men belangrijk. Geen consensus werd bereikt over het belang van spirituele zorgverlener, psycholoog en rouwconsulent. 6. Naast het belang van het medisch dossier met de reguliere onderdelen zou men grote waarde zien voor structurele aandacht van stervende patiënten in het medisch dossier. 7. Over genoemde indicatoren binnen dit domein werd geen consensus bereikt. 8. Het beschikken over een database met registratie van medisch handelen werd als belangrijk ervaren, men bereikte geen overeenstemming over welke gegevens men moet verzamelen. 9. Het hebben van landelijke richtlijnen bijv. over palliatieve sedatie, vindt men belangrijk. Maar ook de kwaliteit van de organisatie van instellingen werd hierbij genoemd. Geen consensus werd bereikt over de organisatie van vrijwilligerswerk in de palliatieve zorg. 10. Over dit onderwerp werd divers gedacht en geen consensus bereikt. 11. Gestandaardiseerde leerdoelen voor basale en voortgezette opleiding werden belangrijk geacht, evenals gespecialiseerde training voor zorgverleners. Van de 150 ontwikkelde indicatoren werden er 52 door bijna alle teams in zeven landen relevant gevonden. Per land verschilde het aantal en type indicatoren dat hoog gescoord werd. Commentaar De ontwikkelde indicatoren kunnen gebruikt worden in instrumenten om landen te vergelijken, en het is een eerste stap in het verbeteren van de organisatie van palliatieve zorg in Europa. Hoe verschillend kunnen landen zijn, ieder land heeft immers een eigen gezondheidszorgsysteem dat is beïnvloed door historische, politieke en culturele aspecten. Er valt nog veel te onderzoeken maar deze stappen zijn een goed begin. MvdH-B
7. Rol van angstsensitiviteit McCracken L M. Acceptance, mindfulness, and values-based action may counteract fear and avoidance of emotions in chronic pain: an analysis of anxiety sensitivity. J Pain 2009, Vol 10, No 4:408-415.
Samenvatting “Psychologische inflexibiliteit” is een beschrijving van gedrag waarbij het mensen niet lukt om gedragspatronen te continueren of te veranderen, die nodig zijn om gezond te functioneren. Een centraal proces hierin is het vermijden van ervaringen (emotioneel, lichamelijk of cognitief), die men als onwenselijk ervaart, zoals pijn, vermoeidheid, depressie, angst, boosheid of pijnlijke herinneringen. Een factor die een rol speelt in relatie tot chronische pijn is “angst sensitiviteit”(AS), iemands vrees voor de eigen angstgerelateerde symptomen en wordt gezien als een predisponerende factor in de ontwikkeling van bepaalde angst-gerelateerde aandoeningen. Doel van deze studie was onderzoek naar de rol van AS in relatie tot het functioneren van mensen die behandeling zochten voor chronische pijn. Daarnaast wat het effect is van 3 variabelen (acceptatie van pijn, mindfulness en handelen o.b.v. waarden en normen) op AS: beschermen zij (volledig) tegen de negatieve gevolgen ervan? Deelnemers waren 125 opeenvolgende volwassen patiënten die een pijnpolikliniek in Zuid-West Engeland bezochten, bijna allen met klachten van het bewegingsapparaat. Zes procent had een complex regionaal pijnsyndroom. Maar 16% had een (deeltijd-) baan. Na informed consent vulde men vragenlijsten in met algemene vragen, maar daarnaast ook 7 gestandaardiseerde vragenlijsten die betrekking hadden op angst, depressie, acceptatie van pijn, mindfulness, normen en waarden en mate van beperking in dagelijks functioneren. Rekening houdend met de beperkte opzet van de studie (klein aantal deelnemers, gegevens op 1 moment verkregen) zijn er een aantal interessante uitkomsten verkregen. Processen van angst sensitiviteit voorspellen een hogere pijnbeleving, meer functiebeperking en een intensiever gebruik van de gezondheidszorg bij mensen met chronische pijn. Vermijden van ervaringen speelt hierin een rol. Acceptatie, mindfulness en handelen o.b.v. waarden en normen, zouden klachten en beperkingen bij de patiënt kunnen verminderen. Hiermee zou er een rol weggelegd zijn voor een cognitieve gedragstherapeutische benadering van mensen met chronische pijn. Commentaar “Men lijdt het meest onder het lijden dat men vreest” is een bekende uitdrukking die in me opkomt bij het lezen van dit artikel. In de praktijk gaat het er niet zozeer om het euvel weg te nemen, maar wel om de beleving ervan te veranderen door acceptatie, bewustwording en te leven met oog voor dat wat (nog) van waarde is. Inzicht brengen in denken en handelen kan zo veel leed verminderen. Laten we ons daar als zorgverleners dan ook van bewust zijn/worden en andere paden durven te bewandelen dan alleen sec de bestrijding van chronische pijn. MS-V
Advertentie Pallium is een multidisciplinair tijdschrift over palliatieve zorg. Pallium volgt de medische en verpleegkundige ontwikkelingen op het gebied van palliatieve zorg. Daarbij is de praktijk de belangrijkste leidraad. Hoewel de ontwikkelingen in Nederland en Vlaanderen vooral betrekking hebben op de zorg voor stervenden, streeft de redactie ernaar een breder spectrum van palliatieve zorgverlening te beschrijven. Pallium is bestemd voor huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde en verpleegkundigen, maar heeft ook aan medisch specialisten, maatschappelijk werkers, vrijwilligers, paramedici en psychologen veel te bieden. Redactie: Rob Bruntink (hoofdredacteur), Anke Clarijs-de Regt , Rob Krol, Piet van Leeuwen, Siebe Swart en Hugo van Zoest Frequentie: 5 keer per jaar. ISSN: 1389-2630 Prijs: - particulieren: € 69,95 per jaar - particulieren: Combi (tijdschrift + online) € 81,95 - instellingen: € 157,95 per jaar - studenten: € 34,98 per jaar Ga voor een abonnement op Pallium naar de website van Bohn Stafleu van Loghum: www.bsl.nl – zoek op ‘Pallium’, of bel de klantenservice: 030 – 638 37 36.