Duurzame Daadkracht Actieprogramma duurzame ontwikkeling
Nationale deel 4 juli 2003
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 1
Inhoudsopgave 1
Inleiding................................................................................................................................ 4 1.1 Waarom een actieprogramma voor duurzame ontwikkeling? .......................................... 4 1.2 Doel van dit actieprogramma: langetermijnambities, kortetermijnacties............................ 5 1.3 Samen werken aan duurzame ontwikkeling.................................................................... 6 1.4 Opbouw van het nationale deel van het actieprogramma ................................................ 7
2
Duurzame ontwikkeling......................................................................................................... 9 2.1 Duurzaamheid als opkomende waarde .......................................................................... 9 2.2 Breed duurzaamheidsbegrip .......................................................................................... 9 2.3 Duurzame ontwikkeling in en door Nederland.............................................................. 10 2.4 Thema’s voor duurzame ontwikkeling.......................................................................... 11 2.5 De langetermijnambities voor de thema’s..................................................................... 12
3
De rollen van de rijksoverheid............................................................................................. 20 3.1 Inleiding...................................................................................................................... 20 3.2 Transitiemanagement als voorbeeld ............................................................................. 20 3.3 Verschillende rollen..................................................................................................... 21 3.4 Relatie met andere overheden..................................................................................... 23
4
Instrumenten....................................................................................................................... 24 4.1 Inleiding...................................................................................................................... 24 4.2 Instrumenten die de keuzeprocessen van de rijksoverheid beïnvloeden......................... 24 4.2.1 Experimenten duurzame ontwikkeling in besluitvormingstraject............................. 24 4.2.2 Duurzaamheidsverkenning, duurzaamheidbalans en indicatoren............................. 25 4.2.3 Paragraaf duurzame ontwikkeling in de departementale begrotingen..................... 25 4.2.4 Werken aan duurzaamheid bij departementen...................................................... 26 4.3 Instrumenten die vooral gericht zijn op faciliteren en beïnvloeden van de keuzemogelijkheden van anderen............................................................................................ 27 4.3.1 Creëren van experimenteerruimte in wet- en regelgeving ...................................... 27 4.3.2 Beprijzen............................................................................................................ 27 4.3.3 Vergroten en verduurzamen van investeringen elders............................................ 28 4.3.4 Afschaffen of aanpassen van niet-duurzame subsidies........................................... 28 4.3.5 Stimuleringsregelingen voor duurzame ontwikkeling.............................................. 29 4.3.6 Inzet van kennisinstellingen op het terrein van duurzame ontwikkeling ................... 29 4.3.7 Communicatie..................................................................................................... 30
5
Illustratieprogramma’s en -projecten ................................................................................... 31 5.1 Inleiding...................................................................................................................... 31 5.2 Keuze van de programma’s ........................................................................................ 31 5.3 Illustratieprogramma’s en thema’s ............................................................................... 32 5.4 Illustratieprogramma’s op een rij ................................................................................. 33 5.4.1 Duurzame bedrijfsvoering overheid...................................................................... 34 5.4.2 Ruimte voor de rivier .......................................................................................... 34 5.4.3 Veenweideprogramma........................................................................................ 35
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 2
5.4.4 5.4.5 5.4.6 5.4.7 5.4.8 5.4.9 5.4.10 5.4.11 5.4.12 5.4.13 5.4.14 5.4.15 5.4.16 5.4.17 5.4.18 5.4.19 5.4.20
Biodiversiteit in de Hoeksche Waard................................................................... 36 Biodiversiteit in de Haringvliet en Biesbosch........................................................ 36 Task Force soortenbeleid ................................................................................... 37 Energiearme glastuinbouw................................................................................... 38 Biomassa, onderdeel van de energietransitie ........................................................ 38 Duurzaam en maatschappelijk verantwoord ondernemen..................................... 39 Het projectmatig samenwerkingsinstrument.......................................................... 40 Synchroniseren rijksmiddelen voor bedrijventerreinen.......................................... 41 Triple P en de consument.................................................................................... 41 Wegen naar de toekomst .................................................................................... 42 Het Nieuwe Rijden............................................................................................. 43 Verbeteren leefbaarheid in wijken....................................................................... 44 Operatie JONG.................................................................................................. 44 Levensloop en duurzame ontwikkeling................................................................. 45 Register Risicovolle Gevaarlijke stoffen............................................................... 46 Ketenstudies LPG, ammoniak en chloor.............................................................. 46 Leren voor duurzaamheid.................................................................................... 47
6
Agenda voor duurzame dynamiek ....................................................................................... 49 6.1 Johannesburg, Den Haag, en verder…........................................................................ 49 6.2 Langetermijnbeleid voor de thema’s............................................................................ 50 6.3 Europa ....................................................................................................................... 52
7
Tot slot............................................................................................................................... 53 7.1 Inleiding...................................................................................................................... 53 7.2 De uitvoering.............................................................................................................. 53 7.3 Openbare verantwoording .......................................................................................... 53 7.4 De voortgang en het succes, hoe wordt dat verzekerd ................................................. 54 7.5 Financiële paragraaf en personele inzet........................................................................ 54
Bijlage 1. Verklaring van gebruikte afkortingen........................................................................... 56 Bijlage 2: Acties in het nationale deel van het Actieprogramma duurzame ontwikkeling.................. 58 Bijlage 3. Thema duurzaam produceren en consumeren............................................................... 61 Bijlage 4. Kennisinstellingen en organisaties, die op het terrein van duurzame ontwikkeling actief zijn. .................................................................................................................................................. 63 Bijlage 5. Gerelateerde maatschappelijke initiatieven................................................................... 67
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 3
1 Inleiding 1.1 Waarom een actieprogramma voor duurzame ontwikkeling? De wereld krimpt. Althans, figuurlijk gesproken. Door moderne communicatietechnieken komt wat elders in de wereld speelt steeds indringender op ons af. We zien en lezen dagelijks over armoede, honger, gebrek aan schoon water en ernstige vervuiling in ontwikkelingslanden. Dichterbij huis zijn er discussies over duurzaam produceren en consumeren, over hoe onveilig het is op straat, de leefbaarheid in de buurt, over filevorming en luchtverontreiniging door het verkeer, over landbouw en gezonde voeding. En soms kunnen we verbanden leggen tussen ons leven hier en het leven ‘daar’, en tussen ons leven nu, en het leven later (de kleinkinderen). Bij ‘duurzame ontwikkeling’ gaat het erom er zorg voor te dragen dat toekomstige generaties minstens zoveel kansen op ontplooiing en ontwikkeling hebben als wij zelf. Dat betekent zorgvuldig omgaan met natuur en milieu (ecologische aspecten), mensen en hun verlangens, motivaties en culturen (sociaal-culturele aspecten) en de mogelijkheden van mensen te voorzien in hun huidige en toekomstige behoeften (economische aspecten, zoals arbeidspotentieel, kennis, kapitaalgoederen). Het betekent ook de relaties leggen tussen ons handelen hier en effecten daarvan elders op de wereld. Deze zorgen over de wereld die de huidige generatie (‘nu’) overdraagt aan de volgende (‘later’), en over de ‘voetafdruk’ die de met name de westerse wereld (‘hier’) achterlaat op ontwikkelingslanden (‘daar’) zijn de belangrijkste redenen voor velen om te werken aan duurzame ontwikkeling. Dat geldt ook voor het kabinet. Bijsturen is echter lastig. Dat komt enerzijds door de complexiteit van de problematiek, en door het grote aantal betrokkenen: in feite alle staten, internationale organisaties, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. En het komt niet in de laatste plaats doordat duurzame ontwikkeling verdelingsvraagstukken en belangenconflicten kan oproepen. Dat maakt onderhandelingen en besluiten nemen zo moeizaam. Toch is er vooruitgang. Mondiaal zijn in Johannesburg vorig jaar stappen gezet in de richting van duurzame ontwikkeling, tijdens de wereldwijde VN-conferentie over duurzame ontwikkeling (de WSSD)1. Deze conferentie was een vervolg op de conferentie die in 1992 in Rio de Janeiro is gehouden. In Johannesburg is vanuit mondiaal perspectief een keuze gemaakt voor de hoofdthema’s van duurzame ontwikkeling voor de komende tijd. Voorafgaand aan deze grote conferentie is verkend waar voor Nederland de belangrijkste uitdagingen liggen op het terrein van duurzame ontwikkeling. De resultaten zijn vastgelegd in de nationale strategieën voor duurzame ontwikkeling Verkenning van het rijksoverheidsbeleid2 en de Maatschappelijke verkenning3. Tijdens die exercitie, maar ook bij andere gelegenheden, blijkt steeds dat duurzame ontwikkeling een onderwerp is dat mensen bezighoudt, ieder op zijn of haar eigen manier. Dat gebeurt overigens niet altijd onder de noemer van duurzaamheid. Het bedrijfsleven zoekt naar mogelijkheden om maatschappelijk verantwoord ondernemen vorm te geven, buurtverenigingen praten over het verbeteren van de leefomstandigheden van hun wijk, 1
2 3
World Summit on Sustainable Development. Nationale strategie voor duurzame ontwikkeling: Verkenning van het rijksoverheidsbeleid, januari 2002. Nationale strategie voor duurzame ontwikkeling: Maatschappelijke verkenning, juni 2002.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 4
onderwijsinstituten bouwen duurzame ontwikkeling in hun onderwijsprogramma’s in, en consumenten kiezen in de supermarkt of via hun energiebedrijf voor duurzame producten. In aansluiting op deze beide verkenningen wil het kabinet nu concrete invulling geven aan duurzame ontwikkeling. Vandaar Duurzame Daadkracht, een actieprogramma voor duurzame ontwikkeling. Het eerste deel van dit actieprogramma is reeds eind 2002 verschenen. In dat deel is aandacht besteed aan wat Nederland in internationaal verband gaat ondernemen op het terrein van duurzame ontwikkeling4. In dit tweede en nationale deel van het actieprogramma wil het kabinet laten zien wat de Nederlandse overheid in Nederland zelf gaat ondernemen om structureel duurzame ontwikkeling te bevorderen. Naar het oordeel van het kabinet is een actieprogramma een meer voor de hand liggend antwoord op ‘Johannesburg’ dan een strategische nota. Een actieprogramma sluit aan bij de gevoelde noodzaak van een slagvaardige overheid en een voortvarende aanpak5. Vanzelfsprekend bevat dit actieprogramma wel strategische elementen, maar biedt het geen ‘vergezichten’ zoals die in verschillende langetermijnnota’s naar voren komen. In Johannesburg is immers een krachtig appèl gedaan op actie. Daarnaast geldt dat diverse strategische noties voor de lange termijn, onder meer op het gebied van de thema’s die in Johannesburg zijn besproken, al in diverse overheidsnota’s zijn vervat.
1.2 Doel van dit actieprogramma: langetermijnambities, kortetermijnacties Bij het werken aan duurzame ontwikkeling sluit het kabinet aan bij de thema’s die in Johannesburg centraal stonden, aangevuld met thema’s die voor Nederland zelf vooral van belang zijn. Bij al deze thema’s gaat het erom op termijn een omslag te maken in de richting van een duurzame mondiale samenleving. Duurzame ontwikkeling is een proces dat een langdurige inzet vraagt. Tegelijkertijd is in het politieke domein de tijdshorizon vaak kort. De verleiding is groot alleen die activiteiten te doen die op korte termijn tot zichtbaar succes leiden. Die zijn overigens beslist ook nodig: om te laten zien wat er kan, om anderen te inspireren ook stappen te zetten, en om te leren welke voetangels en klemmen er liggen op de weg naar duurzaamheid. Wel is het belangrijk dat deze kortetermijnacties passen in een langetermijnvisie op duurzame ontwikkeling. De regering kiest daarom in dit actieprogramma voor reeds lopende of binnenkort te starten programma’s en instrumenten die op korte termijn resultaten kunnen (helpen te) behalen, maar die passen in een langetermijnperspectief naar duurzame ontwikkeling. Het is daarmee één van de vele stappen die gezet moeten worden in de duurzame richting. Het centrale doel op de lange termijn van het kabinet is om duurzame ontwikkeling steeds meer vanzelfsprekend te laten zijn bij al het handelen van de (rijks)overheid. Duurzame ontwikkeling als een leidraad, als een toetssteen. Dat is nu nog lang niet op alle fronten het geval. Dat heeft deels te maken met het nog onvoldoende kennen en begrijpen van de relaties tussen ons handelen nu en later, tussen hier en daar en tussen ecologie, economie en sociaal-cultureel. Het heeft ook te maken met de organisatie van de rijksdienst, waar verkokering en interdepartementale stammenstrijd moeilijk uit te bannen zijn. En het heeft te maken met onvoldoende zicht vanuit ‘Den Haag’ op activiteiten en initiatieven uit de samenleving. Bij nadere beschouwing is het niet zelden de rijksoverheid die veelbelovende duurzame initiatieven belemmert.
4 5
Zie de notitie ‘Duurzame Daadkracht’, 29 november 2002. Zie regeerakkoord, mei 2003.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 5
De doelen van het actieprogramma zijn aansluitend als volgt te formuleren: • Het Actieprogramma duurzame ontwikkeling beoogt een samenhangend pakket aan activiteiten in gang te zetten, zodanig dat het steeds meer vanzelfsprekend wordt om bij al het overheidshandelen rekening te houden met sociale, economische en ecologische afruilrelaties en synergie, zowel hier en nu, als ‘daar’ en ‘later’. • Het Actieprogramma duurzame ontwikkeling beoogt een ontwikkelings- en leerproces op gang te brengen zodanig dat steeds helderder wordt wanneer sprake is van synergie en wanneer van dilemma’s, hoe ongewenste afwentelingen kunnen worden voorkomen, en hoe de lessen het beste in beleid en communicatie kunnen worden vastgelegd. In het verlengde hiervan wil het kabinet via het actieprogramma een impuls geven aan transitiemanagement als belangrijke benaderingswijze om duurzame ontwikkeling te bevorderen. Verder wil het kabinet via dit actieprogramma een concrete aanzet geven tot uitwerking van de sociale aspecten van duurzaamheid, daar deze tot dusverre lastiger blijken te operationaliseren dan de ecologische en economische aspecten. Dat geldt niet alleen voor het kabinetsbeleid, het geldt ook voor bijvoorbeeld het bedrijfsleven en financiële instellingen. Het kabinet wil met het uitbrengen van dit actieprogramma de voortgang op een aantal concrete activiteiten volgen, en op deze wijze een ieder uitnodigen tot meedenken en het doen van suggesties, maar ook tot kritische reflectie.
1.3 Samen werken aan duurzame ontwikkeling De initiatieven in dit deel van het actieprogramma zijn programma’s waar de rijksoverheid een duidelijke rol in heeft. Deze keuze is ingegeven door de gedachte dat de rijksoverheid cruciale rollen te vervullen heeft in het proces van verduurzaming (zie ook hoofdstuk 3): zowel een sturende rol, alsook meer faciliterende en initiërende rollen zijn van belang. De rijksoverheid moet ook een voorbeeldrol vervullen. Jaarlijks wil het kabinet op basis van Duurzame Daadkracht met de samenleving praten over wat de overheid gerealiseerd heeft op het terrein van duurzame ontwikkeling. Dat wil echter beslist niet zeggen dat dit actieprogramma alleen over de rijksoverheid gaat. Integendeel: in alle genoemde initiatieven wordt door verschillende partijen samengewerkt om duurzaamheid naderbij te brengen. Dit proces van samenwerking tussen bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, burgers en overheden is, in de visie van het kabinet, kenmerkend voor duurzame ontwikkeling. Er zijn ook heel veel initiatieven waarbij voor de rijksoverheid geen rol nodig is. Het gaat hierbij vaak om belangrijke en inspirerende initiatieven, waarvan een grote bijdrage aan duurzame ontwikkeling mag worden verwacht. In dit actieprogramma zijn initiatieven waarin de overheid geen rol speelt niet opgenomen, behalve als aparte voorbeelden om te laten zien wat er zoal in de samenleving leeft. Bij de selectie van deze voorbeelden is wel naar initiatieven gezocht waarbij de rijksoverheid op een of andere wijze betrokken is of wordt, bijvoorbeeld via het geven van subsidies, het uitvoeren van regelingen, en dergelijke. Een bredere selectie van initiatieven uit de samenleving is te vinden in de maatschappelijke verkenning. Deze voorbeelden met initiatieven in de samenleving zijn terug te vinden in bijlage 5 van dit actieprogramma.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 6
In dit actieprogramma zijn ook instrumenten opgenomen die in algemene zin het werken aan duurzame ontwikkeling stimuleren. Een aantal instrumenten is gericht op het veranderen van de werkwijze van de rijksoverheid zelf, andere zijn gericht op het ondersteunen van andere partijen. Samenwerking tussen publieke en private partners krijgt daarbij extra aandacht op de verschillende beleidsniveaus (nationaal, regionaal en lokaal). In het actieprogramma richt het kabinet zich op de korte termijn (vier jaar); de kortetermijnacties moeten echter wel de aanzet zijn naar structurele veranderingsprocessen voor de langere termijn. Het kabinet heeft niet geprobeerd compleet te zijn, maar het heeft een selectie van acties opgenomen die illustratief zijn voor hoe er aan duurzame ontwikkeling kan worden gewerkt (illustreren), waaruit geleerd kan worden acties te ondernemen op andere terreinen (leren) en waarvan kan worden verwacht dat ze partijen er toe brengen om daadwerkelijk stappen verder te zetten (mobiliseren). Het actieprogramma is hiermee een eerste begin en geen eindstation. Door de jaarlijkse voortgang te bespreken en door continue agendering en uitwerking van ‘witte vlekken’ kunnen steeds weer verdere stappen gezet worden in de richting van een meer duurzame maatschappij en wereld. Illustreren Het actieprogramma wil de geformuleerde doelen bereiken door te illustreren dat er al veel gebeurt binnen de rijksoverheid, en dat er veel en sterke maatschappelijke initiatieven zijn. Het actieprogramma illustreert ook hoe processen naar duurzaamheid verlopen. Om duurzaamheid te realiseren is samenwerking tussen verschillende partijen nodig, en moet op nieuwe manieren tegen oude, hardnekkige problemen worden aangekeken. De gekozen programma’s illustreren hoe dit zoekproces verloopt en welke zoekrichtingen naar verwachting het meeste kans op succes bieden. Leren Duurzaamheid is een leerproces, het is al een paar keer gezegd. Alle betrokken partijen willen leren hoe hun bijdrage kan worden vormgegeven, en hoe samenwerking met anderen het beste gestalte kan krijgen. Voor de overheid is het van belang te leren hoe richting kan worden gegeven aan beleid, consistentie kan worden bevorderd en bewaakt. Op welke manier(en) kan het ‘denken in duurzaamheid’ het beste worden geïnternaliseerd? Belangrijk daarbij zijn het afwegingskader (de matrix in hoofdstuk 2, geïntroduceerd in de rijksverkenning6) en transparante besluitvorming. Mobiliseren Om de doelen van het actieprogramma te bereiken is het nodig een impuls te geven aan het proces van duurzame ontwikkeling. Het actieprogramma moet uitstralen dat duurzaamheid iedereen aangaat en het wil anderen inspireren ook maatschappelijke initiatieven op het gebied van duurzame ontwikkeling te nemen.
1.4 Opbouw van het nationale deel van het actieprogramma Hoofdstuk 2 geeft een toelichting op wat het kabinet verstaat onder duurzame ontwikkeling, en beschrijft de belangrijkste thema’s van duurzame ontwikkeling. Bij elk thema is een 6
Nationale strategie voor duurzame ontwikkeling: Verkenning van het rijksoverheidsbeleid, januari 2002.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 7
langetermijnperspectief aangegeven en is de link met de internationale activiteiten gelegd. In dit hoofdstuk zijn op persoonlijke titel in kadertjes enkele uitspraken opgenomen van maatschappelijk actieve personen over de thema’s en de rijksambities voor duurzame ontwikkeling. In hoofdstuk 3 staat hoe het kabinet aan duurzame ontwikkeling wil werken. Hoe ziet het zijn eigen rol hierin en wat verwacht het kabinet van anderen? In hoofdstuk 4 volgt een overzicht van instrumenten die duurzame ontwikkeling stimuleren. In tegenstelling tot de illustratieprogramma’s zijn deze instrumenten niet aan één inhoudelijk thema gerelateerd, maar zijn het middelen om in te zetten voor het stimuleren van duurzame ontwikkeling op verschillende terreinen. Ze zijn met name bedoeld om het duurzaam handelen (overheden, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, burgers) te mobiliseren en te ondersteunen. In hoofdstuk 5 komen de illustratieprogramma’s aan bod, oftewel de concrete projecten die illustratief zijn voor de langetermijnstrategieën. Het gaat hier om een korte inhoudelijke beschrijving van de projecten, waar mogelijk de concrete resultaten, en welke departementen trekker zijn. Hoofdstuk 6 bespreekt de voortgaande beleidsagenda. Hier komen de onderwerpen aan bod waarvan bij de uitwerking van de duurzaamheidsthema’s geconstateerd is dat nog geen adequaat beleid geformuleerd is. Het hoofdstuk sluit af met een blik op Europa. Hoofdstuk 7 tot slot gaat in op de uitvoering, de verantwoording en de financiële gevolgen. Bij het document horen enkele bijlagen, waaronder een lijst met acties, en een lijst met voorbeelden van maatschappelijke initiatieven. Het logo van de internationale conferentie in Johannesburg betekent dat de betreffende passage een directe link heeft met een afspraak die daar gemaakt is.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 8
2
Duurzame ontwikkeling
2.1 Duurzaamheid als opkomende waarde Over duurzame ontwikkeling werd al volop gesproken voordat de commissie-Brundtland in 1987 het begrip definitief op de kaart plaatste. De notie dat toekomstige generaties dezelfde ontwikkelingsmogelijkheden zouden moeten hebben als de huidige generaties spreekt aan. Dat geldt ook voor de wens dat geen afwenteling van problemen van de westerse wereld naar elders (met name ontwikkelingslanden) plaats mag vinden. Als ook voor de gedachte dat er drie samenhangende ‘domeinen’ of ‘kapitalen’ zijn (ecologisch, sociaal-cultureel en economisch) waar zorgvuldig mee moet worden omgegaan. Afruilrelaties tussen de domeinen zijn niet altijd te voorkomen, maar het is wel noodzakelijk om de keuzes op een transparante en democratische wijze te maken. Dit besef is, zoals de WRR7 het beschrijft, een nieuwe waarde die zich in hoog tempo een stevige plaats in het Nederlandse waardepatroon heeft verschaft. Deze opkomende waarde doet de houding van personen, van bedrijven, van instituties en van overheden veranderen. Tegelijkertijd geeft het idee van duurzame ontwikkeling aanleiding tot soms diepgaande discussies over wat nu precies de samenhang is tussen de verschillende domeinen, over wanneer nu sprake is van evenwichtige afwegingen, en over de vraag of duurzaamheid nu een ‘eindbeeld’ (te realiseren situatie) of (leer)proces is. Gaat het om alle drie de domeinen –ecologisch, sociaal-cultureel en economisch – in samenhang, of is duurzaamheid ook in het geding als een vraagstuk maar één of twee van de drie aspecten bestrijkt?
2.2 Breed duurzaamheidsbegrip Het kabinet maakt een pragmatische keuze in deze kwesties. Het begrip duurzaamheid wordt in het actieprogramma breed geïnterpreteerd. Het gaat om het evenwichtig en in samenhang beheren van sociaal-culturele (people), ecologische (planet) en economische (profit) voorraadgrootheden, niet alleen in het ‘hier en nu’, maar ook met het oog op ‘daar’ (internationaal, met bijzondere aandacht voor ontwikkelingslanden) en ‘later’ (voor komende generaties). Dit sluit onder meer aan bij wat in het bedrijfsleven onder duurzaam en maatschappelijk verantwoord ondernemen wordt verstaan. Voorts sluit deze brede benadering aan bij wat door maatschappelijke groeperingen, maar ook binnen overheidsorganisaties, als inspirerend en mobiliserend wordt beschouwd. De keuze voor deze benadering is onder meer ook door de SER8 onderschreven. Deze brede benadering wordt weergeven met onderstaand afwegingskader: Samenhang bevorderen met het oog op Hier en nu Daar Later
Sociaal-culturele aspecten (people)
Ecologische aspecten (planet)
Economische aspecten (profit)
Dan is er nog de vraag of duurzame ontwikkeling nu als een proces (benaderingswijze, ontwikkelingspad, leertraject) of als een eindbeeld (te bereiken situatie) moet worden gezien. De 7 8
WRR – Duurzame risico’s, een blijvend gegeven. Den Haag, 1994. SER – de winst van waarden: advies over maatschappelijk ondernemen, 2000/11.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 9
keuze is hier om duurzame ontwikkeling op te vatten als een continu leerproces, waarin duurzaamheid als waarde en als bewustzijn van samenhang tussen aspecten, tussen hier en nu en daar en later geleidelijk – en dikwijls met vallen en opstaan – wordt geïntegreerd in het handelen. Er is geen blauwdruk waarnaar wordt toegewerkt anders dan in de vorm van de eerdergenoemde noties van voorkomen van ongewenste afwentelingen, zoeken naar onvermoede win-winoplossingen, en zorgvuldig afwegen als sprake is van duidelijke keuzes. Dat impliceert dat met name het proces van gezamenlijk zoeken, van vallen en opstaan, en van ervaringen delen, van groot belang is. En het impliceert ook dat de communicatie en samenwerking tussen verschillende spelers aan hoge eisen moet voldoen. Vandaar dat de ‘triple bottom line’ van de drie p’s (people, planet en profit) nogal eens wordt uitgebreid met een vierde volwaardige p die dan staat voor onder meer participatie, proces of welk ander woord dan ook (al dan niet beginnend met de letter p) dat beoogt de noodzaak van communicatie en interactie weer te geven. Dit sluit aan bij de noodzaak die ook door het kabinet wordt onderkend, om de burger nauwer te betrekken bij beleidsontwikkeling en beleidsuitvoering: ‘samendoen’.
2.3 Duurzame ontwikkeling in en door Nederland Een veelheid van actoren – bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, overheden, instellingen, kennisinstituten, burgers, consumenten9 – is zowel binnen als buiten Nederland bezig op het terrein van duurzame ontwikkeling. Voor mondiale duurzame ontwikkeling kan Nederland op verschillende niveaus verantwoordelijkheid nemen: • Door zich in de internationale beleidsarena als actief en constructief pleitbezorger op te stellen voor duurzaamheid. De Nederlandse staat kan zich hier letterlijk als goed ‘staats-burger’ in de wereldgemeenschap opstellen en helpen internationale duurzame ‘spelregels’ op te stellen. • Door bij te dragen aan verduurzaming van activiteiten in en door Nederland die daar en later gevolgen hebben. Hierbij moet in het bijzonder worden gedacht aan ketens van grondstoffen, halffabrikaten en producten die in Nederland worden geïmporteerd en bewerkt of verwerkt, en materiaal- en productstromen die het land verlaten. • Door het ‘eigen huis’ op orde te hebben en het goede voorbeeld te geven. De NMP4- transities zijn een voorbeeld hoe Nederland in eigen land een meer duurzame samenleving op het terrein van landbouw, energiehuishouding, mobiliteit en biodiversiteit probeert te bewerkstelligen. Een ander voorbeeld is de integratie van de gender-dimensie in alle beleidsterreinen om daarmee gender-gelijkheid in Nederland te realiseren. De laatste twee niveaus zijn in dit deel van het actieprogramma uitgewerkt, het eerste niveau is onderwerp van het internationale deel van het actieprogramma. De Nederlandse overheid probeert duurzame ontwikkeling breed op te pakken. Er worden acties ontwikkeld waarbij een gedegen afweging op sociaal-cultureel, economisch en milieuterrein plaatsvindt, en waarbij tevens rekening wordt gehouden met effecten op mens en milieu hier en nu, daar en later. De acties die in dit deel van het actieprogramma zijn omschreven zijn primair gericht op Nederland; de effecten van deze acties slaan in eerste instantie neer in Nederland zelf, maar kunnen ook uitstraling hebben naar andere landen. Dat geldt voor alle beleid, ook voor plannen en 9
Nationale strategie voor duurzame ontwikkeling: Verkenning van het rijksoverheidsbeleid, januari 2002, en Nationale strategie voor duurzame ontwikkeling: Maatschappelijke verkenning, juni 2002.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 10
maatregelen die niet in dit actieprogramma staan. Daarom dient bij het ontwikkelen van duurzaamheidsbeleid altijd rekening te worden gehouden met effecten op arme bevolkingsgroepen in ontwikkelingslanden, en met effecten op natuurlijke hulpbronnen elders, iets wat nu nog te weinig gebeurt. Dat vergt een brede blik. Zo kan een maatregel voor Nederland ogenschijnlijk gebaseerd lijken op duurzaamheidsafwegingen, maar wanneer deze in breder verband wordt bekeken, kan blijken dat de effecten op wereldschaal negatief zijn. Probleem is natuurlijk wel vaak dat de relaties tussen hier/nu en daar/later complex en dikwijls onbekend zijn. Het is nodig deze beter in kaart te brengen. In algemene zin zal de duurzaamheidsverkenning die door het Milieu- en Natuurplanbureau van het RIVM wordt opgesteld (zie 4.2.2) daaraan een bijdrage leveren, maar daarnaast zal steeds per voornemen of maatregel onderzocht moeten worden hoe ons handelen hier gevolgen heeft voor elders en later. Verschillende departementen werken aan instrumenten hiervoor; enkele daarvan zijn in de hoofdstukken 4 en 5 opgenomen. Omgekeerd geldt ook dat om duurzame ontwikkeling in Nederland te bevorderen, vaak acties in internationale fora nodig zijn. Om te beginnen is een coherent duurzaamheidsbeleid van de Europese Unie van groot belang. Afspraken over milieu, arbeid en afbouw van onduurzame subsidies hebben meer effect als ze in internationaal verband worden aangepakt. Daarnaast is het voor Nederland eenvoudiger dergelijke maatregelen te implementeren als er internationale kaders voor bestaan. De conclusie is dan ook dat Nederland zich nadrukkelijk dient in te zetten voor acties die internationaal nodig zijn, zowel ter bevordering van mondiale duurzaamheid, als voor duurzame ontwikkeling in Nederland zelf. In hoofdstuk 6 komt dit nog terug.
2.4 Thema’s voor duurzame ontwikkeling Waar afwenteling plaatsvindt tussen de verschillende aspecten van duurzame ontwikkeling, kunnen problemen ontstaan. Op de VN- conferentie in Johannesburg zijn de belangrijkste wereldwijde problemen geagendeerd. In Nederland zijn in de verkenningen aanvullende probleemgebieden geïdentificeerd, specifiek voor de Nederlandse situatie. Het gaat dan, zowel wereldwijd als in Nederland, om problemen waarvan kenmerkend is dat ze niet oplosbaar zijn door vanuit een enkel aspect (‘koker’) te redeneren en/of door alleen op het hier en nu te letten zonder de gevolgen van besluiten voor later en elders te bezien. Samengevat gaat het om de volgende thema’s die als de belangrijkste duurzaamheidsthema’s kunnen worden gezien: • Armoedebestrijding • Doelmatig mondiaal bestuur • Goede financieringsstructuren mondiaal en handel • Goed waterbeheer en toegang tot goede kwaliteit drinkwater • Duurzame energiehuishouding (schoon, betrouwbaar, betaalbaar) • Gezondheid en veiligheid • Duurzame landbouw • Biodiversiteit • Bevolking (vergrijzing en migratie) • Duurzame mobiliteit • Duurzaam produceren en consumeren
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 11
•
Kennis
Het internationale deel besteedt aandacht aan de meeste van deze thema’s. In het nationale deel worden de eerste drie thema’s niet diepgaand uitgewerkt, omdat ze binnen Nederland minder relevant zijn. De inhoudelijke thema’s energie, water, gezondheid en veiligheid, landbouw en biodiversiteit worden in de internationale gremia wel samengevat als de zogenaamde WEHAB-thema’s, volgens de beginletters van de Engelse begrippen Water, Energy, Health and safety, Agriculture, Biodiversity. Het internationale deel van het actieprogramma ‘Duurzame Daadkracht’ sluit bij deze terminologie aan.
2.5 De langetermijnambities voor de thema’s Voor de meeste thema’s die hierboven zijn genoemd heeft het kabinet voor Nederland langetermijnbeleid uitgezet. Hieronder wordt aangegeven hoe het thematisch langetermijnbeleid zich verhoudt tot de afspraken die in Johannesburg zijn gemaakt. Water In Johannesburg zijn afspraken gemaakt over het efficiënter gebruiken van water, het ontwikkelen van plannen om extreme watergerelateerde gebeurtenissen aan te pakken, het stimuleren van public-private partnerships en het verbeteren van wetenschappelijke en beleidsmatige samenwerking over de watercyclus. Voor 2005 dienen alle landen plannen te ontwikkelen voor geïntegreerd waterbeheer. In de EU is de kaderrichtlijn water het integrerende kader om de kwaliteit van het water te verbeteren. Kwantitatief waterbeheer valt momenteel niet onder de reikwijdte van de richtlijn, alhoewel de overstromingen in de zomer van 2002 in Nederland de vraag naar de aanpak van kwantitatief waterbeheer opnieuw actueel hebben gemaakt. Voor Nederland gaat het zowel om een waterhuishoudkundige en ruimtelijke inrichting die ons land veilig en bewoonbaar houdt met een zo min mogelijk risico, als om het tegengaan van verdroging en het veilig stellen van een goede kwaliteit drinkwater. Alleen dan kun je spreken van duurzaam waterbeheer10. Duurzaam waterbeheer blijft hangen in woorden ‘Duurzame ontwikkeling vergt maatwerk, lef, experimenteerruimte, het doorbreken van bestaande patronen, impulsen, kennis delen, nieuwe oplossingen en nieuwe samenwerkingsverbanden.’ Ik citeer het Actieprogramma duurzame ontwikkeling. Het spreekt voor zich dat ik het hier hartgrondig mee eens ben. Maar welke Nederlander niet, wetende dat we op vele terreinen in een vrije val zijn beland. Onlangs nog, heeft de Europese Commissie ons pijnlijk gewezen op onze positie als hekkensluiter waar het gaat om wezenlijke innovaties. Op het gebied van water staat Nederland, als putje van Europa, voor immense opgaven. Toch blijven we hangen in praten over doen. Begin 2001 heeft de Bezinningsgroep Water, waar ik voorzitter van ben, het initiatief genomen voor twee onorthodoxe ruimtelijke waterprojecten, later genoemd spiegelprojecten, vanuit de idee dat de ze ons een spiegel zouden kunnen voorhouden. Nou, dat is gelukt. Ondanks direct enthousiasme van de zijde van de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, was meer dan een jaar overleg nodig om de gezamenlijke overheden bereid te vinden de noodzakelijke middelen op tafel te leggen voor uitvoering van de verkenningen. Inmiddels zijn de verkenningen van de spiegelprojecten Horstermeerpolder en Overdiepse polder bijna afgerond. Over de ervaringen met het samenwerken tussen overheden onderling en tussen overheden en bewoners is een lezenswaardig boek te schrijven. Een ander boek zou kunnen gaan over tegenwerkende of hooguit meestribbelende ambtenaren, die studie op studie willen stapelen om maar zeker te zijn van
10
O.a. Nationale strategie voor duurzame ontwikkeling: Verkenning van het rijksoverheidsbeleid, januari 2002.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 12
voortzetting van hun vrijblijvende bestaan. In beide polders lopen bewoners en ondernemers uit voor vernieuwing en zijn het overheden die rekenen en tekenen tot ze een ons wegen. En vooral spreken over duurzaam waterbeheer. Neelie Kroes, voormalig president Nijenrode
Duurzame energiehuishouding Een duurzame energiehuishouding staat voor winning, transport en gebruik van energie op een manier die wereldwijd betrouwbaar, veilig, betaalbaar, emissiearm en efficiënt is11. In Johannesburg is afgesproken om programma’s voor energie-efficiëntie op te zetten en het functioneren van nationale energiemarkten te verbeteren. Verder is afgesproken om energiesubsidies uit te faseren die schadelijk zijn voor het milieu en een negatief effect hebben op duurzame ontwikkeling. Binnen de EU staat dit onderwerp ook op de agenda bij het integreren van milieudoeleinden in sectoraal beleid (Cardiff-proces) en bij het ontwikkelen van een kenniseconomie (Lissabon-proces). De Europese Unie heeft zich als doel gesteld voor 2010 om 12% van haar totale energiebehoefte via hernieuwbare bronnen te genereren en daarvan minimaal 22% van het elektriciteitsverbruik hernieuwbaar te laten zijn. Ook dienen maatregelen te worden genomen om de energie-efficiëntie substantieel te verbeteren voor het jaar 2010. Binnen de EU is verder afgesproken tot een ontkoppeling te komen van economische groei en het gebruik van hulpbronnen. Nederland heeft een energiebeleid dat is gericht op drie doelen: voorzieningszekerheid, duurzaamheid en economische efficiëntie12. Onderdeel van dit beleid is de hogere belasting op milieuvervuilende energiebronnen en de stimulering van onderzoek naar duurzame energie en energieefficiëntie. De weg naar de bovengenoemde doelen wordt voor een belangrijk deel bewandeld via het pad van de transities. De transitie naar een duurzame energiehuishouding is één van de transities uit het NMP4 en wordt door het ministerie van Economische Zaken, samen met anderen, vooral met marktpartijen, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen, ingevuld. Bij de Koninklijke/Shell Groep wordt duurzaamheid niet gezien als mode maar is duurzaamheid een integraal onderdeel in onze bedrijfsprocessen. Het is daarmee dus een belangrijk aspect van hoe je iets uitvoert. Dit ‘hoe’ betekent dat je in de business bij het uitvoeren van projecten niet alleen denkt aan economische aspecten, maar beslist ook aan de milieu- en sociale implicaties van het handelen op zowel de korte als de lange termijn. Hiermee moet dan de aansluiting worden gevonden bij het gevoel dat er in de samenleving bestaat over de effecten van bedrijfsmatig handelen. Daarbij gaat het om de huidige generatie, maar ook om toekomstige generaties. Het duurzame opereren door een onderneming als de onze betekent dat je er vervolgens een ‘licensie voor groei’ van die samenleving voor ontvangt. Als er wordt voldaan aan de eisen van: transparantie, betrokkenheid met stakeholders, duidelijke uitgangspunten, doen wat je zegt, herkenbaar zijn en effectieve communicatie. Duurzame ontwikkeling is in onze visie dus goed voor het bedrijfsleven en het bedrijfsleven is goed voor duurzame ontwikkeling. De titel van ons Shell Report 2002 luidt dan ook : "verantwoorde energie -een duurzame uitdaging". Drs. ir. J. van der Veer, vice-voorzitter Comité van Groepsdirecteuren Koninklijke/Shell Groep
Leiderschap gewenst! Onduurzaam handelen is geen kwestie van ‘foutje’ of ‘blinde vlek’. Het gaat om diep ingesleten patronen en gewoonten, sterk verbonden met belangen en opvattingen. ‘Transitie’ is de laatste jaren in zwang als term voor (pogingen tot) het doorbreken 11 12
NMP4 (2001), pagina 77. Zie Energierapport, februari 2002.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 13
van deze onduurzame patronen. Om transities op gang te krijgen is verleidingskunst op hoog niveau vereist. Prachtige vergezichten en onweerstaanbare projecten moeten betrokkenen ertoe brengen het korte termijn eigenbelang even te vergeten. Meer verplichtende vormen van overheidsbeleid, waaronder financiële prikkels, zijn echter onmisbaar om de transitie richting en vaart te geven. De ambities van het Actieplan duurzame ontwikkeling zijn goed. Ze vormen per thema een nadere uitwerking van het brede duurzaamheidsbegrip: people, planet, profit. Vooralsnog is het de vraag in hoeverre deze ambities de komende jaren uit de verf zullen komen, vooral waar ze moeten concurreren met andere ambities van de regering. We leven in een periode waarin het streven naar duurzaamheid politieke tegenwind te verduren heeft. Zal er binnen het kabinet, maar bijvoorbeeld ook bij het bedrijfsleven, op cruciale momenten het leiderschap zijn om te kiezen voor de hier beschreven duurzaamheidsambities, ook als dat ten koste gaat van andere ambities? Het maken en uitdragen van dergelijke keuzes door personen en organisaties ‘die er toe doen’ (zoals de minister-president) heeft verstrekkende gevolgen. Er kan een hefboomwerking van uitgaan waardoor transities werkelijk een zet vooruit krijgen. Teo Wams, algemeen directeur Vereniging Milieudefensie
Gezondheid en veiligheid Mensen moeten gezond en veilig kunnen leven. Dat betekent dat bijvoorbeeld de leefomgeving (bodem, water, lucht, maar ook de situatie op straat), het voedsel, de producten en het drinkwater zo gezond en veilig zijn, dat mensen en dieren slechts een verwaarloosbaar risico lopen op ziekte of een ongeval en dat tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten13. Tijdens Johannesburg is specifiek afgesproken dat voor 2020 chemicaliën zodanig worden gebruikt en geproduceerd dat significante negatieve effecten op mens en milieu worden geminimaliseerd14. In de EU is afgesproken dat het chemischestoffenbeleid wordt herzien, waarbij meer stoffen onderzocht worden op hun risico’s en dat deze risico’s ook kenbaar worden gemaakt aan burgers. Nationaal zijn in het NMP4 een beleidsvernieuwing stoffen en een beleidsvernieuwing externe veiligheid aangekondigd en wordt op verschillende beleidsterreinen invulling gegeven aan gezondheid en veiligheid in de directe leefomgeving. Gezondheid en veiligheid zijn basale mensenrechten, die niettemin voor veel mensen in de wereld niet gewaarborgd zijn. Dat heeft allereerst te maken met gebrek aan gezonde voeding, onvoldoende gezondheidszorg, ontbrekende vrede en rechtsbescherming. Overal ter wereld komen gezondheids- en veiligheidsbedreigingen echter ook uit een andere hoek. Gevaarlijke chemische stoffen veroorzaken bedreigingen in acute vorm, door ongevallen in fabrieken en tijdens transport per schip, trein of tankwagen én langs de sluipende weg van wereldwijde verspreiding van zo’n 30.000 chemicaliën. Er zijn veel aanwijzingen dat deze diffuse verspreiding schade aanricht: toename van allergieën, verstoring van de hormoonhuishouding en de voortplanting van mensen en dieren. Maar er is geen sluitend bewijs en geen overzicht van de chemicaliën waar het om draait. Ik pleit daarom voor een voorzorgbenadering bij het toepassen van milieugevaarlijke stoffen. Geen gevaarlijke chemicaliën toepassen, tenzij strikt noodzakelijk. Deze stoffen zoveel mogelijk vervangen door minder of ongevaarlijke. En wanneer niet alle gevaren van een stof bekend zijn: uitgaan van het ergste, in plaats van aannemen dat het wel los zal lopen. In Johannesburg is een chemicaliënbeleid dat gezondheid en milieu effectief beschermt, erkend als hoeksteen voor duurzame ontwikkeling. Vrijwillige programma’s van de chemische industrie dragen daaraan bij. Maar er is meer nodig. De industrie moet veel meer opening van zaken geven over de chemicaliën die in producten en installaties worden toegepast. Overheden moeten meer bevoegdheden krijgen om in te grijpen bij activiteiten waarvan mogelijk een grote bedreiging uitgaat. Dit soort principes verdienen ook een plaats in internationale verdragen en handelsovereenkomsten. Ad van den Biggelaar, algemeen directeur Stichting Natuur en Milieu
13
De ambities van de Nederlandse overheid op dit brede terrein worden uitgewerkt in onder andere het N MP4 (2001), Anders omgaan met water, Waterbeheer 21e eeuw (2000), de sociale nota’s, nota’s over technologie, Nationaal Verkeers- en Vervoersplan, Werken aan sociale kwaliteit. 14 Hiervoor is het van belang dat het Verdrag van Rotterdam (Rotterdam Convention on the Prior Informed Consent Procedure for Certain Hazardous Chemicals and Pesticides in International Trade) in 2003 in werking treedt en het Stockholm-verdrag (Stockholm Convention on Persistent Organic Pollutants) in 2004.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 14
Duurzame landbouw Bij duurzame landbouw gaat het om het vinden van een goede balans tussen ambities vanuit de ruimtelijke ordening, de natuur, het milieu, de economie en sociale kwaliteit15. In Johannesburg zijn afspraken gemaakt om de landbouw en daardoor ook de voedselvoorziening te verduurzamen. Deze afspraken betreffen zowel voedselzekerheid voor ontwikkelingslanden, verduurzamen van visvangst, duurzame landbouw en vergroten van de toegang van landbouwproducten uit ontwikkelingslanden op westerse markten. Binnen de EU zijn acties in gang gezet om afspraken die gemaakt zijn in de WSSD, in Doha en in de lopende WTOonderhandelingsronde, in het gemeenschappelijke landbouwbeleid mee te nemen. Het Nederlandse beleid is gericht op het ontwikkelen van een sector die duurzaam werkt, internationaal concurrerend is en maatschappelijk verantwoord produceert. In het NMP4 is aangegeven dat een transitie naar een duurzame landbouw noodzakelijk is. Bij de uitwerking hiervan wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de invloed van de landbouw op het realiseren van duurzame ontwikkeling elders in de wereld. Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid werkt, samen met anderen, aan deze transitie. Mijn – bij velen inmiddels bekende – stelling is dat het scheppen van welvaart en (op basis daarvan) het mogelijk maken van emancipatie, het grote project is geweest van de 20e eeuw. De 21e eeuw zie ik in het verlengde hiervan als de eeuw van de duurzame ontwikkeling, het zoeken van balans in de driepoot: economisch, sociaal en ecologisch. Daarbij moet het perspectief van duurzame ontwikkeling vooral gezien worden als een maatschappelijk zoek- en leerproces. Het is een oriëntatie waarbij we via interactieve menings- en besluitvorming zo dicht mogelijk moeten komen bij de notie dat ook toekomstige generaties moeten kunnen blijven putten uit de bronnen die nu eenmaal voor het leven nodig zijn. Dat geldt voor vele beleidsterreinen, maar zeker ook dwars door de traditionele beleidsterreinen heen. Als we dan toch tot een toespitsing op een specifiek beleidsterrein moeten komen, dan is de verduurzaming van de landbouw natuurlijk een zeer fundamentele. De systeeminnovaties die hiervoor nodig zijn, vinden hun basis in de ketenomkering: de maatschappelijke vraag moet centraal komen te staan. Dit leidt tot forse veranderingsopgaven in de Nederlandse agrosector. Innovaties zijn nodig, niet alleen op technologisch, maar zeker ook op het economische, sociaal-culturele en institutionele vlak. Zo blijft bijvoorbeeld vaak onderbelicht dat de vernieuwing van arbeidsorganisaties en van personeelsbeleid nadrukkelijk onderdeel uitmaakt van het transitieproces. Verder zal de agrosector gericht aandacht moeten geven aan verbeteringen van de kwaliteit van arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden om in de toekomst op een relatief krappe arbeidsmarkt voldoende wervingskracht te kunnen uitoefenen. Tot slot zal de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven in toenemende mate gebaseerd moeten zijn op de inzet van kennis; ook voor de agrosector vormen de verhoging van de kennisintensiteit van de productie en de versterking van de vaardigheden van ondernemers en werknemers de basis voor duurzaam succes. Dr. H.H.F. Wijffels, voorzitter Sociaal Economische Raad
De sleutel ligt bij de consument Meer markt en minder ondersteuning voor boeren, meer aandacht voor dierenwelzijn en de natuurlijke omgeving en meer markttoegang van de armste landen tot lucratieve westerse markten. De richting van het EU-beleid is onmiskenbaar. Alleen een wisselwerking tussen samenleving, agrarische ondernemers en natuurlijke omgeving kan leiden tot een duurzamere land- en tuinbouw. Dat besef is in de agrarische sector volop aanwezig. Duurzaamheid is in agrarisch Nederland geen kreet meer. Bij feiten en cijfers – wat is op dat gebied de afgelopen tien, vijftien jaar daadwerkelijk gepresteerd – past maar één conclusie: boeren en tuinders zijn goed op weg. Maar we zijn er nog lang niet. Wie slechts een romantisch beeld van het verleden schetst met scharrelende varkentjes en kippen, boeren en dialect met een eenzijdige focus op biologische productie, is niet bezig met wisselwerking met de samenleving maar met misleiding. Het aantal biologische producenten loopt in Nederland terug, biologisch varkensvlees blijft in de schappen liggen.
15
Voor een nadere uitwerking van de ambities, zie onder andere de volgende nota’s: het NMP4; Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur; nota’s Ruimtelijke Ordening; Structuurschema Groene Ruimte; Voedsel en Groen.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 15
Ruimte om te kunnen ondernemen gaat hand in hand met eigen verantwoordelijkheid. De route naar balans met de (natuurlijke) omgeving is geen exclusieve aangelegenheid voor boeren en tuinders. De sleutel naar een duurzame land- en tuinbouw ligt in handen van de consument. Kiest hij voor goedkoop voedsel? Gaat het louter om markt, economie en agrarische productie of staat er meer op het spel? Alleen als boer en consument elkaar veel dichter naderen, zullen ook andere waarden van agrarische productie weer in beeld komen. G.J. Doornbos, voorzitter LTO Nederland
Zo’n obligaat verhaaltje, waarin de intensieve dierhouderij nog steeds als feit wordt aanvaard? Zijn dit onze nationale ambities? En elk jaar een andere uitbraak van een ziekte? Alleen dat al is een enorme aanslag op de vitaliteit van een landelijk gebied. Internationaal gezien kunnen we straks de concurrentie niet eens meer aan! ‘Transitie naar een duurzame landbouw’ is geen helder begrip. Ieder blijkt daar iets anders onder te verstaan. Grofweg zijn er drie verschillende opvattingen: 1. Intensieve veehouderij in fabrieksgebouwen op industrieterreinen, milieu- en diervriendelijk ingericht. En hier en daar als museumstuk nog een koe in de wei. Export van kennis. (Ligt niet voor de hand) 2. Grondgebonden landbouw, soms met neventakken, biodiversiteit, natuur(beheer) en sociale cohesie, kortom een levende en interessante groene ruimte. Voedselproductie, een bruisend geheel van activiteiten, ontspanning voor de gestresste stedeling. En export van (nieuwe) kennis. (Veel interessanter) 3. Beide naast elkaar. De uitwassen aanpakken, eerst die van de intensieve dierhouderij. En meer concrete aandacht voor de nog altijd doorgaande verloedering van onze schaarse groene ruimte. (Laten we vast beginnen) Waar ligt de toekomst voor Nederland? We moeten de richting aangeven! Voorstel: maak nu een actieplan om het rapport Wijffels uit te voeren. (Ligt al anderhalf jaar in een la) Zet de actuele landbouwvraagstukken in het licht van wat je ongeveer voor ogen hebt en pak ze voortvarend aan. Zo schiet het niet op. Dure woorden en papier hebben we genoeg. Een samenhangend, duidelijk, niet bureaucratisch beleid daar gaat het nu om. Anders zal die duurzame toekomst een illusie blijken. Ria Beckers, voorzitter Platform Biologica
Biodiversiteit Biodiversiteit staat wereldwijd onder druk. Dat betekent veel meer dan het uitsterven van soorten. Want als het verlies aan biodiversiteit in het huidige tempo doorgaat, staat in 2030 de bestaanszekerheid van tientallen miljoenen mensen op het spel. Armen hebben biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen nodig voor hun voortbestaan, maar hun kortetermijnnoden en hun gebrek aan zeggenschap maken een duurzaam gebruik van de natuurlijke hulpbronnen onmogelijk. Een vicieuze cirkel. In Johannesburg zijn afspraken gemaakt om te komen tot een significante reductie van het verlies van biodiversiteit in 2010, een duurzame visserij niet later dan 2015 en onmiddellijke actie tegen illegale handel in bosproducten en illegale houtkap. Binnen de EU zijn afspraken gemaakt om biodiversiteit te integreren in alle relevante sectoren en activiteiten. Ook zijn afspraken gemaakt om te komen tot implementatie van het ‘Natura 2000 network’16 en een verantwoord beheer van natuurlijke hulpbronnen via de ecosysteem-aanpak. Nederland wil bijdragen aan het instandhouden van voldoende beschikbaarheid van de natuurlijke hulpbronnen en aan de bescherming van de mondiale biodiversiteit. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daartoe het transitieteam Biodiversiteit ingesteld, dat zich buigt over de sturing van het
16
Bij Natura 2000 gaat het om de creatie van een communautair netwerk van beschermde natuurgebieden. Iedere lidstaat is daarbij zelf verantwoordelijk voor de keuze van de op zijn grondgebied aan te wenden middelen.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 16
proces dat uiteindelijk een halt moet toeroepen aan het verlies aan biodiversiteit en moet uitmonden in een waarlijk duurzame samenleving. Biodiversiteit blijft voor de doorsnee Nederlander een vaag begrip. In mijn programma’s gebruiken we de term dan ook niet vaak, maar probeer ik wel het wezenlijke ervan te laten zien: flora, fauna en wij mensen vormen een grote onderling afhankelijke keten. Haal je een radertje uit die keten weg, dan stort de zorgvuldig geëvolueerde balans weg en zijn de gevolgen (nog) niet te overzien. Voor mij als programmamaker blijft het een uitdaging om mensen te overtuigen van het feit dat het beschermen van die biodiversiteit uiteindelijk in ons eigen belang is. Hoewel het eigenlijk triest is dat sommige mensen pas begrijpen dat het regenwoud niet mag verdwijnen omdat hier misschien wel het medicijn tegen kanker op ons ligt te wachten. Wat mij betreft mogen wij wel vaker worden geconfronteerd met onze verkeerde keuzes. De manier waarop consumenten hun leven leiden heeft direct invloed op biodiversiteit. Beslissingen als welke tuinstoel je koopt of wat voor vis je vanavond eet, lijken triviaal, maar hebben wel degelijk te maken met die biodiversiteit. Ik vind dat het tot nu toe wel erg makkelijk is om 'foute' beslissingen te nemen. Wie een FSC-vloer in z'n huis legt, krijgt een hoger prijskaartje voor z'n verantwoordelijkheid gepresenteerd dan iemand die klakkeloos een stelletje illegaal gekapte planken koopt. Dat lijkt me niet eerlijk. Van mij mogen artikelen die de biodiversiteit om zeep helpen dan ook extra belast worden, des te eerder worden mensen zich bewust van de impact van hun aankopen. Wie niet horen wil, moet wat mij betreft maar voelen. In z'n portemonnee! Anniko van Santen, programmamaker bij de AVRO
De geloofsstrijd. Het geloof dat de mens in staat is op alle veranderingen positief te reageren met zijn geweldige denk- en creatief vermogen. De mens zal altijd overleven want hij is superieur. “Verandert de aarde, het klimaat, de biodiversiteit? Geen probleem; dat is altijd zo geweest en het doet er niet wezenlijk toe of de verandering door ons zelf is teweeggebracht. Soorten verdwijnen, dat is altijd zo geweest.” De andere geloofsrichting: “de mens is onderdeel van de natuur en is daarbinnen een zwakke schakel. Potentieel zijn insecten en bacteriën de échte overlevers; de dynamiek van de samenstelling van levende wezens neemt af, de grootste wezens zijn altijd het meest in gevaar geweest. We moeten onze eigen ondergang niet versnellen, maar de vermindering van de biodiversiteit tot stoppen brengen. Dat vergroot op lange termijn de overlevingskansen van de mens. Klimaatverandering is een signaal van de versnelling van een veranderingsproces dat moet worden vertraagd. (Bescherming van de biodiversiteit is dus van hogere orde dan het klimaatbeleid!) In een dergelijk principiële richtingenstrijd die zich openlijk en onderhuids, maatschappelijk en politiek, nationaal en internationaal voordoet, is weinig ruimte voor beleid en regels. Maar waarom kiest de Nederlandse regering voor ministapjes in het eigen achtertuintje? Het veenweidegebied wordt misschien beschermd, terwijl het Nederlandse visserijbeleid toelaat dat de wereldzeeën worden leeggevist en bijvoorbeeld de biodiversiteit in de Waddenzee wordt vernietigd omdat een paar Zeeuwse vissers zo’n leuke boterham verdienen. Waarom organiseren we niet ook een samenspraak van een aantal landen met de grote wereldnatuurorganisaties om rechtstreeks invloed uit te oefenen in de richtingendiscussie? Creëer een wereld-actieplatform voor biodiversiteit, te beginnen in Nederland! Frans Evers, voorzitter Sustainable Challenge Foundation, oud-directeur Natuurmonumenten
Bevolking Onder dit thema vallen trends en demografische ontwikkelingen als vergrijzing en veranderende migratiestromen. Om van duurzame ontwikkeling te kunnen spreken op dit terrein, gaat het erom ervoor te zorgen dat iedereen (jong én oud) actief sociaal en economisch kan participeren in de samenleving en dat sociale cohesie gecombineerd wordt met vrijheid voor mensen om zich individueel te ontplooien17. Een duurzamere arbeidsmarktparticipatie van zowel mannen als vrouwen is gebaat bij een meer levensloopgericht vormgegeven beleid. Duurzame mobiliteit
17
Nationale strategie voor duurzame ontwikkeling: Verkenning van de rijksoverheidsbeleid, januari 2002.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 17
Bij duurzame mobiliteit gaat het op de langere termijn om manieren van vervoeren die emissieloos en veilig zijn en ervoor zorgen dat plaatsen voor mensen voldoende bereikbaar zijn. In Johannesburg is afgesproken dat er transportstrategieën voor duurzame ontwikkeling geïmplementeerd dienen te worden. Doel hiervan is om daarmee de beschikbaarheid, efficiency en gemak van transport te verbeteren, maar ook om de stedelijke luchtkwaliteit en gezondheid te verbeteren en broeikasgassen te verminderen. Het beperken van de mobiliteitsbehoefte is één van de manieren waarop hier invulling aan gegeven kan worden. In de EU is afgesproken dat in 2003 duurzaamheidscriteria worden ingepast in de richtlijnen voor TransEuropese vervoersnetwerken. Hiernaast wordt een richtlijn ontwikkeld voor infrastructuurheffingen om er voor te zorgen dat in 2004 de verschillende transportsystemen de maatschappelijke kosten beter dekken. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat is bezig hieraan invulling te geven in de transitie naar een duurzame mobiliteit, die is voortgekomen uit het NMP4. Het doorrekenen van milieukosten in prijzen is een sleutel tot duurzame mobiliteit. Opbrengsten worden immers ingezet om aantasting van milieu, natuur en landschap te vermijden of te verminderen. Bovendien stimuleren hogere prijzen tot innovatie en tot de ontwikkeling van minder belastende alternatieven. Daarnaast worden milieuvriendelijke producten en diensten relatief goedkoper. Als het aandeel van de milieukosten in de prijs, de bestemming van de opbrengsten en de milieuvriendelijke alternatieven goed in beeld worden gebracht, bevordert dit een bewuste keuze van de reiziger. Voorwaarde is dat de wijze van doorberekening eerlijk, logisch en doelmatig is. En het gekozen principe moet gelden voor alle soorten mobiliteit: personenauto en vrachtverkeer zo goed als openbaar vervoer, scheepvaart en luchtvaart. Ook moeten de doorberekende kosten in een redelijke verhouding staan tot de werkelijke milieukosten. Het Actieprogramma duurzame ontwikkeling is een goede impuls voor overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties om hier gezamenlijk invulling aan te geven. Guido van Woerkom, hoofddirecteur ANWB
Duurzaam produceren en consumeren In Johannesburg is afgesproken om een tienjarenraamwerk van programma’s op het terrein van duurzame consumptie- en productiepatronen te ontwikkelen. Doel is om sociale en economische ontwikkeling binnen de draagkracht van ecosystemen te bevorderen en economische groei los te koppelen van milieubelasting. In de EU is tijdens de voorjaarstop van Brussel (maart 2003) afgesproken dat het Cardiff-proces over integratie van milieudoeleinden in het sectoraal beleid versterkt wordt en algemene en indien nodig sectorgebonden ontkoppelingsdoelstellingen worden ontwikkeld (zie bijlage 3). Een groot aantal van de hiertoe benoemde activiteiten staat al langer op de agenda van Nederland en vindt zijn vertaling in al lopende programma’s, bijvoorbeeld in het programma maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). De overheid wil een verdere doorbraak van MVO actief ondersteunen18. De coördinatie van dit onderwerp ligt bij het ministerie van Economische Zaken, maar thema’s en verantwoordelijkheden op het gebied van MVO liggen ook bij andere departementen. Daarnaast is er natuurlijk de overheid zelf, die produceert, maar vooral ook
18
Thema’s en visie overheid worden beschreven in het kabinetsstandpunt over MVO van april 2001 (Kamerstukken II, 2000-2001, 26485, nr. 14) waarnaar hier wordt verwezen.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 18
consumeert. In dit actieprogramma heeft de duurzame bedrijfsvoering van de overheid een belangrijke plaats. Duurzame productie en consumptie zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden in de hele keten van basisgrondstoffen tot en met afvalproducten - die op hun beurt weer opnieuw grondstoffen leveren. Binnen Akzo Nobel is dit jaar vanuit die basisgedachte een richtlijn ‘Product Stewardship Management Sy stem’ in werking getreden. De Akzo Nobel bedrijven kijken op basis van die richtlijn niet alleen naar het eigen gedrag als het gaat om het beslag op schaarse grondstoffen terug te dringen, maar werken in zogenaamd ‘integraal ketenbeheer’ ook samen met leveranciers en klanten. Dat hele proces is gericht op vermijden, hergebruiken en/of verkopen van afval dat bij de productie vrij komt. Daar hoort vanzelfsprekend ook bij: zorgen dat er zo min mogelijk grondstof nodig is voor het eindproduct. En: gebruiken van grondstoffen die minder invloed op het milieu hebben. Een groot deel van het moderne onderzoek is juist daarop gericht. Een goed voorbeeld is de verschuiving van oplosmiddelhoudende verf naar op water gebaseerde producten. Op een aantal bedrijventerreinen waar Akzo Nobel samen met andere bedrijven opereert (zoals Rotterdam en Delfzijl) wordt zoveel mogelijk gezamenlijk recht gedaan aan de principes van duurzaam ondernemen. Enkele van de ‘Business Units’ van Akzo Nobel hebben in ontwikkelingslanden concrete projecten gestart die duidelijk maken dat met een flinke dosis creativiteit ook daar op een verantwoorde wijze moderne en duurzame industriële productie mogelijk is. Hans Wijers, bestuursvoorzitter Akzo Nobel Duurzaam produceren en consumeren is het meest omvattende beleidsterrein binnen het Nationaal Actieprogramma duurzame ontwikkeling. Het gaat om het in balans brengen van de drie pijlers van duurzame ontwikkeling: economische welvaart, ecologische kwaliteit en welzijn van mensen. In wezen is dit een kabinet breed thema, waaraan diverse ministeries gecoördineerd invulling moeten geven. Dat gebeurt nu nog onvoldoende. Binnen het actieprogramma ligt de nadruk op het thema milieu. Er staan verschillende maatregelen opgesomd ter ondersteuning van het beleidsterrein ‘duurzaam produceren en consumeren’. Wat ik mis, is de strategische samenhang tussen deze maatregelen. Welke activiteiten moeten nu echt prioriteit hebben en waarom? Wat mij betreft gaat het om drie hoofdpunten. Ten eerste moet de overheid het ambitieniveau (geen blauwdruk!) vaststellen voor de diverse deelterreinen binnen dit brede beleidsterrein. Anders ontbreekt elk gevoel van urgentie en richting. Ten tweede moet de overheid producenten aansporen tot de ontwikkeling van eco-efficiëntere productieprocessen en producten: het verbeteren van hun milieuprestaties binnen het eigen bedrijf en in de keten. Dat lukt alleen als het bedrijfsleven dit ziet als een kans en niet als een kostenpost. Voor de overheid betekent dat een nadruk op versterking van het innoverend vermogen van bedrijven, het wegnemen van (bijvoorbeeld juridische) belemmeringen en het gericht verspreiden van de beste praktijkvoorbeelden. Ten derde moet de overheid gericht beleid voeren om duurzaam consumeren te bevorderen. Daarbij zou wat mij betreft de prioriteit moeten liggen bij het verwerken van de milieukosten in de prijs van producten en het bieden van concrete handelingsperspectieven aan consumenten. Gezocht moet worden naar nieuwe iconen die in deze tijden jong en oud aanspreken. Het milieuvraagstuk moet in een eigentijds jasje gestoken worden: het is een mondiaal probleem waaraan iedereen best zijn steentje wil bijdragen. Daarvan ben ik overtuigd. Prof. dr. Jacqueline Cramer, hoogleraar milieumanagement aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en programmamanager bij het Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling (NIDO)
Kennis In de EU is in de doelstellingen van de zogeheten Lissabon-strategie afgesproken om van de Europese economie in 2015 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te maken, die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang. In Göteborg is afgesproken aan deze strategie een derde dimensie – namelijk de milieudimensie – toe te voegen. Ook Nederland wil zich ontwikkelen in de richting van een kenniseconomie die op wereldniveau concurrerend is. Naast het generieke innovatiebeleid, dat gericht is op het versterken van de economie in den brede en het versterken van de concurrentiekracht is er speciale aandacht voor het bevorderen van duurzame innovaties. Dit krijgt gestalte door
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 19
onder andere specifieke aandacht voor bepaalde technologiegebieden en door het opnemen van een duurzaamheidscriterium in het projectmatig samenwerkingsinstrument van EZ. Leren, in alle mogelijke vormen, speelt een grote rol in alle verschillende fases van een mensenleven19. De overheid wil daartoe duurzame ontwikkeling in alle niveaus van het onderwijs integreren. Met veel plezier lever ik deze bijdrage aan het Nationaal Actieprogramma duurzame ontwikkeling. Het woord ‘actieprogramma’ spreekt mij daarbij bijzonder aan, aangezien de tijd is gekomen te stoppen met praten en tot daden over te gaan. Daarnaast zal het u niet verbazen dat het perspectief ‘kennis’ een invalshoek is die mij persoonlijk na aan het hart gaat. Enerzijds gaat het hierbij om het integreren van het ‘duurzaamheidsdenken’ in het onderwijs; veel belangrijker, naar mijn mening, is de duurzame ontwikkeling van de kennis zelf, als de grondstof voor een nieuwe economie en de aanjager van innovatie. Als wij al onze ambities over de kenniseconomie willen waarmaken, dan is snelle en structurele actie nodig, van alle belanghebbenden. En vanuit een internationaal perspectief. Ondernemingen, het onderwijs, de universitaire wereld, de overheid; we kunnen alleen optimaal presteren als we elkaar begrijpen, als we de wil tonen om iets tot stand te brengen, als we naast de woorden ook de daden laten spreken. Dat betekent niet alleen visie maar ook actie. Doortastend handelen is essentieel, ook voor duurzame ontwikkeling. Gerard J. Kleisterlee, president Koninklijke Philips NV Volhoudbare ontwikkeling kwestie van overleven 'Volhoudbare ontwikkeling', zoals het in Jo'burg heette, is voor bedrijven een kwestie van volhouden, van overleven in een risicovolle marktomgeving. Continuïteit van de onderneming is belangrijker dan winstmaximalisatie en in hun dagelijkse afwegingen tussen risico en opbrengst moeten ondernemers met veel belangen en omstandigheden rekening houden. Met de markt, met mensen en met het milieu. Nu eens weegt het ene zwaarder, dan weer het andere. Bedrijven zijn dienovereenkomstig georganiseerd. Overheden niet. Die zijn georganiseerd rondom beleidsterreinen en bevoegdheden. Geen wonder dat die dan ook een alles bepalende invloed hebben op de dagelijkse gang van zaken bij de overheid. Het leidt tot versnippering en bureaucratie. Daadkracht en duurzame effectiviteit wordt pas bereikt als de gehele werkelijkheid van (bedrijfs)activiteiten voortaan als uitgangspunt wordt genomen voor het maken van wetten, plannen en programma’s. Nog deze kabinetsperiode moet er dan ook één milieu- en natuurwet komen met duurzaamheid als rode draad. Dat het Europese recht daarbij als uitgangspunt moet worden genomen, spreekt voor zich. Mr. J.H. Schraven, voorzitter Vereniging VNO-NCW
3 De rollen van de rijksoverheid 3.1 Inleiding Mobiliseren, illustreren en leren: dat is wat het kabinet met dit actieprogramma beoogt. Wat betekent dit voor de rol van de rijksoverheid? Deze drie doelen vergen verschillende rollen van de rijksoverheid, afhankelijk van de aard en de schaal van het probleem, de gehanteerde sturingsfilosofie en de behoeften en rollen van de andere actoren. Het kabinet wil in dit hoofdstuk aangeven hoe het zijn eigen rol ziet bij het bevorderen van duurzame ontwikkeling en wat het kabinet van anderen verwacht. In hoofdstuk 4 staan instrumenten die aansluiten bij de beschreven rollen.
3.2 Transitiemanagement als voorbeeld
19
Zie onder andere de Nationale strategie voor duurzame ontwikkeling: Verkenning van het rijksoverheidsbeleid, Economie van de 21e eeuw, Verkenning onderwijs, Kennis in beweging.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 20
In hoofdstuk 2 is beschreven dat duurzame ontwikkeling een ingewikkeld proces is, met veel partijen, belangen en zienswijzen. Om duurzaamheid vorm te geven zijn nieuwe samenwerkingsverbanden en verhoudingen nodig. Ook het kabinet zoekt hierbij naar de juiste rollen voor zichzelf. Dit gebeurt onder meer via en sluit aan bij de ervaringen die op dit moment met transitiemanagement worden opgedaan. De NMP4-transities zijn immers bij uitstek gericht op het duurzamer maken van de maatschappij via fundamentele veranderingen op verschillende niveaus: technologisch, economisch, bestuurlijk, maatschappelijk. Het blijkt een noodzakelijk voorwaarde voor het succes van transities dat verschillende groepen in de maatschappij ieder hun bijdrage kunnen leveren, juist vanuit de eigen ervaring, creativiteit, belangen, verantwoordelijkheden, de eigen netwerken en werkwijzen. Het gaat om overheden, het bedrijfsleven, intermediairs (zoals NIDO, Novem), burgers, consumenten, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties die gezamenlijk het veranderingsproces moeten vormgeven. Inzicht krijgen in en rekening houden met de verschillende belangen en competenties bij veranderingsprocessen gebeurt tot nu toe te weinig. In die zin staan de transities model voor de bredere transitie naar duurzaamheid. De werkwijze die in transitiemanagement wordt gevolgd kan dan ook als voorbeeld dienen voor de rol die de rijksoverheid kan spelen bij het bevorderen van duurzame ontwikkeling. Het kabinet heeft daartoe wel al enkele stappen gezet, zoals het instellen van het stimuleringsprogramma burger en milieu. Dit heeft tot doel te stimuleren dat beleidsmakers bij het ontwikkelen van beleid meer aansluiten bij de opvattingen en belangen van de burger. Ook richt het kabinet zich bij de kennisimpuls van de ICES (ICES-KIS3) op het stimuleren van brede netwerken tussen kennisstellingen en bedrijven, en op de wisselwerking tussen beleid en praktijk. Bij de uitvoering van dit actieprogramma zal de inbreng van en de samenwerking tussen de genoemde groepen centraal moeten staan.
3.3 Verschillende rollen Om er voor te zorgen dat iedere actor een goede bijdrage kan leveren, moet de rijksoverheid maatwerk leveren. Dit maatwerk kan worden vormgegeven via een aantal rollen, die hier kort toegelicht worden. De rollen die de overheid speelt en kan spelen zullen overigens in de komende jaren ongetwijfeld verder veranderen, onder invloed van het voortgaande proces van globalisering. Het is daarbij van belang scherper zicht te krijgen op de speelruimte die nationale overheden ieder voor zich hebben, die ze zich kunnen verschaffen als internationaal wordt samengewerkt en als wordt samengewerkt met het multinationale bedrijfsleven. •
Mobiliseren, initiëren. Duurzame ontwikkeling gaat niet vanzelf en daarom moet de rijksoverheid een actieve initiërende rol op zich nemen. Dit actieprogramma is hiervan een voorbeeld. Verder betekent dit onder meer dat de rijksoverheid zelf actoren benadert, netwerken organiseert, dat de rijksoverheid er voor zorgt dat kennis verzameld wordt en dat kennis overgedragen wordt, dat burgers betrokken raken en dat maatschappelijke debatten georganiseerd worden. Dit moet ook in internationaal verband, door het initiëren van partnerships bijvoorbeeld, of het op de agenda zetten van knelpunten die alleen in internationaal verband opgelost kunnen worden. De uitvoering zal vaak door anderen gebeuren, maar de rijksoverheid zet hierin de eerste stappen.
•
Richting geven en instrumenteren. De rijksoverheid moet om duurzaamheid te bevorderen de strategische lijnen uitzetten voor de lange termijn, zodat andere partijen zich hierop kunnen
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 21
richten en deze lijnen onderstrepen met effectieve instrumenten. In dit actieprogramma staan zowel de principes van duurzame ontwikkeling beschreven alsook de inhoudelijke thema’s met hun langetermijnambities. Tevens heeft het kabinet programma’s opgenomen die illustreren hoe het kabinet zelf die kant op wil gaan, en instrumenten die het aantrekkelijker maken het pad naar duurzaamheid in te slaan. Daarmee wil dit actieprogramma laten zien welke kant de maatschappij zich op zou moeten bewegen, zij het dat het kabinet bewust niet de te volgen wegen afbakent om zo een invulling op maat mogelijk te maken. Door de eigen beslissingen duurzamer te maken geeft het kabinet zelf vorm aan de gewenste andere richting. •
Ondersteunen, faciliteren. Het kabinet ziet voor zichzelf een belangrijke rol weggelegd als ondersteuner en facilitator. Een groot deel van de instrumenten in hoofdstuk 4 is hierop gericht. Dit betekent dat het kabinet zich wil richten op de condities die nodig zijn om het anderen mogelijk te maken een bijdrage te leveren aan duurzame ontwikkeling. Tenslotte is de doorvertaling van ambities van internationaal naar nationaal tot lokaal niveau van groot belang. De invulling is breed. Het gaat bijvoorbeeld om het creëren van ruimte in regelgeving om experimenten te kunnen doen, of om prikkels via regelgeving, die daarmee een ondersteuning kunnen zijn voor bedrijven die wel stappen willen zetten. Maar ook een eenduidige communicatie over het eigen beleid kan een bijdrage leveren, evenals het meer consistent en coherent maken van het rijksoverheidsbeleid gericht op andere overheden, bedrijven en burgers. Een invulling is ook het ondersteunen van andere overheden door te zorgen dat hun vragen door bijvoorbeeld intermediaire organisaties als NIDO en Novem worden beantwoord. Het organiseren van workshops, debatten en symposia gericht op het uitwisselen van kennis ziet het kabinet eveneens als een onderdeel van de ondersteunende rol. Het gaat overigens niet alleen om activiteiten in Nederland: juist in het buitenland (EU, mondiaal) kan het kabinet een belangrijke rol vervullen, onder andere om belemmeringen in EU-regelgeving aan te kaarten.
•
Voorbeeldfunctie en illustreren. Goed voorbeeld doet volgen. Met dit actieprogramma wil het kabinet zelf het goede voorbeeld geven, en daar ook de komende jaren verantwoording over afleggen. Dit in het besef dat de rijksoverheid niet aan anderen in de maatschappij kan vragen om belangrijke stappen te zetten, als zij niet zelf in eigen huis alles goed op orde heeft. Zo kan de rijksoverheid nog een behoorlijke slag maken in het overbruggen van de departementale scheidslijnen en in het meer coherent maken van het rijksoverheidsbeleid en de financiën. Daarom zijn ook de illustratieprogramma’s opgenomen, om te laten zien hoe het kabinet verspreid over zoveel mogelijk departementen het voorbeeld wil geven, in het bijzonder op het terrein van duurzame bedrijfsvoering.
•
Communiceren en leren. Communicatie is een essentieel onderdeel om het proces van duurzame ontwikkeling succesvol te maken. Daarom kan niet volstaan worden met het informeren over wat de overheid doet aan duurzame ontwikkeling maar moet er ook gewerkt worden aan een strategische inzet van communicatie. Het betekent dat er een nieuwe vanzelfsprekendheid dient te ontstaan in het denken en handelen van burgers (in de rol van consument en producent). Niet alleen bij diegenen die al ver gevorderd zijn in dit bewustwordingsproces, maar vooral bij de grote groep Nederlanders voor wie ‘duurzaamheid’ een volkomen onbekend idee is. Ook bij hen moet dit abstracte begrip betekenis gaan krijgen en gaan leven. Het kabinet wil via de illustratieprogramma’s en via een aantal instrumenten gericht kennis verzamelen over de communicatie- en leerprocessen, die het dan ook weer aan anderen kan overdragen. Een
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 22
invulling dus van de zogenaamde vierde p van proces (naast de p’s van people, planet en profit, zie paragraaf 2.2). Het kabinet wil met name ook zorgen dat bij alle betrokkenen, inclusief de departementen, competenties ontwikkeld worden die nodig zijn om te werken aan duurzame ontwikkeling. Daarom heeft het een apart instrument opgenomen: werken aan duurzaamheid bij departementen. De ervaringen die de departementen hiermee opdoen, kunnen anderen tot voordeel zijn. Omgekeerd wil de rijksoverheid ook leren van ervaringen bij onder meer bedrijven en andere overheden.
3.4 Relatie met andere overheden Andere overheden hebben een speciale en heel belangrijke functie in het proces van duurzame ontwikkeling. Zij staan immers het dichtst bij de praktijk, en worden geacht het toch wat abstracte begrip duurzame ontwikkeling rechtstreeks op lokaal en regionaal niveau toe te passen en uit te voeren. De andere overheden hebben al veel gedaan op dit terrein, zoals beschreven in de maatschappelijke verkenning naar duurzame ontwikkeling (2002). Het illustratieprogramma Leren voor Duurzaamheid is een uitstekend voorbeeld van het besef dat werken aan duurzaamheid vooral dicht bij de mensen moet gebeuren, op lokaal en regionaal niveau dus. Het kabinet onderschrijft deze speciale rol voor de andere overheden en wil deze ook honoreren. Het wil echter niet voorschrijven hoe zij precies vorm moeten geven aan duurzame ontwikkeling, vanuit het besef dat dit proces immers maatwerk is, en dat dit geen recht doet aan de eigen verantwoordelijkheden en mogelijkheden van deze bestuurslagen. Wel wil het kabinet waar mogelijk ondersteuning bieden en aansluiten bij de wijze waarop de andere overheden nu invulling geven aan duurzame ontwikkeling. Het uitbrengen van dit actieprogramma is een ondersteuning, omdat het kabinet hiermee in grote lijnen wil aangeven welke inhoudelijke onderwerpen en welke processen belangrijk zijn bij duurzame ontwikkeling. Het kabinet nodigt de andere overheden dan ook uitdrukkelijk uit om ook een dergelijke stimulerend rol te vervullen, en zal daartoe initiatieven nemen naar een versterkte publiek-private samenwerking, zoals het nu reeds bij de uitwerking van de transities doet. Daarbij is de doorwerking van het actieprogramma naar het provinciaal en lokaal niveau, zowel wat betreft de overheden als de publiek-private samenwerking van groot belang. Ook op die niveaus gaat het om een proces waarin de hele maatschappij een rol heeft. Het actieprogramma met de illustratieprogramma’s en het instrumentarium zal een stimulans zijn voor dit proces. Verder heeft het kabinet ter ondersteuning in dit actieprogramma enkele instrumenten en het illustratieprogramma Leren voor Duurzaamheid opgenomen. Een belangrijk instrument is (zie paragraaf 4.3.6) de inzet van de kennisinstituten en intermediairs. Er is behoefte aan lokale en regionale ondersteuning bij de invulling van duurzame ontwikkeling, maar de beschikbare kennis komt lang niet altijd bij de kennisvragers. Anderzijds wordt er kennis ontwikkeld die niet altijd voorziet in de lokale en regionale behoefte. Daarom wil het kabinet met dit instrument bevorderen dat vraag en aanbod beter op elkaar afgestemd worden. Tenslotte zal het kabinet zelf zorgen dat de leerervaringen die voortkomen uit dit actieprogramma toegankelijk gemaakt worden, ook voor lokale en regionale overheden. Het Gemeenschappelijk Initiatief realisatie Duurzame Ontwikkeling (GIDO) kan hierbij een belangrijke rol vervullen.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 23
4
Instrumenten
4.1 Inleiding Duurzame ontwikkeling gaat niet vanzelf. Duurzame ontwikkeling heeft immers steeds te maken met dilemma’s, met het overschrijden van bestaande grenzen, het doorbreken van bestaande patronen. Keuzes die iedereen maakt, rijk, andere overheden, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, burgers. Om die keuzeprocessen te beïnvloeden zijn in dit actieprogramma naast programma’s dan ook instrumenten opgenomen. In dit hoofdstuk staan instrumenten die duurzame ontwikkeling in brede zin stimuleren. Referentiekader is dat ze gericht zijn op zoveel mogelijk aspecten van het afwegingskader (zie hoofdstuk 2) en thema-overschrijdend zijn. Het zijn grotendeels al bestaande instrumenten waar de rijksoverheid zelf betrokken bij is, in de ontwikkeling, financiering of uitvoering. De instrumenten van dit actieprogramma zijn een selectie van wat idealiter aan instrumenten ingezet zou kunnen worden. Het kabinet is tot de gekozen selectie gekomen op basis van de volgende overwegingen. Allereerst is dit actieprogramma, zoals in het eerste hoofdstuk al is aangegeven, vooral gericht op de rijksoverheid. Daarom staan er in dit hoofdstuk in paragraaf 4.2 om te beginnen verschillende instrumenten die ingrijpen op de afwegingen en de afwegingsprocessen binnen de rijksoverheid zelf. Ze geven het streven naar duurzame ontwikkeling een duidelijke en ook voor de buitenwereld herkenbare plek. De vaardigheden die hiervoor nodig zijn, komen ook aan bod. Het kabinet kan en wil niet als enige verantwoordelijk zijn voor het bevorderen van duurzame ontwikkeling. In deze tijd past ook niet meer een sterk sturende centrale overheid. Duurzame ontwikkeling kan pas volledig vorm krijgen als de samenleving in brede zin, iedereen dus, hieraan werkt. Daarom staan in paragraaf 4.3 instrumenten die erop gericht zijn anderen te beïnvloeden en te ondersteunen bij hun keuzeprocessen. Daarbij zijn ook instrumenten die in feite een dubbelrol vervullen: ze beïnvloeden niet alleen de afwegingen bij derden, maar ook de keuzeprocessen van de rijksoverheid zelf. Dat geldt bijvoorbeeld voor de inzet van de kennisinstellingen. Tenslotte heeft duurzame ontwikkeling alles te maken met procesaspecten, waarbij participatie, communicatie en de bereidheid om te leren van elkaars ervaringen elementaire aspecten zijn. De vierde p dus, naast people, planet en profit. In feite is dit actieprogramma op zichzelf al een belangrijk communicatiemiddel. In hoofdstuk 3 en in paragraaf 4.3.7 komt dit verder aan bod.
4.2 Instrumenten die de keuzeprocessen van de rijksoverheid beïnvloeden 4.2.1
Experimenten duurzame ontwikkeling in besluitvormingstraject
Zie ook bijlage 5: ‘Duurzaamheids-effectrapportage Apeldoorn’
De komende jaren voert de rijksoverheid experimenten uit om te leren hoe zij concrete invulling kan geven aan het abstracte begrip duurzame ontwikkeling. Het gaat om minimaal drie tot vier experimenten bij enkele belangrijke investeringen en besluiten in Nederland, op rijksniveau, die onderling verschillen in inhoud en doel. Het kan gaan over besluiten over fysieke investeringen, maar
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 24
ook over de inzet van financieringsbronnen, of over nieuw te ontwikkelen beleid. In ieder geval gaat het om de uitbreiding van Almere (grootschalige woningbouw, VROM trekt dit), om de Veenweidegebieden (zie 5.4.3, LNV trekt dit) en de ontwikkeling van biomassa (zie 5.4.8, EZ trekt dit). De rijksoverheid voldoet hiermee aan de Johannesburg-afspraken op dit terrein (ontwikkelen van een duurzaamheidtoets). De actie sluit aan bij de toenemende internationale aandacht voor dit onderwerp. Zo zal bijvoorbeeld de Europese Commissie duurzaamheidtoetsen gaan uitvoeren voor alle vrijhandelsverdragen die zij sluit. Mede op basis van de ervaringen die in de experimenten worden opgedaan zullen hulpmiddelen worden ontwikkeld (duurzaamheidtoets, leidraad voor beslissingen e.d.), die moeten waarborgen dat duurzaamheidaspecten voldoende aandacht en een volwaardige plaats krijgen in besluitvormingsprocessen. Tevens kunnen de experimenten inzicht geven in de mogelijkheden om de vele bestaande ex ante toetsen beter op elkaar af te stemmen met het oog op een snellere, betere en efficiëntere besluitvorming. Het ministerie van VROM is het eerste aanspreekpunt, de experimenten worden door de verschillende departementen zelf uitgevoerd. 4.2.2
Duurzaamheidsverkenning, duurzaamheidbalans en indicatoren
Zie ook bijlage 5: ‘Duurzaamheidbalans Telos’, ‘Building our Future (Oostenrijk)’ en ‘Duurzaamheidsspiegel’.
Het Milieu- en Natuurplanbureau van het RIVM brengt eind 2003 voor het eerst een duurzaamheidsverkenning uit. In de verkenning wordt aandacht besteed aan onderwerpen die tot nu toe onderbelicht zijn. Het gaat hierbij om de internationale effecten van keuzes die in Nederland worden gemaakt en de invloed van internationale ontwikkelingen en trends op de keuzemogelijkheden in Nederland. Verder gaat het om spanningen en ‘blinde vlekken’ die er bestaan tussen de traditionele beleidsdomeinen. Omdat onmogelijk duurzaamheidsvraagstukken in het algemeen kunnen worden geanalyseerd en verkend, is gekozen voor een thematische aanpak. Aan de orde komen drie thema’s: de internationale handel in landbouwproducten, bevolkingsontwikkeling (inclusief de vergrijzing en multiculturele spanningen in Nederland) en energievoorziening en mobiliteit (inclusief de effecten op het klimaat). Een dergelijke verkenning zal in 2004/2005 nogmaals worden uitgebracht rond enkele andere thema’s. De duurzaamheidsverkenning leidt per onderzocht thema tot een verzameling van samenhangende indicatoren, waardoor de ontwikkelingen voor dit thema op nationaal niveau kunnen worden gevolgd. De indicatoren zullen in de toekomst worden gebruikt voor de opstelling van een zogenaamde duurzaamheidbalans, waarvoor nog een adequate methodiek moet worden ontwikkeld. Het Milieu- en Natuurplanbureau van het RIVM zal vanaf 2006 jaarlijks een duurzaamheidbalans uitbrengen. Het ministerie van VROM is opdrachtgever. 4.2.3
Paragraaf duurzame ontwikkeling in de departementale begrotingen
Met ingang van het begrotingsjaar 2003 heeft ieder departement in de beleidsagenda van de begroting een paragraaf over duurzame ontwikkeling op moeten nemen. Daarin is de relatie aangegeven tussen de eigen beleidsterreinen en duurzame ontwikkeling. Het doel hiervan is om nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 25
binnen de departementen het bewustzijn te vergroten om bij de verschillende beleidsonderwerpen aandacht te besteden aan de dimensies van duurzame ontwikkeling. De departementen hebben in deze paragraaf aangegeven hoe zij met deze dimensies van duurzame ontwikkeling omgaan in hun beleid. Dit wordt de komende jaren voortgezet. In 2004 zullen de departementen, gecoördineerd door VROM, evalueren wat de ervaringen zijn met dit instrument. Daarbij zal in ieder geval aan bod komen in hoeverre de paragrafen bijdragen aan de achterliggende doelstellingen. Op basis hiervan wordt samen met Financiën bekeken hoe de aandacht voor duurzame ontwikkeling in de begroting het beste vorm kan krijgen. Dit wordt zonodig in de begrotingsvoorschriften gewijzigd. VROM is eerste aanspreekpunt. 4.2.4
Werken aan duurzaamheid bij departementen
Zie ook bijlage 5: ‘DEFRA (UK)’, ‘Network of urban forums for sustainable development’, ‘Regióny 21’
Bij het werken aan duurzaamheid bij departementen gaat het meer om een benadering, om een werkwijze, dan om een instrument. Doel daarbij is de verkokerde wijze van beleidsvorming binnen departementen te overstijgen en te werken aan een integrale benadering. Daarbij blijft vanzelfsprekend wel ruimte bestaan voor de specifieke zienswijzen en belangen waarvoor elk departement staat, zodat geen afbreuk gedaan wordt aan reeds gestarte initiatieven op dit vlak. Duurzame ontwikkeling moet toepasbaar worden voor de individuele beleidsmaker. Als hulpmiddel zijn bij LNV en EZ instrumenten ontwikkeld die de dagelijkse werkelijkheid van beleidsmakers op de departementen verbinden met aspecten van duurzaamheid. Andere departementen kunnen deze instrumenten gebruiken voor hun eigen werkwijzen, of ze gebruiken als inspiratie voor het ontwikkelen van eigen hulpmiddelen. LNV heeft voor dit doel het project ‘Toepassing Duurzame Ontwikkeling’ ontwikkeld. In dit project organiseert LNV workshops die gericht zijn op het inspireren van beleidsmakers om duurzame ontwikkeling toe te passen bij het maken van keuzes. Daarnaast is het opstellen van een kernset van indicatoren voor duurzame ontwikkeling een onderdeel van dit project. Dit is om focus in het handelen te brengen, beleidsvelden te integreren en de transparantie te vergroten. EZ heeft een zogenaamde duurzaamheidsladder ontwikkeld. Deze geeft EZ-medewerkers handvatten om hun werkzaamheden te toetsen en richting te geven in het licht van duurzame ontwikkeling. De duurzaamheidsladder helpt beleidsmakers via een aantal processtappen belangen en afwegingen inzichtelijk te maken en helpt hen vervolgens ook bij het afwegingsproces. Om de toepasbaarheid van de duurzaamheidsladder te testen en ervaring op te doen met het integreren van duurzaamheid in de werkzaamheden, start EZ de komende tijd een aantal pilotprojecten. Het ligt in de bedoeling dat op termijn in alle EZ-beleidsprocessen aandacht wordt besteed aan duurzaamheid. Behalve de genoemde pilotprojecten, vormt een breed scala van communicatieactiviteiten een essentieel onderdeel van het project. Ook via het project ‘beleidsvernieuwing’ wil EZ veranderingen in de eigen opstelling van het departement teweegbrengen. Dit project is een onderdeel van de transitie naar een duurzame energiehuishouding. Uitgangspunt bij die transitie is dat EZ een partner wil zijn van maatschappelijke partijen, die deze transitie willen helpen vormgeven. Dit gaat niet vanzelf: het ministerie heeft een aantal barrières geïdentificeerd die te maken hebben met zijn eigen positie en rol in dit proces. Het project beleidsvernieuwing richt zich op het slechten van deze barrières.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 26
Aanspreekpunten zijn voor het bovenstaande EZ en LNV. Vanzelfsprekend hebben alle departementen hier een eigen verantwoordelijkheid in.
4.3 Instrumenten die vooral gericht zijn op faciliteren en beïnvloeden van de keuzemogelijkheden van anderen 4.3.1
Creëren van experimenteerruimte in wet- en regelgeving
Duurzame ontwikkeling vergt soms stappen die niet binnen de bestaande wet- en regelgeving lijken te passen. Daarom zijn bijvoorbeeld de Stad & Milieu-experimenten mogelijk gemaakt. De noodzaak van experimenteerruimte komt nu aan het licht bij de verschillende transitiepaden die momenteel onderzocht worden, maar ook op andere beleidsvelden, zoals het afvalbeleid. Daarom wordt nu bekeken of experimenteerruimte duurzame ontwikkelingsprocessen kan bevorderen, en of het dientengevolge nodig en gewenst is ruimte in wet- en regelgeving te creëren voor projecten die kunnen bijdragen aan duurzame ontwikkeling. Tevens wordt onderzocht of er mogelijkheden zijn om bedrijven die maatschappelijk verantwoord ondernemen en reeds in dialoog met maatschappelijke groepen verantwoording af leggen, vrij te stellen van bepaalde administratieve lasten. Het ministerie van VROM trekt dit. In ieder geval zijn EZ, V&W, LNV vanuit de transities betrokken. 4.3.2
Beprijzen
Zie ook bijlage 5: ‘Heffing op plastic tasjes Ierland’
Het instrument beprijzen vloeit voort uit een van de uitgangspunten van het overheidsbeleid, namelijk om de (maatschappelijke) kosten waar mogelijk en zinvol in rekening brengen bij degene die de kosten veroorzaakt. Dit komt in feite overeen met het, zoals het in jargon genoemd wordt, het internaliseren van externe kosten. ‘Beprijzen’ is een abstracte aanduiding voor een instrument dat in praktische toepassingen vele verschijningsvormen kan hebben. Externe kosten worden bijvoorbeeld geïnternaliseerd als bedrijven kosten maken om aan regelgeving te voldoen. In de afgelopen jaren zijn de mogelijkheden van beprijzen via fiscale instrumenten onderzocht door twee werkgroepen ‘vergroening van het fiscale stelsel’. Over de perspectiefvolle opties zijn inmiddels besluiten genomen. Het kabinet vindt verdere vergroening van het belastingstelsel een belangrijk instrument. Beprijzen sluit aan bij de afspraken die in Johannesburg zijn gemaakt, namelijk om de internalisatie van milieukosten en het gebruik van economische instrumenten te bevorderen. Zwaartepunt voor de komende jaren ligt op de invoering van de handel in emissierechten voor NOx en CO2. In de EU is afgesproken dat in 2004 een raamwerkrichtlijn komt voor infrastructuurheffingen met als doel de maatschappelijke kosten van mobiliteit in de kosten van transport te integreren. Binnen Nederland worden deze activiteiten onder meer opgepakt in de transitie duurzame mobiliteit. Daarnaast zal het kabinet kijken of er nog meer mogelijkheden zijn om met ‘beprijzen’ stappen voorwaarts te zetten. Trekkende ministeries: VROM en Financiën. Betrokken ministeries in ieder geval V&W en EZ.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 27
4.3.3
Vergroten en verduurzamen van investeringen elders
Zie ook bijlage 5: ‘Mama Cash’
In Johannesburg is afgesproken dat landen nationaal en internationaal de condities creëren om de directe buitenlandse investeringen in ontwikkelingslanden substantieel te laten toenemen. Daarbij dienen duurzaamheidsoverwegingen in acht te worden genomen. Het is aan overheden om te bevorderen dat dat ook gebeurt. Nagegaan zal moeten worden hoe deze afspraken via binnenlands beleid worden nagekomen. De doelstelling om duurzame investeringen elders te bevorderen stelt randvoorwaarden aan instrumenten met andere primaire doelen. Daarom is een duurzaamheidstoets relevant bij exportkredietverzekeringen en bij fiscale instrumenten gericht op internationale investeringen. Gedeeltelijk gebeurt dit nu al. Zo heeft in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen het ministerie van Economische Zaken voor elf faciliteiten op het gebied van exporteren, investeren en samenwerken een zogeheten MVO-component ontwikkeld. Dit houdt in dat van aanvragers van faciliteiten verlangd wordt dat zij een inspanningsverklaring ondertekenen ten aanzien van de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, die aanbevelingen en voorschriften bevatten voor ethisch verantwoord ondernemen over de grens. Daarnaast worden aanvragen beoordeeld op corruptie, milieu-implicaties en fundamentele arbeidsnormen. Het ministerie van EZ neemt daarmee verantwoordelijkheid voor de wijze waarop uitvoeringsorganisaties invulling geven aan deze zogeheten ‘MVO-component’. Voorts kunnen technische assistentie en publiek-private samenwerking een bijdrage leveren aan het nakomen van deze Johannesburg-afspraak. Ook kan Nederland als lid van verschillende multilaterale banken zich inzetten om duurzaamheid in het beleid van die banken te integreren. Tenslotte zoekt het kabinet mogelijkheden om de financiële wereld actiever te betrekken bij duurzame ontwikkeling, omdat deze een belangrijke bijdrage kan leveren. Het gaat hierbij niet alleen om de banksector, maar ook om pensioenfondsen, verzekeringsinstellingen en grote subsidie-instellingen. Enkele pensioenfondsen hebben hier al stappen gezet, bijvoorbeeld in het duurzaam beleggen van een deel van hun gelden. Bij banken gaat het ook om het beschikbaar stellen van duurzaam risicokapitaal, omdat veel maatschappelijke initiatieven die op macroschaal rendabel zijn en bijdragen aan een duurzamer wereld, niet van de grond kunnen komen, vanwege te lage microrendementen. Trekkende departementen: BZ/OS en VROM, samen met EZ, LNV en Financiën. 4.3.4
Afschaffen of aanpassen van niet-duurzame subsidies
Zie ook bijlage 5: ‘Green scissors’
De overheid verstrekt allerlei subsidies (inclusief zogeheten belastinguitgaven) om daarmee positieve sociale, economische of milieueffecten teweeg te brengen. Soms blijken subsidies echter wel de beoogde positieve effecten voor het ene terrein (bijvoorbeeld economie) te bewerkstelligen maar daarnaast op een ander terrein (bijvoorbeeld milieu) juist negatieve effecten met zich mee te brengen. Het is daarom de vraag of subsidies door de bank genomen steeds duurzaam zijn. In het NMP4 is aangekondigd dat niet-duurzame subsidies zullen worden afgeschaft. In Johannesburg is dit eveneens afgesproken. Dit instrument richt zich op het nakomen van deze afspraken. De belangrijkste subsidies betreffen de sectoren landbouw, energie, mobiliteit en industrie. nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 28
Het resultaat is allereerst een methode om te beoordelen of subsidies wel of niet bijdragen aan of passen in een duurzame ontwikkeling. Deze methode zal in samenwerking met het Milieu- en Natuurplanbureau van het RIVM ontwikkeld worden. Vervolgens zal het kabinet op basis van de beoordeling de subsidies waarover in dit verband negatief wordt geoordeeld aanpassen of afschaffen. Het ministerie van VROM is eerste aanspreekpunt. Er zijn veel departementen bij betrokken, vanuit hun verantwoordelijkheid voor de eigen subsidieregelingen. 4.3.5
Stimuleringsregelingen voor duurzame ontwikkeling
Zie ook bijlage 5: ‘Subsidieregeling LA21 Groningen’
Maatschappelijke initiatieven kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan duurzame ontwikkeling. De meeste departementen hebben stimuleringsregelingen die gericht zijn op specifieke invalshoeken van duurzaamheid (bijvoorbeeld voor milieu). Daardoor is het nu niet mogelijk projecten te subsidiëren die een integrale aanpak van duurzame ontwikkeling beogen. Daarom zal VROM als eerste stap het initiatief nemen om met andere relevante departementen een analyse te maken van bestaande stimuleringsregelingen op aspecten van duurzame ontwikkeling. In het verlengde van het vorige instrument (afschaffen/aanpassen niet-duurzame subsidies) zal de vraagstelling hierbij zijn in hoeverre deze regelingen recht doen aan verschillende aspecten van duurzame ontwikkeling. Hier zal een methodiek voor dienen te worden ontwikkeld, waarbij aangesloten zal worden bij het instrument genoemd in 4.3.4. Ook wordt bekeken welke soort projecten die de departementen wel zouden willen stimuleren, buiten de boot vallen doordat regelingen alleen op deelaspecten van toepassing zijn. Op basis van die analyse zullen de ministeries een voorstel doen voor de wijze waarop verschillende regelingen samen kunnen gaan en welke een eigenstandige bestaansreden hebben. VROM is eerste aanspreekpunt. 4.3.6
Inzet van kennisinstellingen op het terrein van duurzame ontwikkeling
Zie ook bijlage 5: ‘Leefbaarheidsprofielen Gelderland’
Er bestaan veel instellingen en initiatieven die gericht zijn op het ontwikkelen van kennis, het verspreiden van kennis, het uitwisselen van kennis en het ontwikkelen van competenties op het terrein van duurzame ontwikkeling. Het gaat hierbij om zowel theoretische als empirische kennis. In de bijlage van dit actieprogramma is een lijst opgenomen met een aantal (koepel)instellingen en een korte omschrijving van de doelstellingen per instelling. De rijksoverheid heeft een groot aantal van deze organisaties in het leven geroepen en is bij een aantal andere zeer intensief betrokken. Uit overleg met partijen in de samenleving blijkt echter dat het aanbod van deze kennisinstituten nog onvoldoende aansluit bij de vraag naar kennis over duurzame ontwikkeling. Informatie en kennis zijn aanwezig, maar worden op dit moment nog te versnipperd aangeboden. Zowel andere overheden als bedrijfsleven en NGO’s hebben behoefte aan ondersteuning bij het werken aan duurzame ontwikkeling, bijvoorbeeld in de vorm van een steunpunt. Ook in Johannesburg is hier aandacht aan besteed. Daar is afgesproken dat de samenwerking moet verbeteren tussen wetenschap en beleid en dat kennisnetwerken voor educatie en wetenschap versterkt moeten worden. Daarom zal het kabinet samen met de kennisinstituten (o.a. met Novem en het NIDO) werken aan een sterk verbeterde afstemming van vraag en aanbod, waarbij ook de mogelijkheid van bundeling nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 29
of samenvoegen van instellingen aan bod komt. ICT zal bij de gewenste verbeteringen een belangrijke rol spelen. Het gaat hierbij ook om het vormgeven van leerprocessen. Een apart steunpunt voor duurzame ontwikkeling lijkt gezien deze activiteiten op dit moment niet nodig, maar kan in de toekomst wel een optie zijn. VROM coördineert. Een paar kennisinstellingen krijgen apart aandacht vanwege hun directe aansluiting met de programma’s in dit actieprogramma. Dit zijn het Kennis- en Informatiecentrum Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in oprichting, dat genoemd is in paragraaf 5.4.9, het Nationaal Initiatief voor Duurzame Ontwikkeling (NIDO), dat in 2003 fuseert met het Kennisnetwerk voor systeeminnovaties (KSI), en het steunpunt transities. NIDO/KSI is een organisatie die zich richt op ontwikkelen van kennis en competenties voor het werken aan duurzame ontwikkeling in brede zin. Dit wordt onder meer gedaan door het bijeenbrengen van verschillende partijen rond een bepaald thema of probleem. Deze aanpak levert proceskennis op over het werken aan duurzame ontwikkeling in de praktijk, welke rechtstreeks bruikbaar is voor bijvoorbeeld de transities. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de wetenschappelijke kant van transities, systeeminnovaties en duurzame ontwikkeling. De kennis die zo wordt opgedaan kan in de praktijk toegepast worden. Het steunpunt transities komt voort uit de vraag naar coördinatie en ondersteuning voor de transitieprocessen die de rijksoverheid wil gaan ‘managen’. Het steunpunt richt zich op het genereren van kennis om die nieuwe activiteit goed te kunnen uitvoeren. Aandachtspunten zijn onder meer de vraag hoe het oplossend vermogen in de samenleving geactiveerd kan worden, wat de gewenste rol van de overheid is en hoe transitieprocessen kunnen aansluiten bij wat burgers beweegt. 4.3.7
Communicatie
Zie ook bijlage 5: ‘Global Reporting Initiative’, ‘Website Mondiale Duurzame Ontwikkeling NCDO’, ‘Duurzaamheidsrapport’
Op veel plaatsen waar werk wordt gemaakt van duurzame ontwikkeling, loopt men aan tegen het abstracte karakter van dit begrip. Dit komt ook duidelijk naar voren uit de maatschappelijke verkenning en wordt ook door de WRR in haar advies20 aangegeven. Eén van de oorzaken hiervan is er in gelegen dat mondiale duurzaamheidsproblemen (zoals bijvoorbeeld afname biodiversiteit) op lokaal niveau vaak niet als probleem worden ondervonden. Dit terwijl de oorzaken van de problemen juist op dit lokale niveau terug te vinden zijn. Het betekent dat communicatie, meer dan tot nu toe al gebeurt, aandacht moet krijgen in het proces van duurzame ontwikkeling in Nederland. Wil men echter de slag maken ‘van marge naar mainstream’ dan is communicatie als ondersteunend instrument bij de verschillende activiteiten niet meer toereikend. Een strategische benadering om mondiale duurzaamheid te vertalen naar de concrete uitvoeringspraktijk is noodzakelijk. De communicatieadviseurs van de betrokken departementen gaan hiervoor een communicatiestrategie opstellen. Dit gebeurt in overleg met de deskundigen uit het maatschappelijk veld. Trekkend departement is VROM samen met BZ/OS. Overige departementen participeren hierin.
20
Zie WRR-advies ‘Duurzame ontwikkeling: bestuurlijke voorwaarden voor een mobiliserend beleid’ 11 juni 2002’.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 30
5 Illustratieprogramma’s en -projecten 5.1 Inleiding In het actieprogramma spelen de zogeheten illustratieprogramma’s en -projecten een belangrijke rol. Bij een programma gaat het om een samenhangende serie van ontwikkelingen en activiteiten op een bepaald beleidsterrein, bij projecten moet aan meer concrete activiteiten worden gedacht. Opname van illustraties in het actieprogramma betekent dat activiteiten van de rijksoverheid zichtbaarder worden gemaakt. Dit is een uitnodiging om mee te denken over de programma’s en waar relevant te participeren. Het betekent tevens een extra verantwoordelijkheid van de overheid om ervoor te zorgen dat het gekozen programma een succes wordt. De programma’s en projecten illustreren hoe binnen en door de rijksoverheid – veelal in samenwerking met andere partijen – wordt gewerkt aan duurzame ontwikkeling. Mede aan de hand van de vorderingen van de illustratieprogramma’s kan worden geleerd welke incidentele en structurele barrières de ontwikkeling naar duurzaamheid in de weg staan, en welke oplossingen kunnen worden gevonden. Om maximaal lering te kunnen trekken uit de ervaringen is het van groot belang het leerproces goed te organiseren. Daarop wordt in hoofdstuk 7 nader ingegaan. Voorts kunnen de programma´s worden gebruikt om anderen – dat kunnen zowel andere overheden als marktpartijen en maatschappelijke organisaties zijn – te mobiliseren ook actie te ondernemen, op hetzelfde of een aanpalend terrein. Net als voor ‘leren’ geldt dat er een goede organisatorische structuur nodig is om de mobiliserende werking van de programma’s te garanderen. Veel van de illustraties passen in een langetermijnkader, zoals onder meer in verschillende ‘grote nota’s’ is vastgelegd, of ze passen in de activiteiten van transitiemanagement zoals voor energie, landbouw, biodiversiteit en verkeer en vervoer in gang zijn gezet.
5.2 Keuze van de programma’s De illustratieprogramma’s en -projecten zijn gekozen aan de hand van de volgende criteria. 1. De rijksoverheid is een belangrijke actor in het gekozen illustratieprogramma. Dat kan zijn als initiatiefnemer, als sleutelspeler, of omdat het gaat om een unieke rol die uitsluitend door de rijksoverheid kan worden vervuld. 2. De illustratieprogramma’s moeten passen bij de doelstellingen van dit actieprogramma, kort samengevat als illustreren, leren, mobiliseren: o De programma’s dienen een goede illustratie te zijn van de activiteiten die binnen en door de rijksoverheid worden uitgevoerd of in gang worden gezet. Het mag daarbij gaan om voorbeelden op verschillende niveaus: van tamelijk abstracte activiteiten die beogen een manier van opereren en denken binnen een overheidsdienst te veranderen, tot zeer concreet, waarbij de resultaten dusdanig tastbaar zijn dat bij wijze van spreken over enkele jaren op feestelijke wijze een lintje kan worden doorgeknipt. Daarnaast dienen de programma’s illustratief te zijn voor de vernieuwingen die binnen de rijksoverheid worden gezocht, zowel inhoudelijk als procesmatig. Vernieuwingen die de rijksoverheid op belangrijke terreinen wil realiseren, en waarvan het belang ook door alle betrokken partijen onderschreven wordt, zodat er een actieve betrokkenheid is bij de uitvoering.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 31
o De programma’s zullen naar verwachting voldoende leerervaringen opleveren die weer elders kunnen worden gebruikt. o Met de programma’s moet goede PR te bedrijven zijn: ze moeten anderen kunnen motiveren en inspireren. 3. In de programma’s moet sprake zijn van een brede invulling van duurzaamheid. Weliswaar hoeft niet per se sprake te zijn van alle drie de p’s (people, planet, profit) en de dimensies ‘hier en nu’, ‘daar’, en ‘later’, maar het is wel van belang dat een aantal van deze aspecten worden bestreken. Er kan natuurlijk wel één primair gezichtspunt of vertrekpunt in het illustratieprogramma zijn, als er maar naar wordt gestreefd om vanuit dat centrale gezichtspunt de verbindingen met andere aspecten van duurzame ontwikkeling te verkennen. In enkele gevallen betekende veel aandacht binnen een project of programma voor de vierde p van proces, een extra aanbeveling om het op te nemen. 4. Dit criterium heeft niet zozeer betrekking op de individuele programma’s, als wel op de gehele portfolio van programma’s en projecten. Deze portfolio als geheel dient een redelijke dekking te geven van de thema’s van Johannesburg en de aanvullende Nederlandse thema’s (zie hoofdstuk 2). Daarnaast is het van belang dat zoveel mogelijk departementen die betrokken zijn bij aspecten van duurzame ontwikkeling, ook participeren in een of meer illustratieprogramma’s. Bij de beschrijvingen van de individuele illustratieprogramma’s is in de vorm van een compact ‘label’ per programma samengevat waarom het illustratieprogramma is gekozen: welke thema’s worden bestreken, welke aspecten van duurzaamheid worden gedekt, om welke vernieuwende aspecten gaat het, welk departement is aanspreekpunt, en welke andere departementen zijn betrokken. Bij vrijwel alle programma’s zijn ook andere partijen betrokken (overheden, bedrijfsleven, NGO’s). Deze staan genoemd in de tekst over het betreffende programma. Dit ‘label’ is een momentopname. Duurzaamheid is leren, en dat betekent dat de programma’s voortdurend in ontwikkeling zullen zijn. Opname in dit actieprogramma is dan ook een uitnodiging om de leereffecten en dynamiek van de programma’s te versterken. Zo is het denkbaar dat een deel van de projecten in de komende tijd wordt uitgebreid voor wat betreft de duurzaamheidsaspecten die worden bestreken (afwegingskader verder ‘vullen’), of voor wat betreft de betrokkenheid van departementen en maatschappelijke groeperingen. Na elk ‘label’ volgt een korte tekst, die een beknopte beschrijving biedt van het programma in kwestie. Dit is kortheidshalve niet meer dan samenvatting; wie meer over het programma wil weten kan zich wenden tot het departement dat als primaire aanspreekpunt staat genoteerd.
5.3 Illustratieprogramma’s en thema’s Tijdens de zoektocht naar de illustratieprogramma’s binnen de rijksoverheid is een gevarieerde oogst binnengehaald, uiteenlopend van programma’s die al in een ver ontwikkeld stadium zijn, tot programma’s die nog maar in de kinderschoenen staan en nog niet voldoende rijp bleken om in dit actieprogramma te worden opgenomen. Echter, kandidaat-programma’s en -projecten die nu nog niet voldoende zijn uitgewerkt om in het actieprogramma te worden opgenomen, zijn niet voor de eeuwigheid verloren. In het actieprogramma is immers ook plaats ingeruimd voor een doorlopende beleidsagenda waarop onderwerpen staan die in de komende tijd nog moeten worden aangepakt, en voor een proces waarin de voortgang wordt bewaakt en verder aangejaagd, en waarbinnen ook weer nieuwe initiatieven kunnen ontstaan.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 32
Duurzame bedrijfsvoering overheid Ruimte voor de rivier Veenweideproject Biodiversiteit in de Hoeksche Waard Biodiversiteit in de Haringvliet en Biesbosch Task Force soortenbeleid Energiearme glastuinbouw Biomassa (onderdeel van de transitie energie) Duurzaam en maatschappelijk verantwoord ondernemen Het projectmatig samenwerkingsinstrument Synchroniseren rijksmiddelen voor bedrijventerreinen Triple P en de consument Wegen naar de toekomst Het Nieuwe Rijden Verbeteren leefbaarheid in de wijken Operatie JONG Levensloop Register risicovolle gevaarlijke stoffen Ketenstudies LPG, ammoniak en chloor Leren voor Duurzaamheid Totaal aantal
x x x x x
x x x
x x x
Kennis
Duurzaam produceren en consumeren
Duurzame mobiliteit
Bevolking (vergrijzing en migratie)
Biodiversiteit
Duurzame landbouw
Duurzame energiehuishouding (schoon, betrouwbaar, betaalbaar) Gezondheid en veiligheid
Overzicht programma’s in relatie tot thema’s
Goed waterbeheer en toegang tot goede kwaliteit drinkwater
Er blijken verschillende initiatieven te zijn die meer vakken van het afwegingskader (zie hoofdstuk 2) bestrijken, en die illustratief, leerzaam en mobiliserend (kunnen) zijn. Onderstaand overzicht geeft aan welke thema’s door de verschillende illustraties worden gedekt.
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x x x x x
x x x
x
x
x x
x
x x
x
x
x
x
x x
x x
x x
x x x
x x x
x x 6
9
7
7
7
4
6
5
x 4
5.4 Illustratieprogramma’s op een rij Juist omdat de verschillende illustratieprogramma’s meer dan een thema bestrijken, en meerdere aspecten van duurzaamheid omvatten, is iedere indeling van de illustratieprogramma’s in zekere mate willekeurig. In het internationale deel van Duurzame Daadkracht zijn de hoofdstukken ingedeeld volgens de Johannesburgthema’s. Omdat de gekozen illustratieprogramma’s veelal meerdere thema’s omvatten, wordt een thematische indeling hier niet gevolgd. Begonnen wordt met een illustratieprogramma duurzame bedrijfsvoering overheid. De reden daarvoor is dat het kabinet vindt dat de rijksoverheid zelf het goede voorbeeld moet geven. Daarna volgt een aantal illustratieprogramma’s waarbij het accent ligt op water, natuur en biodiversiteit, en vervolgens landbouw. Daarmee is een brug geslagen naar de volgende illustratieprogramma’s met een accent op natuurlijke grondstoffen en energie. Van daar is het nog maar een kleine stap naar
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 33
programma’s waarin produceren, consumeren en innovatie centraal staan. Daarna volgen enkele programma’s rond mobiliteit, leefbaarheid, sociale aspecten en veiligheid. De reeks wordt afgesloten met een illustratieprogramma over leren voor duurzaamheid. 5.4.1
Duurzame bedrijfsvoering overheid
Vernieuwende aspecten: rijksbrede voorbeeldwerking t.a.v. duurzame ontwikkeling
1e aanspreekpunt: VROM
Samenhang bevorderen met het oog op Hier en nu Daar Later
Sociaalculturele aspecten (people) X X X
Ecologisch e aspecten (planet)
Economisch e aspecten (profit)
X X X
X X X
Andere departementen: alle
Thema’s: energie mobiliteit duurzaam produceren en consumeren
Zie ook bijlage 5: ‘GIDO Stichting’
De overheid vindt duurzame ontwikkeling belangrijk en vraagt van alle maatschappelijke organisaties daaraan een bijdrage te leveren. De overheid vindt dat zij daarin vanzelfsprekend het goede voorbeeld moet geven. Ook de overheid kan immers bijdragen aan duurzame ontwikkeling, niet alleen door dat via haar beleid van anderen te vragen, maar ook door haar eigen acties, bedrijfsvoering en processen mede op duurzame ontwikkeling te richten. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de rijkshuisvesting, duurzaam inkopen en aanbesteden. Er zijn op een aantal terreinen al doelstellingen vastgelegd die hieraan invulling geven21. Er loopt op deze terreinen ook al een aantal programma’s en initiatieven, waaronder het programma ‘met preventie naar duurzaam ondernemen’ dat andere overheden ondersteunt bij het stimuleren van bedrijven om duurzaam te ondernemen, het programma ‘Innovatieve technieken’, gericht op het toepassen van duurzame technieken in rijksgebouwen en het BANS-klimaatconvenant dat is afgesloten met IPO en VNG. Deze activiteiten zijn echter nog niet voldoende om bovenstaande ambities ook echt te realiseren. Vandaar dat het kabinet vóór de zomer van 2004 met een notitie zal komen aan de Tweede Kamer, waarin aangegeven wordt hoe en in welk tempo de rijksoverheid duurzamer gaat werken, met inachtneming van de personele en financiële consequenties hiervan. 5.4.2
Ruimte voor de rivier
Vernieuwende aspecten: de rol van de provincies dubbele doelstelling: ruimtelijke kwaliteit en veiligheid
Samenhang bevorderen met het oog op Hier en nu Daar Later
Sociaalculturele aspecten (people) X
Ecologisch e aspecten (planet)
Economisch e aspecten (profit)
X
X
1e aanspreekpunt: V&W
Andere departementen: VROM, LNV
X
X
X
Thema’s: water gezondheid & veiligheid biodiversiteit
Zie ook bijlage 5: ‘Wijs met water’ en ‘Ruimte, water, milieu en maatschappij’
21
Het gaat daarbij om de volgende doelstellingen: 50% hernieuwbare energie bij de rijksdiensten in 2004, hetzij door eigen opwekking, hetzij door inkoop (NMP4, pagina 102), Energiegebruik rijksdiensten klimaatneutraal in 2012 (NMP4, pagina 102), Vergaande reductie NOx-emissies (NMP4, pagina 102). Elke rijksdiens t heeft een bedrijfsintern milieuzorgsysteem op 1 januari 2003.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 34
Het programma ‘ruimte voor de rivier’ is gericht op het voorkomen van overstromingen als gevolg van de grote afvoer van rivierwater. Veiligheid tegen overstromen en vergroten van de ruimtelijke kwaliteit is de dubbele doelstelling van dit project. De kern is: het vinden van meer ruimte voor de rivier door het rivierbed te verbreden en de uiterwaarden te verdiepen. Dit past binnen het beleid van water vasthouden, water bergen en water afvoeren. Doel is om een plan voor het Nederlandse deel van het stroomgebied van Rijn, Waal en IJssel te maken. Binnen deze doelstelling is het zoeken naar een balans tussen de economische aspecten (kosten), sociale aspecten (wat doen we met de gebruiksfuncties van gebieden die als overloopgebieden worden aangewezen) en ecologische (welke kansen en bedreigingen voor flora en fauna biedt het uitvoeren van verschillende maatregelen). Alle belangen van de gebruikers van de rivier en het water worden meegenomen en integraal afgewogen. Het programma is een uitwerking van ideeën uit de Vierde nota waterhuishouding (1999) en Anders omgaan met water (2000). Hierin is vastgesteld dat anders omgaan met water noodzakelijk is als gevolg van met name het broeikaseffect en de daaraan gekoppelde zeespiegelstijging en bodemdaling. Het programma mondt uit in een beleidsvoornemen voor een planologische kernbeslissing en een milieu-effectrapportage. Daarnaast wordt een maatschappelijke kosten-batenanalyse opgesteld. 5.4.3
Veenweideprogramma
Vernieuwende aspecten: veel partijen betrokken gestructureerd maatschappelijk traject zeer lange termijn problemen nu agenderen
Samenhang bevorderen met het oog op Hier en nu Daar Later
Sociaalculturele aspecten (people) X
1e aanspreekpunt: LNV
Andere departementen: -
X
Ecologisch e aspecten (planet)
Economisch e aspecten (profit)
X X X
X
Thema’s: water landbouw biodiversiteit energie
X Zie ook bijlage 5: ‘Stroomgebied van Vecht en Regge’ en ‘Vrienden van het platteland’
In de veenweidegebieden is sprake van een vorm van grondgebruik dat binnen nu en enkele eeuwen leidt tot het verdwijnen van dit landschapstype. De bijzondere landschappelijke kwaliteiten en bijbehorende biodiversiteit (o.a. grutto) en de recreatieve waarden van het veenweidegebied zijn echter direct gerelateerd aan het gebruik van de grond voor de melkveehouderij. De ontwatering, nodig voor de melkveehouderij, leidt tot het verdwijnen van het veen en zorgt voor een forse bodemdaling. Doorgaan op de oude voet heeft tot gevolg dat de negatieve effecten van de bodemdaling steeds groter worden: risico’s voor de veiligheid van de bewoners, kosten voor bemaling en (water)infrastructuur, funderingsproblemen bij gebouwen, inspanning en kosten om natuurdoelen in stand te houden, verzilting en CO2-uitstoot. Het vraagt bestuurlijke moed op alle niveaus om dit sluipende probleem met zichtbare gevolgen op de lange termijn voor people, planet en profit nu reeds te agenderen. Daarbij zijn verschillende partijen betrokken: LNV, provincies, gemeenten, waterschappen, melkveehouderijsector, natuurorganisaties en recreanten. Het programma bestaat uit: o Een proces van agendering met provincies en waterschappen om te komen tot herkenning en erkenning van de (urgentie van de) problematiek. Tevens het maken van afspraken over doelen/intenties, rollen/verantwoordelijkheden en maatregelen voor de korte en lange termijn voor het behoud van veen en veenweiden.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 35
o Het opzetten van proefprojecten in Noord- en West-Nederland, waarbij naast de overheid ook groepen in de maatschappij worden betrokken. o Onderzoek naar instrumenten en middelen op EU- en rijksniveau om de strategische keuzes te financieren. Voorts wordt de toekomstige rol van landinrichting in veenweidegebieden samen met andere overheden ingevuld. o Een ingediend onderzoeksprogramma naar de problematiek van de veenweiden (ICES/KIS3 deelproject: ‘Waarheen met het veen?’22). Met de proefprojecten kan hierop worden aangesloten. 5.4.4
Biodiversiteit in de Hoeksche Waard
Vernieuwende aspecten: belangrijke rol voor burgers
1e aanspreekpunt: VROM
Samenhang bevorderen met het oog op Hier en nu Daar Later
Sociaalculturele aspecten (people)
Ecologisch e aspecten (planet)
Economisch e aspecten (profit)
X
X
Andere departementen: LNV
Thema’s: water landbouw biodiversiteit
Zie ook bijlage 5: ‘Waddengroep’
De provincie Zuid-Holland is van plan een proefproject op te zetten over biodiversiteit. Het doel is burgers ter plaatse laten meedenken over biodiversiteitbeleid en over de vormgeving van maatregelen. Dit project, dat uitgevoerd zal worden op lokaal niveau, moet relevante kennis opleveren voor te voeren rijksbeleid, bijvoorbeeld over de vraag hoe internationale verplichtingen op lokaal niveau in daden zijn om te zetten. Het project kan ook criteria opleveren voor het toetsen van provinciale plannen door de rijksoverheid op hun gevolgen voor biodiversiteit. Het accent ligt niet zozeer op klassieke natuurdoelstellingen, maar meer op milieu-initiatieven die verband houden met landgebruik, recreatie en biodiversiteit in de bebouwde omgeving. Voorafgaande aan het definitieve ontwerp van het project Biodiversiteit in de Hoeksche Waard zal een inventarisatie worden uitgevoerd naar lopende en recent afgesloten activiteiten en initiatieven waarin burgers en hun organisaties een belangrijke rol spelen. Mede op basis hiervan zal een definitief projectplan worden gemaakt. 5.4.5
Biodiversiteit in de Haringvliet en Biesbosch
Vernieuwende aspecten: experimenteren (om de sluizen weer te openen)
1e aanspreekpunt: LNV, V&W
Samenhang bevorderen met het oog op Hier en nu Daar Later
Sociaalculturele aspecten (people)
Ecologische Economisch aspecten e aspecten (planet) (profit) X
X
X
Thema’s: water gezondheid en veiligheid landbouw biodiversiteit
X
Andere departementen: -
Zie ook bijlage 5: ‘SNNO’
Nederland is veroverd op de zee en de deltawerken waren daarvan het sluitstuk. Na de watersnoodramp van 1953 was een duurzame keuze op dat moment een vrij eenzijdige keuze voor de veiligheid van de mensen (people), ten koste van de ecologie en de economie. Met de Oosterscheldekering, die getijdenwisseling toeliet, is een eerste stap gezet in een bredere afweging, 22
Het kabinet besluit november 2003 over de ICES-KIS3 projecten.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 36
waarbij bewust meer rekening gehouden werd met de ecologische kant. Het voornemen van de rijksoverheid om de sluizen bij de Haringvliet weer op een ‘kier’ te zetten, past in deze bredere duurzaamheidsafweging. Doel hiervan is om de uitwisseling van zoet en zout water weer op gang te brengen en de migratie van vissen te bevorderen. Op termijn wordt overwogen de sluizen nog verder te openen (‘Getemd Getij’) om de Biesbosch weer onder de invloed van de getijdenwerking te brengen. Hierdoor zal de Biesbosch weer één van de grootste zoetwater getijdengebieden van Europa worden. De dynamiek die hiermee weer in het watersysteem komt, vergroot de veerkracht en daarmee de veiligheid van Zuidwest-Nederland. Duurzaam waterbeheer gaat hier hand in hand met duurzame natuur. LNV en V&W hebben afspraken gemaakt over de eerste stap (de ‘kier’). Nadere uitwerking vindt de komende jaren plaats met de betrokken overheden. De relatie met de landbouw is voor de vervolgfase een punt van aandacht, omdat een duurzame inpassing een sleutelfactor is om ‘Getemd Getij’ betaalbaar te houden. Overleg met de betrokken overheden en organisaties is nodig om de lange termijn plannen voor de Haringvliet en Biesbosch verder te concretiseren. 5.4.6
Task Force soortenbeleid
Vernieuwende aspecten: in vroeg stadium van besluitvorming rekening houden met biodiversiteit
1e aanspreekpunt: LNV
Samenhang bevorderen met het oog op Hier en nu Daar Later
Sociaalculturele aspecten (people)
Andere departementen: -
Ecologisch e aspecten (planet)
Economisch e aspecten (profit)
X
X
X
X
Thema’s: biodiversiteit
Zie ook bijlage 5: ‘Ondernemen met biodiversiteit’
De biodiversiteit is in Nederland de afgelopen eeuw achteruitgegaan. Dit is deels aangepakt door ruimte te reserveren voor biodiversiteit in reservaten (de Ecologische Hoofdstructuur, EHS). Buiten de reservaten worden biodiversiteitsdoelen nog niet gehaald. De doelen conflicteren met economische en ruimtelijke ontwikkelingen23. Deze strijdigheid blijkt vaak pas aan het eind van de procedure voor planvorming als in een gebied opeens een bijzondere soort wordt ontdekt. De zeggekorfslak, de kamsalamander en de korenwolf zijn hierdoor inmiddels nationaal bekend geworden. Beantwoording van de vraag naar vroegtijdige integratie van soortenbescherming en ontwikkeling van plannen is de essentie van het illustratieproject Task Force soortenbeleid. Als integratie lukt, wordt de procedure van plannen verkort. Het project draagt ook bij aan het in een langer tijdsperspectief plaatsen van de gevolgen van biodiversiteitsbeleid. Rekening houden in de ruimtelijke plannen met biodiversiteit is verplicht en vraagt in eerste instantie een grotere investering in tijd en geld. Dit wordt terugbetaald door meer biodiversiteit, een grotere houdbaarheid van het gerealiseerde plan en een beter woon- en werkklimaat. LNV heeft de Task Force ingesteld, met vertegenwoordigers van provincies, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, om het advies uit te werken in concrete acties. Het doel is om de (bestuurlijke) samenwerking en integratie op het gebied van soortenbescherming te verbeteren en te 23
Raad voor het Landelijk Gebied: Voorkomen is beter… Advies over soortenbescherming en economische ontwikkeling. Publicatie RLG 02/5, april 2003.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 37
optimaliseren. Met deze actie wordt de p van proces toegevoegd aan de afwegingen tussen people, planet en profit.
5.4.7
Energiearme glastuinbouw
Vernieuwende aspecten: transitieaanpak initiatief uit de markt
1e aanspreekpunt: LNV
Samenhang bevorderen met het oog op Hier en nu Daar Later
Sociaalculturele aspecten (people)
Ecologisch e aspecten (planet)
Economisch e aspecten (profit)
X
X
X
X
Andere departementen: EZ, VROM
Thema’s: energie landbouw
Zie ook bijlage 5 : ‘Kennisbank’
De glastuinbouw wil en kán zich sterk vernieuwen op energiegebied. Het lijkt mogelijk kassen te maken met een minimale energiebehoefte. Dankzij een aantal innovatieve technieken en concepten ligt de ‘klimaatneutrale kas van de toekomst’ binnen handbereik. Deze technieken ontwikkelen zich echter niet in isolement. Er is onderzoek voor nodig, maatschappelijke steun en aanpassingen van wet- en regelgeving , zodat het voor de sector aantrekkelijk wordt te investeren in het idee van de kas als energiebron. Daarom hebben LTONederland en het Productschap Tuinbouw (PT) het initiatief genomen voor een transitietraject naar een duurzame energiehuishouding in de glastuinbouw. De ministeries van LNV, EZ en VROM zijn partners in het transitietraject. Het initiatief is onderdeel van de transitie duurzame landbouw. Het is een nieuw initiatief. Het commitment van de partijen voor 2003 is rond, een plan van aanpak wordt voor de zomer van 2003 verwacht. LTO-Nederland en het Productschap Tuinbouw hebben een beleidsvisie opgesteld, waarin als ‘reisdoel’ is opgenomen: ‘De vanaf 2020 nieuw te bouwen kassen zijn met inachtneming van bedrijfseconomische randvoorwaarden nagenoeg volledig onafhankelijk van fossiele energie. De totale energiebehoefte van glastuinbouwbedrijven is sterk geminimaliseerd.’ De overheid draagt ook substantieel bij aan dit initiatief van het bedrijfsleven. Op DG-niveau is een transitiecollege ingesteld dat gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor het proces en de doelen zal nemen. De partners nemen ook deel in de financiering. De uitwerking van dit programma krijgt momenteel vorm, onderdeel daarvan is het verhelderen van de rol van de overheid. 5.4.8
Biomassa, onderdeel van de energietransitie
Vernieuwende aspecten: transitieaanpak zeer brede samenwerking gedragen visie creëren
1e aanspreekpunt: EZ
Samenhang bevorderen met het oog op Hier en nu Daar Later
Sociaalculturele aspecten (people)
Ecologisch e aspecten (planet)
Economisch e aspecten (profit)
X X X
X X X
Andere departementen: VROM, LNV, V&W, BZ/OS
Thema’s: energie landbouw biodiversiteit mobiliteit duurzaam produceren en consumeren kennis Zie ook bijlage 5: ‘Essent’ en ‘Gastec en Eneco’
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 38
Binnen het kader van de energietransitie van het ministerie van Economische zaken is het deelproject Biomassa een belangrijk, complex en vernieuwend onderdeel naast de andere deelprojecten Duurzaam Rijnmond, Nieuw Gas en Modernisering Energieketens. Het project ‘transitie biomassa’ richt zich op het in gang zetten van een maatschappelijk proces dat zal leiden tot een ‘bio-based-economy’ rond het jaar 2040. Hiermee wordt bedoeld dat de energiesector (elektriciteit en warmte), de transportsector en de chemie voor een belangrijk deel biomassa als grondstof gebruiken in plaats van de huidige fossiele brandstoffen. In 2002 is met participatie van 200 actoren uit de industrie, overheid, milieubeweging en kennisinstellingen een opmaat voor de transitie tot stand gebracht. In 2003 wordt dit met de volgende stappen uitgewerkt met als resultaat een aantal biotransitie-experimenten in 2004: o Een gedragen visie (van industrie, overheid, NGO’s en kennisinstellingen samen) op de rol van biomassa voor energie, transport en chemie in Nederland voor de middellange en lange termijn (2020 en 2040). o Kiezen en uitwerken van een beperkt aantal transitiepaden passend in de visie. o Opstellen longlist van potentiële transitie-experimenten die de transitie kunnen starten. o Opstellen van een businessplan voor een handelsmarkt voor biomassa. o Afspraken maken hoe de grootschalige toepassing van biomassa duurzaam kan zijn. Hierbij is het van groot belang te bezien of het gebruik van biomassa ‘hier’ geen onoverkomelijke bezwaren ‘daar’ of ‘later’ oplevert. Bij een ongebreidelde inzet van biomassa is dat een duidelijk risico. De overheid functioneert in de transitie biomassa collegiaal met de industrie, NGO’s en kennisinstellingen. Zij brengt haar visie, wensen, deskundigheid en instrumenten in om gezamenlijk te komen tot een drastische verduurzaming van de energie-, transport- en chemiesector en te komen tot nieuwe economische activiteiten in deze sectoren. Daarnaast faciliteert de overheid het proces door middel van het beschikbaar stellen van menskracht en middelen voor het proces in 2003 en experimenten in de jaren daarna. Tot slot zal de overheid voorzover mogelijk haar beleid aanpassen om ruimte te scheppen voor transitie-experimenten en het doen slagen van de transitie. 5.4.9
Duurzaam en maatschappelijk verantwoord ondernemen
Vernieuwende aspecten: zoeken naar integrale duurzaamheid rol/verantwoordelijkheid bedrijfsleven
Samenhang bevorderen met het oog op Hier en nu Daar Later
Sociaalculturele aspecten (people) X X X
1e aanspreekpunt: EZ
Andere departementen: alle
Ecologisch e aspecten (planet)
Economisch e aspecten (profit)
X X X
X X X
Thema’s: alle
Zie ook bijlage 5: ‘Duurzaam ondernemen (NIDO)’ en ‘SOMO’
In het bedrijfsleven zijn twee termen in zwang die elkaar ten dele overlappen: er wordt gesproken over maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en over duurzaam ondernemen. Soms worden de termen voor dezelfde benaderingswijze gebruikt, soms is er sprake van enig accentverschil. In dat laatste geval richt MVO zich op een evenwichtige benadering van alle drie de aspecten people, planet en profit zonder dat per se van samenhang tussen die aspecten sprake hoeft te zijn (vergelijkbaar met de benadering die in dit actieprogramma voor duurzaamheid wordt gebruikt), terwijl bij duurzaam ondernemen
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 39
het accent veelal op de ecologische (planet) kant wordt gelegd, respectievelijk op de samenhang tussen planet en de andere twee aspecten. Los echter van de terminologie wil dit illustratieprogramma duurzaam en maatschappelijk ondernemen bevorderen, langs twee sporen. Het ministerie van Economische Zaken coördineert het programma MVO, dat aansluit op het SERadvies ‘De Winst van Waarden’. Voor de volgende onderdelen van het programma MVO is een belangrijke rol voor andere departementen weggelegd: o BZ/OS: ontwikkeling private sector in ontwikkelingslanden, ondernemen tegen armoede. o LNV: duurzame landbouw, agrobusiness, grondstoffen, voedselveiligheid. o VROM: duurzaam consumeren en produceren, strategisch milieumanagement, transparantie, NMP/transitiemanagement. o BZK: samenwerking gemeenten en bedrijven bij het grotestedenbeleid, sociale cohesie, integratiebeleid. o VWS: maatschappelijke betrokkenheid, werknemersvrijwilligerswerk, lokale partnerships. o V&W: transport en goederenvervoer. o SZW: kinderarbeid/ILO 24-normen. o EZ: OESO-richtlijnen/NCP25, universitair onderzoeksprogramma MVO, kenniscentrum MVO in oprichting. Daarnaast werkt het ministerie van VROM in het kader van het Doelgroepbeleid Milieu en Industrie, waarbinnen sinds 1992 met elf geselecteerde bedrijfstakken convenanten zijn afgesloten voor duurzaam ondernemen. Deze convenanten hebben milieu als vertrekpunt, en bezien wordt nu of het wenselijk en mogelijk is de convenanten te verbreden naar duurzaamheid. Binnen vier van de lopende convenanten zijn al initiatieven gestart om deze route te onderzoeken en verder vorm te geven. Convenanten met het bedrijfsleven zijn voor Nederland niet nieuw. Internationaal worden dit soort vrijwillige afspraken (partnerships) met het bedrijfsleven wel als vernieuwend gezien. Wat voor betrokken partijen (rijksoverheid, bevoegd gezag en bedrijfsleven) vernieuwend is, is dat met duurzaam ondernemen ook bovenwettelijke afspraken (die niet via vergunningen kunnen worden afgedwongen) in convenanten worden opgenomen. 5.4.10 Het projectmatig samenwerkingsinstrument Vernieuwende aspecten: duurzame ontwikkeling als subsidiecriterium
1e aanspreekpunt: EZ
Samenhang bevorderen met het oog op Hier en nu Daar Later
Sociaalculturele aspecten (people)
Ecologisch e aspecten (planet)
Economisch e aspecten (profit )
X
X
X
X
Thema’s: water energie landbouw duurzaam produceren en consumeren kennis
Andere departementen: -
EZ beraadt zich op dit moment op de mogelijkheden om duurzaamheid een plek te geven in het innovatiebeleid en -instrumentarium. In dat kader wordt onder andere gewerkt aan de introductie van duurzaamheid als volwaardig rangschikkingscriterium in het projectmatig 24 25
International Labour Organization. National contact point.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 40
samenwerkingsinstrument. Het projectmatig samenwerkingsinstrument is één van de nieuwe subsidieregelingen van EZ die beoogt een bijdrage te leveren aan een duurzame economische groei door de innovatiekracht van de Nederlandse economie te versterken. Met dit instrument kan vanaf 2004 financiële steun worden verleend aan projectvoorstellen die betrekking hebben op industrieel onderzoek of preconcurrentiële ontwikkeling. Tevens moeten de voorstellen ingediend zijn door samenwerkingsverbanden van kennisinstellingen en bedrijven of van bedrijven onderling. Een adviescommissie beoordeelt de voorstellen, en maakt daarbij een rangschikking op basis van een integrale afweging aan de hand van vier relatieve criteria. Projectvoorstellen worden hoger gerangschikt naarmate ze beter scoren op de volgende aspecten: o technologische innovatie o economisch perspectief o koppeling aan duurzaamheidsdoelstellingen o samenwerking. Doordat de indieners weten dat hun voorstel ook getoetst wordt op bijdragen aan een duurzame ontwikkeling, mag verwacht worden dat zij bij hun voorgenomen technologische innovaties uitdrukkelijk rekening houden met de economische, ecologische en sociaal-culturele wensen en gevolgen. Om de effectiviteit van het projectmatig samenwerkingsinstrument te kunnen volgen, worden een nulmeting en monitoringsysteem ontwikkeld en uitgevoerd. Het ministerie van EZ trekt dit. 5.4.11 Synchroniseren rijksmiddelen voor bedrijventerreinen Vernieuwende aspecten: éénloketgedachte bij uitvoering van fysieke projecten effectievere besteding overheidsmiddelen
Samenhang bevorderen met het oog op Hier en nu Daar Later
Sociaalculturele aspecten (people) X
Ecologisch e aspecten (planet)
Economisch e aspecten (profit)
X
X
1e aanspreekpunt: EZ
Andere departementen: V&W, VROM
X
X
Thema’s: gezondheid en veiligheid mobiliteit energie
Zie ook bijlage 5: ‘Duurzaam bedrijventerrein Uden’
Als de rijksoverheid de investeringen goed op elkaar afstemt is veel economische en ecologische winst te behalen bij bedrijventerreinen zonder dat dit extra geld kost. Als bijvoorbeeld EZ een herstructureringsproject in een gemeente subsidieert in 2005, is het handig als V&W dit ook doet voor de bereikbaarheid en VROM voor bodemsanering. Pas als het geld op het juiste moment op de juiste plaats is kan een herstructurering van een bedrijventerrein goed van de grond komen. In feite komt het neer op het harmoniseren van de investeringsagenda’s in de tijd. De effectiviteit van de besteding van rijksmiddelen neemt zo toe. Mogelijk zijn ook andere zaken beter af te stemmen. Te denken valt bijvoorbeeld aan het afstemmen van de koepelvergunningen en het collectief en gelijktijdig verbeteren van de energievoorziening en het gebruik van grondstoffen op een bedrijventerrein (ook wel bekend onder de noemers ‘duurzame bedrijventerreinen’ en ‘industriële ecologie’). 5.4.12 Triple P en de consument
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 41
Vernieuwende aspecten: transparant maken van productieprocessen
1e aanspreekpunt: VROM
Samenhang bevorderen met het oog op Hier en nu Daar Later
Sociaalculturele aspecten (people)
Ecologische aspecten (planet)
Economische aspecten (profit)
X X X
X X
X X
Andere departementen: EZ, LNV
Thema’s: duurzaam produceren en consumeren
Zie ook bijlage 5: ‘Mondiale voetafdruk’ en ‘Ecoteams’
Vergroting van transparantie van ketens is onderdeel van de herziening van de beleidsaanpak voor duurzaam produceren en consumeren (‘duproco’). De SER heeft in een recent advies over duurzame consumptie het belang van transparantie in de ketens nog eens benadrukt26. Door vergroting van de transparantie van de nadelige maatschappelijke effecten van producten en diensten in een ‘wieg tot graf benadering’ (winning grondstoffen, productie, gebruik en afdanking) worden de voorwaarden geschapen voor een dialoog tussen uiteenlopende stakeholders en marktpartijen over de eisen die aan maatschappelijk verantwoord produceren (en consumeren) moeten worden gesteld. Het gaat hier om vrijwillige inspanningen van marktpartijen waarbij de rijksoverheid de dialoog faciliteert en erop toeziet dat inspanningen aansluiten op het kabinetsstandpunt inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen en op de aanpak die op Europese schaal voor productenbeleid in ontwikkeling is. Op dit vlak bestaan reeds kenniscentra met overheidsfinanciering en zijn er verschillende particuliere initiatieven. Het is nodig dat de synergie tussen de bestaande activiteiten wordt verhoogd. Waar bij maatschappelijk verantwoord ondernemen en consumeren, net als in het beleid voor duurzame ontwikkeling, ‘Triple P’ centraal staat, wordt bij de vergroting van transparantie van ketens nadrukkelijk gestreefd naar samenhang en zo mogelijk integratie van de ‘planet’-aanpak van het milieubeleid met de inzet van anderen op de aspecten ‘people’ en ‘profit’. 5.4.13 Wegen naar de toekomst Vernieuwende aspecten: creatieve procesaanpak
1e aanspreekpunt: V&W
Samenhang bevorderen met het oog op Hier en nu Daar Later
Sociaalculturele aspecten (people)
Andere departementen: -
Ecologisch e aspecten (planet)
Economisch e aspecten (profit)
X
X
X
X
Thema’s: mobiliteit energie
Zie ook bijlage 5: ‘Meerhoven’ en ‘Ongehinderd Logistiek Systeem’
Files, onveiligheid, herrie en stank. Beelden die gemakkelijk bovenkomen bij de gedachte aan mobiliteit. Wat kan Rijkswaterstaat daaraan doen? Meer wegen aanleggen en slimmer gebruik maken van wat er al is. ‘Wegen naar de Toekomst’, het innovatieprogramma van Rijkswaterstaat binnen het ministerie van Verkeer en Waterstaat, richt zich vooral op het zoeken naar slimme oplossingen voor mobiliteit en infrastructuur. De missie van Wegen naar de Toekomst luidt: lever visionaire, praktische en toekomstgerichte innovatieve bijdragen aan hoogwaardige (schone, slimme, aangename en veilige) mobiliteit voor alle daarbij betrokken burgers van Nederland. 26
Duurzaamheid vraagt om openheid. Op weg naar een duurzame consumptie. SER-advies, publicatienummer 2, 21 maart 2003.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 42
Wegen naar de Toekomst geeft toekomstvaste impulsen voor bereikbaarheidsproblemen, in samenspraak en in samenwerking met externe partners, zoals weggebruikers, belangenorganisaties, deskundigen en marktpartijen. Het programma ontwikkelt langetermijnperspectieven en concrete proefprojecten en demonstraties, waarbij denken op lange termijn wordt gekoppeld aan doen op korte termijn. Dialoog en samenwerking, creativiteit en vernieuwing, korte en lange termijn. Het zijn vaste ingrediënten van Wegen naar de Toekomst. In de in 2002 gestarte derde cyclus van het programma wordt gewerkt binnen de thema’s Info op maat, Reistijdverrijking, De Multifunctionele Weg, Intelligente Netwerken, en Vervoer in de Toekomst. Voor elk thema wordt een langetermijnperspectief ontwikkeld, waarbinnen enkele concrete proefprojecten worden uitgevoerd. Een pilot-project van de vorige cyclus van het programma Wegen naar de Toekomst is energiek wegdek, onderdeel van het thema ‘Wegdek van de Toekomst’. Onlangs is een proefvak opgeleverd waarin elektrische energie wordt opgewekt uit het verschil in temperatuur tussen bovenen onderkant van het asfalt. 5.4.14 Het Nieuwe Rijden Vernieuwende aspecten: integratie gedrag en techniek verrassende coalities
1e aanspreekpunt: V&W
Samenhang bevorderen met het oog op Hier en nu Daar Later
Sociaalculturele aspecten (people)
Ecologisch e aspecten (planet)
Economisch e aspecten (profit)
X X X
X
Andere departementen: VROM
Thema’s: mobiliteit energie
Zie ook bijlage 5: ‘Week van de vooruitgang’
Het meerjarenprogramma 'Het Nieuwe Rijden’ heeft als doel automobilisten, beroepschauffeurs en wagenparkbeheerders aan te zetten tot een energie-efficiënter rij- en aankoopgedrag . Door de ontwikkelingen de laatste tien jaar in de techniek van de automotor is nu een zuiniger rijstijl mogelijk dan vroeger bij de rijopleiding is onderwezen. Zo kan veel sneller naar een hogere versnelling worden geschakeld en met lagere toeren worden gereden. Deze rijstijl heeft als gevolg een lager verbruik van brandstof en dus ook minder CO2-uitstoot. Deze manier van rijden is Het Nieuwe Rijden gedoopt. Het programma Het Nieuwe Rijden richt zich – samen met de betrokken netwerkpartners – naast de rijstijl op nog enkele factoren die het gedrag beïnvloeden: o De rijopleiding; deze is de basis. Wanneer zo veel mogelijk rij-instructeurs de rijstijl van Het Nieuwe Rijden overbrengen op hun leerlingen is dat een belangrijke stap. o Rijgedrag rijbewijsbezitter. Bestaand rijgedrag is moeilijk te wijzigen, maar via handige tips kan toch het rijgedrag van de bestaande rijbewijsbezitter worden aangepast aan de nieuwe rijstijl. Hiervoor is een mediacampagne gepland. o Brandstofbesparende apparatuur in de auto (‘in-car’ apparatuur). Directe feedback op het gedrag helpt het gedrag aan te passen. Dat kan onder meer met een boordcomputer die direct aangeeft hoeveel brandstof de automobilist verbruikt. o Bandenspanning. Bijna de helft van de automobilisten rijdt met te zachte banden; dat is minder veilig, vergroot het brandstofverbruik en de bandenslijtage. Dit zal via een internationale campagne worden verbeterd. o Aankoopgedrag. Door middel van het energielabel wordt de koper op eenvoudige wijze voorgelicht over het brandstofverbruik van auto’s. nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 43
o Klimaatneutraal rijden. Een nieuw project dat past binnen de doelstelling van Het Nieuwe Rijden is het compenseren van CO2-uitstoot door de aanplant van bos. Via daarin gespecialiseerde organisaties wordt aan bedrijven met een wagenpark en aan particulieren aangeboden de CO2-uitstoot te berekenen, worden de mogelijke besparingen met de nieuwe rijstijl aangegeven en worden de mogelijkheden geschetst voor compensatie van de resterende CO2-uitstoot door middel van bomenaanplant. 5.4.15 Verbeteren leefbaarheid in wijken Vernieuwende aspecten: veel aandacht voor proces met lokale partijen samenhang sociaal, fysieke en economische maatregelen in wijken 1e aanspreekpunt: VROM
Samenhang bevorderen met het oog op Hier en nu Daar Later
Sociaalculturele aspecten (people) X
Ecologisch e aspecten (planet)
Economisch e aspecten (profit)
Thema’s: gezondheid en veiligheid bevolking
X
X
X
Andere departementen: BZK, VWS, EZ
Zie ook bijlage 5: ‘De Wijk is van ons allemaal’, ‘Heel de Buurt’ en ‘SMOL’
Gemeenten staan de komende jaren voor een belangrijke herstructureringsopgave in een groot aantal aandachtswijken. In deze wijken moet de leefbaarheid worden verbeterd. Hierbij is het van belang dat er niet alleen aandacht wordt besteed aan fysieke problemen en investeringen, maar zeker ook aan sociale problemen en maatregelen. Dit betekent een integrale aanpak, waarbij aandacht wordt besteed aan onder meer de bewoners, sociale infrastructuur, voorzieningen, vergrijzing, veiligheid, gezondheid en integratie. Zonder de combinatie van sociaal-fysieke maatregelen stagneert de wijkontwikkeling, worden de verkeerde keuzes inzake subsidieverstrekking gemaakt en vinden desinvesteringen plaats. Met andere woorden: een sociaal én fysiek perspectief is noodzakelijk voor een duurzame herstructurering en een grotere leefbaarheid in de wijk. VROM en VWS voeren momenteel samen het programma ‘sociaal-fysieke wijkvisie’ uit, waarbij een koppeling wordt gemaakt tussen beide beleidsterreinen, teneinde de leefbaarheid in de wijken te vergroten. Deze integrale wijkaanpak wordt onder meer toegepast in de 50-wijkenaanpak. De gedachte hierachter is dat een gezamenlijke aanpak van sociale, fysieke, economische en veiligheidsproblemen op langere termijn een hoger rendement oplevert. De 50 geselecteerde wijken zijn tevens aandachtswijken binnen het Grotestedenbeleid (2005-2009). Over deze wijken worden met de gemeenten resultaatafspraken gemaakt. De rol van de rijksoverheid is het benoemen van thema’s, het aangeven van mogelijke uitwerkingsrichtingen van deze thema’s, het aanbieden van kennis, instrumenten (ISV) en faciliteiten, het volgen van het proces en het benchmarken van de resultaten. De rol van de betreffende gemeente en de lokale partners is het maken en uitvoeren van een voor de lokale situatie passend programma. 5.4.16 Operatie JONG Vernieuwende aspecten: integraal jongerenbeleid waarbij ontschotting binnen overheid centraal staat
Samenhang bevorderen met het oog op Hier en nu
Sociaalculturele aspecten (people) X
Ecologisch e aspecten (planet)
Economisch e aspecten (profit)
Thema’s: bevolking
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 44
Daar Later 1e aanspreekpunt: VWS
X
X
Andere departementen: SZW, BZK, Justitie, OC&W
Zie ook bijlage 5: ‘Simple Questions, Sustainable Solutions’ en ‘Jongeren aan het woord’
Te veel jongeren maken een verstoorde ontwikkeling door en alle tot nu toe geleverde inspanningen sorteren onvoldoende effect. Het verlies van menselijk kapitaal, de afbreuk van sociale cohesie, de maatschappelijke overlast en de kosten zijn motieven geweest om te zoeken naar een vernieuwende aanpak. Operatie JONG richt zich op alle jongeren tussen 0 en 23 jaar en beoogt twee effecten. In de eerste plaats wil het programma een nieuwe balans aanbrengen tussen de preventieve, de curatieve en de repressieve aanpak in het jeugdbeleid, om op die manier vroegtijdiger interventies te kunnen plegen als een ononderbroken ontwikkeling van kinderen en jongeren dreigt te worden verstoord. In de tweede plaats mikt het programma op het oplossen van knelpunten die een effectieve aanpak in de ‘ketens’ van het jeugdbeleid in de weg staan. In een Jeugdagenda zal worden vastgelegd welke verbeteringen de komende jaren in het jeugdbeleid zullen worden gerealiseerd. De Jeugdagenda moet een door de verschillende overheden en uitvoeringsinstanties gedragen document worden. Operatie Jong is gestart omdat er beleidsmatig op veel momenten werd geconstateerd dat er een gebrek aan samenwerking en afstemming was en omdat er regelmatig incidenten en gevallen waren waardoor de gevolgen van de ontbrekende samenwerking en samenhang zichtbaar en voelbaar werden. Voor de verschillende overheden zijn op het terrein van het jeugdbeleid verschillende rollen weggelegd. Die rollen zijn op basis van de bestaande regelgeving complementair aan elkaar. Juist door de eigen regelgeving van de overheden ontstaan er belemmeringen voor een samenhangende aanpak of worden deze belemmeringen niet weggenomen. Het gaat dan om conflicterende beleidsdoelstellingen, om schotten tussen budgetten waardoor problemen niet in hun volle omvang ter hand kunnen worden genomen, om planverplichtingen die de uitvoerenden belasten, om regelgeving die het aanpakken van praktische problemen in de weg staat, om haaks op elkaar staande sturingsmethoden, op verantwoordelijkheden die niet helder zijn of niet helder zijn toebedeeld. De operatie richt zich daarmee in sterke mate op de vraag welke problemen de overheid zelf veroorzaakt waardoor in de uitvoering niet op het juiste moment de juiste aandacht aan kinderen en jongeren kan worden besteed. 5.4.17 Levensloop en duurzame ontwikkeling. Vernieuwende aspecten: integraal gericht op individuele ontplooiing van wieg tot graf
1e aanspreekpunt: SZW
Samenhang bevorderen met het oog op Hier en nu Daar Later
Sociaalculturele aspecten (people) X
Ecologisch e aspecten (planet)
Economisch e aspecten (profit)
Thema’s: bevolking
X
X
X
Andere departementen: EZ, VWS, Financiën
Zie ook bijlage 5: ‘Tijd om te toveren’
Een duurzamere arbeidsmarktparticipatie van zowel mannen als vrouwen is gebaat bij een meer levensloopbewust vormgegeven beleid. Maatschappelijke trends zoals verkorting van het werkzame nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 45
leven, ontwikkelingen in de arbeidsparticipatie, financiële en tijdsdruk en het combineren van taken hebben ervoor gezorgd dat het levensloopperspectief de afgelopen jaren een meer prominente plaats heeft gekregen in het overheidsbeleid. Eén van de onderdelen van het levensloopbewust beleid is om een betere spreiding van arbeid en verlof over de gehele levensloop te realiseren, zodat de combinatie van arbeid met andere taken wordt vergemakkelijkt. De te introduceren levensloopregeling is er op gericht om mensen de mogelijkheid te bieden fiscaal gefaciliteerd te sparen voor verlof gedurende het arbeidzame leven. Door een betere spreiding van verlof tijdens het arbeidzame leven kan de drukke middenfase van het leven worden ontlast, terwijl gelijktijdig de capaciteiten van ouderen beter benut kunnen worden. De levensloopregeling maakt het mogelijk om verlof op te nemen voor verschillende doeleinden zoals zorg, scholing of een sabbatical. Deze verlofperioden kunnen worden gefinancierd uit het opgebouwde spaartegoed in de levensloopregeling. Door de mogelijkheid om gedurende een langere periode met verlof te gaan, krijgen mensen de gelegenheid om arbeid te combineren met andere activiteiten en zich weer ‘op te laden’. Dit bevordert een duurzame en langdurige participatie op de arbeidsmarkt.
5.4.18 Register Risicovolle Gevaarlijke stoffen Vernieuwende aspecten: gericht op het winnen van vertrouwen onder de bevolking
1e aanspreekpunt: VROM
Samenhang bevorderen met het oog op Hier en nu Daar Later
Sociaalculturele aspecten (people) X
Ecologisch e aspecten (planet)
Economisch e aspecten (profit)
X
X
Andere departementen: -
Thema’s: gezondheid en veiligheid
Zie ook bijlage 5: ‘Recht om te weten’
Uit literatuuronderzoek komt naar voren dat de Nederlandse bevolking te weinig vertrouwen heeft in de wijze waarop de rijksoverheid (en andere overheden) het beleid op het vlak van externe veiligheid gestalte geeft. Door het ontwikkelen van een gericht beleid, waarbij aantoonbaar rekening gehouden wordt met de opvatting en risicobeleving van bevolkingsgroepen, naast de maatschappelijke en economische relevantie van de activiteit, kan het mogelijk zijn het aanwezige gevoel van onveiligheid te reduceren. Het Register Risicovolle Gevaarlijke stoffen is onderdeel van dit beleid en een van de onderdelen van het programma Beleidsvernieuwing Externe Veiligheid van het ministerie van VROM. Er zal gebruik worden gemaakt van een reeds ontwikkelde internetsite, die na een test op publieksvriendelijkheid medio 2004 openbaar wordt. Verdere concrete resultaten zijn een gerichte (interdepartementale) communicatiestrategie en een beter gerichte benutting van publieksopvattingen bij het ontwikkelen en implementeren van rijksbeleid, waarbij kennis aanwezig is op het vlak van (specifieke) doelgroepen. Hierbij valt te denken aan een nieuw beoordelingskader voor groepsrisico’s. 5.4.19 Ketenstudies LPG, ammoniak en chloor
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 46
Vernieuwende aspecten: gehele keten van de drie stoffen wordt in samenhang onderzocht
1e aanspreekpunt: VROM
Samenhang bevorderen met het oog op Hier en nu Daar Later
Sociaalculturele aspecten (people) X
Ecologisch e aspecten (planet )
Economisch e aspecten (profit)
X
X
Andere departementen: BZK, EZ, SZW, V&W
Thema’s: gezondheid en veiligheid
Zie ook bijlage 5: ‘Stichting Waterpakt’
Dit project is erop gericht veiligheidsknelpunten bij productie, opslag, transport en gebruik van LPG, chloor en ammoniak weg te nemen. Het maatschappelijk nut van de drie stoffen wordt hierbij meegewogen. Het project geeft inzicht in de risico’s in de keten en draagt oplossingsrichtingen aan die de risico’s beperken. Alle oplossingsrichtingen worden bovendien getoetst met behulp van een kosten-batenanalyse. De methodes die in dit project worden gebruikt, worden getoetst door alle betrokken partijen. Eind 2003 worden de resultaten in een brief aan de Tweede Kamer gezonden, met daarbij de door het kabinet te maken beleidskeuzes. Het project wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van vijf departementen (BZK, EZ, SZW, V&W, en VROM als trekker) in samenwerking met producenten, vervoerders, distributeurs, natuuren milieuorganisaties, IPO, VNG en gemeenten. Alle betrokken publieke en private partijen praten mee over de inhoud en de strekking van het project. Deze transparante en interactieve manier van procesvormgeving moet leiden tot een gedragen resultaat. 5.4.20 Leren voor Duurzaamheid Vernieuwende aspecten: opzet zeer sterk decentraal gericht op meerdere vormen van leren
Samenhang bevorderen met het oog op Hier en nu Daar Later
Sociaalculturele aspecten (people) X X X
Ecologisch e aspecten (planet)
Economisch e aspecten (profit)
X X X
X X X
1e aanspreekpunt: LNV
Andere departementen: VROM, BZ/OS, OC&W
Thema’s: kennis
Zie ook bijlage 5: ‘Duurzaam Hoger Onderwijs’ en ‘De Sokkerwei’
Het programma Leren voor Duurzaamheid initieert leerprocessen die gericht zijn op een meer duurzame afweging. De mens staat hierbij centraal: het gaat erom de duurzame afweging zowel ‘tussen de oren’ als in ‘hoofd-hart-handen’ te krijgen. Voortkomend uit de interdepartementale meerjarenprogramma’s natuur- en milieueducatie is in 2000 de inhoud verbreed naar de sociale en economische aspecten van duurzame ontwikkeling, en is ‘educatie’ uitgewerkt in de vorm van ‘leerprocessen’: formeel, informeel en sociaal leren (met meer partners in een leerproces). Departementen werken samen met andere overheden, en de uitvoering wordt vormgegeven samen met vele maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen, onderwijs en bedrijven. Naast landelijke activiteiten voeren de provincies (samen met gemeenten en waterschappen) ook decentraal programma’s uit. Door de decentrale aanpak is een wijd vertakt netwerk actief met zowel private als publieke partijen en financiering. Het heeft geleid tot ruim 300 projecten en ruim 50 landelijke activiteiten (www.lerenvoorduurzaamheid.info).
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 47
Het huidige programma loopt tot en met 2003. De bedoeling is dat per 2004 het programma wordt doorgezet tot 2010. In het nieuwe programma wordt de focus gericht op: o Het lerende individu: primaire aandacht voor (formeel) onderwijs, van basisonderwijs tot hoger onderwijs (o.a. door samenwerking met Duurzaam Hoger Onderwijs). Elke leerling die het Nederlandse onderwijssysteem doorlopen heeft, heeft in elke onderwijsfase en op elk onderwijsniveau kennis, vaardigheden en competenties van belang voor duurzame ontwikkeling meegekregen. o De lerende organisatie: hier is primair gekozen om overheden (de deelnemende ministeries, de twaalf provincies, een aantal waterschappen en gemeenten) in hun besluitvormingstrajecten (meer) duurzame afwegingen te leren maken middels cursussen, good practices en conferenties.Het gaat om integraal werken en om de oriëntatie op de samenleving. o In de lerende samenleving is sprake van interactie tussen overheden, individuen, maatschappelijke organisaties en bedrijven. Rond concrete complexe maatschappelijke opgaven worden zogenaamde ‘leerarrangementen’ georganiseerd, waarbij de partijen gezamenlijk proberen een (meer) duurzame afweging te maken.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 48
6 Agenda voor duurzame dynamiek 6.1 Johannesburg, Den Haag, en verder… In Johannesburg zijn afspraken gemaakt over het uitwerken van nationale strategieën voor duurzame ontwikkeling, en het implementeren van deze strategieën in de vorm van acties. Nederland is al langere tijd bezig met strategieën voor duurzaamheid, deze zijn vormgegeven in verschillende overheidsnota’s. En wat concrete acties betreft: onder de noemer ‘duurzame ontwikkeling’ – en soms ook onder een andere noemer – is in de afgelopen jaren in Nederland en door Nederland een veelheid van activiteiten gestart. Door Nederland is aansluitend op Johannesburg eerst het internationale deel gemaakt van Duurzame Daadkracht, het Actieprogramma duurzame ontwikkeling. Samen met het nationale deel is het actieprogramma het antwoord van het kabinet op de problemen en uitdagingen die in Johannesburg zijn besproken, en geeft het invulling aan de afspraken die in Johannesburg zijn gemaakt. Het kabinet geeft op deze wijze vorm aan de afgesproken impulsen aan duurzame ontwikkeling binnen en door Nederland, in aanvulling op de reeds lopende beleidsafspraken. Daarmee wordt een groot aantal reeds lopende processen ondersteund en versterkt, worden nieuwe initiatieven in gang gezet, en is samenhang gebracht in de mix van instrumenten waarmee de overheid duurzame ontwikkeling bevordert. Door op gezette tijden de balans op te maken, daarover te rapporteren en te debatteren wordt de voortgang bewaakt. Hoewel binnen het kader van het actieprogramma veel activiteiten en initiatieven zijn samengebracht, is in de komende jaren nog veel aandacht nodig voor de ontwikkeling van nieuwe activiteiten en plannen, respectievelijk voor de bijsturing van lopende zaken. Ook is er veel aandacht nodig om het hele afwegingskader evenwichtig in te vullen in de al lopende programma’s en projecten. Zo komt bijvoorbeeld het aspect ‘daar’ nog te weinig aan bod, oftewel: het bij de Nederlandse activiteiten rekening houden met de gevolgen elders in de wereld. Wat van de lopende initiatieven al voldoende is uitgekristalliseerd werd in dit actieprogramma opgenomen. Maar verschillende onderwerpen zijn nog niet voldoende ver ontwikkeld om als volwaardig illustratieprogramma of instrument te kunnen worden opgenomen in dit actieprogramma. Deze initiatieven mogen echter in de komende jaren niet aan de aandacht ontsnappen. Het actieprogramma is er dan ook mede voor bedoeld te waarborgen dat lessen uit de voortgaande ontwikkeling en nieuwe initiatieven die van groot belang zijn voor duurzaamheid in de komende jaren tot volwaardige activiteiten kunnen uitgroeien. De belangrijkste punten in deze zin zijn samengebracht in dit hoofdstuk. Deze ‘agenda voor duurzame dynamiek’ beschrijft de onderwerpen die in de komende jaren volgens het kabinet aandacht moeten krijgen: ‘Wat verder?’. Welke ‘witte vlekken’ zijn er nog, ook wat betreft het langetermijnbeleid? De wijze waarop het benodigde proces wordt georganiseerd staat beschreven in hoofdstuk 7, waarin de vraag ‘Hoe verder?’ centraal staat. De agenda zelf is overigens ook geen statisch document, maar kan zich in deze kabinetsperiode verder ontwikkelen, enerzijds aan de hand van politieke discussies, onder meer over dit actieprogramma, anderzijds aan de hand van nieuwe inzichten bijvoorbeeld vanuit de wetenschap. Zo stelt het Milieu- en Natuurplanbureau van het RIVM in samenspraak met andere planbureaus
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 49
momenteel een duurzaamheidsverkenning op (zie 4.2.2); de uitkomsten van deze analyse kunnen gevolgen hebben voor de voorliggende agenda voor duurzame dynamiek. In de duurzaamheidsverkenning worden onder meer de relaties tussen ‘hier en nu’ en ‘daar’ verkend, in algemene zin, voor Nederland als geheel. Tot nu toe is relatief weinig bekend van deze relaties. Daarnaast is het van belang bij concrete voornemens en beslissingen na te gaan hoe de besluiten doorwerken op ‘daar’, en op ‘later’. Deze inzichten zullen specifiek, per illustratieprogramma, instrument of per welk initiatief dan ook, moeten worden gegenereerd. De duurzaamheidsverkenning kan daarbij mogelijk als denkmodel dienen.
6.2 Langetermijnbeleid voor de thema’s De huidige beleidslijnen van het kabinet voor de thema’s staan beschreven in hoofdstuk 2. Voor een aantal thema’s wordt sterk geleund op het concept van het transitiemanagement, dat in het NMP4 is gelanceerd. Dit geldt voor energie (ministerie van EZ), mobiliteit (ministerie van V&W), landbouw (ministerie van LNV), en biodiversiteit (ministerie van BZ/OS). Het ministerie van VROM coördineert en ondersteunt de transities, onder meer via het steunpunt transities. Het kabinet blijft deze transities ten volle ondersteunen als belangrijke steunpilaren voor duurzame ontwikkeling voor de lange termijn. In het kader van zowel duurzaam produceren en consumeren alsook de transities energie en landbouw zullen VROM en EZ een transitieproject duurzame chemie starten. Een mogelijke uitwerking in eerste instantie betreft het gebruik van ethanol als flexibel inzetbare basisgrondstof. Ethanol kan uit organisch materiaal, onder meer reststromen, worden gewonnen. Het kan een duurzaam alternatief in de basischemie zijn. Het is dan wel nodig ‘van de wieg tot het graf’ te kijken, om optimale ‘routes’ voor productie en afzet van bio-ethanol te vinden. De overheid kan een belangrijke rol spelen als stimulator en ‘makelaar’ tussen verschillende partijen. Nog bezien moet worden hoe duurzame chemie in de lopende transitietrajecten kan worden ingepast. Daarom zullen VROM en EZ (die ook trekker van de energietransitie is) ook met LNV, als trekker van de landbouwtransitie samenwerken. Eveneens binnen het thema duurzaam produceren en consumeren constateert het kabinet dat er een beleidslacune is als het gaat om recreatie en toerisme. Wereldwijd is recreatie en toerisme een van de grootste en bovendien sterkst groeiende sectoren, met een eveneens groeiende impact op ecologie maar ook op de sociaal-culturele ontwikkeling van landen of regio’s. De aanpak van dit terrein wordt ook nog bemoeilijkt door de verworven rechten van mensen (het ‘recht op vliegen’). De afgelopen jaren heeft Nederland al bijgedragen aan de verduurzaming van het uitgaande toerisme (vervoer, verblijf, vermaak), maar er ligt ook een opgave voor Nederland. Meer toeristen en recreanten in de directe omgeving van de grote steden en in Nederland biedt kansen: minder mobiliteit, groene recreatienatuur en een concurrerende toeristenindustrie kunnen samengegaan. Bij uitstek een duurzaamheidsonderwerp dus, waar verschillende departementen op onderdelen een rol spelen (in casu LNV, VROM en EZ). Het kabinet neemt zich voor in samenspraak met andere organisaties een langetermijnbeleid voor duurzame recreatie en toerisme te ontwikkelen. Het beleid gaat zowel om recreatie binnen Nederland als van Nederlanders naar het buitenland. Aangesloten zal worden bij het NMP4 waarin wordt aangekondigd dat met de branche afspraken zullen worden gemaakt en dat een programma voor duurzaam toerisme zal worden opgezet. LNV en EZ zijn bij dit thema eerste
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 50
aanspreekpunt. VROM, V&W en BZ hebben eveneens een betrokkenheid vanuit hun eigen verantwoordelijkheden. Voor de thema’s water, en gezondheid en veiligheid, waar geen transitiebeleid is ingezet, lijkt het langetermijnbeleid voldoende afgedekt via de verschillende beleidsnota’s die hierover de afgelopen jaren zijn verschenen. Op het thema bevolking constateert het kabinet dat sprake is van een lacune op twee onderdelen, namelijk migratie en vergrijzing. Voor dit thema wordt momenteel langetermijnbeleid voor Nederland (vergrijzing, levensloopregeling, pensioenen, gender) uitgewerkt. Voor wat betreft migratie constateert het kabinet dat daarover veel debat plaatsvindt, zonder dat dit tot een convergentie van conclusies leidt. In migratie wordt zowel de oorzaak van als een oplossing voor diverse maatschappelijke problemen gezien, zowel nu als in de toekomst. Immigratie wordt, afhankelijk van de invalshoek, enerzijds aangewezen als oorzaak van integratieproblemen en overbevolking, maar ook gepropageerd als oplossing voor arbeidsmarktproblemen en als mogelijkheid om de gevolgen van vergrijzing tegen te gaan – en elk van deze opvattingen wordt wel weersproken of zelfs weerlegd.27 Daarnaast wordt door sommigen ook aandacht gevraagd voor de (negatieve) effecten op de zendende landen. Over emigratie wordt minder gesproken, maar voorzover dat gebeurt is de waardering ongeveer de spiegelbeeldige. Zeker is dat migratie gevolgen heeft voor de bevolkingsopbouw. Waarschijnlijk is dat migratiebevorderende factoren zullen blijven bestaan. Het kabinet streeft er daarom naar in deze kabinetsperiode de positieve en negatieve effecten van migratie integraler in kaart te brengen. Eerste aanspreekpunt is Justitie; andere betrokken departementen zijn VWS, BZ/OS, SZW en EZ. Vergrijzing heeft invloed op de manier waarop in Nederland bijvoorbeeld de zorg en de pensioenstelsels moeten worden ingericht en op de manier waarop wordt gedacht over de noodzaak van participatie van ouderen. Nog sterk onderbelicht zijn de implicaties van vergrijzing en veranderende migratiestromen voor consumptiepatronen in de toekomst en de invloed daarvan op de milieubelasting. Een veranderde samenstelling van de bevolking kan leiden tot andere uitgavenpatronen, ander recreatie- en mobiliteitsgedrag, en dergelijke. Een toenemende bevolking leidt eveneens bij een gelijke stand der techniek tot een toename van de milieudruk in Nederland. Het is nodig achterliggende trends en ontwikkelingen te beschrijven en in kaart te brengen en te bezien welke aangrijpingspunten er zijn voor bijsturing. Mogelijk kan dit onderwerp met een illustratieprogramma verder zichtbaar worden gemaakt. Daaraan zal in de komende kabinetsperiode worden gewerkt. VROM zal hierin het initiatief nemen, samen met VWS en SZW. Voor wat betreft het thema kennis sluit Nederland aan bij de Europese ‘Lissabon-strategie’, zoals genoemd in hoofdstuk 2.4, die beoogt de Europese economie de meest dynamische en concurrerende kenniseconomie ter wereld te maken. Het kabinet heeft in zijn regeerakkoord het belang van een Nederlandse kenniseconomie onderstreept en ook aangekondigd een innovatieplatform op te richting. Voor een deel van het innovatiebeleid worden al verbindingen gemaakt tussen de innovatie- en kennisagenda en de agenda van transities en duurzaamheid. In het kader van de energietransitie bijvoorbeeld hebben veel bedrijven de stelling onderschreven dat 27
Zie o.a. het CPB-rapport 'Immigration and the Dutch Economy', juni 2003.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 51
Nederland zich zou moeten opwerpen als de ‘innovatieve motor’ voor veranderingen naar een duurzame energiehuishouding. Ook voor andere onderwerpen, denk aan bouwen, verkeer en vervoer, landbouw en ecologische ontwikkeling, zijn kennis en innovaties van levensbelang. Daarom zullen in de komende tijd de relaties tussen kennis, innovatie en duurzaamheid nader worden verkend, om kansen voor een duurzame economie te detecteren, en een deel van het innovatie- en kennisbeleid hierop sterker te richten. De ministeries van EZ en OC&W zijn trekker en werken nauw samen met LNV, VROM en V&W.
6.3 Europa Het Nederlandse langetermijnbeleid voor de verschillende thema’s hangt in hoge mate samen en is deels ook afhankelijk van de beleidsontwikkelingen in Europa. Elk voorjaar komen regeringsleiders en staatshoofden bijeen om richting te geven aan het Europese duurzaamheidsbeleid, mede op basis van een door de Europese Commissie opgesteld jaarlijks voortgangsverslag. Uit dit voorjaarsoverleg kunnen nieuwe initiatieven op het gebied van duurzaamheid vanuit Europa op Nederland afkomen. Nederland zal hierop moeten anticiperen in de vorm van het ontwikkelen van nieuw of aanvullend beleid. Het document ‘Nederland in de EU: de Europese milieuagenda’ geeft richting aan de wijze waarop Nederland in de Europese Unie op milieugebied wil handelen. Van die Europese afspraken die onvoldoende in het nationale beleid tot uitdrukking zijn gebracht, zal een inventarisatie worden gemaakt als onderdeel van de jaarlijkse CEC-advisering over het geven van een nationale follow-up aan de conclusies van de voorjaarsraad. Daarvoor zal aanvullend beleid worden voorgesteld. Voor sommige activiteiten die Nederland wil starten geldt dat medewerking van enkele andere Europese landen of van de hele EU wenselijk of soms zelfs noodzakelijk is. Denk bijvoorbeeld aan instrumenten als ‘afschaffen of aanpassen van niet-duurzame subsidies’ of ‘beprijzen’ die maar in beperkte mate door Nederland alleen kunnen worden ingezet. Hierbij zal het kabinet actief inspelen op de duurzaamheidsagenda die in Europees verband in ontwikkeling is, en daarbij waar nodig initiatieven nemen om aan te vullen en bij te sturen. Hierbij zal nauw worden samengewerkt met landen die een vergelijkbare benadering van duurzame ontwikkeling hebben. BZ coördineert bovenstaande acties in nauwe samenwerking met de betrokken departementen.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 52
7 Tot slot 7.1 Inleiding In dit actieprogramma is een uitwerking gegeven aan het nationale deel van de afspraken die in Johannesburg zijn gemaakt. Het bevat acties die in de komende vier jaar tot concrete resultaten moeten en kunnen leiden. De looptijd is echter niet beperkt tot die vier jaar, omdat enerzijds de lopende activiteiten nieuwe inzichten opleveren die weer een plek in het beleid moeten krijgen, anderzijds de wereld ook niet stil staat, en ontwikkelingen daarin ook zullen leiden tot nieuwe activiteiten. Daarmee is dit actieprogramma dus geen afronding, maar juist een begin van een serie activiteiten die in Nederland (zullen) worden uitgevoerd. Dit hoofdstuk gaat tot slot in op de uitvoering van het actieprogramma, de stappen die het kabinet onderneemt om er een succes van te maken, de openbare verantwoording en de financiële en personele gevolgen.
7.2 De uitvoering In het nationale deel van het actieprogramma zijn op veel plaatsen acties opgenomen, de meeste in hoofdstuk vier (instrumenten), vijf (illustratieprogramma’s) en zes (de agenda). In bijlage 2 is een overzichtstabel opgenomen met alle acties en de daarvoor verantwoordelijke departementen. Alle betrokken departementen zijn er verantwoordelijk voor dat de acties, waarvoor zij trekker zijn, ook daadwerkelijk worden uitgevoerd, samen met de relevante actoren. Voor een deel lopen de acties al (de illustratieprogramma’s en de meeste instrumenten). De acties uit hoofdstuk 6, de agenda, moeten echter alle nog gestart worden. Deze zijn daarmee niet vrijblijvend: bij de eerste bespreking in het kabinet moet duidelijk zijn hoe deze nieuwe acties uitgewerkt gaan worden. Al deze acties zullen in de komende jaren moeten leiden tot concrete beleidsvoornemens, vergelijkbaar met de instrumenten en de illustratieprogramma’s.
7.3 Openbare verantwoording Het kabinet zal jaarlijks rapporteren aan de Tweede Kamer over de voortgang van het actieprogramma (nationale en internationale deel). Daarnaast zal het kabinet jaarlijks een openbaar debat organiseren over de voortgang van duurzame ontwikkeling. De minister voor ontwikkelingssamenwerking en de staatssecretaris voor duurzame ontwikkeling zullen dit coördineren. In de rapportage zal het kabinet ingaan op de concrete resultaten en stappen die gezet zijn met betrekking tot alle acties en overige afspraken in dit actieprogramma. De meeste illustratieprogramma’s, zoals de transitiedeelprojecten, kennen een eigen rapportagecyclus, waar dit actieprogramma zich bij zal aansluiten. Dit betekent dat voor die onderwerpen verwezen zal worden naar de eigenstandige publicaties, en in de rapportage van het actieprogramma alleen op hoofdlijnen de stand van zaken wordt weergegeven. Aandachtspunten daarbij zijn onder meer de leerervaringen en de (on)mogelijkheden om zoveel mogelijk alle aspecten van het afwegingskader te betrekken in de beleidsvoorbereiding en uitvoering. In de rapportage zal het kabinet ook aangeven in hoeverre de resultaten of maatschappelijke en internationale ontwikkelingen leiden tot nieuwe acties, of bijvoorbeeld tot een versterkte inzet. Dit nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 53
laatste zou bijvoorbeeld het geval moeten zijn als de afspraken van Johannesburg niet binnen de gestelde termijn haalbaar lijken te zijn, zodat een intensivering nodig is. Het kabinet zal hierin ook de resultaten van het jaarlijkse openbare debat over de voortgang van duurzame ontwikkeling betrekken. Tenslotte zal de rapportage ook ingaan op de leerervaringen, die de departementen hebben opgedaan met het werken aan duurzame ontwikkeling. Het openbaar debat over het nationale en het internationale deel van het actieprogramma heeft tot doel met de belangrijkste spelers in de maatschappij in het openbaar te praten over de voortgang van duurzame ontwikkeling in zijn algemeenheid. De SER zal hierbij een belangrijke rol vervullen. In dit openbare debat zullen bijvoorbeeld de inhoudelijke en procesmatige ambities ten aanzien van duurzame ontwikkeling besproken kunnen worden, wat zijn de meest prangende onderwerpen waarop de maatschappij voortgang wil bereiken, en hoe zou dat kunnen of moeten. Het gaat ook om de verwachtingen die de betrokkenen hebben van elkaar, wie moet wat doen, en wat is daarvoor nodig. Als input van het debat kan de voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer dienen. Verder zijn er verschillende instrumenten in dit actieprogramma opgenomen die ook voor een dergelijk debat gegevens aanleveren, zoals de duurzaamheidsverkenning, de paragrafen duurzame ontwikkeling in de begrotingen van de departementen, en de kennisinstituten.
7.4 De voortgang en het succes, hoe wordt dat verzekerd De inzet van het kabinet is er op gericht van dit actieprogramma een succes te maken. Daarom zullen de betrokken ministers onder leiding van de minister-president in de Raad voor de Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de hand van de voortgangsrapportage één keer per jaar gezamenlijk praten over de vooruitgang die de rijksoverheid op dit terrein maakt. De ministers vervullen ieder naar hun eigen departement een stimulerende en inspirerende rol en dragen zelf ook zorg voor de kwaliteit van de projecten waar het departement trekkend in is. Zij geven de medewerkers de ruimte om nieuwe wegen te verkennen en te zoeken naar een wellicht ongebruikelijke aanpak en oplossing. De rijksoverheid kan niet in haar eentje de voortgang van duurzame ontwikkeling tot een succes maken, dat kan alleen samen met andere partijen. Ook is daarvoor nodig dat het reeds gestarte transitiebeleid een sterke stimulans krijgt, en dat op duurzaamheid gerichte innovaties van de grond kunnen komen. Tevens is ook de wens van het kabinet dat Nederland tot de Europese voorhoede behoort op het terrein van hoger onderwijs, onderzoek en innovatie, hetgeen een invulling krijgt via de oprichting van een innovatieplatform ter wille van de benodigde integrale aanpak op deze drie terreinen. In dit platform zullen onder leiding van de minister-president de bij onderwijs en innovatie betrokken ministers en vertegenwoordigers van relevante maatschappelijke partijen plannen uitwerken voor de te volgen strategie voor kennisontwikkeling en kennisexploitatie. Tenslotte dient het openbaar debat als een feedback van de buitenwereld, dat ook moet bijdragen aan een succesvolle uitvoering.
7.5 Financiële paragraaf en personele inzet Voor de uitvoering van dit actieprogramma worden nu geen extra financiële middelen beschikbaar gesteld. Dit betekent dat de departementen binnen hun eigen begrotingen en binnen hun huidige personele bezetting ruimte zullen creëren om de acties uit te voeren.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 54
Bijlagen bij het nationale deel van het Actieprogramma duurzame ontwikkeling 1. 2. 3. 4. 5.
Afkortingen Acties Thema duurzaam produceren en consumeren Overzicht kennisinstellingen Maatschappelijke initiatieven duurzame ontwikkeling
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 55
Bijlage 1. Verklaring van gebruikte afkortingen
Bestuurs Akkoord Nieuwe Stijl BANS BZ/OS BZK CEC CO2 DG Duproco EU EZ FSC GIDO ICES-KIS3 ICT ILO IPO ISO ISV KSI LNV LTO-NL MVO NCDO NCP NGO NIDO NME NMP4 NOVEM NOx OESO PR PT R&D RIVM RROM SER SZW V&W VN VNG VROM VWS WEHAB WRR WSSD
Buitenlandse Zaken (incl. Ontwikkelingssamenwerking) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Centraal Economische Commissie Koolstofdioxide Directeur-Generaal Duurzaam produceren en consumeren Europese Unie Economische Zaken Forest Stewardship Council Gemeenschappelijk Initiatief Realisatie Duurzame Ontwikkeling Interdepartementale Commissie Economische Structuurversterking – Kennis- en Infra Structuur, derde tranche Informatie en Communicatie Technologie International Labour Organization Inter Provinciaal Overleg International Standardization Organisation Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing Kennisnetwerk Systeem Innovaties Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen Nationale Commissie voor internationale samenwerking en Duurzame Ontwikkeling Nationaal Contactpunt voor Multinationale Ondernemingen Non Governmental Organisation Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling Natuur- en Milieueducatie Nationaal Milieubeleids Plan 4 Nederlandse Organisatie voor Energie en Milieu Stikstofoxide Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling Public Relations Productschap Tuinbouw Research & Development Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu Raad voor de Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Sociaal Economische Raad Sociale Zaken en Werkgelegenheid Verkeer & Waterstaat Verenigde Naties Vereniging van Nederlandse Gemeenten Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Volksgezondheid, Welzijn & Sport Water, Energy, Health, Agriculture, Biodiversity Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid World Summit on Sustainable Development
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 56
WTO World Trade Organisation
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 57
Bijlage 2: Acties in het nationale deel van het Actieprogramma duurzame ontwikkeling Om duurzame ontwikkeling te stimuleren is in dit actieprogramma een aantal acties van het kabinet opgenomen. In onderstaand overzicht zijn deze acties bijeengebracht.
Omschrijving actie
Vindplaats
De overheid wil een verdere doorbraak van MVO voor de lange termijn actief ondersteunen. Het kabinet stelt bij de uitvoering van dit actieprogramma de inbreng en samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijven, zowel m.b.t. beleid als in de praktijk, centraal. De rijksoverheid zet de eerste stappen in het interactieproces van duurzame ontwikkeling. De opgedane leerervaringen met de illustratieprogramma’s en instrumenten worden verzameld, toegankelijk gemaakt en ook overgedragen aan anderen. Ook zullen competenties ontwikkeld worden bij alle betrokkenen (inclusief departementen) die nodig zijn om te werken aan duurzame ontwikkeling. Het kabinet nodigt andere overheden uit om volgens de lijnen van dit actieprogramma te werken aan duurzame ontwikkeling op lokaal en regionaal niveau. Het kabinet zal het experiment met een duurzame ontwikkelingsbeoordeling voortzetten met drie tot vier experimenten op rijksniveau. Het RIVM brengt twee thematische duurzaamheidsverkenningen uit die moeten leiden tot een methodiek om vanaf 2006 jaarlijks een duurzaamheidsbalans uit te brengen De paragraaf over duurzame ontwikkeling in de departementale begrotingen zal de komende jaren worden voortgezet en in 2004 worden geëvalueerd. Conclusie en besluiten worden daarna in dit instrument geïmplementeerd. De opgedane ervaringen en ontwikkelde instrumenten binnen de departementen EZ en LNV bij het werken aan duurzame ontwikkeling zullen worden voortgezet en ter stimulatie beschikbaar worden gesteld aan de andere departementen bij hun eigen ontwikkeling op dit terrein. Het kabinet onderzoekt of experimenteerruimte in de wet- en regelgeving duurzame ontwikkeling kan bevorderen en of het dientengevolge nodig en gewenst is deze te creëren. Onderzocht zal worden of bedrijven die maatschappelijk verantwoord ondernemen vrijgesteld kunnen worden van bepaalde administratieve lasten. Het kabinet zal onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om het instrument ‘beprijzen’ verder invulling te geven naast de reeds lopende inspanningen op het gebied van de handel in emissierechten voor NOx en CO2 en de activiteiten in het kader van de transitie duurzame mobiliteit. Een toename van directe buitenlandse investeringen in ontwikkelingslanden zal middels duurzaamheidsoverwegingen worden gestimuleerd. Nagegaan zal worden of dit via binnenlands beleid gerealiseerd kan worden. Het kabinet zoekt naar mogelijkheden om de financiële wereld
2.5
eerste Overige betrokkenen aanspreekp departementen unt EZ VROM, LNV, V&W
3.2
VROM
Alle
3.3
VROM
Alle
3.4
VROM
Alle
4.2.1
VROM
LNV, EZ
4.2.2
VROM
(RIVM)
4.2.3
VROM
Alle
4.2.4
EZ, LNV
Alle
4.3.1
VROM
EZ, V&W, LNV
4.3.1
VROM
Financiën, EZ
4.3.2
VROM en Financiën
V&W, EZ
4.3.3
BZ/OS & VROM
EZ, LNV, Financiën
4.3.3
VROM
EZ, Financiën
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 58
actiever te betrekken bij duurzame ontwikkeling. Het kabinet zal de afspraken gemaakt in het NMP4 en op de WSSD in Johannesburg omtrent het afschaffen van nietduurzame subsidies, nakomen. Hiertoe ontwikkelt het kabinet een beoordelingsmethodiek op basis waarvan de negatief beoordeelde subsidies worden aangepast dan wel afgeschaft. Bestaande stimuleringsregelingen binnen de rijksoverheid zullen worden geanalyseerd op aspecten van duurzame ontwikkeling. Ook wordt bekeken welke soort duurzaamheidsprojecten nu door de sectorale subsidies niet worden gehonoreerd. Op basis van de resultaten wordt een voorstel gedaan voor het eventueel samengaan van verschillende regelingen. Het kabinet zal samen met de bekende kennisinstituten werken aan een sterk verbeterde afstemming van vraag en aanbod van kennis. De communicatieadviseurs van de betrokken departementen zullen een communicatiestrategie opstellen in overleg met deskundigen uit het maatschappelijk veld. Het kabinet zal zich inspannen om van het actieprogramma een succes te maken. Dit geldt met name bij de realisatie van de illustratieprogramma’s waarbij het gezamenlijk leerproces essentieel is. Het betreft de volgende illustratieprogramma’s: • Duurzame bedrijfsvoering overheid • Ruimte voor de rivier • Veenweideproject • Biodiversiteit in de Hoeksche Waard • Biodiversiteit in de Haringvliet en Biesbosch • Task Force soortenbeleid • Energiearme glastuinbouw • Biomassa, onderdeel van de transitie energie
4.3.4
VROM
Alle
4.3.5
VROM
Alle
4.3.6
VROM
Alle
4.3.7
VROM en BZ/OS
Alle
5.1 & 7.4
VROM
Alle
5.4.1 5.4.2 5.4.3 5.4.4 5.4.5 5.4.6 5.4.7 5.4.8
VROM V&W LNV VROM LNV, V&W LNV LNV EZ
Alle VROM, LNV
Duurzaam en maatschappelijk verantwoord ondernemen Het projectmatig samenwerkingsinstrument Synchroniseren rijksmiddelen voor bedrijventerreinen Triple P en de consument Wegen naar de toekomst Het Nieuwe Rijden Verbeteren leefbaarheid in de wijken Operatie JONG
5.4.9
EZ
EZ, VROM VROM, LNV, V&W, BZ/OS Alle
5.4.10 5.4.11
EZ EZ
V&W, VROM
5.4.12 5.4.13 5.4.14 5.4.15 5.4.16
VROM V&W V&W VROM VWS
• Levensloop en duurzame ontwikkeling • Register risicovolle gevaarlijke stoffen • Ketenstudies LPG, ammoniak en chloor • Leren voor duurzaamh eid Het kabinet blijft de transities uit het NMP4 ten volle ondersteunen. Er zal een transitieproject ‘duurzame chemie’ worden gestart met het gebruik van ethanol als flexibele basisgrondstof als mogelijke eerste uitwerking. Het kabinet zal in samenspraak met betrokken organisaties een langetermijnbeleid ontwikkelen voor duurzame recreatie en toerisme.
5.4.17 5.4.18 5.4.19 5.4.20 6.2
SZW VROM VROM LNV VROM
6.2
VROM, EZ
LNV
6.2
LNV, EZ
VROM, BZ
• • • • • • • •
LNV
EZ, LNV VROM BZK, VWS, EZ SZW, BZK, Justitie, OC&W EZ, Financiën, VWS BZK, EZ, SZW, V&W VROM, BZ/OS, OC&W LNV, EZ, V&W, BZ/OS
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 59
Om te voorzien in de lacune van het langetermijnbeleid ten aanzien van het onderwerp ‘vergrijzing’ in relatie tot duurzaamheid, zal het kabinet de achterliggende trends en ontwikkelingen beschrijven, in kaart brengen welke invloed deze kunnen hebben op duurzaamheid en welke aangrijpingspunten er zijn voor bijs turing. Het kabinet streeft er naar in deze kabinetsperiode de positieve en negatieve effecten van migratie integraler in kaart te brengen. De relaties tussen kennis, innovatie en duurzaamheid zullen nader worden verkend om kansen voor duurzame economie te detecteren en een deel van het innovatie- en kennisbeleid hierop sterker te richten. Van de Europese duurzaamheidsafspraken voortvloeiende uit de voorjaarstop en die onvoldoende in het nationale beleid tot uitdrukking zijn gebracht zal, als onderdeel van de CECadvisering, een inventarisatie worden gemaakt, waarop aanvullend beleid zal worden voorgesteld. Het kabinet zal actief inspelen op de duurzaamheidsagenda die in Europees verband in ontwikkeling is en daarbij waar nodig initiatieven nemen om aan te vullen en bij te sturen. Het kabinet zal in zijn eerste bespreking aangeven hoe de nieuwe acties uit hoofdstuk 6 uitgewerkt gaan worden en leiden tot concrete beleidsvoornemens in de komende jaren. Het kabinet zal jaarlijks een openbaar maatschappelijk debat organiseren over het onderwerp ‘duurzame ontwikkeling’, op basis van o.a. de voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer. Het kabinet zal jaarlijks aan de Tweede Kamer rapporteren over de voortgang van het hele actieprogramma (het nationale en internationale deel). Hierin kunnen wijzigingen ten opzichte van het actieprogramma worden opgenomen. De betrokken ministers zullen aan de hand van de voortgangsrapportage één maal per jaar in de RROM gezamenlijk praten over de vooruitgang die de rijksoverheid op dit terrein maakt. Het kabinet zal een innovatieplatform oprichten waar onder leiding van de minister-president de bij onderwijs en innovaties betrokken ministers en vertegenwoordigers van relevante maatschappelijke partijen plannen uitwerken voor de te volgen strategie voor kennisontwikkeling en kennis exploitatie. De departementen zullen binnen hun eigen begrotingen en binnen hun eigen personele bezetting ruimte creëren om de acties uit te voeren.
6.2
VROM
VWS, SZW, Justitie, EZ
6.2
Justitie
VWS, SZW, EZ, BZ/OS
6.2
EZ, OC&W
LNV, VROM, V&W
6.3
BZ
Alle
6.3
BZ
Alle
7.2
VROM
Alle
7.3
VROM & BZ/OS
Alle
7.3
BZ/OS & VROM
Alle
7.4
BZ/OS & VROM
Alle
7.4
AZ
VROM, EZ, LNV, OC&W
7.5
Alle
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 60
Bijlage 3. Thema duurzaam produceren en consumeren In Johannesburg is afgesproken om een tienjarenraamwerk van programma’s op het terrein van duurzame consumptie- en productiepatronen te ontwikkelen. Doel is om sociale en economische ontwikkeling binnen de draagkracht van ecosystemen te bevorderen en economische groei los te koppelen van milieubelasting. Hierbij is het dus van belang om integraal aandacht te besteden aan de sociale, milieu- en economische aspecten om consumptie en productie te verduurzamen. In eerste instantie is dat vooral een opgave voor geïndustrialiseerde landen, in tweede instantie ook om, via technische en financiële assistentie, kennis en ervaring over te dragen aan ontwikkelingslanden om dit in hun beleid te integreren. In de EU is tijdens de Voorjaarstop van Brussel (maart 2003) afgesproken dat het Cardiff-proces over integratie van milieuoverwegingen in het sectoraal beleid versterkt wordt en algemene en indien nodig sectorgebonden ontkoppelingsdoelstellingen worden ontwikkeld. Deze programma’s dienen om nationaal en regionaal het beleid verder te ondersteunen, waarbij maatregelen zijn afgesproken op een groot aantal terreinen: • beleidsontwikkeling, waaronder levenscyclusanalyse, monitoring en assessementmechanismen, verbetering van eco-efficiency; • bewustwordingsprogramma’s voor met name jongeren, ontwikkeling van consumenteninformatie; • technologieoverdracht en financiële assistentie aan ontwikkelingslanden; • investeringen in schonere productie en eco-efficiency via schone productieprogramma’s, prikkels voor investeringen, zoals staatsleningen, privaat kapitaal, technische assistentie en training, informatieoverdracht en best practices; • integreren van consumptie en productiepatronen in duurzaamheidsstrategieën en waar van toepassing armoedebestrijdingsstrategieën; • verbeteren corporate responsibility en accountability via vrijwillige systemen, zoals milieumanagementsystemen, codes of conduct, certificing en rapportages op sociaal en milieuterrein (zoals ISO, en Global Reporting Initiative); • training en educatie op de werkvloer; • duurzame ontwikkeling integreren bij investeringen in infrastructuur en economische ontwikkeling, internaliseren van milieukosten in het gebruik van economische instrumenten, verduurzamen aanschafbeleid van overheden, capaciteitsopbouw en training van overheden en gebruik van milieu-effectrapportages. Een groot aantal van deze activiteiten staan al langer op de agenda van Nederland en vinden hun vertaling in al lopende programma’s. Eén daarvan is het programma maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). De overheid wil een verdere doorbraak van MVO actief ondersteunen28. Uitgangspunt daarbij is dat MVO zich van onderop ontwikkeld: bij de individuele onderneming. Ondernemingen geven verschillend invulling aan MVO. Eigen initiatief en diversiteit maakt regelgeving niet tot een geschikt instrument om MVO te ondersteunen. De overheid kiest voor een aanpak die maatwerk mogelijk maakt: partijen bij elkaar 28
Thema’s en visie overheid worden beschreven in het kabinetsstandpunt over MVO van april 2001 (Kamerstukken II, 2000-2001, 26485, nr. 14) waarnaar hier wordt verwezen.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 61
brengen, kennis ontwikkelen en verspreiden en vooral de transparantie bevorderen, zodat stakeholders zich een goed oordeel kunnen vormen over het maatschappelijk ondernemerschap van bedrijven. Kortom: de rol van de overheid is stimulerend en faciliterend. De coördinatie van het onderwerp ligt bij het ministerie van Economische Zaken, maar thema’s en verantwoordelijkheden op het gebied van MVO liggen evengoed bij andere departementen. Daarnaast is er natuurlijk de overheid zelf, die produceert, maar vooral ook consumeert. In dit actieprogramma heeft de invulling van een duurzame bedrijfsvoering door de overheid een belangrijke plaats. De overheid als duurzaam inkoper, met een duurzaam vervoersbeleid, duurzame gebouwen en duurzame pensioenen. Maar ook als duurzame opdrachtgever voor externe partijen.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 62
Bijlage 4. Kennisinstellingen en organisaties, die op het terrein van duurzame ontwikkeling actief zijn. De lijst die hieronder is opgenomen, bevat een aantal belangrijke (koepel)organisaties op het terrein van duurzame ontwikkeling. Er zijn heel veel organisaties die zich op de één of andere manier met duurzame ontwikkeling bezig houden. De lijst is in die zin lang niet compleet. Wel biedt de lijst een eerste ingang voor mensen of organisaties die op zoek zijn naar kennis of ondersteuning op het brede terrein van duurzame ontwikkeling. Met dat doel is deze lijst hier opgenomen.
Naam:
NIDO/KSI (Nationaal Initiatief voor Duurzame Ontwikkeling en het Kennisnetwerk voor Systeem Innovaties)
Adres:
Bezoekadres: Ruiterskwartier 121a 8911 BS Leeuwarden Postadres: Postbus 178 8900 AD Leeuwarden 058-295 45 45 www.nido.nu /
[email protected] NIDO/KSI ontwikkelt en verspreidt kennis, instrumenten en competenties die noodzakelijk zijn voor het werken aan systeeminnovaties en transities in het kader van duurzame ontwikkeling.
Telefoon: Website / e-mailadres: Korte beschrijving activiteiten:
Naam: Adres: Telefoon: Website / e-mailadres: Korte beschrijving activiteiten:
Naam: Adres: Telefoon: Website / e-mailadres: Korte beschrijving activiteiten:
Naam: Adres: Telefoon: Website / e-mailadres: Korte beschrijving activiteiten:
Kenniscentrum Publiek Private Samenwerking – KC/PPS Postbus 20201 2500 EE Den Haag 070-342 80 39 www.minfin.nl/pps Het Kenniscentrum PPS is binnen het ministerie van Financiën verantwoordelijk voor zowel de advisering in pps-projecten als voor de beleidsontwikkeling.
Nationaal Dubo Centrum Postbus 29046 3001 GA Rotterdam 010-412 47 66
[email protected] Kennispartner voor duurzaam bouwen. Landelijk, onafhankelijk centrum voor informatie, communicatie en kennis over duurzaam bouwen voor alle professionals betrokken bij de inrichting van de gebouwde omgeving. Informatie en draagvlak staan centraal met als doel een bijdrage te leveren aan de verbetering van de woon-, werk- en leefomgeving.
Nederlandse Organisatie voor Energie en Milieu – Novem Swentiboldstraat 21 Sittard / Catharijnesingel 59 Utrecht 046-420 22 02 030-239 34 93 www.novem.nl /
[email protected] Novem is een agentschap van de overheid dat als doel heeft de bevordering van een duurzame ontwikkeling van de samenleving zowel in Nederland als daarbuiten. Daartoe wordt kennis ontwikkeld, beheerd en verspreid en worden nieuwe instrumenten ontwikkeld en geïmplementeerd. Novem beschikt over kennis van zowel het overheidsbeleid als de markt.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 63
Naam: Adres:
Telefoon: Website / e-mailadres: Korte beschrijving activiteiten:
Naam: Adres:
Telefoon: Website / e-mailadres: Korte beschrijving activiteiten:
Naam: Adres:
Telefoon: Website / e-mailadres: Korte beschrijving activiteiten:
Infomil Juliana van Stolberglaan 3 2595 CA Den Haag Postbus 93144 2509 AC Den Haag 070-373 55 75 www.infomil.nl InfoMil informeert overheden over milieubeleid. We schakelen tussen het ministerie, dat milieubeleid ontwikkelt, en gemeenten, provincies en waterschappen die dit beleid uitvoeren. In beide richtingen verzamelen en verschaffen we kennis. Actueel, onafhankelijk, integraal en op een kwalitatief hoog niveau. InfoMil combineert zijn expertise van de uitvoeringspraktijk met die van wetgevingsprocessen. Via de verschillende overheden profiteert ook het bedrijfsleven uiteindelijk van dit werk.
Nationale Commissie voor Duurzame Ontwikkeling – NCDO Mauritskade 63 1092 AD Amsterdam Postbus 94020 1090 GA Amsterdam 020-568 87 55 www.ncdo.nl /
[email protected] De Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO) wil Nederlandse wereldburgers beter in staat stellen hun bijdrage te leveren aan de realisering van de mondiale doelen uit de Millenniumverklaring. Daartoe wil de NCDO hun inbreng op het niveau van het maatschappelijk debat en het politiek beleid bundelen, versterken en zichtbaar maken.
Landelijk netwerk Duurzaam Hoger Onderwijs – DHO p.a. Expertisecentrum Duurzame Ontwikkeling Nieuwe Achtergracht 166, B315 1018 WV Amsterdam 020-525 62 37 www.dho21.nl DHO staat voor het landelijk netwerk Duurzaam Hoger Onderwijs. DHO zet zich in voor de integratie van duurzame ontwikkeling in het hoger onderwijs en brengt studenten, hogeronderwijsinstellingen, vertegenwoordigers van overheden en organisaties bij elkaar om dit te bereiken. DHO verzorgt: 1. werkgroepen die inhoudelijk aan de slag gaan met cruciale punten voor duurzame ontwikkeling en hoger onderwijs 2. publicaties 3. netwerkbijeenkomsten. Tevens kunt u er terecht voor actuele informatie over duurzame ontwikkeling en onderwijs op alle universiteiten en hogescholen in Nederland.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 64
Naam: Adres: Telefoon: Website / e-mailadres: Korte beschrijving activiteiten:
TNO
Naam: Adres:
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu – RIVM
Telefoon: Website / e-mailadres: Korte beschrijving activiteiten:
Naam: Adres: Telefoon: Website / e-mailadres: Korte beschrijving activiteiten:
Naam: Adres: Telefoon: Website / e-mailadres: Korte beschrijving activiteiten:
Naam: Adres: Telefoon: Website / e-mailadres: Korte beschrijving
Verschillende locaties door het land, zie de website www.tno.nl TNO is een kennisorganisatie voor bedrijven, overheden en maatschappelijke organisaties. TNO maakt wetenschappelijke kennis toepasbaar om het innovatief vermogen van het bedrijfsleven en de overheid te versterken. Onder de belangrijkste thema’s waar TNO aandacht aan geeft, staan onder andere de kwaliteit van leven en duurzaam ruimtegebruik en het milieu.
Antonie van Leeuwenhoeklaan 9 3721 MA Bilthoven 030-274 91 11 www.rivm.nl /
[email protected] Het RIVM doet onderzoek op het gebied van volksgezondheid en milieu en omvat tevens het milieu-en natuurplanbureau.
Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn – NIZW Catharijnesingel 47 3511 GC Utrecht 030-230 63 11 www.nizw.nl Het NIZW is een onafhankelijke organisatie die zich samen met instellingen, professionals, beleidsmakers en burgers inzet om de kwaliteit van de sector zorg en welzijn op een hoger niveau te brengen. Het NIZW informeert, innoveert en ondersteunt deze sector en draagt zo bij aan een zorgzame samenleving waarin de eigen verantwoordelijkheid en keuzevrijheid van burgers vooropstaan. De activiteiten van het NIZW resulteren onder meer in adviezen, veranderingstrajecten, trainingen, congressen, boeken, brochures, almanakken, websites, cd-rom’s, video’s en een informatielijn.
Gemeenschappelijk Initiatief realisatie Duurzame Ontwikkeling – GIDO Postbus 5504 1410 EA Naarden 035-695 35 52 www.gido.nl /
[email protected] De GIDO Stichting is in 1998 opgericht door een groep bestuurders en ambtenaren. Samen met mensen uit maatschappelijke groeperingen, bedrijven en kennisinstituten willen de initiatiefnemers een impuls geven aan duurzame ontwikkeling op lokaal niveau.
X-S2, Kennisnetwerk Sociaal Beleid Postbus 105 3500 AC Utrecht 030-233 00 33 www.x-s2.nl /
[email protected] X-S2 wil een hoogwaardige matchmaker zijn tussen kennisvragers en
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 65
activiteiten:
kennisaanbieders over sociaalbeleidsvraagstukken en een kennisportaal met gekwalificeerde informatie voor landelijke, provinciale en lokale actoren op het gebied van sociaal beleid. Kerntaken zijn het signaleren, selecteren, valideren en verspreiden van informatie.
Naam: Adres:
Energieonderzoekcentrum Nederland – ECN
Telefoon: Website / e-mailadres: Korte beschrijving activiteiten:
Naam: Adres: Telefoon: Website / e-mailadres: Korte beschrijving activiteiten:
Naam: Adres: Telefoon: Website / e-mailadres: Korte beschrijving activiteiten:
Postbus 1 1755 ZG Petten www.ecn.nl /
[email protected] ECN richt zich met het energieonderzoek op een duurzame energievoorziening: een veilige, efficiënte, betrouwbare en milieuvriendelijke energievoorziening. In opdracht van overheid en bedrijfsleven ontwikkelt ECN hiervoor kennis en technologieën. Hierbij worden drie basiselementen onderscheiden, namelijk het terugdringen van de energievraag door energiebesparing, het opwekken van energie met duurzame energiebronnen en een efficiënt en schoon gebruik van fossiele brandstoffen.
InnovatieNetwerk groene ruimte en agrocluster Postbus 20401 2500 EK Den Haag 070-378 56 50 www.agro.nl /
[email protected] De missie van InnovatieNetwerk is het bevorderen van een vitale en duurzame ontwikkeling van het nationale en internationale agrocluster en de groene ruimte. Verbetering van de kwaliteit van leven van de (inter)nationale consument en burger en van de vitaliteit van ecosystemen zijn het doel. Daartoe wil InnovatieNetwerk in de praktijk de werkwijzen ontwikkelen en beproeven waarmee organisaties gezamenlijke kansen op innovaties kunnen herkennen, uitwerken en gereed maken voor implementatie.
DOEN Stichting duurzame ontwikkeling en natuurbescherming Postbus 75621 1070 AP Amsterdam 020-573 73 33 www.doen.nl De Stichting DOEN is een intermediaire instelling in de particuliere sfeer, opgericht in 1991 door de Nationale Postcode Loterij, op het gebied van duurzame ontwikkeling. DOEN verstrekt subsidies, leningen en garanties die nodig zijn voor het ontwikkelen van een evenwichtig programma gericht op verbetering van de leefsituatie van de mens en het milieu waarin hij leeft.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 66
Bijlage 5. Gerelateerde maatschappelijke initiatieven Instrumenten Maatschappelijke programma’s Gericht op rijksoverheid Experimenten duurzame ontwikkeling in Duurzaamheids-effectrapportage Apeldoorn besluitvormingstraject Duurzaamheidsverkenning, -balans en indicatoren Duurzaamheidsbalans Telos Building our Future (Oostenrijk) Duurzaamheidsspiegel Paragraaf d.o. in departementale begrotingen ~ Werken aan duurzaamh eid bij departementen DEFRA (UK) Network of urban forums for sustainable development Regióny 21 Gericht op anderen Experimenteerruimte in wet- en regelgeving ~ Beprijzen Heffing op plastic tasjes Ierland Vergroten en verduurzamen van investeringen elders Mama Cash Afschaffen of aanpassen niet-duurzame subsidies Green Scissors Stimuleringsregeling Subsidieregeling LA21 Groningen Inzet van kennisinstellingen Leefbaarheidsprofielen Gelderland Communicatie Global Reporting Initiative Website Mondiale Duurzame Ontwikkeling NCDO Duurzaamheidsrapport
Illustratie programma’s Maatschappelijke programma’s Duurzame bedrijfsvoering overheid GIDO stichting Ruimte voor de rivier Wijs met water Ruimte, water, milieu & maatschappij Veenweideproject Stroomgebied van Vecht en Regge Vrienden van het platteland Biodiversiteit in de Hoeksche Waard Waddengroep Biodiversiteit in de Haringvliet en Biesbosch SNNO Task Force soortenbeleid Ondernemen met biodiversiteit Energiearme glastuinbouw Kennisbank Energiemanagement Biomassa (onderdeel van de transitie energie) Essent Gastec en Eneco Duurzaam en maatschappelijk verantwoord ondernemen Duurzaam ondernemen (NIDO) SOMO Het projectmatig samenwerkingsinstrument ~ Synchroniseren rijksmiddelen voor bedrijventerreinen Duurzame bedrijventerrein Uden Triple P en de consument Mondiale voetafdruk Ecoteams Wegen naar de toekomst Meerhoven Ongehinderd logistiek systeem Het nieuwe rijden Week van de vooruitgang Verbeteren leefbaarheid in de wijken De wijk is van ons allemaal Heel de buurt SMOL Operatie JONG Simple Questions, Sustainble Solutions Jongeren aan het woord Levensloop Toveren met de tijd Register risicovolle gevaarlijke stoffen Recht om te weten Ketenstudies LPG, ammoniak en chloor Stichting Waterpakt Leren voor duurzaamheid De Sokkerwei Duurzaam Hoger Onderwijs
Maatschappelijke initiatieven m.b.t. de instrumenten
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 67
Instrumenten binnen andere overheden De gemeenteraad van Apeldoorn heeft eind 2001 de nota ‘Apeldoorn Duurzaam’ vastgesteld, waarin richting wordt gegeven aan de duurzame ontwikkeling van deze gemeente. In de nota worden verschillende instrumenten aangekondigd, waaronder een Duurzaamheids -effectrapportage (DER), geïnspireerd op de Milieueffectrapportage. De DER wordt ontwikkeld als middel om beleidsvoornemens van de gemeente of van derden vooraf te toetsen aan de uitgangspunten, ambities en doelen van duurzame ontwikkeling. De gemeente Apeldoorn houdt bovendien periodiek (2000, 2003) een Leefbaarheidsenquête onder tienduizend van haar inwoners om inzicht te hebben en te houden in de beleving van burgers ten aanzien van de leefbaarheid in de gemeente. De gegevens worden gebruikt voor monitoring en voor verdere ontwikkeling van beleid. Zie verder www.apeldoorn.nl
De Provincie Noord-Brabant heeft in 2001 aan Telos gevraagd een Duurzaamheidsbalans voor de provincie op te stellen. Inmiddels zijn twee balansen verschenen (2001 en 2002); de volgende is voorzien voor 2006. De balans poogt in kaart te brengen hoe groot de economische, ecologische en sociaal-culturele kapitalen en voorraden zijn waarvan huidige en toekomstige Brabantse generaties moeten leven. Omdat duurzame ontwikkeling een normatief begrip is, kiest Telos voor een interactieve aanpak waarin streefwaarden en ambitieniveaus uiteindelijk maatschappelijk gedragen en bepaald moeten worden. De balans komt voort uit het project Brabant 2050, een langetermijnvisie op de duurzame ontwikkeling van de provincie. Zie verder www.telos.nl
Het gebruik van indicatoren om duurzame ontwikkeling meetbaar te maken is in veel landen binnen de EU in opkomst. In de Oostenrijkse strategie voor duurzame ontwikkeling Building our Future wordt voor elk van de vier thema’s (kwaliteit van het leven, dynamische economie, leefbaarheid van de omgeving en internationale verantwoordelijkheid) een aantal indicatoren benoemd, welke gezamenlijk een goede graadmeter bieden voor de voortgang van de duurzame ontwikkeling van het land. In totaal betreft het meer dan 50 indicatoren, waaronder een aantal die nog in ontwikkeling zijn (overeenkomen van definities en opzetten van dataverzameling en verwerking).
Sinds 1999 organiseert de Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling in samenwerking met COS-Nederland, de Lokale Duurzaamheidsspiegel, een vergelijkend onderzoek naar de mate waarin Nederlandse gemeenten vorm en inhoud geven aan duurzaamheid. De deelname in 2002 overschreed de grens van 300 gemeenten. Dit jaar (2003) hoopt de NCDO meer dan 400 gemeenten te enthousiasmeren tot deelname. De gemeenten ontvangen een vragenlijst met het verzoek hierop te antwoorden. Gemeenten die in het verleden reeds deelnamen, ontvangen hun ‘oude’ gegevens met het verzoek om een ‘update’. Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ondersteunt het project financieel. Staatssecretaris Van Geel reikte de Duurzaamheidsspiegel 2002 uit aan de gemeente Breda. Zie verder www.la21.nl
Verinnerlijking van duurzame ontwikkeling binnen het ministerie van Milieu in het Verenigd Koninkrijk is de kern van het project Embedding Sustainable Development in DEFRA. DEFRA omvat naast milieu ook de beleidsterreinen voedsel (voorheen landbouw) en plattelandsaangelegenheden. Als trekker van de nationale strategie voor duurzame ontwikkeling binnen de nationale overheid van het VK vond DEFRA dat zij ook in eigen huis zo duurzaam mogelijk moet opereren. Het project omvat verschillende instrumenten: een doorvertaling van de tien principes van de nationale strategie naar het eigen departement, een geïntegreerd beleidsbeoordelingsinstrument om beleidsvoorbereiding en besluitvorming te toetsen op de bijdrage aan duurzame ontwikkeling, en een set departementsindicatoren om het effect op het beleid te meten. DEFRA rapporteert jaarlijks over de voortgang van het programma en past zo nodig haar project aan nieuwe omstandigheden aan. Een grootschalige interne bewustwordingscampagne vergroot de zichtbaarheid van het project. Succesvolle toepassingen worden breed uitgemeten en een netwerk van contactpersonen legt voortdurend nieuwe mogelijkheden voor verdergaande verinnerlijking aan. Zie verder www.defra.gov.uk
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 68
De Europese Commissie heeft een experiment opgezet met 20 Europese steden om via informatieverschaffing en communicatie de duurzame ontwikkeling van die steden kan worden bevorderd. Het project heet Network of Urban Forums for Sustainable Development. In elke stad is namelijk zo’n forum opgericht. Deze fora worden rechtstreeks vanuit Brussel gevoed met informatie, die vervolgens naar de lokale omstandigheden moet worden vertaald. Delft is de Nederlandse deelnemer aan het project, dat wordt gefaciliteerd door het International Institute for the Urban Environment. Zie verder www.urban.nl
Regióny 21 is de naam van het programma voor regionale duurzame ontwikkeling in Slowakije, een van de aanstaande toetreders van de Europese Unie. Eerder dan in Nederland heeft de Slowaakse Republiek een Nationale Strategie voor Duurzame Ontwikkeling uitgebracht (oktober 2002), waarin de doorvertaling naar andere overheidsniveaus veel aandacht heeft gekregen. In samenwerking met het VN- Ontwikkelingsprogramma (UNDP) en het Regionaal Milieucentrum voor Midden- en Oost-Europa (REC) is de Regionale Agenda 21 ontwikkeld. Via proefprojecten wordt een modelaanpak getest, zowel op gemeentelijk niveau als in intergemeentelijke samenwerking. Tevens wordt op regionaal niveau gewerkt aan kennis - en capaciteitsopbouw en aan investeringsfondsen om de uitvoering van projecten mogelijk te maken. Zie verder www.rec.sk
Instrumenten van overheden gericht op het faciliteren en beïnvloeden van de keuzemogelijkheden van anderen In Ierland is in maart 2002 een heffing op plastic tasjes ingevoerd. De heffing beoogt het gebruik van eenmalige plastic draagtassen tegen te gaan. De heffing bedraagt 15 eurocent per tas en wordt aan de klant in rekening gebracht samen met de producten die de klant heeft gekocht. Er is geen BTW verschuldigd over het heffingsbedrag. De verkoper draagt de heffing af aan de Staat. De heffing is niet van toepassing op plastic tassen voor de verpakking van vers fruit, groenten, vis en dergelijke visproducten; evenmin op herbruikbare tassen met een minimumverkoopbedrag van 70 eurocent. In het eerste jaar heeft de heffing ongeveer 11 miljoen euro opgebracht, hetgeen is doorgesluisd naar het Ierse Milieu Fonds. Vanuit dit fonds worden afvalbeheersprojecten en andere initiatieven financieel ondersteund. De Europese Commissie heeft de heffing goedgekeurd. Zie verder www.environ.ie
Mama Cash financiert initiatieven van vrouwen in de hele wereld, die aan de basis werken en zelf hun positie in de maatschappij proberen te verbeteren. Door het financieren van vrouweninitiatieven draagt Mama Cash bij aan meer zeggenschap over en invloed van vrouwen op hun eigen leven en hun omgeving. Daarmee levert de organisatie tevens een directe investeringsbijdrage aan lokale economieën. Mama Cash steunt samen met het Global Fund for Women uit Amerika de ontwikkeling van onafhankelijke vrouwenfondsen in het Zuiden, Middenen Oost-Europa en de voormalige Sovjet Unie. Inmiddels zijn er onafhankelijke vrouwenfondsen in Mexico, Chili, Nicaragua, Brazilië, Nepal, India, Hongkong, Duitsland, Ghana, Zuid-Afrika, Oekraïne en Mongolië. Mama Cash steunt deze fondsen omdat vrouwen met behulp van deze vrouwenfondsen financieel onafhankelijk worden van buitenlandse financiers. De organisatie ‘draait’ op donateurs en bijdragen van instellingen en overheden (waaronder het ministerie van Buitenlandse Zaken). Zie verder www.mamacash.nl
De afschaffing van niet-duurzame subsidies is in verschillende landen onderwerp van nader onderzoek door nationale overheden. In OESO-kader is eind 2002 een conferentie belegd om het onderwerp verder uit te werken. In de Verenigde Staten is een initiatief van een aantal maatschappelijke organisaties inmiddels uitgegroeid tot een grote beweging onder de naam Green Scissors. Achter deze naam gaan onder meer Friends of the Earth, Taxpayers for Common Sense en Environmental Voters schuil. Vorig jaar boekte de campagne enkele successen door goedkeuring van subsidies aan de fossiele brandstof en nucleaire industrie tegen te houden. In het jaarverslag 2003 loopt de campagne organisatie te hoop tegen politici en lobby- organisaties die de inzet van algemene middelen voor milieuvervuilende en grondstofverslindende praktijken propageren. In 68 aanbevelingen doet Green Scissors voor 58 miljard dollar aan bezuinigingsvoorstellen die het milieu en de natuurlijke rijkdommen van de Verenigde Staten ten goede komen. Zie verder www.greenscissors.org
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 69
De gemeente Groningen heeft een Subsidieregeling Lokale Agenda 21 Groningen waarmee zij initiatieven voor duurzame lokale ontwikkeling wil stimuleren. In 2003 (het Wereldwaterjaar) ligt de nadruk op water, maar ook andere thema’s zijn welkom. Iedere burger in Groningen kan een voorstel indienen bij het Projectbureau Lokale Agenda 21. De gemeente heeft een consultatiegroep ingesteld, waaraan vertegenwoordigers van verschillende maatschappelijke organisaties deelnemen. Deze groep beoordeelt de voorstellen en adviseert hierover aan de gemeente. Zie verder www.groningen.nl
In de provincie Gelderland is in 2002 een studie uitgevoerd naar Gebiedsgerichte Leefbaarheidsprofielen. De studie was gericht op het totstandkomen van een handreiking voor een integrale beschrijving van leefbaarheid in een bepaald gebied op basis van onderwerpen die de leefbaarheid vormen en de bijbehorende indicatoren. Tevens heeft het project geleid tot een prototype van het instrument om de actuele en de gewenste leefbaarheid in een bepaald gebied op een uniforme wijze te beschrijven. In samenwerking tussen de verschillende afdelingen van het provinciaal apparaat, enkele gemeenten en andere deskundigen is het project uitgevoerd door Van Grunsven Latour.
Voor duurzaamheidsrapportages door bedrijven is in internationaal verband het Global Reporting Initiative (GRI) opgericht. GRI is een multi-stakeholder organisatie die een onafhankelijk platform wil zijn voor de ontwikkeling van een duurzaamheidstandaard voor bedrijfsrapportage. De Sustainability Guidelines (laatste versie: 2002) bieden een mix van economische, ecologische en sociale meetpunten en worden momenteel vooral door grotere multinationale ondernemingen als leidraad toegepast. Volgens GRI voldoen de rapportages van acht Nederlandse ondernemingen aan de Guidelines. Zie verder www.globalreporting.org
Het NCDO (Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling) lanceerde in maart 2003 een nieuwe website Mondiale Duurzame Ontwikkeling – na Johannesburg. De website vervult een informatie- en naslagfunctie voor alle organisaties die betrokken zijn bij duurzame ontwikkeling in Nederland en daarbuiten. De website bevat nieuwsfeiten en achtergronden van actuele discussies en gebeurtenissen. Voorts zijn belangrijke doumenten zoals Agenda 21, te downloaden. Er is ook een agenda en informatie over alle bij de site aangemelde organisaties. De website is op 28 maart 2003 geopend door staatssecretaris Van Ardenne van Ontwikkelingssamenwerking. Zie verder www.mondialedo.nl
De groep van bedrijven met een Duurzaamheidsrapport groeit. Het baanbrekend werk van Shell dat in 1998 na een serie milieujaarverslagen een eerste sociaal rapport uitbracht, wordt vooral door de Nederlandse multinationals opgepakt. ‘Triple P’ (people, planet, profit) is daarmee een staand begrip geworden in de toplaag van het Nederlandse bedrijfsleven. Duurzaamheidsrapporten zijn onder andere uitgebracht door DSM, Philips, Nutreco, Schiphol en KLM.
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 70
Maatschappelijke initiatieven m.b.t. de illustratieprogramma’s De GIDO Stichting is in 1998 opgericht om een impuls te geven aan duurzame ontwikkeling op lokaal niveau. Het Gemeenschappelijk Initiatief realisatie Duurzame Ontwikkeling werkt via proefprojecten (die zijn bedoeld om praktische ervaring op te doen in lokale duurzame ontwikkeling), verdieping (versterking van de wetenschappelijke basis van de GIDO-aanpak) en verbreding (verspreiding van de opgedane kennis). In de proefprojecten wordt altijd samengewerkt met een lokale overheid en een maatschappelijke partner. Veelal betreft het project de (her)ontwikkeling van een stadswijk, zoals de wijk Zevenhuizen in Apeldoorn of de Vosseparkwijk in Leeuwarden. Tevens buigt GIDO zich over de mogelijkheden om de bestaande sectorale subsidiestromen die gericht zijn op het bewerkstelligen van lokale activiteiten te doorbreken ten gunste van een stimuleringsregeling voor een integrale aanpak van duurzame ontwikkeling. Zie verder www.gido.nl
Sinds enkele jaren is duurzaam waterbeheer een thema dat door de vrouwenorganisaties in Nederland breed is opgepakt. Een van de activiteiten wordt uitgevoerd door de NBvP, Vrouwen van Nu (voorheen de Nederlandse Bond van Plattelandsvrouwen). Het project Wijs met Water beoogt waterbeheer in alle geledingen van de organisatie te bespreken. Hiertoe is een netwerk van provinciale ‘watervrouwen’ opgezet, dat elkaar regelmatig treft en ervaringen uitwisselt. De watervrouwen organiseren debatten en andere activiteiten in hun afdelingen van de NBvP, Vrouwen van Nu. Deze activiteiten worden ondersteund met de informatieset ‘Map van Overvloed’ die circuleert in de afdelingen van de vereniging. Het project is gericht op bewustwording en gedragsverandering door en via vrouwen die actief zijn in het landelijk gebied. Inmiddels is de samenwerking uitgebreid met de vrouwenorganisaties Passage, ZijActief en KVG. Het project is mede mogelijk gemaakt door een SMOM-subsidie van het ministerie van VROM. Zie verder www.nbvp.nl
Stichting Reinwater heeft in 2000 rond de totstandkoming van de overheidsvisie op ‘Ruimte voor Water’ het project Ruimte, Water, Milieu & Maatschappij uitgevoerd. De stichting participeert veelvuldig in het debat over ruimtelijke ontwikkelingen in de verschillende stroomgebieden in Nederland en had daarom behoefte aan een eigen visie op deze problematiek alsmede aan voeding vanuit de samenleving. In het voorjaar van 2000 werd een dertigtal interviews gehouden met vooraanstaande deskundigen op het raakvlak van ruimtelijke ordening, waterbeheer en milieu. In het najaar werden de geïnventariseerde problemen, oorzaken en oplossingsrichtingen voorgelegd aan direct en indirect betrokkenen, onder andere in een tweetal regionale workshops (Midden IJsselstreek en Stroomgebied van de Merwede). Het project leidde onder meer tot de conclusie dat er behoefte blijft aan nader onderzoek en kennisoverdracht omtrent de relaties tussen waterkwaliteit en waterberging, om te komen tot een risicobeoordeling voor nieuwe ruimtelijke maatregelen. Het project is mede mogelijk gemaakt door een SMOM-subsidie van het ministerie van VROM. Zie verder www.reinwater.nl
Een van de instrumenten van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid in het revitaliseren van het platteland is de aanwijzing van bepaalde gebieden tot waardevol cultuurlandschap. Een voorbeeld is het Stroomgebied van Vecht en Regge in Overijssel, waarin de nadruk ligt op landbouw, maar ook aandacht bestaat voor waterbeheer, natuur, recreatie en toerisme. Aan het WCL-project nemen landgoedeigenaren, waterschappen, nationale, provinciale en lokale overheden, natuurbeheerders en de recreatiebranche deel. Deelprojecten zijn onder andere een steunpunt agrotoerisme in Ommen, bevordering van biologische landbouw, de aanleg van vistrappen en visstekken en de opzet van een agrarisch dienstencentrum. Zie verder www.minlnv.nl/platteland
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 71
De hernieuwde aandacht voor het platteland komt ook tot uiting in een aantal projecten waarin burgers worden betrokken bij het boerenbedrijf. Naast het adopteren van een koe (zie verder www.adopteereenkoe.nl) of een akkerrand (zie verder www.akkerranden.nl) is het ook mogelijk om vriend van het gehele platteland te worden via de stichting Vrienden van het Platteland. Deze stichting heeft ten doel het behoud en de versterking van een aantrekkelijk, leefbaar en vitaal platteland én voor een duurzame land- en tuinbouw als drager van dat platteland. De stichting brengt het kwartaalblad Platteland uit. Zie verder www.vriendenvanhetplatteland.nl. Tenslotte is 2003 ook nog eens uitgeroepen tot Jaar van de Boerderij. Tijdens dit jaar worden er door geheel Nederland tal van activiteiten georganiseerd die de aandacht vestigen op de diversiteit van het boerenbedrijf en het platteland. Zie verder www.jaarvandeboerderij.nl
In het kader van het Duurzaamheidsverdrag tussen Benin en Nederland is biodiversiteit een belangrijk onderwerp. Eén van de wijzen waarop dit thema wordt uitgewerkt, is een samenwerkingsproject tussen beide landen rond streekeigen producten. Aan Nederlandse zijde wordt het project uitgevoerd door de Waddengroep, die in 2000 hiervoor door Benin werd uitverkoren. Er is bovendien vanwege trekvogels die overwinteren in Benin en onderweg uitrusten in het Waddengebied, een direct biologisch verband tussen beide gebieden. De financiële bijdrage, afkomstig van het ministerie van Buitenlandse Zaken, wordt besteed aan de teelt van streekeigen gewassen, zoals de duindoorn en de cranberry. Door betere beschikbaarheid via de boeren en winkels, hoopt men de ‘wildpluk’ van de bessen in te perken. De geteelde gewassen hebben het EKO-keurmerk en de eindproducten worden onder het merk ‘Waddendelicatessen’ op de markt gebracht. De Waddengroep zal op haar beurt een soortgelijk project in Benin gaan steunen, gericht op de teelt van paddestoelen en slakken, die traditioneel in het ‘wild’ worden verzameld. Zie verder www.waddenproducten.nl
Ook vrijwilligers houden zich op vele plaatsen in Nederland bezig met de bescherming van biodiversiteit. Een voorbeeld is de Stichting Natuurbehoud Noordoost-Overijssel die zich richt op natuurbehoud in het algemeen en flora en fauna in het bijzonder. Vrijwilligers, verzameld in werkgroepen, onderzoeken en inventariseren verschillende aspecten van de natuur. Op grond van de uitkomsten adviseren zij aan overheden en andere betrokkenen bij het natuur- en biodiversiteitbescherming. Recente projecten betreffen de dagvlinder- en libellenfauna in de uiterwaarden van de (Overijsselse) Vecht, de Krabbescheer bij Dedemsvaart en de eikenpage op de hoge zandgronden in Noordoost-Overijssel. De Stichting werkt samen met vele nationale en regionale natuurorganisaties, waaronder Staatsbosbeheer. Zie verder home.hetnet.nl/~e-pullen/index.html
Ondernemen met biodiversiteit is een werkboek voor ondernemers in de landbouw, in 2002 ontstaan uit de samenwerking van het Centrum voor Landbouw en Milieu, het Louis Bolk Instituut en de DLV Adviesgroep. Het werkboek bevat veel praktische handreikingen aan de verschillende onderdelen van de landbouw: veehouderij, akkerbouw, vollegrondsgroenteteelt en fruitteelt. Centraal staat de vraag hoe in de land- en tuinbouw biodiversiteit op het bedrijf goed benut kan worden. Het werkboek bevat een zestiental verhalen vanuit de praktijk, waaruit blijkt dat in Nederland reeds de nodige ervaring is opgedaan met biodiversiteit rond en in het boerenbedrijf. Het werkboek bundelt deze ervaringen tot een handig werkboek met maatregelen, gesorteerd naar raskeuze en selectie, jaarplanning, bodemverzorging, dierverzorging, gewasverzorging en natuurlijke omgeving. Het project is gefinancierd door het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid. Zie verder www.clm.nl
In opdracht van het ministerie van LNV voert LTO Nederland de projectleiding over de Kennisbank Energiemanagement in de vrije markt. Deze digitale kennisbank richt zich op ondernemers in de glastuinbouw, champignonteelt en bollenteelt. Informatie en kennis van derden wordt handzaam geordend en ontsloten voor de ondernemers, zodat deze er op praktische wijze mee aan de slag kunnen. De database bevat informatie over regelgeving, energiecontracten, energieprijzen, technische maatregelen, teelt- en klimaatinformatie. De informatie kan ook per gewas opgevraagd worden. Met de kennisbank leveren LTO en de samenwerkende organisaties en bedrijven een concrete bijdrage aan de invulling van de verantwoordelijkheden van de sector en de individuele ondernemers binnen de sector, zoals voortvloeiend uit wet- en regelgeving en het Convenant Glastuinbouw en Milieu. Zie verder www.energie.kennisbank.nl
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 72
Essent is een van de Nederlandse energieproducenten die reeds met biomassa elektriciteit opwekt. In de gemeente Cuijk in Noord-Brabant heeft het bedrijf voor de productie van Groene Stroom een bio-energiecentrale gebouwd. De centrale is in oktober 2000 in gebruik genomen en levert aan 60.000 huishoudens stroom. In deze centrale wordt schoon en onbehandeld hout verwerkt, afkomstig van het dunnen en snoeien van bossen en plantsoenen. Het wordt verzameld door Staatsbosbeheer en gemeenten. Voor de inzameling in de regio Eindhoven is onder meer gebruik gemaakt van de subsidieregeling duurzame energie van het ministerie van Economische Zaken, die wordt uitgevoerd door de Novem. Voorts worden er in deze centrale rest- en zaagstukken uit de houtverwerkende industrie en agrarisch restmateriaal zoals palmpitschilfers en cacaodoppen verwerkt. Zie verder www.essent.nl
Gastec en Eneco hebben in 2002 een studie gedaan naar de technische en economische haalbaarheid van de productie van ecogas uit biomassa (houtsnippers) in Nederland. De studie gaat uit van een ecogaskwaliteit die vergelijkbaar is met aardgas. Het potentieel voor dit ecogas werd becijferd op 100 PetaJoule. De kosten per ton vermeden CO2-emissie liggen rond de 220 euro. Bij een volledige benutting van het potentieel komt dit neer op 5 Megaton CO2-emissiereductie per jaar, maar daarvoor dient het idee eerst gerealiseerd te worden. Daarvoor zijn investeerders nodig die bereid zijn deze technologie op te pakken. De studie werd gefinancierd op grond van het Ketendemonstratieprogramma Klimaatneutrale Gasvormige en Vloeibare Energiedragers (GAVe) binnen de subsidieregeling milieugerichte technologie die Novem uitvoert voor de ministeries van VROM, EZ en V&W. Zie verder www.novem.nl
Het project Duurzaam ondernemen van NIDO richt zich op de integratie van duurzame ontwikkeling binnen de reguliere bedrijfsvoering van Nederlandse ondernemingen. Met 14 bedrijven is proefgedraaid, hetgeen een goed inzicht heeft opgeleverd in de dilemma’s waar bedrijven tegenaan lopen, de meerwaarde van het concept duurzaam ondernemen voor het bedrijf en de mogelijkheden voor transparantie in de rapportage. Inmiddels is het NIDO-rapport over dit project, getiteld ‘Van financieel naar duurzaam rendement’, verschenen. Zie verder www.nido.nl
In opdracht van het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) een onderzoek gedaan naar de vraag hoe op basis van ecologische, ethische en sociale normen op de beste wijze regels ingezet kunnen worden bij het verstrekken van exportkredietverzekeringen en het uitvoeren van het Oret/Milieuprogramma van het Directoraat-Generaal Internationale Samenwerking. SOMO heeft in kaart gebracht hoe deze normen uitgewerkt kunnen worden in toetsbare criteria voor het DGISsubsidieprogramma. Tevens is verkend in welke mate er in de Nederlandse wetgeving of internationale regelgeving juridische belemmeringen zijn voor het toepassen van deze normen. Zie verder www.somo.nl
Duurzame bedrijventerreinen Uden is door het ministerie van Economische Zaken uitgeroepen tot één van de zes boegbeelden onder de duurzame bedrijventerreinen in Nederland. Het Udense project heeft zich onderscheiden door ruime aandacht voor het realiseren van draagvlak en een goede organisatiestructuur. Novem organiseert in samenwerking met de Stichting Beheer Bedrijfsterreinen Uden in 2003 een serie ‘masterclasses’, bedoeld voor (verenigingen van) bedrijven en gemeenten die een bedrijventerrein gaan verduurzamen. Door deze kennisoverdracht van de Udense praktijk wordt bestaande kennis en ervaring ontsloten voor beheerders en toezichthouders op andere locaties. Zie verder www.novem.nl
De Mondiale Voetafdruk is één van de bekendste voorbeelden van het in kaart brengen van de (voetaf)druk van individueel gedrag van burgers/consumenten of bedrijfsmatig gedrag van ondernemingen of gemeenten. Door het beantwoorden van een aantal vragen wordt de ‘voetafdruk’ die wordt achtergelaten op de schaarse ruimte en natuurlijke hulpbronnen, in kaart gebracht. De Mondiale Voetafdruk wordt in Nederland gepromoot door De Kleine Aarde in Boxtel. Acht gemeenten (waaronder Den Haag, Nieuwegein en Wymbritseradiel) hebben de
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 73
voetafdruk voor hun gemeente laten bepalen. Hun ‘voetafdruk’ bleek goed aan te sluiten bij het door De Kleine Aarde aangehouden landelijk gemiddelde van 4,7 hectare per inwoner, maar er zijn ook grote afwijkingen. Zie verder www.voetenbank.nl
Global Action Plan Nederland werkt ruim tien jaar met Ecoteams , groepen burgers die het verbruik van natuurlijke hulpbronnen in kaart brengen en op grond van dat inzicht tot vermindering van hun milieudruk komen. De burgers doen dit aan de hand van een werkboek. Bovendien komen zij gedurende een aantal maanden regelmatig bij elkaar om te leren van elkaars ervaringen en elkaar te motiveren om tot verdergaande maatregelen in de huiselijke sfeer te komen. Er zijn ook allochtone ecoteams en bedrijfsteams. Zie verder www.global-action-plan.nl
Het ministerie van Verkeer en Waterstaat subsidieerde van 1999 tot 2002 een veelheid aan (keten)mobiliteitsinnovaties onder meer om de aansluiting van verschillende vervoersmodaliteiten in woonwerkverkeer te verbeteren. Het project Meerhoven, een initiatief van de gemeente Eindhoven, is daar een voorbeeld van. Het verkeer in de Vinex-locatie Meerhoven in Eindhoven dreigde vast te lopen. De Mobiliteitswinkel biedt sinds november 2000 een oplossing door voor de bewoners verschillende mobiliteitsdiensten en -producten aan te bieden en te regelen, zoals boodschappenservice, OV-info, vervoer van schoolkinderen, telewerkplekken, vervangend vervoer bij pech en verhuur van vervoermiddelen (van fiets tot auto). De doelgroep bestaat uit burgers en medewerkers van bedrijven in de wijk. Zie verder www.meerhoven.net
Het project Ongehinderd Logistiek Systeem (OLS) beoogt samen met bewoners, winkeliers en horeca de bevoorrading van winkels in de binnenstad van Tilburg te verbeteren. Dit voornemen komt voort uit een eerder uitgevoerd soortgelijk project om de binnenstad als zodanig een grondige opknapbeurt te geven. Problemen zijn congestie, stankoverlast, geluidsoverlast en lange wachttijden. OLS is gebaseerd op het model van centrale aanlevering van goederen op een locatie bij het spoor, waarna de goederen deels ondergronds, deels met kleine voertuigen bovengronds worden afgeleverd bij de betreffende winkels en horecagelegenheden. De gemeente Tilburg wil OLS als pilot ondergrondse distributie voordragen bij de rijksoverheid. Uiteindelijk zullen via een exploitatiemaatschappij de realisatiekosten terugverdiend moeten worden. Zie verder www.tilburg.nl
Duurzame mobiliteit staat centraal in de Week van de Vooruitgang, die plaats vindt van 16 tot en met 22 september 2003. Dit Europese initiatief is vorig jaar reeds in 400 steden gelanceerd. Stichting LOAZ heeft de Nederlandse gemeenten in april 2003 aangeschreven met het verzoek om lokaal in te haken op het initiatief. Milieudefensie, 3VO, Reizigersvereniging ROVER, de Stichting voor Gedeeld Autogebruik alsmede het samenwerkingsverband tussen de Fietsersbond, COS Nederland en het Nationaal Instituut Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie hebben de handen ineengeslagen om elke dag van deze week een nieuw initiatief te lanceren. Bovendien valt in deze week de jaarlijkse Autovrije Dag (zondag 21 september). De ministeries van Verkeer en Waterstaat en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ondersteunen de Week van de Vooruitgang. Zie verder www.weekvandevooruitgang.nl
De campagne De Wijk is van ons allemaal is een voorbeeld van een programma om de leefbaarheid van achterstandswijken te verbeteren. Verpaupering, criminaliteit en vandalisme leiden tot problemen: conflicten tussen bevolkingsgroepen, leegloop, dreigende leegstand en gevoelens van onveiligheid. De Stichting De Wijk in Amsterdam, een particuliere organisatie, zet zich in om in deze wijken een sterke sociale infrastructuur van burgers te ontwikkelen. Tussen 1997 en 2001 zijn in ruim 70 gemeenten wijkprojecten georganiseerd, telkens toegespitst op de specifieke problemen van die wijk. De aanpak is gericht op continuïteit en duurzaamheid: in de wijk wordt draagvlak gecreëerd onder bewoners, overheid en maatschappelijke organisaties om gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen voor de wijk. Met name het op langere termijn vasthouden van die verantwoordelijkheid is een grote uitdaging, die voortdurende investering in deze wijken noodzakelijk maakt. De stichting ontving voor het project financiering van het ministerie van Binnenlandse Zaken, provincies, gemeenten, Stichting Doen en bedrijfsfondsen. Meer info: www.wijk.nl
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 74
Heel de Buurt is eveneens gericht op de leefbaarheid in achterstandswijken. Het NIZW leidt een landelijk expertteam dat in de periode 1998-2002 tien pilotprojecten heeft begeleid. Samen met LCO en FORUM is een gestructureerde aanpak ontwikkeld waarbij buurtbewoners, maatschappelijke organisaties, overheden en bedrijfsleven gezamenlijk de problemen van leefbaarheid, gezondheid, werk en educatie oppakken. Een voorbeeld is de Rotterdamse wijk Hoogvliet waar naast regulier onderhoud tuinen worden onderhouden, verlichting wordt aangebracht in lege panden en extra politietoezicht plaatsvindt. De sociale samenhang wordt hier versterkt door ‘praathuizen’, ‘seniorenbrigades’ en ‘sloopfeesten’. NIZW ontving onder meer financiering van het ministerie van VWS. Het project is recent afgerond met de publicatie ‘Heel de buurt gebundeld’. Meer info: www.nizw.nl
Sociaal fysieke kwaliteit is niet alleen een onderwerp voor achterstandsbuurten in grote steden. Ook bij de ontwikkeling van nieuwe wijken, bijvoorbeeld in het kader van Vinex-locaties, speelt de bevordering van leefbaarheid en sociaal cement een belangrijke rol. Een voorbeeld hiervan is SMOL, de Stichting Maatschappelijke Ontwikkeling Leidsche Rijn in Utrecht. SMOL is sinds 1998 gericht op alles wat nodig is ‘om de mensen in Leidsche Rijn gelukkig te maken’. Men richt zich dan ook vooral op de noden van de burgers. SMOL is bedrijfsmatig opgezet en positioneert zichzelf als een brede welzijnsorganisatie voor allerlei aspecten, waaronder kinderopvang, vrijetijdsbesteding, zorg voor ouderen en een telewerkcentrum. Financiering komt deels uit de dienstverlening (met name kinderopvang) en deels van de gemeente Utrecht. Meer info: www.smol.nl
Met Simple Questions, Sustainable Solutions als motto bezoekt eind juni een ‘flying team’ van de Nationale Jeugdraad bestaande uit 30 jongeren met verschillende achtergronden (leeftijd, opleiding, sekse, etniciteit) het ministerie van VROM, om daar een dag rond te kijken en gesprekken te voeren met beleidsmedewerkers. In vogelvlucht wordt vanuit het perspectief van jongeren bekeken hoe het ministerie meer kan bijdragen aan een duurzame toekomst. De dag draait om het stellen van simpele vragen: hoe simpeler, hoe beter, bij wijze van spreken. De vragen kunnen variëren van: ‘waarom hebben jullie plastic bekertjes in de kantine?’ tot ‘die klimaatverandering houden we toch nooit tegen als vliegen zo goedkoop blijft?’. Wanneer aan het eind van de dag alle gegevens verzameld en verwerkt zijn, brengt het ‘flying team’ zijn advies uit aan staatssecretaris Van Geel als coördinerend bewindspersoon voor duurzame ontwikkeling. Zie verder www.jeugdraad.nl
In september 2002 is in Johannesburg afgesproken om wereldwijd extra aandacht te besteden aan maatschappelijke vraagstukken die te maken hebben met gezondheid, energie, water, landbouw en biodiversiteit. In het project Jongeren aan het woord denken Nederlandse jongeren uit het voortgezet onderwijs mee hoe de overheid op deze onderwerpen kan bijdragen aan een duurzame ontwikkeling. Jongeren maken hierbij gebruik van de digitale leerruimte van Codename Future. Na jongerenpanels en het (op school) opstellen van actieplannen, zal het project voor de zomer van 2004 worden afgesloten met een projectenmarkt in het ministerie van VROM. Zie verder www.codenamefuture.nl
Druk, druk, druk. We worstelen met tijd. Of het nu om de verdeling van tijd over ons gehele leven of per dag betreft, we draven door. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft sinds 1999 de dagindeling tot belangrijk thema ontwikkeld. Een bijbehorend stimuleringsprogramma heeft vele experimenten mogelijk gemaakt, waaronder het project Toveren met de Tijd van het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK). Jonge boeren en boerinnen zijn samen de problematiek van de dagindeling op het boerenbedrijf in kaart gaan brengen. Hieruit zijn allerhande praktische tips en een aantal praktijkervaringen voortgekomen. Zo is in het Friese Surhuizum een bus gaan rijden om de kinderen van en naar school te brengen. Ook is gekeken naar de mogelijkheden om plattelandservices op te zetten, die tevens – als werkgever – een nieuwe economische impuls aan het platteland kunnen geven. Een voorbeeld van zo’n bedrijf is Helping Hands dat in Joure en omgeving onder meer zorgt voor ‘gemaksdiensten’ zoals boodschappenservice, kinderoppas en ziekenverzorging. Zie verder www.najk.nl/dagindeling
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 75
De Gelderse Milieufederatie heeft een soortgelijk initiatief genomen, maar dan om tot een internetontsluiting van relevante milieugegevens over bedrijven te komen. De naam Recht om te weten is rechtstreeks ontleend aan reeds bestaande Amerikaanse wetgeving (‘Right-to-know Act’), die de toegankelijkheid, openbaarheid en betrouwbaarheid van gerapporteerde milieugegevens regelt. In een pilot wordt de ontwikkeling van digitale gebiedsgerichte milieu-informatie gestimuleerd. De pilot dient niet alleen om de haalbaarheid te toetsen, maar ook om draagvlak te creëren bij derden om deel te nemen aan de opschaling van het initiatief. Het pilotproject is mede mogelijk gemaakt door een bijdrage van het ministerie van VROM. Zie verder www.rechtomteweten.nl
De Stichting Waterpakt heeft de Rijksuniversiteit van Groningen gevraagd een verkenning uit te voeren naar de mogelijkheden om de openbaarheid en de toegankelijkheid van informatie over de effecten van stoffen voor milieu en gezondheid te verbeteren met behulp van internet. Het onderzoek is in 2002 uitgevoerd door de Chemiewinkel van de universiteit. Uit de conclusies blijkt onder meer dat via internet verkregen informatie over stoffen, producten en productieprocessen zeer onvolledig is en dat websites vaak niet helder en niet toegankelijk zijn voor de consument. Voorts concludeert men dat openbaarheid bij enkele websites uit de VS goed is, maar in Europa/Nederland niet. Bovendien is de betrouwbaarheid en onafhankelijkheid onduidelijk. Het onderzoek past binnen de campagne van Waterpakt om in het kader van het nieuwe stoffenbeleid tot een laagdrempelige en betrouwbare informatievoorziening voor burgers te komen. Het onderzoek werd financieel ondersteund met een SMOM-subsidie van het ministerie van VROM. Zie verder www.waterpakt.nl
De Openbare Basisschool De Sokkerwei in Castricum is vermoedelijk de eerste duurzame basisschool van Nederland, zowel qua gebouw als qua onderwijs. Dit project is een initiatief van de medezeggenschapsraad van deze school en is gericht op de inmiddels gerealiseerde nieuwbouw. Het gaat onder meer om het energiebeheer, waterbeheer en materiaalgebruik van de school. In wezen gaat het hier om een toepassing van het concept duurzaam bouwen in een schoolgebouw. Hoewel de bouwkosten het normbudget ruim overschreden, is er veel interesse in onderwijsland voor toepassing elders. De Rijksgebouwendienst merkte het project aan als een demonstratieproject voor duurzaam beslissen en subsidieerde de website, die de opgedane kennis ontsluit voor derden. Zie verder www.sokkerwei.nl
In 1998 is Duurzaam Hoger Onderwijs opgezet. Studenten, docenten en bestuurders van universiteiten en hogescholen waren het er over eens dat het hoger onderwijs een cruciale rol dient te spelen in het bereiken van een duurzame ontwikkeling en dat de integratie van het begrip duurzame ontwikkeling in het hoger onderwijs bijdraagt aan een verbetering van de onderwijskwaliteit. Inmiddels is dit uitgegroeid tot een goed lopend netwerk met meer dan 700 leden en vele activiteiten. De doelstelling van DHO is om tussen nu en 2015 (de periode van het ‘Decade of Education for Sustainable Development’) duurzame ontwikkeling tot mainstream te maken in het hoger onderwijs. Dit betekent dat universiteiten en hogescholen in Nederland duurzame ontwikkeling geïntegreerd hebben in het onderwijs door bestaande modules hierop aan te passen en nieuwe te ontwikkelen. Door DHO zijn de afgelopen jaren zes werkgroepen opgezet die intensief werken aan de integratie van duurzame ontwikkeling in het onderwijs van universiteiten en hogescholen. Hierin wordt gewerkt aan de meetbaarheid van de voortgang, de integratie van het langetermijndenken, de ontwikkeling van transdisciplinair en intercultureel onderwijs, het benoemen van de raakvlakken tussen een vakgebied en duurzame ontwikkeling (door middel van ‘vakreviews’ en de uitwerking naar de nieuwe bachelor- en master-opleidingen. De Stichting DHO wordt gefaciliteerd door de universiteit van Amsterdam en met advies terzijde gestaan door de Commissie Duurzaam Hoger Onderwijs (CDHO). In de CDHO participeren zowel studenten, docenten, bestuurders van universiteiten en hogescholen als vertegenwoordigers van de ministeries van OC&W, VROM en LNV. De CDHO stemt het beleid van ministeries en het onderwijsveld op het gebied van duurzame ontwikkeling op elkaar af. Zie verder www.DHO21.nl
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 76
nationale deel ADO TK-juli 2003
21-07-2003 blz. 77