Duurzaamheidsverslag 2013 1. Inleiding Naar aanleiding van het Bestuursprogramma is eind 2010 het beleidskader Duurzaamheid vastgesteld. Daarmee hebben we onze ambities en doelstellingen op het gebied van duurzaamheid voor de komende jaren bepaald. Die zijn gebaseerd op de doelstellingen van het Klimaatakkoord tussen het Rijk en de waterschappen. Dit akkoord bevat klimaat- en duurzaamheidopgaven die zijn gericht op de thema’s energie, duurzaam inkopen/bouwen, mobiliteit, chemicaliën/afval. Ook zijn vanuit het perspectief van watersystemen - aanvullend op afspraken voor WB21 en KRW - acties benoemd ter bevordering van mitigatie en adaptatie. Dit verslag biedt inzicht in de ontwikkelingen en stappen die in 2013 in dit kader zijn gezet. Ook wordt ingegaan op acties die zijn uitgevoerd om de beoogde transitie van RWZI naar Grondstoffenfabriek te realiseren. Het is enkel bedoeld als een bestuurlijke rapportage. Onze omgeving wordt via een publieksvriendelijke versie van dit verslag op onze website op de hoogte gesteld van wat we in 2013 op het gebied van duurzaamheid hebben gedaan.
2. Doelstellingen In de komende jaren staan diverse acties en maatregelen gepland om het volgende te bereiken: -
verlaging van onze CO2-uitstoot (lang-cyclisch) met 30% in de periode 1990-2020; een energiereductie van 30% (van ons inkoopvolume) in de periode 2005-2020; in 2020 wekken wij 40% van ons energieverbruik zelf op ; we gebruiken zo weinig mogelijk schaarse grond- en brandstoffen en selecteren grondstoffen en materialen op herbruikbaarheid; al onze inkoop- en bouwcontracten zijn voor 100% gebaseerd op duurzaamheidseisen die het Rijk hanteert; bij ons waterbeheer maken we zoveel mogelijk gebruik van natuurlijke processen en wentelen problemen niet af (op anderen of in tijd en ruimte).
Daarnaast beogen we voor de middellange termijn (2030) de transitie van de rioolwaterzuiveringinstallatie naar een energie- en grondstoffenfabriek die afvalwater omzet in energie, grondstoffen en (proces)water.
3. Activiteiten en voortgang in 2013 Klimaatvoetafdruk (CO2-uitstoot) Onder auspiciën van de Unie van Waterschappen is in 2012 een landelijk model voor de klimaatvoetafdruk ontwikkeld. Deze is ingedeeld conform de NEN ISO 14064-norm die grote overeenkomsten heeft met het internationaal gehanteerde GHG-protocol. Met dit instrument zijn we in staat om onze CO2-uitstoot jaarlijks te monitoren. Bovendien verkrijgen we daarmee ook inzicht welke bronnen daarvoor in meer of mindere mate verantwoordelijk zijn. Over 2013 bedroeg de uitstoot 7.672 ton CO2 (bedrijfsactiviteiten, excl. effect van lachgas en methaan). Dit is iets lager dan in 2012. De belangrijkste bronnen van onze uitstoot zijn energieverbruik (47%) en brandstofverbruik voor 1
onderhoudswerkzaamheden en slibtransporten (33,3%). De uitstoot aan lachgas en methaan bedraagt 10.540 ton en is daarmee ook een fractie lager dan in 2012. Uit Stowa-onderzoek is gebleken dat de hoeveelheid lachgas en in mindere mate methaan niet goed kan worden bepaald en dat er ook geen direct toepasbare reductiemogelijkheden voor handen zijn. In overleg met het Rijk is vastgesteld dat de gemaakte reductieafspraak op dit vlak niet langer houdbaar is. De uitstoot vanwege biogas wordt niet veroorzaakt door het gebruik van fossiele brandstof en heeft daardoor een kortcyclisch karakter. Om die reden wordt deze uitstoot niet meegerekend bij onze klimaatvoetafdruk. De voetafdruk is als bijlage (1) bij dit verslag gevoegd. Deze is gebaseerd op een indeling in een drietal scopes: scope 1: directe emissies (eigen energieverbruik binnen en buiten de inrichting) scope 2: indirecte emissies (energieopwekking buiten de inrichting) scope 3: overige indirecte emissies (overige emissies buiten de inrichting). Beoordeling van het verloop van onze CO2-emissie vanaf 1990 (nuljaar) lijkt niet haalbaar aangezien er - afgezien van een landelijke uit boekenonderzoek afgeleide totaalscore voor alle waterschappen - daarvan geen gegevens beschikbaar zijn. De realisatie van de doelstelling van 30% CO2-reductie ten opzichte van 1990 is op het niveau van individuele waterschappen dan ook niet te volgen. Met de beschikbaarheid van de model-voetafdruk is het uiteraard wel mogelijk om het verloop van de CO2-uitstoot van ons waterschap vanaf 2000 te bepalen en te volgen. Op basis van de meest essentiële parameters is inmiddels becijferd dat de CO2-uitstoot van ons waterschap voor de jaren 2001/2002 bijna 15.000 ton per jaar bedroeg. Vergeleken met 2013 is sprake van een daling van ca. 50%. De voornaamste oorzaken daarvan zijn de overschakeling op groene stroom en het lager energieverbruik bij de zuiveringen. Energie Reductie Doelstelling van het Klimaatakkoord is o.a. een energiereductie van 30% in 2020 ten opzichte van 2005. Het verminderen van het energieverbruik binnen ons waterschap blijft een continu proces, evenals onderzoek en uitvoering van reductiemaatregelen. Eind 2013 is de totale inkoop van primaire energie met bijna 10% gedaald ten opzichte van 2005. Zoals uit onderstaande grafiek blijkt, is dit bijna geheel veroorzaakt door besparingen bij de zuiveringen. Door reductiemaatregelen is onze energie-inkoop voor de zuiveringen in 2013 ca. 26 % lager dan in 2005. De ingekochte aardgas op de zuiveringen is in 2013 gestabiliseerd ten opzichte van 2012. Aangezien het aardgasverbruik maar ca. 1% van de totale primaire energieconsumptie van het zuiveringsproces is, ligt de focus qua verdere reductie dus bij het elektriciteitsverbruik. Overigens beslaat ons totale aardgasverbruik ca. 4% van de totale primaire energieconsumptie. In 2013 is 167.000 kWh elektriciteit retour geleverd aan onze leverancier. Dit is opgewekt middels de wkk-installaties (warmtekrachtkoppeling) en kon op het moment van opwekking niet gebruikt worden op de zuiveringen. In 2013 zijn plaatbeluchters op de rwzi Veendam geplaatst waardoor jaarlijks ca. 400.000 kWh aan elektriciteit wordt bespaard. Los van de duurzaamheidswinst wordt daarmee ook een jaarlijkse besparing van ca. € 32.000,- bereikt.
Voor de periode 2013 t/m 2016 is een energie-efficiency-plan voor de zuiveringen opgesteld. Op basis daarvan wordt in deze periode uitgegaan van een besparing op de inkoop van primaire energie van minstens 12.000 GJ (ruim 8% ten opzichte van 2011). Overigens is het zo dat we voorlopen op de doelstelling die middels de energie-efficiencyplannen voor zuiveringen is vastgesteld. Voor meer 2
details over maatregelen voor reductie en eigen opwekking bij de zuiveringen over de periode 20132016 wordt verwezen naar bijlage 2.
Het energieverbruik (inkoop) bij het peilbeheer is in 2013 ruim 30% hoger dan in 2005 en iets gestegen vergeleken met 2012. Daarbij is wel van belang dat het jaar 2005 een heel gunstig energieverbruik laat zien (weersomstandigheden). Door de sterke afhankelijkheid van weersomstandigheden in relatie tot de energie-inzet zijn reducties bij dit onderdeel veel lastiger te sturen en te realiseren. Eind 2013 is een onderzoek gestart naar mogelijkheden om op systeem- en objectniveau het energieverbruik bij het boezem- en peilbeheer te verlagen. Op basis daarvan zal in 2014 een maatregelprogramma worden bepaald. Er is nog geen duidelijkheid over de vraag of het wel billijk is om voor het boezem- en peilbeheer 2005 als nuljaar te hanteren. Mocht landelijk vastgehouden worden aan dit uitgangspunt dan roept dat de vraag op of de reductiedoelstellingen voor 2020 (30%) in ons geval wel haalbaar zijn. Overigens geldt voor het peilbeheer niet een MJA3overeenkomst zoals dat bij de zuiveringen het geval is. In 2013 zijn diverse energiebeperkende maatregelen voor het waterschapskantoor uitgevoerd. Zo is onder andere de afzuiging in het gebouw op diverse punten beter ingeregeld en schakelen de bureaucomputers die aan het eind van de werkdag op standby staan automatisch uit. De besparing op primaire energie door deze maatregelen is 9%.
Het verbruik bij overige objecten (vooral gebouwen en vka-gemalen) is ten opzichte van 2005 met 25% gedaald. Naar aanleiding van een energiescan voor het waterschapkantoor zijn diverse maatregelen genomen; zo is eind 2013 begonnen met de uitvoering van een optimalisatie van de isolatie van het gebouw. Eigen opwekking Door de nuttige inzet van biogas kunnen we bij de rwzi’s ook energie opwekken en die inzetten voor het zuiveringsproces. Het streven is om in 2020 40% van ons totale energieverbruik zelf op te wekken. Eind 2013 bedroeg het aandeel eigen opwekking waterschapsbreed circa 19% van het primaire energieverbruik. We hebben daarmee het tussendoel voor 2015 (16%) al ruimschoots overtroffen.
3
Met onze slibgistingen en WKK- installaties op rwzi’s wekten we in 2013 3,4 miljoen kWh elektriciteit op. Dit komt overeen met het verbruik van 1.000 huishoudens en vormt een besparing op inkoop van € 272.000. Daarnaast zorgt de afbraak van slib in de slibgistingen voor een reductie van het slib waardoor minder verwerkingskosten in de keten ontstaan.
Om het beoogde aandeel eigen opwekking te behalen zal verdere reductie van het energieverbruik en vergroting van het volume aan eigen opwekking nodig zijn. Naast de inzet van biogas bij de zuiveringen zullen hiervoor aanvullende alternatieve energiebronnen benut moeten worden te meer daar de bovengrens voor eigen opwekking bij de zuiveringen in zicht komt. In 2013 is een onderzoek naar alternatieve duurzame energiebronnen (wind-, zonne- en waterkrachtenergie) uitgevoerd. Door de lage inkoopprijs voor energie zijn de terugverdientijden voor investeringen in duurzame alternatieven relatief lang. Er wordt nog onderzocht welk afwegingskader qua terugverdientijd voor dit soort maatregelen wordt aangehouden. Mede op grond daarvan zal dan beoordeeld worden welke maatregelen qua alternatieve energiebronnen haalbaar zijn. In 2014 zal hierover besluitvorming plaatsvinden.
3
De biogasopbrengst is na een voortdurende stijging gestabiliseerd op net boven de 2.000.000 m . Ruim 90% van dit opgewekte biogas wordt nuttig ingezet op de zuiveringsinstallaties. Het restant wordt afgefakkeld. Het affakkelvolume wordt aanzienlijk verlaagd doordat op de rwzi Assen het overschot aan biogas inmiddels volledig verwerkt kan worden door de opwerkinstallatie van de firma 3 Host. Deze is eind 2013 operationeel geworden en zo kon in dat jaar nog uit 21.456 m biogas 13.482 3 m groen gas (aardgas) worden geproduceerd en terug geleverd. Op jaarbasis verwachten we hiermee zo’n 80% van ons totale overschot aan biogas nuttig te kunnen inzetten. Er wordt nog onderzoek gestart of er een rendabele techniek is om de biogasproductie nog verder te verhogen door het slib een bepaalde behandeling te geven. Energieverbruik Kijken we naar het energieverbruik sec dan valt op dat we in 2013 iets meer primaire energie nodig hadden dan in 2005. Dat jaar was echter voor het peilbeheer een heel erg gunstig jaar en ligt het energieverbruik voor dat onderdeel in latere jaren stukken hoger met overigens wel een dalende tendens. Daarbij moet worden onderkend dat het energieverbruik bij het peilbeheer dat ruim 35% van ons energieverbruik beslaat erg afhankelijk is van weersomstandigheden is. Een objectiever beeld ontstaat als we uitgaan van bijvoorbeeld een 3-jaarsgemiddelde voor het peilbeheer; in dat geval laat 4
ons totale energieverbruik in 2013 ten opzichte van 2005 een daling zien van ruim 12%. Het aandeel duurzame energie (eigen opwekking) is ten opzichte van 2005 meer dan verdubbeld en bedraagt inmiddels ca. 19%.
Duurzaam inkopen/bouwen Bij contracten voor leveringen en diensten van derden houden wij de duurzaamheidseisen aan die het Rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland - RVO) voor de voor onze relevante productgroepen hanteert. In 2013 zijn bij de 18 aanbestedingstrajecten waar duurzaamheidscriteria (vooral producteisen) voor beschikbaar zijn en voor zover deze relevant zijn ook daadwerkelijk toegepast. Naast deze producteisen zijn er aanvullende criteria die beogen om de bedrijfsvoering zo aan te passen dat milieuschade en onnodig gebruik van (schaarse) grondstoffen zoveel mogelijk wordt voorkomen of beperkt. Deze aanvullende eisen worden sinds 2013 door ons in beperkte mate meegenomen. Dit vraagt bij de start van processen om een (meer fundamentele) analyse. Ingaande 2014 willen we daar een vervolgstap mee maken en de omvang daarvan uitbreiden. Bij de aanbesteding van kadeherstel langs het Eemskanaal in 2013 is duurzaamheid meegewogen. Transport van de klei was daarbij belangrijk in de afwegingen. De winnende opdrachtnemer heeft het klei per schip getransporteerd waarmee duurzaamheidswinst geboekt is ten opzichte van transport over de weg (minder energie/emissies).
Bij contracten voor werken (bouwen) wordt duurzaamheid op verschillende niveaus meegenomen. Zo zijn in de algemene programma’s van eisen (apve) voor kwantiteitsgemalen en rioolgemalen de duurzaamheidscriteria van RVO opgenomen. Bij de inrichtingsprojecten (grond-, weg- en waterbouwsector) worden niet strikt de duurzaamheids-criteria toegepast maar worden op basis van ontwerpkeuzes, aanbestedingsvorm en ervaring eisen gesteld en voorwaarden in bestekken opgenomen (materiaalkeuzes, gebiedseigen materialen, hergebruik grond/bagger en energiezuinig ontwerp). Een gestructureerde en eenduidige toepassing van duurzaamheidscriteria in bouwprocessen is nog niet gerealiseerd. Omdat de toepassing van duurzaamheid in GWW-projecten tamelijk lastig is hebben we aansluiting gezocht bij een initiatief om een landelijke methodiek daarvoor aan de hand van pilots eigen te maken. Daarbij zal ook invulling worden gegeven aan de ontwikkeling om meer met resultaatspecificaties en minder met producteisen te werken ten einde de creativiteit en innovatie vanuit het bedrijfsleven te stimuleren en te benutten. Voor die pilots is een drietal processen geselecteerd waarvan een tweetal in de loop van 2013 zijn gestart, namelijk de opstelling van een apve voor stuwen en de aanleg van een natuurvriendelijke oever in het Oldambt. De afronding 5
daarvan vindt plaats in 2014. De pilot voor een meerjarig renovatieprogramma voor rioolgemalen zal naar verwachting in 2014 starten. Kern van de gehanteerde methodiek is dat de probleemstelling vanuit een zevental verschillende duurzaamheids-perspectieven wordt beoordeeld en vervolgens tot een ambitiekeuze wordt gekomen. Hoewel de pilots nog lopen kan al wel worden vastgesteld dat deze methodiek (ambitieweb) noopt tot een bredere analyse en afweging dan nu de praktijk is. Verwacht wordt dat een dergelijk proces uiteindelijk leidt tot meer duurzame, kwalitatief betere en goedkopere oplossingen. Op basis van de ervaringen zal worden beoordeeld of een bredere en gestructureerde toepassing van deze methodiek bij ons waterschap wenselijk is. Toepassing duurzaamheidscriteria bij leveringen en diensten door derden Productgroep Groenvoorzieningen Beheer en onderhoud kantoorgebouwen Kantoorartikelen Transportdiensten Dienstauto’s, incl. onderhoud Zware motorvoertuigen en mobiele werktuigen Waterzuivering/slibbehandeling Waterbouwkundige constructies Gemalen Kunstwerken Bedrijfskleding Papier Drukwerk Elektriciteit Hardware
In afgelopen jaren toegepast X X X X X X X X X X X X X X X
Aantal inkoopcontracten 2013
1
5 1 6 2 1 1 1
Mobiliteit Ons wagenpark bestaat uit 105 bedrijfsauto’s. Eind 2013 bestond zo’n 10% van ons wagenpark uit auto’s met het hoogste energielabel (A: relatief meest zuinige motoren). Uitgangspunt is om auto’s met een A-label en een lage CO2-uitstoot te hanteren (in de praktijk dieselvoertuigen), tenzij functionele aspecten (bijv. verhoogde bodem bij terreinwagens) nopen tot een label met een lagere energiezuinigheid. Bij de vervanging van bedrijfsauto’s en onderhoudsmaterieel worden uiteraard de duurzaamheidscriteria van het Rijk toegepast (naast energiezuinigheid o.a. voldoen aan emissienormen). Bij dienstreizen is uitgangspunt om van het openbaar vervoer gebruik te maken; waar dat praktische problemen oplevert wordt met toestemming van de werkgever gebruik gemaakt van auto’s van medewerkers. Wij houden daarbij rekening met de beperkingen qua openbaar vervoer in ons gebied en de omvang van ons beheergebied. Het in 2013 aangeschafte onderhoudsmaterieel - 4 tractoren en 1 wielkraan - voldoet aan de hoogste Europese emissie-eisen.
Bij service, onderhoud en reparatie wordt gebruik gemaakt van afbreekbare en niet-giftige smeer- en oliemiddelen. Ondanks een toename van het aantal gereden km’s met auto’s van het waterschap (als gevolg van de overname van het muskusrattenbeheer in de provincie Groningen) wijkt het brandstofverbruik in 2013 nauwelijks af van dat van 2012. Hoewel dat niet met cijfers is te staven, lijkt die ontwikkeling verband te houden met het groeiend aandeel van zuinigere auto’s. Elk jaar wordt een deel van ons wagenpark vervangen. In 2013 betrof het zo’n 15 auto’s. Vermeldenswaard is ook de daling van het aantal zakelijke kilometers met auto’s van het personeel in combinatie met de toename van het gebruik van het openbaar vervoer (treinreizen) voor zakelijke doeleinden met zo’n 50.000 km (50%). 6
Inzet auto’s (zakelijk gebruik) en onderhoudsmaterieel
gebruik auto’s personeel gebruik auto’s waterschap
brandstofverbruik (inkoop) onderhoudsmaterieel
2009
2010
2011
2012
2013
1.348.375 km 1.708.128 km
1.056.259 km 1.751.965 km
964.113 km 1.765.538 km
965.573 km 1.939.108 km
927.634 km 2.046.262 km
402.521 ltr.
391.992 ltr.
380.190 ltr.
415.354 ltr.
449.677 ltr.
De toename van het brandstofverbruik bij het onderhoudsmateriaal komt door een toename van het aantal draai-uren (van bijna 34.000 naar zo’n 36.500), mede door extra-inzet als gevolg van het herstel van dicht gestoven watergangen in het voorjaar van 2013. Daarnaast speelt de compensatie van diefstal van brandstof (ca. 10.000 ltr.). Groot-transport Het transport van (nat) zuiveringsslib van de zuiveringsinstallaties naar een drietal eigen gistingsinstallaties (Assen, Veendam en Scheemda) of naar Garmerwolde vindt plaats per 3 3 vrachtwagen. In 2010 betrof het 6.292 ritten (220.232 m slib), in 2011 6.333 ritten (221.662 m ), in 3 2012 6.765 ritten (236.779 m ) en in 2013 6.097 ritten (213.412 m3). De optie van transport per schip is in 2012 onderzocht. Geconcludeerd is dat zo’n transportkeuze economisch niet aantrekkelijk is. We streven er naar om zoveel mogelijk slib te verwerken in onze eigen slibgistingsinstallaties. Dit doen we om de afvoer van tonnen droge stof naar de locatie voor ontwatering en eindverwerking (Garmerwolde) zo veel mogelijk te reduceren en om zo veel mogelijk biogas te produceren. Het biogas wordt omgezet in elektriciteit en warmte die weer benut kan worden op de rwzi. Op de drie hiervoor aangegeven zuiveringen bestaat de mogelijkheid om het slib van onze andere zuiveringen te vergisten. Samen met waterschap Noorderzijlvest is in 2013 onderzocht wat voor beide waterschappen de meest optimale slibketen is. In januari 2014 is het concept-rapport opgeleverd en de uitkomsten moeten nog geëvalueerd worden.
Het streven om zoveel mogelijk slib te verwerken in onze eigen slibgistingsinstallaties heeft geleid tot een toename van transport Waar daarvoor het slib vanuit de zuiveringen rechtstreeks naar 7
Garmerwolde werd gebracht, gaat dit nu in eerste instantie naar onze eigen gistingsinstallaties en van daaruit in een latere fase naar Garmerwolde. In 2013 zien we een echter afname van het aantal transporten. Ook is de hoeveelheid slib dat we produceren vanaf 2005 steeds verder gedaald. De influentbelasting laat ook een dalende trend zien. De belasting van 2013 ten opzichte van 2012 is gelijk. In bovenstaande grafiek is zichtbaar dat de reductie van de slibproductie en de transportreductie tot gevolg heeft dat de in 2013 benodigde energie voor het transport ten opzichte van 2005 iets is afgenomen (ongeveer 2%). De biogas-opbrengst is ten opzichte van 2012 constant gebleven. Chemicaliën en afvalstoffen Chemicaliën Het gebruik van chemicaliën speelt vooral bij het zuiveringsproces. Voor het indikken van het zuiveringsslib gebruiken we polymeer. Voor defosfatering en lichtslib bestrijding worden metaalzouten (aluminiumzout en ijzer) ingezet. We streven naar een zo laag mogelijk gebruik van chemicaliën. Dat vraagt ook om beter inzicht in en sturing op het dagelijks verbruik van chemicaliën. Overigens voldoen de chemische middelen die wij inzetten aan de richtlijnen voor duurzaam inkopen (gericht op ecotoxiciteit). De verwijdering van fosfaat uit het afvalwater verloopt hoofdzakelijk langs biologische weg. Bij twee van de 13 rioolzuiveringsinstallaties worden daarvoor chemische middelen ingezet. Voor de rwzi Veendam is de mogelijkheid van biologische fosfaatverwijdering onderzocht. Door de verwerking (indikking en gisting) van extern slib op rwzi was het economisch niet rendabel om de zuivering om te bouwen tot een bio-P installatie. Uit modelmatige berekeningen van de gezamenlijke slibstudie met Noorderzijlvest is gebleken dat beoordeeld moet worden of het nog verstandig is om extern slib op e Veendam te blijven verwerken. Het in 2013 genomen besluit om een 2 bandindikker en een struvietreactor bij de rwzi Veendam te realiseren, is dan ook aangehouden. Trend van de laatste jaren is dat het volume aan polymeren vrij stabiel blijft ondanks dat er aanzienlijk meer slib is ingedikt. In 2013 zien we een duidelijke daling. Polym eer inkoop (kg) 2008 2009 2010 2011 2012 2013
Assen
Foxhol
Scheem da
Veendam
Totaal
16000 12000 16000 10750 6000 6000
3000 7000 8000 7000 6000 5000
25000 31000 25000 33000 32000 19000
20000 26000 30000 24750 33000 32000
64000 76000 79000 75500 77000 62000
De inzet van polymeer uitgedrukt in gr/kg droge stof levert een aanzienlijke daling op. Ten opzichte van 2010 is sprake van een vermindering van ruim 28%. In 2013 zet deze trend zich voort. Dit komt door het gebruik van andere type polymeren en extra aandacht vanuit beheer. g actief PE/kg droge stof 2008 2009 2010 2011 2012 2013
Assen
Foxhol
Scheem da
Veendam
Totaal
8,1 7,6 12,7 4,5 2,9 3,1
3,2 6,0 6,1 6,2 5,5 4,8
12,5 15,2 17,1 9,9 8,8 4,7
7,9 7,6 9,0 8,8 10,5 10,8
8,6 9,2 10,7 7,8 7,8 6,2
Het verbruik van metaalzouten is ten opzichte van 2012 sterk afgenomen. Bij de rwzi’s Scheemda en Veendam is het verbruik bijna met de helft gereduceerd. Procesaanpassingen en optimalisatie van
8
regelingen zijn hiervoor verantwoordelijk. Naast deze structurele vermindering is de daling van het verbruik ook het gevolg van gunstigere seizoenomstandigheden voor lichtslibbestrijding.
2009 2010 2011 2012 2013
Metaalzout (kg) 595.713 583.655 683.920 647.191 289.880
Om verspreiding van onkruidbestrijdingsmiddelen naar riolering en oppervlaktewater te voorkomen is duurzaam terreinbeheer van belang. Daarom gebruiken we geen bestrijdingsmiddelen op verhardingen en hebben we via een pilot onderzocht of duurzame alternatieven voor chemische onkruidbestrijding en bemesting op onze zeedijk en regionale waterkeringen mogelijk zijn. In 2013 is de proef afgesloten met als gevolg dat bemesting voortaan alleen nog wordt uitgevoerd als dat strikt nodig is voor een grasmat met een goede doorworteling. Wat bestrijdingsmiddelen betreft worden solitaire distels en onkruiden voortaan handmatig verwijderd. Voor grotere oppervlakten waar onkruiden dicht op elkaar staan wordt nog tijdelijk met middelen gewerkt met als doel om na verloop van enkele jaren over te gaan op handmatige verwijdering. Verder stimuleren we andere terreinbeheerders (bijv. gemeenten) om een duurzaam beheer toe te passen. Afvalstoffen Bij het zuiveringsproces en het peilbeheer/onderhoud (vanuit rioolwater en watergangen) hebben we te maken met grote hoeveelheden afval (grof vuil, zand etc.). Het afval wordt gescheiden opgeslagen (en waterdicht afgedekt) en afgevoerd. Daarnaast hebben we eigen bedrijfsafval. Ambitie is om deze afvalstroom te beperken en zoveel mogelijk materialen te gebruiken die recyclebaar en dus herbruikbaar zijn. Aan afvalverwerker aangeboden afval per 1.000 kg Soort 2009 2010 2011 2012 2013 Afval rwzi’s (vuilrooster/zand) 494,05 391,30 464,16 357,84 410,20 Afval gemalen (drijfvuil watergangen) 131,54 155,40 128,60 149,5 251,61 Chemisch afval laboratorium 7,42 7,63 6,91 9,57 10,18 Bedrijfsafval gebouwen Geen gegevens beschikbaar omdat dit afval bij afvoer niet wordt gewogen De stijging van het drijfvuil (afval gemalen) heeft te maken met de afvoer van een groot volume riet bij de zeedijk als gevolg van weersomstandigheden (storm en windrichting). De toename van het chemisch afval bij het lab heeft te maken met de verhoogde afvoer van zuurafval als gevolg van een stijging van het aantal monsters (20% meer, vooral voor de rwzi Garmerwolde). Het onderhoud van watergangen en schouwpaden levert grote hoeveelheden maaisel op. Het maaisel heeft een aanzienlijke potentie als biomassa. Verzameling en transport hiervan naar een biovergister (rwzi) vergt echter aanzienlijke kosten. We blijven alert op mogelijkheden om deze potentie te benutten. Afvalwater als grondstof Op grond van onze zuiveringsvisie 2030 zien we afvalwater niet als een afvalproduct dat na zuivering weer aan het oppervlaktewater wordt toegevoegd maar als een bron van allerlei grondstoffen en energie. Vergisting van zuiveringsslib levert biogas op waarmee we energie opwekken, zowel voor eigen gebruik als voor levering aan derden. In de afgelopen jaren is met een innovatieve techniek een brandstofcel ontwikkeld en getest. Voor de voeding van deze cel wordt ammoniakgas gebruikt dat ontstaat door struviet te verwarmen. Het onderzoek is in december 2013 met een STOWA-rapport afgesloten. De conclusie is dat de techniek is bewezen, echter uit de business-case blijkt dat de 9
brandstofcellen nog te duur zijn ten opzichte van conventionele energieopwekking. Verder is besloten de rwzi Veendam te voorzien van een installatie om struviet terug te winnen. Uitvoering hiervan is zoals hiervoor aangegeven - aangehouden en afhankelijk van de uitkomsten van de slibstrategiestudie. Uit overleggen met mestvergisters in de omgeving is een Noordelijk Nutriënten Platform opgericht. Het Landelijk Nutriënten Platform (NP-nl) heeft dit initiatief omarmd en gezamenlijk worden met het MKB voor 2014 een tweetal bijeenkomsten over nutriënten en (afval)water voorbereid. Van hieruit worden mogelijkheden onderzocht voor de afzet van struviet en andere toepassingen. Landelijk nemen we actief deel aan het concept van de grondstoffenfabriek. In dat verband is een tweetal STOWA-rapporten uitgebracht, namelijk “Verkenning mogelijkheden grondstof rwzi” en “Fosfor houdende producten uit de communale afvalwaterketen”. Met het Ministerie is overeengekomen om voor struviet een categorie te maken binnen het Uitvoeringsbesluit meststoffen, waardoor afzet voor bepaalde toepassingen mogelijk wordt. Verwacht wordt dat dit in de loop van 2014 in de Tweede Kamer wordt behandeld. In STOWA-verband wordt de samenstelling van het struviet van de verschillende productielocaties onderzocht. Verder wordt landelijk onderzoek gedaan naar het terugwinnen van cellulose en het produceren van bioplastic uit slib. Voor de afzet van (proces)water uit effluent zijn we ook attent op eventuele kansen. Zo is samen met Noorderzijlvest gekeken naar hergebruik van het effluent van de rwzi Garmerwolde voor de RWE-centrale. Mogelijke kansen doen zich ook voor bij het industrieterrein Oosterhorn. Tot slot zijn we gestart met een haalbaarheidsonderzoek voor een pilot om op de oude slibdroogbedden van de rwzi Assen een wilgenzuivering te realiseren. Voeding met stikstof en fosfaatrijk water van de zuivering is mogelijk een (kansrijke) optie om biomassa te kweken en wilgengroei te stimuleren. Een dergelijke benadering past ook goed in het beeld om de zuivering duurzaam in te passen in het Havenkwartier. Watersystemen Nagenoeg alle acties/maatregelen die opgenomen zijn in het uitvoeringsprogramma voor e duurzaamheid zijn ook onderdeel van andere trajecten, zoals onze opgaven voor Waterbeheer 21 eeuw (meer water vasthouden en bergen), de Kaderrichtlijn Water (verbetering ecologische waterkwaliteit) en het Klimaatakkoord Rijk-Waterschappen (inspelen op en voorkomen van klimaateffecten). Kortheidshalve wordt verwezen naar bijgevoegd voortgangsoverzicht (bijlage 3) van onze uitwerking van het Klimaatakkoord. Mede naar aanleiding van de evaluatie c.q. herijking van de duurzaamheidsparagraaf bij bestuursvoorstellen is een visie op duurzame watersystemen opgesteld. De daarin benoemde duurzaamheidsperspectieven vormen een hulpmiddel om het denken in duurzaamheidstermen binnen de organisatie richting en meer gestalte te geven. Binnen onze organisatie gebruiken we een op basis van deze perspectieven in 2013 ontwikkelde checklist bij het formuleren van opgaven en oplossingen voor inrichting, beheer en onderhoud. Duiding van de duurzaamheidsaspecten in bestuursvoorstellen – middels een nieuwe en in het voorjaar van 2013 ingevoerde duurzaamheidsparagraaf - vindt plaats op basis van deze checklist. In 2015 evalueren we deze werkwijze. Interne organisatie en communicatie Om onze duurzaamheidambities meer in onze organisatie te verankeren hanteren we een intern team van energie- en duurzaamheidsadviseurs. We hebben ook in 2013 weer diverse momenten aangegrepen (bijvoorbeeld Dag van de duurzaamheid, de pilots voor duurzaam GWW, de Waterspiegel, implementatie nieuwe duurzaamheidsparagraaf) om de bewustwording voor dit 10
onderwerp binnen de organisatie te vergroten. Belangrijk daarbij is het besef dat het belangrijk is om het duurzaamheidsperspectief aan de voorkant van onze processen mee te nemen. Merkbaar is dat het denken over duurzaamheid veelal ook kwaliteitsverbetering, innovatie en kostenbesparing bevordert.
Wij attenderen onze omgeving via onze communicatie- en educatie-activiteiten ook regelmatig op ons duurzaamheids-handelen. Dat doen we generiek of bij specifieke projecten. In 2013 is onze omgeving via advertenties in huis-aan-huisbladen, nieuwsbrieven en internet geïnformeerd over onze duurzaamheids-maatregelen, mede in relatie tot klimaatverandering. Ook is het duurzaamheidsverslag (versie 2012) voor het eerst in een publieksvriendelijke versie uitgebracht. Een bijzondere actie - gericht op de jeugd - was onze bijdrage aan de jaarlijkse Dag van de Duurzaamheid: zes medewerkers hebben via een voorleesactie en aansluitend een groepsgesprek duurzaamheid onder de aandacht gebracht van zo’n 250 leerlingen van het basisonderwijs.
11
Bijlage 1 Klimaatvoetafdruk Waterschap Hunze en Aa's, verslagjaar 2013 Overzicht totaal CO2 gerelateerd de activiteiten van het waterschap Soorten emissies en de scope conform NEN ISO 14064
Hoeveelheid in 2013
CO2 bron
Direc te CO2 emissies Brandstoffen afvalwaterzuivering Brandstoffen afvalwaterzuivering Brandstoffen afvalwaterzuivering Brandstoffen watersysteem Brandstoffen watersysteem Brandstoffen watersysteem Brandstoffen overig (o.a. huisvesting) Brandstoffen overig (o.a. huisvesting) Brandstofverbruik zakelijk verkeer wagenpark Brandstofverbruik vrac httransport en onderhoud (eigen materieel)
Sc ope Sc ope Sc ope Sc ope Sc ope Sc ope Sc ope Sc ope Sc ope Sc ope
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Aardgas Diesel Overige brandstoffen Aardgas Diesel Overige brandstoffen Aardgas Overige brandstoffen Brandstof Brandstof
Indirec te CO2 emissies door energieopwekking Elektric iteitsverbruik afvalwaterzuivering Elektric iteitsverbruik watersysteem Elektric iteitsverbruik overig (o.a. huisvesting) Warmte ingekoc ht
Sc ope Sc ope Sc ope Sc ope
2 2 2 2
Overige indirec te CO2 emissies Brandstofverbruik zakelijk verkeer privéauto’s Brandstofverbruik woonwerkverkeer priveauto's Brandstofverbruik openbaar vervoer Brandstofverbruik zakelijke vliegreizen Brandstofverbruik uitbesteed zuiveringslibtransport Brandstofverbruik uitbesteed onderhoud watersysteem Brandstofverbruik uitbesteed overig vrac httransport Inkoop metaalzouten (FeCl3, FeSO4, en AlClSO4) Inkoop polymeer
Sc ope Sc ope Sc ope Sc ope Sc ope Sc ope Sc ope Sc ope Sc ope
3 3 3 3 3 3 3 3 3
[%]
Nm3 liter GJ Nm3 liter GJ Nm3 GJ liter liter
89 0 0 390 26 0 298 0 452 1.410
1,2% 0,0% 0,0% 5,1% 0,3% 0,0% 3,9% 0,0% 5,9% 18,4%
Elektric iteit Elektric iteit Elektric iteit Warmte
9.952.543 kWh 7.408.958 kWh 1.138.534 kWh 0 GJ
1.493 1.111 171 0
19,5% 14,5% 2,2% 0,0%
Brandstof Brandstof Brandstof
927.634 2.675.514 145.295 81.555 225.906 139.176 0 290 62
195 562 9 12 708 436 0 255 55
2,5% 7,3% 0,1% 0,2% 9,2% 5,7% 0,0% 3,3% 0,7%
7.672
100%
Kerosine Diesel Diesel Diesel Metaalzouten Polymeer
49.500 0 0 217.549 10.000 0 166.136 0 144.136 449.677
CO2 totaal [ton/jaar]
km km km km l l l ton ton
Totaal
Overzicht overige broeikasgassen lachgas en methaan, verslagjaar 2013 Soorten emissies en de scope conform NEN ISO 14064
Hoeveelheid in 2013
CO2 bron
Direc te CO2 emissies Proc esemissies diffuus methaan Proc esemissies diffuus lac hgas Emissies lac hgas uit effluent
Sc ope 1 Sc ope 1 Sc ope 3
Methaan Lac hgas Lac hgas
146.945 19.747 3.296
CO2 totaal [ton/jaar]
kg kg kg
Totaal
[%]
3.674 5.885 982
34,9% 55,8% 9,3%
10.540
100%
Overzicht memo-items (inzet biogas), verslagjaar 2013 Soorten emissies en de scope conform NEN ISO 14064 Overige CO2-emissie die niet onder de voetafdruk vallen Biogas nuttig ingezet Proc esemissies spui biogas Biogas afgefakkeld Totaal
Hoeveelheid in 2013
CO2 bron Memo-item Biogas Memo-item Biogas Memo-item Biogas
1.858.043 0 192.747 2.050.790
CO2 totaal [ton/jaar]
Nm3 Nm3 Nm3 Nm3
[%]
3.645 90,6% 0 0,0% 378 9,4% 4.023 100%
Overzicht emissies per hoofdactiviteit en per scope CO2 totaal
Actviteit / Scope
[ton/jaar]
Afvalwaterzuivering (brandstof & elek.) Afvalwaterzuivering (metaalzouten en polymeren) Watersysteem (brandstof & elek.) Goederentransport & personenvervoer Huisvesting (brandstoffen & elek.) Totaal Scope conform NEN ISO 14064 Sc ope 1 Sc ope 2 Sc ope 3 Totaal
Verdeling naar activiteit
2.664 35% 2.775 36% 2.233 29% 7.672 100%
Afvalwaterzuivering (brandstof & elek.) Afvalwaterzuivering (metaalzouten en polymeren)
6% 21% 4%
[%]
1.582 21% 311 4% 1.528 20% 3.784 49% 468 6% 7.672 100%
Verdeling naar scope conform NEN ISO 14064
29%
35%
Watersysteem (brandstof & elek.)
Scope 1 Scope 2 Scope 3
49%
20%
Goederentransport & personenvervoer 36% Huisvesting (brandstoffen & elek.)
12
Bijlage 2
Uitvoering Energie-Efficiëntie Plan 2013-2016 (rapportage 2013) de
In 2012 is het 2 energie-efficiëntie plan (EEP) 2013-2016 opgesteld. Hierin zijn maatregelen opgenomen, met de daarbij behorende theoretische besparing, die moeten leiden tot het realiseren van de doelstelling van 2% efficiëntieverbetering per jaar. De resultaten van de uitgevoerde maatregelen worden jaarlijks gerapporteerd naar de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO - voorheen AgentschapNL). ste
Door in het 1 EEP genomen maatregelen is het aardgasverbruik voor de zuiveringen zover gedaald dat dit slechts minder dan 1% van het totale primaire energieverbruik van het zuiveringsproces is. Daarom wordt nu voornamelijk ingezoomd op reductie van elektriciteitsverbruik en op meer eigen opwekking van elektriciteit door het inzetten van biogas. De maatregelen voor de periode van 2013 – 2016 zijn gericht op de zuiveringen en niet op de toevoerende rioolgemalen. De toevoerende rioolgemalen verbruiken ongeveer 16% van de totale primaire energie van het totale zuiveringsproces. Bij vervanging van de pompen, of bij een volledige renovatie van een rioolgemaal, wordt wel de eis gesteld om energiezuiniger te opereren. Hierbij wordt 10% energie-efficiëntie als leidraad genomen. Door “good housekeeping” worden er naast de geplande maatregelen ook aanpassingen gedaan die gunstig zijn voor de energie-efficiëntie. Over het jaar 2013 is de inkoop van primaire energie voor het zuiveringsproces verder gereduceerd naar 26% ten opzichte van het referentiejaar 2005. Hiermee lopen we 4% voor op de doelstelling die wij onszelf hebben gesteld in het EEP. Tabel 1: Energie verbruiksgegevens zuiveren – Afgerond op 1000-tallen (2005 is referentiejaar) Verbruik in kWh/jaar
Gerapporteerde waarden eMJV 2005
Inkoop tbv RWZI Inkoop tbv toevoerende RGM's Opgewekt met wkk's Elektriciteit teruggeleverd aan E-net totaal verbruik zuiveren Totaal ingekochte elektriciteit Zuiveren
Verbruik aardgas in nM3/jaar Biogas doorgeleverd retour net in Aardgas hoeveelheid Totale ingekochte Primaire Energie in GJ (ZTW) Percentage reductie op inkoop Primaire Energie t.o.v. 2005
Doelstelling reductie vanuit EEP WS Hunze en Aa's Doelstelling reduktie 2% / jaar
2006
2007
2009
2010
2011
10.860.000 2.490.000 1.302.000
11.056.000 2.830.000 2.177.000
10.878.000 2.583.000 1.921.000
10.341.000 2.443.000 1.978.000
9.718.000 2.412.000 2.768.000
9.178.000 2.495.000 2.947.000
8.776.000 2.539.000 3.390.000
14.652.000
16.062.000
15.383.000
14.762.000
14.898.000
14.620.000
13.350.000 86.000
13.886.000 112.000
13.461.000 93.000
12.784.000 108.000
12.130.000 118.000
123.000
129.000
124.000
118.000
0%
-5%
-1%
4%
4%
2% 6%
2%
2008
2012
2013
14.705.000
8.128.000 2.523.000 3.479.000 170.000 13.960.000
7.539.000 2.414.000 3.396.000 167.000 13.182.000
11.673.000 82.000
11.315.000 71.000
10.651.000 47.000
9.953.000 50.000 13.500
113.000
108.000
104.000
97.000
91.000
8%
12%
15%
21%
26%
6% 8%
12% 10%
14% 12%
18% 14%
22% 16%
Het percentage eigen elektriciteitsopwekking t.o.v. totaalverbruik voor zuiveren stijgt van 8,9% in 2005 naar bijna 26 % in 2013. 13
Hieronder volgt een overzicht per jaar van de geplande maatregelen. Hierbij worden de resultaten van de geplande en werkelijk gerealiseerde maatregelen weergegeven. Voor de periode 2013 – 2016 zijn er voor 1.350.000 kWh aan besparingsmaatregelen gepland. Dit komt overeen met een energie-efficiëntie van 8,4%. Ook wordt het percentage uitgevoerde maatregelen wordt genoemd. De besparing kan bestaan uit reductie van energieverbruik of meer eigen opwekking middels het gistingsproces en de installatie voor warmtekrachtkoppeling. Het betreft besparingen op fossiele brandstoffen die gunstig doorwerken op de inkoop van primaire energie.
Tabel 2 - Overzicht geplande en werkelijke besparingen in kWh/jaar voor EEP periode 2013 - 2016. Aantal uitgevoerde Aantal uitgevoerde % uitgevoerde Aantal nog uit Verwachte opbrengst van werkelijke reductie geplande aanvullende geplande te voeren nog uit te voeren jaar omgerekend in kWh/jaar maatregelen maatregelen maatregelen maatregelen maatregelen in kWh / jaar 2013 977.000 2 1 67% 1 130.000 2014 0 2015 1 720.000 2016 0 Niet alle voor 2013 in het EEP geplande maatregelen zijn uitgevoerd. De uitvoering van de optimalisatie van de slibgisting bij de rwzi Scheemda is aangehouden naar aanleiding van het incident op RWZI Raalte. De geplande maatregelen die wel zijn uitgevoerd betreffen de teruglevering van het overschot aan elektriciteit aan het net en de opwerking van het overschot aan biogas tot groen aardgas bij de rwzi Assen en de teruglevering daarvan aan het net. Daarnaast is er in de procesregeling een aanvullende maatregel doorgevoerd die aanzienlijke besparing heeft gegeven (420.000 kWh/jaar). De uitvoering van deze geplande en aanvullende maatregelen vertegenwoordigen in totaal een energiereductie van 977.000 kWh. Ondanks het feit dat niet alle geplande maatregelen tot uitvoering zijn gekomen is de reductie op inkoop ten opzichte van 2005 verder opgelopen tot 3.397.000 kWh. Dit komt overeen met 32.000 GJ ingekochte primaire energie. Ten opzichte van 2005 is dit een reductie op inkoop van primaire energie van zo’n 26%. Maatregelen die uitgevoerd worden moeten ervoor zorgdragen dat er steeds minder energie wordt ingekocht. Bewustwording en een gerichte focus op mogelijke energiebesparing bij de beheerders van de zuiveringen is daarbij ook essentieel. In het kader van het energiezorgsysteem wordt de inkoop en eigen opwekking van elektriciteit en daarmee het totale verbruik maandelijks gemonitord en besproken met de zuiveringsbeheerders. Naast de reductie maatregelen op inkoop van elektriciteit zijn er ook z.g. ketenmaatregelen die er voor zorgdragen dat in de totale waterzuiveringsketen minder energie verbruikt wordt. Een voorbeeld hiervan is besparing op slibtransporten. In 2013 is er 2% bespaard op het energieverbruik van slibtransporten.
14
Bijlage 3
Voortgang opgaven beleidskader duurzaamheid c.q. uitwerking Klimaatakkoord 2013 Legenda NG Niet gestart U In uitvoering V In voorbereiding G Gereed De kleur groen bij de aanduiding “in uitvoering” geeft aan dat het proces goed en tijdig verloopt; bij geel hapert de uitvoering ten opzichte van doelstelling en/of planning. Onderwerp Doelstelling 2015 Stand van zaken eind 2013 Status CO²-uitstoot Nulmeting en actueel beeld van Door de Unie van Waterschappen klimaatvoetafdruk beschikbaar is in 2012 een landelijke rekenmethode voor de G klimaatvoetafdruk ontwikkeld, die grotendeels overeenkomt met het GHG-protocol. Deze methodiek biedt inzicht in de CO2-footprint. U Voor 2013 bedroeg de uitstoot voor ons waterschap bijna 7.400 ton. 75% van reductiedoelstelling Inzicht per individueel waterschap 2020 (= 22,5%) in de uitstoot van 1990 c.q. U toetsing van de doelstelling aan de feitelijke situatie lijkt niet haalbaar. Een globale toetsing van de reductie sinds het bestaan van ons waterschap resulteert in een forse daling van ca. 50%. Dat is ruim meer dan de doelstelling van 30%. Energie 50% van reductiedoelstelling Ondanks de reductie bij de 2020 (= 15%) zuiveringen (26%) is de inkoop van primaire energie waterschapsbreed eind 2013 maar zo’n 10% lager dan 2005 (nuljaar). Dat wordt U vooral veroorzaakt doordat het peilbeheer in 2005 ten opzichte van latere jaren veel minder energie vroeg. Dit is bij de Unie van Waterschappen aangekaart. 40% van doelstelling 2020 voor Het aandeel eigen opwekking door eigen opwekking (= 16%) MJA3-maatregelen is zo’n 19%. U Daarmee liggen we voor op onze (tussen)doelstelling voor 2015. Echter nu de eigen opwekking bij de zuiveringen z’n bovengrens nadert, zijn andere opties (zon, wind, waterkracht etc.) essentieel. Hiernaar is inmiddels onderzoek gedaan maar moet besluitvorming 15
Duurzaam inkopen/ bouwen
Niet alleen minimumeisen maar alle criteria voor duurzaam inkopen/bouwen worden toegepast
Toepassing van duurzaamheidscriteria wordt gestructureerd ingebouwd in onze inkoop- en bouwprocessen
Mobiliteit
Bedrijfsauto’s en onderhoudsmaterieel worden vervangen met toepassing van de ambities voor duurzaam inkopen Beperking brandstofverbruik voor onderhoud watergangen
Onderzoek/inspelen op mogelijkheden om machinaal onderhoud te beperken door alternatieve inrichting watergangen (bijv. overdimensionering)
Chemicaliën en afvalstoffen
Onderzoek/overschakeling op biologische defosfatering bij rwzi Veendam
Beperken chemicaliëngebruik bij laboratorium Onderzoek inzet maaisel voor biomassa (energie-opwekking)
nog plaatsvinden. De aanvullende criteria houden in dat voorafgaande aan het inkoopen bouwproces wordt nagegaan of door andere werkwijzen/keuzen in de bedrijfsvoering de milieubelasting kan worden voorkomen of beperkt. Deze opgave is voor de inkoopcontracten gerealiseerd; voor de bouwprocessen is aansluiting gezocht bij een landelijke methodiek om een duurzame aanpak bij GWW-projecten toe te passen. Deze aanpak wordt via pilots bij ons beproefd. Bij vervanging van auto’s en materieel worden de duurzaamheidseisen van het Rijk toegepast. De doorontwikkeling van het onderhoudsbeheerplan (vlottend proces) is ook gericht op beperking van het brandstofverbruik. Bij (her)inrichting van kaden, dijken en watergangen wordt bij het ontwerp beoordeeld of en op welke wijze beperking van machinaal onderhoud mogelijk is. Bij bijvoorbeeld de kaden bij Meerwijck en Veendiep en bij de inrichting van Mandelanden is zoveel mogelijk een onderhoudsvrije inrichting gekozen. Onderzoek naar systeemkeuze is afgerond. Op basis daarvan is gekozen om geen biologische-Pinstallatie te hanteren. De bouw van een struvietreactor is aangehouden in afwachting van nader onderzoek. Er is nieuwe analyse-apparatuur aangeschaft waardoor het gebruik van cadmium wordt voorkomen Samen met gemeente Aa en Hunze is onderzoek uitgevoerd naar de inzet van bermmaaisel voor extra-vergisting bij de rwzi Gieten. Dit is uitgemond in de conclusie dat de realisatie daarvan
NG
U
U
U
U
G
G
G
16
Onderzoek duurzamer alternatief voor verwerking en afzet slib
Watersystemen
Voldoen voor 100% aan de 1:4000 norm voor de zeedijk, 1:100 voor de boezem en inundatienormen voor stedelijk en landelijk gebied (doelstelling 2010-2015)
Beekherstel met een totale lengte van 60,5 km (doelstelling 2010-2015 was 63,5 km; in 2012 bijgesteld tot 60,5 km)
Herstel verdroogd gebied (6 projecten) (doelstelling 2010-2015 was aanvankelijk 14 projecten, maar in 2012 aangepast tot 6)
Aanleg 19 km natuurvriendelijke oevers (doelstelling 2010-2015) Duidelijkheid over mogelijkheden van water-conservering, vermindering van watervraag en langer bovenstrooms water vasthouden (doelstelling 2010-2015)
Opstelling strategie ter beperking veenoxidatie en uitvoering
momenteel niet economisch haalbaar is. Verkennend onderzoek via extern bureau (in opdracht van meerdere waterschappen) is uitgevoerd. De vervolgstudie die samen met Noorderzijlvest is uitgevoerd, is gereed en leidt mogelijk tot de keuze om geen extern slib op rwzi Veendam te blijven verwerken. Bepaalde aspecten/onderdelen van de zeedijk bleken bij de laatste toetsing niet aan de normen te voldoen. Vanaf 2020 worden maatregelen uitgevoerd na vaststelling van het nieuwe HWBP. Van de voor de periode 2010-2015 geplande 8,3 miljoen m3 aan bergingsgebied was eind 2013 5,8 miljoen m3 gerealiseerd. Eind 2013 was de geplande verhoging van boezemkaden voor 58% (104 km) gereed Eind 2013 was in totaal 41,5 km hersteld en 4,5 km in uitvoering. Projecten lopen vertraging op en evt. problemen met uitvoering door bevriezen/korten van ILG-gelden. Eind 2013 was in Groningen 1 verdrogingsproject gereed en 1 project in uitvoering. De overige 4 projecten (Drenthe) zijn deels gereed (2) en deels in uitvoering (2). Eind 2013 was in totaal 11 km natuurvriendelijke oevers aangelegd. In de beekdalen van de Ruiten Aa, Drentse Aa en Hunze wordt bij de inrichting van de EHS water vastgehouden. In de Veenkoloniën wordt water vastgehouden met conserveringsstuwen en telemetrie. Vermindering van de vraag naar oppervlaktewater wordt ondersteund door verruiming van de beregeningsmogelijkheden uit grondwater in de Veenkoloniën. Naar aanleiding van de nota over veenoxidatie is besloten eerst een
U
U
U
U
U
U
U
U 17
bijbehorende maatregelen (bhpdoelstelling 2010-2015)
Communicatie en educatie
Minstens 70% van onze ingelanden (die het waterschap kennen) zijn bekend met de gevolgen van klimaatverandering en maatregelen van waterschap
aantal pilots uit te voeren om de problematiek concreet uit te werken en voor diverse varianten een kostenbaten-analyse uit te voeren. Afronding van de pilots is in 2014 gepland en aansluitend zullen voor deze veengebieden peilbesluiten worden opgesteld waarbij een toekomst-bestendig waterbeheer het uitgangspunt is. Omdat de problematiek zeer divers is wordt er geen algemene strategie opgesteld maar wordt een werkwijze ontwikkeld die zal worden toegepast bij de peilbesluiten waar veenoxidatie speelt. Deze opgave wordt continue in onze communicatie- en educatieactiviteiten meegenomen. Een (tussentijdse) meting heeft nog niet plaatsgevonden.
U
18