Duale tr ajecten in de pr aktijk: een beschr ijving en ver gelijking van tr ajecten voor wer kenden en wer kzoekenden DerkJan J.M. Nijman Stoas Onderwijs BV Onderzoek Loek F.M. Nieuwenhuis Stoas Onderwijs BV Onderzoek Marja van den Dungen CINOP Expertisecentrum
Inleiding De ontwikkelingen richting een kenniseconomie impliceren dat het hebben van een (start) kwalificatie op de arbeidsmarkt steeds belangrijker wordt, bovendien wordt het cruciaal dat mensen zich tijdens hun arbeidzame leven verder blijven ontwikkelen. Aan de andere kant is het bekend dat juist laagopgeleiden minder deelnemen aan vormen van verder (volwassenen) onderwijs (Illeris, 2005), terwijl de afstand tot de arbeidsmarkt voor een aanzienlijke groep – veelal laagopgeleide en langdurige werklozen eerder lijkt toe dan af te nemen. Om aan deze problematiek tegemoet te komen heeft de door de ministeries van OCW en SZW opgerichte projectdirectie Leren & Werken tot taak concrete stappen vooruit te zetten met het concept van een ‘leven lang leren’. In dit kader is door de projectdirectie onder andere de programmalijn ‘duale trajecten’ ontwikkeld. Duale trajecten kunnen worden beschreven als combinaties van werken en leren waarbij mensen vooral op de werkplek leren en waarbij het leerdoel is afgestemd op hun behoeften en de functieeisen. Doelstelling van deze programmalijn is om een groter deel van de beroepsbevolking het huidige werk of het zoeken naar werk te laten combineren met scholing en opleiding die tot een (beroeps)kwalificatie op de arbeidsmarkt leiden, en duale trajecten worden daarmee van belang geacht voor zowel scholing van werkenden als scholing van werkzoekenden. Het gaat in dit geval specifiek om personen ouder dan 23, complementair aan het beleid van de Taskforce Jeugdwerkloosheid dus. Tegelijkertijd geeft de projectdirectie aan dat de rol van de centrale overheid in de realisatie van duale trajecten voornamelijk gericht moet zijn op het faciliteren van en voorlichten over duale trajecten, en op het zo veel mogelijk wegnemen van belemmeringen bij de realisatie ervan (projectdirectie Leren & Werken, 2005). Om binnen deze rol aan de doelstelling te kunnen voldoen is het echter noodzakelijk duidelijkheid te krijgen over de opvattingen van de uiteindelijke vormgevers van duale trajecten. Welke behoefte aan facilitering van en voorlichting over duale trajecten bestaat er in het veld, welke mogelijkheden bestaan daartoe, en waar ervaren betrokkenen mogelijke belemmeringen waar door de overheid op ingespeeld kan worden? Om duale trajecten te kunnen stimuleren en faciliteren is het noodzakelijk meer inzicht te krijgen in de achtergronden en vormgeving ervan. In deze paper wordt verslag gedaan van een onderzoek naar de huidige praktijk van duale trajecten voor werkenden en werkzoekenden, waarbij met name gekeken is naar zes succesvolle voorbeelden. Het doel van dit onderzoek was om het kader voor beleid ten aanzien van duale trajecten scherper vorm te geven. De vraag die hierbij centraal heeft gestaan is welke aanknopingspunten de huidige praktijk van duale trajecten biedt voor het beleid van de projectdirectie? Met andere woorden: hoe kenmerken duale trajecten voor werkenden en werkzoekenden zich in de praktijk, en hoe verhouden duale trajecten voor 1
werkenden en werkzoekenden zich tot elkaar? In het vervolg van deze paper worden de resultaten van dit onderzoek verder toegelicht. Gestart wordt met een nadere definiëring van duale trajecten, waarna kort wordt ingegaan op de theoretische notie rondom vervlechting van werken leren. Vervolgens worden de zes voorbeelden van duale trajecten toegelicht en worden deze op een aantal criteria geanalyseerd, waarna de paper wordt afgesloten met een overzicht van de conclusies die aan de praktijkvoorbeelden ontleend kunnen worden.
Wat zijn duale trajecten? Duale trajecten verwijzen naar verbindingen van werken en leren. Deze verbinding vormt de cruciale component van duale trajecten: werken en leren worden geacht elkaar af te wisselen en te versterken. Het werk biedt goede mogelijkheden om beroepsgericht te leren en is leidend voor het leerproces. Tegelijkertijd heeft het leren een positief effect op het huidig en toekomstig functioneren. Kenmerkend is dat het leren gericht is op (duurzame) inpassing in het arbeidsproces en/of het behalen van een beroepskwalificatie en doorstroming naar hogere functieniveaus, eventueel gecombineerd met taalscholing. Bij duale trajecten voor werkenden ligt de doelstelling dus vooral in het behoud van werk en de eventuele doorstroom naar hogere functieniveaus, bij werkzoekenden gaat het meer om de inzet van duale trajecten als stap naar verbetering van arbeidsmarktkwalificaties en uiteindelijk naar betaald werk. Voor werkzoekenden geldt dus dat duale trajecten ook zonder de directe doelstelling van een startkwalificatie bij kunnen dragen aan het verkleinen van de afstand tot een reguliere baan. Het leren vindt in duale trajecten vooral plaats op de werkplek. Het leren in duale trajecten is dus grotendeels werkgerelateerd en met name gericht op de afstemming tussen de deelnemer en diens functie (of functioneren), waardoor de doelstellingen van dit leren een duidelijk afgebakend kader hebben. Tegelijkertijd wordt niet uitgesloten dat een beperkt deel van het leren buiten de werkplek en het werk plaatsvindt, waarmee bijvoorbeeld ook bepaalde combinaties van vak en taalscholing tot duale trajecten kunnen worden gerekend. Het feit dat leren wordt afgestemd op de behoefte van het individu en de functie geeft aan dat leren binnen duale trajecten een bewust vormgegeven en gestuurd proces is. Werkervaring leidt ook niet automatisch tot competentieverwerving, en in duale trajecten wordt daarom pedagogischdidactische professionaliteit verondersteld. Het leren is een expliciete doelstelling, een gerichte interventie in werkprocessen om beoogde leerdoelen te realiseren. Dit komt terug in definities van duale trajecten waarin de formele benadering van het leren wordt beschreven. Korthagen en Tigchelaar (2002) definiëren duaal opleiden als een opleidingssituatie waarin de lerende op grond van een formele leerarbeidsovereenkomst voor het grootste deel van de tijd betaald werk verricht, en dit combineert met deelname aan primair op reflectie en leren gerichte activiteiten. De (impliciete) opname van doelstellingen wijst er ook op dat enige vorm van resultaatmeting (assessment) en vastlegging gewenst is. De maatschappelijk erkende waarde (civiel effect) hoeft echter niet altijd uitgedrukt te worden in termen van diploma’s: ook bedrijfsinterne, branche of door een sector erkende uitkomsten zijn relevant. Ook Van Lieshout en anderen (2005) hechten in hun definitie waarde aan formele afspraken met betrekking tot de trajecten. Zij geven aan dat er sprake is van duale leerwegen bij elke combinatie van werken en leren waarbij iemand betaalde productieve arbeid verricht en tegelijkertijd een daaraan gerelateerde formele opleiding volgt. Volgens hen onderscheiden duale opleidingen zich van schoolse opleidingen door de expliciete gezamenlijke verantwoordelijkheid van onderwijsinstellingen en bedrijven voor de betreffende opleidingen. Het leren is een gedeelde doelstelling, maar een waarbij verschillende belangen in het spel zijn. Werkgevers kijken anders aan tegen investeren in personeel dan werknemers zullen
2
doen. Ook de overheid neemt in deze een specifieke positie in, als stimulator, financier en kwaliteitsbewaker. Duale trajecten veronderstellen daardoor dus onderhandelingen over verschillende doelstellingen, uitmondend in voor meerdere partijen acceptabele uitkomsten. Op basis van bovenstaande beschrijving van kenmerken wordt hier gesteld dat een duaal traject bestaat uit een combinatie van werken en leren, waarbij iemand betaalde productieve arbeid verricht en tegelijkertijd een daaraan gerelateerde opleiding volgt. Het leren is hierbij als expliciete, gedeelde doelstelling vastgelegd en vindt grotendeels plaats op de werkplek (Nieuwenhuis, Van den Dungen, & Nijman, 2006). Hierbij wordt ervan uitgegaan dat er minimaal sprake is van een deel van de reguliere productiedoelstellingen die uit het werk voortvloeien. Methode van Onder zoek Om een antwoord op de onderzoeksvraag te krijgen is gebruik gemaakt van de beschrijving van een aantal ‘good practices’ van duale trajecten. Deze keuze is gemaakt vanuit de overweging dat met de beschrijving van succesvolle praktijken in relatief korte tijd een beeld kan worden gegeven van de processen die bij het vormgeven en tijdens het verloop van duale trajecten van belang zijn, en van de factoren die specifiek van belang zijn om tot succesvolle trajecten te komen. Ondanks deze bewuste keuze dient te worden vermeld dat de keuze voor good practices in het onderzoek een beperking van het overzicht van duale trajecten inhoudt. Zo impliceert de veronderstelling van kwaliteit een bepaalde normering of criterium, en zijn dergelijke praktijkvoorbeelden per definitie contextgebonden (Kelchtermans & Labbe, 2005). Als criterium voor het succes van de trajecten is onder meer gekeken naar informatie over het aantal deelnemers, de effectiviteit en het rendement, en de continuïteit. Analoog aan de meervoudige doelstelling van de overheid inzake het stimuleren van duale trajecten, namelijk opscholing van de beroepsbevolking alsmede het verbeteren van toeleiding van werkzoekenden naar de arbeidsmarkt, is dit onderscheid ook in de selectie van duale trajecten meegenomen. Bij het bepalen van succesvolle voorbeelden is zodoende apart gekeken naar trajecten voor werkenden en trajecten voor werkzoekenden. Daarnaast is bij de selectie van voorbeelden van duale trajecten waar mogelijk rekening gehouden met onder meer de vraag wie het initiatief heeft genomen en wie de verantwoordelijkheid draagt, en met de vraag hoe het traject gefinancierd is. Ook is getracht een gevarieerd aanbod van trajecten op te nemen, dit door tijdens de selectiefase vanuit verschillenden invalshoeken vertegenwoordigers van duale trajecten te benaderen. De feitelijke dataverzameling is gedaan door middel van semigestructureerde interviews, waarbij afname zowel ter plekke als telefonisch heeft plaatsgevonden. Daarnaast is ter ondersteuning gebruik gemaakt van documentanalyse op basis van door betrokken partijen verstrekte gegevens, en op basis van algemeen beschikbare documenten. De analyses en interviews zijn opgebouwd rond zeven criteria die in samenspraak tussen de onderzoekers en andere betrokkenen zijn vastgesteld. Dit betreft achtereenvolgens de doelen en motieven, de vormgeving, het wettelijk kader en andere regelgeving, de effectiviteit en het rendement, de verankering in beleid, kritische succesfactoren, en de ontwikkelingsgang en het –perspectief van de duale trajecten.
Selectie van Good Practices In het onderzoek zijn zes voorbeelden van succesvolle duale trajecten geselecteerd en geanalyseerd.
Het eerste voorbeeld van duale trajecten voor werkzoekenden is een gezamenlijk initiatief geweest van een gemeentelijke reïntegratiedienst en een lokaal ROC. Beide instanties hebben 3
een gezamenlijke projectstructuur ontwikkeld waarin moeilijk bemiddelbare werkzoekenden een tijdelijk (arbeids)contract met het project zijn aangegaan, en waarin deze werkzoekenden over een maximale periode van twee jaar scholing combineerden met het opdoen van werkervaring in externe organisaties. Daarnaast kregen zij waar nodig mogelijkheden voor hulp dan wel begeleiding op het gebied van bijvoorbeeld schuldhulpverlening of kinderopvang. Het tweede voorbeeld voor werkzoekenden bestaat uit duale trajecten (voorschakeltrajecten) in de sector burgerlijke en utiliteitsbouw, bedoeld om laagopgeleide potentiële werknemers op het minimaal benodigde niveau van de reguliere bouwopleidingen (niveau 2) moet brengen. Deze trajecten zijn door de bouwsector zelf ontworpen in antwoord op een geconstateerde gebrekkige aansluiting van het niveau van werkzoekenden op deze reguliere opleidingen, en worden georganiseerd binnen de afzonderlijke samenwerkingsverbanden van bouwbedrijven en ROC’s. De trajecten bestaan uit een schoolse opleidingscomponent die wordt verzorgd door een ROC, en een praktijkcomponent die op een praktijkwerkplaats bij een van de aangesloten bouwbedrijven plaatsvindt. Het laatste voorbeeld van duale trajecten voor werkzoekenden bestaat uit zogenaamde combi trajecten van een groot internationaal productiebedrijf. Deze combiaanpak is een verdere uitwerking van al langer bestaande duale trajecten voor werkzoekenden en nieuwe trajecten om huidige werknemers via duale trajecten alsnog te certificeren, en beoogt de gelijktijdige opscholing van laaggeschoolde werknemers en de betere toeleiding van werkzoekenden tot de arbeidsmarkt. Langdurig werkzoekenden krijgen binnen de contractduur van meestal een jaar de mogelijkheid scholing in de vorm van een vakopleiding te volgen, en daarnaast binnen de organisatie relevante werkervaring op te doen. Door na de vakopleiding en de eerste werkervaring het werk van een werknemer tijdelijk over te nemen krijgt die werknemer de mogelijkheid zelf in werktijd middels een duaal traject een vervolgopleiding te gaan volgen, waarbij het praktijkdeel wordt gerelateerd aan werksituaties. De voorbeelden van trajecten voor werkenden representeren verschillende opleidingsniveaus: mbo, hbo en universitair. Het eerste voorbeeld betreft een structureel samenwerkingsverband tussen verschillende ROC’s onder regie van één daarvan, waarin bovendien wordt samengewerkt met een aantal hogescholen en kenniscentra. Deze partners bouwen bij klanten een zogenaamd opleidingshuis, bestaande uit een uitgebreid diensten en productenpakket waarin duale, kwalificerende opleidingen voor werkenden van landelijk opererende bedrijfsgroepen centraal staan. Klantgerichtheid en maatwerk zijn belangrijke uitgangspunten. De opleidingen vinden plaats in de werksituatie van deelnemers en worden ontwikkeld op basis van praktijkopdrachten uit die werksituatie. Doelstelling is om deelnemers op te leiden tot landelijk erkende diploma’s mbo. Het tweede voorbeeld van duale trajecten voor werkenden bestaat uit trajecten op het gebied van technische bij en nascholing die worden aangeboden door een deelinstelling van een hogeschool. De school biedt ‘grijze’ en ‘groene’ duale trajecten, respectievelijk verwijzend naar duale trajecten voor mensen met werkervaring en duale trajecten voor mensen die direct van school komen. Voor elk afzonderlijk duaal traject wordt een onderwijsarbeidsovereenkomst tussen werkgever, werknemer, en hogeschool afgesloten. Het bedrijfsleven is actief betrokken in adviescommissies per opleiding, deze commissies adviseren over de inhoud en aansluiting van de opleiding. De duale trajecten tonen vormen van vervlechting tussen leren en werken. Het derde voorbeeld van duale trajecten voor werkenden bestaat uit trajecten die worden aangeboden door een universiteit. Ook in deze trajecten wordt van de individuele leervraag van deelnemende werkenden uitgegaan, en vindt het leren plaats gedurende de uitvoering van reguliere taken in het werk. Het betreft hier maatwerk bedrijfsopleidingen, vastgelegd in een
4
contract of overeenkomst met een leidinggevende op de arbeidsplaats. In de opleidingen wordt ook aandacht besteed aan persoonlijke ontwikkelingsvragen van deelnemers. Een scala aan interventies wordt ingezet (blended learning). Het didactisch model voor duaal biedt een vergaande vorm van verbinding van leren en werken.
Resultaten De resultaten worden besproken aan de hand van de criteria op welke de trajecten zijn geanalyseerd, respectievelijk de doelen en motieven, de vormgeving, het wettelijk kader en regelgeving, de effectiviteit en het rendement, de koppeling aan en verankering in beleid, kritische succesfactoren, en de ontwikkelingsgang en het perspectief. Doelen en Motieven voor de Duale Trajecten Twee van de drie voorbeeldtrajecten voor werkzoekenden zijn geïnitieerd vanuit het bedrijfsleven. De motieven voor deze trajecten zijn echter verschillend. Bij de trajecten in de bouwsector ligt de doelstelling van de initiatiefnemers – de branche – bij het verzorgen van een voldoende basisniveau van deelnemers aan de reguliere bouwopleidingen. Het belang van deze trajecten ligt zodoende niet direct op het bereiken van een startkwalificatie, maar stemt aan de andere kant wel overeen met de overheidsdoelstelling de afstand van een groep moeilijk bemiddelbaar werklozen tot de arbeidsmarkt te verkleinen. De combiaanpak kent een meervoudige doelstelling; opscholing van huidig niet of laaggekwalificeerd personeel richting startkwalificatie, en tegelijkertijd werklozen de mogelijkheid te geven werkervaring op te doen en scholing te volgen om daarmee de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen. De doelstellingen in deze zijn zodoende samen te vatten als het vergroten van de employability van het huidige personeelsbestand met minimalisering van het productieverlies, het zorgdragen voor gekwalificeerde potentiële werknemers, en het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt van een groep moeilijk bemiddelbaar werkzoekenden. De duale trajecten voor werkzoekenden in het eerste voorbeeld, het gemeentelijk initiatief, had als doelstelling het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt van langdurig werkzoekenden met belemmeringen tot die arbeidsmarkt. Nadruk lag daarmee op het opdoen van werkervaring en scholing om aan de eisen van de arbeidsplaats te kunnen voldoen, een eventuele kwalificatie was van secundair belang. De keuze voor duale trajecten als opleidings en/of (re)integratiemethode is een bewuste, zoals uit gegevens van bijvoorbeeld de combiaanpak blijkt. Daar wordt aangegeven dat de combinatie van theorie en praktijk voor een aanzienlijk deel van werkzoekenden en werknemers de beste manier is om theoretische kennis te laten beklijven, en dat de methodiek van duaal opleiden met name zeer geschikt is voor mensen die door bijvoorbeeld eerdere ervaring niet snel geneigd zijn een reguliere opleiding te gaan volgen – een groep die juist bij laagopgeleide werknemers en moeilijk bemiddelbaar werkzoekenden sterk aanwezig lijkt. Uit het voorbeeld van het gemeentelijk initiatief blijkt ook dat het voorziene belang van integratie van en afstemming tussen opleiding, werkervaring en verdere hulp en begeleiding een sterk motief is om voor duaal te kiezen.
De voorbeelden van duale trajecten voor werkenden zijn alle gestart vanuit opleidingsinstellingen. Het samenwerkingsverband tussen ROC’s heeft bewust gekozen voor het aanbieden van klant en vraaggerichte scholing en de organisatie daarvan via één regie en één loket, om op die manier een eenduidig accountmanagement en relatiebeheer met bedrijven te kunnen aanbieden. Landelijk werkende bedrijfsgroepen (zoals V&D) kunnen zo via één centraal punt scholingsafspraken maken die aansluiten bij wat de bedrijfsgroep wenst,
5
en die scholing kan overal in het land worden aangeboden. Het samenwerkingsverband kan bovendien binnen de kaders van de reguliere financiering voor bbl een totaalpakket aan diensten bieden op maat dat aansluit bij de specifieke bedrijfssituatie. De hogeschool heeft een aantal studies in de vorm van duale trajecten voor mensen met werkervaring. Deze duale trajecten zijn ontstaan uit deeltijdopleidingen. Een belangrijk motief voor de omslag naar duale trajecten is dat de school hierin voordelen zag voor kenniscirculatie tussen bedrijven en onderwijs: school, bedrijf en kandidaat versterken elkaar op deze manier. De opleiding wordt aantrekkelijker voor werknemers, want de opleiding is toegespitst op de functie en bedrijfsopdrachten tellen mee voor de studie. De motivatie ligt in eerste instantie bij het onderwijs, het bedrijfsleven participeert in adviescommissies. De duale trajecten van de universiteit zijn ook gericht op vraaggerichte scholing. Die vraag kan aanvankelijk gericht zijn op traditioneel onderwijs (de vraag naar duaal wordt nog niet bewust gesteld), maar de universiteit zoekt dan met het bedrijf naar mogelijkheden om werken en leren optimaal te integreren. De transferwaarde voor de werkplek wordt zo zeer hoog. Voordelen voor het bedrijf zijn reductie van het aantal uren contactonderwijs en continuering van de arbeidsproductie. Daar staat tegenover dat het didactisch model voor duaal leren van de universiteit wel een grotere investering van de direct leidinggevenden vraagt. Deze investering is logisch onderdeel van het organiseren van de verbinding, het bedrijf wordt gezien partner in het leren.
Vormgeving van de Duale Trajecten Binnen het eerste en derde voorbeeld van trajecten voor werkzoekenden is de werkplek leidend ten aanzien van de vormgeving van de trajecten; opleidingsbehoeften van deelnemers worden afgestemd op de specifieke werkplek en middels EVCachtige procedures bepaald. Scholing wordt voornamelijk op de werkplek aangeboden, binnen de combiaanpak bijvoorbeeld in de vorm van werkgerelateerde leerarrangementen. Daarnaast vindt in beide gevallen een deel van de scholing op de locatie van een ROC plaats. De voorschakeltrajecten wijken hier af van de andere twee trajecten doordat het praktijkdeel plaatsvindt op door de branche gecreëerde gesimuleerde werkplekken. In alle drie trajecten voor werkzoekenden is sprake van maatwerk; de scholing wordt afgestemd op de specifieke opleidingsbehoefte van de deelnemer in relatie tot de functie eisen. Daarnaast hebben deelnemers in al deze trajecten de mogelijkheid tot het volgen van meer algemene scholing, zoals NT2, digitale en sociale vaardigheden, en maatschappelijk culturele vorming. Hoewel de drie trajecten voor werkzoekenden vanuit verschillende perspectieven zijn gestart, is bij allen in de startfase aansluiting gezocht bij gemeentelijke instanties op het gebied van begeleiding en reïntegratie van werkzoekenden; bureau Arbeidsvoorziening en later het CWI, in bepaalde gevallen het UWV. Gedegen samenwerking – met name in de fase van intake tussen bedrijfsleven en deze instanties blijkt cruciaal voor succesvolle reïntegratie van werkzoekenden. Overeenkomstig in alle drie trajecten voor werkzoekenden is verder dat de intake fase een zeer belangrijke rol wordt toegedicht. Bij de trajecten die geïnitieerd zijn vanuit de bedrijven ligt aan de werving en selectie van deelnemers een redelijk specifiek branche en/of zelfs functieprofiel ten grondslag, en zijn interesses en ervaring uitgangspunt voor toelating tot het duale traject. Ook wordt aangegeven dat motivatie van deelnemers van groot belang is voor afronding van elk traject. Er bestaat verschil tussen de trajecten voor werkzoekenden op basis van de sturing daarbinnen. Met name de trajecten in de bouwsector blijken sterk gestuurd vanuit een marktvraag; initiatie is een gevolg van een dreigend tekort aan leerlingen met een voldoende
6
basisniveau in de reguliere bouwopleidingen, en van de constatering van problemen van de aansluiting van werkzoekenden op deze reguliere opleidingen. De implicaties hiervan komen tot uitdrukking bij de intake procedures; voor deze trajecten vindt een functiegericht assessment plaats, waarbij toelating tot het traject afhangt van bijvoorbeeld ervaring in de bouw en fysieke geschiktheid. In het eerste voorbeeld voor werkzoekenden, het gemeentelijk initiatief, geldt een aanbodgerichte benadering; werkzoekenden worden geselecteerd op hun positie ten aanzien van de arbeidsmarkt (met belemmering, maar ook met mogelijkheden), en op basis daarvan wordt een bijpassende werkplaats gezocht. Nadeel hiervan blijkt de moeilijkheid geschikte werkplaatsen te vinden, omschreven als “missionariswerk”. Opmerkelijk aan de opzet van duale trajecten voor werkzoekenden is dat deze op verschillenden niveaus zijn gestart. De trajecten in de bouwsector zijn door de branche opgezet, terwijl het combiproject door één enkele organisatie is geïnitieerd. Belangrijk lijkt de beschikbaarheid van werkplaatsen (het volume) binnen organisaties; de eerste trajecten zijn binnen de samenwerkingsverbanden opgezet om werkplaatsen te kunnen (blijven) garanderen, de organisatie in het laatste voorbeeld is daar door de omvang zelf toe in staat. In alle drie duale trajecten voor werkenden is de praktijk leidend voor de vormgeving van de duale trajecten en wordt een verbinding gerealiseerd tussen leren en werken. Er wordt gewerkt met praktijkopdrachten en bedrijfsopdrachten uit het bedrijf en uit de eigen werksituatie. De opleidingen zijn klant en vraaggericht, en leiden tot erkende diploma’s. De universiteit houdt daarbij ook nadrukkelijk rekening met persoonlijke ontwikkelingswensen en leerstijlen van de werknemers. In het voorbeeld van het samenwerkingsverband van ROC’s word en bedrijven in de vormgeving van de trajecten zoveel mogelijk werk uit handen genomen. Het verband draagt er zorg voor dat docenten en instructeurs het bedrijf, de werkprocessen en eisen aan het functioneren goed kennen. Men loopt daarvoor eerst stage in het bedrijf. In het voorbeeld van de Hogeschool heeft het bedrijfsleven een nadrukkelijke rol in de bewaking van de kwaliteit van de opleiding op actualiteit en aansluiting op de praktijk. Daarvoor zijn per opleiding adviescommissies in het leven geroepen, waarin het regionaal bedrijfsleven participeert. Er is ook altijd een werkbegeleider uit het bedrijf die de deelnemer begeleidt en praktijkopdrachten beoordeelt. Hier is sprake van lichte vervlechting van leren en werken. De werkwijze is vooral dienstverlenend; er is niet zozeer sprake van comakership of strategisch partnerschap. Bij het voorbeeld van de universiteit is de meest vergaande verbinding van leren en werken gerealiseerd. Het leren is daadwerkelijk gericht op verbetering van het functioneren in de werksituatie en persoonlijke ontwikkeling. Hieraan ligt een didactisch model ten grondslag voor duaal onderwijs en wordt een mix van interventies ingezet zoals intake assessment, portfolio, proeve van bekwaamheid, opdrachten gericht op reflectie, oefenen, actie of studie en faciliteiten uit het open aanbod van de universiteit (workshops, opleidingen, cursussen en simulaties). Er is digitaal onderwijs en er zijn contactmomenten en er is coaching. Het kunnen inzetten van al deze interventies binnen een leerorganisatie volgens blended learning is een sterk punt in het realiseren van maatwerk. Het bedrijfsleven moet nadrukkelijk investeren in de ontwikkeling en uitvoering van het duaal traject. Op strategisch, tactisch en operationeel niveau worden afspraken gemaakt en activiteit verwacht. De leidinggevende is daarbij betrokken en een coach uit het bedrijf. Het didactisch model is echter dermate krachtig, dat het bijdraagt aan klantbinding. Eenmaal opgebouwde contacten met bedrijven blijven behouden en worden verdiept.
Wettelijk kader en Regelgeving Met betrekking tot de invloed en gevolgen van externe kaders en regelgeving is in de interviews over de praktijkvoorbeelden meestal ingegaan op de mogelijkheden en/of
7
beperkingen ten aanzien van financiering van de trajecten. Vanuit het gemeentelijke traject voor werkzoekenden is echter ook naar voren gekomen dat er specifiek gekozen is voor een aparte projectstructuur om de processen in het project niet te laten interfereren met de kaders van werkprocessen binnen de school en de reïntegratiedienst. Het opzetten van een nieuwe projectstructuur bood bovendien de mogelijkheid nieuwe processen te ontwikkelen, buiten de gangbare werkprocessen in beide instanties om. Alle drie trajecten zijn deels of geheel gefinancierd door middel van externe gelden, veelal subsidiëring in de vorm van de (voormalige) SVWW regeling, de wet Vermindering Afdracht, en ESFgelden. De combiaanpak is mede gefinancierd door middel van EQUAL subsidiëring, waarvoor aan de voorwaarde van internationale samenwerking en uitwisseling is voldaan door onder andere met partners uit Finland en België samen te werken. In het kader van de trajecten in de bouwsector is met het UWV afgesproken dat deelnemers met behoud van uitkering kunnen deelnemen, daarbij geen salaris ontvangen, maar met goed gevolg wel een arbeidsovereenkomst in de vorm van een BBLtraject met salaris gegarandeerd krijgen. Binnen het eerste voorbeeld geldt dat tijdig ingeschreven deelnemers volgens reguliere BBL financiering hebben deelgenomen, in het algemeen zijn deze trajecten echter op basis van gemeentelijke subsidie gefinancierd. De duale trajecten voor werkenden vinden hoofdzakelijk plaats binnen het wettelijk kader voor bekostigd onderwijs en de reguliere financiering. Het samenwerkingsverband van ROC’s organiseert de duale trajecten volledig binnen het kader van de BBLfinanciering. De deelnemende bedrijfsgroepen maken bovendien gebruik van de Wet Vermindering Afdracht. Volgens het Centrum voor techniek biedt het wettelijk kader van de Wet op het Hoger en Wetenschappelijk Onderwijs (WHW) voldoende ruimte voor het vormgeven van duale trajecten. Binnen de trajecten georganiseerd door de hogeschool wordt gebruik gemaakt van reguliere financiering, meerkosten die samenhangen met het leveren van maatwerk komen voor rekening van de bedrijven. Het academisch onderwijs in de duale trajecten van de universiteit wordt aangeboden in vormen van ‘begeleide zelfstudie’. In het aanbod zitten zowel cursussen en programma’s voor erkende opleidingen (bachelor en masteropleidingen met daarbij behorende cursusmodulen) als commerciële en bedrijfsopleidingen. Beide stromen bieden tweede weg of tweede kans onderwijs. In de commerciële en bedrijfsopleidingen gaat het om een duaal systeem waarin deelnemers leren én werken. De bachelor en masteropleidingen vallen onder nietbekostigd onderwijs. De commerciële en bedrijfsopleidingen zijn vormen van contractonderwijs. Ook mengvormen van erkende opleidingen en bedrijfsspecifieke opleidingen kunnen worden geboden, de meerkosten zijn dan voor rekening van de bedrijven.
Effectiviteit en Rendement van de Duale Trajecten De effectiviteit en het rendement van de duale trajecten zijn te relateren aan de doelstellingen, en zijn daarmee in feite afhankelijk van de initiatiefnemer. In het geval van de duale trajecten voor werkzoekenden kan zodoende onderscheid worden gemaakt tussen de trajecten in de bouwsector, met het bedrijfsleven als voornaamste initiatiefnemer, en het eerste praktijkvoorbeeld waarin het initiatief van een gemeentelijke instelling en een ROC afkomstig was. De combiaanpak valt door de gerichtheid op werkenden én werkzoekenden enigszins tussenbeide, en kent met het bedrijfsleven als initiatiefnemer doelstellingen die zowel typische bedrijfsmatige als bredere (re)integratie perspectieven hebben. Vanuit de trajecten in de bouwsector wordt aangegeven dat een grote meerderheid van de deelnemers deze trajecten goed doorloopt en aansluitend een tijdelijk leerarbeidscontract in het kader van een van de reguliere BBLtrajecten in het bouwonderwijs ontvangt. Deze duale trajecten worden hierdoor als zeer effectief beoordeeld. Met betrekking tot trajecten in het
8
eerste voorbeeld, het gemeentelijk initiatief, is bekend dat ongeveer de helft van de deelnemers direct na afloop in een betaalde functie terecht is gekomen. Op langere termijn blijkt dit percentage iets gedaald tot ongeveer 45%. Vergelijking van dit traject met andere trajecten voor werkzoekenden heeft aangetoond dat ook deze duale trajecten daarmee effectief zijn in het laten (re)integreren van juist deze groep moeilijk bemiddelbaar werkzoekenden. Uit de gegevens over werkzoekenden die aan de combiaanpak hebben deelgenomen komt naar voren dat 62% van de deelnemers die het traject in 2004 heeft afgerond daarna binnen of buiten de organisatie betaald werk heeft gevonden. Zonder dat er directe vergelijking met andere trajecten mogelijk was, met name vanwege het ontbreken van vergelijkbare trajecten, lijkt ook dit traject daarmee behoorlijk effectief in het laten (re)integreren van werkzoekenden. Samengevat kan gesteld worden dat de drie voorbeelden van duale trajecten voor werkzoekenden in dit project effectief zijn in het bereiken van de doelstelling, namelijk het laten (re)integreren van werkzoekenden. Hoewel cijfers op langere termijn vooralsnog grotendeels ontbreken wijzen de beschikbare gegevens uit dat deze trajecten tot een hoger (re ) integratiepercentage leiden dan andere initiatieven met deze doelstelling. Uit de gegevens van de combiaanpak blijkt bovendien dat deelnemers zelf ook het mogen volgen van een opleiding, het (hernieuwd) contact met anderen, en de mogelijkheid eigen kunnen te kunnen laten zien als heel positief ervaren. Impliciet kunnen bijvoorbeeld het vormen van een nieuw sociaal netwerk, een toename in zelfvertrouwen en ook het volgen van een opleiding en het opdoen van werkervaring als doelstellingen worden gezien, hoewel deze mogelijk niet direct tot (re)integratie in een betaalde functie leiden. Het rendement van de trajecten refereert aan de mate van effectiviteit in relatie tot de bijbehorende kosten. Vanuit de trajecten in de bouwsector wordt aangegeven dat deze vanaf de start met externe gelden zijn gefinancierd, en daar ook geheel afhankelijk van zijn. Het voortbestaan van de trajecten wordt hier gekoppeld aan de beschikbaarheid van externe financiering in de vorm van nationale en Europese subsidies, en specifiek wordt aangegeven dat de dreiging van het wegvallen van bepaalde ESFgelden het volume van het aantal beschikbare plaatsen in de komende jaren onder druk kan zetten. Ook bij de combiaanpak wordt waar mogelijk gefinancierd door middel van subsidiëring, maar het overgrote deel van de kosten wordt door de organisatie zelf gedragen. Samengevat lijkt de bepaling van het rendement van de trajecten voor werkzoekenden enigszins afhankelijk van de vraag of de doelstellers de trajecten ook zelf financieren. Met andere woorden; de vraag of duale trajecten voor werkzoekenden rendabel zijn wordt vooral gesteld als de initiatiefnemers ook verantwoordelijkheid voor de financiering dragen. De resultaten van de duale trajecten voor werkenden van het samenwerkingsverband van ROC’s zijn bovengemiddeld. De uitval is minder dan 7%, en het percentage gekwalificeerden is hoog met bovendien een hoge doorstroom (circa 50% gaat na het behalen van een kwalificatie op niveau 2 door naar niveau 3; circa 35% gaat van niveau 3 door naar niveau 4). Dit zijn grote successen in achtnemend dat het gaat om lager geschoolde werkenden in een brede leeftijdsopbouw van 16 tot 58 jaar. Voor werknemers levert deze scholing landelijk erkende diploma’s op en kansen voor loopbaanontwikkeling. Werkgevers krijgen meer zicht op de kwaliteit van het personeel. De organisatie van deze scholingstrajecten is kosten effectief voor beide partijen. De hogeschool ziet naast het rendement voor werknemers (diploma’s, doorstroom, employability) en werkgevers (personeelsbeleid en verhoging kwalificatieniveau), ook duidelijk rendement voor zichzelf: beter zicht op actuele (technologische) ontwikkelingen in het bedrijfsleven. Het onderwijs kan deze kennis weer toepassen in de opleidingen en zo
9
blijven vernieuwen. Binnen de hogeschool bestaat de ambitie om te groeien met het aantal duale trajecten, maar de groei stagneert momenteel. De universiteit onderkent ook de eerder genoemde opbrengsten en een betere beheersing van werkprocessen, maar ziet de winstpunten van duale trajecten voor werkenden vooral in de te behalen transferwaarde van leren alemede in het duurzaam opbouwen van contacten met het bedrijfsleven. Aangegeven wordt dat er sprake zou kunnen zijn van ROI, returnon investment (door minder uitval in productie, meer arbeidssatisfactie en dergelijke), maar hier zijn nog geen gegevens over beschikbaar.
Koppeling aan en verankering in beleid Ten aanzien van de duur en continuïteit van duale trajecten wordt het van belang geacht dat deze vastgelegd worden in beleid van de instellingen. In de drie voorbeelden van duale trajecten voor werkzoekenden blijkt verankering met het oog op continuïteit in relatie te staan tot de vraag van wie het initiatief en de financiering afkomstig zijn. Uit de gegevens lijkt verankering samen te hangen met de vraag of de trajecten geïnitieerd en gefinancierd zijn vanuit de werkgevers, of vanuit bijvoorbeeld gemeenten en/of instellingen. Op het moment dat de trajecten gestart zijn vanuit een concrete – dringende marktvraag is het belang blijkbaar zo groot voor werkgevers dat de trajecten daarmee bijna vanzelfsprekend als structureel beleidspunt worden opgenomen. De subsidiëring van duale trajecten voor werkzoekenden lijkt daarentegen eerder belemmerend ten aanzien van de verankering en continuïteit ervan, dan dat het deze bevordert. Op het moment dat subsidiëring sturend wordt, zoals bij het gemeentelijk initiatief en de trajecten in de bouwsector, hangen de kwantiteit en het voortbestaan van de trajecten direct samen met de mogelijkheden voor financiering. Gevolg is dat het gemeentelijk intiatief na stopzetting van de subsidies geen vervolg heeft gekregen, en dat de trajecten in de bouw mogelijk slinken in volume. Het voorbeeld van duale trajecten in het productiebedrijf geeft aan dat trajecten voor werkzoekenden ook binnen het bedrijfsleven kunnen worden geïnitieerd en verankerd zonder dat deze afhankelijk zijn van subsidiëring, hier wordt de (re)integratie daartoe gekoppeld aan de opscholing van werknemers van de organisatie zelf. In navolging hiervan blijkt een van de belangrijkste factoren in het plaatsen van werkzoekenden te bestaan uit de beschikbaarheid van werkplaatsen; juist de marktvraag en werkgeversverantwoordelijkheid zijn cruciaal voor het structuraliseren van deze trajecten. Doorslaggevend voor het laten slagen van duale trajecten voor werkzoekenden is zodoende de aansluiting bij beschikbare werkplaatsen. Resulaten van de combiaanpak geven aan dat het opdoen van juiste werkervaring ook kan betekenen dat deelnemers na het traject bij een andere werkgever in dienst treden, maar duidelijk is dat juist het deel aan relevante werkervaring voor een aanstelling van groot belang is. Dit impliceert kansen ten aanzien van duale trajecten door bijvoorbeeld het faciliteren van regionale samenwerkingsverbanden, mogelijk brancheoverschrijdend, met de samenwerkingsverbanden in de bouwnijverheid als voorbeeld. Alle drie voorbeelden van duale trajecten voor werkenden zijn verankerd in beleid. Bij het samenwerkingsverband betreft het een structureel samenwerkingsverband van verschillende ROC’s, en duurzame samenwerking met verschillende andere partners. Binnen deze ROC’s worden bovendien initiatieven genomen om de aanpak ook in andere opleidingsrichtingen te gaan toepassen, hoewel het moeilijk blijkt om dit naar de reguliere opleidingen over te zetten. De hogeschool ziet kwantitatieve en kwalitatieve groei van duale trajecten als speerpunt van het beleid voor de komende jaren. Het leveren van maatwerk en duale trajecten worden belangrijk instrumenten geacht voor het vergroten van employability en verbetering van personeelsbeleid in bedrijven.
10
De universiteit kiest bewust voor vraaggestuurd leren, het didactisch concept van blended learning en duaal onderwijs (verbinding van leren en werken). De afspraken met bedrijfsleven voor uitvoering van duale trajecten worden op meerdere niveaus vastgelegd strategisch, tactisch en operationeel , en de universiteit heeft een hechte samenwerking met partnerorganisaties.
Kritische succesfactoren Uit de interviews met betrekking tot duale trajecten voor werkzoekenden blijkt dat de mogelijkheden tot financiering een zeer belangrijke succesfactor voor de trajecten zijn. Het eerste voorbeeld van het gemeentelijk initiatief heeft geen vervolg gekregen door het stopzetten van de gemeentelijke subsidiëring, en binnen de bouwsector wordt het volume van de trajecten direct gekoppeld aan de mogelijkheden voor externe financiering. Dit komt overeen met resultaten van Mateman en Korevaar (2003), die bezuinigingen op stimulerende regelingen als belangrijk knelpunt binnen duale trajecten identificeerden. Ook geven de resultaten aan dat de betrokkenheid van werkgevers in een vroeg stadium van groot belang is, waarbij het initiatief voor de trajecten vanuit een concrete vraag naar werknemers een sterke kritische succesfactor is. In tegenstelling tot de combiaanpak en de trajecten in de bouwsector is het gemeentelijk initiatief niet opgezet vanuit een directe marktvraag, en daar bleek een van de meest voorname problemen te bestaan uit het vinden van relevante arbeidsplaatsen. Duale trajecten zijn daarmee mogelijk sterk conjunctuurgevoelig, en afhankelijk van krapte op de arbeidsmarkt. Ten aanzien van de duale trajecten voor werkzoekenden komt ook impliciet en expliciet naar voren dat de intakefase belangrijk is voor het succesvol doorlopen van het traject. Door verantwoordelijken voor de trajecten in de bouw wordt aangegeven dat motivatie en ‘het geschikt zijn voor de functie’ essentieel zijn voor het slagen in de trajecten, en daarmee ook een belangrijk uitgangspunt tijdens de intake fase vormen. In overeenstemming met ander onderzoek (zie Brink & Klaver, 2004) blijkt een goede werving en selectie van deelnemers van groot belang voor het slagen van de trajecten. Vanuit de trajecten voor werkenden lijkt de belangrijkste factor het beleid en de onderwijskundige visie van een onderwijsinstelling. Als de bereidheid bestaat om traditioneel opleiden te verlaten, zijn andere kritische factoren onder meer de realisatie van interne flexibiliteit en de realisatie van externe samenwerking, dialoog en gedeelde verantwoordelijkheid of partnerschap. Financiering is ook een belangrijke kritische succesfactor, maar daar blijken betrokkenen in de praktijk wel oplossingen voor te hebben. In het voorbeeld van het samenwerkingsverband vindt de financiering plaats binnen de bekostiging voor BBL. Deze bekostiging is echter gebonden aan een landelijk macrobudget. Kwantitatieve groei van duale trajecten (ambitie van het consortium, dat nu al 5000 deelnemers telt op jaarbasis) wordt zodoende geremd door herverdeling van het macrobudget over meer deelnemers. Een andere kritische succesfactor bestaat uit financiering door ESF gelden. Bedrijven kunnen voor BBLscholing volgens de WEB aanspraak maken op de Wet Vermindering Afdracht, en voor commerciële activiteiten konden zij een beroep doen op ESF3. De WVA wordt echter in mindering gebracht op ESF. Daarmee wordt het voor bedrijven onaantrekkelijker om duaal leren in te zetten met WVA. Bovendien leidt dit tot scholingsactiviteiten ESF zonder civiel effect en met onduidelijke resultaten en certificaten. De hogeschool ziet als kritische succesfactor de dialoog met het bedrijfsleven. Deze samenwerking is door beide partijen gewenst, maar er bestaan behoorlijke verschillen in termen van bijvoorbeeld belangen en cultuur. Bij de universiteit blijkt een kritische succesfactor te bestaan uit de grote inzet (tijdsinvestering) die gevraagd wordt van het bedrijf. Het duale model is gericht op draagvlak
11
binnen het bedrijf en inzet van alle betrokkenen op alle lagen in de organisatie. Er lijkt sprake van vraagsturing, maar wel geredeneerd vanuit het onderwijskundig model van de universiteit. Het is de vraag of deze vergaande vorm van verbinding in duaal leren voor alle mogelijke leervragen kosteneffectief is.
Ontwikkelingsgang en perspectief Het voorbeeld van het gemeentelijk initatief tot duale trajecten voor werkzoekenden is ontstaan vanuit een initiatief om instrumenten van de beleidsterreinen werkgelegenheid en onderwijs in de gemeente gezamenlijk in te zetten, en heeft als pilot in twee deelgemeenten plaatsgevonden. Door veranderingen in het gemeentelijk reïntegratiebeleid voor werkzoekenden heeft het project na de pilot geen verdere subsidiëring ontvangen, met als consequentie dat er geen vervolg aan deze manier van reïntegreren is gegeven. Hoewel dergelijke trajecten voor de doelgroep, werkzoekenden met ernstige belemmeringen ten opzichte van de arbeidsmarkt, effectief blijken, zijn het tegelijkertijd zeer kostenintensieve trajecten. Mogelijkheden tot financiering alsmede de beschikbaarheid van werkplaatsen blijken uit dit voorbeeld dan ook cruciale factoren voor het succes en voortbestaan van deze duale trajecten voor werkzoekenden. Ook voor de trajecten in de bouwsector geldt een sterke afhankelijkheid van de mogelijkheden voor externe financiering; verwachting is dat met het mogelijke wegvallen van ESFgelden ook het volume van het aantal beschikbare trajecten voor werkzoekenden in de komende jaren zal afnemen. Een te voorzien gevolg daarvan is dat de instroomeisen mogelijk worden verscherpt, waardoor een verschuiving van de doelgroep kan plaatsvinden. De duale trajecten voor werkenden van het samenwerkingsverband van ROC’s blijkt succesvol. In 5 jaar is het aantal trajecten gegroeid naar 5000 (BBL)deelnemers voor een groeiend aantal klanten (landelijke bedrijfsgroepen). Volgens betrokkenen heeft de aanpak zijn succes bewezen in de resultaten van deelnemers en tevredenheid van bedrijven, en wordt zij nu ook mogelijk in andere richtingen toegepast. De overtuiging heerst dat deze aanpak veel meer toepassingsmogelijkheden biedt, bijvoorbeeld op vmboniveau. De hogeschool zet in op verdere groei van duale trajecten, duaal leren is één van de speerpunten voor de komende jaren. Zij heeft een extern marketingbureau opdracht gegeven om te onderzoeken hoe bedrijven aankijken tegen het onderwijs, welke ontwikkelingen er spelen en wat de behoefte is. Dat moet input opleveren voor de aanpak van duale trajecten. Duale trajecten passen voor de universiteit in de omslag naar vraaggestuurd leren. Duale trajecten zijn echter nog niet erg bekend. Er zijn impulsen nodig om duaal beter bekend te maken bij bedrijven (succesverhalen, artikelen, informeren, stimuleren, communiceren). Onderwijs moet duaal benaderen vanuit HRM en HRD beleid van bedrijven. Dan kan een echte wisselwerking ontstaan tussen de mogelijkheden van onderwijs en de behoefte van bedrijven.
Conclusies De doelstelling van het hier beschreven onderzoek was om aan de hand van een aantal succesvolle duale trajecten voor werkenden en werkzoekenden meer inzicht te krijgen in kenmerken van die trajecten. Uit de resultaten blijkt dat er binnen de trajecten veelal sprake is van brede en vergaande samenwerkingsverbanden, gevormd door scholen, werkgevende organisaties, en publieke instellingen op het gebied van bijvoorbeeld reïntegratie. Ook blijkt dat scholen of bedrijven elkaar opzoeken, om op basis van een gecombineerde vraag of aanbod van duale trajecten naar partners te zoeken. In bijna alle voorbeelden is de werkplek
12
van de deelnemer het uitgangspunt voor de vormgeving van de trajecten; opleidingbehoeften worden afgestemd op de werkplek en vaak middels EVCachtige procedures bepaald. In bepaalde gevallen wordt gebruik gemaakt van een nieuwe en aparte projectstructuur, dit om bestaande processen in de betrokken organisatie niet te verstoren. De doelen en motieven voor duale trajecten voor werkenden en werkzoekenden verschillen, maar een belangrijk gezamenlijk motief bestaat uit de aantrekkelijkheid voor werknemers en werkgevers. Ook blijkt een motief voor duaal in deze succesvolle trajecten te bestaan uit de mogelijkheid vraag (en klant) gerichte diensten door middel van een compleet pakket aan educatieve diensten aan te kunnen bieden. Een verschil blijkt in de doelstelling van de trajecten; die voor werkenden zijn voornamelijk gericht op het behalen van een (start) kwalificatie, die voor werkzoekenden hebben toeleiding tot de arbeidsmarkt als doel. Wat betreft de invloed van een wettelijk kader en regelgeving zijn volgens betrokkenen vooral de mogelijkheden tot financiering van de trajecten van belang. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van mogelijkheden tot bekostigd onderwijs BBLfinanciering , en van subsidies zoals de Wet Vermindering Afdracht en ESFgelden. De afhankelijkheid van subsidies lijkt echter wel zeker bij trajecten voor werkzoekenden bepalend ten aanzien van het volume en voortbestaan van de trajecten, in een geval betaalt de werkgever zelf het grootste deel. Ondanks het nog grotendeels ontbreken van empirische bewijslast voor de effectiviteit van duale trajecten, geven verantwoordelijken van de hier geanalyseerde trajecten aan dat deze trajecten aan de verwachtingen voldoen. In het algemeen voldoen de duale trajecten voor werkzoekenden aan de vooraf bepaalde effectiviteitscriteria, waarbij bovendien gesteld wordt dat deze effectiviteit veelal hoger is dan andere trajecten met het oog op (re)integratie van moeilijk bemiddelbare werkzoekenden. Uit de voorbeelden komt wel naar voren dat de duale trajecten voor werkzoekenden forse investeringen vergen, kostenintensief zijn, waardoor het rendement verhoudingsgewijs snel onder druk komt te staan. Ook de trajecten voor werkenden worden effectief genoemd; lagere uitval, grotere doorstroming, maar ook meer zicht op actuele marktontwikkelingen voor scholen en betere transferresultaten worden in dit kader genoemd. De perspectieven voor duale trajecten, met name die voor werkzoekenden, zijn op basis van resultaten van deze studie echter sterk afhankelijk van vooral de initiatiefnemers en de mate van vraagsturing vanuit de markt. Om duale trajecten voor werkzoekenden structureel (en) succesvol te laten zijn blijkt het in de voorbeelden belangrijk in een vroeg stadium aan te sluiten bij werkgeverperspectieven. Op het moment dat de marktvraag leidend is zijn de ontwikkelingsperspectieven van duale trajecten positief, maar daarmee lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat duale trajecten voor werkzoekenden vooral perspectief hebben in tijden van hoogconjunctuur. De trajecten voor werkenden zijn al in grote mate afgestemd op de vraag vanuit de markt van werknemers en werkgevers, belangrijke vraag hierbij is echter wel of scholen flexibel genoeg zijn om adequaat op deze vraag in te kunnen spelen. Uit de resultaten komt verder naar voren dat kritische succesfactoren voor duale trajecten ook bestaan uit de mogelijkheden tot financiering, het bewerkstelligen van goede samenwerking tussen scholen, bedrijven en deelnemers, en het zorgen voor gedeelde verantwoordelijkheid voor de trajecten. Daarnaast vragen duale trajecten ook stevige inzet van betrokken bedrijven, en is een gedegen intake van deelnemers ook van groot belang. Uit deze studie kan worden geconcludeerd dat duale trajecten voor zowel werkenden als werkzoekenden goede kansen bieden ten aanzien van de reïntegratie van werkzoekenden en het opscholen van werkenden. Kenmerkend voor succesvolle trajecten is dat ze goed aansluiten bij de actuele marktvraag, en dat ze niet volledig afhankelijk zijn van bijvoorbeeld subsidies. Om duale trajecten voor werkzoekenden te laten verankeren in en koppelen aan bedrijfsbeleid lijkt het daarom zinvol deze trajecten niet inhoudelijk te gaan subsidiëren, en
13
vooral de koppeling van deze trajecten aan productiedoelstellingen te stimuleren en faciliteren.
Refer enties Brink, M. en Klaver, J. (2004). Evaluatie van de pilots duale trajecten sociale activering en opvoedingsondersteuning in Tilburg. Amsterdam: Regioplan. Illeris, K. (2005). Lifelong learning and the lowskilled. In W.J. Nijhof & L.F.M Nieuwenhuis (Eds.), The Learning Potential of the Workplace Conference Proceedings (pag. 209222), Enschede: Universiteit Twente. Kelchtermans, G, & Labbe, J. (2005). De problematische vanzelfsprekendheid van het discours over “ voorbeelden van goede praktijk” : Een kritische analyse. Pedagogische Studiën, 82 (6), 47477. Korthagen, F., & Tigchelaar, A. (red.) (2002). Duaal opleiden: een evaluatie van vijf “ best practices” . Landelijk Programmamanagement Educatief Partnerschap van de HBOraad. Mateman, S., en Korevaar, S.D. (2003). Duale trajecten in de praktijk: successen en knelpunten. Amsterdam: Regioplan. Nieuwenhuis, L., Van den Dungen, M., & Nijman, DJ. (2006). Samen werken aan duaal. Een voorstudie naar duale trajecten voor werkenden en werkzoekenden. Utrecht: Kenniscentrum EVC. Projectdirectie Leren en Werken (2005). Leren & Werken versterken: Plan van aanpak 2005 2007. Den Haag: Projectdirectie Leren en Werken. Van Lieshout, H. (red.), Kamphuis, P., Jellema, F., en Wilthagen, T. (2005). Postinitiële scholing: van patstelling naar pact. Tilburg: Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek.
14