DR-CV1B-X
Deelreglement Verftechnologie (pigmenten) (CV-1B)
Uitgave: augustus 2006
DR-CV1B-X
1
2
Algemeen
Naam : Elsevier Opleidingen Adres : Zwijndrecht Aard : deeltijd, mondeling onderwijs Naast dit reglement is het Examenreglement Koninklijke PBNA (A2000) van toepassing.
2
Doelstellingen
De opleiding is gericht op personen die als verftechnicus betrokken zijn bij het ontwikkelen of toepassen van verf of verfproducten. Na afloop van de opleiding heeft de deelnemer kennis van en inzicht in de chemie van pigmenten die in de hedendaagse laksystemen worden gebruikt.
3
Opleiding
3.1 Inhoud De opleiding bestaat uit 7 bijeenkomsten. Het met voldoende resultaat afgesloten hebben van de toets Pigmenten (D93) geeft recht op het diploma. Het diploma is bij Koninklijke PBNA bekend onder de code 80023. De opleiding is bij Elsevier Opleidingen bekend onder de code CV-1B. 3.2 Vooropleiding Cursisten worden tot de opleiding toegelaten indien zij in het bezit zijn van ten minste het diploma van één van de volgende opleidingen: – hbo-niveau richting chemie of chemische technologie. – Opleiding Verftechnologie (CV-2). 3.3 Vrijstelling voor delen van de opleiding De examencommissie verleent geen vrijstelling voor de modulen.
4
Toetsprotocol
4.1 Pigmenten (D93) Toetsorganisatie Kandidaten kunnen deelnemen aan het centraal examen. Het centraal examen wordt in de maanden juni en september georganiseerd. Aanmelding Kandidaten worden automatisch voor het eerstvolgende centraal examen na afloop van de cursus ingeschreven. Examengeld Voor kandidaten die aansluitend op de cursus het examen afleggen, is het examengeld inbegrepen in de cursusprijs. Aan kandidaten die niet aansluitend op de cursus het examen of aan kandidaten die een herexamen willen afleggen, wordt examengeld in rekening gebracht.
DR-CV1B-X
3
Aanwezigheid Een kandidaat heeft recht op het diploma als hij of zij het examen of de deelexamens met minimaal voldoende resultaat heeft afgerond en als hij of zij minimaal 80 % van de lesbijeenkomsten van Elsevier Opleidingen heeft bijgewoond. Toetsvorm De toets wordt schriftelijk afgenomen. Toetsduur De toets heeft een duur van 60 minuten. Vraagvorm en aantal vragen De toets bestaat uit 28 meerkeuzevragen met vier antwoordmogelijkheden waarbij slechts één antwoord goed is Spreiding Onderwerp
Taxonomie kennis
toepassing
Totaal aantal vragen inzicht
Hoofdstuk 1
1
Hoofdstuk 2
1
1
Hoofdstuk 3
1
1
Hoofdstuk 4
2
Hoofdstuk 5
1
1
2
Hoofdstuk 6
1
1
2
Hoofdstuk 7
1
1
Hoofdstuk 8
1 1
3 2 2
1
3
2
2 2
Hoofdstuk 9
1
1
Hoofdstuk 10
1
2
Hoofdstuk 11
1
Appendix
1
2
1
4
Totaal aantal vragen
12
12
4
28
1
4 1
Materialen tijdens de toets ???? Toetsinhoud De toets examen omvat de hoofdstukken (CV-1B-) 1 tot en met 11 en de appendix. Eindtermen De kandidaat dient met betrekking tot hoofdstuk CV1B-1: – definities te kunnen geven van verf, pigment, bindmiddel, oplosmiddel, vulstof en hulpstof. – een eenvoudig verfsysteem voor de ondergronden hout, metaal en steen te kunnen geven. De kandidaat dient met betrekking tot hoofdstuk CV1B-2: – de begrippen P.V.K. en K.P.V.K. te herkennen en van gegeven recepturen te kunnen bepalen, mits voldoende fysische gegevens bekend zijn. – bij benadering de P.V.K. van verfproducten te kunnen aangeven.
DR-CV1B-X – – – – – – – – – – – – – – – –
4
de algemene chemische en fysische eigenschappen van pigmenten te kunnen hanteren en het belang ervan voor de verftechnologie te kunnen aangeven. de gangbare methoden voor het bepalen van deeltjesgrootte, deeltjesgrootteverdeling en het specifieke oppervlak van pigmenten te kennen. een histogram te kunnen interpreteren. het verschil tussen pigment en vulstof te kennen. de witte pigmenten antimoonwit, lithopoon, loodwit, zinkwit en titaandioxide en hun toepassing in verfproducten te kennen. van titaandioxide twee bereidingsmethoden, alsmede het verschil tussen de soorten rutiel en anataas te kennen. de verschillende soorten ijzeroxiden, alsmede hun toepassing te kennen. de pigmenten chromaatgeel, chromaatgroen en carbon black, alsmede hun toepassing te kennen. te kunnen aangeven hoe corrosiewerende pigmenten kunnen werken. de pigmenten calciumplumbaat, chroomfosfaat, ijzerglimmer, loodmenie, zinkchromaat, zinkfosfaat, zinkstof en zinktetraoxichromaat te kennen. Tevens dient de kandidaat de roestwering ervan, alsmede hun toepassing te kunnen aangeven. de verschillen tussen organische en anorganische pigmenten te kunnen aangeven. de organische pigmenten toluidinerood, ftaloblauw en hansageel, alsmede hun toepassing te kennen. te kunnen aangeven wat wordt verstaan onder metaalpigmenten, fluorescerende/fosforiserende pigmenten, aangroeiwerende pigmenten, kernpigmenten en mengpigmenten. Tevens dient de kandidaat de toepassing van deze pigmenten te kunnen aangeven. de werking van parelmoereffectgevende pigmenten, alsmede hun toepassing te kennen. de vulstoffen silica’s, silicaten, carbonaten en sulfaten, alsmede hun toepassing te kennen. Chemische formules en fysische constanten worden niet gevraagd. De kandidaat dient wel gegeven constanten te kunnen interpreteren.
De kandidaat dient met betrekking tot hoofdstuk CV1B-3: – te kunnen aangeven waarom weekmakers niet tot de hulpstoffen worden gerekend. – van dispergeermiddelen een mogelijke chemische samenstelling te kennen, alsmede de functie, toepassing en werking van deze hulpstoffen. – van antischuimmiddelen de werking, toepassing en de meest voorkomende samenstellingen te kennen. – van biociden de werking, toepassing en de meest voorkomende samenstellingen te kennen. – van siccatieven de werking, toepassing en de meest voorkomende samenstellingen te kennen. – van antivelmiddelen de werking, toepassing en de meest voorkomende samenstellingen te kennen. – van zweefmiddelen/verdikkingsmiddelen de werking, toepassing en de meest voorkomende samenstellingen te kennen. – van vloeiingsverbeteraars de werking, toepassing en de meest voorkomende samenstellingen te kennen. – van matteringsmiddelen de werking, toepassing en de meest voorkomende samenstellingen te kennen. – van coalescentiemiddelen de werking, toepassing en de meest voorkomende samenstelling, alsmede hun invloed op de M.F.T. te kennen. – te kunnen aangeven hoe oppervlakte-effecten in verf kunnen worden tegengegaan dan wel bevorderd met behulp van hulpstoffen. – te kunnen aangeven hoe mar resistance, brandvertraging en hechting kunnen worden verbeterd met behulp van hulpstoffen. – katalysatoren en initiatoren, alsmede hun toepassing te kennen. De kandidaat dient met betrekking tot hoofdstuk CV1B-4: – het verschil tussen laminaire en turbulente stroming, alsmede de hiervoor bepalende factoren te kennen. – de begrippen dynamische en kinematische viscositeit te kennen. Tevens dient de kandidaat de eenheden daarvan te kunnen afleiden. – het verschil tussen Newtonse en niet-Newtonse vloeistoffen te kennen. – reogrammen en viscositeitskrommen te kunnen geven en Newtonse, structuurviskeuse, dilatante en thixotrope stoffen en stoffen met een vloeigrens te herkennen. – de drie principes van vicositeitsmeting te kennen. – de invloed van de temperatuur op de viscositeit te kennen.
DR-CV1B-X – – –
5
de navolgende methoden van viscositeitsmeting te kunnen beschrijven: uitloopbeker, kogelvalviscosimeter, luchtbelviscosimeter, capillaire viscosimeter en rotatieviscosimeter. de toepasbaarheid van de onder 040 genoemde methoden te kennen. de reologische eigenschappen van gerede verfproducten te kennen.
De kandidaat dient met betrekking tot hoofdstuk CV1B-5: – de bewerkingen in een verffabriek in de goede volgorde te kunnen aangeven. – te kunnen aangeven, waarop moet worden gelet bij de opslag en het transport van vaste bindmiddelen, vloeibare bindmiddelen, pigmenten en oplosmiddelen. – te kunnen aangeven hoe een bindmiddeloplossing kan worden bereid uit vast bindmiddel en oplosmiddel. – het verschil tussen zeven en filtreren te kennen. – de methoden van filtreren met doek, kaars en filter aid te kunnen beschrijven. – de bereiding van maalpasta’s, alsmede de hiervoor gebruikte apparatuur te kennen. – de methode voor het bepalen van de maalfijnheid te kunnen beschrijven. – de dispergeermachines driewals, dissolver, kogelmolen en roerwerkkogelmolen, alsmede hun werking te kennen. – de voor- en nadelen van de onder 050 bedoelde machines te kunnen aangeven. – de gewenste reologische eigenschappen van de maalpasta’s voor de genoemde machines te kennen. – te kunnen aangeven hoe een E.S.-poederlak wordt gemaakt. De kandidaat dient met betrekking tot hoofdstuk CV1B-6: – te kunnen aangeven hoe bij opslag van gerede verfproducten gasontwikkeling kan ontstaan, alsmede te kunnen aangeven hoe dit probleem op te lossen is. – te kunnen aangeven hoe bij opslag van gerede verfproducten velvorming kan ontstaan, alsmede te kunnen aangeven hoe dit probleem op te lossen is. – zeven factoren te kunnen noemen, die invloed hebben op de vorming van een bodemkoek bij opslag van gerede verfproducten. – te kunnen aangeven welke reologische veranderingen bij opslag van gerede verfproducten kunnen optreden en wat daarvan de gevolgen kunnen zijn. – te kunnen aangeven hoe bij opslag van gerede verfproducten grove deeltjes kunnen ontstaan. – te kunnen aangeven hoe bij opslag van blanke producten troebeling kan ontstaan, alsmede te kunnen aangeven welk effect troebeling kan hebben op gepigmenteerde producten. – te kunnen aangeven wat wordt bedoeld met coagulatie en wat hiervan mogelijke oorzaken zijn. – te kunnen aangeven hoe kleurverandering bij opslag van gerede verfproducten kan optreden. – te kunnen aangeven hoe achteruitgang in droging bij opslag van gerede producten op basis van alkydhars kan optreden. – te kunnen aangeven hoe bij opslag van gerede verfproducten glansverhoging of glansverlies kan ontstaan. De kandidaat dient met betrekking tot hoofdstuk CV1B-7: – ten aanzien van hout te kunnen aangeven wat wordt verstaan onder spinthout, kernhout, harskanaal, houtstraal en gomgang. – de verschillen tussen loofhout en naaldhout te kennen. – te kunnen aangeven welke problemen inhoudstoffen van hout bij schilderen kunnen geven. – de begrippen occlusiewater, inhibitiewater en vezelverzadigingspunt te kennen. – de duurzaamheidsklassen van hout te kennen. – de van hout afgeleide producten fineer, triplex, multiplex, meubelplaat, spaanplaat, vlasvezelplaat en hard- en zachtboard te kunnen omschrijven. – te kunnen aangeven hoe hout en daarvan afgeleide producten kunnen worden aangetast en hoe dit te voorkomen is. – te kunnen aangeven waarom de waterdampdoorlaatbaarheid van een verf(systeem) van belang is. – de steenachtige ondergronden baksteen, kalkzandsteen en beton te kunnen omschrijven. – van beton te kunnen aangeven wat wordt bedoeld met hydratatie, toeslagstof, betonstaal, bekisting, carbonatatie en sulfatatie.
DR-CV1B-X – – – – – – – –
6
van beton te kunnen aangeven hoe dit kan worden aangetast en hoe dit te voorkomen, respectievelijk te repareren is. de plaatmaterialen cementgebonden houtvezelplaat, cementgebonden vlasvezelplaat, asbestcement en gipsplaat te kunnen omschrijven. de fabricage van staal te kennen. het corrosieproces van ijzer en staal, alsmede de verschillende vormen van corrosie te kunnen omschrijven. de metalen aluminium en verzinkt staal te kunnen omschrijven. te kunnen aangeven hoe metalen worden beschermd door middel van kathodische bescherming, metaaldeklagen en verflagen. te kunnen aangeven wat wordt bedoeld met thermoplastische en thermohardende kunststoffen, alsmede van beide soorten vijf voorbeelden met toepassing te kunnen geven. te kunnen aangeven waardoor hechtingsproblemen op kunststoffen kunnen ontstaan en hoe dit op te lossen is.
De kandidaat dient met betrekking tot hoofdstuk CV1B-8: – de voor- en nadelen van verwerking van verfproducten met kwast en rolborstel te kunnen geven. – te kunnen aangeven hoe plamuren, reparatie-compounds en kitten worden aangebracht. – de voor- en nadelen van verwerking van verfproducten door dompelen en gieten te kunnen geven. – het principe van aanbrengen van verfproducten door lakgordijnmachine en lakwals te kunnen geven. – de voor- en nadelen van pneumatisch spuiten, warm spuiten, airless spuiten en elektrostatisch spuiten te kunnen geven. – de voor- en nadelen van elektrodepositie en wervelsinteren te kunnen geven. – de voor- en nadelen van poederspuiten te kunnen geven. – te kunnen aangeven wat wordt bedoeld met UV-curing, electrobeam curing en thermisch spuiten, alsmede te kunnen aangeven waar deze technieken worden toegepast. De kandidaat dient met betrekking tot hoofdstuk CV1B-9: – met voorbeelden de verschillende methoden, waarop filmvorming kan plaatsvinden, te kunnen aangeven. – te kunnen aangeven hoe vrije verffilms kunnen worden gemaakt. – de begrippen plastisch, elastisch en visco-elastisch te kennen en te kunnen verklaren en hiervan voorbeelden te kunnen geven. – de invloed van de temperatuur op visco-elastische eigenschappen te kennen. – de invloed van water op visco-elastische eigenschappen te kennen. – de invloed van P.V.K. op visco-elastische eigenschappen te kennen. – de factoren, die de waterdampdoorlaatbaarheid van verffilms beïnvloeden, te kennen, alsmede een methode om de waterdampdoorlaatbaarheid te bepalen te kunnen beschrijven. – te weten hoe men zwelling van verffilms wel en niet moet bepalen. – de methoden om de navolgende eigenschappen te bepalen te kennen: rekbaarheid, slagvastheid, stootvastheid, krasvastheid, slijtvastheid, hardheid en hechting. – de begrippen mechanische, fysische en chemische hechting te kunnen omschrijven. – de factoren, die bepalend zijn voor de keuze van verf(systemen) op de ondergronden hout, ijzer, staal, zink, verzinkt werk, aluminium, blik, baksteen, kunststof en materialen, vervaardigd uit cement en/of kalk, te kennen. De kandidaat dient met betrekking tot hoofdstuk CV1B-10: – de vier aspecten van het kleurenzien te kennen. – het begrip Spectrale Energie Verdeling (SEV) te kennen. – de kleuren van het zichtbare licht en hun golflengtes te kennen. – de relatie tussen wit licht en de kleurtemperatuur te kunnen omschrijven. – het verschil tussen daglicht, gloeilamplicht en TL-licht te kunnen omschrijven. – de standaardlichtbron voor kleurbeoordeling in de verfindustrie te kunnen benoemen. – het verschil tussen witte en grijze voorwerpen te kunnen benoemen, alsmede het begrip reflectiespectrum te kennen. – het begrip metamerie te kennen.
DR-CV1B-X – – – – – – – – – – – – – – –
7
de lichtgevoelige receptoren in het menselijk oog te kunnen benoemen, alsmede hun positie ten opzichte van de optische as. de begrippen fovea en macula te kennen. de grondslag van de mathematische beschrijving van het kleurenzien te kunnen omschrijven. de begrippen Hue, Chroma en Lightness te kennen, alsmede het bestaan van de Munsell-kleurenatlas. het begrip chromatische adaptatie en de betekenis hiervan voor de keuze van waarnemingsomstandigheden te kennen. de CIE-kleurendriehoek, de mathematische grondslag en bijbehorende formules, waarop deze gebaseerd is, en de daarbij behorende begrippen te kunnen omschrijven. de verschillen tussen de 2o- en de 10o-waarnemer te kunnen aanduiden. te kunnen aangeven waarom de CIE-kleurendriehoek niet geschikt is voor het vastleggen van voorwerpskleuren. het CIEL*a*b*-systeem globaal te kunnen beschrijven. de formules voor nE, Cab* en hab* te kennen en te kunnen toepassen. de spectrofotometer en tristimulusmeter voor het meten van voorwerpskleuren te kunnen beschrijven, alsmede de respectieve voor- en nadelen. de methoden van kleurmaken kwalitatief te kunnen beschrijven, alsmede hun voor- en nadelen. de voorwaarden voor het kleurformuleren per computer te kunnen beschrijven. de diverse kleurmengsystemen te kunnen omschrijven, alsmede hun voor- en nadelen en hun beperkingen. de eenheden, die gebruikt worden bij het doseren van colorants bij kleurmengsystemen in de winkel, te kennen.
De kandidaat dient met betrekking tot hoofdstuk CV1B-11: – te weten, dat er verschillende wetten zijn aangaande de gezondheid van werknemers, en dat er een Wet milieubeheer bestaat. – verschillende wetten te kunnen toelichten, alsmede het verband te weten aangaande de productie en verwerking van verf. – de verschillende klassen te kunnen onderscheiden van de Wet milieugevaarlijke stoffen, alsmede die van de Wet chemische afvalstoffen. – de gedragsregels aangaande het werken met chemische stoffen te kunnen dromen. – de indeling van de etikettering van verf te kennen. – het nut te weten van een veiligheidsinformatieblad, alsmede dit te kunnen lezen. – het Inveco-systeem te kunnen lezen en begrijpen. De kandidaat dient met betrekking tot de Appendix: – de begrippen golflengte, frequentie en lichtsnelheid, alsmede hun onderlinge verband te kennen. – de begrippen breking en reflectie te kennen. – het begrip brekingsindex, alsmede de wet van Snellius te kennen en te kunnen toepassen. – de wetten voor reflectie bij loodrechte inval te kennen en te kunnen toepassen. – het begrip strooiing te kunnen omschrijven en de processen, die aanleiding geven tot strooiing, te kunnen beschrijven. – de deeltjesgrootteafhankelijkheid van de strooiing te kennen en te kunnen interpreteren. – de invloed van de strooiing op de kleur van een verf te kunnen beschrijven. – de deeltjesgrootteafhankelijkheid van de absorptie te kennen en te verklaren. – het begrip kleurkracht te kennen en de invloed van de korrelgrootte op de kleurkracht te kennen. – de onderlinge samenhang tussen kleurkracht, dekking, korrelgrootte en korrelgrootteverdeling te kennen. – de begrippen lichtechtheid en weersechtheid te kennen. – de samenhang tussen weersechtheid en korrelgrootte te kennen..
DR-CV1B-X – – – – – –
de samenhang tussen weersechtheid en de hoeveelheid TiO2, die naast het pigment aanwezig is, te kennen. het Duitse DIN-systeem voor het beoordelen van de weersechtheid te kennen. het begrip spiegelende reflectie te kennen. de begrippen reflectiemeters, goniofotometers en beeldscherptemeters en hun toepassingsgebied te kennen. te kunnen aangeven hoe dekking wordt bepaald en het verschil in dekking van natte en droge verflagen te kunnen aangeven. het metaaleffect en parelmoereffect te kunnen omschrijven.
Eerste toetsafname De toets voor deze module wordt voor het eerst afgenomen tijdens het centraal examen in juni 2003. Laatste toetsafname De toets voor deze module wordt voor het laatst afgenomen [nog niet vastgesteld].
0906/8
© PBNA/Elsevier Opleidingen, Postbus 415, 3330 AK Zwijndrecht. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Dit is eveneens van toepassing op gehele of gedeeltelijke bewerking van de uitgave.
8