ZZP’ERS EN HUN PENSIOEN De pensioengevolgen als het werknemersschap wordt ingeruild voor het zelfstandig ondernemerschap
Annelies Langelaar 0583618 Masterscriptie Universiteit van Amsterdam Master Actuarial Sciences and Mathematical Finance Begeleider: prof.dr. J.B. Kuné Amsterdam, februari 2010
Abstract Dit onderzoek toont de individuele pensioengevolgen aan wanneer het werknemerschap wordt ingeruild voor het zelfstandig ondernemerschap. Zelfstandige ondernemers kunnen geen pensioen opbouwen in de tweede pijler, maar zijn aangewezen op de duurdere producten buiten de tweede pijler. De pensioengevolgen worden berekend door de pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er af te zetten tegen de mogelijkheden in de tweede pijler. De gevolgen worden op twee manieren bepaald. Ten eerste wordt gekeken hoeveel procent lager de pensioenuitkeringen zijn vanaf 65-jarige leeftijd wanneer dezelfde premie als in de tweede pijler wordt gebruikt om te sparen in de derde pijler. Ten tweede wordt gekeken hoeveel extra premie de zelfstandige ondernemer moet betalen om vanaf 65jarige leeftijd dezelfde pensioenuitkering te hebben als wanneer het werknemerschap niet was ingeruild voor het zelfstandig ondernemerschap. Bij de resultaten wordt onderscheid gemaakt naar geslacht, het opleidingsniveau,
de
beginleeftijd
van
het
zelfstandig
ondernemerschap
en
verscheidene
pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er. Uit onderzoek blijkt dat vrouwen een hogere premie moeten betalen dan mannen om dezelfde pensioenaanspraak te behouden. Dit is te verklaren door de hogere levensverwachting van vrouwen. Het is pensioentechnisch gunstig om zo laat mogelijk met het zelfstandig ondernemerschap te beginnen, omdat op die manier zo lang mogelijk geprofiteerd kan worden van de solidariteit uit de tweede pijler. Een euro extra in de tweede pijler levert meer op dan een euro extra buiten de tweede pijler.
2
Inhoud Deel 1: Achtergrond Nederlands pensioenstelsel………………………………………....... 6 1 Inleiding…………………………………………………………………………………………. 7 2 Het Nederlandse pensioenstelsel en de solidariteitsvormen……………………………... 8 2.1 Driepijlersysteem……………………………………………………………………………... 8 2.2 Pensioenregelingen in de tweede pijler…………………………………………………..... 8 2.3 Solidariteitsvormen…………………………………………………………………………… 9
3 Knelpunten Nederlands pensioenstelsel…………………………………………….……………. 11 3.1 Demografische ontwikkelingen……………………………………………………….. 11 3.2 Indexatie…………………………………………………………… ………. ………. 12 3.3 Renteontwikkeling…………………………………………………………………..… 13
Deel 2: Achtergrond pensioenproblematiek zzp‟ers…………………………….................. 14 4 Achtergrond zzp‟ers en de huidige pensioenmogelijkheden…………..………………….. 15 4.1 Opkomst ZZP‟ers……………………………………………………………………………... 15 4.1.1 Definitie…………………………………………………………………………….15 4.1.2 Populariteit………………………………………………………………………... 16 4.1.3 Kenmerken zzp’ers……………………………………………………………… 16 4.2 Risico‟s zelfstandig ondernemerschap…………………………………………………….. 17 4.2.1 Conjunctuurgevoelig …………………………………………………………….. 17 4.2.2 Sociaal zekerheidsstelsel……………………………………………………….. 17 4.3 Huidige pensioenopbouw mogelijkheden zzp‟ers ……………………………………….. 18
5 Knelpunten voor pensioen zzp‟ers…………………………………………………………… 20 5.1 Pensioenrisico‟s huidige situatie……………………………………………………………. 20 5.1.1 Langlevenrisico…………………………………………………………………... 20 5.1.2 Eigen beheer over pensioengeld en fluctuerende inkomsten…………........ 20 5.1.3 Nabestaandenpensioen en arbeidsongeschiktheid………………………….. 21 5.1.4 Adverse selection bij vrijwillig pensioen……………………………………….. 21 5.1.5 Doorsneepremie versus actuariële premie…………………………………… 22 5.2 Knelpunten in wet- en regelgeving…………………………………………………………. 23 5.2.1 Veranderingen in PW ten opzichte van PSW………………………………… 23 5.2.2 Wet Bedrijfstakpensioenfondsen 2000….…………………………………….. 23 5.2.3 Fiscale knelpunten voor lijfrentes……………………………………. ………... 24
6 Mogelijke oplossingen voor pensioen zzp‟ers……………………………………………… 26 6.1 Verplichtstelling beroeps- of bedrijfstakpensioenfonds……………………………….. 26 6.2 Vrijwillige aansluiting beroeps- of bedrijfstakpensioenfonds…………………………….. 26
3
6.3 Onderlinge waarborgmaatschappij…………………………………………………………. 27 6.4 Pensioenfonds zzp‟ers in tweede pijler…………………………………………………….. 27 6.5 Algemene Pensioeninstelling
…………………………………………………………….. 29
6.6 Fiscale verbeteringen binnen derde pijler …………………………………………………. 29 6.7 Uitbreiding nablijfregeling……………………………………………………………………. 30
Deel 3: Onderzoeksmethode…………………………………………………………………... 32 7 Enquête pensioenbewustzijn zzp‟ers………………………………………………………... 33 .
7.1 De paradox van pensioenkennis, verwachtingen en bewustzijn………………………… 33 7.2 Oorzaken en risicogroepen van laag pensioenbewustzijn……………………………….. 33 7.3 Opzet enquête………………………………………………………………………………… 35 7.4 Resultaten enquête…………………………………………………………………………... 35
8 Onderzoeksopzet……………………………………………………………………………… 38 9 Opzet pensioenregeling tweede pijler……………………………………………………….. 40 9.1 Pensioenregeling……………………………………………………………………………... 40 9.2 Kenmerken van de deelnemer……………………………………………………………… 42 9.3 Financiering: premiebeleid……………………………………………………………………42 9.4 Levensverwachting…………………………………………………………………………… 44 9.5 Uitkeringen…………………………………………………………………………………….. 45 9.6 Contante waarden……………………………………………………………………………. 45 9.7 Opleidingsniveau……………………………………………………………………………... 46 9.8 Fiscale aspecten……………………………………………………………………………… 47
10 Opzet opbouwmogelijkheden derde pijler…………………………………………………. 48 10.1 Pensioenopbouwmogelijkheden…………………………………………………………... 48 10.2 Kenmerken van de deelnemer…………………………………………………………….. 50 10.3 Uitkeringen…………………………………………………………………………………… 50 10.4 Financiering: premiebeleid…………………………………………………………………. 52 10.5 Contante waarden…………………………………………………………………………... 52 10.6 Fiscale aspecten…………………………………………………………………………….. 52
Deel 4: Resultaten………………………………………………………………………………. 53 11 Omvang van de pensioengevolgen………………………………………………………… 54 11.1 Effect op pensioenuitkeringen……………………………………………………………... 54 11.1.1 Impact geslacht en beginleeftijd zelfstandig ondernemerschap …………. 54 11.1.2 Impact inflatie………………………………………………………… ………... 57 11.1.3 Impact opleidingsniveau………………………………………………………. 57 11.2 Effect op benodigde pensioenpremies……………………………………………………. 58
4
12 Scenarioanalyse………………………………………………………………………………62 12.1 Lagere rekenrente…………………………………………………………………………... 62 12.2 Hoger of lager rendement………………………………………………………………….. 63 12.3 Lagere franchise…………………………………………………………………………….. 64 12.4 Sterkere salarisstijging……………………………………………………………………… 66
13 Voorstel verbetering pensioenmogelijkheden…………………………………………….. 67 14 Conclusie……………………………………………………………………………………… 68 Bibliografie………………………………………………………………………………………... 70 Appendices Appendix A
Afkortingen……………………………………………………………………. 73
Appendix B
Symbolen………………………………………………………………………74
Appendix C
Begrippenlijst…………………………………………………………………. 76
Appendix D
Enquête vragen………………………………………………………………. 78
Appendix E
Resultaten enquête………………………………………………………….. 81
Appendix F
Tabellen basisscenario……………………………………………………… 84
Appendix G
Tabellen scenarioanalyse………………………………………….............. 87
5
DEEL 1: ACHTERGROND NEDERLANDS PENSIOENSTELSEL
6
Inleiding Nederland kent één van de beste pensioenstelsels ter wereld en de gemiddelde Nederlander maakt zich dan ook weinig zorgen over zijn pensioen. Maar een laag pensioenbewustzijn kan echter grote consequenties hebben. Eén van deze risicogroepen is de groep zelfstandigen zonder personeel (zzp‟ers). De afgelopen jaren is een stijgende trend zichtbaar in het aantal werknemers dat voor zichzelf gaat beginnen. Zij zijn vanaf dan echter zelf verantwoordelijk voor hun pensioenopbouw. Doordat werknemers in loondienst profiteren van de solidariteit en collectiviteit in hun pensioenfonds bouwen zij tegen gunstige voorwaarden pensioen op tegen een doorsneepremie. Dit betekent dat jongeren teveel betalen voor hun pensioenopbouw en ouderen te weinig. Hier tegenover staat de actuariële premie, die gekoppeld is aan de leeftijd en met de jaren stijgt. Als een werknemer voor zichzelf wil beginnen kan hij alleen nog pensioen opbouwen tegen een actuariële premie in de derde pijler en is daardoor vele malen duurder uit. De onderzoeksvraag luidt: wat zijn de pensioengevolgen wanneer het werknemerschap wordt ingeruild voor het zelfstandig ondernemerschap?
Deelvraag I: Hoeveel procent lager zijn de pensioenuitkeringen wanneer tijdens het ondernemerschap de doorsneepremie wordt gespaard in de derde pijler?
Deelvraag II: Hoeveel procent hoger is de benodigde premie in de derde pijler tijdens ondernemerschap om op dezelfde reële pensioenuitkeringen uit te komen?
Om dit te onderzoeken zijn er verschillende maatmannen gemodelleerd waarbij het geslacht, opleidingsniveau en de leeftijd van het zelfstandig ondernemerschap verschillend zijn. Zo kunnen de pensioengevolgen voor bijvoorbeeld een 35-jarige hoogopgeleide vrouw en een 55-jarige laagopgeleide man die voor zichzelf gaan beginnen met elkaar vergeleken worden. Deze pensioengevolgen worden vervolgens afgezet tegen een maatman die in loondienst blijft. In het onderzoek wordt uitgegaan van een middelloonregeling voor de tweede pijler. Deel 1 is bedoeld om achtergrondinformatie te geven over het Nederlandse pensioenstelsel. Hoofdstuk 2 geeft aan hoe het Nederlandse pensioenstelsel in elkaar zit. Hoofdstuk 3 gaat in op de knelpunten in het huidige stelsel. Deel 2 geeft achtergrondinformatie over de pensioenproblematiek van zzp‟ers. Hoofdstuk 4 geeft achtergrondinformatie over zzp‟ers in Nederland. In hoofdstuk 5 worden de pensioenknelpunten voor zzp‟ers toegelicht. Hoofdstuk 6 geeft mogelijke oplossingen voor deze problematiek. Deel 3 geeft de technische aspecten weer van het onderzoek. Hoofdstuk 7 is gewijd aan de enquête die is gehouden onder zzp‟ers om het pensioenbewustzijn te onderzoeken. Hoofdstuk 8 geeft informatie over de onderzoeksopzet. In hoofdstuk 9 wordt de opzet van het model en de bijbehorende aannames in het basisscenario vastgesteld. In hoofdstuk 10 wordt de opzet van het model om derdepijlerproducten te modelleren uitgelegd. Deel 4 bespreekt de resultaten. In hoofdstuk 11 worden de pensioengevolgen toegelicht in het basisscenario. In hoofdstuk 12 wordt een scenarioanalyse uitgevoerd, waarbij verscheidene uitgangspunten, zoals de rekenrente of de inflatie, worden veranderd. Hoofdstuk 13 geeft oplossingen om de pensioenmogelijkheden voor zzp‟ers te verbeteren.
7
2
Het Nederlandse pensioenstelsel en de solidariteitsvormen
Dit hoofdstuk gaat nader in op de kenmerken van het pensioenstelsel zoals Nederland die kent. In de eerste paragraaf wordt het driepijlersysteem, de manier waarop het pensioenland is ingericht, besproken. In de tweede paragraaf worden de drie verschillende pensioenregelingen die een werkgever aan zijn werknemers kan aanbieden nader toegelicht. Het Nederlandse pensioenstelsel kenmerkt zich door de vele vormen van solidariteit. Deze komen aan bod in de derde paragraaf.
2.1 Driepijlersysteem e
Het huidig pensioencontract is ontstaan in de 19 eeuw. Een voorloper op het pensioengebied was J.C. van Marken, directeur van de voormalige Gist- en Spiritusfabriek in Delft. Hij vond het noodzakelijk dat pensioensparen verplicht wordt gesteld en dat werknemers via hun werkgever verplicht voor hun pensioen sparen. Dit omdat werknemers sparen voor later op de lange baan schuiven ten gunste van huidige consumptie. Daarnaast gaf Van Marken aan dat het noodzakelijk is dat pensioengelden buiten de onderneming worden gebracht, omdat anders de werknemers en/of werkgever er gebruik van zal maken en het ziet als een buffer voor slechte tijden. Het Nederlandse pensioenstelsel bestaat uit drie pijlers, het zogenaamde pijlersysteem. Deze drie pijlers gezamenlijk vormen de basis voor de financiële middelen van gepensioneerden. De eerste pijler betreffen de sociale zekerheidsregelingen vanuit de overheid. Deze regelingen bestaan uit de Algemene Ouderdomswet (hierna: AOW), de Algemene Nabestaandenwet (hierna: ANW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), dat de opvolger is van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO). De tweede pijler bevat pensioenregelingen die voortvloeien uit de arbeidsverhouding. Hier worden twee soorten onderscheiden: het pensioen op ondernemingsniveau of op bedrijfstakniveau. Bij een bedrijfstakpensioenfonds is verplichte deelname gegarandeerd door de Wet Bedrijfstakpensioenfondsen 2000 (hierna: Wet BPF 2000). In de tweede pijler
wordt
niet
alleen
ouderdomspensioen
(hierna:
OP)
opgebouwd,
ook
wordt
er
nabestaandenpensioen (hierna: NP) opgebouwd of verzekerd. Het nabestaandenpensioen bestaat uit partnerpensioen en wezenpensioen. De derde pijler betreffen de aanvullende regelingen bovenop de AOW en/of de tweede pijler. Dit zijn individuele levensverzekeringen bij een verzekeraar. Bij de derde pijler geldt geen verplichtstelling.
2.2 Pensioenregelingen in de tweede pijler In deze scriptie zal de focus liggen op de tweede en derde pijler. Nederland kent in de tweede pijler twee verschillende regelingen: het Defined Benefit (hierna: DB) en het Defined Contribution (hierna: DC). In tegenstelling tot de AOW, dat wordt gefinancierd door een omslagstelsel, worden de regelingen in de tweede pijler gefinancierd door het kapitaaldekkingsstelsel.
1
1
Bij het omslagstelsel worden de uitkeringen betaald door de premies die de werkenden betalen. Bij het kapitaaldekkingsstelsel worden de toekomstige pensioenaanspraken gefinancierd door de huidige werkenden. In feite wordt dus zelf voor het eigen pensioen gespaard en wordt er reserve opgebouwd.
8
Het Defined Benefit kan worden onderverdeeld in eindloon- en middelloonregelingen. Bij een eindloonregeling is het pensioen gekoppeld aan het laatste verdiende loon. De werknemer bouwt elk 2
jaar maximaal 2% van zijn pensioengrondslag (pensioengevend salaris – AOW franchise) op. Bij salarisverhoging wordt het reeds opgebouwde pensioen verhoogd naar het laatste salarisniveau, de zogenaamde backservice. Doordat deze regeling duur is vanwege de backservice, zijn de meeste eindloonregelingen
vervangen
door
middelloonregelingen.
Bij
de
middelloonregeling
is
de
pensioenhoogte gekoppeld aan het gemiddelde salaris gedurende de tijd dat de werknemer pensioen heeft opgebouwd. Hier wordt maximaal 2,25% van de pensioengrondslag per jaar opgebouwd. De belangrijke eigenschap van DB-regelingen is dat de pensioenpremie kan fluctueren, maar de pensioenuitkering vast staat. Defined Contribution wordt ook wel beschikbare premie regeling genoemd. Werknemers storten jaarlijks een premie bij het pensioenfonds, waarmee kapitaal wordt opgebouwd om op de einddatum pensioen in te kopen. Bij deze regeling staat de pensioenpremie vast, maar de pensioenuitkering niet. Deze uitkering is afhankelijk van het beleggingsresultaat van de belegde premies. Bij de overstap van DB naar DC is het pensioenrisico van de werkgever naar de werknemer verschoven.
2.3 Solidariteitsvormen Binnen de tweede pijler wordt gewerkt met een doorsneesysteem. Dit betekent dat iedere deelnemer, ongeacht leeftijd, geslacht, burgerlijke staat of gezondheid, dezelfde pensioenopbouw krijgt (de zogeheten doorsneeopbouw) en daarvoor allemaal dezelfde prijs betalen (de doorsneepremie). Dit zorgt voor verscheidene vormen van solidariteit die vervolgens tot overdrachten leiden. Kuné (2008) noemt de volgende solidariteitsvormen:
Kanssolidariteit: het is een gegeven dat iedere deelnemer een bepaalde kans heeft om ziek te worden. Elke deelnemer heeft er daarom belang bij om zich hiervoor te verzekeren, maar omdat de kans per deelnemer niet bekend is, betaalt elke deelnemer dezelfde premie. Uiteindelijk zullen maar een paar deelnemers uit de groep verzekerden ziek worden en zijn de gezonde deelnemers solidair met de zieke deelnemers.
Kanssolidariteit wordt ook wel risicosolidariteit genoemd. Omdat van te voren niet duidelijk is welke deelnemer meer risico loopt, is deze vorm van solidariteit
onomstreden. Er zijn echter
overdrachtssolidariteiten die alleen acceptabel worden geacht als hier rechtvaardiging voor is. Onderstaande solidariteitsvormen zijn overdrachtssolidariteiten:
Solidariteit tussen actieven en post-actieven en slapers: Een hoger reëel beleggingsrendement is gunstiger voor de actieven en andersom betekent een laag reëel beleggingsrendement dat actieven solidair zijn met gepensioneerden om de pensioenuitkeringen tot de gewenste hoogte te krijgen.
2
Omdat vanaf de pensioendatum AOW wordt ontvangen, hoeft over dit deel geen pensioen opgebouwd te worden. Dit deel wordt franchise genoemd.
9
Jongeren versus oudere werkenden: Dit wordt ook wel intergenerationele solidariteit genoemd.
Afzonderlijke bedrijven/organen binnen een bepaalde bedrijfstak: Wanneer bedrijven qua kenmerken verschillen van andere bedrijven binnen een bedrijfstak kunnen zij solidair zijn met de andere bedrijven in het fonds.
Actieven versus geïnvalideerden: Gezonde deelnemers zijn solidair met ongezonde deelnemers. Beiden bouwen pensioen op, maar alleen de gezonde deelnemers betalen premie.
Actieven versus voeggepensioneerden die nog NP/OP opbouwen: De voeggepensioneerden betalen ook de doorsneepremie, wat betekent dat de actieven solidair zijn met de voeggepensioneerden.
Uiteenlopende carrièrepaden: Werknemers met een gelijkblijvend carrière pad zijn solidair met werknemers die een steile carrière hebben.
Sociaaleconomische klasse: Werknemers uit een lagere klasse leven doorgaans korter en zijn daardoor solidair met werknemers uit de hogere klasse.
Gendersolidariteit: Mannen zijn solidair met vrouwen door hun lagere levensverwachting.
Solidariteit samenhangend met de burgerlijke staat: Deelnemers met een partner hebben financieel voordeel van deelnemers zonder partner. Deelnemers zonder partner betalen immers ook de risicopremie voor NP.
3
Financiële stromen tussen onderscheiden pensioensoorten: Wanneer deelnemers verschillende componenten benutten van de pensioenregeling is er sprake van solidariteit.
Financiële stromen tussen collectieve pensioenproducten en aanvullende keuzeproducten: Bij de prijsstelling van aanvullende keuzeproducten kan solidariteit optreden.
Buffersolidariteit: Door de aanwezige buffer kan de premie laag worden gehouden, waar nieuwe deelnemers van profiteren. De deelnemers die deze buffer hebben opgebouwd zijn solidair met de nieuwe deelnemers.
Solidariteit door de feitelijke werking van het financieringssysteem: Afhankelijk hoe de financieringswijze en lastenverdeling in tijd wordt gerealiseerd, zullen jongere generaties solidair zijn met oudere generaties of andersom.
Solidariteit gegenereerd door en vanuit een pensioenpakket met keuzemogelijkheden: Omdat financiële neutraliteit niet mogelijk is bij het pensioenpakket zijn solidariteitsstromen onoverkomelijk.
3
Echter sinds 1 januari 2002 bestaat de wettelijke mogelijkheid om op 65-jarige leeftijd het NP om te zetten in extra OP.
10
3
Knelpunten Nederlands pensioenstelsel
Het Nederlandse pensioenstelsel kampt met een aantal knelpunten die een grote impact hebben op de betaalbaarheid van toekomstige pensioenuitkeringen. In de eerste plaats zijn dat de demografische ontwikkelingen. Deze problematiek wordt nader besproken in de eerste paragraaf. In de tweede paragraaf komt de noodzaak van indexatie aan bod. De renteontwikkeling van de afgelopen decennia en de bijbehorende gevolgen worden besproken in de derde paragraaf.
3.1 Demografische ontwikkelingen In Nederland hebben zich de afgelopen decennia verscheidene demografische ontwikkelingen voorgedaan die van invloed zijn op het Nederlandse pensioenstelsel:
Vergrijzing Nederland staat aan het begin van een vergrijzing. Tussen 1900 en 1940 daalde het aantal kinderen per vrouw in Nederland van 4,5 tot 2,5. In het decennium na de Tweede Wereldoorlog kregen Nederlandse vrouwen gemiddeld 3,1 kind. Deze babyboomgeneratie zal de komende jaren met pensioen gaan. Tussen 1970 en 1990 waren er 20 65-plussers op 100 mensen tussen de 2065 jaar. Het aandeel 65-plussers is daarna steeds gestegen. De prognose is dat in 2040 er 50 65plussers op 100 mensen tussen de 20-65 jaar zullen zijn (Van Eekelen, 2008). Deze ontwikkeling zal er toe leiden dat overheidsuitgaven die worden besteed aan ouderen, zoals AOW en zorg, zullen toenemen. Ook in de tweede pijler worden er problemen voorzien door deze demografische ontwikkeling. De effectiviteit om door middel van premiebeleid tegenvallers op te vangen, is gering met relatief weinig actieven en veel gepensioneerden. Het gevaar bestaat dat jongeren niet meer willen deelnemen aan de pensioenregelingen als hun eigen pensioenuitkeringen niet kunnen worden gegarandeerd.
Ontgroening Om het bevolkingsaantal gelijk te houden is het noodzakelijk dat de Nederlandse vrouw gemiddeld 2,1 kind krijgt. Anno 2010 krijgt de Nederlandse vrouw slechts 1,8 kind. In de jaren vijftig en zestig waren er 70 kinderen van nul tot twintig jaar op 100 mensen tussen 20-65 jaar. Dit betekende dat de werkende generatie moest betalen voor de kinderen, dit wordt de „groene druk‟ genoemd. Tussen 1970 en 1990 daalde het aandeel van kinderen tussen nul en twintig jaar naar 40 kinderen op 100 mensen tussen 20-65 jaar. Dit zal naar verwachting zo blijven tot 2050 (Van Eekelen, 2008).
Langlevenrisico In de afgelopen honderd jaar is de levensverwachting voor mannen en vrouwen met ongeveer 28 jaar toegenomen (Van Eekelen, 2008). De toegenomen levensverwachting brengt het langlevenrisico met zich mee. Dit is de kans dan verzekerden langer leven dan aanvankelijk verwacht. Omdat pensioenfondsen alle toekomstige uitkeringen garanderen tot overlijden zorgt het langlevenrisico voor stijgende pensioenlasten. In augustus 2010 heeft het Actuarieel Genootschap (hierna: AG) een nieuwe sterftetafel uitgegeven, twee jaar eerder dan gepland vanwege de stijgende levensverwachting, zie figuur 1. In figuur 1 is te zien dat in 2007 de
11
verwachting was dat in 2010 vrouwen gemiddeld 81 en mannen 77 jaar worden. Echter, anno 2010 blijken vrouwen 83 jaar en mannen 79 jaar te worden in 2010. Figuur 1 AG prognose 2010-2060 versus 2005-2050 Figuur 1 laat de levensverwachtingen van nuljarigen zien volgens de AG sterftetafel 2010-2060 en volgens de AG sterftetafel 2005-2050.
Bron: AG prognosetafel 2010-2060, augustus 2010
3.2 Indexatie Het jaarlijks verlenen van indexatie door een pensioenfonds is van groot belang voor de deelnemers voor het in stand houden van de reële waarde van de pensioenopbouw. Pensioenfondsen zitten echter in een spagaat, omdat ze enerzijds het pensioen nominaal toezeggen, maar anderzijds een reële ambitie hebben. Zowel in de opbouwfase als in de uitkeringsfase is indexatie meestal voorwaardelijk (afhankelijk van de financiële positie van het pensioenfonds). De Nederlansche Bank (hierna: DNB) rapporteert dat voor 55% van de gepensioneerden de hoogte van indexatie gekoppeld is aan de loonontwikkeling van de bedrijfstak en voor bijna 40% van de gepensioneerden is het gekoppeld aan de algemene prijsontwikkeling (DNB, 2009). Korting op indexatie raakt gepensioneerden direct. Voor een deelnemer in een middelloonregeling is het effect van indexatiekorting pas op termijn voelbaar. Pensioenaanspraken van deelnemers en uitkeringen van gepensioneerden werden in 2009 gemiddeld met 0,2% geïndexeerd, in 2010 worden de pensioenen met 0,4% geïndexeerd (DNB, 2010). Deze 4
stijging ten opzichte van 2009 komt door de hogere dekkingsgraad op de peildatum. Het blijkt dat het merendeel van de pensioenfondsen de pensioenrechten niet verhoogt; de financiële positie biedt er 5
geen ruimte voor. De indexatie blijft daarmee achter bij de gemiddelde indexatieambitie van 2,3% voor deelnemers in 2009. In augustus 2010 werd bekend dat veel Nederlandse pensioenfondsen in de problemen zitten. Dit werd veroorzaakt door de verslechterde financiële positie van de pensioenfondsen door de dalende beurskoersen en het lage renteniveau. Hier wordt meer aandacht aangewijd in de volgende paragraaf. 4
Dekkingsgraad was 95% eind 2008 en 109% eind 2009 DNB voert aan het begin van elk jaar onder de 25 grootste pensioenfondsen een enquête uit naar de ontwikkeling van de pensioenpremies en de mate van indexatie van pensioenrechten. Deze top-25 dekt bijna tweederde van de deelnemers en driekwart van het balanstotaal. 5
12
3.3 Renteontwikkeling Omdat de verplichtingen van pensioenfondsen in de toekomst liggen, moet worden berekend welk bedrag daarvoor nu al als voorziening moet worden gereserveerd. Pensioenfondsen moeten daarbij rekenen met de kapitaalmarktrente. Figuur 2 Marktrentevoet 10-jarig (januari 1969 – september 2010) Kapitaalmarktrente ontwikkeling 14% 12% 10% Kapitaal marktrente
8% 6% 4% 2%
2010
2007
2005
2002
2000
1998
1995
1993
1990
1988
1985
1983
1981
1978
1976
1973
1971
1969
0%
Bron: DNB Statistics, 2010
Tot 2006 hanteerden pensioenfondsen een vaste rekenrente van 4% om hun toekomstige verplichtingen te waarderen. Pensioenfondsen in Nederland zijn verplicht om vanaf 2006 „fair value’ principes toe te passen. Dit betekent dat bij de waardering van de pensioenverplichtingen uitgegaan moet worden van marktconforme rentevoeten. Daalt de rente, zoals recent het geval is, dan moeten daar ter compensatie hogere voorzieningen tegenover te staan. De renteaangroei verloopt namelijk langzamer bij een lagere rente. De invoering van fair value principes kan er toe leiden dat in de toekomst de pensioenambitie zal worden uitgehold (Ponds et al, 2004). Vooral de risico‟s van DC-regelingen zijn vaak onderbelicht. Belangrijke risico‟s zijn het beleggingsrisico tijdens de opbouwfase en het inflatierisico na de pensioendatum. Een hoge inflatie na de pensioendatum kan het nominaal pensioen, zoals een lijfrente, uithollen. Het derde risico, waarbij een lage rente van grote invloed is, is het rentestandrisico bij conversie. Een deelnemer aan een DCregeling moet op de pensioendatum het beleggingskapitaal omzetten in een lijfrente. De hoogte van deze lijfrente is afhankelijk van het beleggingskapitaal en de rentestand. Een lage rentestand zal leiden tot een lage lijfrente.
13
DEEL 2: ACHTERGROND PENSIOENPROBLEMATIEK ZZP’ERS
14
4
Achtergrond zzp’ers en de huidige pensioenmogelijkheden
Het aantal zzp‟ers is de afgelopen jaren fors gestegen. Om een duidelijk beeld te krijgen van zzp‟ers in Nederland wordt dit hoofdstuk gebruikt voor achtergrondinformatie over deze groep. In de eerste paragraaf wordt de opkomst van zzp‟ers toegelicht, waarbij tevens aandacht wordt geschonken aan de (juridische) definitie van een zzp‟er. De tweede paragraaf gaat nader in op de risico‟s die het zelfstandig ondernemerschap met zich meebrengt. De huidige pensioenmogelijkheden voor zzp‟ers worden besproken in de laatste paragraaf.
4.1 Opkomst zzp-ers Om een duidelijk beeld te krijgen van de groep zzp‟ers in Nederland wordt in deze paragraaf de opkomst van zzp‟ers besproken. In de eerste subparagraaf wordt aandacht geschonken aan de juridische definitie van de zzp‟er. De stijging van het aantal zzp´ers is het onderwerp van de tweede subparagraaf. Als laatste worden in de derde subparagraaf de kenmerken van zzp‟ers besproken. 4.1.1 Definitie Het begrip zzp‟er wordt vaak als synoniem gebruikt voor het (fiscale) begrip van zelfstandige ondernemer. Dit kan echter verschillende vormen aannemen. Zo is er de zelfstandige met personeel, d Figuur 3 De verschillende vormen van zelfstandig ondernemerschap
Winst uit onderneming (volgens Wet IB 2001) Eerst werknemerschap, daarna ondernemerschap
Met personeel
Zonder personeel
Met personeel Resultaat overige werkzaamheden Zonder personeel
Belastingplichtinge ondernemer
Direct ondernemerschap
Winst uit onderneming (volgens Wet IB 2001)
Met personeel
Zonder personeel
Met personeel Resultaat overige werkzaamheden Zonder personeel
15
de
zelfstandige
zonder
personeel,
freelancer,
deeltijdondernemer,
franchisenemer,
directeur
grootaandeelhouder (hierna: DGA), thuiswerker en de zogenaamde vrije beroepsbeoefenaren. In algemene zin kan worden gesteld dat de zelfstandige iemand is die, buiten dienstbetrekking, zelf arbeid verricht en voor eigen rekening en eigen risico deelneemt aan het economisch verkeer met het doel om inkomsten te verwerven (Bouman, 2007). Juridisch gezien is er geen verschil tussen een zelfstandige met of zonder personeel. Een uniforme juridische definitie van het begrip zelfstandige of zzp‟er bestaat niet (Broers, 2009). Een Verklaring Arbeidsrelatie (hierna: VAR) van de Belastingdienst geeft uitsluitsel 6
over de fiscale status van een zelfstandige ondernemer. Deze scriptie beperkt zich tot zelfstandigen volgens Wet IB 2001 en die vanuit fiscaal oogpunt ondernemer zijn en daarover inkomstenbelasting 7
verschuldigd zijn en tevens geen personeel hebben. De focus ligt op zzp‟ers die aansluitend aan dienstverband, waarbij pensioen is opgebouwd in de tweede pijler, voor zichzelf zijn begonnen. Dit zijn de grijze blokken in figuur 3. Deze groep kent een groot verschil ten opzichte van zzp‟ers die meteen voor zichzelf zijn begonnen. Zij hebben namelijk in veel gevallen aanspraak op een gedeelte van OP en/of NP. Er zijn geen statistieken bekend over het aandeel zzp‟ers dat alleen zelfstandig ondernemerschap kent en geen dienstverband heeft gehad (Dietvorst, 2009). 4.1.2 Populariteit Sinds de jaren ‟90 is het aantal zelfstandigen in Nederland fors gegroeid. Halverwege de jaren ‟90 telde Nederland minder dan 400.000 zelfstandigen, anno 2008 was dit volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) al opgelopen tot ruim 640.000 (CBS Statline, 2010). Deze groep groeide qua aandeel van 6% tot 9% van de beroepsbevolking in deze periode. Een kwart van de huidige studenten zegt zelfstandig ondernemer te willen worden, terwijl dit in 2007 nog 17% was (FD, 2010). De motieven van zzp‟ers om voor zichzelf te beginnen zijn voornamelijk pullfactoren en van persoonlijke aard: de flexibele werktijden, eigen baas zijn, naar eigen inzicht kunnen werken en een beter inkomen. Pushfactoren voor zelfstandig ondernemerschap zijn dreigend ontslag, werkloosheid of verveling bij de huidige baan. Het zelfstandig ondernemerschap biedt ook kansen op het gebied van diversiteit. Voor verscheidene groepen, zoals vrouwen, allochtonen en ouderen, vormt het beginnen van een eigen bedrijf soms de enige mogelijkheid voor arbeidsmarktdeelname. Zelfstandig ondernemerschap is belangrijk voor de werkgelegenheid en daardoor van groot macro-economisch belang (Commissie Bakker, 2008). Nieuwe bedrijven verschaffen werkgelegenheid aan zowel ondernemers als werknemers wanneer het bedrijf gaat groeien. Daarnaast is de ontwikkeling van het aantal starters belangrijk voor de prestaties van bestaande bedrijven vanwege de concurrentie. 4.1.3 Kenmerken zzp’ers Het grootste deel van de zzp‟ers is man, heeft een gemiddelde leeftijd van 44 jaar en 40% van de zzp‟ers is hoogopgeleid. In vergelijking met werknemers in loondienst maken zzp‟ers meer uren: ze werken gemiddeld 42 uur per week. Hiermee verschilt de zzp‟er van de werknemers in loondienst. Daar is de verhouding man-vrouw meer gelijk en zijn de leeftijd en opleidingsniveau lager. De verschillen van zzp‟ers ten opzichte van de werkzame bevolking is weergegeven in figuur 4. 6
In het Besluit Beleidsregels beoordeling dienstbetrekking van 6 juli 2006 (nr. DGB2006/857M) wordt aangeven aan welke criteria de Belastingdienst en UWV arbeidsrelaties toetst. 7 De Wet IB 2001 erkent een zelfstandig ondernemer als deze winst uit de onderneming geniet.
16
Figuur 4 Kenmerken van zzp’ers
Bron: CBS Statline, 2010
4.2. Risico’s zelfstandig ondernemerschap Zelfstandig ondernemerschap gaat hand in hand met het nemen van risico‟s. In deze paragraaf worden enkele risico‟s nader toegelicht. In de eerste subparagraaf wordt de conjunctuurgevoeligheid van zelfstandig ondernemerschap besproken. De knelpunten voor zzp‟ers met betrekking tot het sociale zekerheidsstelsel komen aan bod in de tweede subparagraaf. 4.2.1 Conjunctuurgevoelig Het inkomen van zzp‟ers is sterk conjunctuurgevoelig. Het CBS publiceerde dat zelfstandige ondernemers in 2009 hun koopkracht zagen dalen met gemiddeld 4,3% ten opzichte van het jaar daarvoor (FD, 2010). Dit terwijl de Nederlandse huishoudens gemiddeld hun koopkracht zagen stijgen met 1,4% ten opzichte van 2008. Het CBS wijt de dalende koopkracht van zelfstandige ondernemers vooral aan de economische crisis. Het risico van een schommelend salaris is dat dit ten koste kan gaan van de pensioenopbouw. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 5.1.2. 4.2.2 Sociale zekerheidsstelsel In het huidige stelsel zijn twee soorten juridische arbeidsrelaties te onderscheiden: het werknemerschap en ondernemerschap. Door de opkomst van zzp‟ers ontstaan groepen werkenden die inhoudelijk hetzelfde werk verrichten, maar op juridisch vlak van elkaar verschillen. De werknemer is via zijn werkgever verzekerd tegen de risico‟s van loonderving door ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid. Daarnaast is de werknemer in de meeste gevallen verplicht aangesloten bij een pensioenfonds in de tweede pijler. Zzp‟ers kunnen zich bij een verzekeraar tegen ziekte en arbeidsongeschiktheid verzekeren. Het risico van loonderving wegens werkloosheid voor zzp‟ers is niet te verzekeren. Door de ongunstige juridische status van zzp‟ers kan het op zowel individueel als op maatschappelijk niveau grote gevolgen hebben als de zzp‟er arbeidsongeschikt raakt, werkloos wordt of
17
te weinig pensioen heeft opgebouwd. Voor het pensioen zijn de meeste zzp‟ers aangewezen op de veelal duurdere derdepijlerproducten. Uit onderzoek van de Sociaal Economische Raad (hierna: SER) blijkt dat 80% van de zzp‟ers geen of onvoldoende pensioen opbouwt (Pensioencommissie SER, 2008). Een groot deel van de zzp‟ers blijkt minder geld opzij te leggen voor pensioen dan werknemers.
4.3 Huidige pensioenopbouw mogelijkheden zzp’ers Voor zzp‟ers zijn er een aantal mogelijkheden om pensioen op te bouwen. Deze worden hieronder besproken:
Beroeps- of bedrijfstakpensioenfonds Voor
enkele
beroepsgroepen
en
bedrijfstakken
is
er
een
verplicht
beroeps-
of
8
bedrijfstakpensioenfonds (beide in de tweede pijler). Deze groepen zzp‟ers zijn verplicht om deel 9
te nemen aan de in hun branche geldende beroepspensioenregeling of bedrijfstakregeling. Zo zijn bijvoorbeeld schilders en stukadoors verplicht deel te nemen aan respectievelijk het Bedrijfstakpensioenfonds Schilders en het Bedrijfstakpensioenfonds Bouw. Zzp‟ers waarvoor geen dergelijk pensioenfonds beschikbaar is, zijn aangewezen op derdepijlerproducten.
Nablijfregeling Wanneer een zzp‟er is gestart vanuit loondienst, dan bestaat er middels de Pensioenwet (hierna: PW) de mogelijkheid om op vrijwillige basis nog drie jaar bij dit pensioenfonds aangesloten te blijven, de zogeheten nablijfregeling. De PW biedt de mogelijkheid voor het pensioenfonds om dit aan te bieden; de ex-deelnemer heeft dus geen wettelijk recht op vrijwillige voortzetting. In het geval van vrijwillige voorzetting is er het nadeel dat de zzp‟er zowel het werkgevers- als het werknemersdeel van de pensioenpremie betaalt. Deze premie is dan maximaal drie jaar fiscaal aftrekbaar.
10
Bij dit nadeel moet wel worden vermeld dat werknemers indirect ook de volledige
premie betalen. Het werkgeversdeel voor de pensioenpremie wordt indirect doorbelast aan de werknemer. De driejaarsperiode kan alleen worden verlengd naar tien jaar wanneer wordt voldaan aan artikel 3.8. van Wet IB 2001. Hierin staat dat de ex-deelnemer winst moet maken in zijn onderneming.
11
Fiscale oudedagsreserve Een zzp‟er (in dit geval een ondernemer volgens de Wet IB 2001 die jaarlijks ten minste 1225 uren werkt voor zijn onderneming) kan een Fiscaal Oudedagsreserve (hierna: FOR) vormen op de balans. De zzp‟er kan 12% van de jaarwinst toevoegen aan de FOR, met een maximum in 2010 van € 11.811. Elk jaar kan opnieuw worden besloten of er een deel van de winst wordt toegevoegd. Door het reserveren van de FOR wordt de winst lager en daardoor ontstaan fiscale voordelen. De FOR neemt verplicht af als de FOR het ondernemingsvermogen overtreft, de onderneming wordt gestaakt, de leeftijd van 65 wordt bereikt of niet meer aan het urencriterium
8
Dit geldt o.a. voor apothekers, dierenartsen, fysiotherapeuten, huisartsen en medisch specialisten, muziekauteurs, tandartsen en tandartsspecialisten, verloskundigen, wisselmakelaars en zelfstandige kunstenaars. 9 Artikel 1.7, lid 2, onderdeel b van de Wet IB 2001 10 De vrijwillige voorzetting wordt fiscaal ondersteund met toepassing van de hardheidsclausule van artikel 63 van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen. 11 Zoals bedoeld in artikel 3.8 van de Wet IB 2001 waarin staat: “Winst uit een onderneming (winst) is het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit een onderneming.”
18
wordt voldaan. Bij een FOR wordt geen echt pensioen opgebouwd, maar slechts een fiscale reserve op de balans gevormd. Op het moment dat bedragen worden onttrokken aan FOR, moet alsnog de verschuldigde belasting worden betaald volgens het belastingtarief dat op dat moment geldt.
Lijfrente De zzp‟er kan ook voor de oude dag sparen via een lijfrenteverzekering. Het bedrag dat een zzp‟er jaarlijks aan lijfrentepremie op zijn inkomen in aftrek mag brengen is gelimiteerd. Bij de berekening van de maximale lijfrenteaftrek moet 7,5 maal de factor A in mindering worden gebracht op de aftrekruimte. De factor A is de pensioenaangroei in het voorgaande jaar. Hoe hoger de factor A is, hoe lager de lijfrenteaftrek. Zzp‟ers hebben de mogelijkheid om (een deel van) de FOR om te zetten in een lijfrente. Daarnaast kan de zzp‟er bij staking van de onderneming de stakingswinst omzetten in een lijfrente. De hoogte van die aftrek hangt af van de leeftijd op het moment dat de zzp‟er met de onderneming stopt. De aftrek in 2010 bedraagt €216.533 bij overdrachten door ondernemers van 50 tot 60 jaar en bij overdrachten door ondernemers waarbij de lijfrenteuitkeringen direct ingaan. In de overige gevallen is de aftrek in 2010 € 108.272.
12
Banksparen Sinds 2008 is het mogelijk om bij banken een bankspaarproduct af te nemen. Bij deze spaarvorm wordt er periodiek gespaard op een geblokkeerde rekening, die gebruikt kan worden voor e
pensioenaanvulling. Op een afgesproken tijdstip na het 65 levensjaar wordt het opgebouwde vermogen gebruikt om periodieke uitkeringen te betalen. Het maximaal aantal uitkeringperiodes is 20 jaar. Als het vermogen op is, eindigt de uitkering. De premie of inleg voor banksparen is binnen bepaalde fiscale grenzen aftrekbaar. Pas op het moment dat het product tot uitkering komt, is de uitkering belast.
12
Belastingdienst.nl
19
5
Knelpunten voor pensioen zzp’ers
De huidige pensioenmogelijkheden voor zzp‟ers kennen vele knelpunten. Dit hoofdstuk gaat nader in op de knelpunten voor zzp‟ers om pensioen op te bouwen. De eerste paragraaf gaat in op de risico‟s van de huidige pensioenmogelijkheden. De knelpunten op fiscaal en juridisch gebied worden besproken in de tweede paragraaf. De laatste paragraaf gaat nader in op de gevolgen van intergenerationele solidariteit en in hoeverre de doorsneepremie ongunstig is voor werknemers die besluiten voor zichzelf te gaan beginnen.
5.1 Pensioenrisico’s huidige situatie De huidige pensioenopbouwmogelijkheden voor zzp‟ers kennen verscheidene risico‟s. In de eerste subparagraaf wordt het langlevenrisico besproken. De risico‟s van de eigen beschikking over het pensioen in combinatie met fluctuerende inkomsten worden toegelicht in de tweede subparagraaf. In de derde subparagraaf worden de gevolgen voor het arbeidsongeschiktheidspensioen en het nabestaandenpensioen besproken. In de vierde subparagraaf komt de discussie over het vrijwillig of verplicht pensioen aan bod. Tenslotte wordt het risico van „adverse selection’ nader besproken in de vijfde subparagraaf. 5.1.1 Langlevenrisico Zoals nader toegelicht in paragraaf 3.1 zijn de levensverwachtingen de afgelopen decennia gestegen. Bij pensioenen in de tweede pijler en lijfrentes ligt het langlevenrisico bij het pensioenfonds of de verzekeraar. Als de uitkeringsgerechtigde langer leeft dan verwacht moet het pensioenfonds of de verzekeraar hier zelf een reserve voor aanhouden. Wanneer zelf voor het pensioen wordt gespaard middels een FOR, eigen vermogen of banksparen ligt het langlevenrisico bij het individu. Dit kan erin resulteren dat, als men alleen AOW heeft en bijvoorbeeld een bankspaarproduct dat in 20 jaar wordt uitgekeerd, er resterende levensjaren kunnen overblijven waarin men slechts van de AOW moet leven. Vanuit dit perspectief kan het gunstig zijn om gebruik te maken van de nablijfregeling of een lijfrenteproduct dat wel levenslang uitkeert. 5.1.2 Eigen beheer over pensioengeld en fluctuerende inkomsten Bij de FOR heeft de zzp‟er zelf de beschikking over zijn pensioengeld. Deze keuzemogelijkheid wordt door sommige zzp‟ers gezien als een groot voordeel van de FOR. Het Platform voor Zelfstandige Ondernemers (hierna: PZO) omschrijft op haar website het grootste voordeel van de FOR als volgt: „Je houdt het geld binnen je eigen onderneming en kunt het dus voor andere doeleinden gebruiken‟. Van Marken (paragraaf 2.1) wees er twee eeuwen geleden al terecht op dat het noodzakelijk is dat het pensioenvermogen buiten de onderneming wordt gebracht. „Als je zelf gaat sparen, kan je er niet van afblijven‟, was de visie van Van Marken. Zoals in paragraaf 4.2.1 besproken, is het werk van zzp‟ers conjunctuurgevoelig dat voor fluctuerende inkomsten zorgt. Hierdoor zullen zzp‟ers snel geneigd zijn bij tegenvallende cijfers geld te onttrekken aan hun pensioenvermogen. Indien dit bij hoogconjunctuur niet
20
wordt bijgestort, zorgt dit voor een groeiend pensioengat. Ook faillissementsrisico speelt een rol bij eigen beschikking over het pensioen. Wanneer de onderneming failliet gaat, en het pensioengeld zit in de onderneming, kan geen aanspraak meer gemaakt worden op het opgebouwde pensioengeld. Er zijn al verscheidene pleidooien om de FOR af te schaffe,n omdat de FOR in feite slechts een fictief pensioen is.
13
Daarnaast is de FOR niet voor iedere zzp‟er toegankelijk vanwege het urencriterium.
5.1.3 Nabestaandenpensioen en arbeidsongeschiktheid Bij overlijden van een zzp‟er kan de partner niet altijd aanspraak maken op de ANW uit de eerste pijler, dat tevens slechts een uitkering op minimumniveau is. Het is daarom van belang dat zzp‟ers zorgen voor voldoende financiële middelen voor hun partner in geval van overlijden. Hiervoor kan de zzp‟er een overlijdensrisicoverzekering afsluiten bij een verzekeraar. Wanneer een zzp‟er vanuit loondienst is gestart, is gedurende de loondienstperiode NP opgebouwd. Het NP kan op twee verschillende manieren zijn gefinancierd: op opbouwbasis of op risicobasis. De laatste jaren is bij veel pensioenregelingen de overstap gemaakt van NP op opbouwbasis naar NP op risicobasis (DNB, 2006). Bij NP op opbouwbasis wordt via het kapitaaldekkingsstelsel gespaard. Wanneer een werknemer besluit om voor zichzelf te beginnen, blijft dit recht bestaan, maar wordt er niet meer jaarlijks extra NP opgebouwd. Bij NP op risicobasis is de partner alleen verzekerd van NP wanneer de werknemer gedurende diensttijd overlijdt. Wanneer het dienstverband eindigt bij pensionering, maar ook bij bijvoorbeeld onbetaald verlof langer dan 18 maanden, vervalt het recht op NP.
14
De PW geeft de werknemer, die uit een pensioenregeling stapt, het
recht om (een deel van) het OP in te ruilen voor partnerpensioen.
15
Dit is beperkt, na uitruil mag het
partnerpensioen maximaal 70% bedragen van het OP. Het is op de pensioendatum wel mogelijk om een gedeelte van het OP in te ruilen voor NP; dit alleen als de werknemer in loondienst blijft tot de pensioengerechtigde leeftijd. Een werknemer in loondienst is in de meeste gevallen verzekerd voor arbeidsongeschiktheid en arbeidsongeschiktheidspensioen via zijn werkgever. Deze regeling geldt uiteraard niet voor zzp‟ers. Zij zijn genoodzaakt om zichzelf te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid en moeten maatregelen nemen om te voorkomen dat ze geen pensioen meer op kunnen bouwen vanaf het moment dat ze arbeidsongeschikt raken. Ondernemers kunnen hiervoor wel een arbeidsongeschiktheidsverzekering afsluiten. 5.1.4 Adverse selection bij vrijwillig pensioen Een groot en veelbepalend dilemma is de vraag of zzp‟ers verplicht kunnen en moeten worden om pensioen op te bouwen of dat dit geheel vrijwillig moet blijven. De meningen hierover lopen uiteen. De grote politieke partijen (PvdA, VVD en CDA) delen de visie dat een pensioenplicht voor zzp‟ers niet wenselijk is. Voor de zzp‟er staat het zelfstandig ondernemerschap voor vrijheid om eigen keuzes te maken. Dit komt volgens de politieke partijen niet overeen met een pensioenverplichtstelling. Vooral voor de VVD is een pensioenplicht uit den boze. Zij willen juist ruimte creëren voor de ondernemers om
13
Pensioen magazine (2010), Broers (2009). Artikel 56 van PW 15 Artikel 61 van PW 14
21
een onderneming op te zetten (Pensioenmagazine 2010). Zolang de politiek geen voorstander is van een verplichte pensioenregeling, zal pensioenopbouw voor zzp‟ers vrijwillig blijven. Ook in verscheidene rapporten wordt er gepleit voor vrijwillige deelname.
16
Enkel Boumans (2009) pleit voor de mogelijkheid
van opname van zzp‟ers in een verplichtgestelde bedrijfstakpensioenregeling. Bij stukadoors en schilders werkt de verplichtstelling goed en dat zou volgens hem een voorbeeld moeten zijn. Zzp‟ers zouden zich bewuster moeten zijn van het belang van een goede pensioenvoorziening. Het belang van deelname aan een pensioenregeling zou volgens Boumans zwaarder moeten wegen dan de gewenste vrijheid van een zzp‟er. Broers (2009) is van mening dat collectieve beroepspensioenregelingen voordelen kunnen bieden ten opzichte van een individuele regeling. Bij een pensioenfonds met een vrijwillige aansluiting bestaat echter altijd het risico van adverse selection. Adverse selection is het verschijnsel dat personen zich zullen verzekeren voor risico‟s waarvan zij verwachten dat deze zich voor zullen doen in hun leven en zich niet zullen verzekeren tegen risico‟s die ze onwaarschijnlijk achten. Iemand met een slechte gezondheid zal zich sneller aanvullend verzekeren dan iemand met een goede gezondheid. Bij een pensioenfonds met vrijwillige aansluiting en een DB-regeling zal hoogstwaarschijnlijk adverse selection plaatsvinden. Dit zal tot gevolg hebben dat veel oudere zzp‟ers zich zullen aansluiten, omdat een doorsneepremie gunstiger is op oudere leeftijd. Door het optreden van adverse selection ontbreekt solidariteit en is een DB-regeling niet betaalbaar bij een vrijwillige aansluiting. 5.1.5 Doorsneepremie versus actuariële premie Zoals paragraaf 2.3 al toelichtte, kent de tweede pijler binnen het Nederlandse pensioenstelsel een doorsneesysteem dat leidt tot verscheidene soorten solidariteitsstromen. Tegenstanders van deze systematiek vinden het oneerlijk dat jongeren teveel pensioenpremie betalen en oudere werknemers juist te weinig voor de pensioentoezegging die ze opbouwen. Tegenover de doorsneepremie staat de actuariële premie, die gekoppeld is aan de leeftijd. Een oudere werknemer moet, volgens deze systematiek, meer betalen voor een gegeven pensioentoezegging omdat enerzijds de premies minder lang kunnen renderen en anderzijds de kans dat deze oudere werknemer de pensioengerechtigde leeftijd haalt groter is dan voor een jongere werknemer. De premies voor producten uit de derde pijler zijn actuariële premies. Hierin schuilen de financiële consequenties voor het pensioen van de zzp‟er die vanuit loondienst is gestart. In de jongere jaren is een doorsneepremie – dus te veel – betaald voor de pensioentoezegging. Omdat velen het omslagpunt niet halen, vindt er geen solidariteit plaats van jongere werknemers naar henzelf. Vanaf het moment dat ze zzp‟er worden, zijn ze aangewezen op producten in de derde pijler waar een actuariële premie is verschuldigd. Maar het loslaten van de systematiek van de doorsneepremie is niet gewenst. De Europese Commissie eist dat er voldoende solidariteit gegarandeerd moet zijn tussen de deelnemers van een collectief pensioenfonds om de verplichtstelling te kunnen rechtvaardigen.
17
De doorsneepremie is een
garantie voor voldoende solidariteit. Het collectieve pensioenstelsel, waarvan de doorsneepremie een belangrijk onderdeel uitmaakt, levert deelnemers een groot collectief voordeel. De gemiddelde uitvoeringskosten van collectieve pensioenfondsen bedragen slechts 3,5% van de premie, terwijl dat bij verzekeraars 25,7% is. Daarnaast is de doorsneepremie middels de Nederlandse wetgeving verplicht in 16 17
Dietvorst (2009), Pensioenmagazine (2010), etc. ABP Corporate Communicatie, 2007
22
de Wet Verplichte Deelneming in een Bedrijfstakpensioenfonds en gelden er ook fiscale voordelen voor de doorsneepremie. Het principe van een gelijke premie tegen een gelijke pensioenopbouw is ook volledig in overeenstemming met de Wet Gelijke Behandeling. Tenslotte zal het loslaten van de doorsneesystematiek gevolgen hebben voor de arbeidsmarkt doordat de loonkosten van oudere werknemers omhoog zullen gaan. In de huidige economische situatie, waarin de ambitie is om langer door te werken, maakt dit arbeid op hogere leeftijd niet aantrekkelijk.
5.2 Knelpunten in wet- en regelgeving De rechtspositie van de zzp‟er kent vele knelpunten. In deze paragraaf wordt alleen ingaan op de juridische pensioenknelpunten en zullen andere juridische belemmeringen voor zzp‟ers niet worden besproken. In de eerste subparagraaf komen de veranderingen in de PW ten opzichte van de Pensioen- en Spaarfondsenwet aan bod. De tweede subparagraaf bespreekt de Wet BPF 2000. De fiscale knelpunten voor lijfrentes worden toegelicht in de laatste subparagraaf. 5.2.1 Veranderingen in PW ten opzichte van PSW De positie van zelfstandigen in de PW is verslechterd ten opzichte van de Pensioen- en Spaarfondsenwet (hierna: PSW).
18
De PSW is tot stand gekomen in 1952 en was van toepassing als
een werkgever een pensioentoezegging deed aan een persoon die aan zijn onderneming was verbonden. De PSW gaf echter niet duidelijk aan wat onder deze persoon moest worden verstaan. Er werd aangenomen dat dit begrip niet alleen van toepassing was op werknemers, die door middel van een arbeidsovereenkomst bij de werkgever werkzaam waren, maar ook op andere verbonden personen. Boumans (2009) concludeert dat van verbondenheid sprake is als er een rechtsbetrekking met de onderneming bestaat en waaruit de verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid van de verbonden persoon ten opzichte van de onderneming voortkomt. Hierin wordt voldaan aan de PSW. Zelfstandigen die voor een onderneming arbeid verrichten, voldoen naar zijn mening aan deze criteria. In 2007 werd de PSW vervangen door de PW. De PW is minder gunstig voor zelfstandigen dan de PSW. De PW spreekt namelijk over werkgever en werknemer. Zelfstandigen vallen hier niet onder. Door verruimingsmogelijkheden te gebruiken zou het wel mogelijk zijn om ook zelfstandigen in de PW op te nemen.
19
Bij ondernemingspensioenfondsen en door verzekeraars uitgevoerde regelingen kan
een zelfstandige alleen worden opgenomen wanneer de zelfstandige eerst als werknemer in de regeling was opgenomen en vervolgens zelfstandige is geworden. 5.2.2 Wet Bedrijfstakpensioenfondsen 2000 De Wet BPF 2000 is op 1 januari 2001 in werking getreden en vervangt de verouderde Wet BPF, die in 1949 ontstond. De Wet BPF 2000 biedt wel mogelijkheden voor de zelfstandigen. Bij de invoering van de Wet BPF in 1949 was aangegeven dat zelfstandigen ook onder een verplichtstelling kunnen vallen. Aangezien de personele werkingssfeer van de Wet BPF 2000 niet verschilt met die van de Wet BPF 18
Omdat de wetgeving geen onderscheid maakt tussen de verschillende vormen van zelfstandig ondernemerschap wordt in deze paragraaf gesproken over zelfstandigen in de algemene zin. Zzp‟ers vallen hier ook onder. 19 Op basis van het derde lid van art. 2 PW kunnen bepaalde groepen gelijkgesteld worden met werknemers.
23
1949, kan worden geconcludeerd dat ook op basis van de Wet BPF 2000 zelfstandigen onder een verplichtgestelde bedrijfstakpensioenregeling kunnen vallen. Dit wel op voorwaarde dat er een band is met de sector. Zelfstandigen die in een bepaalde bedrijfstak werkzaam zijn, kunnen worden verplicht om deel te nemen aan een pensioenregeling dat voor die bedrijfstak is opgericht. 5.2.3 Fiscale knelpunten voor lijfrentes Het inkomen waarover lijfrentepremieaftrek wordt verleend, is gemaximeerd op € 158.788 (2010). Er zijn verscheidene fiscale verschillen tussen een zelfstandige en werknemer, waardoor de pensioenopbouw van de zelfstandige nadelig is ten opzichte van die van de werknemer. Deze worden hieronder toegelicht: 1. De FOR van de zelfstandige is over het algemeen minder ruim dan de pensioenopbouw van de werknemer. Zo mag jaarlijks maar 12% van de winst worden gespaard met een maximum van € 11.811 in 2010. Als er in een jaar verlies wordt gemaakt, mag er niet gespaard worden voor de FOR. 2. De mogelijkheden tot lijfrentepremieaftrek (de jaarruimte) zijn minder gunstig dan de pensioenopbouw in de tweede pijler. Deze beperkingen zijn onder meer te verklaren als volgt:
De
AOW-franchise
is
in
de
berekening
van
de
jaarruimte
kleiner
dan
in
pensioenregelingen gebruikelijk is en er wordt geen rekening gehouden met het feit dat iemand parttime kan werken. De AOW-franchise voor de berekening van de jaarruimte is niet afhankelijk van de omvang van het dienstverband. Dit is ongunstig voor zelfstandigen die parttime werken.
Het is beperkt mogelijk om lijfrentepremieaftrek van voorgaande jaren alsnog te gebruiken. De lijfrentepremieaftrek is beperkt tot maximaal zeven jaar en het maximale aftrekbedrag is 17% van de premiegrondslag met een maximum van €6.831 in 2010.
Het is niet mogelijk om het levenslooptegoed aan te wenden voor lijfrente, terwijl het voor werknemers wel mogelijk is om het levenslooptegoed te gebruiken voor het werknemerspensioen.
3. De stakingslijfrente kan worden vergeleken met een lijfrente bij een verzekeraar, maar bij de stakingslijfrente gelden andere maxima voor de aftrek. Deze zijn alleen van toepassing voor zelfstandigen die hun onderneming deels of geheel staken.
20
De maxima zijn als volgt:
€ 433.053 (2010) als de zelfstandige bij staking minstens 60 jaar is, voor 45% of meer arbeidsongeschikt is of de onderneming wordt gestaakt door overlijden;
€ 216.533 (2010) als de zelfstandige bij staking minstens 50 jaar is, of de lijfrentetermijnen aan hem toekomen en direct ingaan;
20
€ 108.272 (2010) in alle andere gevallen.
Artikel 3.129 Wet IB 2001
24
Op deze maxima worden andere pensioenaanspraken in mindering gebracht. Stakingslijfrente is alleen toegankelijk voor zelfstandige die bij bedrijfsbeëindiging winst maken. Dit betekent dat wanneer de zelfstandige overlijdt voor pensioendatum, er geen pensioen is voor de nabestaanden. Pas na het staken van de onderneming kan de stakingslijfrente van pas komen. 4. Voor de lijfrentepremieaftrek is jaarlijks een berekening nodig. Bij het werknemerspensioen vindt maar één toetsmoment plaats, dat is aan het begin van deelname. De berekening van de jaarruimte is niet moeilijk, maar kan wel voor een extra drempel zorgen. Doordat het inkomen van zelfstandigen fluctueert zal de jaarlijkse berekening ervoor zorgen dat zelfstandigen jaarlijks een koopsom zullen storten, dat hogere kosten met zich meebrengt (Dietvorst, 2009). 5. De zogeheten backservice bij eindloonregelingen voor werknemers kan niet worden toegepast bij zelfstandigen met een lijfrente. Wanneer een zelfstandige meer gaat verdienen kan het pensioen niet omhoog getrokken worden. Hierdoor is een regeling in de derde pijler altijd een middelloonregeling.
25
6
Mogelijke oplossingen voor pensioen zzp’ers
Naar aanleiding van de knelpunten die zijn besproken in het vorige hoofdstuk, zullen in dit hoofdstuk de mogelijke oplossingen worden besproken. In de eerste paragraaf wordt de mogelijkheid van een verplichtgesteld beroeps- of bedrijfstakpensioenfonds besproken. Een vrijwillige variant hiervan komt aan bod in de tweede paragraaf. In de derde paragraaf komt de optie van een onderlinge waarborgmaatschappij ter sprake. De mogelijkheid om een pensioenfonds voor zzp‟ers op te richten in de tweede pijler wordt besproken in de vierde paragraaf. In de vijfde paragraaf komt de Algemene Pensioeninstelling ter sprake. Naast de bovengenoemde mogelijkheden zijn er ook verbeteringen nodig in de derde pijler, deze komen aan bod in de zesde paragraaf. Tenslotte wordt in de laatste paragraaf de uitbreiding van de nablijfregeling besproken.
6.1 Verplichtstelling beroeps- of bedrijfstakpensioenfonds Een mogelijkheid om het aantal zzp‟ers dat pensioen opbouwt te vergroten, is een algehele verplichtstelling dan wel uitbreiding van de huidige verplichtstelling binnen een beroeps- of bedrijfstakpensioenfonds (Broers, 2009).
Op die manier kunnen zzp‟ers meer profiteren van een
collectief stelsel en zijn zij niet aangewezen op de duurdere individuele derdepijlerproducten. Omdat zzp‟ers geen werknemer zijn, vallen zij niet onder de PW (zie paragraaf 5.2.1). Zij kunnen wel onder de verplichtstelling vallen van deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds. Bij zo‟n situatie is de PW wel van toepassing op zzp‟ers.
21
Voor bepaalde beroepsgroepen bestaat er al een eigen verplicht
beroepspensioenfonds, zoals de bouw en de schildersbranche. Een verplichtgestelde regeling is alleen mogelijk als aan de representativiteittoets is voldaan (Van der Lecq et al., 2009). Hieraan wordt voldaan als 60% van de doelgroep wordt vertegenwoordigd. Niet alleen bij het bedrijfstakpensioenfonds, maar ook bij bestaande beroepspensioenfondsen zijn mogelijkheden om de uitvoering te verbeteren. Voor zelfstandige beroepsgenoten is de Wet verplichte beroepspensioenregeling (hierna: Wvb) van toepassing. Op basis van deze wet kan een groep zelfstandige beroepsgenoten een verplichte pensioenregeling aanvragen voor alle beroepsgenoten die werkzaam zijn in een bepaald beroep. Voor de verplichtstelling van de pensioenregeling moet sprake zijn van een beroepspensioenvereniging die ten minste 60% van de beroepsgenoten vertegenwoordigt en moet er representativiteit zijn.
22
Op dit
moment maken slechts enkele groepen beroepsgenoten van de Wvb gebruik. Dit zijn de groepen die voor hun beroep geregistreerd moeten zijn, zoals medisch specialisten en notarissen.
6.2 Vrijwillige aansluiting beroeps- of bedrijfstakpensioenfonds Een veelgehoorde mogelijkheid is een vrijwillige pensioenregeling. Argumenten voor een vrijwillige pensioenopbouw voor zelfstandigen zijn al beschreven in paragraaf 5.1.4. Deze mogelijkheid geldt dan naast de genoemde mogelijkheid om pensioen op te bouwen via een verplichtstelling van een bedrijfstakpensioenfonds op basis van de Wet BPF. Vrijwillige aansluiting is niet gelijk aan de vrijwillige 21 22
Artikel 3, lid 2 van PW Artikel 5 van Wvb en Artikel 1 onderdeel G regeling verplichtstelling beroepspensioenregeling
26
voortzetting wanneer een werknemer in loondienst besluit voor zichzelf te gaan werken en nog op vrijwillige basis deel blijft nemen aan de pensioenregeling van zijn oude werkgever (nablijfregeling). Op basis van de huidige wetgeving hebben zzp‟ers geen mogelijkheid om zich vrijwillig aan te sluiten bij een bedrijfstakpensioenfonds (Broers, 2009). De politiek is van mening dat hierdoor de kans bestaat dat alleen de zzp‟ers met slechte risico‟s zich zouden aansluiten (adverse selection).
23
Dit zal meer druk
zetten op de pensioenpremies. Daarnaast zou de situatie kunnen ontstaan dat binnen een bedrijfstakpensioenfonds relatief veel zzp‟ers pensioen opbouwen die niet onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds vallen. De FNV pleit ervoor dat zzp‟ers zich tegen dezelfde voorwaarden als werknemers moeten kunnen aansluiten bij een bedrijfstakpensioenfonds. Om de zzp‟er in de tweede pijler te houden zou gebruik kunnen worden gemaakt van een zogenaamde ontsnappingsroute. Als er sprake is van een verplichtgesteld fonds en de zzp‟er onder de verplichtstelling valt, kan de zzp‟er in de tweede pijler blijven. Er zijn verschillende varianten mogelijk:
Als oud-werknemer in het pensioenfonds blijven, wanneer vanuit loondienst gekozen wordt voor het zelfstandig ondernemerschap.
Als oud-werknemer in het pensioenfonds blijven, wanneer de sector van het zelfstandig ondernemerschap overeenkomt met de sector van het fonds.
Iedere zzp‟er die in de sector van het pensioenfonds werkzaam is, mag zich aansluiten.
6.3 Onderlinge waarborgmaatschappij In de situatie dat een zzp‟er niet onder de werkingssfeer van een bedrijfstakpensioenfonds valt, zou een onderlinge waarborgmaatschappij kunnen worden overwogen.
24
De onderlinge waarborgmaatschappij
sluit alleen verzekeringsovereenkomsten af voor haar leden. Het voordeel van een onderlinge waarborgmaatschappij is dat deze geen winstoogmerk heeft. Zzp‟ers kunnen op vrijwillige basis deelnemen aan oudedagsvoorzieningen binnen de onderlinge waarborgmaatschappij. De vrijwillige deelname zorgt echter wel voor adverse selection.
6.4 Pensioenfonds zzp’ers in de tweede pijler Een andere mogelijkheid is het opzetten van een nieuw pensioenfonds specifiek voor zzp‟ers. Om zzppensioenfondsen in de tweede pijler mogelijk te maken, zouden zzp‟ers als zelfstandige bedrijfstak kunnen worden erkend. Dit is niet mogelijk binnen de huidige domeinafbakening. De politiek geeft aan dat een open pensioenfonds voor zelfstandigen – fiscaal gezien – mogelijk is, maar dat een dergelijk fonds zware eisen van solidariteit vergt.
25
Zo zou voor het premiebeleid de doorsneepremie moeten
worden toegepast. Voor jongere deelnemers is een doorsneepremie minder gunstig dan voor oudere deelnemers. Gevolg is dat jongere deelnemers eerder kiezen voor een individueel pensioenproduct en de oudere deelnemers tegen hogere kosten achterblijven, de zogeheten adverse selection dat al eerder 23
Kamerstukken II 2006-07 40 413 nr. 100 Volgens artikel 2:53 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is een onderlinge waarborgmaatschappij een vereniging die bij notariële akte is opgericht. 25 Kamerstukken II, 2008-2009 30 413 nr. 118 (7 september 2007) 24
27
genoemd is. Introductie van vereveningsmechanismen zou hier uitkomst kunnen bieden. Dit mechanisme is er op gericht om fondsen te compenseren die door de samenstelling van hun deelnemersbestand onevenredig veel risico‟s dragen. Maar gezien de huidige financiële situatie bij pensioenfondsen is het de vraag of er draagvlak is voor vereveningsmechanismen. Van der Lecq et al. (2009) bespreekt verschillende mogelijkheden voor een zzp-pensioenfonds en welke consequenties deze met zich meebrengen voor de solidariteit. Deze mogelijkheden worden hieronder besproken:
Automatische inschrijving met uitstapmogelijkheid Van der Lecq et al. (2009) stelt de mogelijkheid voor om een pensioenfonds voor zzp‟ers te creëren met automatische inschrijving met uitstapmogelijkheid, de zogeheten automatic enrollment with opt out. Dit zou in de praktijk werken door bij het registratieformulier voor de zzp‟er bij de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) een vraag te stellen over de zzppensioenregeling. Hierdoor zouden zzp‟ers vanzelf toetreden tot het pensioenfonds.
Vrijwillig pensioenfonds Een andere mogelijkheid is dat er een vrijwillig zzp-pensioenfonds ontstaat. Het gemak van een standaard zzp-pensioenregeling zou een drempel kunnen wegnemen om toch deel te nemen en pensioen op te bouwen. Net als bij werknemers blijkt dat de verwachte deelname van zzp‟ers fors kan stijgen bij een automatische deelname.
26
Als een doorsneepremie wordt
toegepast in plaats van een actuariële leeftijdsafhankelijke premie, kan adverse selection plaatsvinden bij vrijwillige deelname.
Verplicht zzp-pensioenfonds Een verplicht zzp-pensioenfonds kan worden bewerkstelligd via een bedrijfstakpensioenfonds en via een beroepspensioenfonds via respectievelijk de PW en de Wvb. Verplichte aansluiting zou zzp‟ers toegang geven tot vergelijkbare pensioenopbouwmogelijkheden als die voor werknemers. Een verplichte regeling maakt het mogelijk om een DB-regeling aan te bieden vanwege de collectiviteit en solidariteit. Hiervoor zouden zzp‟ers als afzonderlijke bedrijfstak kunnen worden erkend. Een alternatieve oplossing is om het bedrijfstakcriterium alleen voor werknemers toe te passen en voor zzp‟ers niet van toepassing te verklaren. Ook de Wvb biedt geen ruimte voor een algemeen zzp-pensioenfonds. Als zzp‟ers als categorie „zelfstandige beroepsbeoefenaren‟ zouden worden erkend, zou een beroepspensioenfonds voor zzp‟ers mogelijk zijn. Vervolgens zouden zzp‟ers zich moeten organiseren om de pensioenregeling vast te stellen, hiervoor draagvlak genereren en het pensioenfonds besturen (Boumans, 2007).
Meerdere zzp-pensioenfondsen Zodra er meerdere zzp-pensioenfondsen worden opgericht, kunnen zij gaan concurreren om de zzp‟ers. Het is belangrijk dat alle fondsen groot genoeg zijn om collectiviteitvoordelen te kunnen realiseren, inclusief de intergenerationele solidariteit die voor een DB-regeling noodzakelijk is. Er zou kunnen worden bepaald dat uittreding niet mogelijk is in tijden van onderdekking, net als momenteel geen waardeoverdracht kan plaatsvinden als het pensioenfonds in onderdekking is. De introductie van tweedepijlerpensioenfondsen voor zzp‟ers op basis van verplichting of automatische inschrijving met uitstapmogelijkheid is op deze manier, onder bepaalde randvoorwaarden, mogelijk in het huidig pensioenstelsel.
26
Zie: Beshears, J., Choi,J., Laibson, D., Madrian, B., 2009, The Impact of Employer Matching on Savings Plan Participation under Automatic Enrollment. Research Findings in the Economics of Aging,Chicago. In: University of Chicago Press.
28
6.5 Algemene Pensioeninstelling en Premie Pensioeninstelling Een mogelijkheid voor zzp‟ers is de Algemene Pensioeninstelling (hierna: API). Op basis van de API kunnen pensioenfondsen grensoverschrijdende activiteiten verrichten. Nederland kent alleen het pensioenfonds als pensioeninstelling als Europese richtlijn voor pensioeninstellingen. pensioenfondsen maken weinig gebruik van de mogelijkheden die de API biedt. een oplossingen voor een nationaal pensioenfonds voor zzp‟ers.
29
28
27
Nederlandse
De API kan namelijk
Deze oplossing is besproken in de
politiek maar zij is van mening dat de API geen oplossing is voor zzp‟ers.
30
In maart 2010 is het Wetsvoorstel introductie van premiepensioeninstellingen (PPI) ingediend bij de Tweede Kamer. De PPI kan pensioenregelingen uitvoeren, maar mag geen risico‟s verzekeren en geen garanties voor rendement geven (Ministerie van Financiën, 2010). Ook dit wetsvoorstel biedt helaas geen ruimere mogelijkheden voor de zzp‟er. De PPI zou namelijk kunnen worden gebruikt om collectieve pensioenregelingen voor zzp‟ers te regelen.
6.6 Fiscale verbeteringen binnen derde pijler Een andere mogelijkheid om de pensioenopbouwmogelijkheden voor zzp‟ers te verbeteren is een aantal veranderingen in de derde pijler aan te brengen. Deze worden hieronder besproken:
Fiscaal instapmodel Een verbetering voor de pensioenopbouwmogelijkheden voor zzp‟ers is de invoering van een doelgericht toetsvrije aftrek, een zogeheten fiscaal instapmodel (Dietvorst, 2009).
Iedere
belastingplichtige heeft dan de mogelijkheid om toetsvrij tot een bepaald bedrag aftrek van lijfrentepremies in de inkomstenbelasting op te geven zonder aan te tonen dat er een pensioentekort is. Deze optie is echter vervallen omdat het freeriders-gedrag zou kunnen stimuleren en een ongetoetste aftrek daardoor niet alleen kon worden gebruikt voor het geval van een pensioentekort.
31
Om free-ridersgedrag te voorkomen kan deze aftrek worden beperkt tot
belastingplichtigen die in het betreffende jaar niet actief hebben deelgenomen in een pensioenregeling in de tweede pijler. Een beperkte toetsvrije lijfrentepremieaftrek heeft verschillende voordelen. Allereerst is er geen jaarlijkse berekening voor nodig. Bovendien zullen zzp‟ers eerder maandelijks een vast bedrag automatisch opzij te zetten dan één keer per jaar een groter bedrag, waarvan de hoogte afhankelijk is van het inkomen in het voorafgaande jaar en waarvoor een berekening nodig is.
Fiscale gelijkstelling PZO pleit voor het creëren van een gelijke fiscale behandeling tussen de verschillende soorten zzp‟ers. Momenteel kan een DGA bij een verlies toch pensioen doteren. Voor zzp‟ers is dit niet
27
Richtlijn 2003/41/EG Kamerstukken II 2007-2008 40 413 nr.106 29 Vrijburg, S.M.M. (2008). Zelfstandig ondernemer. PensioenAlert nummer 4, april 2008 30 Kamerstukken II 2007-2008 30 413 nr. 106 Luijk, M. En T.Lewis en J. Stokx, De API, het Europese pensioenvehikel? VU Amsterdam, Pensioen en Praktijk, nr.7 augustus 2008 31 Free-riders gedrag houdt in dat personen profiteren van bepaalde prestaties/baten zonder dat ze hier voor betalen of veel inspanning leveren. 28
29
mogelijk. FNV Zelfstandigen acht een fiscaal gelijke behandeling van pensioenen in de tweede en derde pijler wenselijk. Als een belastingplichtige een achterstand heeft bij de opbouw van voldoende pensioen, zou er extra ruimte voor aftrek in de derde pijler moeten zijn.
Arbeidsvormneutraal fiscaal pensioenkader Binnen het arbeidsvormneutraal fiscaal kader kan elke belastingplichtige evenveel fiscale ondersteuning krijgen, waarbij het niet uitmaakt of het inkomen wordt verdiend via werknemersschap of zelfstandig ondernemerschap. Hiervoor moeten wel de fiscale wetgeving en de PW op veel punten worden aangepast (Dietvorst, 2009).
Levensloopregeling Voor werknemers behoort een levensloopregeling tot de mogelijkheid, deze regeling is echter niet toegankelijk voor zzp‟ers. Een levensloopregeling zou een mogelijkheid voor zzp‟ers zijn om een deel van het inkomen te reserveren voor later.
32
De regeling zal voor zzp‟ers eerst in de Wet IB
2001 opgenomen moeten worden. De levensloopregeling kent meer bestedingsmogelijkheden dan pensioen of een lijfrente. Levensloopregelingen zijn gunstiger omdat ze een franchise kennen en er geen berekening nodig is.
Pensioenvrijstelling box 3 Een andere mogelijkheid die kan worden overwogen is een box-3 vrijstelling. Dit betekent een vrijstelling voor de waarde van een speciale spaarrekening die voor pensioendoeleinden kan worden gebruikt, in feite een vorm van banksparen. In tegenstelling tot het werknemerspensioen is geen sprake van de fiscale omkeerregel, maar gaat het om geld waarover in box 1 al inkomstenbelasting is betaald. De waarde van een dergelijke geblokkeerde spaarrekening kan onder bepaalde voorwaarden worden vrijgesteld van vermogensbelasting. Dietvorst (2008) pleit echter voor een oudedagvrijstelling. Deze vrijstelling werd op 1 januari 1981 in de Wet op Vermogensbelasting 1964 ingevoerd. In deze wet werden aanspraken uit een pensioenregeling niet tot de bezittingen gerekend.
33
Omdat belastingplichtigen die geen of weinig pensioenrechten
hadden, maar die wel ander vermogen hadden, en daarover vermogensbelasting moest betalen werd de oudedagsvrijstelling ingevoerd. De oudedagsvrijstelling kwam tegelijkertijd met de Wet op de Vermogensbelasting 1964 door de invoering van de Wet IB 2001 te vervallen.
6.7 Uitbreiding nablijfregeling In paragraaf 5.1.4 werden de risico‟s voor het NP van de zzp‟ers reeds besproken. De oplossing hiervoor zou gevonden kunnen worden in een uitbreiding van de nablijfregeling. Hier kan de nablijfregeling van artikel 54 van de PW worden aangewend om dit toe te passen op het partnerpensioen. Door het vijfde lid van artikel 55 van de PW uit te breiden ontstaan er extra mogelijkheden. Dit lid bepaalt dat een ex-deelnemer in een pensioenregeling met partnerpensioen op risicobasis, gedurende de periode dat hij een WW-uitkering krijgt, aanspraak houdt op partnerpensioen. Volgens Dietvorst (2008) is de uitbreiding vooral van belang als het partnerpensioen op risicobasis is gefinancierd. Tevens pleit hij er voor dat de zzp‟er ermee geholpen zou zijn als hij het wettelijk recht 32
Een levensloopregeling voor werknemers houdt in dat een gedeelte van het brutosalaris gespaard kan worden om dit vervolgens te gebruiken voor een periode van onbetaald verlof. 33 Artikel 16b, Wet op de Vermogensbelasting 1964 regelde per 1981 de vrijstelling voor belastingplichtigen die geen of weinig pensioen- of lijfrente rechten had.
30
krijgt om gedurende een korte periode alleen het partnerpensioen, tegen doorsneepremie dan wel actuariële premie, voort te zetten. Ook de optie om uittredende deelnemers vanaf een bepaalde leeftijd het wettelijk recht te geven de bestaande pensioenregeling met fiscale voordelen geheel of alleen voor het partnerpensioen voort te zetten tot de oorspronkelijke pensioendatum zou tot de mogelijkheden moeten behoren. Fiscaal gezien zijn er twee mogelijkheden die een partnerpensioen mogelijk maken. De eerste mogelijkheid is een voorziening in box 1 met een lijfrente. Als een lijfrente periodiek uitkeert bij overlijden, dan is de premie voor dat deel aftrekbaar. Als de lijfrente kapitaal uitbetaalt bij overlijden, is de premie niet aftrekbaar en de uitkering niet belast in box 1. De tweede vorm is een afzonderlijke overlijdensrisicoverzekering die eenmalig kapitaal uitkeert. Voor de belastingheffing is dit een zogenoemde box-3 polis. De uitkering is niet fiscaal belast.
31
DEEL 3: ONDERZOEKSMETHODE
32
Enquête pensioenbewustzijn zzp’ers
7
In dit hoofdstuk wordt nader toegelicht hoe het gesteld is met het pensioenbewustzijn van zzp‟ers. Hiervoor is ook een enquête afgenomen onder zzp‟ers. In de eerste paragraaf wordt de paradox van pensioenkennis en de pensioenverwachtingen besproken. De oorzaken van de geringe pensioenkennis en de risicogroepen worden nader toegelicht in de tweede paragraaf. In de derde paragraaf wordt de opzet van de enquête nader toegelicht. In de laatste paragraaf worden de resultaten van de enquête besproken.
7.1 De paradox van pensioenkennis, verwachtingen en bewustzijn De financiële kennis van Nederlandse huishoudens is beperkt (DNB, 2005). De pensioenkennis van de consumenten is niet veel beter, zo blijkt uit verscheidene onderzoeken. Consumenten hebben hoge verwachtingen van hun pensioen. Onderzoek van de Autoriteit Financiele Markten (AFM) uit 2010 wijst uit dat 59% verwacht dat het pensioen 70% of meer van het laatstverdiende brutosalaris zal zijn. Uit het onderzoek blijkt ook dat maar weinig consumenten weten welke factoren de pensioenhoogte en pensioenzekerheid beïnvloeden. Het Nibud (2004) rapporteerde dat een derde van de recent gepensioneerden teleurgesteld is in de pensioenhoogte. Het is paradoxaal dat veel mensen (55%) het belangrijk vinden op de hoogte te zijn van het pensioeninkomen, maar vervolgens zelf weinig doen om op de hoogte te zijn (maar 12% verdiept zich in zijn pensioen). Van de laagopgeleiden weet 57% niet wat voor pensioenregeling hij heeft. Bij de hoogopgeleiden is dit 37% en voor de middengroep 50%. Uit onderzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW) komt dezelfde paradox naar voren (SER, 2008). Ruim 90% geeft aan het belangrijk te vinden inzicht te hebben in de wijze waarop hun OP is geregeld, in de hoogte van het toekomstig pensioen en in de kosten. Tegelijkertijd geeft 44% aan geen idee te hebben van de hoogte van het toekomstige OP. Daarnaast weet 29% niet of er nabestaandenpensioen wordt opgebouwd, terwijl 70% aangeeft dit wel belangrijk te vinden. Kennis van pensioen maakt dat men bij een baanwisseling niet alleen op het salaris let, maar ook op de pensioengevolgen. Onderzoek van de ING (2010) wijst echter uit dat 40% van de ondervraagden de pensioenregeling niet bekijkt alvorens een baan te accepteren. Bij de huidige baan heeft 75% niet naar het pensioen gekeken.
7.2 Oorzaken en risicogroepen van laag pensioenbewustzijn Aan het lage pensioenbewustzijn en de slechte financiële kennis liggen volgens de pensioencommissie van de SER (2008) de volgende redenen ten grondslag:
Pensioen is voor later, de aandacht gaat naar het heden.
Pensioen wordt als ingewikkeld ervaren.
Nederlanders doen weinig aan financiële planning.
Deelname aan pensioenregelingen is voor bijna alle werknemers verplicht. Daardoor gaan velen ervan uit dat het wel goed geregeld zal zijn.
33
De veranderingen in het pensioenstelsel maken het pensioenproduct complex en onoverzichtelijk en daardoor minder aantrekkelijk om over na te denken.
De belangrijkste risicogroepen ten aanzien van een laag pensioenbewustzijn zijn als volgt:
Verblijf in het buitenland e
Tussen het vijftiende en 65 levensjaar wordt 2% AOW per jaar opgebouwd, mits de deelnemer in Nederland woont. Voor elk jaar dat dit niet het geval is, wordt er 2% gekort op de AOW. Daardoor hebben mensen een AOW-gat als ze een tijd in het buitenland hebben gewoond of op latere leeftijd naar Nederland zijn verhuisd (eerste generatie allochtonen).
Defined Contribution regelingen DC-regelingen zijn gevoelig voor tegenvallende beleggingsresultaten en een lage rente. Door de financiële crisis zijn pensioenen van DC−regelingen soms tientallen procenten gedaald in waarde.
Steil carrièrepad Bij een steil carrièreverloop zal het laatste salaris veel hoger zijn dan het gemiddelde salaris. Wanneer het pensioen een percentage van het gemiddelde salaris is, zoals bij een middelloonregeling, zal het pensioen bij een steil carrièreverloop lager zijn dan het laatstverdiende salaris.
Echtscheiding Een echtscheiding kan de pensioenuitkering met tientallen procenten verlagen. In de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (hierna: Wet VPS) is geregeld dat partners, die in gemeenschap van goederen zijn getrouwd, bij echtscheiding recht hebben op de helft van het OP dat is opgebouwd tijdens het huwelijk. Hoe langer men getrouwd was, hoe groter de pensioengevolgen voor het pensioen. Bij grote inkomensverschillen tussen de partners kan een echtscheiding grote pensioengevolgen hebben. Bij geregistreerd partnerschap of echtparen die getrouwd zijn onder huwelijkse voorwaarden geldt alleen verplichte verevening van pensioenrechten als in de huwelijkse voorwaarden of scheidingsconvenant is opgenomen dat de Wet VPS niet van toepassing is.
Aflossingsvrije hypotheek Consumenten die een hypotheek hebben, zien meestal na dertig jaar de lasten dalen wanneer de hypotheek is afgelost. Echter, bij de steeds populair wordende aflossingsvrije hypotheek wordt de hypotheekschuld niet afgelost en zullen na dertig jaar de netto woonlasten stijgen door het wegvallen van de fiscale voordelen van de hypotheekrenteaftrek, dat slechts 30 jaar geldt. Uit onderzoek (Zijlstra, 2009) blijkt dat begin 2008 48% van het aantal uitstaande hypotheken aflossingsvrij is tegen 9% in 1996. In de AFM consumentenmonitor 2008 kwam naar voren dat 44% van de consumenten, die recent een aflossingsvrije hypotheek hadden afgelost, niet weet dat er met deze hypotheekvorm geen vermogen wordt opgebouwd. Bij een andere kennisvraag kwam naar voren dat 56% niet weet dat er een restschuld overblijft.
Zzp’ers In de notitie van de minister Donner (Sociale Zaken en Werkgelegenheid, kabinet Balkende IV) aan de Tweede Kamer wordt geconcludeerd dat de relatief lage pensioenopbouw door zelfstandigen
in
de
praktijk
onder
andere
wordt
veroorzaakt
door
het
beperkte
34
pensioenbewustzijn onder zzp‟ers.
34
Uit onderzoek (AFM, 2010) blijkt dat ongeveer 25% van de
zzp‟ers niet aan pensioenopbouw doet, 40% van deze groep zegt hier simpelweg geen geld voor te hebben. Zzp‟ers sparen op verschillende manieren voor hun pensioen. Zo wordt gekozen voor een lijfrente (30%), sparen (22%), waarde van de onderneming (15%) en blijven deelnemen aan het pensioenfonds (10%). Van de zzp‟ers bouwt 80% onvoldoende pensioen op of geen pensioen op volgens de door hen gewenste manier.
7.3 Opzet enquête Om het pensioenbewustzijn onder zzp‟ers te onderzoeken is een enquête opgesteld met 22 vragen. (zie appendix D). De vragen van de enquête zijn opgedeeld in drie delen. Het eerste deel gaat over de kenmerken van de geënquêteerde, het tweede deel over de pensioenkennis en het derde deel over de pensioenmaatregelen die de geënquêteerde al dan wel of niet heeft genomen. In paragraaf 4.1.3 kwam naar voren dat het grootste deel van zzp‟ers man is (65%), een gemiddelde leeftijd heeft van 44 jaar en 40% van de zzp‟ers groep hoogopgeleid is. Aan de hand van deze gegevens is geprobeerd een zo representatief mogelijke steekproef te houden. Online is een enquête gemaakt en uitgezet als discussie bij een groot aantal LinkedIn groepen speciaal voor zzp‟ers en zijn via FNV Zelfstandigen ruim 100 zelfstandige ondernemers gemaild, waarbij alle sectoren waren vertegenwoordigd. Tevens is de enquête uitgezet op www.myler.nl, een website specifiek gericht op zzp‟ers in de zakelijke dienstverlening en ICT. Uit onderzoek blijkt dat 60% van de ondernemers actief is op online netwerken. Van deze groep is ruim 91% actief op LinkedIn (ING Economisch Bureau, 2010). Omdat door deze manier van enquêteren alleen zelfstandige ondernemers met toegang tot internet zijn benaderd, is ook een kleine groep zelfstandige ondernemers geïnterviewd die voor hun werk geen internet gebruiken. Zo zijn zelfstandige ondernemers als kappers, winkeliers en marktkooplui rechtstreeks geïnterviewd. Hierdoor is de groep geënquêteerden een representatieve weergave van de groep zzp‟ers zoals Nederland die kent. De enquête is online uitgezet op 16 september 2010 en heeft tot 5 november 2010 online gestaan. De hypothese bij de enquête is als volgt: H0: 50% of meer van de zzp’ers zal niet voldoende adequate pensioenmaatregelen hebben genomen H1: minder dan 50% van de zzp’ers zal voldoende adequate pensioenmaatregelen hebben genomen
7.4 Resultaten enquête De enquête werd door 318 zzp‟ers ingevuld (zie de volledige resultaten in appendix E). De gemiddelde leeftijd van de respondenten was gelijk aan 45,1. Dit komt overeen met de gemiddelde leeftijd van zzp‟ers in Nederland. Tevens is 46% hogeropgeleid en heeft 10% alleen de middelbare school afgemaakt. De verdeling van de geënquêteerden en het opleidingsniveau is als volgt:
34
Donner, J.P.H., 2009, Adviesaanvraag positie zelfstandige ondernemers aan de voorzitter van de SER. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 21 september.
35
Tabel 3 Kenmerken geënquêteerden
Kenmerken geënquêteerden Aantal respondenten Gemiddelde leeftijd % Mannen % Vrouwen
318 45,1 58% 42%
Van de groep geënquêteerden gaf 89% aan in loondienst te hebben gewerkt of nog steeds deels in loondienst te werken. Slechts 11% heeft nooit in loondienst gewerkt. Meer dan de helft, ruim 63%, is kostwinner en is de partner afhankelijk van het inkomen van de zzp‟er. Een tijd in het buitenland hebben gewoond kan zorgen voor een pensioentekort, omdat voor elk jaar dat men in het buitenland woont er 2% wordt gekort op de AOW. Ruim 20% geeft aan meer dan 1 jaar in het buitenland te hebben gewoond, deze groep moet dus rekenen op een lagere AOW. De overige 80% heeft niet in het buitenland gewoond en heeft ook geen plannen om naar het buitenland te verhuizen. Van de ondervraagden bouwt slechts 14% pensioen op bij een bedrijfstak- of beroepspensioenfonds. Dit betekent dat de overige 86% is aangewezen op derdepijlerproducten en zelf pensioenmaatregelen moet nemen. Sommige zzp‟ers zijn zeer optimistisch over de hoogte van hun pensioen. Zzp‟ers die slechts enkele jaren in loondienst hebben gewerkt, rekenen voor hun latere pensioen volledig op het opgebouwde pensioen in die paar jaar (19%). Slechts een kwart van de ondervraagden geeft aan voldoende tijd te besteden aan zijn pensioen. Tevens vindt een kwart dat er genoeg tijd wordt besteed aan het pensioen, maar dat het wel beter zou kunnen. Meer dan de helft van de ondervraagden geeft aan nooit aandacht te schenken aan de pensioensituatie, slechts 13% doet dit elk jaar. Opvallend is dat ongeveer 60% weet hoeveel pensioen is opgebouwd op 65-jarige leeftijd, terwijl nauwelijks elk jaar aandacht aan de pensioensituatie wordt geschonken. Veertig procent heeft geen idee hoeveel pensioen ontvangen zal worden. Een goed teken is dat ruim 60% aangeeft pensioengeld nog nooit gebruikt te hebben voor andere doeleinden. De overige ondervraagden hebben óf helemaal geen geld gespaard voor het pensioen óf hebben het gebruikte pensioengeld deels weer aangevuld. Zorgelijk is dat 16% geen idee heeft of het verkeerde antwoord geeft op de vraag of €100 over vijf jaar evenveel waard is (bij een inflatie van 2% en een rente van 0%). Hoogopgeleiden en mannen scoren over het algemeen beter bij pensioenkennis vragen dan vrouwen en laagopgeleiden. Krap 20% weet dat het risico van banksparen het langlevenrisico is. De overige 80% had óf geen idee wat banksparen is óf dacht dat het een fiscaal ongunstig product is óf dat er hoge kosten worden ingehouden. In tabel 4 staan de maatregelen die getroffen zijn voor het pensioen. In tabel 4 is te zien dat de meeste zzp‟ers rekenen op spaargeld, pensioen uit loondienst of hun koopwoning. Hier zijn de volgende punten op aan te merken:
Spaargeld kent het langlevenrisico.
Pensioen uit loondienst dat niet 40 jaar is opgebouwd, is nooit voldoende voor een adequate oudedagsvoorziening (19% denkt hier aan voldoende te hebben)
36
Tabel 4 Getroffen voorzieningen voor pensioenopbouw Getroffen maatregelen voor het pensioen Ik spaar
24%
Lijfrenteverzekering
20%
Pensioen zit in mijn koophuis
20%
Ik heb (nog) geen aanvullende maatregelen genomen
12%
Fiscale Oudedagsreserve
11%
Koopsomregeling
6%
Banksparen
6%
Nablijfregeling
0%
%
Een koopwoning kan een pensioenaanvulling zijn, mits er geen aflossingsvrije hypotheek of beleggingshypotheek is afgesloten (35% met een risicovolle hypotheek geeft in de enquête aan dat het pensioen in het koophuis zit.)
In tabel 5 worden de oorzaken genoemd waarom er nog niet voldoende pensioenmaatregelen zijn genomen. Hieruit blijkt dat bijna een kwart van de zzp‟ers niet de financiële middelen heeft om voor hun pensioen te sparen. Daarnaast vertonen veel zzp´ers uitstelgedrag door te denken dat het pensioen nog ver weg is. Tabel 5 Oorzaken nog niet voldoende pensioenmaatregelen Oorzaken onvoldoende maatregelen Ik heb niet voldoende geld om voor mijn pensioen te sparen
23%
Ik heb er wel vertrouwen dat het goed komt
18%
Het is te ingewikkeld
13%
Het is te duur
12%
Verzekeraars zijn toch niet te vertrouwen
11%
Het is nog ver weg, het komt later wel
10%
Mijn partner heeft een goed pensioen
9%
Ik ga straks weer in loondienst werken, dus bouw ik daar pensioen op
3%
%
Voor het partnerpensioen heeft 36% van de ondervraagden een overlijdensrisicoverzekering afgesloten. Ruim 19% heeft niks geregeld voor de partner. Daarnaast geeft 22% aan genoeg spaargeld te hebben of te rekenen op de overwaarde van de woning. Concluderend kan worden gesteld dat het grootste deel van de zzp‟ers te hoge verwachtingen heeft van zijn pensioen en zich onvoldoende realiseert dat er op tijd voldoende gespaard moet worden voor het pensioen.
37
8
Onderzoeksopzet
In deel I en II is achtergrondinformatie gegeven over het Nederlandse pensioenstelsel, de kenmerken van zzp‟ers, de huidige pensioenmogelijkheden en de bijbehorende pensioenproblematiek voor zzp‟ers. Dit hoofdstuk geeft de onderzoeksvraag en deelvragen weer. Tevens wordt nader ingegaan op de stappen die worden genomen om deze vragen te beantwoorden. De onderzoeksvraag luidt als volgt: Wat zijn de pensioengevolgen als het werknemerschap wordt ingeruild voor het zelfstandig ondernemerschap? De bijbehorende deelvragen zijn:
Deelvraag I: Hoeveel procent lager zijn de pensioenuitkeringen wanneer tijdens het zelfstandig ondernemerschap de doorsneepremie wordt gespaard bij een derdepijlerproduct voor de pensioenvoorziening?
Deelvraag II: Hoeveel procent hoger is de benodigde premie in de derde pijler tijdens zelfstandig ondernemerschap om op dezelfde reële pensioenuitkeringen uit te komen?
Voor de deelvragen geldt dat de contante waarden van de uitkomsten worden vergeleken met contante waarden van de uitkomsten van een maatman die 40 jaar in loondienst blijft en daarmee gedurende 40 jaar pensioen opbouwt in de tweede pijler. Dit wordt het 40-jaar tweedepijlerpensioen genoemd. Om de uitkomsten van de derdepijlerproducten te vergelijken met het 40-jaar tweedepijlerpensioen wordt altijd het reeds opgebouwde pensioen uit loondienst van de jaren voor het zelfstandig ondernemerschap opgeteld bij de pensioenaanspraken uit de derde pijler. Hierdoor wordt altijd 40 jaar pensioen met elkaar vergeleken. De reden voor dit onderzoek is enerzijds het toegenomen aantal zzp‟ers en anderzijds de toegenomen complexiteit op de pensioen- en verzekeringsmarkt. De laatste decennia is het aantal zzp‟ers fors gestegen (paragraaf 4.1.2) waarmee de groep Nederlanders die zelf verantwoordelijk is voor de oudedagsvoorziening is gegroeid. Toch worden de pensioenproducten van de verzekeraars vaak niet door hun klanten begrepen. In de enquête onder de zzp‟ers kwam ook naar voren dat 13% van de zzp‟ers de pensioenmaterie te ingewikkeld vindt en 11% geeft aan dat verzekeraars toch niet te vertrouwen zijn (zie tabel 5, paragraaf 7.4). Het is echter belangrijk dat zzp‟ers zich tijdig verdiepen in hun eigen pensioensituatie om daarmee een groot pensioentekort te voorkomen. Doordat het solidariteit- en collectiviteitaspect ontbreekt in de derde pijler zal de zzp‟er nagenoeg altijd duurder uit zijn voor zijn pensioen (ABP, 2007). Het onderzoek is als volgt ingedeeld. Het model voor het onderzoek zal uit twee delen bestaan: een tweedepijlerdeel en een derdepijlerdeel. Voor het model zal gebruik worden gemaakt van maatmannen waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen geslacht, opleidingsniveau en de leeftijd waarop de werknemer zzp‟er wordt. In hoofdstuk 9 worden de aannames en het basisscenario toegelicht voor het tweedepijlermodel. In dit model worden de premies en de pensioenaanspraken berekend voor een
38
maatman die gedurende 40 jaar in loondienst blijft en daardoor pensioen opbouwt in de tweede pijler. Wanneer de werknemer besluit het werknemerschap in te ruilen voor het zelfstandig ondernemerschap zal pensioen opgebouwd moeten worden in de derde pijler. Hierbij worden twee methodes toegepast: Methode 1: De zzp‟er betaalt de doorsneepremie voor een derdepijlerproduct als wanneer hij in loondienst was gebleven. Op die manier kan worden bekeken hoeveel procent lager de pensioenaanspraken zijn op 65-jarige leeftijd bij dezelfde premie. Methode 2: De zzp‟er betaalt de premie die nodig is om op 65-jarige leeftijd dezelfde pensioenuitkeringen te hebben als wanneer hij in loondienst was gebleven. De pensioenaanspraken worden bepaald door het opgebouwde kapitaal op 65-jarige leeftijd jaarlijks uit te keren tot de verwachte overlijdensdatum (volgens AG sterftetafel 2010-2060) en hiervan de contante waarden te bepalen. Bij alle vergelijkingen met de werknemer die 40 jaar in loondienst pensioen opbouwt in de tweede pijler worden de contante waarden van zowel de premies als de contante waarden van de pensioenaanspraken pensioenuitkeringen
met of
de
elkaar
vergeleken.
benodigde
Wanneer
additionele
premie
de
procentuele
ten
opzichte
verschillen
van
het
in
40-jaar
tweedepijlerpensioen wordt gepresenteerd, betreft dit altijd het verschil in reële uitkeringen of reële premies. Hoofdstuk
10
bespreekt
de
aannames
en
het
basisscenario
voor
de
premies
en
de
pensioenaanspraken in het derdepijlermodel. In dit derdepijlermodel wordt gemodelleerd wat de pensioengevolgen zijn als het werknemersschap wordt ingeruild voor het zelfstandig ondernemerschap op de leeftijd van 35 jaar, 45 jaar en 55 jaar. Tevens wordt een maatman gemodelleerd die nooit in loondienst treedt, maar zijn gehele leven zzp‟er is. In hoofdstuk 11 worden de resulaten van het basisscenario besproken. In hoofdstuk 12 wordt met behulp van een scenarioanalyse gekeken wat de impact is als variabelen uit het basisscenario veranderen. Hierbij worden bijvoorbeeld de effecten van een lagere rekenrente en een hoger rendement gemodelleerd.
39
9
Opzet pensioenregeling tweede pijler
In dit hoofdstuk worden de aspecten van de pensioenregeling in de tweede pijler besproken. De eerste paragraaf bespreekt de kenmerken van de pensioenregeling. De kenmerken van de deelnemer komen aan bod in de tweede paragraaf. In de derde paragraaf wordt de financiering van het pensioen, het premiebeleid, nader toegelicht. De berekening van de levensverwachting bij verschillende leeftijden wordt besproken in de vierde paragraaf. Vervolgens komen in de vijfde en zesde paragraaf respectievelijk de berekening van de uitkeringen en de contante waarde van de premies en uitkeringen aan bod. In het model wordt ook rekening gehouden met het verschil in opleidingsniveau omdat daar ook verschillende startsalarissen aan zijn gekoppeld. Dit wordt besproken in de zevende paragraaf. De fiscale aspecten van het pensioen worden toegelicht in de laatste paragraaf.
9.1 Pensioenregeling Voor het model wordt uitgegaan van een middelloonregeling met voorwaardelijke indexering. Het pensioen van actieve deelnemers, slapers en gepensioneerden zal jaarlijks geïndexeerd worden, indien de dekkingsgraad dit toelaat. De veronderstelling is dat de dekkingsgraad in het model te allen tijde hoger is dan 130%.
35
Voor het model zal het jaarlijkse opbouwpercentage gelijk zijn aan 2% van de pensioengrondslag. De pensioengrondslag is te berekenen door de AOW-franchise in mindering te brengen op het jaarsalaris van de werknemer. Omdat vanaf de pensioendatum AOW wordt ontvangen, hoeft over dit deel geen pensioen opgebouwd te worden. Voor het model wordt een franchise gehanteerd die is afgeleid van de AOW voor alleenstaanden. Deze was in 2010 gelijk aan €13.368 per jaar incl. vakantietoeslag (SVB, 2010). Het verloop van het salaris zal variëren voor de verschillende maatmannen die worden gemodelleerd. Meer informatie over het salarisverloop in paragraaf 9.7. De jaarlijkse inflatie wordt vastgesteld op 2%.
36
De nominale contractloonstijging wordt gelijk gesteld
aan 3% per jaar. Bij een inflatie van 2% correspondeert dit met een reële contractloonstijging op macroniveau van 1% (Commissie Don, 2009). De franchise en het salaris stijgen jaarlijks met de loonindex van 3%. Voor tijdstip t=0 worden de belastingtarieven en sterftetafels uit het jaar 2010 genomen. Als de deelnemer met pensioen gaat op t=40 worden de belastingtarieven uit het jaar 2050 genomen, waarbij rekening is gehouden met de jaarlijkse inflatiestijging. Het salarisverloop S wordt bepaald door de inflatie g met de volgende recursieve relatie:
i en de reële contractloonstijging op macroniveau
S t 1 S t (1 i) (1 g )
(9.1)
35
Alleen vanaf een dekkingsgraad van 13/% mag volledig geïndexeerd worden. Door de financiële crisis zijn zowel de neerwaartse als de opwaartse risico´s voor de inflatie op middellange termijn toegenomen. 36
40
De franchiseontwikkeling F wordt op dezelfde manier bepaald:
Ft 1 Ft (1 i) (1 g )
(9.2)
De pensioengrondslag G wordt dan bepaald door:
Gt S t Ft
(9.3)
Bij een middelloonregeling wordt jaarlijks pensioenaanspraak OP opgebouwd met opbouwpercentage en
t
opb% als
als jaarlijks indexatiepercentage (van Heerwaarden, 2007):
OPt 1 OPt (1 t ) PGt opb%
De deelnemer treedt toe tot het pensioenfonds op tijdstip
(9.4)
t 0 en treedt uit op tijdstip t u .
Na t jaren deelnemersschap is de opgebouwde aanspraak gelijk aan de som van alle eerdere opgebouwde aanspraken:
OPt
totaal
t
opb% Gk Cum (t 0 , k )
(9.5)
k t 0
waarbij k 1
Cum (t 0 , k ) (1 t )
(9.6)
t t 0
Op 65-jarige leeftijd is het opgebouwde pensioen gelijk aan:
OP40
totaal
tu
opb% Gt Cum (t 0 , t )
(9.7)
t t 0
Het fictief te bereiken pensioen
FOPt is gelijk aan het opgebouwde pensioen vermeerderd met de
toekomstige pensioenaanspraken. De hiermee berekende pensioenhoogte kan alleen worden bereikt wanneer doorgewerkt wordt tot de pensioendatum. De
FOPt wordt weergegeven door de formule:
FOPt OPt opb% Gt (t op t )
(9.8)
Indexatie kan erin resulteren dat pensioenaanspraken waardevast of welvaartsvast blijven. De pensioenaanspraken worden jaarlijks geïndexeerd met de loonindex van 3%. Hierdoor ontstaat er een welvaartsvast pensioen. Dit betekent dat de gepensioneerden relatief er evenveel op vooruit gaan als werknemers.
Wanneer
de
werknemer
voor
zichzelf
begint,
wordt
hij
een
slaper.
De
pensioenaanspraken blijven dan bij het pensioenfonds staan en geïndexeerd, maar er wordt geen pensioen meer opgebouwd.
41
Voor de werknemer die op leeftijd
xu zzp‟er wordt zijn de opgebouwde pensioenaanspraken op de
pensioengerechtigde leeftijd gelijk aan:
totaal 40
OP
t u (40t u ) opb% G Cum (t ,k) k 0 (1 ) k t 0
(9.9)
In het model wordt geen rekening gehouden met uitruil, echtscheiding, nabestaandenpensioen,
arbeidsongeschiktheidspensioen en de mogelijkheid voor de werknemer om eerder of later dan op 65jarige leeftijd met pensioen te gaan. De kosten voor de pensioenregeling worden in het model niet meegenomen, omdat verondersteld wordt dat deze betaald worden door de werkgever.
9.2 Kenmerken van de deelnemer De werknemer begint met werken op 25-jarige leeftijd en wordt dan tevens deelnemer van het pensioenfonds. Wanneer de deelnemer niet voor zichzelf begint als zzp‟er zal hij na 40 dienstjaren op e
zijn 65 met pensioen gaan. De kabinetsplannen voor de verhoging van de AOW-leeftijd en de discussie om de pensioenleeftijd in de tweede pijler te verhogen wordt in dit model niet meegenomen. Eenmaal toegetreden, wordt de werknemer een actieve deelnemer. Na uitdiensttreding, doordat hij voor zichzelf gaat beginnen, wordt de zzp‟er een slaper van het pensioenfonds. Voor de eenvoud is aangenomen dat de werknemer jarig is op 1 januari en indiensttreding, uitdiensttreding of pensionering alleen op 1 januari plaats kan vinden. Voor de berekeningen zullen verscheidene maatmannen worden gemodelleerd met de volgende variabelen:
Geslacht
Leeftijd uitdiensttreding om zzp‟er te worden
Salarishoogte gekoppeld aan opleidingsniveau
Alle maatmannen zijn op t 0 25 jaar en zullen op t 40 met pensioen gaan. De berekeningen zijn op individuele basis; er is geen sprake van modellering van een pensioenfonds.
9.3 Financiering: premiebeleid De
pensioenuitkeringen
moeten
worden
gefinancierd
door
de
betaalde
premies
en
de
beleggingsrendementen. Volgens de PW moeten pensioenen in de tweede pijler worden gefinancierd met een kapitaaldekkingsstelsel. De premie is gebaseerd op de Projected Benefit Cost Method (van Heerwaarden, 2007). Bij deze methode wordt het fictief te bereiken pensioen gefinancierd tussen het moment van ontstaan en het moment van pensionering met een gelijkblijvende premie. Hierbij wordt
42
gebruik gemaakt van actuariële equivalentie. Dit betekent dat de contante waarden van de premieopbrengsten gelijk moet zijn aan de contante waarden van de toekomstige uitkeringen
U t . De
benodigde premiecashflows kunnen prospectief worden bepaald door de waarde van de toekomstige uitkeringenlast te bepalen, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige pensioenopbouw. Alle premiebetalingen vinden prenumerando plaats. Ondanks dat in het model geen sprake is van het modelleren van een pensioenfonds, wordt wel verondersteld dat de individuele werknemer deelneemt aan een collectieve pensioenregeling. Er is daarom geen één-op-één relatie tussen de pensioentoezegging en de pensioenpremie, omdat een doorsneepremie
wordt
betaald
door
de
werknemers.
Deze
collectiviteitaspecten
in
de
pensioenfinanciering kunnen het verschil tussen de betaalde premie en de daadwerkelijke pensioenaanspraken vergroten. Bij de berekening van de premie wordt aangenomen dat de werknemer tot de pensioenleeftijd in dienst zal blijven. Deze aannames worden ook gemaakt bij de berekening van de FOPt . De actuariële contante waarde van de toekomstige uitkeringen Lt is gelijk aan:
CW ( Lt ) FOPt top t| axk De contante waarde van de baten
(9.10)
Bt is gelijk aan:
CW ( Bt ) PRtOP ax:top t
(9.11)
ax:65 x is de contante waarde factor van de annuïteit van een x-jarige met looptijd van (65-x) n is de contante waardefactor van een uitgestelde annuïteit van een x-jarige die jaar en de factor 65 x| a De factor
(65-x) jaar is uitgesteld en n jaar duurt. De gelijkblijvende premie kan dan worden bepaald door het actuariële equivalentieprincipe:
Pr0
OP
FOP0 top ax0
(9.12)
ax0 :top
In bovenstaande formule is aangenomen dat het salaris constant blijft. Aangezien het salaris van de werknemer in het model jaarlijks stijgt, stijgt ook het in het vooruitzicht gestelde pensioen. Deze stijging moet worden gefinancierd over een kortere periode terwijl de oorspronkelijke premie tevens moet worden betaald. De nieuwe premie, rekening houdend met salarisstijging, is dan gelijk aan:
Prt 1
OP
Prt
OP
FOPt 1 FOPt t axk :top t
op t
axk
(9.13)
43
9.4 Levensverwachting Er zijn geen specifieke data beschikbaar over de levensverwachting van zzp‟ers. De algemene levensverwachting is in de regel positief gecorreleerd met het opleidingsniveau. Hoger opgeleiden leven doorgaans zes tot zeven jaar langer dan laagopgeleiden (CBS, 2008). Zzp‟ers in beroepsgroepen waar het opleidingsniveau lager ligt, zouden daardoor een lagere levensverwachting hebben. In figuur 4 in paragraaf 4.1.3 is te zien dat de verdeling van opleidingsniveau van zzp‟ers niet signifant verschilt van het opleidingsniveau van werknemers. Daarom is voor het model gekozen om de algemene levensverwachting leidend te laten zijn voor de levensverwachting van de zzp‟er. De levensverwachting is gebaseerd op de AG Prognosetafel 2010-2060. De prognosetafels bevatten de éénjarige overlevingskansen tot x = 120. De overlevingskansen voor een 25-jarige worden dan bepaald door de recursieve relatie:
n 1
p25 n p25 p25 n
n 1,2,......95
(9.14)
De levensverwachting wordt dan berekend door: 120
e25 e25 0.5 x p 25 0.5
(9.15)
x 1
De toevoeging van de factor
" 0.5" komt door de onzekerheid van precieze overlijdensdatum. Er
wordt daarom verondersteld dat de overlijdensdatum halverwege het jaar valt. Voor het model zijn voor zowel vrouwen als mannen de levensverwachtingen bepaald van een 25jarige, 35-jarige, een 45-jarige en een 55-jarige. Hierbij worden de volgende levensverwachtingen verkregen: Tabel 6 Levensverwachting gebaseerd op AG prognosetafel 2010-2060
Leeftijd
25 35 45 55
mannen
53,64 43,89 34,28 25,10
vrouwen
57,39 47,54 37,85 28,61
In het laatste levensjaar wordt slechts een gedeelte van de pensioenuitkering uitgekeerd, omdat de verwachting is dat op een bepaald tijdstip in dit jaar de pensioengerechtigde zal overlijden. Aangezien leeftijd een continue variabele is, wordt in het model de methodiek van lineaire interpolatie gebruikt om de uitkering in het laatste jaar te berekenen.
44
9.5 Uitkeringen Alle uitkeringen zijn prenumerando en worden uitgekeerd vanaf tijdstip t=40 tot en met de maand van overlijden. Een 25-jarige mannelijke werknemer op t=0 heeft een resterende levensverwachting van 53,64 jaar en zal overlijden wanneer hij de leeftijd van 78,64 heeft bereikt. Een 25-jarige vrouwelijke werknemer heeft op t=0 een resterende levensverwachting van 57,39 jaar en zal 82,39 jaar oud worden. Het tijdstip van overlijden wordt gelijk gesteld aan gesteld aan
en de leeftijd van overlijden is gelijk
x . De leeftijd aan het begin van het overlijdensjaar is gelijk aan x 1 . .
De uitkeringen zijn op tijdstip t daarom gelijk aan:
U t OP40
totaal
In het overlijdensjaar
(1 ) t 40 met t 40,....., 1
(9.16)
is de uitkering gelijk aan:
U (x x 1) OP40totaal (1 ) 40
(9.17)
waarbij gebruik wordt gemaakt van de methodiek van lineaire interpolatie.
De totale uitkeringslast is gelijk aan: U
totaal
1 OP40totaal (1 ) t 40 (x x 1) OP40totaal (1 ) 40 t 40
(9.18)
De laatste term is de uitkering in het overlijdensjaar.
9.6 Contante waarden Alle pensioenpremies worden contant gemaakt naar t=40, waarbij de deelnemer de 65-jarige leeftijd heeft bereikt. De pensioenpremies, die worden betaald in het derdepijlermodel vanaf het moment dat de werknemer zzp‟er wordt, worden ook contant gemaakt naar t=40. Op deze manier kan op 65-jarige leeftijd worden vergeleken hoeveel procent meer premie is betaald in het derdepijlermodel om op dezelfde pensioenaanspraak te komen. De contante waarde op t=40 van de pensioenpremie op tijdstip t is gelijk aan:
CW (Prt ) Prt OP met v(40 t )
Hierbij is
1 v(40 t)
met t 0,.....,t u
1 (1 r ) 40t
(9.19) (9.20)
r de rekenrente waarmee de contante waarde wordt bepaald.
De totale contante waarde van de pensioenpremies is gelijk aan:
45
t u OP CW (Prt totaal) Pr v(40 t) t t 0
(9.21)
Alle pensioenuitkeringen worden contact gemaakt naar t=40, wanneer de deelnemer de 65-jarige
leeftijd heeft bereikt. Op deze manier kunnen de uitkeringen vanaf 65-jarige leeftijd uit de tweede pijler worden vergeleken met de pensioenuitkeringen uit het derdepijlermodel als op een gegeven moment de werknemer voor zichzelf gaat beginnen. De levensverwachting, zoals berekend in paragraaf 9.4 wordt hierbij in acht genomen om het aantal pensioenuitkeringen te berekenen. De contante waarde op t=40 van een pensioenuitkering op tijdstip t is gelijk aan:
CW (U t ) OP40 met
v(t 40)
totaal
(1 ) t 40 v(t 40)
met t 40,......, 1
1 (1 r ) t 40
(9.23)
De contante waarde van de pensioenuitkering in overlijdensjaar
is gelijk aan:
CW (U ) (x x 1) OP40totaal (1 ) 40 v( 40) met
v( 40)
(9.22)
1 (1 r ) 40
(9.24)
(9.25)
De totale contante waarde van de pensioenuitkeringen is dan gelijk aan:
1 CW (U totaal) OP40totaal (1 ) t 40 v(t 40) t 40
(x
(9.26)
x 1) OP40totaal (1 ) 40 v( 40)
Het 40-jaar tweedepijlerpensioen is geljk aan de totale contante waarde van de pensioenuitkeringen. Dit
is de bovenstaande formule 9.26.
9.7 Opleidingsniveau De pensioengevolgen kunnen verschillend zijn voor verscheidene opleidingsniveaus. Om deze verschillen te onderzoeken, zijn er drie maatmannen gespecificeerd met een specifiek opleidingsniveau. Voor het model wordt uitgegaan van drie verschillende opleidingniveaus met bijbehorend startsalaris: Tabel 7 Startsalaris naar opleidingsniveau Opleidingniveau
Startsalaris per jaar
MBO HBO WO
€ 14.000 € 22.000 € 36.000
Bron: www.studiekeuze123.nl
46
Dit salaris zal jaarlijks stijgen zoals aangegeven in formule 9.1.
9.8 Fiscale aspecten Bij de berekeningen van de premies en de pensioenuitkeringen is rekening gehouden met de fiscale voordelen en het tijdstip waarop inkomensbelasting verschuldigd is. Hiervoor is gekozen om zowel op actuarieel als fiscaal gebied een zo realistisch mogelijk beeld te schetsen van de pensioensituatie bij verschillende scenario‟s. De pensioenpremies voor de pensioenregelingen in de tweede pijler zijn fiscaal niet belast. In 2050 ( t 40 ), wanneer het pensioen wordt uitgekeerd, worden de uitkeringen belast. De jaarlijkse ondergrens en bovengrens van de afzonderlijke belastingschijven zal stijgen met:
BEt 1 BEt (1 i)
(9.27)
Voor 2010 en 2050 gelden de volgende tarieven voor de verscheidene belastingschijven: Tabel 8 Belastingschijven in 2010 (t=0)
Belastingpercentage op t=0
x<65 33,45% 41,95% 42,00% 52,00%
x>65 15,55% 24,05% 42,00% 52,00%
Ondergrens 0 € 18.218 € 32.738
Bovengrens € 18.218 € 32.738 € 54.367
€ 54.367
-
Tabel 9 Belastingschijven in 2050 (t=40)
Belastingpercentage op t=40
x<65 33,45% 41,95% 42,00% 52,00%
x>65 15,55% 24,05% 42,00% 52,00%
Ondergrens 0 € 40.226 € 72.287
Bovengrens € 40.226 € 72.287 € 120.044
€ 120.044
-
47
10 Opzet pensioenspaarmogelijkheden zzp’er In dit hoofdstuk zal de opzet van de pensioenopbouwmogelijkheden voor de zzp‟er in het model worden besproken. De eerste paragraaf gaat nader in op de pensioenopbouwmogelijkheden die zullen worden berekend. De tweede paragraaf bespreekt de kenmerken van de zzp‟er. Het premiebeleid komt aan bod in de derde paragraaf. In de vierde paragaaf worden de uitkeringen besproken. De contante waarden komen ter sprake in de vijfde paragraaf. Ten slotte komen de fiscale aspecten aan bod in de laatste paragraaf.
10.1 Pensioenopbouwmogelijkheden Voor zzp‟ers zijn er verscheidene mogelijkheden op pensioen op te bouwen. In het model zullen voor de volgende pensioenopbouwmogelijkheden de premie en pensioenaanspraken worden berekend:
37
FOR met de volgende uitkeringsmogelijkheden: 1. Op 65-jarige leeftijd omgezet in vermogen (FOR Direct) 2. Op 65-jarige leeftijd omgezet in direct ingaande lijfrente (FOR Lijfrente) 3. Op 65-jarige leeftijd omgezet in direct ingaand bankspaarproduct (FOR Banksparen)
Banksparen
Zelf sparen
Bovenstaande mogelijkheden betreffen niet alleen derdepijlerproducten. Deze vijf mogelijkheden worden in deze scriptie daarom de „pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp’er’ genoemd. Het model hiervoor wordt in deze scriptie wel het „derdepijlermodel’ genoemd. De mogelijkheid van een bedrijfstakof beroepspensioenfonds wordt niet meegenomen in de berekeningen, omdat hierbij in de meeste gevallen onder vrijwel dezelfde fiscale en actuariële voorwaarden pensioen op kan worden gebouwd. Tevens wordt ook de mogelijkheid van een nablijfregeling niet berekend. Dit heeft twee redenen. Ten eerste verschilt een nablijfregeling ten opzichte van het werknemerspensioen alleen fiscaal en niet actuarieel. Ten tweede is de nablijfregeling geen gebruikelijke optie voor zzp‟ers om pensioen op te bouwen. De optie van zelf sparen is geen officiële pensioenspaarvorm voor zzp‟ers. Echter, in de enquête onder zzp‟ers gaf 25% aan dat zij hun spaargeld straks aanwenden voor het pensioen (tabel 4, paragraaf 7.4). Daarom wordt in het model ook onderzocht of het gunstig is om zelf te sparen voor het pensioen. Met de FOR kan kapitaal worden opgebouwd voor het pensioen. Dit kan spaargeld zijn, maar ook voorraden, onroerend goed of andere activa. In het model wordt aangenomen dat jaarlijks een geldbedrag voor de FOR wordt gespaard, zodat op 65-jarige leeftijd een pensioenkapitaal is opgebouwd. Tevens wordt voor de FOR aangenomen dat gedurende alle jaren van het zelfstandig ondernemerschap aan het urencriterium wordt voldaan. De bovengenoemde drie opties voor de FOR 37
Voor de precieze productkenmerken en voorwaarden van de FOR heeft een gesprek plaatsgevonden met de Belastingdienst. Voor de precieze productkenmerken en voorwaarden van banksparen heeft een gesprek plaatsgevonden met een vermogensadviseur van de ABN AMRO.
48
verschillen qua fiscale voordelen, uitkeringshoogte en uitkeringsduur. Bij de de FOR Direct en de FOR Banksparen is het langlevenrisico voor de zzp‟er. Als het kapitaal volledig is opgenomen, stopt ook de uitkering. Bij het volledig opnemen op 65-jarige leeftijd is de consequentie dat er in één keer belasting moet worden betaald, waarbij in de meeste gevallen het grootste deel van de het opgebouwd kapitaal in de hoogste belastingschijf zal vallen. Daarnaast is in de jaren daarna jaarlijks vermogensbelasting verschuldigd. De eerste optie is echter wel de enige optie waarbij het mogelijk is om de uitkeringen zo uit te keren dat het jaarlijks bedrag reëel gezien gelijk blijft. Bij banksparen is elk jaar het uitkeringsbedrag gelijk, maar wordt de verschuldigde inkomstenbelasting verspreid dat fiscaal voordeel oplevert. Veel zzp‟ers zullen overwegen om het opgebouwde kapitaal om te zetten in een lijfrente. Een lijfrente keert immers tot overlijden uit. Echter, op 65-jarige leeftijd is de levensverwachting hoger dan op 45-jarige leeftijd. Daarom zal een lijfrente vele malen duurder zijn, dit wordt versterkt door de vele kosten die worden ingehouden. Het ligt aan de persoonlijke situatie welke optie de voorkeur geniet. Het kapitaal van de verschillende pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er groeit jaarlijks met het premiebedrag dat anders in de tweede pijler zou zijn betaald voor de opbouw van de nieuwe pensioenaanspraken. Deze jaarlijkse aangroei rendeert tevens mee in de resterende spaarjaren. Voor banksparen is een gemiddeld rendement van 2,5% genomen. Voor de FOR is een gemiddeld
rendement
van 2,5% genomen. Voor het spaargeld is een gemiddeld rendement van 3% genomen.
38
De rendementspercentages van de FOR en het spaargeld blijven constant in zowel de spaar- als de uitkeringsfase. Het rendement van banksparen blijft alleen constant in de opbouwfase, maar verandert inde uitkeringsfase. Het kapitaal dat wordt opgebouwd met de FOR groeit jaarlijks als volgt met
als jaarlijks rendement
op de FOR:
FORt 1 Prt
FOR
(1 )
voor t t u ,......,40
(10.1)
voor t t u ,......,40
(10.2)
Op enig moment is het opgebouwde kapitaal gelijk aan: k 1
t
FOR FORttotaal PrtFOR (1 ) k 1 1 Prk k t u
k t u
Het kapitaal begint met aangroei vanaf het moment
t u , het moment dat de deelnemer uittreedt uit het
pensioenfonds in de tweede pijler. Het kapitaal dat wordt opgebouwd met een bankspaarproduct groeit jaarlijks als volgt met
spaar als jaarlijks rendement op de het bankspaarvermogen:
BS t 1 PrtBS (1 spaar ) 1
voor t t u ,......,40
(10.3)
voor t t u ,......,40
(10.4)
Op enig moment is het opgebouwde kapitaal gelijk aan: k 1
t
BS
totaal t 1
Pr Prk (1 spaar) k BS t 1
BS
k t u
k t u
38
Het rendement op zelf sparen wordt verondersteld hoger te zijn dan het rendement op banksparen. Dit is gebaseerd op het huidige rendement van deze spaarproducten.
49
Het kapitaal dat wordt opgebouwd met zelf sparen groeit jaarlijks als volgt met
als jaarlijks
rendement op het spaarbedrag:
SPt 1 Prtspaar (1 ) 1
64 voor t xu ,......,
(10.5)
Op enig moment is het opgebouwde kapitaal gelijk aan: t
k 1
k t u
k t u
spaar SPttotaal Prtspaar (1 ) k 1 1 Prk
voor t tu ,......,40
(10.6)
10.2 Kenmerken zzp’er Alle kenmerken van de zzp‟er zijn gelijk aan die van de werknemer in loondienst. De levensverwachting van een werknemer en zzp‟er worden gelijk verondersteld, aangezien er geen data beschikbaar zijn over het verschil in levensverwachting tussen deze twee groepen. Ook het salarisverloop bij de zzp‟ers wordt gelijk gehouden aan het salarisverloop bij werknemers in loondienst.
10.3 Uitkeringen Omdat de premies afhankelijk zijn van de uitkeringen, wordt eerst het uitkeringsbeleid besproken. Pensioenuitkeringen in de tweede pijler worden jaarlijks geïndexeerd, mits de dekkingsgraad dit toestaat. Het is vaak niet mogelijk om bij een bankspaarproduct of een lijfrente jaarlijks geïndexeerde uitkeringen te ontvangen.
39
Bij een FOR of eigen spaargeld kunnen de bedragen zo worden verdeeld
over de pensioenjaren dat de uitkeringen reëel gelijk blijven. Deze methodiek is ook toegepast in het derdepijlermodel bij de FOR en het eigen spaargeld om een welvaartsvast pensioen te creëren. Voor de uitkering in het laatste levensjaar wordt bij de FOR en het eigen spaargeld gebruik gemaakt van lineaire interpolatie. Dit is niet mogelijk bij banksparen. Hierbij wordt de contante waarde van alle uitkeringsbetalingen gelijk gesteld aan de contante waarde van het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Bij de FOR en het eigen spaargeld wordt het geld zo verdeeld dat de uitkering in enig jaar t gelijk is aan de uitkering in jaar t bij het 40-jaar tweedepijlerpensioen (zie formule 9.16 en 9.17). De contante waarde van deze uitkeringen is daarmee volledig gelijk aan de contante waarde van het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Het resterende FOR vermogen is op enig moment gelijk aan:
FORttotaal ( FORttotaal U t ) (1 vb%) (1 ) 1 Hierbij is
voor t 65,......,
(10.7)
vb% het verschuldigde vermogensbelastingpercentage.
39
Omdat het vermogen dat is opgebouwd bij banksparen in x aantal termijnen moet worden uitbetaald, waarbij iedere uitkering gelijk moet zijn, is het niet mogelijk om de uitkeringen waardevast of welvaartsvast te maken.
50
Het resterende spaargeld is op enig moment gelijk aan:
SPt totaal (SPt totaal U t ) (1 vb%) (1 ) 1
voor t 65,......,
(10.8)
De uitkeringsfase van een bankspaarproduct kenmerkt zich door een specifieke vorm. Tijdens de uitkeringsfase rendeert het resterende vermogen verder. Om te voorkomen dat de laatste uitkering significant hoger is dan de eerdere uitkeringen (door de renteaangroei) wordt op 65-jarige leeftijd berekend hoeveel rendement het vermogen nog zou opleveren in de uitkeringsjaren. Hierbij wordt rekening gehouden dat het vermogen jaarlijks afneemt met de uitkeringen. Deze samengestelde interest wordt verdisconteerd in het vermogen. Dit totale vermogen wordt vervolgens gedeeld door het aantal periodes waarin de uitkering moet worden ontvangen. Met deze constructie wordt jaarlijks hetzelfde bedrag uitbetaald, waarbij de rendementsgroei tijdens de uitkeringsfase wel is ingecalculeerd. Om de benodigde premie te berekenen, zodanig dat de contante waarden van alle uitkeringen van banksparen gelijk is aan de contante waarde van 40-jaar tweedepijlerpensioen, worden de volgende stappen berekend: Allereerst wordt de som van de contante waarden van de uitkeringen gelijk gesteld aan de contante waarde van het 40-jaar tweedepijlerpensioen (zie formule 9.26). Dit moet gelijk worden gesteld aan de contante waarden op t=40 van de uitkeringen bij banksparen:
U
BS
v(t 40)
(10.9)
t 40
Uit deze gelijkstelling wordt de nominale uitkering
U BS bepaald. De nominale uitkering U BS hangt niet
af van t omdat deze term elk uitkeringsjaar gelijk is. Het resterend bankspaarvermogen is op tijdstip t+1 gelijk aan:
BS ttotaal ( BS ttotaal U BS ) (1 ) 1
(10.10)
De benodigde premie voor banksparen wordt vervolgens bepaald door het bankspaarvermogen op
t +1 gelijk te stellen aan 0: totaal BS totaal U BS ) 0 1 ( BS
(10.11)
Het bankspaarvermogen rendeert in de uitkeringsfase met een ander rentepercentage
BS ttotaal ( BS ttotaal U BS ) (1 uit ) voort 40,......., 1
uit
: (10.12)
Bij de bankspaarvorm waarbij eerst middels een FOR gespaard wordt en op 65-jarige leeftijd wordt omgezet in een direct ingaand bankspaarproduct geldt ook dat de benodigde premie voor de FOR wordt bepaald door het bankspaarvermogen op
t +1 gelijk te stellen aan 0. Het vermogen bij
banksparen rendeert in de uitkeringsfase ook met het rentepercentage
uit .
Voor een mannelijke
zzp´er wordt het banksparen in 15 periodes uitkgeerd aangezien zijn levensverwachting 78,64 is. Voor
51
een vrouwelijke zzp´er wordt het bankspaarkapitaal in 19 periodes uitgekeerd aangezien haar levensverwachting 82,39 is. In het model wordt tevens gekeken naar de mogelijkheid om het opgebouwde kapitaal bij de FOR op 65-jarige leeftijd om te zetten in een lijfrente. Om een realistisch beeld te krijgen van de uitkerinsghoogte is hiervoor gebruik gemaakt van de website van OHRA. Hier kan op basis van het geslacht, leeftijd en kapitaal uitgerekend worden hoe hoog de jaarlijkse uitkering is. Deze berekeningen zijn alleen toegepast bij methode 1. Bij methode 2 is de optie van een lijfrente niet meegenomen in de berekeningen.
10.4 Financiering: premiebeleid Voor de verschillende maatmannen worden met twee verschillende premies de opgebouwde pensioenaanspraken voor de verschillende pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er berekend. De eerste premie is de doorsneepremie die gelijk is aan de doorsneepremie (de tweede pijler), zoals besproken
in
hoofdstuk
9.
De
tweede
premie
is
de
benodigde
premie
bij
de
pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er om dezelfde pensioenaanspraken op te bouwen. De pensioenaanspraken worden gelijk gesteld aan de contante waarden van alle uitkeringen (formule 9.26). Voor de berekening van de pensioenpremies wordt de benodigde premie in het eerste jaar bepaald. De pensioenpremies voor de pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er stijgen elk jaar met 6% en worden zodanig vastgesteld dat de contante waarde van de uitkeringen van de pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er (aangevuld met een aantal jaar pensioen uit loondienst) gelijk is aan de contante waarde van het 40-jaar tweedepijlerpensioen.
10.5 Contante waarden De contante waarden van de pensioenaanspraken als de doorsneepremie wordt gespaard (methode 1) en de benodigde additionele premie voor dezelfde pensioenaanspraken als het 40-jaar tweedepijlerpensioen (methode 2) worden op dezelfde manier contant gemaakt als in paragraaf 9.6.
10.6 Fiscale aspecten Net zoals bij de berekeningen van de premies en de pensioenuitkeringen in de tweede pijler is ook bij de pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er rekening gehouden met de fiscale voordelen en het tijdstip waarop inkomensbelasting verschuldigd is. Hiervoor worden dezelfde belastingtarieven en belastingverloop aangehouden als in paragraaf 9.8. De FOR mag in 2010 maximaal €11.811 bedragen en de maximale vrijstelling voor vermogensbelasting is €20.661. Deze worden jaarlijks aangepast aan de inflatie. In het model wordt met dit maximumbedrag rekening gehouden. Wanneer de doorsneepremie boven de maximumgrens komt, wordt slechts het maximumbedrag gespaard.
52
DEEL 4: RESULTATEN
53
11
Omvang van de pensioengevolgen
In dit hoofdstuk worden voor het basisscenario de resultaten van methode 1 en methode 2 gepresenteerd. In de eerste paragraaf worden de resultaten van methode 1 toegelicht. Hierbij wordt gekeken hoeveel procent de reële pensioenuitkeringen lager zijn ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen. In de tweede paragraaf worden de resultaten van methode 2 besproken. De reële additionele premie ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen komt hier aan bod.
11.1 Effect op pensioenuitkeringen In de eerste subparagraaf wordt de impact van geslacht en beginleeftijd van het zelfstandig ondernemerschap op de pensioenuitkeringen besproken. Inflatie heeft tot gevolg dat pensioen reëel gezien minder waard wordt. Dit komt aan bod in de tweede subparagraaf. Als laatste wordt in de derde subparagraaf de impact van het opleidingsniveau toegelicht. 11.1.1 Impact geslacht en beginleeftijd zelfstandig ondernemerschap In de berekeningen is rekening gehouden met de pensioenaanspraken uit de tweede pijler. De aanspraken van de pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er worden samengevoegd met de aanspraken uit de tweede pijler. In figuur 5 is volgens methode 1 gemodelleerd hoeveel procent lager de reële pensioenuitkeringen zijn van mannen en vrouwen bij verschillende beginleeftijden van het zelfstandig ondernemerschap.
40
Voor zowel mannen als vrouwen is er een negatief verschil ten
opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Het verschil is voor vrouwen sterker dan voor mannen. Figuur 5 Reëel verschil pensioenuitkeringen op basis van geslacht en beginleeftijd zelfstandig ondernemerschap ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen Figuur 5 laat zien hoeveel procent lager de reële pensioenuitkeringen zijn van mannen en vrouwen bij verschillende beginleeftijden van het zelfstandig ondernemerschap ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Voor de resultaten is het gemiddelde genomen van de pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er. Het opleidingsniveau is gemiddeld. 25
35
45
55
0% -10% -20% -30% Mannen -40%
Vrouw en
-50%
.
-60% -70%
40
Voor de grafiek is het gemiddelde genomen van de verschillende derdepijlerproducten.
54
Dit is te verklaren door de hogere levensverwachting van vrouwen ten opzichte van mannen (zie tabel 6, paragraaf 9.4). Het gespaarde kapitaal op 65-jarige leeftijd is bij de pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er voor zowel mannen en vrouwen gelijk doordat voor beiden de doorsneepremie wordt gespaard volgens methode 1. Echter, doordat voor de vrouw hetzelfde kapitaal over meer uitkeringsjaren moet worden verspreid, zal de jaarlijkse uitkering zowel nominaal als reëel lager zijn voor vrouwen dan voor mannen. Het verschil van de reële pensioenuitkeringen ten opzichte van het 40jaar tweedepijlerpensioen neemt af naarmate de beginleeftijd van het zelfstandig ondernemerschap toeneemt. Een 25-jarige vrouw die haar gehele leven zzp‟er zal blijven, zal op 65-jarige leeftijd pensioenuitkeringen ontvangen die reëel gezien 64% lager zijn dan het pensioen van een vrouw die haar gehele leven in loondienst blijft. Voor een 25-jarige man die zijn gehele leven zzp‟er zal blijven, zijn de uitkeringen vanaf 65-jarige leeftijd reëel gezien gemiddeld 50% lager dan het pensioen van een man die zijn gehele leven in loondienst werkt. Wanneer pas op 55-jarige leeftijd het werknemerschap wordt ingeruild voor het zelfstandig ondernemerschap zijn de reële pensioenuitkeringen voor een man en vrouw ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen respectievelijk 16% en 22% lager.
Het
verschil in reële waarde van de pensioenuitkeringen voor vrouwen neemt sterker af naarmate de beginleeftijd van het zelfstandig ondernemerschap hoger is dan voor mannen. Dit is te verklaren doordat de hogere levensverwachting van vrouwen erin resulteert dat zij meer profiteren van elke euro extra tweedepijlerpensioen dat wordt opgebouwd. Hoe langer vrouwen in het tweedepijlersysteem blijven, hoe meer zij van de collectiviteit en solidariteit in de tweede pijler profiteren door hun hogere levensverwachting. In het algemeen kan worden gesteld dat hoe later men begint met het zelfstandig ondernemerschap, hoe minder groot het reële verschil zal zijn met het 40-jaar tweedepijlerpensioen, zie figuur 5. Figuur 6 Reëel verschil pensioenuitkeringen op basis van geslacht, beginleeftijd zelfstandig ondernemerschap en product ten opzichte van 40-jaar tweedepijlerpensioen Figuur 6 laat zien hoeveel procent lager de reële pensioenuitkeringen zijn van mannen en vrouwen bij de verschillende pensioenspaarmogelijkheden bij verschillende beginleeftijden van het zelfstandig ondernemerschap ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen. De resultaten zijn op basis van een gemiddeld opleidingsniveau.
M an - 25
M an - 35
M an - 45
M an - 55
Vro uw - 25 Vro uw - 35 Vro uw - 45 Vro uw - 55
0% -10% -20% -30% -40% -50%
Banksparen Zelf sparen FOR direct FOR Banksparen FOR Lijfrente
-60% -70% -80%
55
De beginleeftijd van zelfstandig ondernemerschap kan bij uiteenlopende pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er tot verschillende uitkomsten leiden, zie figuur 6. Sparen voor het pensioen via een FOR en direct laten uitbetalen op 65-jarige leeftijd is reëel gezien de minst gunstige optie voor zowel mannen als vrouwen ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen, ongeacht de beginleeftijd van het zelfstandig ondernemerschap. Voor een zzp‟er die nooit in loondienst zal werken (beginleeftijd zelfstandig ondernemerschap is dan 25) betekent een FOR Direct dat de pensioenuitkeringen reëel gezien 60% lager zijn voor mannen en 70% lager voor vrouwen ten opzichte van een man en vrouw die hun gehele leven in loondienst werken. Dit komt doordat op 65-jarige leeftijd in één keer belasting over het hele bedrag moet worden betaald en in nagenoeg alle gevallen het grootste gedeelte van het opgebouwde kapitaal in de hoogste belastingschijf valt. Wanneer het FOR kapitaal in periodes wordt uitgekeerd middels banksparen, wordt fiscaal voordeel behaald. Daarom is FOR Banksparen gunstiger en is het verschil ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen kleiner. Voor een 25-jarige zzp‟er die nooit in loondienst zal werken zullen de reële pensioenuitkeringen bij FOR Banksparen 48% lager zijn voor mannen en 61% lager voor vrouwen ten opzichte van een man en vrouw die hun gehele leven in loondienst werken. Voor mannen is zelf sparen gunstiger dan voor vrouwen. Wanneer een 45-jarige mannelijke werknemer besluit het werknemerschap in te ruilen voor het zelfstandig ondernemerschap en zelf te gaan sparen voor het pensioen, zullen zijn reële pensioenuitkeringen 19% lager zijn dan als hij in loondienst blijft. Een 45-jarige vrouwelijke werknemer levert ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen reëel gezien 36% van haar pensioen in als ze besluit voor zichzelf te beginnen en vervolgens zelf voor haar pensioen te gaan sparen. Dit verschil is te verklaren doordat bij zelf sparen het spaarbedrag reëel gezien gelijk blijft in het derdepijlermodel (dit om uitholling van het pensioen te voorkomen). Omdat mannen korter leven en hun pensioenkapitaal over minder uitkeringsjaren moet worden verspreid, is het jaarlijkse nominale pensioen van mannen significant hoger. Dit resulteert erin dat voor vrouwen het verschil ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen groter is dan bij mannen, doordat zowel de nominale als reële pensioenuitkeringen lager zijn. Naarmate de beginleeftijd van het zelfstandig ondernemerschap toeneemt, wordt zelf sparen voor zowel mannen als vrouwen aantrekkelijker als product om pensioenvermogen op te bouwen. Dit is te verklaren doordat er minder lang vermogensbelasting hoeft te worden betaald. Een FOR Lijfrente is voor mannen gunstiger dan voor vrouwen vanwege het verschil in levensverwachting. Voor een 25-jarige zzp‟er die nooit in loondienst zal werken, zullen de reële pensioenuitkeringen bij een dergelijk product 50% lager zijn voor mannen en 62% lager voor vrouwen ten opzichte van een man en vrouw die hun gehele leven in loondienst werken. Voor vrouwen is banksparen in de meeste gevallen het gunstigst. Een 45-jarige vrouwelijke werknemer die besluit zzp‟er te worden, levert bij banksparen reëel gezien 29% van haar pensioen in. Eerder werd al geconstateerd dat bij zelf sparen een 45-jarige vrouw reëel gezien 36% van haar pensioen inlevert. De FOR Direct kost reëel gezien 35% van het pensioen, uitkeren via banksparen kost 30% en omzetten in een lijfrente kost 31%. Bij banksparen wordt niet levenslang uitgekeerd en is de jaarlijkse uitkering hoger dan bij een lijfrente. In het model is uitgegaan van de levensverwachting volgens de sterftetafels van het AG 2010-2060. Wanneer een vrouw echter langer leeft dan in het model is aangenomen, kan geen aanspraak meer worden gemaakt op het bankspaarvermogen, aangezien dit al volledig is uitgekeerd. In de resterende jaren moet dan geleefd worden van de AOW en de eventuele tweedepijleraanspraken.
56
11.1.2 Impact inflatie In figuur 7 is het verschil tussen het reële en nominale pensioen weergegeven, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen opleidingsniveau. Het gaat hier om het algemene geval; daarvoor is het gemiddelde genomen van de vijf pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er. In figuur 7 wordt duidelijk dat het pensioen van vrouwen uit een FOR, banksparen of zelf sparen meer wordt uitgehold door de hogere levensverwachting van vrouwen. Naarmate de beginleeftijd van zelfstandig ondernemerschap van vrouwen hoger ligt, neemt deze uitholling enigszins af omdat het pensioen relatief steeds meer uit tweedepijlerpensioen bestaat, dat levenslang wordt uitgekeerd. De inflatie heeft meer impact op de laagopgeleiden dan de hoogopgeleiden. Dit is te verklaren doordat het pensioen van laagopgeleiden lager is en daarom sterker onderhevig is aan inflatie dan het hogere pensioen van hoogopgeleiden. Geconcludeerd kan worden dat vrouwelijke zzp‟ers en laagopgeleide zzp‟ers door de inflatie relatief het meeste pensioen inleveren ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Figuur 7 Reëel verschil pensioenuitkeringen ten opzichte van de nominale pensioenuitkeringen op basis van beginleeftijd zelfstandig ondernemerschap, geslacht en opleidingsniveau ten opzichte van het 40-jarig tweedepijlerpensioen Figuur 7 laat zien hoeveel procent lager de reële pensioenuitkeringen ten opzichte van de nominale pensioenuitkeringen zijn van mannen en vrouwen met verschillende opleidingniveaus bij verschillende beginleeftijden van het zelfstandig ondernemerschap ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Voor de resultaten is het gemiddelde genomen van de pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er.
M an - 25
M an - 35
M an - 45
M an - 55
Vro uw - 25
Vro uw - 35
Vro uw - 45
Vro uw - 55
0% -5% -10% -15%
Laag Gem
-20%
Hoog
-25% -30% -35%
11.1.3 Impact opleidingsniveau Doordat de franchise een constant bedrag is, wordt er in de tweede pijler relatief meer gespaard naarmate het opleidingsniveau hoger wordt. In de tweede pijler zijn laagopgeleiden solidair met hoogopgeleiden. Voor zowel mannelijke als vrouwelijke zzp‟ers zorgt een stijging van het opleidingsniveau voor een groter reëel verschil ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Naarmate de beginleeftijd van het zelfstandig ondernemerschap hoger wordt, wordt het reële verschil ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen ook kleiner. Een 35-jarige mannelijke werknemer die besluit voor zichzelf te beginnen, levert reëel gezien 34% van zijn pensioen in als hij laagopgeleid is, 35% als hij gemiddeld opgeleid is en 39% als hij hoogopgeleid. Voor een 35-jarige vrouwelijke werknemer is dit respectievelijk 49%, 50% en 52%. Voor een 55-jarige mannelijke werknemer die
57
besluit voor zichzelf te beginnen is dit respectievelijk 14%, 15% en 18%. Een 55-jarige vrouwelijke werknemer levert reëel gezien 22% in als ze laagopgeleid of gemiddeld opgeleid is en 23% als ze hogeropgeleid is. Dit komt overeen met de eerder genoemde conclusie dat het gunstig is om zo lang mogelijk in de tweede pijler te blijven omdat een euro extra in tweede pijler meer oplevert dan een euro extra in de pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er. De reële verschillen tussen het salarisniveau vlakken
af
met
de
leeftijd.
Dit
komt
omdat
de
resterende
opbouwjaren
in
de
pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er afnemen en het verschil daardoor ook afvlakt. Figuur 8 Reëel verschil pensioenuitkeringen op basis van geslacht, beginleeftijd zelfstandig ondernemerschap en opleidingsniveau ten opzichte van 40-jaar tweedepijlerpensioen Figuur 8 laat zien hoeveel procent lager de reële uitkeringen zijn van mannen en vrouwen met verschillende opleidingniveaus bij verschillende beginleeftijden van het zelfstandig ondernemerschap ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Voor de resultaten is het gemiddelde genomen van de pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er.
M an - 25
M an - 35
M an - 45
M an - 55
Vro uw - 25
Vro uw - 35
Vro uw - 45
Vro uw - 55
0% -10% -20% -30%
Laag Gem
-40%
Hoog
-50% -60% -70%
11.2 Effect op benodigde pensioenpremies Wanneer de zzp‟er dezelfde reële pensioenaanspraken wil behouden als in de tweede pijler, zal hiervoor een hogere reëel premiebedrag betaald moeten worden. Over het algemeen kan worden gesteld hoe hoger de beginleeftijd van het zelfstandig ondernemerschap is, hoe minder reële additionele pensioenpremie er nodig is. Waneer de zzp‟er is begonnen vanuit loondienst, worden de pensioenaanspraken uit de tweede pijler meegenomen in de berekeningen. Uit de resultaten blijkt dat de doorsneesystematiek minder van invloed is op de additionele pensioenpremie dan de fiscale belemmeringen en productkenmerken van de pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er. In figuur 9 is te zien dat vrouwen meer reële pensioenpremie moeten betalen voor de pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er om hun uitkeringen reëel gezien gelijk te houden aan het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Dit heeft te maken met de hogere levensverwachting van het vrouwelijke geslacht. Een 25-jarige man die zijn gehele leven zzp‟er zal blijven, zal reëel gezien 127% meer pensioenpremie moeten betalen om dezelfde pensioenaanspraken te krijgen als het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Een 25-jarige vrouw die
58
haar gehele leven als zzp‟er zal werken, moet reëel gezien 159% meer pensioenpremie betalen om dezelfde pensioenuitkeringen te ontvangen als dat ze haar gehele leven in loondienst had gewerkt. Naarmate de beginleeftijd van het zelfstandig ondernemerschap toeneemt, wordt het reële relatieve verschil tussen de benodigde premie van de man en vrouw groter. Een 55-jarige man die zijn gehele leven zzp‟er zal blijven, zal reëel gezien 24% meer pensioenpremie moeten betalen om dezelfde pensioenaanspraken te krijgen als dat hij zijn hele leven in loondienst had gewerkt. Een 55-jarige vrouw die haar gehele leven als zzp‟er werkt, moet reëel gezien 48% meer pensioenpremie betalen om dezelfde pensioenuitkeringen te ontvangen als dat ze haar gehele leven in loondienst had gewerkt. Op 55-jarige leeftijd het werknemerschap inruilen voor het zelfstandig ondernemerschap resulteert erin dat een vrouw reëel gezien twee keer zoveel premie moet betalen in de laatste tien jaar van haar werkzame leven ten opzichte van een man die op 55-jarige besluit voor zichzelf te beginnen. Figuur 9 Reëel verschil pensioenpremies op basis van beginleeftijd zelfstandig ondernemerschap en geslacht ten opzichte van 40-jaar tweedepijlerpensioen Figuur 9 laat zien hoeveel procent hoger de reële pensioenpremies van mannen en vrouwen zijn bij verschillende beginleeftijden van het zelfstandig ondernemerschap ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Voor de resultaten is het gemiddelde genomen van de pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er en is het opleidingsniveau gemiddeld.
180% 160% 140% 120% 100%
Mannen Vrouw en
80% 60% 40% 20% 0% 25
35
45
55
Voor dezelfde reële pensioenaanspraken als het 40-jaar tweedepijlerpensioen, moet voor de FOR Direct de hoogste premie moet worden betaald, zie figuur 10. Een 25-jarige man die zijn gehele leven zzp‟er zal blijven, zal reëel gezien 188% meer pensioenpremie moeten betalen om dezelfde reële pensioenaanspraken te krijgen als het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Wanneer hij zelf zou sparen voor zijn pensioen, zou hij reëel gezien slechts 107% meer moeten inleggen ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Voor een bankspaarproduct of voor FOR Banksparen moet hij reëel gezien respectievelijk 115% en 99% meer sparen. De hoge premie voor de FOR Direct is te verklaren doordat op 65-jarige leeftijd in één keer de verschuldigde belasting moet worden betaald, dat ongeveer 50% van het opgebouwde kapitaal is.
59
Figuur 10 Reëel verschil pensioenpremies op basis van geslacht, beginleeftijd zelfstandig ondernemerschap en product ten opzichte van 40-jaar tweedepijlerpensioen Figuur 10 laat zien hoeveel procent hoger de reële pensioenpremies van zijn bij de pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er bij verschillende beginleeftijden van het zelfstandig ondernemerschap ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Zowel de gevolgen voor de man als voor de vrouw zijn meegenomen in de berekening.
250%
200%
Banksparen
150%
Zelf sparen FOR direct 100%
FOR Banksparen
50%
0% M an - 25
M an - 35
M an - 45
M an - 55 Vro uw - 25 Vro uw - 35 Vro uw - 45 Vro uw - 55
Voor mannen is bij zelf sparen de additionele premie het laagst ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen, zie figuur 10.
Bij zelf sparen zal een 35-jarige man, die besluit het
werknemerschap in te ruilen voor het zelfstandig ondernemerschap, reëel gezien 65% meer pensioenpremie moeten betalen om dezelfde pensioenaanspraken te krijgen als het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Wanneer hij twintig jaar wacht en pas op zijn 55
ste
besluit zzp‟er te worden, hoeft
hij met zelf sparen reëel gezien slechts 11% meer te betalen voor dezelfde reële pensioenaanspraken als dat hij in loondienst was gebleven. Voor vrouwen is zelf sparen de voordeligste pensioenoptie om dezelfde reële pensioenaanspraken als het 40-jaar tweedepijlerpensioen op te bouwen. Een 45-jarige vrouwelijke werknemer die zzp‟er wordt, moet reëel gezien 57% meer pensioenpremie betalen om dezelfde reële pensioenuitkeringen te ontvangen als dat ze haar gehele leven in loondienst had gewerkt. Wanneer ze tien jaar wacht en pas op haar 55
ste
het werknemerschap inruilt voor het
zelfstandig ondernemerschap, hoeft zij met zelf sparen reëel gezien slechts 29% meer te betalen voor dezelfde
reële
pensioenaanspraken
als
dat
zij
in
loondienst
was
gebleven.
De
hogere
levensverwachting verklaart het verschil in benodigde premie tussen man en vrouw (11% tegen 29% wanneer op 55-jarige leeftijd gekozen wordt voor het zelfstandig ondernemerschap). Het opleidingsniveau heeft impact op de benodigde reële additionele pensioenpremie voor de pensioenproducten voor de zzp‟er. In figuur 11 is te zien dat voor mannen geldt hoe lager het opleidingsniveau is, hoe minder er gespaard hoeft te worden ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Een 25-jarige laagopgeleide man die zijn gehele leven zzp‟er blijft zal reëel gezien 107% meer moeten betalen voor dezelfde pensioenaanspraken als een 25-jarige man die zijn gehele leven in loondienst werkt. Wanneer deze zzp‟er gemiddeld opgeleid zou zijn, zou hij reëel gezien 138% meer moeten sparen voor dezelfde pensioenaanspraken. Voor vrouwen geldt dit echter niet. Hoogopgeleide vrouwen hoeven minder te sparen dan laagopgeleide vrouwen. Een hoogopgeleide
60
vrouw die haar gehele leven zzp‟er is, moet reëel gezien 155% meer sparen dan een hoogopgeleide vrouw die haar gehele leven werknemer is. Wanneer zij echter laagopgeleid zou zijn, zou reëel gezien 162% meer gespaard moeten worden voor dezelfde pensioenaanspraken als het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Omdat vrouwen ook meer pensioenkapitaal nodig hebben dan mannen vanwege hun hogere levensverwachting moeten alle vrouwelijke zzp‟ers in het algemene geval ook meer sparen dan mannelijke zzp‟ers voor dezelfde pensioenuitkeringen. Voor zowel mannen als vrouwen geldt dat het verschil in additionele premie kleiner wordt naarmate de beginleeftijd van het zelfstandig ondernemerschap hoger wordt. Figuur 11 Reëel verschil pensioenpremies op basis van beginleeftijd zelfstandig ondernemerschap, product en geslacht en opleidingsniveau ten opzichte van 40-jaar tweedepijlerpensioen Figuur 11 laat zien hoeveel procent hoger de reële pensioenpremies zijn van mannen en vrouwen bij verschillende beginleeftijden van het zelfstandig ondernemerschap op basis van het opleidingsniveau ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Voor de resultaten is het gemiddelde genomen van de pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er.
180% 160% 140% 120% Laag
100%
Gem 80%
Hoog
60% 40% 20% 0% M an - 25
M an - 35
M an - 45
M an - 55
Vro uw - 25 Vro uw - 35 Vro uw - 45 Vro uw - 55
61
12
Scenarioanalyse
In het voorgaande hoofdstuk zijn de resultaten van methode 1 en methode 2 besproken op grond van het basisscenario. In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de impact als variabelen uit het basisscenario wijzigen. In de eerste paragraaf wordt gekeken naar de impact van een lagere rekenrente. De gevolgen van een hoger of lager rendement komen aan bod in de tweede paragraaf. In de derde paragraaf wordt de impact van een lagere franchise besproken. Als laatste wordt gekeken naar de impact van een sterkere salarisstijging.
12.1 Lagere rekenrente In het model is gerekend met een vast rekenrente van 4%. Dit was een gebruikelijke waarderingsmethode tot 2006. Vanaf 2006 is het fair-value principe toegepast (zie paragraaf 3.3). Aan de hand van deze methode moeten de verplichtingen van het pensioenfonds (de uitkeringen voor de deelnemers) worden gewaardeerd volgens de marktrente. De kapitaalmarktrente was in september 2010 gedaald tot 2,5% (DBN Statistics, 2010). In figuur 12 zijn de resultaten weergegeven als de verplichtingen worden gewaardeerd met een marktconforme rente van 2,5%. Deze resultaten zijn afgezet tegen de resultaten van het basisscenario, waarin met een rekenrente van 4% werd gerekend. Een lagere rekenrente verkleint het reële verschil van de pensioenuitkeringen ten opzichte van het basisscenario. Een 25-jarige man die zijn gehele leven zzp‟er zal zijn, zal bij 4% rekenrente reëel gezien
127%
meer
premie
betalen
voor
dezelfde
pensioenaanspraken
van
het
40-jaar
tweedepijlerpensioen. Als de rekenrente echter daalt naar 2,5%, dan daalt de benodigde reële additionele premie naar 113%. Figuur 12 Impact rekenrente 2,5% op basis van methode 1 en methode 2 Figuur 12 laat in de linkerhelft van de grafiek zien wat het reële verschil is in pensioenuitkeringen ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen als de rekenrente van 4% naar 2,5% daalt bij verschillende beginleeftijden van het zelfstandig ondernemerschap (methode 1). Het basisscenario is het scenario waarin met 4% rekenrente wordt gerekend. Het scenarioanalyse is het scenario waarin met 2,5% rekenrente wordt gerekend. In de rechterhelft van de grafiek wordt laten zien wat het reële verschil is in benodigde pensioenpremie ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen als de rekenrente van 4% naar 2,5% daalt (methode 2). Voor de resultaten is het gemiddelde genomen van de pensioenspaarmogelijkheden voor zzp‟ers.
200%
150% 1. Man - basisscenario 1. Man - scenarioanalyse
100%
1. Vrouw - basisscenario 1. Vrouw - scenarioanalyse
50%
2. Man - basisscenario 2. Man - scenarioanalyse
0%
2. Vrouw - basisscenario 2. Vrouw - scenarioanalyse
-50%
-100% 25
35
45
55
62
Een 25-jarige vrouwelijke zzp‟er die haar gehele leven als zzp‟er zal werken, moet reëel gezien 159% meer premie betalen voor dezelfde pensioenaanspraken als het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Daalt de rekenrente echter naar 2,5%, dan daalt de benodigde reële additionele premie naar 149%. Omdat de rekenrente lager ligt dan de vaste rekenrente van 4% wordt het pensioen reëel gezien minder uitgehold. Dit effect is ook te zien bij methode 2 (zie figuur 12). Uit figuur 12 wordt duidelijk dat voor dezelfde pensioenaanspraken uit het 40-jaar tweedepijlerpensioen minder extra gespaard hoeft te worden bij een rekenrente van 2,5% dan bij 4%. Geconcludeerd kan worden dat wanneer het fairvalue principe
wordt
toegepast,
dit
zal
resulteren
in
lagere
additionele
premie
voor
dezelfde
pensioenaanspraken als het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Het fair value principe zorgt er wel voor dat de uitkomsten volatieler zijn. Om een sterke mate van volatiliteit in de benodigde premies te voorkomen, kan er voor gekozen worden om te rekenen met het 5-jaars gemiddelde van de kapitaalmarktrente. Een dergelijke methode is realistischer dan de vaste rekenrente van 4%, maar is tevens minder gevoelig voor uitschieters van de kapitaalmarktrente.
12.2 Hoger of lager rendement Het rendement bij zelf sparen, de FOR of banksparen is van invloed op de uiteindelijke hoogte van de pensioenuitkeringen. Wanneer dit rendement gemiddeld 100 basispunten hoger ligt, hoeft er reëel gezien gemiddeld gezien 30% minder gespaard te worden, zie figuur 13.
41
Wanneer zelf voor het
pensioen wordt gespaard, zal een hoger rendement resulteren in een aanzienlijk lagere pensioenpremie ten opzichte van het basisscenario. Een man zal in het basisscenario reëel gezien gemiddeld 54% meer premie betalen voor dezelfde pensioenaanspraken als voor het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Stijgt het rendement op zelf sparen echter met 100 basispunten, dan hoeft nog slechts 32% extra premie te worden betaald. Wanneer een vrouw zelf spaart voor haar pensioen, zal een hoger rendement van 100 basispunten de benodigde extra premie reëel gezien gemiddeld doen dalen van 90% naar 59% ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Ook wanneer gespaard wordt voor het pensioen middels de FOR Direct zal een hoger rendement resulteren in een aanzienlijk lagere additionele pensioenpremie ten opzichte van het basisscenario. Bij dit product zal een man in het basisscenario reëel gezien gemiddeld 131% meer premie betalen voor dezelfde pensioenaanspraken als voor het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Stijgt het rendement op de FOR echter met 100 basispunten, dan hoeft nog slechts 95% extra premie te worden betaald. Wanneer een vrouw spaart via een FOR Direct zal een hoger rendement van 100 basispunten de benodigde extra premie gemiddeld doen dalen van 129% naar 98% ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Het verschil in uitkering ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen neemt af wanneer er een hoger rendement wordt behaald. Dit is voornamelijk het geval wanneer zelf gespaard wordt voor het pensioen. In het basisscenario zal het pensioen van een man reëel gezien gemiddeld 27% lager zijn in vergelijking met het 40-jaar tweedepijlerpensioen, wanneer hij zelf spaart voor zijn pensioen. Stijgt het rendement op zelf sparen echter met 100 basispunten, dan daalt het verschil naar 20%. Wanneer een
41
Een verschil van 100 basispunten correspondeert met een verschil van 1%.
63
vrouw zelf spaart, zal een hoger rendement van 100 basispunten het procentuele reële verschil van haar uitkering ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen dalen van 46% naar 42%. Figuur 13 Impact rendementsverhoging 100 basispunten op basis van methode 1 en methode 2 Figuur 13 laat in de linkerhelft van de grafiek zien wat het reële verschil is in pensioenuitkeringen van de verschillende pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen als het rendement op de pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er daalt met 1% (methode 1). Het basisscenario is het scenario zoals berekend in hoofdstuk 11. Het scenarioanalyse is het scenario waarin met een rendementsverlaging van 1% wordt gerekend. In de rechterhelft van de grafiek wordt laten zien wat het reële verschil is in benodigde pensioenpremie ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen als het rendement op de pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er daalt met 1% (methode 2). Voor de resultaten is het gemiddelde genomen van de verschillende beginleeftijden van het zelfstandig ondernemerschap.
140% 120% 100%
1. Man - basisscenario 1. Man - scenarioanalyse
80%
1. Vrouw - basisscenario
60%
1. Vrouw - scenarioanalyse
40%
2. Man - basisscenario
20%
2. Man - scenarioanalyse
0%
2. Vrouw - basisscenario
-20%
2. Vrouw - scenarioanalyse
-40% -60% Banksparen
Zelf sparen
FOR direct
FOR Banksparen
Geconcludeerd kan worden dat een hoger rendement een positief effect heeft op de benodigde additionele premie of verschil in pensioenuitkering ten opzichte van 40-jaar tweedepijlerpensioen. Bij een rendementsdaling van 100 basispunten is het omgekeerde effect zichtbaar. Bij een lager rendement zal meer gespaard moet worden voor dezelfde pensioenaanspraken als het 40-jaar tweedepijlerpensioen of zal het procentuele verschil in pensioenuitkeringen ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen toenemen als de doorsneepremie wordt gespaard.
12.3 Lagere franchise De franchise in het model voor het basisscenario is afgeleid voor een alleenstaande. De hoogte van de franchise heeft echter invloed op de pensioenhoogte. Hoogopgeleiden bouwen relatief meer pensioen op, omdat de pensioengrondslag ook hoger is. In figuur 14 zijn de pensioengevolgen te zien als in het model een lagere franchise wordt genomen, die is afgeleid van een gepensioneerde met partner. Deze franchise is afgeleid van de AOW-hoogte voor een 65-jarige met partner en bedraagt €9924 per jaar inclusief vakantiegeld (SVB, 2010). Een laagopgeleide man zal in het basisscenario (franchise is €13.368) gemiddeld 65% extra premie moeten betalen voor dezelfde pensioenaanspraken als het 40-jaar tweedepijlerpensioen.
64
Wanneer de franchise daalt, zal de additionele reële premie stijgen naar 79% ten opzichte van de doorsneepremie. Een hoogopgeleide man zal in het basisscenario reëel gezien gemiddeld 85% extra premie moeten betalen voor dezelfde pensioenaanspraken als het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Wanneer de franchise daalt, zal de additionele premie dalen naar 82% ten opzichte van de doorsneepremie. Een laagopgeleide vrouw zal in het basisscenario reëel gezien gemiddeld 107% extra premie moeten betalen voor dezelfde pensioenaanspraken als het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Wanneer de franchise daalt, zal de additionele premie nagenoeg gelijk blijven. Een hoogopgeleide vrouw zal in het basisscenario gemiddeld 100% extra premie moeten betalen voor dezelfde pensioenaanspraken als het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Wanneer de franchise daalt, zal de additionele premie dalen naar 96% ten opzichte van de doorsneepremie. Voor laagopgeleide zzp‟ers is het het gunstigst dat in de periode van werknemerschap de franchise zo laag mogelijk is. Dit betekent echter dat wanneer zij het werknemerschap inruilen voor het zelfstandig ondernemerschap, een lagere franchise voor laagopgeleiden tot gevolg heeft dat er meer extra gespaard moet worden buiten de tweede pijler om dezelfde reële pensioenaanspraken op te bouwen als het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Een lagere franchise versterkt het verschil tussen de tweede pijler en de pensioenspaarmogelijkheden voor zzp‟ers. Voor hoogopgeleiden is het verschil in premie nagenoeg nihil ten opzichte van het basisscenario. Figuur 14 Impact lagere franchise €9924 op basis van methode 1 en methode 2 Figuur 14 laat in de linkerhelft van de grafiek zien wat het reële verschil is in pensioenuitkeringen bij verschillende opleidingsniveaus ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen als de franchise lager is (methode 1). Het basisscenario is het scenario waarin de franchise gelijk is aan €13.368. Het scenarioanalyse is het scenario waarin de franchise gelijk is aan €9.924. In de rechterhelft van de grafiek wordt laten zien wat het reële verschil is in benodigde pensioenpremie ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen als de franchise daalt van €13.368 naar €9.924 (methode 2). Voor de resultaten is het gemiddelde genomen van de verschillende beginleeftijden van het zelfstandig ondernemerschap.
120% 100% 80% 1. Man - basisscenario 60%
1. Man - scenarioanalyse 1. Vrouw - basisscenario
40%
1. Vrouw - scenarioanalyse 2. Man - basisscenario
20%
2. Man - scenarioanalyse 2. Vrouw - basisscenario
0%
2. Vrouw - scenarioanalyse -20% -40% -60% Laag
Gem
Hoog
65
12.4. Sterkere salarisstijging In het model wordt aangenomen dat het salaris jaarlijks stijgt met 3%, de zogeheten loonindex. In figuur 15 is het effect te zien is als de jaarlijkse salarisstijging gelijk is aan 5%. Vooral voor hoogopgeleiden, die vaak een steile carrière hebben, is een sterkere salarisstijging aannemelijk. In figuur 15 is te zien dat een sterkere salarisstijging erin resulteert dat er meer gespaard moet worden of dat het procentuele verschil in uitkering ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen wordt vergroot. Dit geldt voor de laagopgeleiden en gemiddeld opgeleiden. Voor de hoogopgeleiden is er een lichte daling in de additionele premie als het salaris jaarlijks sterker stijgt. Een laagopgeleide man zal in het basisscenario (jaarlijkse salarisstijging 3%) reëel gezien gemiddeld 65% extra premie moeten betalen voor dezelfde pensioenaanspraken als het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Wanneer de jaarlijkse salarisstijging stijgt naar 5%, zal de additionele premie stijgen naar 110% ten opzichte van de doorsneepremie. Een hoogopgeleide man zal in het basisscenario reëel gezien gemiddeld 85% extra premie moeten betalen voor dezelfde pensioenaanspraken als het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Wanneer de jaarlijkse salarisstijging stijgt, zal de additionele premie licht dalen naar 82% ten opzichte van de doorsneepremie. Een laagopgeleide vrouw zal in het basisscenario reëel gezien gemiddeld 107% extra premie moeten betalen voor dezelfde pensioenaanspraken als het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Wanneer de jaarlijkse salarisstijging stijgt naar 5%, zal de additionele premie stijgen naar 136%. Een hoogopgeleide vrouw zal in het basisscenario reëel gezien gemiddeld 100% extra premie moeten betalen voor dezelfde pensioenaanspraken als het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Wanneer de jaarlijkse salarisstijging stijgt naar 5%, zal de additionele premie licht dalen naar 99% ten opzichte van de doorsneepremie. Figuur 15 Impact sterkere salarisstijging van 5% op basis van methode 1 en methode 2 Figuur 15 laat in de linkerhelft van de grafiek zien wat het reële verschil is in pensioenuitkeringen bij verschillende opleidingsniveaus ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen als het salaris sterker stijgt (methode 1). Het basisscenario is het scenario waarin de salarisstijging gelijk is aan de loonindex, te weten 3%. Het scenarioanalyse is het scenario waarin de salarisstijging gelijk is aan 5%. In de rechterhelft van de grafiek wordt laten zien wat het reële verschil is in benodigde pensioenpremie ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen als de salarisstijging van 3% naar 5% stijgt (methode 2).
150% 1. Man - basisscenario
100%
1. Man - scenarioanalyse 1. Vrouw - basisscenario
50%
1. Vrouw - scenarioanalyse 2. Man - basisscenario
0%
2. Man - scenarioanalyse 2. Vrouw - basisscenario
-50%
2. Vrouw - scenarioanalyse
-100% Laag
Gem
Hoog
66
13
Voorstel verbetering pensioenmogelijkheden
In de voorgaande hoofdstukken is toegelicht welke factoren van invloed zijn op de uiteindelijke pensioensituatie van zzp‟ers. Door de collectiviteit en solidariteit in de tweede pijler levert elke euro extra premie in de tweede pijler meer pensioen op dan in het derdepijlermodel. Het is niet wenselijk om de tweede pijler zodanig in te richten dat de overstap van het werknemerschap naar het zelfstandig ondernemerschap geen pensioengevolgen heeft. Dit zou ten koste gaan van het pensioen van werknemers die wel hun gehele leven in loondienst blijven. Doordat het solidariteit- en collectiviteitaspect ontbreekt bij de pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er en de hoge kosten die worden ingehouden bij deze producten, is het onontkoombaar dat pensioenspaarmogelijkheden buiten de tweede pijler duurder zijn. Vooral voor vrouwelijke zzp‟ers is het verschil in premie aanzienlijk door hun hogere levensverwachting. Om de gevolgen te beperken, moet worden gekeken naar verbeteringen in de derde pijler. Een mogelijkheid om een tweederpijlerpensioenfonds voor zzp‟ers op te zetten is niet haalbaar. De politiek is van mening dat pensioen niet verplicht kan worden gesteld voor zelfstandige ondernemers. Dit zorgt ervoor dat de enige oplossing een vrijwillig pensioenfonds is. Adverse selection zal bij een dergelijk pensioenfonds een grote rol spelen en de betaalbaarheid van de pensioenregeling onder druk zetten. Voor de oplossing voor de pensioensituatie van zzp‟ers moet allereerst het pensioenbewustzijn worden verhoogd. In hoofdstuk 7 kwam reeds naar voren dat het lage pensioenbewustzijn voor werknemers minder consequenties heeft dan voor zzp‟ers. Hierin ligt deels een taak van de overheid om zzp‟ers aan te spreken op hun pensioenverantwoordelijkheid. Sinds januari 2011 is het pensioenregister operationeel en hiermee is een stap gezet in het overzichtelijk maken van de pensioenaanspraken. Ook pensioenfondsen die met uittredende deelnemers te maken krijgen, zouden hierop in kunnen spelen. Bijvoorbeeld door werknemers die voor zichzelf gaan beginnen informatie of advies te geven hoe zij zelf pensioen kunnen opbouwen. Het verhogen van de pensioenbewustzijn blijft een lastige klus. Het is daarom vooral van belang dat
de
pensioenspaarmogelijkheden
voor
zzp‟ers
zich
kenmerken
door
transparantie
om
woekerpolissen te voorkomen. Een belemmering bij de opbouw voor pensioen bij zzp‟ ers is de jaarruimte en reserveringsruimte die jaarlijks moet worden berekend. Dit zorgt voor een extra drempel. Het zou wenselijk zijn als elke belastingplichtige die niet deel heeft genomen aan een pensioenregeling het afgelopen jaar fiscale voordelen kan genieten voor een lijfrente of een ander spaarproduct dat bedoeld is voor pensioenvoorziening. Met de komst van banksparen is al een stap gezet in de richting van een transparant pensioenproduct. Het langlevenrisico blijft echter voor knelpunten zorgen. De levensverwachting blijft toenemen en dit kan ervoor zorgen dat zzp‟ers die nooit in loondienst hebben gewerkt steeds meer resterende levensjaren overhouden waarin alleen van de AOW moet worden geleefd. Een goede oplossing om de grote pensioentekorten van zzp‟ers te voorkomen is een algehele verplichtstelling. Dit is echter politiek gezien moeilijk te realiseren. Een verplichtstelling zal echter wel voorkomen dat de financiële middelen van zzp‟ers vanaf 65-jarige leeftijd alleen een AOW-uitkering betreft. Voor een verplichtstelling zal de wet wel aanzienlijk moeten worden aangepast.
67
14
Conclusie
Werknemers profiteren van de solidariteit en collectiviteit in de tweede pijler en kunnen daarom tegen gunstige voorwaarden pensioen opbouwen. Wanneer werknemers besluiten het werknemerschap in te ruilen voor het zelfstandig ondernemerschap heeft dit consequenties voor het pensioen. De mate van de pensioenconsequenties zijn afhankelijk van de individuele situatie. Zzp‟ers zijn voor hun pensioen aangewezen op spaarproducten buiten de tweede pijler, waar het aspect van solidariteit en collectiviteit volledig ontbreekt. Hierdoor is het sparen voor pensioen voor zzp‟ers vele malen duurder. De overstap naar het zelfstandig ondernemerschap kan ruwweg twee gevolgen hebben: de zzp‟er betaalt een hogere premie dan in de tweede pijler om te zorgen dat hij op 65-jarige leeftijd dezelfde pensioenaanspraken heeft als wanneer hij in loondienst was gebleven. Het is echter ook mogelijk dat de zzp‟er alleen de premie betaalt die hij anders in de tweede pijler had betaald, de zogeheten doorsneepremie. De laatste methode is waarschijnlijker, omdat weinig zzp‟ers zich ervan bewust zullen zijn dat buiten de tweede pijler meer moet worden betaald voor dezelfde pensioenaanspraken. Door de laatste methode wordt echter een veel lager pensioen opgebouwd. Wanneer zzp‟ers zich hier op latere leeftijd bewust van worden is er vaak al een zodanig groot pensioengat ontstaan, dat dit vrijwel niet meer te repareren valt. In deze scriptie is
onderzocht hoe groot de
pensioenconsequenties
zijn als
het
werknemerschap wordt ingeruild voor het zelfstandig ondernemerschap. Dit hangt van een aantal factoren af en wordt tevens op twee manieren geanalyseerd. Ten eerst wordt gekeken hoeveel procent lager de reële pensioenuitkeringen zijn vanaf 65-jarige leeftijd. Ten tweede wordt gekeken hoeveel procent meer premie moet worden betaald voor de pensioenspaarmogelijkheden voor zzp‟ers om vanaf 65-jarige leeftijd dezelfde reële pensioenaanspraken te hebben. Deze beide manieren worden vergeleken met een werknemer die zijn hele leven in loondienst blijft en daardoor zijn gehele werkzame leven kan profiteren van de solidariteit- en collectiviteitaspecten in de tweede pijler. Voor de resultaten wordt onderscheid gemaakt naar geslacht, de beginleeftijd van het zelfstandig ondernemerschap, het opleidingsniveau en verscheidene pensioenspaarmogelijkheden die kunnen worden aangewend door de zzp‟ er om pensioen op te bouwen. Vrouwen ondervinden grotere pensioengevolgen als zij voor zichzelf gaan beginnen dan mannen. Vrouwen moeten meer pensioenpremie betalen in het derdepijlermodel vanwege hun hogere levensverwachting. Dit komt omdat pensioen uit de tweede pijler altijd tot overlijden wordt uitgekeerd. Het zogeheten langlevenrisico (dat men langer leeft dan vooraf was aangenomen) is voor het pensioenfonds. Wanneer echter zelf voor een pensioenkapitaal moet worden gespaard kan de situatie ontstaan dat er resterende levensjaren overblijven waarin slechts van de AOW moet worden geleefd. Daarnaast wordt pensioen in de tweede pijler vaak geïndexeerd, waardoor pensioen waardevast of welvaartsvast blijft. Het is bij pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er niet altijd mogelijk om waardevaste of welvaartsvaste uitkeringen te ontvangen. Hierdoor wordt het pensioen jaarlijks steeds verder uitgehold. De beginleeftijd van het zelfstandig ondernemerschap speelt ook een grote rol. Hoe vroeger uit het tweedepijlersysteem wordt gestapt, des te nadeliger dit uiteindelijk is voor de hoogte van de reële pensioenuitkeringen. Dit geldt voor zowel mannen als vrouwen. Hoe vroeger een werknemer voor zichzelf gaat beginnen, hoe minder hij kan profiteren van de solidariteit uit de tweede pijler. Het is daarom pensioentechnisch gezien voordelig om zo lang mogelijk in de tweede pijler te blijven.
68
In de tweede pijler zijn laagopgeleiden solidair met hoogopgeleiden. Voor zowel mannelijke als vrouwelijke zzp‟ers zorgt een stijging van het opleidingsniveau voor een groter verschil ten opzichte van het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Voor vrouwen betekent een hogere opleiding ook een groter verschil dan voor mannen met hetzelfde opleidingsniveau. De verschillen tussen opleidingsniveau vlakken af naarmate de beginleeftijd van het zelfstandig ondernemerschap toeneemt. Dit komt omdat de resterende opbouwjaren buiten de tweede pijler afnemen en het pensioen relatief meer uit tweedepijleraanspraken bestaat. Inflatie heeft een grote impact op de waarde van het pensioen. Wanneer niet wordt geïndexeerd, zal inflatie ervoor zorgen dat de waarde van het pensioen wordt uitgehold. Naarmate de beginleeftijd van zelfstandig ondernemerschap van vrouwen hoger ligt, neemt deze uitholling enigszins af, omdat het pensioen relatief steeds meer uit tweedepijlerpensioen bestaat, dat levenslang wordt uitgekeerd. De inflatie heeft meer impact op de laagopgeleiden dan de hoogopgeleiden. Dit is te verklaren doordat het pensioen van laagopgeleiden lager is en daarom sterker onderhevig is aan inflatie dan het hogere pensioen van hoogopgeleiden. Geconcludeerd kan worden dat vrouwelijke zzp‟ers en laagopgeleide zzp‟ers door de inflatie relatief het meeste pensioen inleveren ten opzichte van het 40jaar tweedepijlerpensioen Over het algemeen kan worden gesteld hoe hoger de beginleeftijd van het zelfstandig ondernemerschap is, hoe minder additionele pensioenpremie er nodig is. Het blijkt dat de doorsneesystematiek minder van invloed is op de additionele pensioenpremie dan de fiscale belemmeringen en productkenmerken van de pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er. Vrouwen moeten meer pensioenpremie betalen voor de pensioenspaarmogelijkheden voor de zzp‟er om hun uitkeringen reëel gezien gelijk te houden aan het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Er zijn verscheidende oplossingen mogelijk voor de pensioensituatie van zzp‟ers. Een mogelijkheid om zzp‟ers in de tweede pijler te behouden is door het opzetten van een tweedepijlerpensioenfonds voor zzp‟ers. De politiek is echter van mening dat pensioen niet verplicht kan worden gesteld voor zelfstandige ondernemers waardoor verplichtstelling niet mogelijk is. Adverse selection zal bij een dergelijk vrijwillig pensioenfonds de betaalbaarheid van de pensioenregeling onder druk zetten. Het is voornamelijk van groot belang dat het pensioenbewustzijn wordt verhoogd. Een laag pensioenbewustzijn heeft grotere pensioenconsequenties voor zzp‟ers dan voor werknemers, omdat zij zelf verantwoordelijk zijn voor hun pensioen. Een oplossing om de grote pensioentekorten van zzp‟ers te voorkomen is een algehele verplichtstelling. Dit is echter politiek gezien moeilijk te realiseren. Een verplichtstelling zal echter wel voorkomen dat veel zzp‟ers onvoldoende pensioen opbouwen. Voor een verplichtstelling zal de wet aanzienlijk moeten worden aangepast.
69
Bibliografie ABP Corporate Communicatie, 2007, De doorsneepremie. ABP, september. Actuarieel Genootschap, 2010, Prognosetafel 2010-2060. (http://www.ag-ai.nl/view.php?Pagina_Id =333), 24 augustus. Autoriteit Financiele Markten, 2008, Pensioenkennis van de Nederlandse Consument (www.afm.nl), april. Autoriteit Financiele Markten, 2010, Nederlanders hebben weinig pensioenkennis. (www.afm.nl), januari. Belastingdienst, 2010, Onderneming stoppen. (http://www.belastingdienst.nl/zakelijk/onderneming _starten_stoppen.html), 10 september. Beshears, J., Choi,J., Laibson, D., Madrian, B., 2009, The Impact of Employer Matching on Savings Plan Participation under Automatic Enrollment. Research Findings in the Economics of Aging,Chicago. In: University of Chicago Press. Bikker, J.,De Dreu, J., 2006, Pension fund efficiency: the impact of scale, governance and plan design. DNB Working Papers (http://www.dnb.nl/nieuws-en-publicaties/publicaties-dnb/dnb-working-papersreeks/dnb-working-papers/dnb149191.jsp), nr. 109, pp.9. Broers, B.T. , 2009, De zzp’er: verzekerd van een adequaat pensioen? In: Pensioen&Praktijk, december, pp.12-18. Boumans, M.E.C., 2007, Zelfstandigen in de tweede pijler, een inventarisatie deel I. In: Pensioen& Praktijk, mei, pp. 12-19. Boumans, M.E.C., 2007, Zelfstandigen in de tweede pijler, een inventarisatie deel II. In: Pensioen& Praktijk, juni, pp. 8-13. Centiq, 2008, Financieel inzicht van Nederlanders. (http://www.pensioenkijker.nl/home/onderzoek), 28 mei. Centraal Bureau voor de Stastiek Webmagazine, 2008, Hoogopgeleiden leven langer en gezonder. 17 november. Centraal Bureau voor de Statistiek, 2009, Sterke groei zelfstandigen zonder personeel. (www.cbs.nl). Centraal Bureau voor de Statistiek Statline, 2010, Geboorte naar diverse kenmerken. (http://statline. cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=37422ned&D1=0,4-5,7,9,11,13,17,26,35,4041&D2=0,10,20,30,40,(l-4)-l&HD=090218-0953&HDR=G1&STB=T), 10 juli. Centraal Bureau voor de Statistiek, 2010, Bevolkingspiramide. (http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas /bevolking/cijfers/extra/piramide-fx), 15 juli. Centraal Bureau voor de Statistiek Statline, 2010, Zelfstandigen zonder personeel: persoonskenmerken.(http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=80150NED&D1=a&D2= a&D3=l&HD=090827-1722&HDR=G2,T&STB=G1), 15 augustus. Centraal Bureau voor de Statistiek Statline, 2010, Echtscheidingen. (http://statline.cbs.nl/StatWeb/ publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=60060ned&D1=0,124-139&D2=a&HD=090616-1618&HDR =T&STB=G1), 8 september.
70
Commissie Bakker, 2008, Naar een toekomst die werkt. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Documenten, 16 juni. Commissie Don, 2009, Advies betreffende parameters pensioenfondsen. (www.mkb.nl/download. php%3FitemID%3D50), 22 september, pp.15-16. De Nederlandsche Bank, 2005, De financiële kennis van Nederlandse huishoudens is beperkt. In: Kwartaalbericht, juni. De Nederlandsche Bank, 2006, Het partnerpensioen is niet langer vanzelfsprekend. In: Statistisch Bulletin, september, pp.21-25. De Nederlandsche Bank, 2008, De kredietcrisis en de reële economie. In: Kwartaalbericht, december, pp. 35-40. De Nederlansche Bank, 2009, Indexatie pensioenrechten blijft achter bij ambitie. In: Statistisch Bulletin, maart, pp. 21-24. De Nederlansche Bank, 2010, Indexatie pensioenen blijft achter bij loon- en prijsstijging. In: Statistisch Bulletin, maart. De Nederlandsche Bank Statistiek, 2010, Marktrente. (http://www.statistics.dnb.nl/index.cgi?lang=nl& todo=Rentes), 1 september. Dietvorst, G.J.B., Visser, M.R., 2009, Pensioen zzp’er is niet zo bijzonder. Universiteit van Tilburg. Dietvorst, G.J.B., 2010, Het pensioen van de zzp’er fiscaal juridisch bezien: wie is er aan zet? Netspar, januari. Donner, J.P.H., 2007, Pensioenopbouw door zelfstandigen. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 7 september. Donner, J.P.H., 2009, Adviesaanvraag positie zelfstandige ondernemers aan de voorzitter van de SER. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 21 september. Financieel Dagblad, 2009, Markt voor langlevenrisico ontluikt, 11 november Financieel Dagblad, 2010, Steeds meer studenten willen ondernemer worden, 13 juli. Financieel Dagblad, 2010, Zelfstandige ondernemer leverde vorig jaar flink in, 15 juli. ING Economisch Bureau, 2010, Pensioen geen lokker bij nieuwe baan, 18 maart. ING Economisch Bureau, 2010, Sociale media lonen: 9% meer omzet haalbaar door online netwerken, november. Jong, F., 2009, Naar een flexibele pensioenregeling voor ZZP’ers. Netspar, juni. Kuné, J.B., 2008, Syllabus Pensioen Actuariaat II, collegejaar 2007-2008. Universiteit van Amsterdam, pp. 35-37. Luijk, M., Lewis, T., Stokx, J.,2008, De API, het Europese pensioenvehikel? In: Pensioen en Praktijk, augustus, pp.23-24.
71
Ministerie van Financiën, 2010. Wet Introductie Premiepensioeninstellingen. (http://www.rijksoverheid. nl/documenten-en-publicaties/wetsvoorstellen/2010/10/25/wet-introductie-premiepensioeninstellingen31891), december. Nibud, 2004, Meningen over de levensloop. (www.nibud.nl), oktober. OHRA, 2010, Berekening Direct ingaande Lijfrenteverzekering. (https://www.ohra.nl/direct-ingaandelijfrenteverzekering/berekenen.jsp) Pensioencommissie Sociaal Economische Raad, 2008, Op weg naar pensioenbewust zijn, de bevindingen van het debat Pensioenbewustzijn. (www.ser.nl), 30 januari. Pensioenmagazine, 2010, Wat doen we met het pensioen van de zzp’er? Mei, pp. 6-21. Platform zelfstandige ondernemers, 2010, Oudedagspensioen. (http://www.pzo.nl/oudedagspensioen), september. Ponds, E.H.M., 2004, Pensioen & renterisico: renteafhankelijke opbouw. In: Economisch Statistisch Bulletin, 28 mei, pp. 242-245. Prast, H.M, 2005, Emotie-economie, de mythe van de persoonlijke financiële planning, Universiteit van Tilburg, juni. Rijksoverheid, 2010, Verevening pensioenrechten. (http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/scheiden/ vraag-en-antwoord/wat-betekent-verevening-van-pensioenrechten-bij-scheiding.html), 10 september. Sociale Verzekeringsbank, 2010, AOW bedragen. (http://www.svb.nl/int/nl/aow/hoogte_aow/ bedragen/), 11 september. Studiekeuze, 2010, Startsalaris per opleiding en sector. www.studiekeuze123.nl. Van Eekelen, L.S.C., 2008, Overdrachten tussen generaties. Universiteit van Tilburg. Van Heerwaarden, A.E., 2007, Syllabus Pensioen Actuariaat I, collegejaar 2007-2008. Universiteit van Amsterdam, pp 12-28 Van der Lecq, F., Oerlemans, A., 2009, Zelfstandigen zonder pensioen. Netspar, september. Veen, M., 2010, Lang zullen we leven, Nederlands Pensioen en Beleggingsnieuws, 25 februari. Volkskrant, 2009, Schaduwzijde van de dalende rente, 16 januari. Volkskrant, 2010, APG-topman: spelregels pensioenfonds aanpassen. 19 augustus. Vrijburg, S.M.M., 2008, Zelfstandig ondernemer. In: PensioenAlert, februari. Zijlstra, W., 2009, Verkoop en kennis van aflossingsvrije hypotheken. Economisch Statistisch Bulletin, 6 maart.
72
Appendix A
Afkortingen
AFM
Autoriteit Financiële Markten
AG
Actuarieel Genootschap
ANW
Algemene Nabestaandenwet (1995)
AOW
Algemene Ouderdomswet (1957)
API
Algemene Pensioeninstelling
BPF
Wet Bedrijfstakpensioenfondsen (2000)
BW
Burgerlijk Wetboek
CBS
Centraal Bureau voor de Statistiek
DB
Defined Benefit
DC
Defined Contribution
DGA
Directeur Grootaandeelhouder
DNB
De Nederlandsche Bank
FOR
Fiscale Oudedagsreserve
IB
Wet op de Inkomstenbelasting (2001)
KvK
Kamer van Koophandel
NP
Nabestaandenpensioen
OP
Ouderdomspensioen
PPI
Premiepensioen instelling
PSW
Pensioen- en spaarfondsen Wet (1952)
PW
Pensioenwet (2007)
PZO
Platform voor Zelfstandige Ondernemers
SER
Sociaal Economische Raad
SZW
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
VAR
Verklaring Arbeidsrelatie
VPS
Wet Verevening Pensioenrechten bij scheiding (1994)
WAO
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (1966)
WIA
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (2005)
ZZP‟er
Zelfstandige zonder personeel
73
Appendix B ax:65 x 65 x /
an
Symbolen Contante waarde factor van de annuïteit van een x-jarige met de looptijd van (65-x)
Contante waardefactor van een uitgestelde annuïteit van een x-jarige die (65-x) jaar is uitgesteld en n jaar duurt.
Bt
Totale baten voor een pensioenfonds op tijdstip t
BE t
De verschuldigde belasting op tijdstip t
BS t
De aangroei op het bankspaarvermogen op tijdstip t
BSttotaal
Het totaal opgebouwde vermogen bij banksparen op tijdstip t
ex
Levensverwachting van een x-jarige
FOPt
Fictief te bereiken pensioen, zoals bepaald op tijdstip t
g
Reële contractloonstijging op macroniveau
i
Jaarlijkse inflatie
Rendementspercentage bij het zelf sparen
Lt
Totale lasten voor een pensioenfonds op tijdstip t
spaar
Rendementspercentage op bankspaarvermogen in de spaarfase
uit
Rendementspercentage op bankspaarvermogen in de uitkeringsfase
OPt
Opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen op tijdstip t
OP40
totaal
t
Totaal opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen op tijdstip t=40 (als x=65) Indexatiepercentage voor de pensioenaanspraken van actieve deelnemer, slapers en gepensioneerden
Rendementspercentage voor de FOR
Prt
OP
Prt
FOR
De premie die wordt betaald voor de pensioenopbouw in de tweede pijler op tijdstip t
De premie die wordt betaald voor de FOR op tijdstip t
74
Prt
BS
Prt
spaar
Het bedrag dat wordt gespaard voor pensioenopbouw op tijdstip t
px
De kans dat een x-jarige de leeftijd van
( x n) haalt
p xn
De éénjarige overlevingskans van een
( x n) -jarige
n
PGt
De premie die wordt betaald voor banksparen op tijdstip t
ir
Pensioengrondslag in jaar t
r
De rekenrente waarmee de uitkeringen worden verdisconteerd
St
Pensioengevend salaris in jaar t
SPt
De aangroei op het spaargeld bij het zelf sparen op tijdstip t
SPttotaal
Het totaal opgebouwde vermogen met zelf sparen op tijdstip t
t0
Tijdstip waarop werknemer deelnemer wordt
tu
Tijdstip waarop actieve deelnemer uittreedt
Ut
Pensioenuitkering op tijdstip t (op jaarbasis)
U
Pensioenuitkering in overlijdensjaar (lineaire interpolatie wordt hier toegepast)
x0
Leeftijd waarop werknemer toetreedt en deelnemer wordt
xop
Pensioengerechtigde leeftijd
xt
Leeftijd werknemer op tijdstip t
xu
Leeftijd waarop actieve deelnemer uittreedt
x
Leeftijd van overlijden
vb%
Het percentage verschuldigde vermogensbelasting
Tijdstip van overlijden
75
Appendix C
Begrippenlijst
Actuariële equivalentie Bij dit principe wordt de contante waarde van de uitkeringsstroom gelijk gesteld aan de contante waarde van de premiebetalingen. Actuariële premie De actuariële premie is gekoppeld aan de leeftijd van de premiebetaler. Hierdoor moet een oudere werknemer meer betalen voor een bepaalde pensioentoezegging omdat enerzijds de premies minder lang kunnen renderen en anderzijds de kans dat deze oudere werknemer de pensioengerechtigde leeftijd haalt groter is dan voor een jongere werknemer. De premies voor pensioenproducten uit de derde pijler zijn altijd actuariële premies. Banksparen Banksparen is een pensioenspaarvorm bij de bank. Bij dit product wordt er periodiek gespaard op een geblokkeerde rekening. Het opgebouwde tegoed in een bankspaarregeling moet over een periode van 20 jaar na het 65e jaar worden uitgekeerd. Als het vermogen op is, eindigt de uitkering. Voor het product geldt binnen bepaalde grenzen de fiscale omkeerregel. Beschikbare premieregeling Bij de beschikbare premieregeling storten werknemers jaarlijks een premie bij het pensioenfonds, waarmee kapitaal wordt opgebouwd om op de einddatum pensioen in te kopen. Bij deze regeling is de hoogte van de pensioenuitkering afhankelijk van het beleggingsresultaat van de premies. Contante waarde De contante waarde is de huidige waarde van een toekomstig bedrag. De huidige waarde ligt lager dan de toekomstige waarde omdat het bedrag in de toekomst rente oplevert. Dekkingsgraad De dekkingsgraad is de verhouding tussen de contante waarde van het vermogen en de contante waarde van de verplichtingen. Bij een dekkingsgraad van 100% heeft een pensioenfonds net genoeg vermogen om zijn verplichtingen na te komen. De DNB eist dat de minimale dekkingsgraad van een pensioenfonds 105% moet zijn.. Doorsneepremie De doorsneepremie is een gelijkblijvende premie die niet gekoppeld is aan de leeftijd van de premiebetaler. Dit betekent dat de premiebetaler, wanneer hij jong is, teveel premie betaalt voor de pensioenopbouw en wanneer hij ouder wordt te weinig premie betaalt voor de pensioenopbouw. Eindloonregeling De eindloonregeling is een pensioenregeling die gebaseerd is op het laatstverdiende loon. Bij salarisverhoging wordt het reeds opgebouwde pensioen verhoogd naar het laatste salarisniveau, de zogenaamde backservice.
76
Fair-value Fair-value gaat bij de waardering van de pensioenverplichtingen en bij de vaststelling van de kostendekkende premie uit van de marktconforme rente en niet van een vaste rekenrente. Dit fluctueert per jaar en heeft tot gevolg dat de verplichtingen en daarmee de dekkingsgraad volatieler wordt. Fiscaal Oudedagsreserve (FOR) De FOR is een mogelijkheid voor de zzp‟er om fiscaal gunstig te sparen voor het pensioen. Door het reserveren van de FOR wordt de winst lager en dat is fiscaal voordelig. Op het moment dat bedragen worden onttrokken aan FOR, moet alsnog de verschuldigde belasting betalen volgens het dan geldende belastingtarief. Indexatie Indexatie betekent dat de pensioenrechten worden aangepast aan de inflatie. Indexatie is vaak voorwaardelijk (afhankelijk van de dekkingsgraad). Langlevenrisico Het langlevenrisico is de kans dan verzekerden/pensioengerechtigden langer leven dan eerst werd verwacht. Omdat pensioenfondsen alle toekomstige uitkeringen garanderen tot overlijden zorgt het langlevenrisico voor stijgende pensioenlasten. Middelloonregeling Bij de middelloonregeling is de pensioenhoogte gekoppeld aan het gemiddelde salaris gedurende de tijd dat de werknemer pensioen heeft opgebouwd. Nablijfregeling De nablijfregeling is de mogelijkheid om nog drie jaar bij het oude pensioenfonds aangesloten te blijven, wanneer een werknemer voor zichzelf begint. De zzp‟er betaalt dan zowel het werkgevers- als het werknemersdeel van de pensioenpremie. Deze premie is dan maximaal drie jaar fiscaal aftrekbaar Slapers Slapers zijn deelnemer die zijn pensioenopbouw bij het pensioenfonds heeft stopgezet omdat zij uit dienst treden. Slapers hoeven geen premie meer te betalen, maar bouwen tevens ook geen pensioen meer op. Vanaf de pensioendatum zal het opgebouwde pensioen aan hen worden uitgekeerd.
Zelfstandige zonder personeel Een uniforme juridische definitie van het begrip zelfstandige of zzp‟er bestaat niet. In algemene zin kan worden gesteld dat een zelfstandige iemand is die, buiten dienstbetrekking, zelf arbeid verricht en voor eigen rekening en eigen risico deelneemt aan het economisch verkeer met het doel om inkomsten te verwerven.
77
Appendix D
Enquête vragen
Kenmerken zzp’er 1. Hoe oud bent u? …… jaar 2. Wat is uw geslacht? a. Man b. Vrouw 3. Wat is uw hoogst genoten opleidingsniveau met diploma? a. VMBO b. Havo c.
VWO
d. MBO e. HBO f.
Universiteit
g. Anders, namelijk: …… 4. Bent u hiervoor in dienst geweest of bent altijd al zzp‟er geweest? a. Hiervoor in dienst geweest b. Altijd al zzp‟er c.
Eerst zzp‟er, toen loondienst, nu weer zzp‟er
d. Ik ben deels zzp‟er, deels in loondienst d.
Anders, namelijk:……
5. Bent u kostwinner? a. Ja b. Nee c.
Partner en ik verdienen ongeveer evenveel
6. Indien u ook in loondienst werkt, hoeveel procent van uw werktijd besteedt u daaraan? a. Nee ik werk niet in loondienst b. 0-25% c.
25-50%
d. 50-75% e. 75-100% 7. Heeft u een tijd in het buitenland gewoond tussen u 15e en 65e of bent u dat nog van plan? a. Ja ik heb al meer dan 10 jaar in het buitenland gewoond b. Ja ik heb tussen de 1 en 10 jaar in het buitenland gewoond c.
Nee en ook niet van plan om naar het buitenland te gaan e
d. Nee, maar wel van plan om voor mijn 65 een periode naar het buitenland te gaan Pensioenkennis 8. Vindt u dat u voldoende tijd besteedt aan uw pensioen? a. Ja, voldoende b. Ja, maar kan beter c.
Nee, niet voldoende
d. Bijna nooit 9. Checkt u elk jaar of uw pensioen voldoende is opgebouwd? a. Ja
78
b. Nee, maar wel 1 keer in de paar jaar c.
Nee nooit
10. Weet u hoeveel pensioen u krijgt als u straks met pensioen bent? a. Ja b. Ongeveer c.
Geen idee
11. Als u nu 100 euro heeft, inflatie is 2% per jaar en rente 1% per jaar, hoeveel kunt u dan over vijf jaar met die 100 euro kopen? a. Meer b. Dezelfde hoeveelheid c.
Minder
d. Geen idee 12. Weet u wat de nadelen zijn van banksparen? a. Je leeft langer dan waarvoor je gespaard hebt b. Fiscaal niet gunstig c.
Geen idee wat banksparen is
d. Complex product e. Hoge kosten worden ingehouden Pensioenmaatregelen 13. Bent u aangesloten bij een bedrijfstakpensioenfonds? a. Ja b. Nee is niet mogelijk c.
Nee wil ik niet
d. Geen idee 14. Heeft u een hypotheek en zo ja, wat voor hypotheek? a. Spaarhypotheek b. Beleggingshypotheek c.
Combinatie spaar- en beleggingshypotheek
d. Aflossingsvrije hypotheek e. Lineaire hypotheek f.
Annuïteiten hypotheek
g. Anders namelijk :…… h. Ik heb geen hypotheek 15. Ziet u uw hypotheek als oudedagsvoorziening? a. Ja b. Nee c.
Ik heb geen hypotheek
16. Wat voor maatregelen heeft u getroffen voor uw pensioen? (meerdere antwoorden mogelijk) a. Ik spaar b. Mijn pensioen zit in mijn koophuis c.
Lijfrenteverzekering
d. Nablijfregeling e. Koopsomverzekering f.
Fiscaal Oudedagsreserve
g. Banksparen
79
h. Anders, namelijk : ……… i.
Ik heb geen maatregelen getroffen voor mijn pensioen
17. Als u geen of niet voldoende maatregelen heeft getroffen, waarom niet? (meerdere antwoorden mogelijk) a. Ik snap het niet b. Ik heb niet voldoende geld om te sparen voor pensioen c.
Het is nog ver weg, het komt later wel
d. Ik ga straks toch weer in loondienst e. Mijn partner bouwt genoeg pensioen op f.
Het is te duur
g. Ik heb er wel vertrouwen in dat het goed komt h. Ik vertrouw verzekeraars niet i.
Anders, namelijk: ……
18. Zijn er andere bronnen die u als oudedagsvoorziening gaat gebruiken? (meerdere antwoorden mogelijk) a. Pensioen uit loondienst van vroegere werkgever b. Erfenis c.
Spaargeld
d. Beleggingen e. Obligaties f.
Tweede huis
g. Anders, namelijk: ……… 19. Indien u nog pensioen heeft uit loondienst van uw vroegere werkgever, wat voor pensioenregeling had u daar? a. Eindloon b. Middelloon c.
Beschikbare premie
d. Geen idee 20. Indien van toepassing, wat heeft u geregeld voor het pensioen van uw partner? (meerdere antwoorden mogelijk) a. Lijfrenteverzekering b. Koopsomverzekering c.
We hebben genoeg spaargeld op de bank en/of koophuis
d. Niks geregeld e. Anders, namelijk: ……… f.
Ik heb geen partner
21. Heeft u advies ingewonnen bij een adviseur over uw pensioen? a. Ja b. Nee 22. Heeft u wel eens geld dat bedoeld was voor uw pensioen gebruikt voor andere doeleinden en zo ja, heeft u dit later weer aangevuld? a. Ja ik heb geld gebruikt en later weer volledig aangevuld b. Ja ik heb geld gebruikt en later gedeeltelijk aangevuld c. Ja ik heb geld gebruikt en niet meer aangevuld d. Nee ik heb nooit geld gebruikt e. Anders, namelijk: ………
80
Appendix E
Resultaten enquête
In deze appendix worden de resultaten van de enquête gepresenteerd. Dit betreffen de uitkomsten op basis van alle antwoorden van de geënquêteerden.
Bent u hiervoor in dienst geweest of bent altijd al zzp’er geweest? Hiervoor in loondienst geweest
77%
Altijd al zelfstandig ondernemer geweest
11%
Begonnen als zelfstandig ondernemer, tijd loondienst daarna en nu weer zelfstandig ondernemer Ik ben deels zelfstandig ondernemer, deels in loondienst
%
7% 6%
Bent u kostwinner? Ja, ik ben kostwinner
63%
We verdienen allebei ongeveer evenveel
26%
Nee, mijn partner is kostwinner
11%
Indien u ook in loondienst werkt, hoeveel % van uw werktijd besteedt u daaraan?
%
%
Ik werk niet in loondienst
88%
25-50%
4%
50-75%
3%
75-100%
3%
0-25%
3%
Heeft u een tijd in het buitenland gewoond tussen u 15e en 65e of bent u dat nog van plan? Nee en ook niet van plan om naar het buitenland te gaan
% 80%
Ja ik heb tussen de 1 en 10 jaar in het buitenland gewoond
19%
Ja ik heb al meer dan 10 jaar in het buitenland gewoond
1% 0%
Nee, maar wel van plan om voor mijn 65e voor een langere periode naar het buitenland te gaan Vindt u dat u voldoende tijd besteedt aan uw pensioen? Nee niet voldoende
47%
Ja, voldoende
25%
Ja, maar kan beter
24%
Bijna nooit
4%
Checkt u elk jaar of uw pensioen voldoende is opgebouwd? Bijna nooit
56%
Nee, maar wel 1 keer in de paar jaar
31%
Ja, elk jaar
13%
Weet u hoeveel pensioen u krijgt als u straks met pensioen bent? Ongeveer
45%
Geen idee
40%
Ja
15%
%
%
%
81
Als u nu 100 euro heeft, inflatie is 2% per jaar en rente 1% per jaar, hoeveel kunt u dan over vijf jaar met die 100 euro kopen? Minder
84%
Geen idee
12%
Meer
2%
Dezelfde hoeveelheid
2%
Weet u wat de nadelen zijn van banksparen?
%
%
Geen idee wat banksparen is
35%
Fiscaal niet gunstig
29%
Je leeft langer dan waarvoor je gespaard hebt
19%
Hoge kosten worden ingehouden
9%
Complex product Bent u aangesloten bij een bedrijfstakpensioenfonds? Nee niet mogelijk
8% %
45%
Nee dat wil ik niet
26%
Geen idee
15%
Ja
14%
Wat voor maatregelen heeft u getroffen voor uw pensioen? Ik spaar
24%
Lijfrenteverzekering
20%
Pensioen zit in mijn koophuis
20%
Ik heb (nog) geen aanvullende maatregelen genomen
12%
Fiscale Oudedagsreserve
11%
Koopsomregeling
6%
Banksparen
6%
Nablijfregeling
0%
Als u geen of niet voldoende maatregelen heeft getroffen, waarom niet? Ik heb niet voldoende geld om voor mijn pensioen te sparen
23%
Ik heb er wel vertrouwen dat het goed komt
18%
Het is te ingewikkeld
13%
Het is te duur
12%
Verzekeraars zijn toch niet te vertrouwen
11%
Het is nog ver weg, het komt later wel
10%
Mijn partner heeft een goed pensioen
9%
Ik ga straks weer in loondienst werken, dus bouw ik daar pensioen op
3%
Zijn er andere bronnen die u als oudedagsvoorziening gaat gebruiken? Pensioen uit loondienst van vroegere werkgever
35%
Spaargeld
28%
Beleggingen
15%
Erfenis
14%
Tweede huis
5%
Obligaties
2%
%
%
%
82
Indien van toepassing,wat heeft u geregeld voor het pensioen van uw partner?
%
Overlijdensrisicoverzekering
36%
Niks geregeld
19%
We hebben genoeg spaargeld en/of koophuis
22%
Ik heb geen partner Koopsomverzekering
16%
Heeft u een hypotheek en zo ja, wat voor hypotheek? Aflossingsvrije hypotheek Ik heb geen hypotheek Spaarhypotheek Combinatie spaar-en beleggingshypotheek Beleggingshypotheek Ik heb een hypotheek maar weet niet wat voor hypotheek Annuiteitenhypotheek Hypotheek al afgelost
% 30% 19% 16% 15% 9% 7% 3% 1%
Andere pensioenvoorzieningen Geen andere pensioenvoorzieningen getroffen Koophuis AOW Staatsloterij Stamrecht BV Waarde onderneming Overig Doorwerken Kunstverzameling Onroerend goed Pensioen van partner Pensioen uit loondienst Spaargeld Voorziening in B.V.
% 24% 12% 8% 8% 8% 8% 4% 4% 4% 4% 4% 4% 4% 4%
Heeft u advies ingewonnen bij een adviseur over uw pensioen? Nee heb ik niet gebruikt en ook niet van plan
61%
Ik heb geen geld gespaard voor mijn pensioen
12%
Ja ik heb geld gebruikt, maar niet meer aangevuld
10%
Nee heb ik niet gebruikt maar wel van plan in de toekomst
6%
Ja ik heb geld gebruikt, maar daarna gedeeltelijk weer aangevuld
6%
Ja ik heb geld gebruikt, maar daarna weer volledig aangevuld
4%
FOR voor onroerend goed gebruikt
0%
Indien u nog pensioen heeft uit loondienst van uw vroegere werkgever, wat voor pensioenregeling had u daar? Geen idee
% 36%
Middelloon
29%
Eindloon
14%
Niet van toepassing
13%
Beschikbare premieregeling
8%
7%
%
83
Appendix F
Tabellen basisscenario
Lage opleiding – inkomen €14.000 per jaar Het 40-jaar tweedepijlerpensioen 40-jaar tweede pijlerpensioen
Geslacht
Contante waarden
Mannen
Premies
€ 15.538
Uitkeringen
€ 20.279
Premies
€ 15.538
Uitkeringen
€ 25.248
Vrouwen
Methode 1: de pensioenuitkeringen voor de zzp‟ er vanaf 65-jarige leeftijd als de doorsneepremie wordt gespaard. Geslacht Leeftijd Mannen 25 35 45 55 Vrouwen
25 35 45 55
Contante waarden Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen
Banksparen € 15.538 € 10.173 € 15.538 € 13.359 € 15.538 € 15.813 € 15.538 € 17.322 € 15.538 € 9.628 € 15.538 € 12.846 € 15.538 € 17.647 € 15.538 € 20.056
Zelf sparen € 15.538 € 12.785 € 15.538 € 14.436 € 15.538 € 16.926 € 15.538 € 18.165 € 15.538 € 9.068 € 15.538 € 11.605 € 15.538 € 16.407 € 15.538 € 19.152
FOR direct € 15.538 € 10.173 € 15.538 € 13.359 € 15.538 € 15.849 € 15.538 € 17.271 € 15.538 € 9.841 € 15.538 € 12.812 € 15.538 € 17.613 € 15.538 € 19.956
Methode 2: de benodigde premie voor de zzp‟er om vanaf pensioenuitkeringen te ontvangen als het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Geslacht Mannen
Leeftijd 25 35 45 55
Vrouwen
25 35 45 55
Contante waarden Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen
Banksparen € 33.377 € 20.279 € 27.229 € 20.279 € 22.320 € 20.279 € 18.860 € 20.279 € 42.557 € 25.248 € 34.185 € 25.248 € 27.387 € 25.248 € 22.309 € 25.248
Zelf sparen € 32.622 € 20.279 € 26.092 € 20.279 € 21.028 € 20.279 € 17.630 € 20.279 € 41.947 € 25.248 € 32.997 € 25.248 € 24.910 € 25.248 € 20.494 € 25.248
FOR banksparen FOR lijfrente € 15.538 € 15.538 € 10.428 € 9.556 € 15.538 € 15.538 € 13.585 € 12.738 € 15.538 € 15.538 € 16.041 € 15.224 € 15.538 € 15.538 € 17.411 € 16.643 € 15.538 € 15.538 € 10.183 € 9.402 € 15.538 € 15.538 € 13.068 € 13.659 € 15.538 € 15.538 € 17.869 € 17.097 € 15.538 € 15.538 € 20.143 € 19.382
65-jarige
FOR direct € 31.605 € 20.279 € 34.731 € 20.279 € 21.979 € 20.279 € 18.887 € 20.279 € 38.700 € 25.248 € 47.813 € 25.248 € 32.348 € 25.248 € 29.507 € 25.248
leeftijd
dezelfde
FOR banksparen € 30.875 € 20.279 € 33.974 € 20.279 € 21.561 € 20.279 € 18.597 € 20.279 € 39.368 € 25.248 € 32.279 € 25.248 € 26.420 € 25.248 € 21.973 € 25.248
84
Gemiddelde opleiding – inkomen €22.000 per jaar Het 40-jaar tweedepijlerpensioen
40-jaar tweede pijlerpensioen
Geslacht
Contante waarden
Mannen
Premies
€ 212.218
Uitkeringen
€ 276.981
Premies
€ 212.218
Uitkeringen
€ 344.842
Vrouwen
Methode 1: de pensioenuitkeringen voor de zzp‟ er vanaf 65-jarige leeftijd als de doorsneepremie wordt gespaard. Geslacht Leeftijd Mannen 25 35 45 55 Vrouwen
25 35 45 55
Contante waarden Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen
Banksparen € 212.218 € 103.241 € 212.218 € 153.680 € 212.218 € 215.980 € 212.218 € 236.589 € 212.218 € 131.504 € 212.218 € 175.447 € 212.218 € 241.031 € 212.218 € 273.933
Zelf sparen € 212.218 € 167.502 € 212.218 € 193.285 € 212.218 € 229.171 € 212.218 € 248.097 € 212.218 € 118.803 € 212.218 € 157.083 € 212.218 € 222.667 € 212.218 € 261.580
FOR direct € 212.218 € 103.241 € 212.218 € 153.680 € 212.218 € 195.745 € 212.218 € 226.073 € 212.218 € 99.878 € 212.218 € 154.936 € 212.218 € 220.520 € 212.218 € 263.067
Methode 2: de benodigde premie voor de zzp‟er om vanaf pensioenuitkeringen te ontvangen als het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Geslacht Mannen
Leeftijd 25 35 45 55
Vrouwen
25 35 45 55
Contante waarden Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen
Banksparen € 455.866 € 276.981 € 371.904 € 276.981 € 304.846 € 276.981 € 257.597 € 276.981 € 581.254 € 344.842 € 466.911 € 344.842 € 374.060 € 344.842 € 304.701 € 344.842
Zelf sparen € 445.555 € 276.981 € 356.377 € 276.981 € 287.202 € 276.981 € 240.790 € 276.981 € 572.918 € 344.842 € 450.674 € 344.842 € 340.225 € 344.842 € 279.909 € 344.842
FOR banksparen FOR lijfrente € 212.218 € 212.218 € 142.432 € 138.482 € 212.218 € 212.218 € 185.549 € 181.979 € 212.218 € 212.218 € 219.087 € 215.962 € 212.218 € 212.218 € 237.806 € 235.352 € 212.218 € 212.218 € 139.075 € 121.589 € 212.218 € 212.218 € 178.480 € 195.723 € 212.218 € 212.218 € 244.064 € 242.726 € 212.218 € 212.218 € 275.120 € 273.945
65-jarige
FOR direct € 692.828 € 276.981 € 726.380 € 276.981 € 423.635 € 276.981 € 325.652 € 276.981 € 529.823 € 344.842 € 653.773 € 344.842 € 442.212 € 344.842 € 403.172 € 344.842
leeftijd
dezelfde
FOR banksparen € 421.703 € 276.981 € 464.020 € 276.981 € 294.485 € 276.981 € 253.996 € 276.981 € 537.694 € 344.842 € 440.870 € 344.842 € 360.849 € 344.842 € 300.110 € 344.842
85
Hoge opleiding – inkomen €36.000 per jaar Het 40-jaar tweedepijlerpensioen
40-jaar tweede pijlerpensioen
Geslacht
Contante waarden
Mannen
Premies
€ 556.409
Uitkeringen
€ 695.014
Premies
€ 556.409
Uitkeringen
€ 860.609
Vrouwen
Methode 1: de pensioenuitkeringen voor de zzp‟ er vanaf 65-jarige leeftijd als de doorsneepremie wordt gespaard. Geslacht Leeftijd Mannen 25 35 45 55 Vrouwen
25 35 45 55
Contante waarden Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen
Banksparen € 556.409 € 231.322 € 556.409 € 338.998 € 556.409 € 552.476 € 556.409 € 601.072 € 556.409 € 344.788 € 556.409 € 460.000 € 556.409 € 620.490 € 556.409 € 698.136
Zelf sparen € 556.409 € 335.376 € 556.409 € 423.899 € 556.409 € 528.392 € 556.409 € 594.879 € 556.409 € 237.870 € 556.409 € 360.454 € 556.409 € 532.407 € 556.409 € 644.822
FOR direct € 556.409 € 231.322 € 556.409 € 338.998 € 556.409 € 449.289 € 556.409 € 531.191 € 556.409 € 200.020 € 556.409 € 344.376 € 556.409 € 516.329 € 556.409 € 628.847
Methode 2: de benodigde premie voor de zzp‟er om vanaf pensioenuitkeringen te ontvangen als het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Geslacht Mannen
Leeftijd 25 35 45 55
Vrouwen
25 35 45 55
Contante waarden Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen Premies Uitkeringen
Banksparen € 1.196.431 € 695.014 € 973.643 € 695.014 € 797.060 € 695.014 € 673.273 € 695.014 € 1.524.179 € 860.609 € 1.219.142 € 860.609 € 972.221 € 860.609 € 790.118 € 860.609
Zelf sparen € 1.117.705 € 695.014 € 886.762 € 695.014 € 708.435 € 695.014 € 591.214 € 695.014 € 1.428.639 € 860.609 € 1.112.310 € 860.609 € 830.143 € 860.609 € 678.388 € 860.609
FOR banksparen FOR lijfrente € 556.409 € 556.409 € 373.438 € 364.102 € 556.409 € 556.409 € 440.448 € 433.336 € 556.409 € 556.409 € 519.883 € 513.937 € 556.409 € 556.409 € 564.092 € 559.950 € 556.409 € 556.409 € 321.373 € 361.777 € 556.409 € 556.409 € 424.688 € 471.329 € 556.409 € 556.409 € 588.604 € 586.231 € 556.409 € 556.409 € 661.881 € 660.058
65-jarige
FOR direct € 1.838.545 € 695.014 € 1.933.602 € 695.014 € 1.131.915 € 695.014 € 876.991 € 695.014 € 1.321.325 € 860.609 € 1.611.712 € 860.609 € 1.075.591 € 860.609 € 966.244 € 860.609
leeftijd
dezelfde
FOR banksparen € 1.106.769 € 695.014 € 1.214.772 € 695.014 € 769.985 € 695.014 € 663.877 € 695.014 € 1.409.955 € 860.609 € 1.151.165 € 860.609 € 937.934 € 860.609 € 778.265 € 860.609
86
Appendix G
Tabellen scenarioanalyse
Rekenrente 2,5% Methode 1: het procentuele verschil van de pensioenuitkeringen voor de zzp‟ er als de rekenrente daalt van 4% naar 2,5% als de doorsneepremie wordt gespaard. Geslacht Leeftijd
Mannen
Vrouwen
25 35 45 55 25 35 45 55
Banksparen Laag Gem Hoog -52% -52% -50% -35% -35% -33% -22% -22% -21% -15% -15% -14% -62% -62% -60% -49% -49% -47% -30% -30% -28% -21% -21% -19%
Zelf sparen FOR direct FOR banksparen Opleidingsniveau Laag Gem Hoog Laag Gem Hoog Laag Gem Hoog -44% -46% -57% -50% -63% -67% -49% -49% -47% -34% -35% -43% -34% -44% -51% -33% -33% -37% -21% -22% -28% -22% -29% -35% -21% -21% -25% -14% -14% -17% -15% -18% -24% -14% -14% -19% -64% -65% -72% -61% -71% -77% -60% -60% -63% -54% -54% -58% -49% -55% -60% -49% -49% -51% -35% -35% -38% -30% -36% -40% -30% -30% -32% -24% -24% -25% -21% -24% -27% -20% -20% -23%
Methode 2: de procentuele benodigde additionele premie voor de zzp‟er als de rekenrente daalt van 4% naar 2,5% om vanaf 65-jarige leeftijd dezelfde pensioenuitkeringen te ontvangen als het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Geslacht Leeftijd
Mannen
Vrouwen
25 35 45 55 25 35 45 55
Banksparen Laag 103% 70% 44% 25% 159% 116% 79% 50%
Gem 103% 70% 44% 25% 159% 116% 79% 50%
Hoog 103% 70% 43% 24% 159% 115% 77% 48%
Zelf sparen FOR direct Opleidingsniveau Laag Gem Hoog Laag Gem Hoog 97% 97% 88% 90% 206% 209% 62% 62% 54% 117% 234% 239% 34% 34% 26% 41% 101% 105% 15% 15% 7% 24% 60% 64% 153% 153% 140% 199% 200% 185% 106% 106% 94% 263% 264% 242% 82% 82% 68% 139% 139% 121% 44% 44% 32% 113% 114% 94%
FOR banksparen Laag 87% 114% 39% 23% 140% 103% 72% 48%
Gem 87% 114% 39% 23% 140% 103% 72% 48%
Hoog 88% 113% 38% 22% 140% 102% 71% 46%
Rendement 100 basispunten hoger Methode 1: het procentuele verschil van de pensioenuitkeringen voor de zzp‟ er als het rendement 100 basispunten hoger is als de doorsneepremie wordt gespaard. Geslacht Leeftijd
Mannen
Vrouwen
25 35 45 55 25 35 45 55
Banksparen Laag Gem Hoog -52% -52% -50% -35% -35% -33% -22% -22% -21% -15% -15% -14% -62% -62% -60% -49% -49% -47% -30% -30% -28% -21% -21% -19%
Zelf sparen FOR direct FOR banksparen Opleidingsniveau Laag Gem Hoog Laag Gem Hoog Laag Gem Hoog -44% -46% -57% -50% -63% -67% -49% -49% -47% -34% -35% -43% -34% -44% -51% -33% -33% -37% -21% -22% -28% -22% -29% -35% -21% -21% -25% -14% -14% -17% -15% -18% -24% -14% -14% -19% -64% -65% -72% -61% -71% -77% -60% -60% -63% -54% -54% -58% -49% -55% -60% -49% -49% -51% -35% -35% -38% -30% -36% -40% -30% -30% -32% -24% -24% -25% -21% -24% -27% -20% -20% -23%
87
Methode 2: de procentuele benodigde additionele premie voor de zzp‟er als het rendement 100 basispunten hoger is om vanaf 65-jarige leeftijd dezelfde pensioenuitkeringen te ontvangen als het 40jaar tweedepijlerpensioen. Geslacht Leeftijd
Mannen
Vrouwen
25 35 45 55 25 35 45 55
Banksparen Laag Gem Hoog 72% 72% 72% 48% 48% 47% 27% 27% 27% 13% 13% 13% 116% 116% 116% 82% 82% 81% 53% 53% 52% 32% 32% 30%
Zelf sparen FOR direct FOR banksparen Opleidingsniveau Laag Gem Hoog Laag Gem Hoog Laag Gem Hoog 69% 69% 62% 62% 158% 162% 58% 58% 59% 42% 42% 35% 94% 193% 199% 90% 90% 90% 20% 20% 13% 25% 73% 78% 23% 23% 23% 6% 6% 0% 13% 40% 45% 12% 12% 11% 114% 114% 103% 94% 95% 85% 99% 99% 99% 76% 76% 66% 162% 162% 147% 72% 72% 71% 39% 39% 30% 79% 79% 67% 48% 48% 47% 21% 21% 12% 72% 72% 58% 30% 30% 29%
Rendement 100 basispunten lager Methode 1: het procentuele verschil van de pensioenuitkeringen voor de zzp‟ er als het rendement 100 basispunten lager is als de doorsneepremie wordt gespaard. Geslacht Leeftijd
Mannen
Vrouwen
25 35 45 55 25 35 45 55
Banksparen Laag Gem Hoog -59% -59% -57% -41% -41% -38% -26% -26% -25% -17% -17% -16% -68% -68% -67% -53% -53% -51% -34% -34% -32% -23% -23% -21%
Zelf sparen FOR direct FOR banksparen Opleidingsniveau Laag Gem Hoog Laag Gem Hoog Laag Gem Hoog -47% -49% -59% -58% -68% -72% -57% -57% -55% -35% -36% -44% -40% -49% -55% -39% -39% -42% -21% -22% -28% -26% -33% -38% -25% -25% -29% -13% -13% -17% -17% -21% -25% -17% -17% -21% -71% -72% -77% -68% -76% -81% -67% -67% -70% -57% -58% -61% -53% -58% -62% -52% -52% -54% -38% -39% -41% -34% -39% -42% -33% -33% -35% -26% -26% -27% -23% -26% -28% -23% -23% -25%
Methode 2: de procentuele benodigde additionele premie voor de zzp‟er als het rendement 100 basispunten lager is om vanaf 65-jarige leeftijd dezelfde pensioenuitkeringen te ontvangen als het 40jaar tweedepijlerpensioen. Geslacht Leeftijd
Mannen
Vrouwen
25 35 45 55 25 35 45 55
Banksparen Laag 166% 108% 62% 31% 245% 166% 103% 57%
Gem 166% 108% 62% 31% 245% 166% 103% 57%
Hoog 166% 108% 62% 30% 245% 165% 102% 55%
Zelf sparen FOR direct Opleidingsniveau Laag Gem Hoog Laag Gem Hoog 159% 159% 147% 154% 310% 314% 99% 99% 89% 158% 300% 304% 53% 53% 44% 61% 131% 134% 22% 22% 14% 31% 69% 72% 239% 239% 222% 218% 218% 202% 157% 157% 142% 263% 263% 241% 85% 85% 72% 143% 143% 125% 45% 45% 33% 111% 111% 92%
FOR banksparen Laag 147% 152% 57% 29% 221% 152% 96% 55%
Gem 147% 152% 57% 29% 221% 152% 96% 55%
Hoog 147% 151% 57% 28% 221% 151% 94% 53%
88
Franchise €9924 per jaar Methode 1: het procentuele verschil van de pensioenuitkeringen voor de zzp‟ er als de franchise daalt naar €9924 per jaar als de doorsneepremie wordt gespaard. Geslacht Leeftijd
Mannen
Vrouwen
25 35 45 55 25 35 45 55
Banksparen Laag Gem Hoog -51% -51% -48% -35% -35% -31% -22% -22% -19% -15% -15% -12% -62% -62% -59% -49% -49% -45% -30% -30% -26% -21% -20% -17%
Zelf sparen FOR direct FOR banksparen Opleidingsniveau Laag Gem Hoog Laag Gem Hoog Laag Gem Hoog -37% -40% -50% -56% -65% -66% -49% -49% -45% -29% -30% -37% -39% -48% -51% -33% -34% -37% -17% -17% -21% -24% -33% -35% -21% -22% -25% -10% -10% -12% -16% -21% -23% -14% -15% -19% -64% -66% -71% -66% -74% -77% -60% -61% -63% -54% -54% -57% -51% -58% -60% -48% -49% -50% -35% -35% -36% -32% -39% -39% -29% -30% -31% -24% -24% -23% -22% -26% -26% -20% -21% -23%
Methode 2: de procentuele benodigde additionele premie voor de zzp‟er als de franchise daalt naar €9924 per jaar om vanaf 65-jarige leeftijd dezelfde pensioenuitkeringen te ontvangen als het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Geslacht Leeftijd
Mannen
Vrouwen
25 35 45 55 25 35 45 55
Banksparen Laag 115% 75% 44% 21% 174% 120% 76% 44%
Gem 115% 75% 44% 21% 174% 120% 76% 43%
Hoog 114% 75% 43% 21% 173% 119% 75% 43%
Zelf sparen FOR direct Opleidingsniveau Laag Gem Hoog Laag Gem Hoog 110% 110% 96% 191% 235% 223% 68% 68% 53% 209% 254% 235% 35% 35% 21% 75% 108% 94% 13% 13% 2% 33% 62% 51% 170% 170% 148% 150% 149% 129% 112% 112% 92% 208% 208% 177% 60% 60% 42% 108% 108% 83% 32% 32% 16% 90% 90% 65%
FOR banksparen Laag 99% 119% 39% 20% 153% 108% 70% 41%
Gem 99% 119% 39% 20% 153% 108% 70% 41%
Hoog 99% 118% 38% 20% 152% 107% 69% 41%
Salarisstijging 5% per jaar Methode 1: het procentuele verschil van de pensioenuitkeringen voor de zzp‟ er als de jaarlijkse salarisstijging stijgt van 3% naar 5% per jaar als de doorsneepremie wordt gespaard. Geslacht Leeftijd
Mannen
Vrouwen
25 35 45 55 25 35 45 55
Banksparen Laag Gem Hoog -47% -47% -42% -44% -39% -32% -39% -30% -24% -37% -26% -20% -59% -59% -54% -59% -54% -46% -49% -39% -31% -45% -33% -25%
Zelf sparen FOR direct FOR banksparen Opleidingsniveau Laag Gem Hoog Laag Gem Hoog Laag Gem Hoog -45% -54% -52% -59% -65% -63% -45% -45% -40% -48% -50% -45% -56% -59% -60% -42% -43% -46% -42% -41% -31% -48% -49% -46% -37% -35% -37% -41% -34% -23% -42% -40% -37% -36% -32% -33% -69% -74% -73% -68% -76% -79% -57% -62% -65% -71% -69% -64% -67% -68% -68% -58% -58% -59% -61% -55% -46% -57% -54% -50% -48% -44% -43% -55% -45% -34% -49% -44% -39% -44% -38% -36%
89
Methode 2: de procentuele benodigde additionele premie voor de zzp‟er als de jaarljkse salarisstijging stijgt van 3% naar 5% per jaar om vanaf 65-jarige leeftijd dezelfde pensioenuitkeringen te ontvangen als het 40-jaar tweedepijlerpensioen. Geslacht Leeftijd
Mannen
Vrouwen
25 35 45 55 25 35 45 55
Banksparen Laag 105% 92% 75% 60% 161% 144% 119% 96%
Gem 109% 86% 63% 45% 166% 135% 102% 75%
Hoog 110% 83% 58% 39% 167% 131% 96% 67%
Zelf sparen FOR direct Opleidingsniveau Laag Gem Hoog Laag Gem Hoog 100% 98% 74% 206% 224% 189% 84% 72% 46% 287% 283% 228% 63% 47% 21% 158% 145% 102% 47% 29% 5% 127% 107% 66% 158% 154% 121% 138% 135% 105% 135% 118% 83% 247% 220% 167% 97% 76% 42% 163% 132% 86% 77% 53% 22% 172% 129% 77%
FOR banksparen Laag 90% 143% 68% 57% 142% 130% 111% 93%
Gem 93% 133% 57% 43% 146% 121% 95% 72%
Hoog 95% 130% 52% 37% 147% 118% 88% 64%
90