Inzending Nederlandse Arbeidsmarktdag 2013
ZZP’ERS TUSSEN OVERVLOED EN ONBEHAGEN Inkomsten van zzp’ers nader bekeken
Regioplan – www.regioplan.nl Dr. Jos Mevissen Drs. Lars Heuts Drs. Heidi Witteman-van Leenen
[email protected] [email protected] [email protected]
SAMENVATTING De afgelopen jaren is in verscheidene Nederlandse onderzoeken aandacht besteed aan de inkomsten van zzp’ers. In deze studies wordt uitgegaan verschillende definities van ‘zzp’ers’ en ‘inkomsten’ en ze zijn gebaseerd op verschillende bronnen en meetmomenten. Hoewel er geen eenduidig beeld bestaat van de hoogte van het mediaan persoonlijk inkomen van zzp’ers (genoemde bedragen variëren van € 21.000 tot € 28.000 op jaarbasis), ontstaat op basis van de literatuur de indruk dat een deel van de zzp’ers geen hoog inkomen heeft en bovendien niet kan terugvallen op andere inkomstenbronnen. Ons onderzoek biedt inzicht in de inkomsten van zzp’ers over een langere periode dan gehanteerd in eerdere onderzoeken. Uit ons onderzoek blijkt dat een groot deel van de zzp’ers geen hoge winst en dus geen hoog inkomen behaalt uit het zzp-schap. In het jaar na de start verdient ongeveer de helft (voor belastingen) minder dan het brutominimumloon per jaar en heeft circa driekwart een winst uit eigen onderneming lager dan het bruto modaal inkomen. Eén op de vijf zzp’ers lijdt verlies in het eerste jaar na de start. Een lage winst uit eigen onderneming zegt niet alles over de feitelijke financiële situatie van de zzp’ers. Een aanzienlijk deel van de zzp’ers (31-46% in de door ons onderzochte periode) heeft namelijk naast de inkomsten uit het zzp-schap ook nog andere inkomstenbronnen, in de meeste gevallen een baan in loondienst. Dat veel zzp’ ers slechts voor een beperkt aantal jaren ondernemer is en dat een groot deel van de zzp’ ers naast inkomsten uit het zzp-schap meer bronnen van inkomsten heeft, zijn voor beleid belangrijke gegevens.
1
1
INLEIDING In de Miljoenennota 2013 is aangekondigd dat zelfstandigen in 2015 300 miljoen euro moeten inleveren via een beperking van de zelfstandigenaftrek. Nederlandse gemeenten verwachten dat er als gevolg van de beperking van de zelfstandigenaftrek een nog grotere aanspraak op sociale voorzieningen zoals de BBZ en de bijstand wordt gedaan, omdat zelfstandigen zonder personeel in de financiële problemen komen door dalende inkomsten. Zowel het voornemen van de regering als de reactie van gemeenten roept de vraag op welk deel van de zelfstandigen door het beperken van de starters- en zelfstandigenaftrek dermate geraakt gaat worden dat dit leidt tot beëindiging van het ondernemerschap en/of een beroep op sociale voorzieningen. Het antwoord op deze vraag vergt inzicht in de inkomsten van zzp’ers. Dit artikel gaat nader in op de vraag wat zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) in Nederland verdienen. Hiertoe wordt beschreven wat er in de recente onderzoeksliteratuur al bekend is over inkomsten van zzp’ers. Vervolgens presenteren wij bevindingen van ons onderzoek voor Instituut 1 Gak waarin onder meer is gekeken naar de inkomsten van zzp’ers (zowel de ondernemerswinst als hun overige inkomsten). Wij gaan in op de hoogte van het inkomen (paragraaf 3) en op de invloed van het inkomen op de beëindiging van het zzp-schap.
2
INKOMSTEN VAN ZZP’ERS: EEN LITERATUURVERKENNING Zzp’ers staan in de maatschappelijke en politieke belangstelling en dus wordt er ook veel onderzoek op deze groep gericht. In een aantal recente Nederlandse onderzoeken wordt aandacht besteed aan inkomsten van zzp’ers, waardoor al veel bekend is over dit onderwerp. Het is echter lastig om een eenduidig beeld te verkrijgen van de inkomsten van zzp’ers, omdat er in de verschillende studies uitgegaan wordt van afwijkende definities van ‘zzp’ers’ en van ‘inkomsten’ en omdat gebruik wordt gemaakt van uiteenlopende bronnen met verschillende meetmomenten.
2.1 Verschillende definities, bronnen en meetmomenten Definities van de onderzoekspopulatie Als algemene definitie van het begrip zzp’er houdt het CBS (Moonen, 2012) aan: “Een zelfstandige zonder personeel is een persoon met als (hoofd)baan het verrichten van arbeid voor eigen rekening of risico in een eigen bedrijf of praktijk, of in een zelfstandig uitgeoefend beroep en die daarbij geen 1
J. Mevissen, L. Heuts & H. van Leenen (2013). Grote dynamiek in kleinschalig ondernemerschap: De kansen van zzp-schap, in het bijzonder voor doelgroepen met afstand tot de arbeidsmarkt. Regioplan / Instituut GAK. Den Haag: Boom|Lemma. Voor dit onderzoek is een secundaire statistische analyse uitgevoerd op microdata bestanden van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
2
personeel in dienst heeft.” Deze definitie is in de onderzoekspraktijk in de regel echter niet toe te passen omdat databestanden anders ingericht zijn. In de Enquête Beroepsbevolking (EBB) van het CBS wordt bijvoorbeeld aan de respondent zelf overgelaten of deze zich beschouwt als zzp’er. In een rapport van EIM en CBS (De Vries en Braams, 2012) worden twee verschillende definities vermeld. Volgens de ruime definitie is een zelfstandige zonder personeel iemand die zonder personeel betaalde werkzaamheden verricht buiten een arbeidsovereenkomst. Onder deze groep vallen ook ondernemers die een traditionele bedrijfsvorm voeren en bijvoorbeeld ondernemers die kapitaal hebben geïnvesteerd en productievoorraad hebben, zoals zelfstandige landbouwers, groenteboeren en caféhouders. Bij de enge definitie wordt de term ‘nieuwe zelfstandige’ gebruikt: een zelfstandige die vergelijkbare werkzaamheden verricht als een persoon in loondienst, zelfstandig ondernemende activiteiten uitvoert, geen personeel in dienst heeft, en geen medeondernemer heeft. Voorbeelden binnen deze groep zijn zelfstandige metselaars, kraamhulpen, interim-managers en coaches. EIM onderscheidt in haar zzp-panel (De Vries et al., 2013) twee andere soorten zzp’ers, namelijk zzp’ers die voornamelijk arbeid aanbieden en ondernemers zonder personeel (ozp’ers) die voornamelijk goederen verkopen. Daarbij geldt voor beide groepen dat zij minimaal vijftien uur per week in hun onderneming werkzaam zijn. De Sociaal Economische Raad (SER, 2010) toont in een overzicht van definities van de ‘zzp’er’ dat er in de onderzoeksliteratuur vaker een onderscheid wordt gemaakt tussen de ‘nieuwe’ zzp’er en ‘klassieke’ zzp’er. De nieuwe zzp’er speelt in op de flexibeler wordende arbeidsmarkt en heeft een onderneming die vooral draait op de inbreng van eigen kennis en kunde (arbeid); hij of zij verricht werk dat normaliter onder een arbeidsovereenkomst wordt verricht. De ‘klassieke’ zzp’er voert veelal een eigen zaak in bijvoorbeeld de agrarische sector, detailhandel of de horeca en beschikt over een eigen bedrijfsruimte (of transportmiddel) en (veelal) bedrijfskapitaal. De SER heeft in haar advies ‘ Zzp’ers in beeld’ een eigen afbakening van de zzp’er geformuleerd (SER, 2010). Volgens deze is een zzp’er een ondernemer die geen personeel in dienst heeft. Voor de vaststelling of sprake is van een ondernemer gelden de volgende criteria, zoals ook gehanteerd door de Belastingdienst in het kader van de inkomstenbelasting: 1) zelfstandigheid bij de inrichting van de eigen werkzaamheden en het uitvoeren daarvan; 2) het voor eigen rekening en risico verrichten van werkzaamheden; 3) het gericht zijn op en het perspectief hebben van het maken van winst; 4) bekendmaking van het ondernemerschap; 5) het streven naar meerdere opdrachtgevers. Zoals uit de hiervoor aangehaalde onderzoeken van na 2010 blijkt dat deze afbakening niet breed is overgenomen in onderzoek.
3
De onderzoekspopulatie in ons eigen onderzoek bestaat ook uit zzp’ers. Wij hebben gewerkt met Sociaal Statistische Bestanden (SSB) van het CBS. Door het gebruik hiervan is automatisch ook de gehanteerde definitie van zelfstandigen binnen deze bestanden, welke gebaseerd is op de inkomstenbelasting, overgenomen. In de gebruikte bestanden bestaat de populatie zelfstandigen uit alle personen die in het verslagjaar winst uit eigen onderneming hebben gehad (CBS, 2013); een persoon is dus als zelfstandige 2 getypeerd als er sprake is van een winstaangifte . De opsplitsing van zelfstandigen (met of zonder personeel) naar zzp’ers is gemaakt via een selectie van diegenen in het SSB Zelfstandigen die in het desbetreffende jaar 3 nul of één werkzame personen hebben. Een beperking van het SSB Zelfstandigen is dat alleen ondernemers worden meegenomen die de Belastingdienst ziet als ondernemer voor de inkomstenbelasting. Er is daarnaast een groep ondernemers die hun inkomsten onder de post ‘resultaat uit overige inkomsten’ mogen opvoeren. Deze groep bestaat waarschijnlijk voornamelijk uit kleine ondernemers met een zeer beperkte winst; dit laatste kan echter niet met zekerheid worden gesteld, omdat de Belastingdienst diverse criteria hanteert om te beoordelen of iemand ondernemer voor de inkomstenbelasting is. Bovenstaande maakt duidelijk dat er verschillende definities in omloop zijn van wie nu precies een zzp’er is. De definitie die wordt gehanteerd, kan van invloed zijn op de bepaling van de inkomsten van zzp’ers. Definities van inkomen In de onderzoeksliteratuur is niet altijd even duidelijk wat onder het inkomen van zzp’ers wordt verstaan. De meest volledige definitie van inkomen wordt gebruikt in een onderzoek van Leufkens et al. (2011). In deze studie wordt gesproken over het persoonlijk inkomen van flexwerkers en zelfstandigen zonder personeel. Het persoonlijk inkomen bestaat uit: het (bruto-)inkomen uit arbeid en de eigen onderneming, uitkeringen inkomensverzekeringen, uitkeringen sociale voorzieningen (met uitzondering van kinderbijslag) en ontvangen inkomensoverdrachten, verminderd met premies inkomensverzekeringen (exclusief premies volksverzekeringen). Ook De Vries en Braams (2012) spreken over het persoonlijk inkomen, waaronder alle inkomensbronnen vallen die aan een persoon kunnen worden toegerekend. Dit inkomen kan dus bestaan uit de winst van de onderneming, eventuele looninkomsten en ook inkomsten uit uitkeringen. Een zeer globale definitie van inkomen voor zzp’ers wordt gehanteerd in een onderzoek van De Vries et al. (2013) naar ambities en vermogensopbouw van zzp'ers. In dit onderzoek moeten zelfstandigen hun omzet vermelden en een 2
Gebruikte gegevens zijn gebaseerd op de aangiften inkomstenbelasting afkomstig van de Belastingdienst. 3
Er is gekozen voor zowel 0 als 1 werkzame personen, omdat de ene zzp’er aangeeft geen personeel in dienst te hebben (0) en de andere zichzelf als de werkzame persoon ziet (1). De reden dat wij hiervoor hebben gekozen, is dat wij op deze wijze een zo groot mogelijke groep potentiële zzp’ers in de analyse konden meenemen.
4
schatting maken als het jaar nog niet is afgelopen; hierbij wordt ‘omzet’ niet gedefinieerd. Omzet is feitelijk een te ruime afbakening van inkomsten omdat uit omzet ook bedrijfskosten, verzekeringen, investeringen, afschrijvingen, etc. gehaald moeten worden alvorens vastgesteld kan worden wat de (bruto) winst uit onderneming is. In enkele onderzoeken (Vroonhof et al.; Wijzer in Geldzaken) wordt gesproken van de term ‘netto maandinkomen’ van zzp’ers, zonder deze verder te definiëren. De Vries en Braams (2012) gaan in hun studie ook in op het bruto huishoudinkomen van zzp’ers. Het huishoudinkomen bepaalt mede in hoeverre zelfstandigen ergens op terug kunnen vallen bij het wegvallen van de winst uit onderneming. Dit type inkomen wordt bepaald door een optelsom van het persoonlijk inkomen van alle leden van het huishouden van een zzp’er. Voor de variabele ‘inkomen uit eigen onderneming’ hebben wij in onze eigen studie de afbakening gevolgd zoals gehanteerd in het Zelfstandigenbestand van het CBS, namelijk het ‘inkomen uit eigen onderneming’. Dit is opgebouwd uit de fiscale (dus bruto-) winst uit onderneming, inclusief het bedrag van de ondernemersaftrek en de investeringsaftrek. In ons onderzoek wordt duidelijk onderscheid gemaakt tussen de winst uit onderneming en overige inkomsten. Onder overige inkomsten vallen uitkeringen, loon uit een baan in loondienst, pensioen of AOW. Ook in het onderzoek van Moonen (2012) wordt voor de inkomsten van zelfstandigen uitgegaan van de jaarlijkse inkomsten uit eigen onderneming, namelijk de fiscale winst, eveneens inclusief het bedrag van de ondernemersaftrek en de investeringsaftrek. Door het gebruik van verschillende inkomensdefinities of een gebrek aan een duidelijke definitie of afbakening van inkom(st)en is het lastig om de verschillende bronnen met elkaar te vergelijken. Daar komt nog bij dat soms ook het overig inkomen wordt meegenomen, of de ene keer wordt uitgegaan van het bruto- en de andere keer van het netto-inkomen. Bronnen en meetmomenten De hierboven beschreven verschillen in definities/afbakeningen van het begrip zzp’er en van inkom(st)en van zzp’ers zijn voor een belangrijk deel terug te voeren op de verschillende bronnen die voor die studies gebruikt worden; bronnen die allen ook nog eens hun eigen meetmomenten hebben. Deze verschillen kunnen van invloed zijn op de bevindingen ten aanzien van de inkomsten van deze groep zelfstandigen. De bestaande onderzoeken richten zich op verschillende jaren of periodes en de gebruikte bronnen lopen uiteen van (een combinatie van) administratieve data, een enquête onder zzp’ers of zzp-panel tot de Enquête Beroepsbevolking (EBB) en het Inkomenspanelonderzoek (IPO) van het CBS. In ons onderzoek hebben wij ons gebaseerd op administratieve data (SSB-bestanden) van het CBS in de jaren 2001 tot en met 2010, het meest recente beschikbare jaar ten tijde van 5
de uitvoering van ons onderzoek. De reden hiervoor is dat dit de meest volledige (t.a.v. de doelgroep) en de meest betrouwbare (fiscale gegevens, aangevuld met gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Dit zijn dus administratieve gegevens die over een langere periode beschikbaar zijn en niet een specifiek meetmoment hebben. 2.2 Wat is bekend over de inkomsten van zzp’ers? In de afgelopen jaren zijn er verschillende onderzoeken uitgevoerd waarin gekeken is naar de inkomsten van zzp’ers. In deze onderzoeken wordt ingegaan op de jaaromzet van zzp’ers, hun inkomen en andere inkomstenbronnen. Hieronder volgt een beknopte uiteenzetting van wat er al bekend is over de inkomsten van zzp’ers. Jaaromzet van zzp’ers In een recent onderzoek van De Vries et al. (mei 2013) is aan een panel van 836 deelnemende zzp’ers gevraagd naar hun jaaromzet in 2012. Meer dan een derde (36%) realiseerde in 2012 een omzet tot € 25.000. Bijna twintig procent van de zzp’ers heeft een jaaromzet van meer dan € 100.000. Een jaar eerder is ook aan zzp’ers gevraagd naar hun jaaromzet. De aandelen van de omzetcategorieën vanaf € 25.000 in 2011 en 2012 verschillen nauwelijks. Wel is het percentage ondernemers in de omzetcategorie tot € 10.000 in 2012 toegenomen ten opzichte van 2011. In een eerder onderzoek van De Vries et al. (2010) is ook gevraagd naar de jaaromzet van zzp’ers; de omzetverdeling in 2009 was gebaseerd op een opgave van 723 respondenten. Eén op de vijf zzp'ers had een beperkte jaaromzet van € 10.000 en ongeveer een zelfde aandeel had een omzet tussen € 10.000 en € 25.000. Het aandeel zzp’ers met een omzet tot € 25.000 is in het onderzoek van 2013 dus een aantal procentpunten lager. De gemiddelde jaaromzet van zzp’ers schatten de onderzoekers in 2009 op € 67.000 (De Vries et al. 2010). In het onderzoek van De Vries et al. uit 2010 is ook gekeken naar andere inkomstenbronnen van zzp’ers. Een groot deel van de zzp’ers in de omzetcategorieën tot € 10.000 en € 10.000 tot € 25.000 heeft een andere inkomstenbron (71% respectievelijk 44%). Van de zzp’ers met een jaaromzet van € 25.000 tot € 100.000 (43%) geldt voor ten minste driekwart dat het inkomen uit de onderneming de enige inkomstenbron vormt. Zoals eerder aangegeven is omzet een ruime afbakening van inkomsten. Het bedrag dat een ondernemer overhoudt als gevolg van gemaakte kosten, gedane investeringen e.d. kan veel lager zijn dan de gerealiseerde omzet. Het inkomen van en de gemiddelde winst uit onderneming bieden ten opzichte van omzet meer inzicht in de precieze inkomsten van zzp’ers. Inkomen: gemiddeld inkomen, mediaan persoonlijk inkomen en mediaan huishoudinkomen Volgens Moonen (2012) hadden zzp’ers in de periode 2009/2010 een gemiddeld inkomen uit de eigen onderneming van € 30.500. Voor dit 6
onderzoek is gebruik gemaakt van gegevens uit de Enquête Beroepsbevolking (EBB), verrijkt met gegevens uit de Inkomensstatistiek. Mannelijke zzp’ers verdienen met € 33.800 aanzienlijk meer dan vrouwelijke zzp’ers (€ 23.500). Ook uit een andere studie van Moonen (2012) blijkt het verschil in inkomen van vrouwelijke en mannelijke zzp’ers. In dit onderzoek is naar het mediaan persoonlijk inkomen gekeken; de mediaan is als maat voor het inkomen van ondernemers minder gevoelig voor uitschieters dan het gemiddelde. Volgens dit onderzoek lag het mediaan inkomen uit de onderneming van een zzp’er in 2010 op ruim € 21.000; vrouwen en mannen hadden respectievelijk een inkomen van € 15.000 en € 26.000. Moonen geeft aan dat het verschil slechts voor een beperkt deel toe te schrijven is aan het aantal gewerkte uren; vrouwelijke zzp’ers zijn vaker dan mannen werkzaam in minder betalende sectoren. Lok et al. (2012) gaan in een artikel ook in op het mediaan persoonlijk inkomen. Volgens deze onderzoekers lag het inkomen per jaar in 2007 op € 25.600 (op cit. De Vries en Braams, 2012). In de jaren 2009 en 2010 zakte het mediaan persoonlijk inkomen tot € 23.500 per jaar; dit bedrag is iets hoger dan het mediaan inkomen van zzp’ers volgens Moonen (2012). In een onderzoek van De Vries en Braams (2012), die hun resultaten baseren op een combinatie 4 van diverse bronnen , wordt een aanzienlijk hoger mediaan van het persoonlijk inkomen van zzp’ers genoemd. Dit inkomen lag voor de totale groep zzp’ers in 2009 op € 28.000 op jaarbasis; bij nieuwe zelfstandigen lag dit op € 30.000. De onderzoekers geven aan dat het niveau van de mediaan van het persoonlijk bruto inkomen hoger is dan op basis van de literatuur mocht worden verwacht; een duidelijk verklaring voor dit verschil geven zij echter niet. Volgens De Vries en Braams (2012) worden in de sectoren ICT, bouw en overige zakelijke dienstverlening de hoogste inkomens gerealiseerd en in de handel, horeca en reparatie de laagste. De Vries en Braams (2012) gaan in hun studie ook nog in op het mediaan huishoudinkomen van zzp’ers. Voor zelfstandigen zonder personeel bedroeg het mediaan bruto huishoudinkomen € 57.000 en voor nieuwe zelfstandigen € 64.000. Uit bovengenoemde studies komt geen eenduidig beeld over de hoogte van het mediaan persoonlijk inkomen. Moonen noemt een mediaan persoonlijk inkomen van ruim € 21.000 in 2010, Lok et al. hebben het over een mediaan persoonlijk inkomen van € 23.500 in datzelfde jaar, en De Vries en Braams spreken over een mediaan persoonlijk inkomen van € 28.000 in 2009. Winst In de studie van De Vries en Braams (2012) wordt genoemd dat een beperkt deel van het persoonlijk inkomen van zzp’ers is gebaseerd op de winst uit onderneming. De mediane winst voor belasting van zzp’ers lag in 2009 op € 4
Zzp-panel, Basisbestand Ondernemingen van Personen (BOP) & microdata CBS.
7
13.000; de winst van nieuwe zelfstandigen lag met € 20.000 aanzienlijk hoger. De onderzoekers noemen als potentiële verklaring voor dit verschil de mogelijkheid van reserveringen die vaker door de groep klassieke zelfstandigen worden aangewend voor kapitaalinjecties in het bedrijf. Ook kan het verschil in winst volgens de onderzoekers deels worden verklaard door een verschil in opleidingsniveau. Andere inkomstenbronnen Volgens Wijzer in Geldzaken (2012) heeft acht procent van de zzp’ers ook nog een baan in loondienst. Bijna zestig procent van de vrouwen en dertig procent van de mannen kan in een periode zonder inkomsten terugvallen op een partner. In het onderzoek wordt niet beschreven of een deel van de zzp’ers ook nog andersoortige inkomstenbronnen (behalve een baan in loondienst) hebben. De Vries et al. (2010) gaan hier wel nader op in. Uit hun onderzoek komt naar voren dat het inkomen uit de eigen onderneming voor circa twee op de drie zzp'ers de enige inkomstenbron is; binnen die groep moet bijna een kwart het redden met een omzet (dus niet winst) van minder dan € 25.000 per jaar. Ongeveer een derde van de zzp’ers heeft volgens de onderzoekers dus wel een extra inkomstenbron. Meer dan de helft van deze groep genereert inkomen uit een baan/dienstbetrekking. Dit aandeel is dus veel hoger dan het aandeel zzp’ers met een baan in loondienst volgens het onderzoek van Wijzer in Geldzaken (2012). De Vries et al. (2010) geven aan dat bijna dertig procent van de zzp’ers met andere inkomsten naast de zzp-activiteiten een uitkering heeft. De rest van de zzp’ers met andere inkomsten hebben een andere inkomstenbron: een andere onderneming (55%), inkomsten uit bezittingen of een ander vermogen (17%) en inkomsten via een levenspartner (8%). Uit onderzoek van Vroonhof et al. (2008) komt naar voren dat voor 72 procent van de geënquêteerde zzp'ers (n=1.522) de eigen onderneming de enige inkomstenbron was. Dit aandeel is enige procentpunten hoger dan het percentage zzp’ers zonder andersoortige inkomstenbronnen volgens De Vries et al. (2010). Een kwart van de zzp’ers (n=1.475) haalt via de eigen zzpactiviteiten een netto maandinkomen van minder dan € 1.250 binnen. Ruim de helft van deze groep zzp'ers heeft naast de onderneming wel nog een andere inkomstenbron. De onderzoekers geven aan dat naarmate het inkomen uit de onderneming hoger is, er minder vaak sprake is van een andere inkomstenbron. De studies van De Vries et al. en Vroonhof et al. maken duidelijk dat een meerderheid van de zzp’ers geen andersoortige inkomstenbronnen heeft. Bij een daling van de inkomsten uit hun onderneming kunnen deze zzp’ers financieel gezien nergens op terug vallen. Het (beknopte) onderzoek van Wijzer in Geldzaken benoemt alleen het aandeel zzp’ers met een baan in loondienst; overige inkomstenbronnen komen in deze studie niet aan bod.
8
2.3 Wat is nog niet bekend over het inkomen van zzp’ers? Uit de vorige subparagraaf blijkt dat er in de afgelopen jaren een aantal studies zijn verricht naar inkomsten van zzp’ers. De bevindingen uit de literatuur beperken zich echter vaak tot een momentopname van de inkomsten van een zzp’er in een bepaald jaar. Het is vanuit beleidsoptiek relevant om het inkomen van zzp’ers over meerdere jaren te volgen (longitudinaal onderzoek). Beleidsmatig is het namelijk relevant omdat dit inzicht biedt in de effecten van de conjunctuur op de inkomsten van zzp’ers. In ons onderzoek hebben wij de ontwikkeling van de inkomsten van zzp’ers evenals de relatie tussen de dynamiek binnen het zzp-schap en de inkomsten in beeld gebracht. Hier gaan we in de volgende paragraaf uitgebreid op in.
3
ONDERNEMERSWINST EN ANDERE INKOMSTEN In deze paragraaf beschrijven wij de bevindingen uit ons onderzoek naar zzpschap die betrekking hebben op de ondernemerswinst en andere inkomsten van zzp’ers.
3.1 Onderzoeksaanpak Voor ons onderzoek hebben wij binnen de Sociaal Statistische Bestanden (SSB) ‘Zelfstandigen’ van het CBS een cohort zzp’ers geselecteerd dat startte in de periode 2001-2003. Dit cohort is vervolgens gevolgd tot en met het jaar 2010, het meest recente beschikbare jaar binnen de databestanden van het CBS (ten tijde van ons onderzoek). In SSB Zelfstandigen zijn de gegevens van zelfstandigen vanaf 2001 gebaseerd op de aangiften inkomstenbelasting afkomstig van de Belastingdienst. Binnen het SSB Zelfstandigen hebben wij gebruik gemaakt van de variabele ‘winst uit onderneming’, welke op jaarbasis is. De variabele ‘winst’ heeft de betekenis van ‘inkomen uit eigen onderneming’ en is opgebouwd uit de belastbare winst uit onderneming in box 1 plus de mkb-winstvrijstelling, de ondernemersaftrek, en het saldo van de investeringsaftrek. Het gaat dus om een bruto bedrag; het uiteindelijke netto bedrag is afhankelijk van de rechtsvorm waaronder de onderneming opereert. Ons uitgangspunt was het cohort startende zzp’ers in de periode 2001-2003. Voor elk afzonderlijk jaar dat een zzp’er actief was (na het startjaar), is de hoogte bepaald van de gemiddelde winst van personen die gedurende dat gehele jaar zzp’er waren. Mensen die in het startjaar of in het jaar na de start al weer stoppen met het zzp-schap, zijn buiten beschouwing gelaten. Ook de start- en stopjaren van zzp’ers evenals het jaar 2010 zijn niet meegenomen in de analyse. De reden hiervoor is dat wij voor deze groep mensen en voor deze jaren niet konden vaststellen of mensen het gehele jaar zzp’er waren. Dit is wel het geval bij de andere jaren; in die jaren heeft de winst uit eigen onderneming betrekking op een volledig kalenderjaar.
9
3.2 Ondernemerswinst In het jaar t+1 – het eerste volledige kalenderjaar na de start – lag de gemiddelde winst van zzp’ers op € 18.470. In het jaar t+6 – het zesde jaar na de start van alle resterende zzp’ers – bedroeg de gemiddelde winst € 28.749. Het betreft hier gemiddelden van afzonderlijke jaren, dus er kan niet zozeer gesproken worden van een toename van de gemiddelde winst in de jaren t+1 tot en met t+6. In elk geval heeft het verschil in gemiddelde winst uit eigen onderneming in die jaren ook ermee te maken dat in die periode minder succesvolle zzp’ers – met een lage winst of zelfs verlies – het zzp-schap beëindigen en dus uit de analyse verdwijnen, waardoor de gemiddelde winst ieder jaar hoger wordt. De gemiddelde winst van zzp’ers in de jaren t+1 tot en met t+6 lag op € 24.099; de rode lijn in figuur 3.1 geeft dit aan. Figuur 3.1 Gemiddelde winst uit eigen onderneming van zzp’ers € 35.000
€ 30.000
€ 28.749
€ 27.754 € 25.676 € 25.000
€ 22.922 € 21.023
€ 20.000
€ 18.470
€ 15.000
€ 10.000
€ 5.000
€0 t+1 (n=73.593)
t+2 (n=60.608)
t+3 (n=49.417)
t+4 (n=40.670)
t+5 (n=34.556)
t+6 (n=32.027)
Bron: Regioplan, 2013
Uit ons onderzoek komt naar voren dat zzp’ers die 45 jaar of ouder zijn, een gemiddelde winst uit eigen onderneming hebben die lager is dan de gemiddelde winst van de totale zzp-populatie (zie tabel 3.1). Uit een nadere analyse blijkt dat 55-plussers een nog lagere gemiddelde winst hebben, namelijk gemiddeld € 16.275 in de periode t+1 tot en met t+6.
10
Tabel 3.1
Gemiddelde winst uit eigen onderneming van 45-plussers (n=17.390 in jaar t+1) € 17.176,€ 19.028,€ 20.022,€ 22.692,€ 24.150,€ 24.329,€ 21.233,-
t+1 t+2 t+3 t+4 t+5 t+6 Gemiddeld Bron: Regioplan, 2012
Tabel 3.2 geeft de winst in jaar t+1, het jaar waarin de gemiddelde winst € 18.470 bedraagt, weer naar hoogte. Bijna de helft van de zzp’ers (45%) heeft een winst van € 1-10.000 of € 10.000-20.000. Deze zzp’ers verdienen minder dan de gemiddelde winst in jaar t+1. In totaal heeft 36 procent een winst van € 20.000 of meer. Achttien procent heeft in jaar t+1 verlies gedraaid; het betreft vooral zzp’ers met een verlies van € 0-10.000. Tabel 3.2
Aantal en aandeel zzp’ers naar winst uit eigen onderneming categorieën in jaar t+1 (n=73.593)
Categorieën
Aantal zzp’ers
% van totale zzp-populatie
Hoger verlies dan € 50.000 - € 50.000-10.000 - € 10.000-0 € 1-10.000 € 10.000-20.000 € 20.000- 30.000 € 30.000-50.000 € 50.000-70.000 € 70.000-100.000 € 100.000 of hoger
169 2.220 11.399 20.854 12.349 9.161 11.218 3.544 1.663 1.232
0,2% 3% 15% 28% 17% 12% 15% 5% 2% 2%
Bron: Regioplan, 2013
De jaren t+1 tot en met t+6 komen in ons onderzoek overeen met de periode 5 2002-2009. Voor deze periode is nagegaan wat gemiddeld het fiscaal loon of de bruto winst van zelfstandigen (met of zonder personeel) was. Onder fiscaal loon/winst wordt het loon of de winst verstaan waarover loonheffing berekend 6 wordt. De gemiddelde winst uit eigen onderneming van zzp’ers is ongeveer hetzelfde als het gemiddeld fiscaal loon/winst van zelfstandigen met of zonder personeel. De gemiddelde winst uit eigen onderneming van zzp’ers is lager dan het bruto modaal inkomen, maar hoger dan het bruto minimumloon van 5
Voor starters uit 2001 is t+6 het jaar 2007; voor starters uit 2003 is t+6 het jaar 2009.
6
Als de zelfstandige ook directeur-grootaandeelhouder (DGA) is wordt deze door het CBS niet als zelfstandige meegerekend maar als DGA.
11
werknemers (zie figuur 3.2). Voor het bruto minimumloon en het bruto modaal inkomen is gekeken naar het gemiddelde over de jaren 2002-2009. Figuur 3.2 Vergelijking gemiddelde winst uit eigen onderneming zzp’ers met gemiddeld fiscaal loon/winst *, bruto minimumloon ** en bruto modaal inkomen** € 35.000 € 29.688
€ 30.000 € 24.099
€ 25.000
€ 24.986
€ 20.000 € 15.495
€ 15.000
€ 10.000
€ 5.000
€0
Bruto minimumloon per Gemiddelde brutowinst van Gemiddeld fiscaal Bruto modaal inkomen per jaar (CBS) zzp’ers loon/winst zelfstandigen jaar (CPB) (CBS) *
*
De fiscale winsten van zelfstandigen kunnen erg uiteen lopen, ook per jaar. Ook komen er negatieve winsten (verliezen) voor. Het weergegeven bedrag betreft het gemiddelde van de jaren 2002-2008. ** Gemiddelde over de jaren 2002-2009.
Bij de vergelijking met het bruto minimumloon en het bruto modaal inkomen dient de kanttekening te worden geplaatst dat een ander belastingtarief geldt voor winst uit onderneming dan voor inkomen uit een baan in loondienst. Bovendien is het precieze belastingtarief voor winst uit onderneming afhankelijk van de juridische rechtsvorm van de onderneming; de SSBbestanden van het CBS bieden geen zicht op de juridische rechtsvormen van zzp’ers. Wanneer het belastingtarief wel zou zijn meegenomen, dan zou de uiteindelijke netto winst mogelijk nog lager of juist minder laag kunnen uitvallen dan het netto modaal inkomen. Dit hebben wij niet nader onderzocht. Tot slot is een vergelijking niet eenvoudig omdat in de lonen van werknemers zaken als pensioen of een verzekering tegen werkloosheid of ziekte en arbeidsongeschiktheid geheel of gedeeltelijk verwerkt zijn, terwijl dat bij zzp’ers lang niet altijd het geval is (zie o.a.: Van den Berg en Mevissen, 2010; Wijzer in geldzaken, 2012). Het beeld voor de crisis die eind 2008 inzette was dat werknemers kozen voor het zzp-schap omdat ze daarmee veel meer konden verdienen dan als werknemer. Hoewel de weergegeven bedragen in figuur 3.2 niet 1-op-1 met elkaar vergeleken kunnen worden, kan wel geconcludeerd worden dat de gemiddelde winst van zzp’ers niet bijzonder hoog is.
12
Een lage winst uit ondernemerschap zegt niet alles over de financiële situatie van de zzp’ers. Een deel van de zzp’ers is hybride en ontvangt dus ook nog andere inkomsten uit een baan in loondienst, een uitkering en/of AOW/pensioen; de volgende paragraaf gaat hier nader op in. Tot slot bestaat de mogelijkheid dat de eventuele partner van de zzp’er ook voor inkomsten zorgt; hoe groot dit aandeel is, hebben wij niet onderzocht. Heyma en Van der Werff (2013) hebben in hun studie aangetoond dat huishoudens van (langdurig) flexibele werknemers (dus een bredere groep dan enkel zzp'ers) gemiddeld een lager inkomen hebben dan huishoudens van werknemers in vaste dienst, maar dat de verschillen klein zijn. Het huishoudinkomen van flexibele werknemers wordt relatief vaak op peil gehouden door andere inkomstenbronnen of een partnerinkomen. 3.3 Andere inkomsten van zzp’ers Nagegaan is welk deel van de zzp’ers (ook) een andersoortige inkomstenbron heeft: een baan in loondienst, een uitkering en/of AOW/pensioen. Of die andere inkomstenbron de hoofdbron is of niet, is niet door ons onderzocht. Ook is het huishoudinkomen van zzp’ers niet meegenomen in de analyse, omdat deze variabele niet voor alle door ons onderzochte jaren beschikbaar is bij het CBS. In het eerste jaar na de start had bijna de helft van de zzp’ers ook een andere inkomstenbron. Dit aandeel overige inkomstenbronnen neemt af naarmate men langer zzp’er is. In het zesde jaar na de start had minder dan één op de drie zzp’ers een andere inkomstenbron (zie figuur 3.3). Figuur 3.3 Aandeel zzp’ers met andersoortige inkomstenbron (in %)
50
46
45 39
40
36
35
33
32
31
t+4
t+5
t+6
30 25 20 15 10 5 0 t+1
t+2
t+3
Bron: Regioplan, 2013
13
Voor het eerste jaar na de start (jaar t+1) hebben wij onderzocht welke andere inkomstenbronnen zzp’ers precies hadden. Bijna driekwart van de zzp’ers had ook een baan in loondienst, eventueel aangevuld met een uitkering en/of AOW/pensioen (zie tabel 3.3). Ruim één op de vijf ontving naast inkomsten uit het zzp-schap ook een uitkering, eventueel samen met AOW/pensioen. Tabel 3.3
Type andersoortige inkomstenbronnen in jaar t+1
Baan in loondienst
61%
Baan in loondienst + overige inkomsten (uitkeringen en/of AOW/pensioen) Arbeidsongeschiktheidsuitkering (AO)
11%
Andere uitkering(en) (niet AO)
13%
Uitkering(en) en AOW/pensioen Pensioen/AOW Totaal
5% 4% 6% 100%
Bron: Regioplan, 2013
Uit ons onderzoek komt verder naar voren dat zzp’ers van 45 jaar of ouder relatief vaak andere inkomsten naast die uit het zzp-schap ontvangen. Dit geldt met name voor de groep 55-plussers, die in de onderzochte periode – afhankelijk van het jaar – 70-78 procent ook een andere inkomstenbron heeft. Het betreft in 88 procent van de gevallen AOW/pensioen als aanvullende inkomstenbron, eventueel aangevuld met een andersoortige inkomstenbron. Volgens de studies van De Vries et al. (2010) en Vroonhof et al. (2008) had ongeveer een derde respectievelijk bijna een kwart van de zzp’ers een andere inkomstenbron. In deze onderzoeken zijn percentages weergegeven voor de totale zzp-populatie zonder daarbij onderscheid te maken naar het aantal jaren dat iemand actief is als zzp’er. Onze studie wijst erop dat het aandeel zzp’ers met andere inkomsten in het eerste jaar na de start op 46 procent ligt; in de jaren daarna daalt dit aandeel tot 31 procent; dit percentage is vergelijkbaar met de bevindingen van De Vries et al. (2010). Volgens deze onderzoekers heeft meer dan de helft van de groep zzp’ers met andere inkomsten een inkomen uit een baan in loondienst. Uit ons onderzoek komt voor het jaar t+1 naar voren dat in totaal 72 procent ook een baan in loondienst had (al dan niet aangevuld met overige inkomsten).
4
INVLOED VAN INKOMEN OP ZZP-SCHAP De hoogte van de inkomsten van zzp’ers kan van invloed zijn op de keuze om de eigen zzp-acitivteiten voort te zetten of om deze – al dan niet noodgedwongen – te beëindigen en op een andere manier inkomsten te verwerven. Het is niet mogelijk om op basis van een statistische analyse te bepalen of de hoogte van de inkomsten de reden voor iemand is om het zzpschap te beëindigen. Om goed inzicht hierin te krijgen, zou aan gestopte 14
zzp’ers zelf gevraagd moeten worden in welke mate de inkomsten uit het zzpschap bepalend waren voor beëindiging van het zzp-schap. Dit viel echter buiten de scope van ons onderzoek. Op basis van ons nog beperkte onderzoek is uit bestaande data alleen een correlatie af te leiden tussen enerzijds de inkomsten uit zzp-schap en anderzijds de beëindiging daarvan. Dit hebben wij gedaan door te kijken naar de mate waarin vier relaties zich voordoen. Deze vier zijn er ieder een indicatie voor dat de hoogte van de winst uit ondernemerschap reden was om te stoppen als zzp’er: 1. winst uit eigen onderneming in jaar t+1 en stopkans een jaar later; 2. verlies in het jaar voor beëindiging van de zzp-activiteiten; 3. lagere inkomsten als zzp’er dan de inkomsten voor de start als zzp’er; 4. hogere inkomsten in het jaar na beëindiging van het zzp-schap dan in het jaar daarvoor als zzp’er. Winst uit eigen onderneming in jaar t+1 en stopkans een jaar later In de analyse is nagegaan of er sprake is van samenhang tussen de hoogte van de winst uit eigen onderneming in jaar t+1 en beëindiging van het zzpschap in jaar t+2. Bij een verlies van € 25.000 of meer in jaar t+1 blijkt dat een aanzienlijk deel (39%) stopt met het zzp-schap in jaar t+2 (zie tabel 4.1). Bij een verlies van minder dan € 25.000 lijkt er een minder duidelijk verband te bestaan met beëindiging van het zzp-schap in het jaar daarna; het aandeel dat stopt met het zzp-schap in jaar t+2 verschilt namelijk niet veel van het aandeel bij andere winst categorieën. Overigens is alleen op basis van deze analyse niet vast te stellen of er ook sprake is van een causaal verband tussen hoogte van de winst uit eigen onderneming en beëindiging van de bedrijfsactiviteiten. Tabel 4.1
Samenhang tussen winst in jaar t+1 en beëindiging van zzp-schap in jaar t+2
Winst uit eigen onderneming in jaar t+1 -25.000 of lager - € 25.000 tot en met € 0 € 1 tot € 25.000 € 25.000 tot € 50.000 € 50.000 tot € 100.000 € 100.000 of meer
Gestopt in jaar t+2 39% 12% 17% 12% 16% 19%
Niet gestopt in jaar t+2 61% 88% 83% 88% 84% 81%
Bron: Regioplan, 2012
Verlies in het jaar voor beëindiging van de zzp-activiteiten Slechts een beperkt deel (7%) van de gestopte zzp’ers had te maken met een negatief inkomen uit zzp-schap plus andere inkomsten in het jaar voor beëindiging van de zzp-activiteiten. Wanneer meer specifiek gekeken wordt naar de situatie van een negatief inkomen uit de zzp-activiteiten – dus zonder dat er naar andere inkomstenbronnen wordt gekeken – dan blijkt dat achttien procent een negatief inkomen in het jaar voor beëindiging van het zzp-schap heeft. In beginsel zou dit erop kunnen wijzen dat de inkomsten van zzp’ers slechts in een beperkt deel van de gevallen bepalend is voor het beëindigen van het zzp-schap. Echter, de mogelijkheid bestaat dat gestopte zzp’ers in het 15
jaar voor beëindiging van het zzp-schap niet met een verlies hebben te maken, maar wel in één of meer jaren daarvoor. Het geleden verlies in die jaren kan van invloed zijn geweest op de keuze om het zzp-schap te beëindigen. Lagere inkomsten als zzp’er dan de inkomsten voor de start als zzp’er In veertig procent van de gevallen waren de inkomsten in het jaar voor beëindiging van het zzp-schap lager dan de inkomsten in het jaar voor de start als zzp’er. In drie op de vijf gevallen waren de inkomsten in het jaar voor beëindiging van het zzp-schap dus wel hoger dan voor de start als zzp’er. Dit betekent dat alleen op basis van deze informatie geen eenduidige uitspraken kunnen worden gedaan over de rol die de hoogte van de inkomsten speelt bij het beëindigen van het zzp-schap. Hogere inkomsten in het jaar na beëindiging van het zzp-schap dan in het jaar daarvoor als zzp’er Ongeveer de helft van de gestopte zzp’ers heeft hogere inkomsten in het jaar na beëindiging van het zzp-schap dan in het jaar daarvoor. De andere helft had dus geen hogere inkomsten in het jaar na gestopt te zijn als zzp’er. Op basis van onze analyse kunnen geen conclusies worden getrokken over de rol die de hoogte van de inkomsten speelt bij het beëindigen van het zzp-schap. Hiervoor zou meer gedifferentieerd moeten kunnen worden naar bijvoorbeeld huishoudsituatie, persoonskenmerken, e.d. Tabel 4.2
Inkomsten als indicatie voor beëindiging van zzp-schap
Inkomen (zzp-schap en andere inkomsten) in jaar vóór stop < inkomen in jaar na stop Inkomen in jaar voor stop < inkomen in jaar voor start zzp-schap Negatief inkomen (zzp-schap en andere inkomsten) in jaar voor stop Negatief inkomen zzp-schap in jaar voor stop
52% 40% 7% 18%
Bron: Regioplan, 2012
5
TOT SLOT De beperking van de zelfstandigen- en startersaftrek die in de Miljoenennota 2013 is aangekondigd vanaf 2015 is mede ingegeven door de overweging dat dit leidt tot meer evenwicht in de belastingheffing tussen ondernemers en werknemers. Maar is dit evenwicht wel terecht? Werknemers hebben bijvoorbeeld, in tegenstelling tot zelfstandigen, recht op een WW-uitkering. Men kan zeggen dat ondernemen nu eenmaal (financiële) risico’s met zich meebrengt, maar het is de vraag of die risico’s ook worden gecompenseerd door hogere inkomsten. Ons onderzoek laat samen met andere onderzoeken zien dat een groot deel van de zzp’ers geen hoge winst behaalt uit het zzpschap. Uit ons onderzoek is echter ook gebleken dat veel zzp’ ers dat maar voor een beperkt aantal jaar zijn en dat hun inkomsten verspreid over die jaren verschillen. Ongeveer de helft verdient (voor belastingen) in het jaar na de 16
start minder dan het brutominimumloon per jaar. In het eerste jaar als zzp’er heeft circa driekwart een winst uit eigen onderneming lager dan het bruto modaal inkomen en een op de vijf zzp’ers lijdt verlies. Mogelijk hangen het lage niveau van inkomsten en het maken van verlies ook samen met de aanloopproblemen bij het starten van een eigen bedrijf. Een goede vergelijking tussen enerzijds de winst uit eigen onderneming van zzp’ers en anderzijds het brutominimumloon en het bruto modaal inkomen was binnen het bestek van ons onderzoek niet mogelijk. Datzelfde geldt voor de betekenis van andere inkomstenbronnen, persoonlijke en binnen het huishouden. Een lage winst uit eigen onderneming zegt namelijk niet alles over de feitelijke financiële situatie van de zzp’ers. Een aanzienlijk deel van de zzp’ers heeft naast inkomsten uit het zzp-schap ook nog andere inkomstenbronnen. In de onderzochte periode lag het aandeel zzp’ers met aanvullende inkomstenbronnen tussen de 31 en 46 procent. In de meeste gevallen gaat het om een baan in loondienst als aanvullende inkomstenbron. Ons onderzoek was ook te beperkt van opzet om met inkomsten en fluctuaties in inkomsten samenhangende gedragsreacties op individueel niveau te kunnen voorspellen.
LITERATUURLIJST Berg, N. van den, J. Mevissen (2010). Tarieven van zelfstandig ondernemers zonder personeel. Stichting Loonwijzer, Amsterdam, 2010 CBS (2013). Documentatierapport Personen met winst uit onderneming (ZELFSTANDIGENTAB). Heijkant, M. van den (2012). Zzp’ers en financiële risico’s. Wijzer in Geldzaken. Heyma, A. & S. van der Werff (2013). De sociaaleconomische situatie van langdurig flexibele werknemers. SEO. Leufkens K., R. Lok & F. Otten (2011). Het inkomen van flexwerkers en e zelfstandigen zonder personeel. CBS: Sociaaleconomische trends, 1 kwartaal 2011. Lok, R., K. Leufkens & F. Otten (2012). Financiële kwetsbaarheid van zelfstandigen zonder personeel. Economisch Statistische Berichten, 97 (4634), p. 280-282. Mevissen, J., L. Heuts & H. van Leenen (2013). Grote dynamiek in kleinschalig ondernemerschap: De kansen van zzp-schap, in het bijzonder voor doelgroepen met afstand tot de arbeidsmarkt. Regioplan / Instituut GAK. Den Haag: Boom|Lemma.
17
Moonen, L. (2012). Inkomen verklaard? Het inkomen van werknemers en e zelfstandigen nader bekeken. CBS: Sociaaleconomische trends, 2 kwartaal 2012. Moonen, L. (2012). Winst voor vrouwelijke zzp'er 40% lager dan bij mannen. CBS Webmagazine, juni 2012. Rijksoverheid (2013). Miljoenennota 2014. SER (2010). Zzp’ers in beeld: Een integrale visie op zelfstandigen zonder personeel. Vries, N. de, K. Bangma & P. Vroonhof (2010). Kwestie van ondernemen: zzp'ers in de crisis. EIM. Vries, N.E. de, & N. Braams. (2012). Inkomen, vermogen en dynamiek van zelfstandigen zonder personeel. Panteia/EIM & CBS. Vries, N.E. de, A. Bruins & P.J.M. Vroonhof (2013). Ambities en vermogensopbouw van zzp'ers: Resultaten zzp-panel meting II van 2012. EIM. Vroonhof, P., H. Tissing, M. Swaters, A. Bruins & E. Davelaar (2008). Zelfstandigen zonder personeel. EIM / Bureau Bartels EIM.
18