REGELS behorende bij bestemmingsplan
Groenwegh 14 Hoogmade / Zuidweg 10b Rijpwetering Gemeente Kaag en Braassem
2
Inhoudsopgave 1 Inleidende regels ..................................................................................................................................... 5 Artikel 1 Begrippen ................................................................................................................................................... 5 Artikel 2 Wijze van meten ....................................................................................................................................... 11
2 Bestemmingsregels ............................................................................................................................... 13 Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden ....................................................................... 13 Artikel 4 Wonen ...................................................................................................................................................... 13 Artikel 5 Leiding - Gas - 1......................................................................................................................................... 15 Artikel 6 Waarde - Archeologie 1 ............................................................................................................................ 16 Artikel 7 Waarde - Archeologie 2 ............................................................................................................................ 17 Artikel 8 Waarde - Archeologie 3 ............................................................................................................................ 19
3 Algemene regels .................................................................................................................................... 21 Artikel 9 Anti-dubbeltelregel ................................................................................................................................... 21 Artikel 10 Algemene bouwregels ............................................................................................................................ 21 Artikel 11 Algemene afwijkingsregels ..................................................................................................................... 22 Artikel 12 Algemene wijzigingsregels ...................................................................................................................... 23
4 Overgangs- en slotregels ....................................................................................................................... 24 Artikel 13 Overgangsrecht ....................................................................................................................................... 24 Artikel 14 Slotregel .................................................................................................................................................. 24
3
4
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen 1.1 plan: het bestemmingsplan Groenwegh 14 Hoogmade / Zuidweg 10b Rijpwetering van de Gemeente Kaag en Braassem; 1.2 bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML bestand NL.IMRO.1884.BPGROENWEGH14VAS1 met de bijbehorende regels; 1.3 aan huis verbonden beroep: de uitoefening van een beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied in een woning of bijgebouw, waarbij de woning overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die met de woonfunctie in overeenstemming is; 1.4 aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; 1.5 aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft; 1.6 achtererfgebied: erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen; 1.7 afhankelijke woonruimte: een onderdeel van het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is; 1.8 agrarisch bedrijf een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; nader te onderscheiden in: 1.
2.
3.
grondgebonden veehouderij: het, geheel of nagenoeg geheel op open grond, houden van melken ander vee, exclusief scharrelpluimvee en -varkens, alsmede het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waarbij het africhten van en de handel in paarden in ondergeschikte mate is toegestaan; akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond met uitzondering van bosbouw, sier- en bollenteelt, echter met insluiting van een- en tweejarige sierteeltgewassen op open grond (zoals zonnebloem, asters en papavers); glastuinbouw: de teelt van tuinbouw- of siergewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van kassen;
5
4. 5.
6.
7. 8. 9.
fruitteelt: de teelt van fruit op open grond; onder fruitteelt wordt mede verstaan het planten van hagen rondom fruitteeltpercelen; intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en geheel of nagenoeg geheel zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel, of scharrelpluimvee en - varkens; sierteelt: de teelt van siergewassen, alsmede van sierstruiken en sierbomen al dan niet met behulp van ondersteunend glas, tijdelijke kweektunnels, recirculatiebassins en planttafels doch zonder groot- of detailhandel in sierteeltgewassen; bollenteelt: de teelt van bollen; bosbouw: de teelt van bomen voor de houtproductie; intensieve kwekerij: het kweken van gewassen of vissen, zonder of nagenoeg zonder gebruik te maken van daglicht.
1.9 antenne-installatie: installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie; 1.10 bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde; 1.11 bebouwingspercentage: de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, in procenten van de oppervlakte van dat bouwperceel; 1.12 bedrijf aan huis: een bedrijf of het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, waaronder een kappersbedrijf, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel valt hier niet onder; 1.13 bedrijfsmatige activiteiten handelingen voor de uitoefening van enig bedrijf of beroep. 1.14 bestaand: bij bouwwerken: 1. 2.
bestaand op het moment dat de ter inzage legging van dit bestemmingsplan als ontwerp, dan wel dat tijdstip vergund; na dat tijdstip mag worden gebouwd krachtens de Woningwet, waarbij de aanvraag tot omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk voor dat tijdstip is ingediend.
bij gebruik: 1.
bestaand ten tijde van het in kracht worden van het bestemmingsplan
1.15 bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak;
6
1.16 bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; indien en voor zover twee bestemmingsvlakken middels de figuur 'relatie' met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak; 1.17 bijbehorende bouwwerken: hieronder worden begrepen: aanbouw: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag al dan niet met kap, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat; aangebouwd bijbehorend bouwwerk: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag al dan niet met kap, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan en niet in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat; vrijstaand bijbehorend bouwwerk: een vrijstaand gebouw dat zowel in bouwkundig (constructie) architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat; 1.18 bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats; 1.19 bouwgrens: de grens van een bouwvlak; 1.20 bouwlaag: een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en ruimte onder de kap; 1.21 bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Bij woningen betreft dit het het gehele perceel inclusief voor- en zijtuinen; 1.22 bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten; indien en voor zover twee bouwvlakken middels de figuur 'relatie' met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bouwvlak; 1.23 bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
7
1.24 dakkapel: een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt; 1.25 gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; 1.26 geschakelde woning: een woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van een bijbehorend bouwwerk verbonden is aan een ander hoofdgebouw en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd; 1.27 hoofdgebouw: een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is; 1.28 kamerbewoning: het gebruik van een hoofdgebouw of met het hoofdgebouw verbonden bijbehorende bouwwerken door meer dan twee onzelfstandige huishoudens; 1.29 mantelzorg: het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorische verband; 1.30 ondergronds bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden maaiveld; 1.31 overkapping: Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een (overwegend) gesloten dak; 1.32 peil: 1. 2.
Voor een gebouw of bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatste van die hoofdtoegang; voor een gebouw of bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld voor het begin van de bouw;
1.33 perceelsgrens: algemeen voor zij achter
grens van een perceel de grens van een perceel gelegen aan de zijde van de voorgevel van de woning de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt de van de weg afgekeerde grens van een perceel
indien meerdere zijden van het perceel van de weg afgekeerd zijn, wijzen burgemeester en wethouders een voorste perceelsgrens aan;
8
1.34 seksinrichting: een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar; 1.35 twee-aan-een gebouwde woning: een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen; 1.36 voorgevel: de gevel van een hoofdgebouw, gelegen richting de Groenwegh, zoals weergegeven op de verbeelding, indien niet weergegeven op de verbeelding zoals hieronder weergegeven;
9
10
1.37 voorgevellijn: een denkbeeldige, dan wel op de verbeelding middels de figuur gevellijn aangegeven, lijn die direct langs een voorgevel van een gebouw of in het verlengde ervan is gelegen; 1.38 voorzieningen van openbaar nut: voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer; 1.39 woning: een gebouw of gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor huisvesting van niet meer dan één huishouden;
Artikel 2 Wijze van meten Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten: 2.1 De afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsscheiding van het bouwperceel, met daarin geen onderscheid tussen bodem of water 2.2 Afstand tussen gebouwen De kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen zowel haaks als evenwijdig gepositioneerd 2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouwen zijnde Bij bouwwerk op vlak maaiveld: 1.
tussen bovenkant van het bouwwerk (bij beweegbare delen te meten in de uiterste stand) en het peil
Bij bouwwerken op talud of dijk: 1.
bovenkant van het bouwwerk (bij beweegbare delen te meten in de uiterste stand) en het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitend afgewerkt terrein
2.4 Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of hart van scheidsmuren, gemeten 1 m boven peil 2.5 De bouwhoogte van een gebouw Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen 2.6 Bebouwingspercentage Een in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van een bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden gebouwd. Hierbij worden ondergrondse bouwwerken die zichtbaar zijn boven peil meegerekend, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen
11
2.7 De goothoogte van een bouwwerk Bij bouwwerk op vlak maaiveld: 1.
de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan peil
Bij bouwwerken op talud of dijk: 1.
de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitend afgewerkt terrein
2.8 De oppervlakte van een gebouw Tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren op 1 m boven peil 2.9 De oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, met inbegrip van de buitenste verticale projecties van overkappingen 2.10 Vloeroppervlak van een gebouw Gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw 2.11 Inhoud van een gebouw Boven peil tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, buitenzijde van de gevels en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren en de buitenzijde van daken dit met inbegrip van aangebouwde bijgebouwen en dakkapellen 2.12 De inhoud van een bouwwerk, geen gebouw zijnde Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde aan de gevels en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen 2.13 De dakhelling Langs het dakvlak ten opzicht van het horizontale vlak 2.14 De hoogte van een windturbine Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine 2.15 De hoogte van een zendmast voor telecommunicatie e.d. Gemeten tussen de onderkant van de voet van de mast en het hoogste punt van de mast, het antenneopstelpunt daaronder begrepen
12
2 Bestemmingsregels Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden 3.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b.
de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een agrarische bedrijfsvoering; behoud en herstel van de aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden, bestaande uit de openheid, het verkavelingspatroon, de aanwezigheid van weidevogels en kenmerkende oever- en slootvegetaties; alsmede voor:
c. d.
grasland het hobbymatig houden van vee; met daaraan ondergeschikt:
e. f. g.
wandel- en fietspaden; kleinschalige natuurontwikkeling; voorzieningen zoals veekralen, groen, nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het bergen van water;
3.2 Bouwregels 3.2.1 Gebouwen en overkappingen Op deze gronden mag uitsluitend ten behoeve van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels: 1.
op deze gronden is de bouw van gebouwen en overkappingen niet toegestaan.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: 1.
2.
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel of gelegen buiten het bouwvlak maximaal 1 m mag bedragen; de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
Artikel 4 Wonen 4.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b.
het wonen; bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, en toegangswegen.
13
4.2 Bouwregels 4.2.1 Hoofdgebouwen Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen: a. b. c. d. e. f. g.
de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouw worden; per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan; in uitzondering van het gestelde in lid b. bedraagt het aantal toegestane woningen in een bouwvlak met de bouwaanduiding 'twee-aaneen' twee; voor zover is aangeduid mogen uitsluitend de woningtypen worden gebouwd: 1. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen': woningen twee-aaneen; de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding; de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding; de totale inhoud van het hoofdgebouw, inclusief de bijbehorende bouwwerken en overkappingen, mag niet meer bedragen dan 650m³ per woning.
4.2.2 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende bepalingen: a. b.
c. d. e.
bijbehorende bouwwerken en overkappingen mogen uitsluitend op het achtererfgebied worden gebouwd; de maximale goothoogte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer dan 3 m dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m bedragen tot een maximum van 4 meter; in afwijking van het gestelde in lid b. geldt voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen een maximale goothoogte van 3 m; de maximale bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen; de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag per woning niet meer bedragen dan 50% van het achtererfgebied met een maximum van 50 m², met inachtname van het gestelde in artikel 4 lid 2.1 sub g.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen: a.
b.
de hoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan en buiten het bouwvlak, niet meer dan 1 m mag bedragen; de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 m bedragen.
4.2.4 Dakkapellen Dakkapellen bij een woning zijn toegestaan mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. b. c. d.
gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m; onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet; bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak.
4.3 Specifieke gebruiksregels Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels: a.
faciliteiten ten behoeve van paarden, zoals paardenbakken, tredmolens, uitloopvoorzieningen en mestplaten, zijn niet toegestaan buiten het bouwvlak, waarbij ten behoeve van paardenbakken tevens de volgende regels gelden: 1. per bouwvlak is ten hoogste één paardenbak toegestaan;
14
2. 3.
de afmeting van de paardenbak bedraagt maximaal 20 bij 40 m; lichtmasten zijn niet toegestaan.
4.3.1 Voorwaardelijke verplichting Als een gebruik in strijd met de bestemming wordt aangemerkt: het in gebruik nemen van de woningen overeenkomstig de bestemming alvorens: a. b. c. d.
alle bestaande bebouwing binnen de plangrenzen gesloopt wordt, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning; alle bestaande verharding binnen de plangrenzen verwijderd wordt; de sierteelt/boomteelt gronden getransformeerd worden naar grasland; ter plaatse van Zuidweg 10b minimaal 1860 m² aan glas wordt gesaneerd en minimaal 3300m² aan sierteelt gronden wordt omgezet naar Agrarische gronden met landschappelijke waarden.
Artikel 5 Leiding - Gas - 1 5.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Leiding - Gas - 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding. 5.2 Bouwregels Op deze gronden mag uitsluitend ten behoeve van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels: a.
b.
op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m en een oppervlakte van ten hoogste 10 m²; overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit het oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 5.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning In het belang van het bepaalde in artikel 5 lid 1 is het verboden op of in de in artikel 5 lid 1 bedoelde gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. b. c. d. e. f.
het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; het aanbrengen en rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting en bomen; het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair; het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; het permanent opslaan van goederen en/of stoffen; het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
5.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod Het verbod als bedoeld in artikel 5 lid 3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. b. c.
normaal onderhoud, beheer en agrarisch gebruik betreffen; reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan; mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;
15
d.
welke graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten betreffen.
5.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning De omgevingsvergunning voor de werken en werkzaamheden bedoeld in artikel 5 lid 3.1 kan slechts worden verleend indien en voor zover: a. b.
de werken of werkzaamheden de veiligheid van de (aard)gastransportleiding en de energieleveringszekerheid niet schaden; vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of de werken en werkzaamheden de belangen, bedoeld onder a, schaden, en welke beperkingen en voorschriften dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 1 6.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. 6.2 Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a.
b.
c.
op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 6 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien: 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige; het bepaalde in artikel 6 lid 2 sub b onder 1 en artikel 6 lid 2 sub b onder 2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of; 2. een bouwplan waarvan de bodemverstoring niet meer bedraagt dan 150 m², of; 3. een bouwwerk dat zonder graaf- en heiwerkzaamheden dieper dan 30 cm onder maaiveld, kan worden geplaatst.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 6.3.1 Verboden uitvoering van andere werken Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
16
a.
b. c. d. e.
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of bouwhoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage; het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen; het verlagen of verhogen van het waterpeil; het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd; het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
6.3.2 Uitzonderingen Het verbod van artikel 6 lid 3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: a. b. c. d.
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij artikel 6 lid 2 in acht is genomen, of; een oppervlakte beslaan van ten hoogste 150 m², of; mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingsvergunning, of; ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
6.3.3 Voorwaarden Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 6 lid 3.1 wordt verleend, indien de aanvrager van de vergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologisch waardevolle objecten worden verwacht. Bovendien kan middels een omgevingsvergunning worden afgeweken indien de betrokken archeologische waarden, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking voorschriften te verbinden, gericht op: a. b. c.
het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; het doen van opgravingen; begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door een of meer bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen indien het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2 7.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. 7.2 Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a.
op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 7 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
17
b.
c.
ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien: 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige; het bepaalde in artikel 7 lid 2 sub b onder 1 en artikel 7 lid 2 sub b onder 2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of; 2. een bouwplan waarvan de bodemverstoring niet meer bedraagt dan 500 m², of; 3. een bouwwerk dat zonder graaf- en heiwerkzaamheden dieper dan 30 cm onder maaiveld, kan worden geplaatst.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 7.3.1 Verboden uitvoering van andere werken Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a.
b. c. d. e.
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of bouwhoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage; het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen; het verlagen of verhogen van het waterpeil; het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd; het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
7.3.2 Uitzonderingen Het verbod van artikel 7 lid 3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: a. b. c. d.
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij artikel 7 lid 2 in acht is genomen, of; een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m², of; mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingsvergunning, of; ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
7.3.3 Voorwaarden Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 7 lid 3.1 wordt verleend, indien de aanvrager van de vergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologisch waardevolle objecten worden verwacht. Bovendien kan middels een omgevingsvergunning worden afgeweken indien de betrokken archeologische waarden, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking voorschriften te verbinden, gericht op:
18
a. b. c.
het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; het doen van opgravingen; begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door een of meer bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen indien het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 3 8.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. 8.2 Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a.
b.
c.
op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 8 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien: 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige; het bepaalde in artikel 8 lid 2 sub b onder 1 en artikel 8 lid 2 sub b onder 2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of; 2. een bouwplan waarvan de bodemverstoring niet meer bedraagt dan 2500 m², of; 3. een bouwwerk dat zonder graaf- en heiwerkzaamheden dieper dan 30 cm onder maaiveld, kan worden geplaatst.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 8.3.1 Verboden uitvoering van andere werken Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
19
a.
b. c. d. e.
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of bouwhoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage; het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen; het verlagen of verhogen van het waterpeil; het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd; het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.3.2 Uitzonderingen Het verbod van artikel 8 lid 3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: a. b. c. d.
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij artikel 8 lid 2 in acht is genomen, of; een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2500 m², of; mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingsvergunning, of; ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
8.3.3 Voorwaarden Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 8 lid 3.1 wordt verleend, indien de aanvrager van de vergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologisch waardevolle objecten worden verwacht. Bovendien kan middels een omgevingsvergunning worden afgeweken indien de betrokken archeologische waarden, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking voorschriften te verbinden, gericht op: a. b. c.
het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; het doen van opgravingen; begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige.
8.4 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door een of meer bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen indien het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
20
3 Algemene regels Artikel 9 Anti-dubbeltelregel Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene bouwregels 10.1 Algemeen Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen. 10.2 Ondergronds bouwen 1.
2.
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen: a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak; b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²; c. in aanvulling op het bepaalde sub a en b is maximaal 1 niet - overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden: i. het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3 m van zijdelingse en achterste perceelsgrens; ii. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken als bedoeld in artikel 4 in acht wordt genomen; iii. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut; iv. per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd; d. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt minimaal 2,6 m en maximaal 4 m onder peil; e. bij het berekenen van de blijkens de deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10 lid 2 sub 1 onder d voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m onder peil onder de voorwaarde dat: a. de waterhuishouding niet wordt verstoord; b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
10.3 Ondergeschikte bouwdelen Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1m bedraagt;
21
10.4 Bestaande afstanden en maten 1.
2.
3.
Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk II is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk II is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in sub a en b uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels 11.1 Algemeen Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten aanzien van: 1.
2.
3.
4.
de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken met een hoogte van ten hoogste 3,50 meter en met een inhoud van ten hoogste 50 m³ ten dienste van het openbaar nut, zoals: a. wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes en standbeelden; b. transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes, zulks met uitzondering van gasdrukregel- en gasdrukmeetstations; het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bebouwingsgrens of een weg nader te bepalen, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk, gewenst en/of noodzakelijk is; de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m; de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 m. Wat betreft zend- en ontvang- en/of sirenemasten gelden nog de volgende voorwaarden: a. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan: i. buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden; ii. binnen de bebouwde kom uitsluitend op bedrijventerreinen en sportparken. b. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan: i. op hoge gebouwen (minimale hoogte 14 m); bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zonodig in overleg met de monumentencommissie; ii. tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.
22
11.2 Voorwaarde Een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in artikel 11 lid 1 wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van: 1.
2.
overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast.
De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
23
4 Overgangs- en slotregels Artikel 13 Overgangsrecht 13.1 Overgangsrecht voor bouwwerken 1.
2.
3.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; b. na het tenietgaan als ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. Eenmalig middels een omgevingsvergunning afgeweken van artikel 13 lid 1 sub 1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub 1 met maximaal 10%. artikel 13 lid 1 sub 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht voor gebruik 1. 2.
3.
4.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 13 lid 2 sub 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 13 lid 2 sub 1, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. artikel 13 lid 2 sub 1, is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel Deze regels worden aangehaald als: Regels van bestemmingsplan Groenwegh 14 Hoogmade / Zuidweg 10b Rijpwetering van de Gemeente Kaag en Braassem.
24