2 Ontheemd
2 Ontheemd
NRCHANDELSBLAD WOENSDAG 24 DECEMBER 2014
50
miljoen mensen waren in 2014 wereldwijd displaced, ontheemd, het hoogste aantal sinds 1945. Meer dan de helft van hen waren volgens het VN-agentschap voor vluchtelingen UNHCR, ontheemd in eigen land.
3
Maar in deze speciale bijlage is ‘ontheemd’ ruimer geïnterpreteerd. Op de vlucht voor geweld, van Syrië tot Soedan, maar ook: het rootsloze bestaan van de expat in een geglobaliseerde wereld, of op drift door kunst of de liefde. NRC Handelsblad interviewde twaalf ontheemden in de hele wereld.
Hoofdredacteur Peter Vandermeersch
Verhuizen onder dwang en verhuizen als keuze
Twaalf ontheemden reisden over de wereld, gedwongen of vrijwillig. Niet altijd vonden ze een nieuw thuis. De kaart hiernaast toont schematisch de reizen die ze aflegden.
A
ls Belg in Nederland heb ik enkele weken geleden het inburgeringsexamen afgelegd. Voor een EU-burger hoeft dat niet. Maar ik wilde eens zien wat gevraagd wordt aan mensen die, elders geboren en opgegroeid, hier hun bestaan willen opbouwen. Voor mij waren de vragen (‘Mag je uit het huwelijk scheiden in Nederland? 1. Ja. 2. Neen. 3. Alleen als de man het wil.’) een prettige uitstap in de Nederlands inburgeringsbureaucratie. Ik werd enkel op de vingers getikt omdat ik het had over ‘plat water’ en niet over ‘Spa Blauw’. Voor de vrouwen, want zij vormden de grote meerderheid, die het examen samen met mij aflegden, was het bittere ernst. Eén van hen zat tussen twee toetsen door nog Nederlandse woordjes te studeren. Ze vertelde me bij de koffieautomaat dat ze nog niet zo lang geleden asiel had gekregen. Ze was wat achterdochtig bij al mijn vragen en wou me niet vertellen waar ze vandaan kwam. „Het verleden is niet belangrijk. Wel mijn toekomst hier”, zei ze. In het Engels trouwens.
Thuis zijn... is al
Volgens de statistieken zijn nog nooit zoveel mensen ontheemd oor ons beiden ligt onze toekomst in een ander land dan dat waar we geboren zijn. Maar de verschillen tussen ons kunnen niet groter zijn. Ik behoor tot die geprivilegieerde financiële, sociale en culturele elite. Zij heeft het duidelijk niet breed. Ik kan morgen, als ik dat wens, terug naar ‘mijn’ land of zomaar naar nog een ander land. Ik heb het juiste paspoort, de mogelijkheden, de kansen. Zij kan niet terug naar haar land, zeker niet op korte termijn. Voor mij was het examen een spel. Voor haar ernst. Ik ben de ‘romantische buitenstaander’ die Arnon Grunberg citeert in zijn inleidend essay van deze bijlage over ontheemden. Zij is diegene van wie hij zegt dat ze het ‘recht heeft zich ontheemd te voelen’.
V
Iedereen lijkt ontheemd, van de kosmopoliet tot de gelukzoeker en zelfs de ‘gewone man’, betoogt Arnon Grunberg. Maar dan lopen we het gevaar degenen die werkelijk ontheemd zijn over het hoofd te zien: degenen die geen toegang hebben tot kapitaal om zorg te kopen, of nieuwe schoenen.
og nooit in de geschiedenis zijn zoveel mensen op een of andere manier ontworteld. Zij worden uit hun land verdreven door oorlog, gaan zelf op zoek naar een betere toekomst, werken als expat ver van huis, vinden het gewoon fijn om elders te wonen, of kunnen door het vele verhuizen zelfs niet meer zeggen wat thuis is. Sommigen blijven ‘ontheemd’, anderen keren na verloop van tijd terug naar hun land of dat van hun ouders. Over al dit soort mensen – we kennen ze in veel gevallen slechts als cijfers in allerlei statistieken – gaat deze bijlage. En dus ook een beetje over de mensen die daar die dag examen zaten te doen. Mensen die samen met Nederlanders hier hun toekomst willen uitbouwen. En die van dit land een boeiender plaats maken om te leven. Ik maak een diepe buiging voor die vrouw aan de koffieautomaat.
N
FOTO MERLIJN DOOMERNIK
Alle twaalf ontheemden zijn geportretteerd met een voorwerp dat voor hen een speciale betekenis heeft.
elfgekozen ballingschap is iets wezenlijk anders dan gedwongen ballingschap. Wellicht moet dat eerste zelfs geen ‘ballingschap’ worden genoemd. Laten we de zelfgekozen ballingschap niet verheerlijken, zei Ian Buruma in zijn Huizinga-lezing uit 2000, ‘De neo-romantiek van schrijvers in exil’. Buruma spreekt over „een rusteloze zwerver van de ene internationale conferentie naar de andere, een denker in vele talen, een welbespraakte voorvechter van etnische en seksuele minderheden, kortom een romantische buitenstaander”, die inderdaad weinig tot niets gemeen heeft met de vluchteling in een asielzoekerscentrum of een Afrikaan die op Gare du Nord in vuilnisbakken naar wat eetbaars zoekt. Er is een mondiale bovenklasse ontstaan, daarop wees Buruma, die zich moeiteloos van Singapore via Dubai en Parijs naar São Paulo beweegt. Deze bovenklasse wordt misschien nog het best ge-
Z
C O LO FO N Redactie Michel Kerres (chef), Marjoleine de Vos, Joke Mat, Monique Snoeijen, Martine Kamsma, Liesbeth Carp, Hans Steketee Vormgeving Christine Schille Fotoredactie Miriam van ’t Hek Graphics Roos Liefting, Studio NRC Handelsblad
lang niet meer wat het geweest is symboliseerd door architect Rem Koolhaas, die in een interview zei dat zijn favoriete plek stoel 1A in een Boeing 747 van Lufthansa was. Wie in stoel 1A van een 747 van Lufthansa over de wereld vliegt, mag net als de vluchteling die in de Middellandse Zee dreigt te verdrinken een reiziger zijn, maar daar houdt de overeenkomst ook op. Tussen de bovenklasse die zich overal thuis meent te kunnen voelen – een ideaal dat op zichzelf geen schande is – en de (economische) vluchteling die soms uit dwingende noodzaak en met gevaar voor eigen leven de geboortegrond verlaat, bevindt zich in de Westerse wereld een middenklasse die zich bedreigd voelt door migratie, zowel door de bovenklasse als de onderste ‘onderklasse’. Deze middenklasse wordt vaak aangeduid met ‘de gewone man’. Een wat ongelukkige benaming. Er zit om te beginnen iets denigrerends in, maar tegelijkertijd wordt met deze woorden een normatieve uitspraak gedaan: wat gewoon is, is de norm, wat ongewoon is, is afwijkend en kan hooguit worden getolereerd. Anders dan de mondiale bovenklasse, die veelal met de heden ten dagen wederom pejoratieve benaming ‘kosmopoliet’ wordt aangeduid, en anders dan de vluchteling of arbeidsmigrant – het verschil tussen die twee is vaak flinterdun –, die met de eveneens pejoratieve benaming ‘gelukzoeker’ om de oren wordt geslagen, zou de gewone man nog echt ergens thuis zijn. Hij zou nog een nauwe band hebben met het stuk aarde waarop hij woont, met de tradities van het land waarvan hij burger is. Het onbehagen over migratie in deze
tussenklasse is zo groot, omdat migratie als ondermijnend wordt gezien voor veiligheid en geborgenheid, oftewel het thuisgevoel. Waar iemand een zin begint met „Ik voel me hier niet meer thuis, want…” kun je er donder op zeggen dat die wordt vervolgd met „...er zijn hier te veel buitenlanders.” Door de vreemdeling, die het gevoel van ‘thuis zijn’ ondermijnt, dreigt de oorspronkelijke bewoner zich net zo ontheemd te voelen als de vreemdeling zelf.
M
aar thuis zijn is natuurlijk al lang niet meer wat het geweest is, en wat het geweest is, zal ook gedeeltelijk een geromantiseerd verleden zijn. Waar over het verleden wordt gesproken, duikt de nostalgie nu eenmaal snel op. Vrijwel niemand woont nog in het huis van zijn ouders, of bewerkt het land dat zijn ouders hebben bewerkt. In Nederland wonen de meeste mensen in een stad of een verstedelijkt dorp. Alleen al de Randstad telt circa zeven miljoen inwoners. Nederland kan daarmee als één groot verstedelijkt gebied worden beschouwd. J.C. Bloem bracht de natuur hier te lande al terug tot ‘een stukje bos, ter grootte van een krant’. Nederlanders mogen minder dan andere Europeanen geneigd zijn te emigreren, maar daaruit volgt niet automatisch dat de Nederlander een sterkere band heeft met de grond waarop hij woont. Ik vraag me zelfs af of het wonen in een stad niet onvermijdelijk gepaard gaat met ontheemding. De stad is immers een betrekkelijk
anonieme verzamelplaats, een stad brengt mensen bij elkaar die niet in die stad geboren zijn, of ze nu uit een dorp tien kilometer verderop komen of uit een andere stad duizend kilometer verderop, of uit een andere buurt in die stad zelf. In die zin heeft een stad altijd iets ‘onzuivers’; de stad is gemengd, de stad is ambigu. Vandaar ook dat juist daar altijd weer het romantische verlangen naar de natuur opduikt, die wordt gezien als het symbool van zuiverheid. De angst voor de migrant komt eveneens voort uit het verlangen de toch al zo ‘onzuivere stad’ zo zuiver mogelijk te houden; een veranderende samenstelling van de bevolking wordt als toename van de onzuiverheid gezien. Opmerkelijk genoeg wordt vergeten dat met de opkomst van het massatoerisme leden van de tussenklasse zelf ook migranten zijn geworden, te weten toeristen. Goed, de toerist gaat na verloop van tijd weer terug, maar veel migranten of kinderen van migranten doen dat uiteindelijk ook, al zal daar meer tijd overheen gaan dan één zomervakantie. Migranten zijn te beschouwen als werkende toeristen die een sterke band met het land van herkomst blijven houden en dikwijls terugkeren naar dat land als de situatie zich daartoe leent. Of als ze genoeg geld hebben verdiend. In zijn dankrede bij de ontvangst van de Nobelprijs wees Patrick Modiano erop dat de stad, ook literair gezien, de plek is waar de eenling verloren gaat, zich steeds weer bedient van nieuwe identiteiten, om aan de veranderende eisen van de metropool te voldoen. Hij noemde het Londen van
Ik vraag me zelfs af of het wonen in de stad niet noodzakelijk gepaard gaat met ontheemding
Dickens, het Parijs van Balzac, het Sint-Petersburg van Dostojevski. Maar als alle stadsbewoners als ontheemden beschouwd kunnen worden, lopen we het risico de werkelijk ontheemden niet meer als zodanig te willen of kunnen zien, iets waarvoor Buruma waarschuwde. Ook als het gaat om politieke vluchtelingen zijn er gradaties. Natuurlijk kan de Iraanse dissident die uit de bovenste middenklasse uit Teheran kwam in zijn vijfkamerappartement in het zesde arrondissement van Parijs een traantje wegpinken bij de gedachte aan het Teheran van voor de revolutie. En dat gun ik hem, maar ook hij heeft nog steeds weinig tot niets gemeen met de illegaal die een paar kilometer verderop door de straten struint. De luxe vorm van ontheemding zou ik eerder Weltschmerz noemen. Alleen wie geen vast adres heeft, wie de kans loopt door de politie te worden opgepakt en te worden uitgezet – het niet bezitten van de juiste papieren en bittere armoede gaan dikwijls hand in hand – heeft het recht zich ontheemd te voelen. De ware balling is hij die geen toegang heeft tot tot kapitaal dat hem in staat stelt medische zorg te kopen, goede advocaten in te huren en fatsoenlijk schoeisel aan te schaffen. Ja, het is de welvaart die de effecten van ontheemding minimaliseert. Net als de metropool wordt geld als iets onzuivers gezien, omdat het ambigu is, omdat het overal heen reist, omdat het geen grenzen kent – als geld zou kunnen voelen, zou het zich beslist ontheemd voelen – maar geld zuivert juist, omdat geld haaks staat op het fundamentalisme; het relativeert alles, ook andermans en eigen onzuiverheid.
6 Ontheemd
7 7
NRCHANDELSBLAD
WOENSDAG 24 DECEMBER 2014
150.000
niet-Belgische Europeanen wonen er naar schatting in en om Brussel. Onder hen 30.000 Europese ambtenaren, maar ook advocaten, diplomaten, studenten, ondernemers en kunstenaars die het internationale karakter aantrekkelijk vinden. Fransen vormen de grootste groep.
De expat Max Sörensen
Overal ben ik local Net als veel andere ‘eurokinderen’ ging de Deens-Griekse Max Sörensen in Brussel op zoek naar zijn roots, vertelt hij aan Caroline de Gruyter. „Maar sinds ik Belgische vrienden heb, ben ik opgehouden met zoeken naar één identiteit.”
oewel anderen misschien denken dat ik ontheemd ben, voel ik me niet ontheemd. Misschien moet ik eerst even uitleggen hoe het zit. Ik heb een Deens en een Grieks paspoort. Eigenlijk kun je als Deen geen dubbele nationaliteit hebben, maar volgens de Griekse wet ben je automatisch Griek als een van je ouders Grieks is. Dat heeft ons een hoop papierwerk bezorgd, maar we kwamen er niet uit en nu laten we het maar zo. Sommigen zeggen: handig, twee paspoorten! Maar toen ik een keer in Istanbul in de Blauwe Moskee was, vond de imam het niet leuk dat ik Grieks was. Het is nog altijd gespannen tussen Turkije en Griekenland. Dat ik vertelde dat ik ook half Deens ben, maakte het nog erger: het herinnerde hem aan dat schandaal met de cartoons van de profeet, die waren getekend door een Deen. Misschien moet ik de volgende keer gewoon weer eens zeggen dat ik Europeaan ben. Dat doe ik eigenlijk nooit, want dan kijken de meesten je helemáál raar aan. Ik voel me niet Belgisch maar beschouw België wel als ‘thuis’. Ik woon op kamers in Wenen, maar ik hoop dat mijn ouders ons huis in Brussel nooit verkopen: dat is toch mijn nest. Dat is niet altijd zo geweest, hoor. Als kind ging ik eerst naar de Europese school en later naar de Internationale school. Ik kende nauwelijks Belgen. Mijn klasgenoten kwamen overal vandaan. Als tiener ben ik op zoek gegaan naar mijn roots. Veel ‘eurokinderen’ van gemengde afkomst doen dat. Ik wilde Griek zijn. Grieken vond ik cooler dan Denen. Ze zijn goedlachs, flexibel en charmant en ze komen altijd te laat. Maar in Griekenland was ik toch een beetje een buitenstaander, al waren we er elke zomer op vakantie en spreek ik de taal. Als Grieken het over een tv-programma hadden, wist ik soms niet waar ze het over hadden. Vooral van die kleine dagelijkse referenties, die begreep ik niet.
‘H België Griekenland
Max Sörensen (24) studeert Europese Studies aan de ULB, de Franstalige universiteit van Brussel. Voor zijn master loopt hij nu stage bij de Organisatie voor Vrede en Veiligheid in Europa (OVSE) in Wenen.
Max Sörensen in zijn kamer in Wenen, met Professor Zonnebloem-sleutelbos: „Er hangen sleutels aan voor deuren in meerdere landen.”
FOTO HANS HOCHSTÖGER
Denemarken Oostenrijk
In Griekenland besefte ik trouwens ook wat ik fijn vind aan Denen: ze zijn vaak betrouwbaar en oprecht. Er zijn Deense en half-Deense stagiairs bij de OVSE. We kunnen het goed vinden. Het helpt als je dezelfde taal spreekt. Op ambassades houden ze soms borrels voor landgenoten. Ik ben al op Deense, Belgische en Griekse borrels geweest. Eén ding heb ik altijd bij me: een sleutelhanger van Professor Zonnebloem, uit Kuifje. Geen idee wat dat betekent. Het heeft misschien meer betekenis dat er sleutels aan hangen van voordeuren in meerdere landen. Ik reis veel. Met Pasen ben ik met vrienden de Balkan doorgetrokken, per bus en trein. Laatst zijn we met stagiairs een weekend in Boedapest geweest. En Praag. Hier in Wenen ben ik een oud-klas-
Als je zegt dat je Europeaan bent, kijken de meeste mensen je helemáál raar aan genoot uit Brussel tegengekomen, een Oostenrijkse die hier studeert. Via haar en de jongen van wie ik mijn studio huur, ken ik al veel Oostenrijkers. Ik voel me overal thuis. Dat heb ik sinds mijn studententijd. Ik heb eerst aan de Vlaamstalige VUB in Brussel gestudeerd, nu zit ik aan de Franstalige kant. Behalve internationale vrienden heb ik eindelijk ook Belgische vrienden gekregen. Misschien dat ik daardoor ben opgehouden met zoeken naar één identiteit. In Athene, waar ik stage heb gelopen bij een rederij, heb ik Griekse vrienden. In Denemarken heb ik tijdens een stage op een ministerie Deense vrienden gemaakt. Overal ben ik een beetje local. Nu vind ik het super om meerdere identiteiten te hebben. Bij die Griekse rederij lieten ze mij bijvoorbeeld onderhandelen met een Deens bedrijf over een contract. De hele afdeling moest stil zijn om mij niet te storen. Het is nog gelukt ook.
Ik droom van een baan bij een internationaal bedrijf waarvoor ik moet reizen. Ook zou ik wel bij internationale organisaties als de EU, NAVO of VN willen werken. Ik gedij in een multiculturele omgeving. Of ergens waar ik de ‘brug’ kan zijn tussen, zeg, een echte Italiaan en een typische Brit.
H
et helpt, als het in je genen zit om je meteen af te vragen: waarom doet die man zo, wat zit daarachter? Monoculturele mensen oordelen soms snel over anderen. Ze luisteren minder, houden er minder rekening mee dat iemands gedrag niet tegen hen is gericht maar cultuurbepaald is. Types zoals ik vragen zich eerst af: waaróm doet iemand zo? Mijn baas is bijvoorbeeld een Deen. Die gaf me in het begin weinig te doen. Ik dacht: die is vast bang om me te overladen met werk. Tijdens mijn stage in Denemarken ontdekte ik dat Denen heel bang zijn om fouten te maken. Dus ging ik op mijn baas af, en vroeg zelf om meer werk. Nu begrijpt hij: het is okay om Max meer te laten doen. Probleem verholpen. Er zijn spanningen binnen de OVSE. Rusland, Amerika en Oekraïne zijn ook lid. Het is interessant: er gebeurt veel in de wereld en je zit er middenin. Maar soms denk je: als wij stagiairs op de stoelen van de ambassadeurs gaan zitten, zijn de problemen in een paar uur opgelost. Je hoort weleens dat jongeren niets in de EU zien. Maar al mijn vrienden zijn pro-Europees. Niemand wil de grenzen terug. Niemand houdt van dat nationale tromgeroffel. Misschien dat jongeren daarom soms niet stemmen. Ze zijn al een stap verder. Wat zeg ik, meerdere stappen. Jeetje, waar ik begraven wil worden. Daar denk ik echt nooit over na. Mijn moeder zou meteen zeggen: in Griekenland! Voor mij is het minder duidelijk. Het kan me ook niet zoveel schelen. Ik weet alleen zeker dat ik mijn organen aan de wetenschap wil geven. Daarna mogen ze me cremeren en de as over zee uitstrooien. Welke zee? O ja, België, Denemarken en Griekenland grenzen allemaal aan zee. Nou, laat ze maar doen wat het handigst uitkomt.”
8 Ontheemd
99
NRCHANDELSBLAD
WOENSDAG 24 DECEMBER 2014
1
op de 30 jongeren in de Europese Unie gaat werken in een ander EU-land, terwijl 1 op de 5 zegt dit te willen doen. Ierland had in 2012 het hoogste percentage werknemers uit andere EU-landen.
13.300
mensen hebben tussen 1 oktober 2013 en 1 oktober 2014 een reguliere verblijfsvergunning in Nederland aangevraagd voor verblijf bij partner of echtgenoot. Kandidaten moeten in het land van herkomst een basale kennis hebben opgedaan van de Nederlandse taal.
De open grenzenmigrant Orsolya Luca
Ontheemd door de liefde Leandro Ardiles
Halverwege is mijn thuis
Ben ik wel geëmigreerd?
Ze woont en werkt in Londen maar is ook nog vaak in Hongarije. Ze zou niet meer op slechts één plek kunnen aarden, vertelt fotograaf Orsolya Luca aan Roeland Termote.
Als kind wist hij al dat hij niet in Argentinië zou blijven. In Amsterdam werd hij verliefd op Jaap en trok bij hem in, vertelt Leandro Ardiles aan Bas Blokker. „Wortelen, dat is de grote uitdaging nu.”
k ben gewend geraakt aan het gevoel van thuis als een plaats die in mezelf zit. Maar een kindertijd achter het IJzeren Gordijn, leven in Canada en Londen: het geeft wel diepgang aan mijn leven. Nu ben ik fotografe en leef ik halverwege tussen Londen en Boedapest. Ik groeide op in een klein Hongaars stadje: Tatabánya. Toen ik op de lagere school zat, zeiden we „veel geluk” tegen elkaar in plaats van „tot ziens” omdat we in een stad van mijnwerkers leefden. Het was fijn om deel uit te maken van die gemeenschap waar we voor elkaar zorgden. Toen ik 19 was, verhuisde ik naar Toronto. Ik trouwde met een half-Hongaarse, half-Canadese man. Dat was een uitweg uit die kleine gemeenschap. Ik was jong, net afgestudeerd van de middelbare school. Ik was verliefd, nieuwsgierig. Ik verwachtte niets. Ik dacht gewoon: Ik moet de wereld zien. In 2002 ging ik twee weken terug naar Hongarije. Net in die periode veranderde de immigratiewetgeving, waardoor ik anderhalf jaar vastzat in Hongarije. Zo eindigde mijn huwelijk. We konden het niet: hij was in Canada, ik in Tatabánya. Een deel van mij stierf daar want ik hield van Canada. Ik ben er nooit meer teruggeweest. Ik was opgeleid tot kapster, maar had nooit echt gewerkt als kapster. Na een paar cursussen in Hongarije besloot ik fotografie te gaan studeren in Londen. Wat ik meenam was mijn camera. Een Leica M6 uit 1986, gemaakt in Duitsland. Ik had die gekocht omdat mijn grootvader een gelijksoortige Russische versie had. Ook al was hij een amateurfotograaf: hij inspireert me het meest.
‘I FOTO JUSTIN GRIFFITHS-WILLIAMS
Hongarije Canada Groot-Brittannië
H
Orsolya Luca (36) verliet het Hongaarse mijnstadje Tatabánya om met haar man in Canada – eerst in Toronto en daarna in Montreal – te gaan wonen. Later keerde ze terug naar Hongarije, om uiteindelijk voor een studie naar Londen te verhuizen.
Orsolya Luca met haar camera, een Leica M6, model 1986, die ze meenam naar Londen.
mocratie functioneert en hoe het individu daarbinnen verantwoordelijkheid neemt voor de eigen daden. En omdat ik het gevoel heb dat ik daar belastingen moet betalen. Ik voel me verantwoordelijk voor mijn land en mijn ouders. Maar ik voel ook een kloof. Mensen begrijpen niet hoe democratie echt werkt. Mijn vader denkt nog steeds dat we een sterke leider nodig hebben die begrijpt wat wij nodig hebben. Ik haat ook dat er thuis altijd gezeurd wordt. Het is deprimerend. En dat je altijd geacht wordt iemand anders de schuld te geven als er iets misgaat in jouw leven. Soms is het een opluchting om terug te gaan naar Londen. Weg van de problemen, de armoede. Op de weg naar de luchthaven zie je mensen die in de struiken leven. Ik voel
Misschien is het niet goed dat je thuis Hongaars praat. Maar het werkt voor mij
me zo nutteloos, dat ik niet kan helpen. Hier heb ik andere problemen. Thuis hoef je niet veel geld te verdienen om een gemiddeld goed leven te leiden. In Londen moet je echt dingen opofferen. Het is een probleem om mijn openbare vervoerspas te betalen. Vreselijk ook om geen boek te kunnen kopen voor jezelf. Soms moet je drie banen tegelijk hebben. Met lesgeven kan ik niet eens de huur betalen.
I
k kan hier moeilijk vrij praten met mensen. In het Westen hou je gevoelens en meningen in het algemeen verborgen, openheid wordt vaak niet gewaardeerd. Wij Hongaren zeggen gewoon wat we denken. Dat is dus iets wat ik echt mis van thuis.
Ik heb twee huisgenoten, Hongaren. Misschien is het niet goed om thuis Hongaars te spreken. Maar het werkt voor ons. Een flat kopen en me op één plaats vestigen: dat zou ik niet kunnen. Mijn persoonlijke geschiedenis leerde me het niet te doen: je weet nooit wat er zal gebeuren. Misschien later. Maar ik heb alles zo vaak verloren: bezittingen, echtgenoot, vriendjes. Ik ben wat bang geworden om banden op te bouwen met welke plek ook. Mijn ex-man stierf twee maanden geleden. De helft van zijn as werd uitgestrooid in Canada, de andere helft wordt in de lente uitgestrooid in Hongarije. Hij was een trotse Canadees en een trotse Hongaar. Ik wil niet begraven worden. Gooi me gewoon in de lucht.”
N
a een maand Amsterdam trok ik verder Europa in. Af en toe kwam Jaap een weekendje over als ik in Brussel of Parijs was. De laatste week voordat ik zou terug vliegen naar Argentinië was ik weer in Amsterdam. Jaap had een diner georganiseerd voor zijn ouders en zijn zuster. Daar zouden ze mij ontmoeten – voor Jaap tevens het moment waarop hij uit de kast zou komen. Ik heb niet zo’n beste eerste indruk gemaakt, vrees ik. Ik kwam echt, echt laat. In Argentinië eten we om tien uur ’s avonds. Jaaps familie zat al om zeven uur aan tafel. Ik kwam om half negen. Misschien heb ik me onbewust wel tegen het moment verzet. De zomer erop kwam Jaap naar Argentinië. We hebben bij mijn ouders gegeten.
Argentinië Nederland
FOTO MERLIJN DOOMERNIK
‘I
et eerste jaar in Londen was een worsteling. Ik was geïsoleerd, had geen vrienden. Ik had het koud, was de hele tijd ziek. Na dat eerste jaar ging ik een jaartje terug naar Hongarije om de ontknoping van een relatie af te handelen. Dat was het moment waarop de politieke omstandigheden echt ontstellend werden. Het kabinetOrbán had net de grondwet en de kieswet aangepast en een nieuwe mediawet ingevoerd: fundamentele, onverantwoordelijke, onomkeerbare veranderingen voor de Hongaarse democratie. Ik praatte er voortdurend over en ging de straat op. Normaal in een westerse samenleving. Als je ergens niet van houdt, dan doe je iets, je zwijgt niet gewoon. Maar iedereen gedroeg zich als vissen in een school. Ik begreep dat ik mijn eigen toekomst moest creëren. Als ik thuis gebleven was, zou ik vastgeroest zijn en een treurig, ongelukkig leven gehad hebben. Naar Londen komen vind ik nu de verstandigste keuze die ik ooit gemaakt heb. Ik heb hier zoveel geleerd over mezelf. Ik geef er inmiddels zelf les. Toch voel ik me nog steeds verbonden met Hongarije. Ik ga er elke drie maanden heen, of zodra ik een opdracht vind die mijn kosten dekt. Ik vind dat ik de plicht heb om daar informatie te verspreiden over hoe de westerse de-
n de winter van 2011-’12 trok ik als rugzaktoerist voor drie maanden naar Europa. De eerste maand zou ik in Amsterdam blijven, daarna zou ik verder reizen. Het was voor het eerst dat ik buiten Argentinië kwam. Wij woonden in een dorpje vlak bij Córdoba, een grote stad in het hart van het land, een hoofdkwartier van de jezuïeten. Met veel cultuur, en als je wilt ontspannen, ga je de bergen in met een stapel boeken. Als kind wist ik al dat ik niet in Argentinië zou blijven wonen. Ik zat in de atlas altijd naar de kaarten van Australië te bladeren. Als hockeyspeler raakte ik ook geïnteresseerd in Nederland. Aan de universiteit van Córdoba heb ik een jaar lang Nederlandse lessen gevolgd. Laten we zeggen dat ik de basis kende. Toen ik in Amsterdam uitstapte bij het Centraal Station zag ik meteen hoe anders het was dan in Argentinië. De bevolking van Argentinië is vrij homogeen. Ik verwachtte in Nederland alleen maar lange blonde mensen te zien. Maar wat een verschillende mensen zag ik hier bij het station lopen. Jaap is niet blond. Niet meer tenminste, als kind wel. Ik ontmoette hem op de tweede dag in Amsterdam. Via een Facebookvriendin kwam ik met mensen hier in contact, die me uitnodigden voor een feestje. Daar was Jaap. Hij nam me elke avond daarna mee naar een andere plek in de stad. We aten boerenkool met worst in de Jordaan. We gingen schaatsen op de Jaap Edenbaan – ik deed mijn best om niet te vallen en Jaap blij te maken. Zonder hem was ik ongetwijfeld in de bubbel van toeristen gebleven. De Wallen, de coffeeshops, de musea, de grachten. Ik logeerde in Nieuw Sloten, aan het eind van tramlijn 2. Maar Jaap was zo zelfverzekerd; binnen twee weken trok ik bij hem in. Heel typerend vond ik dat. Gastvrij – zo noem je dat toch in het Nederlands? Wij zijn in Argentinië niet zo gewend aan buitenlandse gasten. Ik heb twee eerdere relaties gehad, elk van ongeveer een half jaar. Eerst met een meisje, daarna met een jongen.
De Argentijnse Leandro Ardiles (24) wilde Nederland beter leren kennen, en woonde binnen twee weken samen met een man. Hij studeerde als tolk/vertaler in Leiden en probeert in die sector op een verblijfsvergunning werk te krijgen. Hij heeft een zogeheten partnervisum aangevraagd.
Leandro Ardiles met een uit Argentinië meegebrachte snijplank „voor de barbecue”.
Veel vlees, natuurlijk. Het was minder formeel dan met Jaaps ouders. Mijn ouders weten allang dat ik van jongens houd. We trokken door het land en gingen naar Bolivia. Toen hebben we besloten dat ik voorgoed naar Nederland zou proberen te verhuizen. Maar het is niet zo gemakkelijk om anders dan als toerist te komen. We hebben langs twee sporen gewerkt. Mijn familie komt oorspronkelijk uit Italië. Mijn opa emigreerde toen hij vijf jaar oud was. Als Argentijnen oversteken naar Italië, kunnen ze heel gemakkelijk Italiaanse papieren krijgen. En dan zou ik vrij zijn om me overal in de EU te vestigen. Dat was plan A.
Ik moet zelfs nog uitvinden of ik mijn familie ga missen
We hebben ook een partner-verblijfsvergunning aangevraagd. Omdat wij een duurzame relatie hebben, zoals het heet. Intussen ging ik met een beurs in Leiden studeren als tolk/vertaler. In maart kreeg ik een werk- en verblijfsvergunning voor vijf jaar. Ik moest wel mijn laatste examens nog doen in Córdoba. In oktober ben ik in Amsterdam aangekomen. Voorgoed. Denk ik.
I
k heb net gesolliciteerd bij een vertaalbureau, het is mijn eerste sollicitatie. Ik heb de tweede ronde bereikt. Toevallig heb ik er net met Jaap over gepraat, vannacht. Hij merkte dat ik deze week een beetje afwezig was. Het is allemaal ook zo snel gegaan, de laatste maan-
den. Ik kwam hier eigenlijk zonder dat ik het gevoel had dat ik geëmigreerd was. Het voelt gek, ik weet niet goed waarom dat zo is. Ik moet zelfs nog uitvinden of ik mijn familie ga missen. We skypen. Eens per week. Wat ik zeker zal missen, wat ik nu al mis, is spontaan langs kunnen gaan bij mijn vrienden. De enige vrienden die ik hier heb, zijn de vrienden van Jaap, de familie van Jaap. Als je als volwassene emigreert, is het lastiger mensen te leren kennen. Dat zal wel veranderen als ik ga werken. Wortelen hier, dat is de grote uitdaging nu. Ik ga ook voor het eerst een Hollandse winter meemaken. Zonder skiën – heel gek.”
10 Ontheemd
NRCHANDELSBLAD WOENSDAG 24 DECEMBER 2014
51.705
kinderen zonder begeleiding zijn tussen september 2013 en september 2014 illegaal de grens tussen Mexico en de Verenigde Staten overgestoken. Deze zomer, toen er vele honderden kinderen per dag extra binnenkwamen, ontstond een crisis. De meeste komen uit Guatemala, Honduras en El Salvador, waar ze armoede, gedwongen huwelijken en geweld ontvluchten. Minderjarigen kunnen niet worden teruggestuurd, noch zomaar worden toegelaten.
11
Kindmigrant Domingo Sebastian
Ik schilder het leven dat ik niet heb Amerika leek in Guatemala het beloofde land, vertelt Domingo Sebastian aan Guus Valk. Hij is een van de talloze kinderen die illegaal de grens overstak en nu in juridisch niemandsland woont.
‘A
Guatemala, mijn plek, waar de eeuwige lente slaapt /Mijn geliefde Guatemala, waar ik mijn eerste stappen zette/ De plek die me ervaring gaf, die me leidt en waarschuwt/Waar ik mijn eerste woorden sprak, en mijn generatie tot bloei kwam /Waar mijn familie woont, en ik mijn eerste liefde vond.
Guatemala Verenigde Staten Domingo Sebastian (19) kwam twee jaar geleden uit Guatemala via Mexico als minderjarige zonder begeleiding de Verenigde Staten binnen via een smokkelroute. Kinderen kunnen niet worden teruggestuurd, maar kunnen evenmin zomaar een verblijfs status krijgen. In afwachting van een rechterlijke uitspraak over een speciale status woont hij in Baltimore.
In Amerika maak ik deel uit van een minderheid, maar in Guatemala was dat niet anders. Ik maak deel uit van de Chuj, een klein, traditioneel Mayavolk dat een eigen taal en cultuur heeft. De Chuj zijn de afgelopen decennia zwaar onderdrukt, en zijn een van de armste gemeenschappen van Guatemala. Mijn grootouders zijn boeren in de bergen. Mijn moeder kon niet voor me zorgen, mijn vader kende ik niet. Zo belandde ik op 5-jarige leeftijd op de kleine boerderij van mijn opa en oma. Broers of zussen heb ik niet. Toen ik zestien was, zei mijn opa dat ze niet voor altijd voor me zouden zorgen. Het was tijd dat ik mijn opvoeding zou terugbetalen. Het was hun idee dat ik naar Amerika moest gaan. Daar kon ik werken, en geld opsturen naar huis. Het plan was al helemaal voorbereid. Voor een paar duizend dollar werden coyotes betaald, mensensmokkelaars. Ik kreeg geld om eten te kopen. Papieren had ik niet. We praatten over Amerika. Ik had een paar films gezien, en dacht dat de zon er altijd scheen, grote auto’s, en gelukkige
mensen. Dat beeld was naïef. Amerika is hard, en ik moet vechten voor mijn bestaan. Maar één ding klopt wel: in Amerika zijn mensen behulpzamer dan in Guatemala. Daar werd ik aan mijn lot overgelaten, hier kom ik lieve mensen tegen. Donderdagochtend 5 januari 2012 was de droevigste dag uit mijn leven. Ik draaide me om en liep naar de bushalte. Met de bus ging ik naar de Mexicaanse grens. Daar stak ik over, en moest ik dagenlang met een groep lopen. Ik kende niemand, en ik herinner me vooral de kou. Daarna volgde een lang stuk met de trein, en daarna een tocht naar de Amerikaanse grens. Na zes weken staken we in een rubberen bootje eindelijk de Rio Bravo over. Ik was ergens in Texas beland, geen idee waar. De grenspolitie hield me meteen aan, en stopte me in een opvangplek voor kinderen die zonder begeleiding de VS binnenkomen. Het plan was al vanaf het begin vaag. Ik had eigenlijk geen idee wat ik zou doen. In Amerika zou ik misschien naar
Ik kreeg een pan mee en een buskaartje naar Philadelphia. Ik heb me rotgelachen een oom in Colorado kunnen, of een verre achternicht in Tennessee. Ze konden me in ieder geval niet zomaar terugsturen, alleen met Mexico hebben ze daar een verdrag voor. Ik ben hier dus langere tijd, en het hangt van de rechter af of ik mag blijven. Ik kreeg nieuwe kleren, en woonde vijf of zes maanden in een opvanghuis in El Paso, aan de Mexicaanse grens. Daar zochten ze een plek voor me, zolang mijn aanvraag voor een verblijfsvergunning nog loopt. Dat werd Philadelphia, waar honderden kinderen uit Guatemala, Honduras en El Salvador terechtkomen. Ik kreeg een pan mee, en een buskaartje naar Philadelphia. „Dan kun je in ieder geval koken”, zeiden ze. Ik heb me rotgelachen. Wat moet ik met zo’n ding?
I
k zit nu op de Benjamin Franklin High School, een goede school in Philadelphia, maar ik worstel nog altijd met de taal. Ik probeer mijn plek op school te vinden, vrienden te maken, maar ik weet vaak niet precies wat ze zeggen. Eerst woonde ik in een gastgezin, dat geen Spaans sprak. Gelukkig woon iknu met Jose zelfstandig in een bovenwoning. Die is geregeld door La Puerta Abierta, de geopende deur, een instelling die zich bekommert om 75 kinde-
ren zonder papieren. Hier maken we muziek, en hangen we op de bank, als we niet naar school gaan of werken. Ik heb sinds ik hier woon iets met monsters en demonen. Ik denk er veel over na. Ik heb De Vloek van de Titaan van Rick Riordan gekocht, een fantasy-boek vol monsters en kwade geesten. Ik begrijp nauwelijks wat erin staat, maar hoop op die manier Engels te leren. Ik teken gevleugelde, vuurspuwende monsters. Kijk, deze heb ik vandaag gemaakt. Niets had ik meegenomen uit Guatemala. Daarom ben ik hier bijna dwangmatig gaan verzamelen. Ik spaar alles wat ik vind. Deze zwarte reistas, daar gaat het allemaal in. Kijk, een kussentje, voor als ik later een baby heb. Een papieren gitaartje, dat ik laatst zag liggen. Een steen, die ik kreeg van een Amerikaanse vrouw. Een dominospel. Ik verzamel alles, om eens mee terug te nemen naar Guatemala. Zodat ze kunnen zien welk leven ik hier leid. Ik skype wekelijks met mijn oma, maar ze heeft geen idee van mijn leven.
H
et meest dierbaar zijn mij mijn schilderijen. Ik probeer er mijn stemming in te laten zien, en de kleuren van Guatemala te gebruiken. Deze, met Maria erop, heb ik laatst gemaakt. Praten over Guatemala maakt me treurig, maar als ik schilder kan ik beter met het gemis omgaan. De schilderijen staan voor het leven dat ik niet heb. Ze gaan in de tas, zodra ik op een dag terugvlieg. Ik ga naar school, en werk bijna elke avond als busboy. Ik maak tafels van restaurants schoon, en schenk ijswater in. Amerikanen zijn daar dol op. Mijn salaris is vier dollar per uur, en elke avond krijg ik een paar dollar fooi. Eerst dacht ik: ik besteed al mijn geld aan een muziekinstallatie, een draaitafel en microfoon, en muziek. Ik heb nu een mooie draaiset, en ik begon als DJ Bless te draaien. Met Jose begon ik Revelación Estudio, een studio waar we onze eigen muziek produceerden. Na een tijdje dacht ik: voor dromen is geen tijd. Ik ben nu gaan werken in het restaurant, en maak alleen nog muziek voor mezelf. Ik leef zonder een echt plan. Vrienden die dromen hadden, moesten daar vaak op terugkomen. Je kunt beter stap voor stap denken. Ik zou industrieel ontwerp willen studeren. Ik ben goed in wiskunde, en kan goed tekenen. Ik zou graag korte tijd terug gaan naar Guatemala, om mijn familie te zien. Ik hoop een keer mijn oom in Colorado te bezoeken. Maar ik durf niet langer dan een jaar vooruit te kijken. Ik weet één ding zeker: ik wil mijn leven lang in Amerika blijven wonen, en ooit een gezin stichten. Of ik een vriendin heb of niet, zeg ik niet.”
Niets had ik meegenomen uit Guatemala. Daarom ben ik hier bijna dwangmatig gaan verzamelen. Ik spaar alles wat ik vind.
FOTO SCOTT LEWIS
ls je vertrekt uit je geboorteland, moet het pijnloos en snel zijn. Toen mijn opa en oma op een dag zeiden dat ik moest vertrekken, op zoek naar Amerika, besloot ik niets mee te nemen. Geen foto’s, geen speelgoed, geen boek. Je moet je omdraaien en weglopen, was me verteld. Ik was zestien, en had nog nooit gereisd. Ik wist niet dat het zo niet werkt. Ik heb een rare verhouding met het weer. Hier, in Philadelphia, is het elke dag anders. Vandaag is het koud, en het motregent. Morgen gaat het sneeuwen. Gisteren was het bijna lenteweer, met een prachtige zon. Dan kijk ik naar boven, en ben ik in gedachten weer in Huehuetenango, de stad in Guatemala waar ik vandaag kom. Daar is het elke dag lenteweer. Met mijn vriend en huisgenoot Jose maak ik muziek. We verwoorden onze gedachten over Amerika, meisjes en Guatemala. Ik zet onze gedachten op muziek. We schreven laatst deze woorden:
12 Ontheemd
26
jaar wonen zo’n 150.000 Birmezen in ballingschap over de grens in Thailand, verspreid over tientallen kampen, onder meer bij het stadje Mae Sot. Hoewel het militaire bestuur sinds 2011 formeel is geëindigd, zitten er veel ex-militairen in de civiele regering.
De balling Cynthia Maung
Mijn ziel zal altijd daar blijven Ze vluchtte de grens met Thailand over met het idee dat ze daar een paar maanden zou werken, vertelt de Birmese arts Cynthia Maung aan Melle Garschagen. „Thailand is al 25 jaar mijn land.”
‘M Birma Thailand
FOTO TAYLOR WEIDMAN
De Birmese arts Cynthia Maung (55) ontvluchtte haar land na de opstand tegen de junta in 1988 en woont sinds 1989 in Mae Sot in Thailand. Daar behandelt haar ziekenhuis gevluchte Birmezen. Tevens leidt ze artsen op, die in Birma willen werken. Haar familie behoort tot de Karen, een vervolgde bevolkingsgroep. Ze heeft twee kinderen. Ze kreeg vele prijzen.
Cynthia Maung met een medisch studieboek uit Birma: „Het was altijd mijn droom om arts te worden.”
1513
NRCHANDELSBLAD
WOENSDAG 24 DECEMBER 2014
et alleen een tas met kleren, medische naslagwerken en een stethoscoop ben ik gevlucht door het oerwoud van Oost-Birma, naar Mae Sot, een stadje in Thailand op de grens met Birma. Het was 1988, het jaar dat de grote studentenopstand in Birma genadeloos werd neergeslagen. In Rangoon werden studenten door het leger doodgeschoten. Het hele land was onveilig voor activistische jongeren als ik. Bijna alles wat ik meenam uit mijn moederland is in de loop van de tijd verloren gegaan. Ik heb mijn Birmese identiteitskaart. Maar ik kan met die pas mijn land niet in, mijn eigen thuis. Als ik terug wil, moet ik onder een andere naam gaan. Dat weiger ik. Zolang ik niet als Cynthia Maung terug kan, zolang tienduizenden Birmezen in ballingschap niet onder hun eigen naam terug kunnen, weiger ik naar Birma te gaan. Ergens ligt nog een stethoscoop, maar ik heb geen idee waar. Zoals je ziet, is het hier nogal druk. Jaarlijks behandelen wij 150.000 patiënten. De helft komt uit Birma naar ons toe. De gezondheidszorg in Birma is slecht. Dat is bewust. Zieke mensen zijn zwak en kunnen het leger niet bedreigen, in tegenstelling tot een gezonde en sterke bevolking. Daarom stuur ik regelmatig jonge Birmese artsen die hier praktijkervaring opdoen terug naar Birma. Zo voeren wij de strijd tegen het leger. Dat was ook mijn intentie toen ik hier kwam. Ik dacht alleen dat het een paar maanden zou duren, inmiddels is dat meer dan twintig jaar geleden. De meeste patiënten steken illegaal de Moeirivier tussen Thailand en Birma over om ons te bezoeken. Wij krijgen van alles: ondervoede en uitgedroogde kinderen, gezinnen met malaria, oude mannen met oogproblemen, tieners die ledematen hebben verloren door een van de duizenden landmijnen in Oost-Birma. Jaarlijks meten wij 250 slachtoffers van mijnen nieuwe ledematen aan, gemaakt in onze eigen prothesewerkplaats. De mannen die de protheses maken, hebben zelf ook benen en voeten verloren. We krijgen ook nog steeds gewonde rebellen, en af en toe ook soldaten van het Birmese leger. Hier gaat dat wel samen, terwijl ze een paar kilometer verderop tegen elkaar strijden. De andere helft van onze patiënten bestaat uit Birmese arbeidsmigranten. Mensen denken vaak dat zij een beter bestaan hebben dan de onderdrukte volkeren in Birma, maar vergis je
niet. Als jij eindeloze dagen maakt op een Thaise garnalenboot, of in een snikheet naaiatelier zonder rechten, zonder papieren, zonder verzekering, dan heb je het minstens zo zwaar. Mensen komen hier omdat wij iedereen gratis helpen of hen financieel steunen als ze voor serieuze operaties naar een regionaal ziekenhuis moeten. Wij zijn geen luxe ziekenhuis. Patiënten slapen op houten bedden, met soms een dunne matras. Er kan nog zo veel beter, maar wij bieden onderdak en vervoer naar de grens. Zie je daar die monnik en die mannen die kokosbladeren verbranden in een urn? Dat is een traditioneel ritueel. Ik weet niet eens van welk Birmees volk, er zijn er zo veel, maar kijk naar de vrouwen met betraande ogen. Een van hun dierbaren is in onze kliniek gestorven en of ze nu dagen door de jungle hebben gelopen of hier in een fabriek werken, ze kunnen rustig en gepast afscheid nemen. Dit is een kliniek, maar ook een gemeenschap. Dat is voor mij belangrijk. Als ik een object moet kiezen om mee te poseren, dan neem ik een van de medische studieboeken die ik meenam uit Birma. Het was altijd mijn droom om arts te worden. Voordat wij in Birma naar de grote stad verhuisden om betere scholing te krijgen, werkte mijn vader in zeer af-
Hoezo bepaalt een westerse organisatie dat het tijd is voor gevluchte Birmezen om terug te keren? gelegen dorpjes om mensen daar gezondheidszorg te brengen. Dat ideaal heb ik overgenomen. Dat ik de beroemdste dokter van Birma genoemd word, of dat ik in een adem genoemd word met Aung San Suu Kyi – ik kan moeilijk zeggen dat ik daar trots op ben. Er moet nog zo veel gebeuren en ik maak mij grote zorgen over mijn land. Drie jaar geleden kondigde de junta aan stappen naar vrede en democratie te zetten. Mensen, zeker ook in het buitenland, zeggen dat er vooruitgang is. Ik zie het niet.
D
e realiteit is dat Birma een gemilitariseerd land is. In 2015 zouden vrije en eerlijke verkiezingen gehouden worden. Ik zie nauwelijks beweging van de regering om de grondwet aan te passen zodat Aung San Suu Kyi zich kandidaat kan stellen. Ik ken haar niet goed. Ik heb haar in 2012 voor het eerst ontmoet in Washington DC. Het doet pijn dat wij elkaar niet in ons eigen land kunnen treffen. De regering zou voor de verkiezingen een landelijk staakt-het-vuren sluiten met de strijders van verschillende etnische groeperingen als de
Karen, de Kachin en de Mon. Die vrede is een illusie, want het leger wil per se de grensgebieden controleren, waar zij wonen. Er zitten veel delfstoffen en de grenshandel met Thailand en China is lucratief. De zakenwereld en het leger hebben te nauwe banden. Dat zullen ze nooit opgeven. Het gevolg is oorlog en tienduizenden Birmezen in Thaise vluchtelingenkampen. Dus geen vrede en geen vrije verkiezingen: hoe kan je dan zeggen dat Birma erop vooruit gaat? Wij krijgen regelmatig bezoek uit Europa en de Verenigde Staten. Laura Bush was hier met haar dochter. Artsen en vrijwilligers komen om te helpen. Daar ben ik heel dankbaar voor. Tegelijkertijd ben ik bevreesd voor westerse organisaties die denken te weten hoe het hier zit. Vorig jaar verlaagde Australië opeens het donorgeld dat wij ontvingen. Hun verklaring was dat Birmezen vooral geholpen moesten worden zich in Birma te vestigen en daar een leven op te bouwen. Daar wilde Australië meer geld aan besteden. Daar kan ik boos om worden: hoezo bepaalt een westerse organisatie dat het tijd is voor gevluchte Birmezen om terug te keren? Laat Birmezen zelf besluiten wanneer de tijd rijp is en blijf ons steunen zolang mensen de rivier oversteken om bij ons verzorging te krijgen.
I
k weet dat ik hier een comfortabel leven heb. Ik ben van Mae Sot gaan houden. Het is een fijn stadje waar Thailand en Birma samensmelten. Ik zie in dat mijn leven nu hier is. Maar sinds de militaire staatsgreep in Thailand is ons leven minder vrij. Van ieder overleg tussen Birmese etnische organisaties in Mae Sot willen de militairen weten wanneer het plaatsvindt. Ook willen ze weten wat wij bespreken. Zo krijg ik het gevoel dat vrijheid hier betrekkelijk is. Ik zal altijd een tweederangsburger blijven. Ik spreek geen Thai, al leren mijn twee kinderen het wel op school. Als ik naar Sydney of Washington moet voor een prijsuitreiking, dan kost het mij ruim twee maanden om toestemming te vragen. Als ik Mae Sot uit wil, heb ik een vergunning nodig. Als ik de provincie Tak uit wil, heb ik een andere vergunning nodig. Als ik Thailand uit wil, heb ik een uitreisvisum nodig. Als ik het land weer in wil, heb ik een brief nodig. En dan heb ik het nog goed. De meeste Birmezen hebben geen documenten en zijn vogelvrij. Mae Sot is mijn stad geworden en Thailand is al 25 jaar mijn land. Maar Birmezen, of het nu Karen, zoals ik, of Kachin of Rakhine zijn, houden van ons eigen land. Vanaf mijn kliniek is het hooguit vijf kilometer naar Birma. Mijn land is zo dichtbij. En mijn ziel zal altijd daar blijven. Daarom is het antwoord simpel: ik wil in Birma begraven worden. Maar alleen in een vrij Birma dat van alle Birmezen is. Het is verdrietig, maar dat zie ik niet gebeuren.”
14 Ontheemd
NRCHANDELSBLAD WOENSDAG 24 DECEMBER 2014
2 tot 4
15
jaar gevangenis en het afnemen van het staatsburgerschap. Dat was de straf die Sovjet-burgers in 1989 officieel nog riskeerden, als zij langer buitenslands bleven dan hun uitreisvisum toestond. In praktijk versoepelden de regels sinds 1988 tijdens de glasnost onder Gorbatsjov.
Een thuis in de muziek Natalia Prischepenko
Ik ben me Russischer gaan voelen Tijdens een bezoek aan West-Duitsland besloot de vijftienjarige violiste Natalia Prischepenko niet terug te keren naar de Sovjet-Unie, vertelt ze Hans Steketee. „Ik koos voor mijn instrument.”
Rusland Duitsland Violiste Natalia Prischepenko (41) maakte in de Sovjet-Unie deel uit van een klas piepjonge viooltalenten. In de zomer van 1989 reisde ze naar West-Duitsland en besloot niet terug te keren naar haar familie. Dat de Muur later dat jaar zou vallen, kon ze niet weten. Ze leidde twintig jaar het Artemis Quartett en geeft nu les aan de Universität der Künste in Berlijn. Ze heeft twee zoons.
ijn ouders wilden hun kinderen een toekomst geven. Daarom verhuisden we van de grens van Mongolië naar Novosibirsk. Ik was 9 jaar toen ik daar in de klas van vioolpedagoog Zakhar Bron kwam. Mijn moeder had me tot dan toe altijd vioolles gegeven. Bron had maar een paar leerlingen. Jong maar veelbelovend. Vadim Repin was twee jaar ouder, Maxim Vengerov een jaar jonger. We wonnen prijzen en gaven concerten in Moskou en Sint-Petersburg. Na een paar jaar kreeg Bron een uitnodiging om met ons naar het klassieke muziekfestival in Lübeck te komen. West-Duitsland. Alleen de beste musici en sporters mochten toen de Sovjet-Unie uit. Wij waren het visitekaartje. Het was de zomer van 1989. Ik stond in Brons paspoort bijgeschreven, want ik was vijftien, te jong voor een eigen paspoort. Mijn ouders verwachtten me na twee weken terug. In Lübeck viel iedereen voor ons. Aan het eind van het festival nam Bron me apart en zei: „Twee mogelijkheden: of je neemt na morgen een vlucht naar huis, maar ik blijf hier. Of: je blijft bij mij.” De Musikhochschule had hem een baan aangeboden. Maar Bron wilde Repin en Vengerov natuurlijk niet laten gaan. Zij zouden ook blijven, zei hij. Ik heb een uur nagedacht. Niet langer. In de Sovjet-Unie was iedereen bang en wanhopig. De winkels waren leeg. Natuurlijk zou het een enorme schok zijn als mijn familie en ik gescheiden werden, voor ik weet niet hoe lang. Maar ik dacht ook: misschien kan ik zo een manier vinden om ze te helpen, ze eruit krijgen. En als ik terugga ben ik voorgoed van Bron afgesneden. Dus ik zei: ik blijf. Bellen naar huis kon niet. Ik schreef een klein briefje aan mijn ouders, dat Brons vrouw ergens verstopte. Zij ging wel terug. Ik was met mijn viool en een koffertje naar Lübeck gekomen. Dat was alles wat ik had. Ik koos voor mijn instrument, maar ik had ook een glimpje hoop dat ik in Europa zou kunnen werken voor geld, dat ik dan naar huis zou kunnen sturen. Maar mijn moeder verloor een kind. Het hielp tegen de eenzaamheid dat ik Vadim en Max van kinds af aan kende, ze waren een soort broers. De KGB heeft niet geprobeerd om ons terug te krijgen, geloof ik. Ze hadden waar-
Natalia Prischepenko met haar Guarneri-viool. Haar zoon speelt nu op de viool die ze uit de Sovjet-Unie meenam naar Lübeck.
schijnlijk belangrijker dingen aan hun hoofd. De eerste maanden waren zo gruwelijk zwaar. Ik wist niet dat de Muur aan het eind van dat jaar zou vallen. Mijn moeder kreeg alsnog een visum en kwam naar mij toe. Maar ze reisde elke drie maanden terug naar Novosibirsk, naar haar andere kinderen. Ze wilde me beschermen, maar ze was er ziek van. En toch, op een dag hoorde ik haar lachen. Ik wist niet wanneer dat voor het laatst was gebeurd. Toen wist ik dat ik de goede beslissing had genomen. Een jaar later, toen de Muur was gevallen, kwamen mijn vader en broers.
I
k ben dankbaar voor alle kleine dingen die ik nu heb. De bus die op tijd komt, naar de winkel gaan en iets kopen! Maar ik ben me alleen maar méér Russisch gaan voelen. Films, literatuur, muziek, alles waar ik van hou, is Russisch. Zelfs de lelijkheid. De eerste keer dat ik in Oost-Berlijn kwam, twee jaar na de val van de
Muur, zag ik gebouwen zoals in Novosibirsk. In de trein moest ik al huilen. En jaren later, in Roemenië: bruinkool of slechte autobenzine, geen idee meer wat het was, maar opeens rook het als Rusland. Ik mis ook de mentaliteit. Ik herinner me nog de eerste keer dat ik in Lübeck naar de kapper ging. Ik was zenuwachtig en zei: alstublieft niet te veel eraf, een paar centimeter. Waarop de kapper een liniaal pakte en letterlijk twee centimeter afknipte. Als Duitsers je uitnodigen voor thee of soep, is dat ook echt wat je krijgt. In Rusland maakt het niet uit hoe je het noemt, je zet gewoon alles op tafel. Ook als je daarna een maand niks te eten hebt. Maar in Duitsland: Suppe ist Suppe. Ik heb twintig jaar in een kwartet gespeeld. Dat was als een huwelijk. Wat zeg ik, intensiever! Nu ben ik aan mijn derde leven begonnen. Lesgeven aan Russen is anders. Dat je aan een half woord genoeg hebt, op de een of andere manier gaat dat niet weg. Ik heb ook Koreaanse
leerlingen. Die zijn erg beleefd en goed georganiseerd. Maar toch. Zonder man en kinderen zou ik zo weer in Rusland willen wonen, maar ons leven is nu met Berlijn verknoopt. Mijn ouders wonen in dezelfde straat. Mijn moeder komt bijna elke dag bij ons over de vloer en toch bel ik elke dag zeker een uur met haar. Niet dat ze me zegt wat ik moet doen, ik heb mijn eigen ideeën, maar ze is zo’n goede vriend. Ik kan haar alles vertellen. In 2001 ben ik voor het laatst in Siberië geweest. Mijn ouders organiseerden een tournee met gratis concerten in alle plaatsen waar we hadden gewoond. We speelden Brahms, iets van Schubert, Mozart. Iedereen moest huilen, mannen, kinderen. In mijn tijd kwamen grote namen op bezoek. Gidon Kremer, Rostropovich traden op in Novosibirsk. Tien jaar later was de Sovjet-Unie kapot, en er kwam niemand meer. Ik was de eerste in tien jaar. Bron is nooit teruggekeerd. Hij nam steeds
meer privéstudenten en studeerde steeds minder met ons. Ik heb geen contact meer met hem. Ik had altijd solo gespeeld, om al die concoursen te winnen. Maar ik luisterde wel altijd naar
Lesgeven aan Russen is anders. Je hebt aan een half woord genoeg, dat gaat dat niet weg alle anderen. Mijn moeder zei altijd: je hebt geen concurrenten, alleen mensen van wie je kunt leren. Het belangrijkste was om te spelen zoals ik me had voorbereid. Geef, en vergeet jezelf, leerde mijn moeder me. Pas na een jaar in Lübeck vroeg iemand of ik kamermuziek wilde
spelen. Samen spelen, erover praten; er ging een wereld voor me open. Vanaf dat moment veranderde mijn leven. Ik was zo blij. Het was jammer hoe het met Bron was gelopen, maar dat maakte niet meer uit. n een kwartet stelt iedereen zich iets anders voor bij de muziek. Als je eerste viool speelt in een kwartet, moet je die verbeelding leiden. Sjostakovitsj had een moeilijk leven, maar bleef in de Sovjet-Unie. Hij wist niet wat er de volgende dag kon gebeuren, en voelde toch de drang om de beste te zijn. Ik begrijp hem goed. Mijn instrument is mijn stem. Mijn zoon speelt nu op mijn oude viool. Mijn ouders hebben krom gelegen om die af te betalen aan professor Bron. Het was een Italiaanse viool, uit Oost-Europa, wel warm, maar niet krachtig genoeg, vind ik nu. Deze Guarneri heb ik twintig jaar geleden gekregen van een lerares in Lübeck. Natuurlijk zijn er Stradivarius-violen die krachti-
I
ger zijn, maar deze heeft warmere kleuren. Mijn man is ook violist. Hij is Syriër en woonde vanaf 1986 in Moskou. Hij had me al een keer ergens zien spelen. Jaren later was hij in Lübeck en hoorde hij iemand Paganini oefenen. Hij deed de deur open en herkende mij. Hij had mij onthouden. Een paar dagen later zei hij: als je over vijf jaar niet getrouwd bent, word je mijn vrouw. De meeste mannen deden in die tijd heel adorerend, bloemen geven enzo. Niemand praatte zo tegen mij. Vijf jaar later zijn we getrouwd. Laatst heb ik onze kinderen meegenomen naar Rusland, naar een oom. Het was een andere wereld, vuren stoken in de tuin, ze waren zo gelukkig. Ze zeiden: nu begrijpen we waarom je het zo mist. Ik wil Rusland in mijn leven, ruiken, lachen met mensen. Ik hoef niet in Russische grond begraven te worden. Mijn kinderen spreken Russisch, Arabisch en Duits. Ik vroeg: wat voelen jullie je nu? Ze hoefden niet lang na te denken: we voelen ons Berlijners.”
FOTO JUSTIN GRIFFITHS-WILLIAMS
‘M
16 Ontheemd
NRCHANDELSBLAD WOENSDAG 24 DECEMBER 2014
978
Eritreeërs vroegen, net als Fehriwot Hailemeskel, in 2013 asiel aan in Nederland. Dat aantal ging in 2014 scherp omhoog. In de eerste helft van dit jaar, en met name in april en mei, kwamen er al 3.495 Eritreeërs in Nederland asiel vragen. Volgens onderzoekers zijn functionarissen van het dictatoriale regime betrokken bij de mensensmokkel.
17
De verjaagde Fehriwot Hailemeskel
Het is daar altijd beter dan hier Ze wist niet waar ze was, toen de smokkelaar verdween, vertelt de Eritrese vluchteling Fehriwot Hailemeskel in Amsterdam aan Bas Blokker. „Als mijn kind bij mij had kunnen wonen, was ik niet weggegaan.”
‘I Ethiopië Eritrea Soedan Frankrijk Nederland Fehriwot Hailemeskel (24) werd met haar familie uit Ethiopië naar Eritrea verjaagd. Van daaruit ging ze naar Soedan, waar ze huishoudelijk werk deed bij een familie. Ze raakte zwanger en werd Soedan uitgestuurd. Haar dochter liet ze achter. Een mensensmokkelaar bracht haar, vermoedelijk via Frankrijk, naar Eindhoven. Daar werd ze achtergelaten. Bij de IND is ze uitgeprocedeerd.
H
et was niet mijn wens om mijn kind achter te laten. Maar ik had geen keus. Het gezin dat mijn kind zou krijgen, kende ik een beetje. Zij hebben goede banden met het gezin waar ik woonde. Ik kreeg een meisje. Arsema heet ze. Ze is nu drie. Ik had een reepje papier met het telefoonnummer van het gezin, maar dat ben ik kwijtgeraakt. Het is nu een jaar geleden dat ik voor het laatst van mijn kind heb gehoord. Iedere dag kan ik niet slapen als ik eraan denk dat ik haar heb achtergelaten.
Met een mensensmokkelaar ging ik mee in een vliegtuig uit Soedan – de vader van mijn kind had alles geregeld. Die smokkelaar liet mij mijn paspoort zien, ik heb het zelf nooit vastgehouden. Toen we landden, hoorde ik hem iets roepen over Frankrijk. We zijn in een auto gestapt en verder gereden. Op zeker moment zei de smokkelaar: We zijn moe, ik ga even water en eten halen – en hij liep weg. Ik bleef zitten wachten. Hij is niet teruggekomen. Mensen daar hebben mij naar de politie gebracht. Ja, zei ik, ik ben met iemand gekomen, maar waar hij is? Ik weet het niet. Toen vroegen ze: weet u waar u bent? Nee, dat wist ik niet. Toen zeiden ze: je bent in Nederland. Waar ben ik? Hoe ben ik? Ik had nooit van Nederland gehoord. Het was in Eindhoven, hoorde ik later. Ik kreeg een dagkaart voor de trein en moest naar Ter Apel, naar het aanmeldcentrum. Toen ik aankwam, zeiden mensen al tegen mij: je zult hier misschien een week blijven, maar je wordt zeker uitgezet. Toch was ik blij. Want het was de eerste keer in lange tijd dat ik me even veilig voelde. Dat was in november 2013.
Ik heb geen documenten. Dus noemt de IND mijn vluchtverhaal ‘ongeloofwaardig’
E
ritreeërs krijgen wel asiel in Nederland, dat was het probleem niet. Het probleem is dat ik geen documenten heb. Mijn vluchtverhaal is daarom „ongeloofwaardig”, zeggen ze. Dat geldt voor alle mensen die geen documenten bij zich hebben. Vier weken verbleef ik in het asielzoekerscentrum in Alkmaar. Ik woonde in een kamer voor twee. Wij kregen leefgeld, we konden zelf boodschappen doen, we kookten zelf – heel goed was het daar. Ik mocht er 28 dagen blijven. Op 13 december 2013 kreeg ik een afwijzing en ben ik op straat gezet. Mijn advocaat is wel in beroep gegaan, maar dat werd ongegrond verklaard. Met een paar kennissen uit het azc ben ik naar Amsterdam gegaan. Naar de Vluchtgarage, waar allemaal asielzoekers wonen die op straat moeten leven. Ik wist niet dat daar geen vrouwen komen. Met alle mannen daar... Alle trauma’s die ik vroeger had, zijn terug gekomen. Ik heb daar alleen maar gehuild. Toen heeft iemand me naar het Amsterdams Steunpunt voor Vluchtelingen zonder documenten (ASKV) gereden. Van vlak voor Kerst tot 1 januari kon ik blijven in een opvang voor zieken in de Jan Evertsenstraat. Daarna ging ik naar het Noëlhuis. Daarna konden ze mij daar geen onderdak meer bieden. Het begin van het jaar was een zwerftocht. Ik ben drie, vier dagen in de daklozenopvang geweest. Om acht uur ’ s avonds naar binnen, om acht uur ’s ochtends weer naar buiten. Wat doe
je dan? Ik liep over straat. Ik zat af en toe op een bankje. Steeds als ik politie zag, werd ik bang. In de nachtopvang lig je met vijf of zes of vier mensen op een zaal. Ik probeerde altijd zo vroeg mogelijk naar binnen te gaan. ’s Avonds laat, als ik al sliep, kwamen dronken vrouwen of druggebruikers binnen. Ze probeerden me wakker te maken. Ze schreeuwen. Ze willen een praatje maken, soms vragen ze geld of een sigaret. Een keer had iemand overgegeven in de zaal en die wilde dat ik hielp schoonmaken.
H
et was een nachtmerrie. Ik ben er weggegaan en ben binnengeglipt bij de tijdelijke opvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers in de Havenstraat. Daar heb ik stiekem twee nachten geslapen. Ik heb gelogeerd bij vrijwilligsters van Vrouwen tegen Uitzetting. Later ben ik een paar weken bij Hebron geweest, een kerk in West. Op 10 maart kwam ik bij het AMC voor controle. Dat stuurde voor mij een brief aan de gemeente. Toen kreeg ik een ziekenboegindicatie – dan mag je worden opgevangen tot je beter bent. Zo kwam ik hier, in de Aak. Dit is ook voor daklozen. Sommigen zijn verslaafd. Ik zat eerst op een kamer met een vrouw die mij heel raar behandelde. Ze bracht soms ’s avonds mannen mee naar onze kamer. Ik durfde niet te slapen, lag met al mijn kleren aan in bed. Die vrouw is gelukkig weg en ik heb nu een kamer voor mezelf. Ik kijk een beetje tv. Ik krijg Nederlandse les van de vrijwilligsters van Vrouwen tegen Uitzetting. Ik slaap veel. Vorige week heb ik gehoord dat ik hier op 15 januari weer uit moet. Ze kunnen me nog niet vertellen waar ik daarna terechtkom. Ik ga vaak naar de Ethiopische kerk in Amstelveen. Ik ben christelijk. Orthodox. Koptisch. Een van de weinige dingen die ik nog van vroeger heb, is dit gebedenboekje in het Amhaars. Na de operatie heeft mijn advocaat met een brief van de cardioloog een medische procedure aangespannen om uitstel van mijn vertrek te krijgen. Een paar weken geleden kreeg ik een afwijzing. Ik heb de brief van de medische adviseurs van de IND. Die schrijven dat ik mijn leven lang door een cardioloog moet worden gecontroleerd. Ze sommen de vier medicijnen op die ik voor mijn hart heb gekregen. Ze stellen vast dat ik in een medische noodsituatie kan belanden als ik mijn medicijnen niet krijg. Maar de IND concludeerde dat er geen risico is als ik onder begeleiding van een psychiatrisch verpleegkundige kan reizen en voldoende medicijnen meekrijg voor de reis naar Afrika. Het maakt ze daarna niet meer uit of ik daar die medicijnen nog kan krijgen. Als ik ze niet slik, ga ik binnen een paar weken dood. Ik ben bij het Rode Kruis tracing team geweest. Maar er is geen geboorteakte van Arsema. Ik weet alleen de plaats waar ze wonen, dat is voor het Rode Kruis niet genoeg. Als mijn kind bij mij had kunnen wonen, was ik niet weggegaan. Ik had nooit van Europa gedroomd.”
Fehriwot Hailemeskel met het Koptische gebedenboekje in het Amhaars, een van de weinige dingen die ze meenam.
FOTO MERLIJN DOOMERNIK
n augustus heb ik een openhartoperatie ondergaan in het AMC in Amsterdam. Mijn hartkleppen waren helemaal verkleefd. Ik was vaak moe en benauwd en toen ik naar Nederland kwam, werd dat nog erger. Op de reis hierheen maakte ik me veel zorgen, dat heeft me ook geen goed gedaan, denk ik. De operatie is goed gegaan. Mijn hartklep is vervangen. Ik voel me beter. Meestal blijf je na zo’n operatie nog een dag of vijf in het ziekenhuis, maar ik heb zeventien dagen in het AMC gelegen. Omdat de gewone medicijnen niet aansloegen, hebben ze me een ander medicijn moeten geven en mij pas ontslagen toen mijn bloedwaarden helemaal onder controle waren. Ik moet wel de rest van mijn leven dit medicijn slikken. En elke drie weken wordt mijn bloed gecontroleerd op stollingen. Ik ben 24 jaar geleden geboren in Ethiopië uit een familie van Eritreeërs. Daar ben ik een paar jaar naar school gegaan, tot er oorlog kwam tussen die twee landen. Toen ik tien jaar was, werden alle Eritreeërs uit Ethiopië verjaagd. Mijn vader en moeder waren al eerder gevlucht en een vriend van mijn vader bracht mij naar Eritrea. Toen we daar kwamen, hebben we naar mijn ouders gezocht, maar die waren verdwenen. Ik heb ze nooit meer gezien. Ik ben gaan wonen bij die vriend van mijn vader. Dat heeft bijna twee jaar geduurd. Ik deed het huishouden. Zijn vrouw heeft mij echt mishandeld. Het was niet vol te houden daar. De man zei me: als je niet kunt blijven, is het beter dat je naar Soedan gaat. Misschien ga je vandaar naar een ander land, of je blijft in Soedan. Het is daar altijd beter dan hier. Toen was ik twaalf. Soedan lag ver van waar ik in Eritrea woonde. Bij de grensovergang ben ik beschoten. Een kogel heeft mij vlak bij het hart geraakt – zie je dat litteken? Toen ze in het ziekenhuis hoorden dat ik op de vlucht was naar Soedan, hebben ze mij geholpen een gezin te vinden. Bijna tien jaar ben ik bij dat gezin gebleven. Ik heb er het huishouden gedaan. De man van dat huis heeft me verkracht en ik raakte zwanger. Toen ik zou bevallen, kwam hij naar me toe. Als mijn vrouw dit te weten komt, heb ik een probleem, zei hij. Ik moest mijn kind aan een ander gezin geven. Ik mocht niet vertellen dat het van hem was. Mij zou hij wegsturen uit Soedan.
18 Ontheemd
NRCHANDELSBLAD WOENSDAG 24 DECEMBER 2014
42.742
mensen met een Nederlands paspoort lieten zich in 2013 uitschrijven uit het Nederlandse bevolkingsregister, aldus het CBS. In totaal vertrokken 117.000 mensen. Grootste drie groepen, na Nederlanders: Polen (7.913), Duitsers (6.578 ) en Turken (3.450).
5
De emigrant Bob Beusekom
De gelukszoeker Mohamad Bhuyan
De wereld woont hier
A
nderhalf jaar na onze terugkeer in Nederland hebben we een tweede poging gewaagd. Wéér naar Australië geëmigreerd. Ik heb daar een half jaar niet gewerkt, mijn laatste geld opgenomen, om alles op alles te zetten. We woonden aan de Sunshine Coast, 150 kilometer boven Brisbane. Het weer is daar altijd goed, er zijn schitterende, lege stranden. In het weekeinde kampeerden we aan zee. Mijn vriendin had aan de Sunshine Coast al snel leuk werk gevonden. Ze maakte ook vrienden. Maar voor mij was er geen aantrekkelijk werk, en ik heb wel een intellectuele uitdaging nodig. In Brisbane kon ik wel aan de slag, als IT-projectmanager. Een geweldige baan, leuke collega’s. Maar dat was zo ver weg van de Sunshine Coast dat ik alleen in het weekeinde
Bob Beusekom (47) keerde terug na een poging tot emigratie naar Australië. En vertrok opnieuw. „Voor mij voelt Australië nog steeds nieuw”, zegt hij tegen Dolf de Groot
Mohamad Bhuyan kwam toevallig in Teheran omdat hij er werk kon krijgen, vertelt hij aan Thomas Erdbrink. Hij heeft een goede baas. „Hij is nu de belangrijkste persoon in mijn leven.”
FOTO NEWSHA TAVAKOLIAN
uilend zat ik in het vliegtuig. In 2008 was ik samen met mijn vriendin naar Australië geëmigreerd. Twee jaar later gingen we terug: mijn vriendin was niet gelukkig. Ze vond haar werk in Brisbane niet leuk. En ze miste haar moeder, haar zus in Nederland. Ik wilde niet terug. Het voelde niet goed. Maar ik moest wel, vond ik. Mijn vriendin was zwanger. Er zijn veel boeken geschreven over emigreren. Niet over terugkeren. Terugkeren wordt onderschat. Als je weggaat, begin je aan een spannend avontuur. Dat is het verhaal, tenminste. Maar dan kom je terug. Dan krijg je reacties als ‘Ojee, het is niet gelukt’. Ik snap het wel. Ook wij zijn op de emigratiebeurs geweest. Dan krijg je een grote roze wolk voorgeschoteld: succesvolle, gezonde mensen in een walhalla van kansen. Maar dat is het niet. Je moet achter je werk aan, je sociale contacten. Je moet het zelf doen. Je bent namelijk een immigrant. Ik vond het moeilijk om weer terug te zijn in Nederland. Ik kon niet vertellen dat ik eigenlijk niet in Nederland wilde zijn. Wie zou me dan inhuren? Ik ben registeraccountant, kon zo weer aan de slag. We kochten een mooi huis in Rotterdam. Maar ik miste de aansluiting. Mensen zijn één keer benieuwd naar je verhaal, daarna niet meer. Tegelijkertijd kon ik niet meer meepraten over het nieuws. Voetbal, tv-series. Ik had er ook geen belangstelling voor. Ik wilde over mijn gevoelens praten. Maar dat kon niet. Het kwam erop neer dat ik klaar was met Nederland. Onze emigratie, twee jaar eerder, was een heel bewuste keuze geweest. We wilden allebei graag naar het buitenland. Ik heb altijd veel gereisd. De afgelopen vijftien jaar heb ik elke twee, drie jaar een half jaar vrij genomen om te reizen. Dat was ook de reden dat ik op mijn 31ste bij KPMG ben weggegaan. Ik zat in de molen om partner te worden. Maar ik wilde vrijheid. Ik heb toen met vier collega’s een bedrijf voor interim-management opgericht. Dat ging goed. Maar na zes jaar werd het ook daar moeilijker om vrij te nemen. Ook daarom wilde ik echt weg. Australië was de keuze van mijn vriendin. We wilden allebei naar de zon, en zij naar een Engelstalig land. Dan kom je al snel op Australië uit.
Teheran is echter dan Dubai
Nederland Australië Mohamad Bhuyan met de foto van zijn vader die plotseling overleed. „Zijn foto en die van mijn moeder zijn mijn belangrijkste bezittingen.”
Bob Beusekom (47), een registeraccountant die voor zichzelf was begonnen, emigreerde in 2008 met zijn vriendin naar Australië. Het werd geen succes, en ze keerden terug maar konden ook in Nederland hun draai niet meer vinden. Twee jaar later waagden ze nog een poging. Maar ook dat liep anders.
‘I
FOTO PAUL HARRIS
‘H
19
miljoen Bangladeshi (van de 161 miljoen) werken in het Midden-Oosten. Een meerderheid, 3 miljoen, in Saoedi-Arabië. In de Verenigde Arabische Emiraten werken 1 miljoen Bangladeshi; in Qatar, Oman en Koeweit samen nog eens 1 miljoen.
Bob Beusekom met zijn zoon, die nu in Nederland woont. „Skype helpt enorm.”
thuis kon zijn. Dat ging na een tijdje niet meer. Mijn vriendin stond er doordeweeks alleen voor, met een klein kind. Het leidde tot frictie. Vervolgens kon ik mijn verhalen over mijn belevenissen in de stad thuis niet meer kwijt. Zij is na twee jaar met onze zoon teruggegaan naar Nederland. Voor mij voelt Australië nog steeds nieuw. Dat maakt het interessant. Ik heb veel variatie nodig. Misschien komt dat doordat ik in mijn leven meer dan veertig keer ben verhuisd. Toen ik tien was, was ik al tien keer verhuisd. Maar ik kan me in een dag ergens thuis voelen. Toen ik kind was, heeft mijn oma een paar jaar voor mij gezorgd. Op de basisschool heb ik ooit een poppetje voor haar geknutseld, een oud mannetje, omdat mijn oma altijd alleen was. Dat heeft ze altijd in haar huiskamer laten staan. Toen mijn oma overleed, heb ik dat poppetje weer meegenomen. Sindsdien neem ik het altijd mee als ik verhuis.
Ik zie om mij heen te veel mensen die hun dromen uitstellen tot hun pensioen, maar dan niet meer gezond zijn
Ik ontmoet graag nieuwe mensen. De hele wereld woont hier, in Brisbane. Expats, maar ook Canadezen en Zuid-Afrikanen die slechts met een koffer het avontuur aan zijn gegaan. Dat zijn mensen die iets overwonnen hebben, daar voel ik me mee verbonden. Ik heb hier ook de Dutch Business Club opgericht. We hebben nu al honderd leden. Als ik met iemand spreek over een bedrijfsplan, wil ik meteen meedenken, mensen in contact met elkaar brengen. Daar krijg ik energie van.
D
e afgelopen drie maanden heb ik opnieuw veel gereisd. Het is zeker niet altijd goed voor mijn carrière. Maar om mij heen zie ik mensen snel oud worden. Of plotseling omvallen. Er zijn ook mensen die hun dromen uitstellen tot hun pensioen, maar dan niet meer gezond zijn. Ik zie mijn werk als een onderdeel van mijn leven. Ik heb natuurlijk de luxe dat mijn creditcard het doet. Ik heb een
gewild beroep, kan een goed uurtarief vragen en vind materiële dingen niet belangrijk meer. Dat maakt regelmatig reizen makkelijk. Ik was in november in Chiang Mai, in Thailand. Dat is dé plek in de wereld voor een nieuw soort werknemer: de digitale nomade. Mensen die slechts een internetverbinding nodig hebben om geld te verdienen. Dat is mijn ideaal. Ik zou graag vier maanden per jaar in Australië zijn, vier maanden in Azië en vier maanden in Nederland. Dan kan ik mijn zoon Tom ook vaker zien. Naar die situatie wil ik toe werken. Ik mis Nederland wel. Ik mis mijn zoon, mijn vrienden. Skype helpt enorm. Amsterdam mis ik ook. Dat gaat soms om kleine dingen: over de gracht fietsen, naar een concert in Paradiso, koffie drinken bij café Tabac. Ik wil ook in Nederland begraven worden, vooral voor mijn nabestaanden, maar ook omdat ik mij Nederlander voel. Als je alleen bent is de wereld zo groot.”
Bangladesh VAE (Dubai) Iran Mohamad Bhuyan, 24, vertrok op 18-jarige leeftijd op een werkvisum vanuit Bangladesh naar Dubai (Verenigde Arabische Emiraten), om geld te verdienen. Hij maakte promotie en kreeg via via een aanbieding om in Teheran (Iran) aan de slag te gaan. In de zes jaar dat hij zijn familie niet heeft gezien, is zijn vader gestorven.
k ben dol op dit jasje dat mijn baas Farshad me heeft gegeven. Kijk eens naar die rozen en de trui eronder is ook van hem. Prachtig toch? Die blauwe schoenen? Nep-Nikes. Die heb ik zelf gekocht op het Tajrish plein hier in de buurt. Mooie kleren zijn belangrijk. Niet in Bangladesh misschien, maar
hier in Iran wel. Als ik in Teheran in de taxi stap, kijken mensen me vreemd aan. Er zijn hier weinig buitenlanders en een Bangladeshi die Farsi spreekt, dat komen mensen niet vaak tegen. Ik raak daardoor makkelijk in gesprek. Ze vragen of ik mijn familie niet mis, en van welk Iraans eten ik houd. Soms zijn ze verbaasd als ze horen dat ik ook Iraans kan koken. Ik ben opgegroeid in een klein stadje in Bangladesh, Kishoregonj. Er gebeurt daar niet veel. Ik ben het jongste kind van zes. Drie zussen, drie broers. Mijn vader was arts. Dat wilde ik ook worden, maar in de derde klas van de lagere school begon ik al te spijbelen. Na een paar jaar adviseerde mijn vader me om in een andere stad te gaan wonen. Ik was 14. Ik ben toen in een naaiatelier gaan werken, je weet wel, zo een waar westerse kleren worden gemaakt. Ik werkte er vier jaar. Eens in de maand zocht ik mijn ouders op. Soms kwamen ze me halen, soms niet. Mijn vader werkte ook in een andere stad. Dat is vrij normaal bij ons. We proberen allemaal geld te verdienen en soms zie je je familie dan een tijd niet. Ik heb zelf mijn ouders en zussen en broers al zes jaar niet meer gezien. Mijn vader stierf twee maanden geleden. Die zal ik dus nooit meer zien. Dat is wel pijnlijk. Nu denk ik vaker aan mijn moeder en mijn familie. Ik stuurde ze al geld, maar nu wil ik ze ook graag opnieuw zien. Mijn neef werkte in Dubai, waar veel Bangladeshi’s wonen. Hij heeft mijn visum geregeld. Dat is niet zo heel moeilijk. Je komt om te werken, maar je kunt nooit een lokaal paspoort krij-
gen. Volgens mij is dat in Europa heel anders. Ik stapte op het vliegtuig naar Dubai. Ik was 18 jaar en had nog nooit gevlogen. Ik had ook geen idee wat voor land Dubai was. Ja, warm, dat wist ik wel. Bij aankomst: al die wolkenkrabbers! Het leek wel de toekomst. Op de dag dat ik aankwam was het eid-e ramadan een van de belangrijkste moslimfeesten van het jaar. Mijn eerste aanschaf was een nieuwe pinjabi-outfit, je weet wel een witte broek en een lange witte overgooier. Prachtig, ik was in de zevende hemel. In Dubai werd ik al snel voorman en gaf leiding aan achttien andere Bangladeshi’s. Mijn taak was het inrichten van ruimtes. Het was goed werk en verdiende goed. In principe had ik het naar mijn zin in Dubai. Op een dag, twee
Bij aankomst in Dubai: al die wolkenkrabbers! Het leek wel de toekomst jaar na aankomst, belde een van mijn vrienden me. Of ik niet in Teheran voor zijn baas wilde komen werken? Ik had echt geen enkel idee van Iran. Ja, Khomeini enzo, maar verder... Ik wist niets. Na wat gesprekken besloot ik te gaan. Alles was vreemd voor me, maar Teheran is een echte stad, veel echter dan Dubai.
H
et huis van Farshad is prachtig. Het is een appartement en hij verzamelt moderne kunst. Mijn taak is om te assisteren met alles wat maar nodig is in het huis. In het begin was dat lastig, want ik spreek geen Engels. Om me heen hoorde ik alleen maar Farsi. Het is een prettige taal, vriendelijk voor je oren. Ik had geen andere keus dan de taal te leren. Elke drie dagen bel ik met mijn familie, meestal via Viber. Dat is een app op je telefoon waarmee je kan chatten, maar ook gratis telefoonge-
sprekken voeren. Nadat mijn vader overleed, gaf Farshad me een nieuwe iPhone. Dat deed hij natuurlijk om de aandacht af te leiden. Ik was echt overmand door verdriet. Mijn vader heette Dokter Anisur Raghman Bhuyan. Toen hij stierf was hij 62. Opeens voelde Bangladesh heel ver weg. Alsof het een andere wereld was. Ik wilde daar zijn, bij mijn moeder, broers en zussen. Nu spijt het me ook dat ik geen dokter ben geworden zoals mijn vader. Hij zei me altijd dat ik door moest leren, maar ik wilde werken. Ik was er graag geweest het laatste jaar van zijn leven. Hij was ziek, had opeens veel kwaaltjes. Drie dagen voor zijn dood heb ik hem nog gebeld. Het was een gewoon gesprek. Je weet niet dat mensen opeens dood gaan.
Z
ijn foto en die van mijn moeder zijn mijn belangrijkste bezittingen. Nooit had ik gedacht dat ik in Teheran terecht zou komen. In Kishoregonj dacht ik niet echt aan andere landen. Maar dingen lopen zoals ze lopen. In totaal heb ik de afgelopen zes jaar ongeveer 12.000 euro naar mijn familie gestuurd. Dat geeft me een goed gevoel. Ik draag bij aan hun levens. Ik ben er voor hen, ook al zijn ze ver weg. Ik ben de enige van de familie die in het buitenland woont en werkt. Dat is wel speciaal. Ik heb vrienden hier in Teheran en ook vrije dagen. Dan komen we samen. Het zijn andere Bangladeshi’s die hier ook wonen. Maar Farshad is mijn beste vriend. Hij is nu de belangrijkste persoon in mijn leven. Niet alle Bangladeshi’s hebben het geluk zo’n goede baas te treffen. Thuis ben ik de jongste, maar ik heb de grootste stappen gezet. Over twee jaar wil ik terug naar Bangladesh. Dan koop ik een huis, open een winkel. Ik wil dicht bij mijn moeder zijn, zeker nu mijn vader er niet meer is. Of ik dit jasje dan ook aandoe in Bangladesh? Natuurlijk, waarom niet? Ik ben veranderd, eerst in Dubai en nu hier in Teheran. Dit soort ervaringen veranderen een mens, dus mij ook.”
20 Ontheemd
NRCHANDELSBLAD WOENSDAG 24 DECEMBER 2014
9,5
miljoen van de 23 miljoen Syriërs zijn hun huis ontvlucht sinds het begin van de oorlog in Syrië, in maart 2011. 6,5 miljoen van hen bevinden zich elders in Syrië; 3 miljoen zijn gevlucht naar buurlanden Turkije, Libanon, Jordanië, Egypte en Irak. 150.000 Syriërs hebben asiel aangevraagd in de Europese Unie. Die heeft beloofd nog eens 30.000 Syriërs te zullen opvangen. In Nederland hebben ruim 8.000 Syriërs asiel aangevraagd; zo’n 90 procent krijgt een verblijfsvergunning.
21
Syrië Libanon Egypte Malta
FOTO DARRIN ZAMMIT LUPI
Safa (30), lerares aan een basisschool, woonde tot vorig jaar in Damascus. In mei 2013 week zij met haar man en drie kinderen via Libanon uit naar Egypte. Van daaruit kochten zij bij mensensmokkelaars een overtocht per boot naar Zuid-Europa. Sinds augustus 2014 bevindt het gezin zich in een centrum voor vluchtelingen op Malta. Safa uit Syrië met haar telefoon waar een scan van haar bachelordiploma op staat. „Dat is nu mijn belangrijkste bezit.”
Kom terug, mijn land Een jaar geleden werd het leven in Damascus voor het gezin van onderwijzeres Safa (31) ondraaglijk door de oorlog, vertelt ze aan Merijn de Waal. Zij is een van de talloze Syriërs die hun leven in handen gaven van mensensmokkelaars en als bootvluchteling Europa bereikten. Nu zit het gezin in een kamp op Malta. „Onze droom was dat onze kinderen konden studeren.”
ijn dochter van 12 schrijft graag poëzie. Ze kon in Syrië prachtige gedichten maken. Nu dicht ze nog steeds, maar het zijn droeve gedichten geworden. In het Arabisch klinkt het mooier, maar één zal ik proberen te vertalen:
‘M
Ik huil en ik voel me alleen. Ik heb geen plek, in geen enkel land. De toekomst is gestopt. We hebben ons land verlaten, maar ik kan er niet aan wennen, Ik kan het niet. Kom terug, mijn land. Als je terugkomt, zal ik weer lachen.
Ons huis was al beschadigd door de bommen, toen we weggingen uit Damascus. Het bedrijf van mijn man was geplunderd door militairen van het regeringsleger en in brand gestoken. Hij is ingenieur en heeft een fabriek voor plastic lichtschakelaars. Dat tuig stal alles om het door te verkopen. Ze bedreigden hem via de telefoon: hij moest het niet wagen ergens te gaan klagen. Een ondernemer die op hetzelfde terrein een bedrijf had, deed dat wel. Hij werd vermoord. Ik werkte als lerares op een basisschool. We
hebben drie kinderen: van 14, 12 en 8. Twee jongens en een meisje. De laatste maanden durfde ik ze niet meer mee te nemen naar mijn school. Dat werd te gevaarlijk. In mei 2013 reden we naar Beiroet, in Libanon. Daar verkochten we de auto en namen het vliegtuig naar Kairo. Ik vond Egypte verschrikkelijk. Egyptenaren zijn echt anders dan Syriërs. Ze hebben een andere mentaliteit. En ze begonnen ons daar steeds meer te haten. Het werd onveilig. Voor mijn man was er alleen slecht betaald werk, niet genoeg om van te leven. Het onderwijs was slecht: slechte leraren, slechte gebouwen. Ik wilde niet dat mijn kinderen in Egypte zouden moeten opgroeien. Ook na mijn huwelijk ben ik blijven studeren. Ik heb een academische graad in Arabische cultuur en als ingenieur.
W
e hebben het een jaar en drie maanden in Egypte uitgehouden. We wilden niet naar een van de vluchtelingenkampen in Libanon of Jordanië. Daarom besloten we naar Europa te gaan. Ik heb vrienden die al in Zweden en Duitsland zijn. Daar kunnen mijn kinderen naar school. Ze willen heel graag een tweede taal leren. Sowieso weer iets leren. Toen hoorden we van de mogelijkheid om vanuit Egypte met de boot naar Italië te gaan. Dat had ook vanuit Libië gekund. Die route gebruiken de meeste Syriërs die over zee naar Europa gaan. Maar Libië is ook een gevaarlijk land geworden. Vanuit Egypte is het langer varen, maar we waagden het erop. Met ongeveer 300 mensen
gingen we aan boord van de vissersboot, de helft Syriërs, de rest vooral Palestijnen en Irakezen. Mijn man en ik betaalden allebei 2.000 euro. De kinderen mochten gratis mee. We moesten zelf eten, water en reddingsvesten meebrengen. Aan boord was het verschrikkelijk. Het was veel te klein, de kinderen moesten op een vieze vloer slapen. Mensen werden ziek en braakten daar. Water kwam naar binnen. Op het dek verbrandde je in de zon. ’s Nachts moest steeds iemand wakker blijven om te zorgen dat je drinken niet gestolen werd. Dat gebeurde uiteindelijk toch. De laatste vier dagen hadden we niks meer. Om de twee dagen werden we overgezet op een andere boot. Steeds slechtere boten. Het was de eerste keer dat we deze oversteek probeerden te maken. Ik zou het nooit meer opnieuw doen. Gekkenwerk! Na een week werden we opgemerkt door een groot vrachtschip. Dat nam ons aan boord. We vroegen de kapitein of hij ons naar Italië zou brengen. Hij zei van wel. Maar hij loog, want hij bracht ons uiteindelijk naar Malta. Niemand van ons wilde naar Malta. Vanuit Italië kan je makkelijk doorreizen naar andere landen. Malta wil ons niet en wij willen Malta niet, maar toch zitten we sinds eind augustus in dit opvangcentrum. Het is half open, overdag kunnen we naar buiten, maar er is hier niks. Aanvankelijk waren er nog veel meer Syriërs, maar ze gaan beetje bij beetje weg. Ook wij hebben al geprobeerd te ontsnappen. Met valse paspoorten en identiteitskaarten, zoals iedereen.
We betaalden voor elke pas 300 euro. Finse of Hongaarse waren het, geloof ik. Plus 200 euro voor het vliegticket naar Catania [op Sicilië]. Maar het waren passen van slechte kwaliteit. Wat wil je ook voor 300 euro? De politie pikte ons er op de luchthaven uit en stuurde ons terug. Mijn man werd gearresteerd. Hij moest zijn vingerafdrukken laten afnemen, anders zou hij maanden vastzitten, dreigden ze. Hij wilde niet. Als je in een land je afdrukken geeft, dan moet je [volgens Europese regels] daar ook asiel aanvra-
Het regeringsleger zei dat mijn man niet mocht klagen. Een ander deed dat wel. Hij werd vermoord gen. Ze dwongen hem uiteindelijk door zijn hand te pakken en op de scanner te duwen. De politie heeft al onze papieren ingenomen. Die krijgen we pas terug als de hele familie haar afdrukken geeft, zeggen ze. Daarom wil ik ook niet herkenbaar op de foto of met mijn volledige naam in de krant. Dat zou ons problemen kunnen opleveren als we hier ooit wegkomen. We willen de wet niet overtreden. Maar we willen kunnen reizen. Naar een gewoon land, waar de kinderen naar school kunnen. Ze verve-
len zich. Mijn oudste is heel slim. Toen het nog vrede was, vond hij zelf dingen uit, door met draadjes en batterijen iets in elkaar te knutselen. En kijk naar de knieën van mijn jongste zoon. Zie je die schaafwonden, die helen niet goed, want het is hier altijd vies. Al die vliegen die hier rond onze cabines zoemen.
I
k heb bijna niks uit Syrië bij me. We konden amper bagage meenemen op de boot. Behalve onze telefoons heb ik niks. Zelfs een belangrijk document als mijn bachelor-diploma heb ik moeten achterlaten bij een kennis in Egypte. Ik heb nog een scan op mijn telefoon staan, nu mijn waardevolste bezit. In Syrië hadden we het voor de oorlog goed. We hadden geld. Het bedrijf van mijn man groeide snel. We behoorden tot de rijkere middenklasse. Ik hield van leren en van koken. Onze belangrijkste droom was dat onze kinderen konden gaan studeren. Wij wilden nooit oorlog. Islamitische Staat, het Vrije Syrische Leger, het regeringsleger, Hezbollah, allerlei groepen. Wij steunden er geen een. We willen een Syrië zoals het was voor de oorlog, maar dan zonder Assad. Een Syrië met goede mensen. Nu trekt iedereen weg. Syrië raakt leeg. Ik hoop dat ik ooit zal kunnen terugkeren naar mijn land. Ik zou daar begraven willen worden. Maar de komende jaren zie ik het er niet van komen dat we terug kunnen. We waren rijk, maar nu zijn we zo arm.”