KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
Opening Academiejaar 2006-2007
Zeggen en zijn Hoe de universiteit een verschil kan maken in een vlakke wereld Rede bij de opening van het academiejaar 2006-2007 door Professor Marc Vervenne Rector Maandag 25 september 2006
Wat we binnen de universiteit denken en doen, zeggen en zijn is niet vrijblijvend. De samenleving verwacht iets van ons. Ze kijkt ons over de schouder. Terecht vindt ze dat de universiteit een brede sociale rol moet spelen. De universiteit heeft inderdaad een maatschappelijke opdracht die zij spontaan en graag op zich neemt, en die haar ook legitimiteit en financiering verschaft. Tussen universiteit en maatschappij bestaat een verbondenheid die zich uitdrukt in een grote betrokkenheid, en in een contrat social waarbij de universiteit haar kennisinfrastructuur inzet voor de sociale, economische en culturele ontwikkeling van de samenleving en voor de gezondheidszorg die zij nodig heeft. Aan het begin van het nieuwe academiejaar wil ik daarom nader ingaan op de maatschappelijke waarde van wat wij binnen onze universiteit denken en doen, zeggen en zijn. Economische ontwikkeling Het eerste waaraan men vandaag spontaan denkt als het gaat om de rol van de universiteit in de maatschappij is haar economisch belang. Dat is niet verwonderlijk. Economie is belangrijk. De overheid en de burgers beseffen dat er alleen sprake kan zijn van welvaart en welzijn, sociale voorzieningen en culturele ontwikkeling, en van een doeltreffende gezondheidszorg als het economische klimaat gezond is. Universiteiten zijn in de actuele kennismaatschappij bijzonder goed geplaatst om aan de economische groei bij te dragen. En zij doen dat ook. Het volstaat hier te verwijzen naar de omvangrijke portfolio van onze eigen K.U.Leuven R&D, die sinds haar oprichting in 1972 een omgeving heeft opgebouwd waarin wetenschap en economie wezenlijk met elkaar verbonden zijn. Dat uit zich vandaag onder meer in 70 spinoffbedrijven, die werk verschaffen aan zo’n 3000 mensen. Daarmee behoort de K.U.Leuven tot de wereldtop betreffende valorisatie van kennis. Het gaat niet uitsluitend om microelektronica of medische beeldvorming maar ook om andere domeinen, zoals bijv. de sociale wetenschappen. De moderne economie heeft in de voorbije decennia een bijzondere ontwikkeling ondergaan. De combinatie van informatisering en globalisering lijkt de wereld “vlak” te hebben gemaakt, zoals Thomas Friedman dat uitdrukt.1 De soms ongenuanceerde stellingen van deze Amerikaanse journalist zijn vanuit de economische wetenschap zeker bediscussieerbaar.2 Ook zijn z’n opvattingen niet nieuw en daardoor minder revolutionair dan hij laat uitschijnen. Ik zal in mijn betoog echter gebruik maken van zijn metafoor, al is dat niet met hetzelfde enthousiasme. De wereld is in verschillende opzichten vlak geworden. Dat betekent op de eerste plaats dat er voor het verkeer van kennis en digitaliseerbare diensten nauwelijks nog grenzen zijn. Waar we ons ook bevinden, iedereen kan met iedereen communiceren en handel drijven. Nieuwe mondiale netwerken maken het mogelijk onderzoeks- en productieprocessen naadloos op elkaar af te stemmen. Die ontwikkeling biedt kansen om zich als mens te verrijken en om ambities waar te maken, maar het is ook een mogelijke bron van misbruik en discriminatie. Voor het wetenschappelijk onderzoek en voor de universiteit biedt de vlakke wereld de mogelijkheden van onbeperkte kennisuitwisseling en optimale samenwerking, over alle grenzen heen. Het biedt een stimulans om steeds beter onderzoek te verrichten. De wereld is niet in één keer vlak geworden. Wat wij nu beleven is slechts een etappe in een gestage evolutie. In de loop van de geschiedenis heeft communicatie zich stelselmatig versneld. De mensheid is erin geslaagd steeds grotere afstanden in steeds kortere tijd en
2
tegen een steeds lagere kost te overbruggen. Daardoor zijn de grenzen in tijd en ruimte teruggedrongen. Lokale ondernemers werden voortdurend verplicht zich aan te passen en te innoveren ten einde aan de globaliserende concurrentie het hoofd te kunnen bieden. Het is niet de eerste keer dat we geconfronteerd worden met de consequenties van dit soort van evolutie. Het gebeurde al eerder en de gevolgen waren vaak even ingrijpend als deze die ons morgen te wachten staan. Dat de wereld vlak is geworden, is niet alleen het resultaat van technologische vooruitgang. Ook de economische rationaliteit, die sinds de Verlichting stelselmatig en nagenoeg geluidloos in allerlei sferen is binnengedrongen, neemt een plaats in dat proces in. Alles wat een efficiënte organisatie in de weg staat, is geleidelijk aan geruimd: culturele en morele voorbehouden zijn overwonnen, belemmeringen voor een vlot verkeer van goederen en diensten zijn weggewerkt. Ook de nationale grenzen vervagen, net zoals de band van bedrijven met gemeenschappen. Naties hebben hun protectionistische zelfgenoegzaamheid noodgedwongen moeten temperen en zijn door hun onderlinge handelsrelaties afhankelijker van elkaar. De verschijningsvormen en de gevolgen van die ontwikkelingen zijn manifest. In de economische context werden de toeleveringsketens steeds efficiënter uitgebouwd. De productie werd steeds nauwkeuriger afgestemd op de wensen van de gebruiker. Alleen de meest geoliede systemen overleven.3 Economische ontwikkeling veronderstelt meer innovatie, meer internationale samenwerking en meer creativiteit dan ooit tevoren. Daar kan een universiteit toe bijdragen, en, zoals gezegd, zij doet dat ook, met het enthousiasme en de kracht die haar eigen zijn. Het zou echter een fatale misrekening zijn alles wat in onze samenleving van betekenis is te herleiden tot de zuiver economische meerwaarde. Dat geldt zeker voor de wetenschap en de academische wereld. Een universiteit is meer dan een toeleveringsbedrijf, meer dan een industriegestuurd onderzoekscentrum, meer dan een opleidingscentrum voor arbeidskrachten. De universiteit is in wezen een denktank, een levend collectief geheugen en een laboratorium waar wetenschappers nieuwe en kritische ideeën laten groeien. Een universiteit is bijgevolg ook voorbij het economische nut relevant. Laat me daar nader op ingaan. De economische ontwikkeling heeft meegebracht dat de wereld ook in een minder positieve zin vlakker is geworden. Dat is het standpunt van de befaamde ideologiecritici uit de zogenoemde Frankfurter Schule. Auteurs zoals Adorno, Marcuse en Habermas waren ervan overtuigd dat de doorgedreven rationaliteit de wereld oppervlakkiger heeft gemaakt. Ideologie, levensbeschouwing, wetenschap, politiek en vermaak zouden zich gewillig onderwerpen aan de wetten van de markt, zonder dat iemand daar erg in heeft. Op die manier zouden mensen niet langer in staat zijn hun leven op een bewuste manier vorm en diepgang te geven. Al is de stem van deze denkers verstomd en dringt de kritiek van onze eigen filosofen niet door4, vandaag blijkt dat politieke en ideologische opvattingen werkelijk eendimensionaal zijn geworden: ze gaan nagenoeg alleen nog over economie. Er is nauwelijks diversiteit in de democratische politiek en er is weinig discussie over levensvisies of morele projecten. Alleen onduldbare extremistische standpunten maken een schreeuwerig verschil. Merkwaardig is de gedweeheid waarmee de economische rationaliteit ook buiten de domeinen waar ze werkelijk relevant is, als alleenzaligmakend wordt aangenomen. Wat vandaag niet beantwoordt aan de criteria van efficiëntie, doelmatigheid en spaarzaamheid lijkt onbelangrijk. Het is echter niet verstandig één specifieke ideologie kritiekloos gezag te
3
verlenen: niet in de politiek, niet in de kerk, niet in de universiteit, en evenmin op de markt. Als academicus lijkt het me aangewezen gangbare hypothesen te falsifiëren, bestaande ideologieën te toetsen, wijdverspreide opvattingen te ontmaskeren, zéker wanneer die ook het wezen van de universiteit en de samenleving raken. Economische welvaart is van groot belang en de universiteit moet een belangrijke rol spelen in wat tot die welvaart kan leiden. Zij moet dat zelfs nog méér doen dan nu het geval is. Het Industrieel Onderzoeksfonds, dat de Vlaamse overheid onlangs heeft opgericht, zal in dat verband uitstekende diensten bewijzen aan de ontwikkeling van onderzoek met mogelijkheden tot economische valorisatie. Echter, de universiteit is ook om meer en andere redenen relevant. Ik breng hier graag de Magna Charta van de universiteiten (Bologna, 1988) in herinnering. In dat document, dat we het best weer onder het stof vandaan halen in het actuele debat over inhoud en doel van het hoger onderwijs, staat het volgende geschreven: “Om open te kunnen staan voor de behoeften van de hedendaagse samenleving, moet zij [de universiteit] bij haar inspanningen op het terrein van onderzoek en onderwijs geestelijk, ethisch en wetenschappelijk onafhankelijk zijn van welke politieke of economische macht dan ook [maar in verbondenheid met de samenleving (mv)].”
Eendimensionale wereld Het is een kwestie van proportie. Eenzijdig vertrouwen in de economische rationaliteit mist een evenwichtig inschattingsvermogen. Wellicht moet het opnieuw tot ons doordringen dat wij, hier in Europa, vrije burgers zijn. Wij zijn vrij in de zin dat geen enkele instantie ons kan dicteren te denken en te doen wat voorgeschreven is; wij zijn vrij in de zin dat we niet al onze tijd moeten investeren om het voor onszelf en onze familie mogelijk te maken fysiek te overleven. Veel mensen in onze westerse samenleving hebben vandaag naast hun arbeid tijd om te denken en tijd om hun eigen leven diepgang te geven. Niet iedereen maakt gebruik van die vrijheid. Het eendimensionale karakter van de economische rationaliteit lijkt er in te bestaan dat men uit het oog verliest dat economie geen doel is op zich maar een middel. Op zich is er niets mis met hard werkende mensen die er alles aan doen om hogerop te geraken. Integendeel zelfs. Maar het overkomt steeds meer mensen dat ze de zin van hun rusteloze jachten en jagen niet langer vatten. Geconfronteerd met de limieten van hun mogelijkheden, vragen ze zich af of de offers die ze hebben gebracht wel zinvol waren. Het leven dat ze hebben geleid, lijkt hen dan zo vreselijk oppervlakkig. Mensen willen niet leven om zondermeer te leven. Mensen willen leven voor wat ze waardevol vinden. Zij kunnen vandaag allerhande projecten aanvatten die het leven reliëf geven. In dat licht is de humane vorming die de universiteit haar studenten biedt door een verregaande onderdompeling in de menselijke cultuur, literatuur, geschiedenis, wijsbegeerte en religie van bijzonder grote betekenis. De universiteit draagt inderdaad zorg voor het culturele erfgoed, dat zij niet alleen bewaart, maar ook ontsluit en daarenboven in beweging houdt. De universiteit herinnert, leert begrijpen wat niet (langer) vanzelfsprekend is, dwingt tot schepping en herschepping. Zij is ambitieus en wil iedereen bereiken, precies omdat zonder die brede vorming elke verantwoordelijkheid die iemand in het beroepsleven opneemt, zal verschrompelen tot techniek zonder ziel. Zorgzaamheid en leiderschap veronderstellen altijd een doordachte humane, morele of religieuze visie. Onze samenleving heeft minder nood aan
4
eendimensionale experts dan aan geëngageerde burgers met een brede achtergrond. Als het daar in de komende generaties aan zal ontbreken, rest ons vroeg of laat enkel leegte. De universiteit staat vandaag ongetwijfeld voor een belangrijke uitdaging. In de uitvoering van de ideeën van de Magna Charta van Bologna besteden we te weinig aandacht aan de intellectuele en fysieke mobiliteit van studenten, professoren en onderzoekers. Mobiliteit leert nieuwe dimensies verkennen en is bijgevolg een uitstekende remedie tegen de vervlakkende gevaren die voortkomen uit de woekerende kerktorenmentaliteit. Mobiliteit en samenwerking in Europees en internationaal verband zijn niet alleen aangewezen maar zonder meer noodzakelijk. In Vlaanderen is op dat punt nog veel werk te doen. Studenten bewegen onvoldoende in het onderwijslandschap dat niet ophoudt geografische en zelfs ideologische barrières op te trekken, die de “chasse privée” willen afbakenen. Studenten moeten zich integendeel in een open onderwijsruimte kunnen bewegen, waarin ze kiezen voor duidelijke opleidingsprofielen en kwaliteitsvolle studieprogramma’s. Een vrije ruimte waarin ook aandacht gaat naar de brede vorming, in een nieuwe en verrassende omgeving, onder de vleugels van de veilige thuis vandaan. Hetzelfde geldt ook voor junior onderzoekers en postdocs, die zich vaak vastklemmen aan de vertrouwde kleine kring van de eigen universiteit, in de stille hoop er een academische carrière te kunnen opbouwen. Op zich is daar niets verkeerds mee. Beloftevol talent moeten we koesteren en ook kansen geven om door te stromen naar onze vaste academische staf. Talent van eigen huis binnen houden is niet per se als inteelt te beschouwen. Beproefd talent kan echter alleen ten volle groeien als het beweegt. Intellectueel én fysiek. In de eigen universiteit is de ontmoeting en dialoog van vakgebieden over de grenzen van faculteiten en wetenschapsgroepen heen van wezenlijk belang. Dat geldt ook voor de ontmoeting in het netwerk van de associatie, waar een diversiteit van opleidingen, benaderingen en opvattingen aanwezig is die aanleiding geeft tot stimulerende uitwisselingen van ideeën en praktijken. In de K.U.Leuven, onze associatie en de ziekenhuisgroep bouwen we zeer hard aan een dynamisch netwerk. Dat gebeurt waar het moet gebeuren: in de drie wetenschapsgroepen, de faculteiten en departementen, de onderzoeksgroepen en opleidingen, het universitaire ziekenhuis, de diensten van de universiteit. De operationalisering van de associatie in geassocieerde en geïntegreerde faculteiten en instituten werpt haar vruchten af door de krachtenbundeling voor de ontwikkeling van beleid in de sectoren van studenten, personeel, onderzoek, onderwijs, R&D, voorzieningen en logistiek. Het engagement van de universiteit en de partnerhogescholen is overtuigd omdat de mensen in onze instellingen bereid zijn samen te werken. In die dynamiek groeit een veelheid aan inzichten en mogelijkheden om instellingsoverschrijdend, op een hechte manier samen te werken. Vanuit de K.U.Leuven nemen we daartoe ten volle onze verantwoordelijkheid op. Zo vinden de K.U.Brussel en de NBI-in-wording in ons een solide partner die helpt zekerheid en richting te bieden in transitieperiodes die niet steeds eenvoudig zijn. Voor onze universiteit is het vanzelfsprekend dat wij in volle overtuiging en met volledige inzet meewerken aan een duurzame en toekomstgerichte oplossing voor de personeelsleden en de studenten van de Brusselse instellingen in haar associatie. De recente samenwerking met de UHasselt in tULverband toont aan dat we onze verantwoordelijkheid ook associatieoverschrijdend gestalte kunnen en willen geven. En dit in de zin van een echt partnerschap, met respect voor elkaars eigenheid en ambities maar tevens in de overtuiging dat bundeling van krachten tot nieuwe sterktes en opportuniteiten leidt.
5
Tussen de universiteiten in Vlaanderen is er behoefte aan een nieuwe cultuur van uitwisseling en doorstroming. Ik hoop dat wij er samen eindelijk eens zullen in slagen om de kleinzielige dorpsmentaliteit te doorbreken, waar elk blijkbaar zijn eigen ‘jachtterrein’ wil hebben en waar de wafelijzerpolitiek evengoed wordt toegepast als in de Belgische context (als de een iets 'krijgt', dan de ander ook, zelfs al is het pure verspilling). Wanneer zullen wij nu eindelijk eens écht Europees, ja mondiaal, denken, en onze intellectuele krachten bundelen, zonder dat we daarvoor onze eigenheid opgeven. Hoopgevend is dat de Vlaamse universiteiten er in het domein van de ontwikkelingssamenwerking goed in slagen met arme landen uit het Zuiden samen te werken. Wetenschappers, jonge onderzoekers, medewerkers en studenten vinden elkaar over de grenzen van de eigen universiteit in hechte samenwerkingsverbanden, waarin zij elkaar ook als persoon leren kennen en waarderen. De resultaten zijn meer dan bemoedigend. Diversiteit is wel degelijk een rijkdom en een sterkte. Ik hoop dat we werk kunnen maken van echt overleg en samenwerking, want een andere keuze is er niet. Diversiteit mag echter niet verkeerd begrepen worden als een excuus voor verspilling. In Leuven kijken we alvast verder dan de grenzen van Vlaanderen als het om samenwerking met universiteiten gaat. We maken werk van onze geprivilegieerde relatie met onze zusteruniversiteit de UCL. Dat doen we in een Europese context. De twee bestuursploegen overleggen met elkaar op structurele basis en de verschillende diensten van onze universiteiten bereiden vormen van efficiënte samenwerking voor. Op dit ogenblik lopen er ook verschillende academische projecten. Voor het onderwijs willen we de studentenmobiliteit dynamiseren en studietrajecten opzetten die leiden tot bidiplomering. In het wetenschappelijk onderzoek zullen we een aantal belangrijke samenwerkingsverbanden opzetten om de beide universiteiten sterker te maken. Op het cruciale gebied van de internationalisering zullen we gezamenlijke initiatieven en nieuwe acties ondernemen, met bijzondere aandacht voor de universitaire ontwikkelingssamenwerking. In de gezondheidszorg willen we de samenwerking tussen onze ziekenhuizen nader bekijken, met aandacht voor versterking van aanwezige expertises en ontwikkeling van Europese dimensies. Op maatschappelijk vlak overleggen we in de komende maanden om te zien of we een multidisciplinaire groep kunnen opstarten die op wetenschappelijke basis de sociaal-economische problematiek van België, met zijn financiële transfers en verschillende arbeidsmarkten van dichterbij kan bestuderen, los van voorbijgestreefde nostalgie, emoties of particularistische politieke belangen. Ook de problematiek van de sociale zekerheid is hierbij aan de orde, een domein dat we alvast in Leuven vanaf oktober zullen opstarten, en op korte termijn synergie willen laten vinden met de UCL. Naar aanleiding van de bekendmaking door de professoren Jos Berghman, Erik Schokkaert, Danny Pieters en Paul Schoukens van een Leuvens standpunt over de sociale zekerheid en de eindeloopbaanproblematiek (januari 2006) hebben zij het initiatief genomen om de participatie van hun onderzoeksgroepen in het maatschappelijke debat over die belangrijke kwestie te versterken. Om deze expertisebundeling effect te laten sorteren krijgen de initiatiefnemers een financiële impuls uit een fonds dat we aanleggen voor relevante projecten die rechtstreeks betrekking hebben op universiteit en maatschappij. Gelijkheid en gemeenschapsvorming In de vlakke wereld riskeren we niet alleen oppervlakkigheid maar ook ongelijkheid. De wereld is niet voor iedereen even vlak. Tal van mensen hebben helemaal geen toegang tot onderwijs of missen zelfs de meest noodzakelijke middelen om in hun levensonderhoud te voorzien, laat
6
staan dat ze toegang hebben tot het mondiale informatieplatform. De open wereld creëert mogelijkheden maar tegelijk ook verschillen. Zelfs in welvarende samenlevingen zoals de onze vormt zich een breuklijn tussen enerzijds mensen die van de nieuwe informatie en communicatie gebruik weten te maken en zich daardoor intellectueel en professioneel kunnen ontplooien, en anderzijds mensen voor wie de massale informatie-input te massief of zelfs nog ontoegankelijk is. De tweede groep beschouwt de wereld als chaotisch, de intellectuele klasse als elitair en dreigt makkelijker een voedingsbodem te worden voor populisten en extremisten allerhande. Dat probleem is bijzonder pregnant in delen van de wereld waar men nog steeds geen toegang heeft tot de informatiemaatschappij. Dat creëert het doembeeld dat de armste landen in het zuiden nog achteruit zullen gaan. Het is mijn vaste overtuiging dat de universiteit de plicht heeft na te denken over hoe wij de vervlakte wereld kunnen omvormen op een sociaal verantwoorde manier. De maatschappelijke relevantie van dat sociale vraagstuk is bijzonder groot. De economische ongelijkheid hypothekeert immers niet alleen de wereldvrede maar ook de tolerantie in de eigen samenleving. De economische ongelijkheid in de wereld brengt mee dat de migratiestroom niet in te dammen blijkt. Het is onafwendbaar dat onze samenleving in toenemende mate heterogeen wordt. Als we niet uitzoeken hoe we de latente spanningen en het ongenoegen kunnen opvangen die met deze heterogenisering gepaard gaan, zal vroeg of laat ook bij ons fysieke agressie leiden tot permanente onrust en wantrouwen. Het is daarom van het allergrootste belang dat wij in onze universiteit investeren in onderzoek naar migratie en vreedzaam samenleven, én de inzichten die daaruit voortvloeien ook in praktijk brengen in onze eigen academische organisatie. Nu is daar immers nog de tijd voor. Het zou een onuitsprekelijke ellende zijn als onze samenleving ontaardt in “a gated community”, een samenleving met hekken, camera’s, alarmsystemen en zwaar beveiligde poorten, omdat we geen hechte gemeenschap meer kunnen vormen met al onze medeburgers. De ‘open wereld’ mag niet leiden tot de overmoed van de toren van Babel. Verder dan de horizon willen kijken mag niet leiden tot muren bouwen in de eigen gemeenschap, met een verstrooiing van talen en met onbegrip. De universiteit moet hierin het voortouw nemen en het voorbeeld geven. De democratische toegang tot het hoger onderwijs voor beloftevolle jonge mensen, ongeacht hun sociale herkomst, blijft daarom een belangrijk actiepunt. Verder is ons diversiteitbeleid eveneens een weloverwogen prioriteit. Immers, als we in onderzoek en onderwijs aansturen op een vlotte omgang met een open, multiculturele wereld, dan moeten we dat ook in ons eigen rekruterings- en tewerkstellingsbeleid durven invoeren. Ook onze inspanningen op het vlak van de universitaire ontwikkelingssamenwerking vragen om voortzetting en zelfs versterking. Wij moeten een ‘mozaïekbeleid’ gestalte durven geven. Het spreekt vanzelf dat hier nog een lange weg is af te leggen. Maar alleen op die wijze kunnen we ervoor zorgen dat onze universiteit ook op dit vlak een ‘sociaal dividend’ uitkeert aan de samenleving. Dat lijkt me een even belangrijke vorm van return als de met reden geprezen maar niet alleenzaligmakende economische relevantie van de universiteit. Kritisch onderscheidingsvermogen Er valt nog meer te zeggen over de opdracht van de universiteit in de wereld waarin we vandaag leven. In een vervlakkende wereld riskeert elke informatie evenveel (of even weinig) waard te zijn. Er bestaan nauwelijks verschillen. In de informatieafgrond lijkt alles
7
uitwisselbaar. Een zoekopdracht levert duizenden of miljoenen hits op waarvan de volgorde doorgaans willekeurig is. Het is daardoor niet eenvoudig belangrijke en onbeduidende informatie van elkaar te onderscheiden. De duidelijke categorieën die de verschillende communicatiestijlen twintig jaar geleden kenmerkten, zijn vandaag vervaagd. Fictie, feiten en commentaar vloeien steeds vaker in elkaar over. Wat een rancuneuze blogger in Patagonië schrijft, lijkt even betekenisvol als een publicatie van een Nobelprijswinnaar. Public relations en eerlijke verslaggeving lijken in allerhande rapporten steeds moeilijker te onderscheiden. Achterhalen wat betrouwbaar is en wat niet, is erg moeilijk geworden. Sommigen zijn de mening toegedaan dat correcte kennis zich vanzelf uitzuivert wanneer ze ongehinderd kan circuleren op een vrije marktplaats van ideeën. De markt reguleert immers alles, denkt men, en bijgevolg ook het filteren van wat waar en onwaar is. Maar zo werkt het niet. Een vrije marktplaats van ideeën kan alleen maar positief functioneren als mensen werkelijk willen vernemen wat zin of onzin is, wat waarheid of verzinsel is. Die wil ontbreekt helaas vaak en bovendien wordt ze ook niet gevoed. De basismotivatie die de verkoopbaarheid van massamedia op peil houdt, is niet meteen ‘waarheidsliefde’ maar eerder het inspelen op het veel eenvoudiger verlangen om gecharmeerd en gefascineerd te worden. Daarom moeten ervoor zorgen dat in de samenleving een kritisch potentieel aanwezig blijft van mensen die in staat zijn op basis van capaciteiten en reële ideeën te reageren en zodoende de redelijkheid aan het woord te laten. Dat kritische potentieel komt niet vanzelf. Daar zijn universiteiten voor nodig. Ik wil dit punt benadrukken omdat waarheidsgetrouwe visies en kwalitatieve informatie minder robuust zijn dan men graag veronderstelt. Daarom hebben we instellingen nodig die betekenisvolle en ware informatie koesteren en beschermen. Elke samenleving heeft plaatsen nodig waar intellectuelen zoeken naar wat het meest redelijk lijkt, of wat het meest waarschijnlijk is. Stormvrije zones waar de druk om te presteren en het rendement niet op de eerste plaats staan. Ruimtes waar alleen wat waar is overeind blijft, waar men de waarheid kan zoeken louter omwille van de waarheid. Plaatsen waar jongeren kunnen leren wat zin en waarheid zijn, en hoe onderzoekers en studenten die op het spoor kunnen komen. De universiteit moet een plaats zijn waar zo goed als de actuele wetenschap dit toelaat, in al haar verscheidenheid, bevestiging te vinden is voor wat waar of vals is. De universiteit leert waarom dat zo is, objectief, aan de hand van de meest geactualiseerde methoden in de veelheid van kennisdomeinen. Het prestige en het gezag van een universiteit berusten op de nauwgezetheid en de eerlijkheid waarmee wetenschappers zich van die ontmaskerende taak kwijten. Zij bouwen kennis op in de verschillende disciplinedomeinen. Ze voeren argumenten aan, stellen technieken op punt en leggen procedures vast om nauwgezet het onderscheid te kunnen maken tussen waar en vals, gefundeerd en ongefundeerd, waarheidsgetrouw en ideologisch gekleurd, reëel en gefantaseerd, eerlijk en bedrieglijk, bedachtzaam en fanatiek, rechtvaardig en onrechtvaardig, wettelijk en onwettelijk, met open geest en sektarisch. Dat onderscheidingsvermogen is allesbehalve statisch. Het is permanent in beweging.5 Wetenschappers moeten dat onderscheidingsvermogen telkens weer toetsen en actualiseren om echte waarheid te leren onderscheiden van machtsaanspraken en wensvoorstellingen. De vorming die de universiteit aanbiedt, voltrekt zich precies in dat kritische kader. Het is ook in dat kader dat de verhouding tussen de katholieke universiteit en de kerk zich laat situeren. De laatste weken was de relatie van de K.U.Leuven en de UCL met Rome in het nieuws. Aanleiding waren persberichten, eerst over de wijze waarop onze universiteiten in het verleden alleen “in het verborgene” met fertiliteitproblemen durfden om te gaan, en vervolgens
8
over de toekomst van het embryonaal stamcelonderzoek aan de katholieke universiteiten. De reactie van beide universiteiten is eerlijk geweest. Wij beklemtonen het belang van de open dialoog over bio-ethische kwesties. Er lopen al lang constructieve gesprekken tussen de lokale kerkelijke overheid, Rome en de universiteiten over de vraag in welke mate invitrofertilisatie en andere medische praktijken te verzoenen zijn met de fundamentele waarden die de kerk voorhoudt. Dat gesprek wordt gevoerd met begrip voor elkanders standpunten en voor de context waarin elk van de betrokken partijen denkt en handelt. Wat wij aan de K.U.Leuven en de UCL in het biomedische onderzoek doen, is publiek, met inbegrip van onze ethische adviezen, en hoort niet thuis in de “catacomben”. Als universiteit is het onze taak kennis te ontwikkelen. In de medische sector streeft die kennis ook naar oplossingen voor diverse vormen van lijden. Vanzelfsprekend koppelen wij dat aan een ernstige ethische reflectie. Dat is niet typisch voor een katholieke universiteit maar bij haar houdt die reflectie wel een expliciete levensbeschouwelijke dimensie in. De openheid naar het transcendente betekent niet het opleggen van het ethisch absolute ideaal. Het moet menselijk draaglijk en haalbaar blijven. Denken we bijv. aan kinderloze paren. We streven ernaar om in elke situatie zoveel mogelijk waarden te realiseren. Als volwaardige wetenschapsinstelling speelt de katholieke universiteit een soort van ‘laboratoriumrol’ in de kerkelijke gemeenschap. Zij is een vrijplaats, waar ook "de vrijheid tot dwalen" moet toegestaan zijn, zoals wijlen rector Piet De Somer in zijn toespraak bij gelegenheid van het pausbezoek in 1985 stelde. Tegelijk zorgt de katholieke universiteit ervoor dat omgekeerd de kerkelijke overheid niet wetenschappelijk ‘dwaalt’, onder meer door dogmatische stugheid. Zonder haar eigenheid prijs te geven staat de katholieke universiteit open voor het andere, het nieuwe. Beweren dat embryonaal stamcelonderzoek onnodig is omdat er even goede alternatieven bestaan, is een voorbeeld van een ‘dwaling’ in een wetenschapsdomein waar het precies één van de kernvragen is of embryonale stamcellen al dan niet voordelen bieden ten aanzien van volwassen stamcellen. Laten we immers niet vergeten dat vrijheid tot dwaling ook de plicht tot onderzoek impliceert. Verder dragen onderzoekers van katholieke universiteiten vanuit hun wetenschappelijke expertise bij tot de nieuwste ontwikkelingen in de wetenschap. Zij treden daarover in dialoog met andere wetenschappers, welke levensbeschouwing zij ook mogen aanhangen. Het intellectuele en ethische debat dat een katholieke universiteit in een open geest voert is “een bescherming tegen religieus fanatisme, dat één van de grootste bedreigingen van de wereldvrede in onze moderne maatschappij is” (Mary-Claire King, eredoctor K.U.Leuven, 2006). Universiteiten die erin slagen rond menselijk en ethisch gevoelige thema's sereniteit te bewaren en tevens naar harmonie te streven tussen religieus geïnspireerde levensopvattingen en objectief verworven nieuwe wetenschappelijke inzichten, dragen zonder twijfel bij tot een vreedzame maatschappij. Wederzijds respect is de veiligste weg in het verwerken van existentiële vragen waarmee we allen kampen. Een uitnodigend, solidair en verdraagzaam christendom draagt hierin een grote verantwoordelijkheid. Over het katholieke karakter van onze universiteit bestaan er nog steeds percepties die ver staan van de huidige realiteit. De K.U.Leuven is een universiteit in meervoud. Echt pluralisme is geen optelsom van op zich staande meningen en levensbeschouwingen. Echt pluralisme komt tot stand in een universiteit die haar eigen levensbeschouwelijke identiteit (een zogezegd ‘neutrale’ identiteit bestaat niet) durft
9
uitdrukking, vorm en kleur te geven én tegelijk open staat voor de dialoog met een veelheid van meningen en levensvisies, zonder argwaan in de een of andere richting. Me dunkt dat er in België en Vlaanderen op dat vlak nog heel wat werk is te doen, want de oude ideologische demonen dwalen nog steeds rond. Voor mij, en met mij velen in en buiten onze universiteit, is het onbegrijpelijk hoe men in bepaalde kringen nog 'dogmatisch' denkt over de K.U.Leuven en denkbeelden hanteert die hun wortels in de 19e-eeuwse ideologische samenleving hebben. Waarheidsvinding De universiteit vormt haar studenten tot burgers die met kennis van zaken hun verantwoordelijkheid kunnen opnemen in de maatschappij. Een universitaire opleiding is een training om op een bepaald vakgebied verstandig te oordelen of met kennis van zaken te redeneren, te spreken en te handelen. In tal van domeinen kan die vaardigheid tot praktische toepassingen leiden. Hoewel het voor de hand ligt die toepassingen na te streven, toch is het niet wenselijk in een academische omgeving de wetenschap te beoefenen en studenten te vormen om louter instrumentele redenen. Het is precies door het niet-instrumentele aspect van de wetenschapsbeoefening en de wetenschapsvorming dat de universiteit de samenleving, en bijgevolg ook de economie en de industrie, onschatbare diensten bewijst die commerciële onderzoekscentra en gecommercialiseerde opleidingen niet kunnen garanderen. Door het economische discours misleide studenten die alleen hebben geleerd hoe ze zo snel mogelijk ingeschakeld kunnen worden in het productieproces, of onderzoekers die alleen oog hebben voor wat verkocht kan worden, miskennen het niet-instrumentele karakter van de universiteit. Zij ontzeggen daarmee aan de samenleving, en bijgevolg ook aan de bedrijfswereld, iets dat primeert boven het onmiddellijke rendement, namelijk de garantie van waarheid en waarachtigheid. De publieke opinie is niet onverdeeld overtuigd van de zinvolheid van wetenschappelijke kennis. We mogen daar niet blind voor zijn. Men beschouwt wetenschappers vaak als wereldvreemde wezens, zelfs een tikje exotisch, teruggetrokken in de ivoren toren der kennis, ver van de concrete realiteit. Het fictionele archetype van “the mad scientist” is niet volledig uit de lucht gegrepen. Al weerspiegelt het de vrees voor de ontdekking van het onbekende, toch is de kritiek die hierin weerklinkt niet helemaal ten onrechte. Het wetenschappelijk onderzoek is vaak hypergespecialiseerd en onderzoekers spannen zich zelden in om hun bevindingen op inzichtelijke wijze voor een breed publiek toegankelijk te maken. Wetenschappers laten zich gemakkelijk in de verleiding brengen om zich in te graven in een veilig en volkomen beheersbaar specialisme. Dat stelt hen in staat opgenomen te worden in een internationale kring van medespecialisten, die in hoog gespecialiseerde vaktijdschriften elkanders bijdragen becommentariëren. Brede, riskante en maatschappelijk betekenisvolle onderzoeksprojecten zijn zeldzaam. Terwijl de samenleving bol staat van fundamentele vragen, blijft de universiteit in het publieke debat nog al te zeer op de vlakte. De universiteit opereert in te verspreide slagorde, terwijl de samenleving “een helder, authentiek geluid van de universiteit”6 lijkt te vragen. In zijn algemeenheid is dat vandaag de dag helaas een verleidelijke maar misleidende verwachting. Immers, er zijn vaak geen heldere en authentieke geluiden meer mogelijk. De werkelijkheid is complex en genuanceerd, en een grote organisatie moet met al haar geledingen rekening houden, zodat het resultaat altijd genuanceerd en compromisvol is. Slechts individuele personen in eigen naam kunnen nog ongeremd helder en authentiek zijn. Dat neemt niet weg dat de universiteit om haar geloofwaardigheid te behouden en haar
10
opdracht te vervullen haar houding moet bijsturen. In plaats van alleen onderzoeksvragen te formuleren in functie van wat veilig te beantwoorden is, stelt zij ook riskante problemen aan de orde en durft ze creatieve oplossingen voor te stellen. Dat betekent niet dat de universiteit een volgzaam wezen moet worden dat zijn onderzoeksagenda laat dicteren door wat maatschappelijke groepen rapporteren. Onze universiteit heeft nood aan “dwars onderzoek”: “De wetenschap moet de maatschappij niet dienen, zij hoort haar integendeel dwars te zitten. De universiteit moet de samenleving in opspraak brengen.”7 Zij moet thematiseren wat maatschappelijk relevant is, maar wat belangengroepen in die maatschappij) niet altijd graag horen. De thema’s liggen voor het grijpen. Ik denk aan het energievraagstuk. De toenemende CO2-uitstoot drijft ons naar een ecologische catastrofe. De klok tikt af. Dat probleem veronderstelt interdisciplinaire discussie, die tot op heden niet hoorbaar is gevoerd. Er zijn nog tal van andere vraagstukken te noemen. Als wij verwachten dat de samenleving onze universiteit als relevant percipieert, dan is het nodig dat we proactief nadenken over brede maatschappelijke problemen. Dat het daar voorlopig grotendeels aan ontbreekt, heeft niet alleen te maken met het kleine aantal wetenschappers dat zich aan dit soort riskant onderzoek wil wagen, maar evenzeer, en misschien vooral, omdat het ontbreekt aan durfkapitaal om in dat soort onderzoek te investeren. Daarom hebben we een nieuwe financieringslijn opgezet in de vorm van het zogenaamde CREA-fonds. Het fonds is bedoeld voor onderzoek dat nog meer dan ander onderzoek gebaseerd is op innovatieve ideeën waarvan we op voorhand niet moeten kunnen berekenen welke de haalbaarheid is; voor onderzoek dat veelbelovend is maar ook risicovol omdat het niet geremd mag zijn door een specifieke resultaatsverbintenis. Elk systeem moet voldoende nieuwe en onberekenbare initiatieven genereren om op langere termijn vooruitgang mogelijk te maken en om opgewassen te zijn tegen nieuwe omstandigheden. Wie zich uitsluitend beperkt tot de geldende criteria wint misschien op korte termijn, maar wie tegelijk een deur openzet voor gedurfde initiatieven bereidt zich ook voor op een toekomst op langere termijn. Als de universiteit erin slaagt waarheidsgetrouw en creatief te functioneren en bovendien vruchtbare visies op maatschappelijk betekenisvolle vraagstukken te ontwikkelen, dan zal ze een baken van vertrouwen zijn. De universiteit zal op die manier bijdragen tot de vorming van een kritisch potentieel in onze samenleving. Dat potentieel is broodnodig voor de bescherming van de democratie en het streven naar een rechtvaardige en ecologisch verantwoorde wereld. Als we er niet in slagen te bepalen wat zinvol is en wat niet, riskeren de verhalen die in de maatschappij de ronde doen onleesbaar en onbegrijpelijk te worden. Dan verliest elke kennis betekenis en wordt elk verhaal: ‘A tale told by an idiot, full of sound and fury, signifying nothing’ (Macbeth, 5.5). Epiloog Het is de taak van de universiteit de jongeren van vandaag die de werkers van morgen zijn strategieën aan te reiken om kennis op te bouwen waarmee zij op creatieve wijze de vervlakte wereld kunnen omvormen. De universiteit moet blijven bijdragen tot innovatie omwille van de positieve economische consequenties daarvan. Zij doet dat bovendien graag en met overtuiging. Maar nooit kritiekloos. Ze besteedt de nodige aandacht aan de sociale
11
randvoorwaarden die met economische ontwikkeling gepaard gaan. De universiteit kan en moet reliëf brengen in de open wereld om te verhinderen dat zij verwordt tot een kritiekloze eendimensionale sfeer. Mensen leven niet alleen om in leven te blijven. De humaniserende bijdrage van een universiteit ligt dan ook niet uitsluitend op het materiële vlak. De universiteit heeft de opdracht aan het leven van haar studenten diepgang te verlenen door hen te initiëren in de betekeniswereld die de menselijke cultuur biedt, de schatkamer gevuld met ideeën die ons niet materieel verrijken maar die wel onontbeerlijk zijn. Ten slotte is de universiteit een stabiliserende factor in het maken van een onderscheid tussen zinvolle en zinloze informatie. In dat licht biedt de universiteit een houvast dat vertrouwen wekt in het hoogste goed dat verstandige wezens bezielt: de waarheid. Ik pleit niet voor een ‘zachte’ universiteit. Integendeel, ik ga voor een universiteit die vrank en vrij haar totale palet aan doelstellingen zoekt uit te spelen en te verwerkelijken. Daar horen economische doelstellingen bij maar ook doelstellingen gericht op de culturele, levensbeschouwelijke, emotionele, sociale en zoveel andere dimensies van de samenleving. Er is nood aan onderzoeksgroepen die actief zijn in een wereld van harde concurrentie maar ook in andere sferen. Het is noodzakelijk wetenschap te beoefenen in een sfeer van professioneel management, gericht op economische en industriële valorisatie maar evenzeer hebben we behoefte aan onderzoek dat gericht is op introspectie, verzameling, bespiegeling. Ik pleit voor een universiteit die veeleisender is voor zichzelf dan de aanhangers van het economische discours van haar verlangen. Ik pleit voor een universiteit die in de volheid van de wereld staat maar er zich ook resoluut van durft afkeren, niet om aan cocooning te gaan doen – een abject neologisme voor zelfzucht – maar om vanop afstand de ware gang van de wereld te volgen en te beoordelen. Ik ga voor een universiteit die groot is in haar doelstellingen, een universiteit die kan denken maar ook durft dromen. Ik ga voor een universiteit die wars is van wat voor vorm ook van dorpsmentaliteit, of het nu gaat om de economische, politieke en sociale sferen dan wel de educatieve, culturele en religieuze. Als ik overweeg wat wij aan onze universiteit denken en doen, zeggen en zijn, dan besef ik dat deze universiteit een grote verantwoordelijkheid draagt. Die verantwoordelijkheid kunnen wij nooit van binnenuit waarmaken zonder de mensen die haar van buitenaf een warm hart toedragen. We nemen de uitdaging van de ‘vlakke’ wereld aan en gebruiken graag de kansen die ze biedt. Anderzijds zullen we niet nalaten om de ‘vlakke’ wereld aan te vullen met andere dimensies. Onze ambities zijn hoog maar het zijn gedeelde ambities. Dat maakt dat ze geen dromen blijven, maar plannen worden.
1
The World Is Flat: A Brief History of the Twenty-first Century, New York, 2005.
2
Zie bijvoorbeeld J. Gray, The World Is Round, in The New York Review of Books, volume 52, nr. 13, augustus 2005.
3
Cf. het fundamentele probleem dat voor dezelfde productie van goederen en diensten er in toenemende mate steeds minder werknemers nodig zullen zijn. Automatisering en technische vooruitgang dragen ertoe bij dat we steeds meer met steeds minder mensen kunnen realiseren. Wat er precies moet gebeuren met mensen die repetitief werk verrichtten of arbeid die nu kan worden geautomatiseerd, wordt onvoldoende overdacht. 4
Cf. H. DE DIJN – A. BURMS, De rationaliteit en haar grenzen, Leuven – Maastricht, 1986.
12
5
In dit verband vinden we een interessante gedachte in R.L. Hughes, K.C. Beatty, Becoming a Strategic Leader: Your Role in Your Organization's Enduring Success, John Wiley and Sons, 2005, p. 46-47: “Linear thinking involves looking for and assuming cause-effect or sequential relationships. This is valid to many strategic problems but not always. (…) Linear thinking cannot solve challenges in a world that becomes more nonlinear and which is increasingly defined by surprise and uncertainty and disruptive change. Succeeding in such environments requires nonlinear as well as linear thinking.” 6
J. GEVERS, De breekbaarheid van het goede. Bijdragen aan de idee van een universiteit, Amsterdam, 1998, p. 39.
7
J. TOLLEBEEK, “Dwars onderzoek”, in: Karakter. Tijdschrift van wetenschap, Academische Stichting Leuven, nr. 15, 2006, p. 3.
13