EMBARGO TOT DINSDAG 18 MAART 10:00 UUR
Ze blijven komen, maar blijven ze? MOE-migratie als beheersbare ontwikkeling
Haagse Hogeschool: Sen-G Man Begeleiding Leefbaar Rotterdam: drs. Marianne van den Anker Rotterdam, september 2007 – maart 2008
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
2
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
Voorwoord
In
het
kader
van
mijn
studie
Bestuurskunde
aan
de
Haagse
Hogeschool
heb
ik
in
opdracht
van
Leefbaar
Rotterdam
dit
verslag
geschreven.
Gedurende
een
stageperiode
van
zes
maanden
heb
ik
onder
begeleiding
van
mijn
stagebegeleider
een
onderzoek
verricht
naar
de
problematiek
rondom
de
komst
van
Midden-
en
Oost-Europese
arbeidsmigranten.
In
het
bijzonder
en
voor
het
gemak
wordt
in
dit
verslag
meerdere
malen
de
Poolse
bevolking
in
Rotterdam
aangeduid.
Voor
Poolse
arbeidsmigranten
gelden
geen
streng
grenscontrolebeleid,
en
zijn
werkvergunningen
niet
meer
nodig.
Vandaar
dat
zij
een
bijzondere
plek
hebben
in
dit
onderzoek,
maar
dit
onderzoek
strekt
zich
verder
uit
naar
de
MOE-migranten
in
algemene
zin.
Dit
onderzoeksrapport
is
bestemd
voor
Leefbaar
Rotterdam.
Binnen
het
politieke
besluitvormingsproces
kan
dit
rapport
gebruikt
worden
als
achtergrond,
basis
of
uitgangspunt
voor
het
innemen
van
een
politieke
positie
en
het
(bij)sturen
van
beleid.
Tenslotte
wil
ik
graag
de
fractie
van
Leefbaar
Rotterdam
bedanken
voor
de
leerzame
periode.
In
het
bijzonder
dank
ik
Marianne
van
den
Anker
voor
haar
begeleiding
en
haar
gedetailleerde
commentaar,
Maarten
Struyvenberg
voor
zijn
dagelijkse
begeleiding
op
het
fractiekantoor
en
mijn
docent
Wim
Ronner
dank
ik
voor
zijn
opbouwende
kritiek.
Sen-G
Man
Rotterdam,
maart
2008
3
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
Voorwoord
begeleider
Het
onderzoek
dat
Sen-G
Man
in
opdracht
van
Leefbaar
Rotterdam
heeft
uitgevoerd
naar
de
gevolgen
van
de
komst
van
MOE-migranten
in
Rotterdam,
heeft
geresulteerd
in
een
uitputtende
beschrijving
en
analyse
van
een
actueel
politiek-maatschappelijk
vraagstuk.
Dat
serieus
rekening
gehouden
dient
te
worden
met
permanente
immigratie
van
MOE-migranten,
is
inmiddels,
ook
blijkens
dit
onderzoek,
een
vaststaand
feit.
Leefbaar
Rotterdam
wil
deze
immigratie
niet
tegenhouden,
maar
wil
dat
maatregelen
worden
getroffen
om
de
ontwikkeling
beheersbaar
te
houden.
Dit
vraagt
om
een
overheid
die
leiderschap
toont,
een
overheid
die
anticipeert
en
een
overheid
die
algemene
belangen
en
leefbaarheid
stelt
boven
het
eigenbelang
van
andere
spelers
en
van
de
overheid
zelf.
De
toestroom
van
MOE-migranten
en
de
permanente
vestiging
van
een
deel
van
deze
mensen
legt
een
druk
op
de
lokale
gemeenschap
(leefbaarheid,
sociale
cohesie),
een
claim
op
voorzieningen
(woningen,
onderwijs,
gezondheidszorg,
uitkeringen,
inburgering,
etc.)
en
vraagt
om
extra
inzet
van
van-huis-uit
schaarse
instrumenten
(bijvoorbeeld
bestuursrechtelijke
en
strafrechtelijke
handhaving).
De
tot
nu
toe
ondernomen
acties
van
het
Rotterdamse
stadsbestuur,
waar
Leefbaar
Rotterdam
meerdere
malen
op
heeft
aangedrongen
en
waartoe
Leefbaar
Rotterdam
in
de
gemeenteraad
met
succes
concrete
voorstellen
heeft
gedaan,
blijven
steken
in
papier.
De
lijst
met
beloftes,
toezeggingen
en
nog
uit
te
voeren
moties
is
aanzienlijk.
De
resultaten
van
de
onderhandelingen
met
het
Rijk
(Polentop
december
2007)
vindt
Leefbaar
Rotterdam
mager.
Leefbaar
Rotterdam
gaat
het
Rotterdamse
stadsbestuur
houden
aan
het
nakomen
van
gemaakte
afspraken
en
wil
dat
alle
pijlen
op
de
uitvoering
van
die
plannen
worden
gericht.
De
uitvoering
blijft
op
dit
moment
verontrustend
achter
bij
de
praktijk.
Verder
gaat
Leefbaar
Rotterdam
concrete
eisen
stellen
aan
het
lange
termijnbeleid
van
de
gemeente
Rotterdam.
Voorts
streeft
Leefbaar
Rotterdam
naar
een
beheersbare
instroom
en
immigratie
van
MOE-landers
met
als
doel
de
positieve
kanten
van
arbeidsmigratie
te
verstevigen
en
de
negatieve
aspecten
in
te
dammen.
Alle
voorstellen
en
aanbevelingen
uit
dit
onderzoek
gaan
wat
Leefbaar
Rotterdam
betreft
dus
deel
uitmaken
van
het
lange(re)
termijn
beleid
van
de
gemeente
Rotterdam.
Leefbaar
Rotterdam
dankt
Sen-G
Man
voor
haar
enthousiasme,
collegialiteit
en
inzet
van
het
afgelopen
half
jaar.
Nieuwsgierig,
betrokken
en
met
een
groot
doorzettingsvermogen
heeft
Sen-G
zich
naar
onze
volle
tevredenheid
ingezet
voor
ons
en
voor
dit
onderzoek.
Marianne
van
den
Anker
Leefbaar
Rotterdam
4
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
Inhoudsopgave
Voorwoord................................................................................................................................. 3 Voorwoord
begeleider............................................................................................................. 4 Afkortingenlijst.......................................................................................................................... 6 Samenvatting
en
aanbevelingen........................................................................................... 7 1. Inleiding ............................................................................................................................... 13 Deel
I:
Werken ................................................................................................................... 22 2.
Tekort
aan
arbeidskrachten............................................................................................. 22 3.
Inzet
op
de
arbeidsmarkt.................................................................................................. 26 4.
Recht
op
sociale
voorzieningen ...................................................................................... 30 Deel
II:
Verblijf .................................................................................................................. 32 5.
Huisvesting......................................................................................................................... 32 6.
Integratie............................................................................................................................. 36 7.
Onderwijs ............................................................................................................................ 39 8.
Verslavings-
en
gezondheidszorg................................................................................... 41 Deel
III:
Eindconclusie ................................................................................................... 43 Bronnenlijst ............................................................................................................................. 45 Bijlage
1
–
Overzicht
gesprekspartners ............................................................................. 47 Bijlage
2
–
Introductiebrief
voor
geïnterviewde
MOE-landers ........................................ 48 Bijlage
3
–
Vragenlijst
MOE-landers ................................................................................... 49
5
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
Afkortingenlijst
CIL
CWI
EU
FIOD
GBA
IOM
IVI
JOS
MOE
NEN
NUG
SKIA
SoZaWe
TWV
UG
VAR
VIA
VNG
Wav
ZZP
Centraal
Inburgeringsloket
Centrum
voor
Werk
en
Inkomen
Europese
Unie
Fiscale
Inlichtingen-
en
Opsporingsdienst
Gemeentelijke
Basisadministratie
Internationale
Organisatie
voor
Migratie
Illegale
verblijfsinrichtingen
Jeugd,
Onderwijs
en
Samenleving
Midden-
en
Oost-Europeanen
Nederlandse
Norm
Niet-Uitkeringsgerechtigden
Stichting
Keurmerk
Internationale
Betrekkingen
Sociale
Zaken
en
Werkgelegenheid
Tewerkstellingsvergunning
Uitkeringsgerechtigden
Verklaring
Arbeidsrelaties
Vereniging
Internationale
Arbeidsbemiddelaars
Vereniging
van
Nederlandse
Gemeenten
Wet
arbeid
vreemdelingen
Zelfstandige
Zonder
Personeel
6
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
Samenvatting
en
aanbevelingen
De
komst
van
een
grote
groep
arbeidsmigranten
uit
Midden-
en
Oost-Europa
(MOE)
heeft
de
afgelopen
jaren
geleid
tot
een
maatschappelijk
en
politiek
vraagstuk
in
onze
Nederlandse
samenleving.
Het
kabinet
heeft
inmiddels
kenbaar
gemaakt
dat
het
van
belang
is
om
de
juiste
aandacht
te
schenken
aan
deze
snelgroeiende
nieuwe
groep
arbeidsmigranten.
Een
aantal
gemeenten
heeft
de
problemen
die
deze
groep
migranten
met
zich
meebrengt,
op
het
gebied
van
huisvesting
en
arbeidsmarkt,
aangekaart
en
hiermee
een
signaal
afgegeven
aan
het
Rijk.
Het
kabinet
dat
eerst
alleen
het
belang
van
de
Nederlandse
arbeidsmarkt
voorop
stelde
binnen
de
EU
context
van
het
vrije
verkeer
van
werknemers,
ziet
inmiddels
ook
dat
deze
komst
van
Midden-
en
Oost-
Europese
werknemers
leidt
tot
problemen
en
overlast,
slechte
huisvesting,
malafide
bemiddelingsactiviteiten
door
uitzendbureaus
en
op
de
lange
termijn
druk
zal
leggen
op
de
woningvoorraad,
samenleving,
het
onderwijs
en
de
gezondheidszorg.
Uit
dit
onderzoek
blijkt
dat
er
aanvullende
afspraken
gemaakt
moeten
worden
tussen
het
Rijk,
gemeenten,
werkgevers
en
de
uitzendbranche
over
het
oplossen
van
de
problemen
die
zich
voordoen
in
de
huisvesting,
inburgering,
informatiewisseling
en
zaken
die
met
werk
te
maken
hebben.
De
huisvestingsproblematiek
is
het
gevolg
van
een
zwak
beleid
vanuit
de
overheid.
Toen
de
grenzen
voor
de
jongste
EU-lidstaten
nog
beperkt
open
waren
en
er
dus
voor
hen
nog
geen
volledige
mogelijkheid
was
om
deel
te
nemen
aan
het
vrije
verkeer
van
werknemers
binnen
Europa,
werd
in
Nederland
te
weinig
rekening
gehouden
met
de
ontwikkelingen
die
hebben
geleid
tot
de
huidige
situatie.
Men
ging
er
toen
van
uit
dat
arbeidsmigranten
uit
Midden-
en
Oost-Europa
wel
weer
terug
zouden
keren
omdat
tijdelijke
arbeid
niet
zou
leiden
tot
langdurig
verblijf
in
Nederland.
Door
de
blijvende
vraag
naar
tijdelijke
arbeid
op
de
huidige
arbeidsmarkt
kent
het
werknemersverkeer
tussen
Nederland
en
Oost-Europa
een
flinke
stijging.
Werknemers
uit
landen
waar
de
lonen
gemiddeld
een
stuk
lager
liggen
dan
het
minimumloon
zoals
wij
dat
hier
in
Nederland
hanteren,
reizen
af
naar
landen
waar
arbeid
hogere
tarieven
kent.
Het
gevolg
is
dat
we
op
de
lange
termijn,
als
in
de
toekomst
de
Nederlandse
arbeidsmarkt
inzakt
of
als
de
vraag
naar
MOE-arbeiders
daalt,
er
kans
is
dat
deze
groep
mensen
aanspraak
gaat
doen
op
uitkeringen
bij
de
Nederlandse
sociale
dienst.
De
totale
kosten
op
de
lange
termijn
zullen
dan
waarschijnlijk
hoger
zijn
dan
we
op
dit
moment
kennen.
Belangrijk
is
dat
de
Europese
wetgeving
arbeidsmigratie
binnen
Europa
toelaat
en
het
vrije
werknemersverkeer
hierdoor
weinig
beperkingen
meer
heeft.
De
kern
van
het
probleem
ligt
niet
zozeer
bij
migrerende
arbeidskrachten
die
de
kans
krijgen
om
in
een
ander
Europees
land
arbeid
te
verrichten
tegen
hogere
arbeidslonen.
Vaak
zijn
zij
een
welkome
aanvulling
op
de
krappe
arbeidsmarkt.
Voor
een
groot
deel
ligt
het
probleem
bij
de
huisvestings-
en
werksituatie
waarin
migrerende
arbeidskrachten
uit
Midden-
en
Oost-
Europa
terechtkomen.
Verschillende
belangen
zijn
er
de
oorzaak
van
dat
ongewenste
situaties
ontstaan
zoals
uitbuiting
en
illegale
overbewoning.
Zulke
situaties
verdienen
extra
aandacht
van
zowel
de
lokale
overheid
als
van
het
Rijk.
De
gemeente
Rotterdam
heeft
een
aanpak
die
op
korte
termijn
resultaat
moet
opleveren.
De
huidige
maatregelen
zijn
voor
een
groot
deel
gericht
op
de
huisvestings-
en
sociale
problematiek
van
MOElanders.
In
december
2007
organiseerde
de
gemeente
Rotterdam
een
bestuurdersconferentie
over
de
komst
van
tijdelijke
arbeidskrachten
uit
Midden-
en
Oost-Europa
(MOE-landers).
De
Rotterdamse
Wethouder
Wonen
heeft
de
MOE-landers-problematiek
in
Rotterdam
uiteengezet
en
samen
met
bestuurders
van
andere
gemeenten
ervaringen
uitgewisseld.
Oplossingen
met
betrekking
tot
huisvesting,
werkgelegenheid,
veiligheid,
volksgezondheid,
inburgering
en
onderwijs
werden
vastgelegd
in
afspraken.
Van
het
Rijk
wordt
gevraagd
om
actiever
op
te
treden
en
om
de
gemaakte
afspraken
tussen
gemeenten
mogelijk
te
maken
door
wettechnische
zaken
die
de
uitvoering
belemmeren
op
te
lossen.
7
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
Vooral
van
Poolse
arbeidskrachten
die
nu
zonder
beperkingen
in
Nederland
mogen
werken
wordt
verwacht
dat
zij
een
nieuwe
migratiebevolking
gaan
vormen
waaraan
aandacht
geschonken
dient
te
worden.
Het
is
zaak
om
vroegtijdig
in
te
grijpen
om
verdere
verblijfsproblemen
tegen
te
gaan.
In
het
verleden
ging
men
er
ook
van
uit
dat
gastarbeiders
vanzelf
weer
zouden
vertrekken.
Toen
de
Marokkaanse
en
Turkse
gastarbeiders
massaal
naar
Nederland
kwamen
en
arbeid
verrichtten
die
toen
van
tijdelijke
aard
was,
werd
geen
rekening
gehouden
met
het
feit
dat
een
groot
deel
niet
meer
terugkeerde.
In
de
huidige
samenleving
zijn
de
gevolgen
van
die
denkfout
zichtbaar.
Partners
en
kinderen
kwamen
naar
Nederland
en
gezinnen
herenigden.
Door
een
gebrek
aan
een
visie
op
lange
termijn
toentertijd
hebben
de
ontwikkelingen
van
migrantengroepen
in
Nederland
de
vrije
loop
gekregen.
Vooral
in
de
grote
steden
zijn
de
nadelige
gevolgen
terug
te
zien
in
overlast,
criminaliteit
en
een
gebrek
aan
sociale
cohesie.
In
het
kader
van
dit
onderzoek
is
een
inventarisatie
gemaakt
van
de
huidige
maatregelen
en
dit
heeft
het
volgende
opgeleverd:
Wat
doet
de
gemeente
Rotterdam
al
op
korte
termijn?
Inzet
van
interventieteams
De
gemeentelijke
interventieteams
hebben
meerdere
taken.
In
het
kader
van
de
handhavingtaak
waarbij
opsporing,
signalering
en
opvolging
de
boventoon
voeren,
gaan
de
interventieteams
op
huisbezoek
op
basis
van
bijvoorbeeld
binnengekomen
meldingen
van
buurtbewoners
die
overlast
hebben
van
mogelijk
overlastgevende
of
overbewoonde
panden.
Deze
maatregel
is
reactief
van
aard.
Spreiding
Het
spreidingsbeleid
is
er
op
gericht
om
te
voorkomen
dat
concentraties
van
groepen
arbeidsmigranten
ontstaan
in
de
zwakkere
wijken.
Verloedering
van
woonwijken
krijgt
als
gevolg
hiervan
minder
kans.
Deze
maatregel
bestaat
uit
het
spreiden
van
MOE-landers
over
Rotterdam
en
ook
randgemeenten
moeten
MOE-landers
gaan
huisvesten.
Alijda-aanpak
Hoewel
de
Alijda-aanpak
niet
ontstaan
is
als
antwoord
op
overbewoning
door
Oost-Europese
arbeidsmigranten,
wordt
deze
aanpak
wel
gebruikt
in
het
kader
van
de
MOE-migranten.
De
Alijdaaanpak
moet
leiden
tot
een
verbetering
van
woonsituaties.
Het
doel
van
deze
maatregel
is
om
uitbuiting
en
illegale
overbewoning
in
Rotterdam
geen
kans
te
geven.
Instrumenten
binnen
deze
aanpak
zijn
onder
andere
het
(mogelijk)
aankopen
van
panden
van
malafide
eigenaren
en
het
strafrechtelijk
en
bestuursrechtelijk
vervolgen
van
huisjesmelkers.
Partners
van
de
gemeente
in
de
Alijda-aanpak
zijn
onder
meer
de
politie,
het
OM,
de
FIOD
en
de
Belastingdienst.
Wat
zou
de
gemeente
Rotterdam
op
de
korte
termijn
nog
moeten
doen?
Hieronder
volgt
een
opsomming
van
de
toezeggingen
van
College
van
B&W
en
een
overzicht
van
aangenomen
moties
die
het
Rotterdamse
stadsbestuur
moet
gaan
uitvoeren,
maar
waar
nu
nog
op
wordt
gewacht:
Langetermijnvisie
Aan
het
College
is
een
integrale
langetermijnvisie
gevraagd
aangaande
de
huisvesting
en
werkgelegenheid
van
MOE-landers
in
Rotterdam,
inclusief
de
benodigde
bijdrage
van
het
Rijk.
Hierin
moet
uitvoerig
worden
omschreven
hoe
de
gemeente
Rotterdam
de
problematiek
rondom
de
komst
van
MOE-landers
denkt
op
te
lossen.
De
presentatie
wordt
verwacht
in
het
eerste
kwartaal
van
2008.
8
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
Halfjaarlijkse
rapportage
Het
College
heeft
met
de
gemeenteraad
afgesproken
dat
elk
half
jaar
een
rapport
verschijnt
over
huisvesting,
werkgelegenheid
en
aanspraak
van
MOE-landers
op
sociale
voorzieningen.
Actuele
situaties
worden
in
kaart
gebracht
opdat
tijdig
beleid
ontwikkeld
en
uitgevoerd
kan
worden.
Financieel
kostenplaatje
Het
College
brengt
in
het
kader
van
de
huisvesting
en
werkgelegenheid
van
MOE-landers
de
kosten
en
opbrengsten
van
arbeidsmigratie
voor
de
stad
in
kaart.
Verblijfsinrichtingen
/
wijziging
gebruiksbesluit
Om
te
voorkomen
dat
arbeidsmigranten
ondergebracht
worden
in
illegale
verblijfsinrichtingen
(IVI)
wil
de
gemeente
Rotterdam
het
huidige
gebruiksbesluit
wijzigen
waarin
staat
dat
twee
personen
met
verschillende
achternamen
in
een
woning
mogen
wonen.
Rotterdam
wil
dat
gemeenten
de
mogelijkheid
krijgen
om
wijken
te
kunnen
aanwijzen
waar
vier
mensen
met
verschillende
achternamen
in
een
woning
mogen
wonen.
Voorlichtingcampagnes
Door
middel
van
campagnes
die
gericht
zijn
op
MOE-landers
die
in
eigen
land
en
die
in
Nederland
verblijven
worden
de
rechten
en
plichten
en
het
gewenste
gedrag
bekend
gemaakt.
MOEarbeidskrachten
zijn
in
de
huidige
situatie
niet
op
de
hoogte
van
de
Nederlandse
rechten
en
plichten
die
betrekking
hebben
op
werken
en
wonen.
Ook
gedragsregels,
als
het
gaat
om
probleemwijken
en
overlast,
worden
door
voorlichting
kenbaar
gemaakt.
Mensen
uit
bijstand
aan
het
werk
De
gemeente
moet
werkgevers
stimuleren
om
werkloze
uitkeringsgerechtigden
eerst
in
te
zetten
op
vacatures
die
nu
ingevuld
worden
door
MOE-landers.
Scherpe
controle
op
ZZP’ers
Het
College
van
B&W
heeft
aangegeven
de
groei
van
het
aantal
Zelfstandigen
Zonder
Personeel
(ZZP)
in
de
gaten
te
houden
en
te
controleren
op
naleving
van
regels.
Vaak
zijn
de
opgegeven
woonadressen
die
bij
de
Kamer
van
Koophandel
bekend
zijn
ongeldig.
Aangenomen
moties:
Steunpunt
MOE-landers
Klachten
en
overlastmeldingen
die
te
maken
hebben
met
MOE-landers
kunnen
gemeld
worden
bij
een
speciaal
opgerichte
meldpunt.
Bewoners,
werknemers
en
MOE-landers
kunnen
gebruik
maken
van
dit
eerstelijns
meldpunt.
De
gemeenteraad
heeft
een
motie
aangenomen
waarin
het
College
verzocht
wordt
om
het
initiatief
te
nemen
voor
een
meldpunt
speciaal
voor
MOE-landers
en
Rotterdammers
die
overlast
ondervinden.
Actief
spreidingsbeleid
Ter
voorkoming
van
concentraties
MOE-landers
in
de
zwakke
wijken
van
Rotterdam
dient
het
College
een
actief
spreidingsbeleid
te
voeren
waarbij
het
aanbod
van
woningen
voor
arbeidskrachten
uit
MOE-
landen
over
de
regio
verspreid
wordt.
Controle
adressen
vergunningsplichtigen
De
gemeente
dient
sluitende
afspraken
te
maken
met
het
Centrum
voor
Werk
en
Inkomen
(CWI)
op
het
gebied
van
controle
van
woonadressen.
Indien
nodig
gemeentelijke
interventieteams
hierop
inzetten.
Ook
zal
de
Raad
elk
kwartaal
geïnformeerd
worden
over
aanvragen
en
controles
van
werkvergunningen.
9
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
De
gemeente
Rotterdam
heeft
lokaal
de
verantwoordelijkheid
voor
de
effecten
van
gewijzigde
Europese
regelgeving.
Het
is
noodzakelijk
om
tijdig
beleid
te
ontwikkelen
voor
de
langere
termijn
om
niet
nogmaals
dezelfde
fouten
te
maken.
Er
is
extra
inspanning
nodig
van
betrokken
partijen
voor
het
ontwikkelen
en
uitvoeren
van
een
structurele
aanpak
van
de
problematiek.
Met
het
oog
op
het
beleid
dat
op
lange
termijn
zal
moeten
leiden
tot
positieve
integratie
in
de
Nederlandse
samenleving
en
om
het
werknemersverkeer
via
legale
kanalen
te
laten
lopen,
zal
rekening
gehouden
moeten
worden
met
de
terreinen:
huisvesting,
werkgelegenheid,
integratie,
veiligheid,
volksgezondheid
en
onderwijs.
Met
name
op
het
gebied
van
huisvesting
is
een
goede
samenwerking
tussen
de
gemeente,
werkgevers,
uitzendbureaus,
woningcorporaties
en
particuliere
huursector
een
absolute
noodzaak.
In
Rotterdam
is
sprake
van
een
spreiding
van
huisvesting
over
de
stad,
dat
ook
geldt
ter
voorkoming
van
het
vormen
van
concentraties
MOE-landers
in
bepaalde
wijken.
Om
deze
toestroom
in
goede
banen
te
leiden
is
een
lange
termijn
visie
nodig
en
de
benodigde
bijdrage
van
het
Rijk.
Het
Rotterdamse
College
zal
in
het
eerste
kwartaal
van
2008
een
integrale
lange
termijn
visie
over
MOE-landers
uitbrengen.
In
afwachting
van
de
nog
te
komen
lange
termijn
visie
brengt
dit
onderzoek
de
verschillende
belangengroepen
in
kaart
om
een
helder
beeld
te
krijgen
van
de
hele
situatie
rondom
de
MOE-problematiek.
Aanbevelingen:
Hoe
zou
het
beleid
op
lange
termijn
er
uit
moeten
zien?
Regels
handhaven
en
controleren
Bestaande
huur-
en
huisvestingswetten
en
-regels
streng
blijven
handhaven
door
meer
en
scherpere
controles
uit
te
voeren
op
illegale
bewoning
in
de
particuliere
huursector.
Oost-Europese
werknemers
worden
vaak
in
meer
dan
het
toegestane
aantal
in
één
woning
gehuisvest.
Huisvesting
door
particuliere
markt
Huisvesting
van
MOE-migranten
aan
de
particuliere
markt
overlaten.
Dit
is
nog
geen
ingenomen
standpunt
van
het
Rotterdamse
College,
maar
hiervoor
is
wel
een
breed
politiek
draagvlak.
Gezien
de
bestaande
wachtlijsten
huisvesting
voor
Oost-Europeanen
door
woningcorporaties,
die
publiek
gefinancierd
worden,
niet
op
prijs
gesteld.
Quotum
MOE-landers
Het
instellen
van
een
quotum
voor
een
maximaal
aantal
Oost-Europeanen
dat
in
Rotterdam
mag
komen
wonen.
Hiermee
kan
Rotterdam
grip
krijgen
op
de
(grote)
toestroom
MOE-landers
die
massaal
naar
de
stad
toetrekken.
Een
aanzienlijk
deel
van
deze
migranten
woont
in
Rotterdam,
maar
werkt
buiten
de
stad.
Toezicht
en
controle
uitzendbureaus
Meer
toezicht
en
controle
op
de
uitzendbranche
waarbij
extra
controle
wordt
verricht
naar
GBAregistratie,
regeling
van
huisvesting
en
de
werkwijze
van
arbeidsbemiddeling.
Met
name
de
nietgecertificeerde
uitzendbureaus
strenger
gecontroleerd
te
worden
op
malafide
praktijken.
Het
doel
van
deze
maatregel
is
om
het
‘legale’
deel
van
de
uitzendbranche
te
vergroten
en
het
‘illegale’
deel
zo
veel
mogelijk
weg
te
werken.
Meer
bevoegdheden
interventieteams
Gemeentelijke
interventieteams
een
actievere
opsporingsbevoegdheid
toekennen
door
ook
hen
op
te
leiden
tot
buitengewoon
opsporingsambtenaren
(boa).
Daarmee
kunnen
ook
de
gemeentelijke
interventieteams
meer
en
betere
controles
uitvoeren
op
het
gebied
van
huisvesting.
Extra
politiecapaciteit
10
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
Op
dit
moment
legt
de
komst
van
MOE-landers
een
extra
beslag
op
de
capaciteit
van
politie
en
justitie.
Ander
werk
blijft
hierdoor
liggen,
terwijl
er
al
een
hoop
werk
voor
deze
partijen
ligt.
Politie
en
justitie
dienen
gecompenseerd
te
worden
voor
de
huidige
extra
inspanningen
en
over
voldoende
mankracht
in
de
toekomst
te
beschikken.
Een
extra
maatschappelijk
probleem
ligt
op
de
loer.
De
Roemenen
en
Bulgaren
die,
zonder
tegenbericht
in
2011
zullen
komen,
zijn
afkomstig
uit
landen
waar
veel
sprake
is
van
corruptie
en
waar
de
georganiseerde
criminaliteit
diepe
sporen
heeft
getrokken
in
de
maatschappij.
In
het
kader
van
de
corrupte
situatie
in
die
landen
dient
rekening
gehouden
te
worden
met
de
toestroom
van
criminelen.
Een
scherper
toezicht
en
handhaving
door
politie
en
het
OM
is
geboden.
In
Italie
heeft
men
recent
moeten
ingrijpen
met
extra
en
steviger
politieoptreden
vanwege
de
criminaliteit
en
overlast
door
mensen
uit
Oost-Europa.
Afspraken
inburgering
Het
is
noodzakelijk
om
afspraken
te
maken
over
inburgering.
Op
dit
moment
voelen
de
meeste
werkgevers
niet
de
morele
en
financiële
verantwoordelijkheid
om
de
MOE-migranten
die
zij
naar
Nederland
halen
te
ondersteunen
bij
het
leren
van
de
taal
en
inburgering.
Het
zou
goed
zijn
als
werkgevers
deze
morele
en
financiële
verantwoordelijkheid
wel
aanvaarden
en
krijgen,
waarbij
de
focus
in
eerste
instantie
komt
te
liggen
op
het
leren
van
de
(werkgerelateerde)
Nederlandse
taal.
Mensen
die
naar
Nederland
komen
zijn
in
principe
zelf
verantwoordelijk
voor
het
leren
van
de
taal
en
daar
zouden
immigranten
ook
op
aangesproken
moeten
worden.
Nu
kan
dit
alleen
maar
op
morele
gronden
omdat
de
EU-afspraken
niet
toelaten
dat
EU-ingezetenen
onder
de
inburgeringsplicht
vallen.
Financiering
extra
schakelklassen
door
Rijksoverheid
Kinderen
die
in
Nederland
verblijven
moeten
naar
school.
De
universele
rechten
van
het
kind
dienen
gerespecteerd
en
uitgevoerd
te
worden.
Er
dient
dus
geïnvesteerd
te
worden
in
extra
schakelklassen
om
in
de
toekomst
problemen
met
taalachterstanden
te
voorkomen.
Kinderen
afkomstig
uit
MOElanden
verdienen
deze
extra
aandacht
om
taal-
en
leerproblemen
in
de
toekomst
te
beperken.
Dit
kan
aangepakt
worden
door
het
aanbieden
van
speciale
programma’s.
De
financiële
middelen
die
hiervoor
nodig
zijn,
kunnen
niet
afgewenteld
worden
op
een
gemeente.
De
verheid
dient
gemeenten
hierin
tegemoet
te
komen.
‘Greencard-systeem’
Invoeren
van
een
‘greencard-systeem’
binnen
Europa
zodat
Europeanen
alleen
recht
hebben
op
een
langer
verblijf
dan
drie
maanden
indien
zij
arbeid
verrichten
in
een
ander
Europees
land.
Als
er
geen
sprake
is
van
arbeidsinvulling
dan
zouden
zij
gebruik
moeten
maken
van
de
voorzieningen
in
eigen
land.
Dit
systeem
zou
door
het
Rijk
gepleit
moeten
worden
in
overeenstemming
met
alle
EU-landen.
Draaiboek
nieuwe
arbeidsmigranten
Ontwerp
een
‘draaiboek’
dat
gericht
is
op
de
komst
van
nieuwe
migranten,
met
daarin
heldere
en
concrete
taakbeschrijvingen
van
alle
actoren
en
instellingen
die
te
maken
hebben
met
de
toestroom
van
Europese
arbeidskrachten
in
Rotterdam.
De
boodschap
is
Rotterdam
niet
tegen
het
werknemersverkeer
is,
maar
wel
tegen
de
slecht
geregelde
situaties
waarin
nieuwe
migranten
terecht
komen.
Het
huisvestingsbeleid
en
de
verblijfsregels
moeten
aangescherpt
worden
en
vragen
om
een
extra
inspanning
om
te
voorkomen
dat
negatieve
gevolgen,
zoals
criminaliteit,
aantasting
van
het
leefgenot
en
negatieve
stadsbeelden,
op
lange
termijn
zullen
plaatsvinden
of
uitbreiden.
Permanente
immigranten
koppelen
aan
vrijwilligers
Het
al
bestaande
programma
‘Welkom
in
Rotterdam’
dat
in
de
vorige
periode
door
wethouder
Pastors
is
geïntroduceerd
kan
ingezet
worden
om
de
immigranten
die
zich
permanent
gaan
vestigen
wegwijs
te
maken
in
de
Rotterdamse
samenleving.
11
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
De
hierboven
beschreven
aanbevelingen
zijn
gebaseerd
op
een
intensief
onderzoek
van
een
half
jaar.
Alle
aanbevelingen
dienen
in
samenhang
te
worden
bezien
en
uitgevoerd.
De
uitdaging
waar
de
Rotterdamse
samenleving
voor
staat
is
een
diversiteit
aan
effectieve,
uitvoerbare
en
uitgevoerde
maatregelen
te
treffen
die
de
positieve
kanten
van
MOE-migratie
versterken
en
de
negatieve
kanten
indammen.
Kortom:
MOE-migratie
als
beheersbare
ontwikkeling!
12
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
1. Inleiding
‘Het
opheffen
van
de
beperkingen
per
1
mei
2007
heeft
niet
geleid
tot
een
extra
stijging
van
het
aantal
arbeidsmigranten
uit
de
betreffende
Midden-
en
Oost-
Europese
landen.’
1
‘De
verdringing
op
de
arbeidsmarkt
lijkt
zeer
beperkt’
(Minister
Donner)
Aanleiding
Arbeidsmigratie
uit
Midden-
en
Oost-Europese
landen
is
de
afgelopen
jaren
flink
gestegen.
Sinds
de
afschaffing
van
strenge
grenscontroles
en
werkvergunningen
voor
Polen
is
het
aantal
Poolse
migranten
gegroeid.
Vanuit
het
perspectief
van
de
gemeente
Rotterdam
zijn
er
twee
invalshoeken
van
waaruit
deze
migratie
bezien
kan
worden.
Deze
twee
invalshoeken
vinden
we
tevens
terug
in
het
politieke
en
maatschappelijke
debat
over
de
komst
en
de
consequenties
van
de
Midden-
en
Oost-
Europese
(MOE)
migranten.
In
de
eerste
plaats
is
er
een
economische
invalshoek
op
metaniveau.
Wil
Nederland
haar
concurrentiepositie
behouden
en
willen
individuele
bedrijven
in
de
arbeidsintensieve
en
dienstverlenende
sector
kunnen
blijven
voortbestaan
dan
is
het
van
belang
dat
het
personeelbestand
tijdelijk
of
duurzaam
kan
worden
uitgebreid
en
aangevuld
met
werknemers
uit
de
MOE-landen.
Bij
deze
invalshoek
hoort
ook
dat
migratie
binnen
EU-landen
steeds
vaker
voor
zal
komen
en
zal
normaliseren
en
dat
arbeids-
en
kennismigratie
een
optimale
match
is
tussen
MOE-migranten
en
het
bedrijfsleven.
De
aanhangers
van
deze
invalshoek
zijn
positief
gestemd
over
de
ontwikkeling
dat
steeds
meer
MOE-landers
in
Nederland
komen
werken.
Minister
Donner
acht
het
zelfs
noodzakelijk
en
vindt
dit
een
vanzelfsprekend
gevolg
van
de
afspraken
die
binnen
de
Europese
Unie
zijn
gemaakt
over
het
vrije
werknemersverkeer.
Deze
economische
invalshoek
op
metaniveau
kent
ook
een
andere
zijde,
namelijk
dat
er
in
de
ontvangende
landen
werklozen
in
de
bijstand
zitten
en
dat
een
actief
beleid
nodig
is
om
deze
mensen
aan
het
werk
te
laten
gaan.
Verschillende
EU-landen
gaan
daar
op
een
verschillende
manier
mee
om.
Zo
heeft
Duitsland
er
voor
gekozen
om
de
arbeidsmarkt
tot
2011
voor
Poolse
en
andere
werknemers
uit
andere
nieuwe
lidstaten
gesloten
te
houden.
Duitsland
had
al
tot
2009
beperkingen
gesteld
aan
het
vrije
verkeer
van
Oost-Europese
werknemers.
‘We
hebben
nog
steeds
meer
dan
drie
miljoen
werklozen’,
aldus
de
Duitse
minister
voor
Arbeid,
Olaf
Scholz.
Met
dit
argument
onderbouwt
de
Duitse
minister
waarom
het
wat
Duitsland
betreft
niet
goed
is
om
de
arbeidsmarkt
geheel
open
te
stellen.2
Duitsland
heeft
de
juridische
mogelijkheid
om
dit
standpunt
in
te
nemen
omdat
binnen
de
Europese
Unie
is
afgesproken
dat
de
West-Europese
landen
hun
arbeidsmarkt
pas
in
2011
volledig
moeten
openstellen.3
Leefbaar
Rotterdam
(LR)
heeft
in
het
Rotterdamse
debat
aandacht
gevraagd
voor
de
verdringing
op
de
arbeidsmarkt
door
de
komst
van
een
grote
groep
arbeidsmigranten
uit
Polen
en
andere
MOElanden.
LR
vindt
dat
de
vacatures
waar
nu
MOE-landers
op
ingezet
worden
eerst
door
Nederlandse
werkloze
uitkeringsgerechtigden
moeten
worden
ingevuld.
De
inzet
van
goedkope(re)
MOE-landers
die
harder,
langer
en
beter
werken
voor
een
lager
tarief
is
vooral
van
doorslaggevend
belang
voor
werkgevers.
Als
Nederlandse
werkgevers
hun
arbeidskrachten
uit
Oost-Europa
blijven
inzetten
op
Nederlandse
vacatures,
dan
zal
het
wegwerken
van
de
mensen
uit
de
bijstand
geremd
worden.
Brief
van
de
Minister
Donner
van
SoZaWe
aan
de
Tweede
Kamer,
kamerstuk
112818/29
407/nr.
75.
Duitsland
beperkt
arbeidsinstroom,
NRC
Handelsblad,
22
februari
2008.
3
In
veel
West-Europese
landen,
waaronder
ook
Nederland,
gaan
er
in
de
politiek
geluiden
op
om
voor
de
Roemenen
en
Bulgaren
ook
die
datum
uit
te
stellen.
1 2
13
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
De
komst
van
werknemers
uit
Oost-Europa
wordt
in
het
huidige
politiek-maatschappelijke
debat
niet
alleen
bekeken
vanuit
een
economische
invalshoek,
maar
ook
vanuit
een
sociaal
oogpunt.
Deze
invalshoek
is
op
microniveau,
op
het
niveau
van
een
stad
of
gemeente.
Binnen
deze
sociale
invalshoek
staan
vooral
aspecten
centraal
die
zichtbaar
en
voelbaar
zijn
in
de
gemeenschap
waar
de
MOE-landers
werken,
wonen
en
leven.
In
Rotterdam
wonen,
leven
en
werken
relatief
veel
MOElanders.
Burgers
die
last
ondervinden
vragen
extra
aandacht
van
de
gemeente.
Zij
zien
negatieve
gevolgen.
Sommige
burgers
van
Rotterdam
zien
en
ervaren
dat
de
komst
van
de
MOE-migranten
gepaard
gaat
met
excessen
en
onbedoelde
en
onvoorziene
effecten.
Er
zijn
te
veel
concentraties
van
te
veel
MOEmigranten
in
bepaalde
delen
van
de
stad
waar
geluidoverlast,
dronkenschap
en
vechtpartijen
er
samen
voor
zorgen
dat
het
leefgenot
wordt
aangetast.
En
de
MOE-migranten
zorgen
voor
een
extra
druk
op
huisvesting
en
werkgelegenheid
en
op
lange
termijn
zal
steeds
meer
aanspraak
op
sociale
voorzieningen
gemaakt
worden.
Woningcorporaties
kampen
met
een
wachtlijst
voor
woningzoekenden
in
de
huursector.
Deze
druk
wordt
door
de
komst
van
arbeidsmigranten
versterkt.
Volgens
politieke
bevindingen
mogen
migranten
geen
voorkeur
krijgen
op
het
gebied
van
wonen.
Om
Rotterdammers
die
al
langer
op
de
wachtlijst
staan
niet
te
benadelen
door
de
komst
van
deze
groep
arbeiders,
zal
de
particuliere
verhuursector
zijn
dienst
moeten
doen.
Hierbij
mag
niet
uitgesloten
worden
dat
malafide
verhuurders
op
de
loer
liggen.
Hierbij
is
sprake
van
financiële
uitbuiting
en
illegale
verblijfsinrichtingen
waarbij
veel
meer
personen
in
een
woning
gehuisvest
worden
dan
wettelijk
wordt
toegestaan.
De
problematiek
die
hieruit
voortvloeit
zijn
o.a.
geluidsoverlast,
gevoel
van
ontheemdheid
bij
buurtbewoners
en
negatieve
publiciteit.
Toen
per
1
mei
2007
de
grenzen
open
gingen
voor
de
Polen
en
zij
niet
langer
over
een
tewerkstellingsvergunning
hoefden
te
beschikken
om
in
Nederland
aan
de
slag
te
kunnen
gaan,
was
in
Rotterdam
het
politieke
debat
al
maanden
bezig.
Vooral
Leefbaar
Rotterdam
heeft
vanaf
het
allereerste
begin
aangegeven
dat:4
• er
veel
meer
Polen
zouden
komen
dan
was
voorzien;
• deze
Polen
zouden
blijven
vanwege
de
aantrekkelijke
perspectieven
(uitkering
na
half
jaar,
zicht
op
definitief
verblijf,
hoge(re)
lonen
dan
in
thuisland,
betere
woon-
en
verblijffaciliteiten
dan
in
thuisland,
etc.);
• deze
Polen
de
druk
zouden
vergroten
op
de
(illegale)
huizenmarkt;
• deze
Polen
het
risico
lopen
uitgebuit
te
worden
(huisjesmelkers,
werkgevers,
etc.);
• deze
Polen
zich
zouden
gaan
vestigen
in
wijken
waar
toch
al
een
grote
maatschappelijke
druk
op
rust;
• deze
Polen
voor
overlast
zouden
gaan
zorgen;
• veel
Polen
werk
zouden
komen
verrichten
dat
werkloze
Nederlanders
ook
zouden
kunnen
uitvoeren
en
dat
dus
eerst
ingezet
zou
moeten
worden
op
het
‘leegmaken’
van
de
bakken
bij
de
Sociale
dienst.
Het
Rotterdamse
stadsbestuur
heeft
samen
met
en
in
navolging
van
het
kabinet
lange
tijd
de
ogen
gesloten
voor
deze
ontwikkelingen.
Het
zou
allemaal
meevallen
en
het
was
juist
goed
voor
Rotterdam
omdat
vacatures
opgevuld
konden
worden.5
Men
dacht
dat
extra
maatregelen
niet
nodig
waren.
Meldingen
van
overlast,
onderzoeken
door
politie
en
justitie,
signalen
van
burgers
en
observaties
van
interventieteams
hebben
er
voor
gezorgd
dat
het
politieke
debat
is
aangescherpt.
Inmiddels
is
vriend
4
Marco
Pastors
heeft
in
een
brief
aan
het
College
van
B&W
verzocht
om
met
oplossingen
te
komen
voor
de
komst
van
OostEuropeanen
in
Rotterdam.
5
Zowel
landelijk
als
lokaal
dachten
diverse
bestuurders
aan
het
begin
aan
een
positieve
bijdrage
aan
de
arbeidsmarkt
en
pas
in
een
later
stadium,
toen
de
problemen
zichtbaar
werden,
zagen
bestuurders
in
dat
extra
maatregelen
hard
nodig
waren.
14
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
en
vijand
het
er
over
eens
dat
breder,
intenser
en
integraler
moet
worden
gekeken
naar
de
komst
en
het
verblijf
van
de
Polen
in
Rotterdam,
niet
in
de
laatste
plaats
omdat
de
Roemenen
en
Bulgaren
ook
deze
kant
op
komen.
Het
College
van
B&W6
heeft
in
een
brief
van
16
oktober
2007
aangegeven
dat
extra
maatregelen
genomen
moesten
worden.
In
die
brief
werd
echter
ook
vermeld
dat
zich
toen
inmiddels
meer
dan
3.700
Polen
hadden
ingeschreven
als
inwoner
van
Rotterdam.
Het
bovenstaande
vormt
de
aanleiding
voor
dit
onderzoek.
6
Brief
van
het
College
van
B&W
aan
de
gemeenteraad,
16
oktober,
Raadsstuk
2007-3037.
15
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
Doelstelling
Dit
onderzoek
zoomt
in
op
de
werkgelegenheid
en
het
verblijf
van
arbeiders
uit
MOE-landen
die
in
Rotterdam
gevestigd
zijn
en
richt
zich
op
beleid
dat
op
korte
en
lange
termijn
gevoerd
zou
moeten
worden.
Met
het
oog
op
langdurig
of
permanent
verblijf
in
Nederland
wordt
aandacht
besteed
aan
de
ontwikkelingen,
het
overheidsbeleid
en
de
toekomst
van
MOE-landers
in
Rotterdam.
De
komst
van
MOE-migranten
heeft,
zoals
hiervoor
is
beschreven,
aantoonbare
gevolgen
voor
de
samenleving.
Het
is
noodzakelijk
om
als
overheid
hierop
te
anticiperen
en
zoveel
mogelijk
informatie
te
verzamelen
over
welke
kanten
het
op
lange
termijn
op
kan
gaan
en
om
informatie
te
verzamelen
over
op
welke
terreinen
er
extra
maatregelen
getroffen
moeten
worden.
Leefbaar
Rotterdam
heeft
mij
gevraagd
om
de
maatregelen
in
kaart
te
brengen
die
op
korte
termijn
zijn
genomen.
Dit
alles
in
het
kader
van
het
lange
termijn
beleid
dat
het
College
van
B&W
van
de
gemeente
Rotterdam
in
het
eerste
kwartaal
van
2008
zal
presenteren.
De
resultaten
van
dit
onderzoek
kunnen
gebruikt
worden
om
dit
langetermijnbeleid
mede
vorm
te
geven.
De
uitdrukking
‘L’histoire
se
repete’
is
qua
inspiratie
leidend
geweest.
Beleidsmakers
en
politici
dienen
beleidsmaatregelen
te
nemen
om
de
komst
en
het
mogelijke
verblijf
van
de
MOE-landers
in
goede
banen
te
leiden
en
op
lange
termijn
zoveel
mogelijk
rekening
te
houden
met
de
mogelijke
consequenties
voor
de
samenleving.
Alle
signalen
en
waarschuwingen
uit
de
samenleving
dienen
zo
goed
mogelijk
in
kaart
gebracht
te
worden
om
te
voorkomen
dat
de
geschiedenis
zich
herhaalt.
Het
als
onwenselijk
beschouwen
dat
de
geschiedenis
zich
herhaalt,
wijst
uit
dat
de
overheid
haar
lerende
vermogen
toont
bij
vergelijkbare
vraagstukken.
Inhoudelijk
wordt
verwezen
naar
de
overeenkomsten
met
de
komst
met
die
van
de
gastarbeiders
in
de
vorige
eeuw
die
zich
in
Nederland
tegen
alle
verwachtingen
in
blijvend
gingen
vestigen.
In
de
huidige
samenleving
is
het
integratieprobleem
zichtbaar
door
cultuurverschillen.
Het
vorige
kabinet
sprak
over
‘waarden
en
normen’
die
betrekking
hebben
op
acceptatie
en
waardering
in
de
Nederlandse
maatschappij.
Het
huidige
thema
van
het
kabinet
luidt:
‘samen
werken,
samen
leven’.
Er
wordt
nog
steeds
geprobeerd
om
bruggen
te
bouwen
tussen
verschillen
in
de
samenleving.
Met
het
oog
op
permanent
verblijf
van
een
grote
groep
MOEmigranten
in
Rotterdam
heeft
de
Wethouder
Wonen
en
Ruimtelijke
Ordening
op
verzoek
van
onder
andere
Leefbaar
Rotterdam
toegezegd
dat
in
het
eerste
kwartaal
van
2008
ook
een
langetermijnvisie
op
het
MOE-beleid
gepresenteerd
zal
worden.
Het
doel
van
dit
onderzoek
is
om
erachter
te
komen
hoe
het
huidige
overheidsbeleid
op
korte
termijn
inspeelt
op
de
groei
van
het
aantal
arbeidsmigranten
uit
MOE-landen
in
Rotterdam.
Dit
beleid
op
de
korte
termijn
wordt
geanalyseerd
en
vervolgens
worden
er
aanbevelingen
geformuleerd
ter
verbetering
van
het
beleid
op
korte
termijn.
Onderzoeksvraag
De
centrale
vraag
in
dit
onderzoek
luidt
als
volgt:
‘Wat
beoogt
het
huidige
korte
termijn
beleid
op
de
groei
van
MOE’ers
in
Rotterdam
en
hoe
zou
het
beleid
op
de
lange
termijn
ontwikkeld
moeten
worden
om
de
ontwikkelingen
rondom
MOE-migratie
te
beheersen?’
Hoofdstukindeling
Het
inleidende
hoofdstuk
bevat
de
inleiding
en
de
onderzoeksopzet.
Hierop
volgt
een
hoofdstuk
over
migratie
en
de
komst
van
migranten
in
het
algemeen.
Het
rapport
bevat
vervolgens
twee
delen:
werken
en
verblijf.
16
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
In
deel
I
ligt
de
nadruk
op
werk.
Dit
is
in
drie
hoofdstukken
onderverdeeld.
Hoofdstuk
2
gaat
in
op
het
tekort
aan
arbeidskrachten.
Hierin
wordt
aandacht
besteed
aan
malafide
en
bonafide
praktijken
door
uitzendbureaus
die
bemiddelen
in
werk
en
verantwoordelijk
zijn
voor
goede
huisvesting.
In
hoofdstuk
3
wordt
aandacht
besteed
aan
de
inzet
van
MOE-migranten
op
de
Nederlandse
arbeidsmarkt
in
relatie
tot
de
nog
grote
aantallen
uitkeringsgerechtigden
in
Nederland.
In
hoofdstuk
4
wordt
ingegaan
op
de
rechten
die
MOE'ers
opbouwen
op
sociale
voorzieningen,
waarmee
een
claim
op
de
toekomst
wordt
gelegd.
In
deel
II
van
het
rapport
ligt
de
nadruk
op
het
verblijf
van
arbeidsmigranten
afkomstig
uit
MOE-landen.
Hoofdstuk
5
gaat
in
op
de
huisvestingsproblematiek
en
de
veiligheid/leefbaarheid
in
Rotterdamse
wijken
waar
de
problematiek
het
meest
voorkomt.
Ook
illegale
huisvesting
komt
hier
aan
de
orde.
In
hoofdstuk
6
wordt
stilgestaan
bij
de
integratie
van
MOE-landers
die
ook
tot
burgers
van
de
EU
behoren.
In
hoofdstuk
7
wordt
aandacht
besteed
aan
het
onderwijs
van
een
nieuwe
groep
kinderen.
Hoofdstuk
8
gaat
kort
in
op
de
verslavings-
en
gezondheidszorg
voor
MOE-landers.
Alle
hoofdstukken
worden
afgesloten
met
een
tussenconclusie.
Tot
slot
wordt
het
rapport
afgesloten
met
een
eindconclusie.
Onderzoeksmethode
Voor
dit
onderzoek
zijn
verschillende
bronnen
geraadpleegd
en
bestudeerd.
In
een
half
jaar
tijd
is
naast
bestudering
van
diverse
open
bronnen,
literatuur
en
beleidsstukken,
ook
gebruik
gemaakt
van
kwalitatieve
informatie
door
middel
van
interviews
met
verschillende
actoren
die
te
maken
hebben
MOE-migratie.
Daarnaast
zijn
de
bevindingen
van
dit
onderzoek
gebaseerd
op
een
korte
stage
bij
Bureau
Frontline,
het
bijwonen
van
raadsvergaderingen
en
interviewgesprekken
met
diverse
gemeentelijke
en
andere
instanties.
Tevens
zijn
de
bevindingen
gebaseerd
op
interviews
met
MOElanders
zelf.
Migratie
De
komst
van
arbeidsmigranten
in
het
algemeen
en
MOE-migranten
in
het
bijzonder
wordt
in
dit
hoofdstuk
in
een
theoretisch
en
historisch
perspectief
geplaatst.
In
de
theorie
en
geschiedenis
is
veel
bekend
over
migratie
en
wordt
gesproken
over
verschillende
migratiecategorieën.
Het
oorspronkelijke
migratiemotief
van
arbeidsmigranten
is
werken.
De
aanwezigheid
van
werkgelegenheid
in
Nederland
maakt
het
aantrekkelijk
voor
migranten,
in
dit
geval
uit
o.a.
Oost-Europa
waar
de
economische
ontwikkeling
nog
minder
sterk
vooruit
gaat
dan
hier
in
Nederland.
Met
het
vooruitzicht
op
tijdelijk
verblijf
in
een
ander
land
werd
de
term
‘gastarbeiders’
gebruikt
in
de
jaren
vijftig,
zestig
en
zeventig.
Migratie
kent
een
onderscheid
tussen
insiders
en
outsiders7
en
het
beleid
dat
daarop
gericht
is,
wordt
gevormd
door
diverse
ambtenaren,
politici,
juristen
en
anderen
die
betrokken
zijn
bij
de
complexe
praktijk
van
het
migratieproces. 8
Er
spelen
hierbij
diverse
belangen
die
het
proces
en
de
acceptatie
bij
verschillende
belangengroepen
moeizaam
kunnen
laten
verlopen.
Na
de
Tweede
Wereldoorlog
braken
moeilijke
jaren
aan.
In
de
jaren
vijftig
groeide
de
economie
in
Nederland.
Net
als
de
omringende
landen
leidde
de
economische
groei
tot
ernstige
tekorten
op
de
arbeidsmarkt.
Arbeidsmigranten
uit
het
Middellandse
Zeegebied
kwamen
als
gastarbeiders
naar
7
Vreemdelingen
die
om
toegang
vragen
maar
door
beleidsmakers
de
toegang
geweigerd
kunnen
worden.
Buitenstaanders/outsiders
zijn
de
mensen
wie
de
toegang
geweigerd
wordt,
insiders
zijn
de
mensen
wie
toegang
niet
wordt
geweigerd
en
zich
dus
legaal
binnen
de
grenzen
bevinden.
Dit
stelt
Saskia
Bonjour
in
een
artikel
(2007)
over
beleidsvorming
op
het
gebied
van
gezinsmigratie
in
Nederland
van
de
jaren
’50
tot
heden.
8
Migrantenstudies,
2007,
nr.
1:
Saskia
Bonjour,
Gezin
en
Grens,
p.4.
17
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
Nederland.
Door
middel
van
wervingsovereenkomsten
tussen
de
ontvangende
landen
en
de
landen
van
herkomst
werden
selecties
van
werk
en
verblijf
van
de
arbeidsmigranten
gemaakt.
Migranten
verbleven
tijdelijk
in
Nederland
en
gaven
zelf
ook
aan
dat
hun
voorkeur
uitging
naar
aan
een
tijdelijk
verblijf.
Buitenlandse
arbeiders
bestonden
in
het
beginstadium
vooral
uit
Italianen
en
Spanjaarden.
Zij
keerden
na
een
verloop
van
tijd
terug
naar
het
land
van
herkomst,
toen
de
economie
in
eigen
land
weer
begon
aan
te
trekken.
Vervolgens
werd
de
groep
gastarbeiders
gevuld
door
steeds
meer
Turkse
en
Marokkaanse
arbeidsmigranten.
Deze
groepen
mensen
migreerden
naar
Nederland
om
in
een
korte
tijd
zoveel
mogelijk
geld
te
verdienen
en
vervolgens
het
gespaarde
geld
mee
terug
te
nemen
naar
hun
eigen
land.
Toen
in
de
jaren
zeventig
de
Nederlandse
economie
getroffen
werd
door
economische
crises,
verscherpte
de
Nederlandse
regering
het
arbeidsmigratiebeleid.
De
toelating
van
arbeidsmigranten
werd
stopgezet.
Met
name
de
Turkse
en
Marokkaanse
gastarbeiders
die
al
in
Nederland
waren
besloten
om
zich
voor
een
onbeperkte
tijd
in
Nederland
te
vestigen.
In
de
huidige
samenleving
is
af
te
leiden
dat
veel
gastarbeiders
hun
leven
in
Nederland
hebben
voortgezet
en
hun
gezinnen
hier
naar
toe
lieten
overkomen
(gezinshereniging).
Een
deel
van
hen
is
een
gezin
gaan
vormen
in
Nederland.
Gezinsmigratie
was
in
de
jaren
vijftig
en
zestig
nog
zelden
een
debatonderwerp
in
de
Eerste
en
Tweede
Kamer.9
Toekomstperspectief
Polen
Tabel
1
Toestroom
Bulgaren,
Roemenen
en
Polen
in
Nederland
Bron:
Centraal
Plan
Bureau
In
tabel
1
zien
we
de
weergave
van
een
sterke
toename
van
Bulgaren,
Roemenen
en
Polen
in
Nederland.
Poolse
arbeidskrachten
vormen
de
grootste
groep.
In
2007
is
de
groei
aanzienlijk
gestegen
door
de
versoepeling
van
het
werknemersverkeer
van
de
jongste
EU-lidstaten.
In
dat
jaar
voorspelde
de
Organisatie
voor
Economische
Samenwerking
en
Ontwikkeling
(OESO)
in
een
halfjaarlijkse
rapportage
dat
de
Nederlandse
economie
oververhit
zou
raken.
Er
zou
meer
vraag
naar
producten
zijn
dan
er
in
werkelijkheid
geproduceerd
kan
worden
en
Nederlandse
werkgevers
zullen
buiten
de
grenzen
zoeken
naar
goedkope
werknemers.
Volgens
Corpeleijn
(2007)
vormen
de
economische
situatie
en
de
werkloosheid
niet
voldoende
factoren
om
de
groei
van
het
aantal
werknemers
uit
MOE-landen
in
Nederland
te
verklaren.
Ook
de
situatie
van
werkloze
uitkeringsgerechtigden
spelen
een
rol
bij
de
toename
van
arbeidsmigranten.
Het
kleine
verschil
tussen
uit
uitkeringsgeld
en
het
minimumloon
vormt
geen
aantrekkelijk
voordeel
voor
mensen
in
de
bijstand.
9
Migrantenstudies,
2007,
nr.
1:
Saskia
Bonjour,
Gezin
en
Grens,
p.
5.
18
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
Emmer
en
Obdeijn
(1998,
p.
17)
stellen
dat
de
geschiedenis
leert
dat
migratie
niet
te
stoppen
valt
zolang
rijkdom
en
vrijheid
geconcentreerd
zijn
in
een
deel
van
de
wereld,
en
armoede
en
onderdrukking
in
een
ander
deel.
Zij
veronderstellen
dat
migratie
zal
ophouden
zodra
alle
tegenstellingen
in
de
wereld
zijn
opgeheven.
Polen
probeert
op
dit
moment
de
eigen
economie
aan
te
laten
trekken.
Het
feit
dat
veel
Polen
vertrekken
uit
eigen
land
leidt
tot
een
ongewenst
tekort
aan
eigen
Poolse
werknemers.
De
regering
probeert
emigratie
wegens
economische
redenen
minder
aantrekkelijk
te
maken
door
de
lonen
te
verhogen.
Daarnaast
wordt
een
lokmiddel
ingezet
om
Poolse
burgers
die
wegens
arbeidsmigratie
naar
een
ander
land
vertrokken
zijn,
terug
te
laten
keren
naar
Polen.
Dit
doet
de
Poolse
regering
door
remigrerende
Polen
geen
inkomstenbelasting
in
Polen
meer
te
laten
betalen.
Deze
maatregel
geldt
voor
alle
Polen
die
legaal
in
één
van
de
EU-lidstaten
hebben
gewerkt. 10
Ook
om
een
andere
reden
is
het
voor
de
Poolse
regering
van
belang
dat
Poolse
werknemers
weer
terugkeren
naar
hun
eigen
land.
De
opgedane
werkervaring,
de
gelegde
contacten
en
in
sommige
gevallen
de
genoten
opleiding
kunnen
nuttig
ingezet
worden
voor
de
toekomst
van
de
Poolse
economie.
Dit
voert
niet
direct
de
boventoon
maar
het
komt
in
steeds
meer
publicaties
terug.
Het
gevolg
van
deze
maatregelen
is
dat
een
deel
van
de
arbeiders
terug
zal
keren
naar
Polen.
Met
name
de
ouderen
waarvan
familie
en
gezin
in
Polen
wonen
zullen
sneller
terugkeren.
De
reden
is
dat
zij
verder
geen
toekomstperspectieven
zien
wanneer
gekozen
wordt
om
arbeid
in
een
‘vreemd’
land
te
blijven
verrichten.
Dit
blijkt
uit
verschillende
gesprekken
met
MOE-werknemers
waarvan
hun
kinderen
ook
meeverhuisd
zijn
naar
Nederland.
De
kans
dat
vooral
jongere
Poolse
arbeiders
zich
permanent
in
Nederland
zullen
vestigen
is
groot.
Dat
komt
omdat
de
toekomst
er
vaak
rooskleuriger
uitziet
voor
de
jongere
generatie.
De
mogelijkheid
om
binnen
de
EU
vrij
te
reizen,
wonen
en
werken
maakt
het
voor
hen
onaantrekkelijk
om
te
remigreren
Zij
hebben
vaak
(nog)
geen
gezinnen
die
hen
aan
Polen
bindt.
Volgens
het
Centraal
Bureau
voor
de
Statistiek
(CBS)
zullen
niet
alle
Oost-Europese
immigranten
zich
permanent
in
Nederland
vestigen.
Van
de
Poolse
immigranten
uit
2004
is
tot
en
met
2006
bijna
een
kwart
weer
teruggekeerd.
Remigratie
is
dus
nog
gering.
Als
we
naar
het
aantal
Nederlandse
werkloze
uitkeringsgerechtigden
kijken
dan
zou
het
toekomstperspectief
voor
Polen
niet
zo
groot
moeten
zijn.
Het
is
immers
landelijk,
maar
ook
lokaal
beleid
om
de
Nederlandse
werklozen
eerst
aan
het
werk
te
zetten.
De
gemeente
Rotterdam
heeft
als
speerpunt
in
hun
lokale
beleid
dat
werkloze
Rotterdammers
eerst
ingezet
zouden
moeten
worden
op
vacatures
waar
nu
MOE-landers
het
werk
doen.
Vacatures
in
de
schoonmaak,
de
horeca,
de
tuinbouw,
de
vleesverwerkende
industrie
en
de
(wegen)bouw
zijn
de
meest
voorkomende
sectoren
waarin
MOE-landers
werkzaam
zijn
in
Nederland.
In
die
sectoren
zijn
Poolse
en
andere
MOEwerknemers
nog
steeds
aantrekkelijk
voor
werkgevers
door
de
lage
tarieven
en
het
arbeidsethos
van
arbeidsmigranten.
Er
zijn
pogingen
gedaan
om
Nederlandse
uitkeringsgerechtigden
in
te
zetten
op
deze
openstaande
vacatures.
Kenmerkend
voor
deze
functies
is
dat
het
arbeidsintensieve
functies
betreft
waar
minder
hoog
opgeleiden
of
niet-opgeleiden
voor
nodig
zijn.
De
diverse
pogingen
om
op
deze
functies
Nederlandse
uitkeringsgerechtigden
te
plaatsen
hebben
tot
nu
toe
weinig
succes
gekend.
In
Rotterdam
zijn
nog
steeds
veel
uitkeringsgerechtigden
die
geen
arbeid
verrichten.
Gezien
de
aard
van
de
functies,
waarvoor
vaak
geen
opleiding
nodig
is,
kunnen
zij
makkelijk
op
deze
openstaande
vacatures
ingezet
worden.
Volgens
de
politiek,
met
name
Leefbaar
Rotterdam,
is
het
zaak
om
uitkeringsgerechtigden
uit
de
bijstand
te
halen
en
hen
op
de
banen
te
zetten
die
momenteel
ingevuld
worden
door
MOE-landers.
In
de
praktijk
gebeurt
dat
niet.
De
mislukking
van
de
verschillende
pogingen
kunnen
verklaard
worden
door:
10
In
november
2007
werd
dit
gepubliceerd
in
de
media.
De
nieuwe
regering
Tusk
wilt
met
dit
lokmiddel
de
werknemers
uit
het
buitenland
weghalen.
19
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
1) Het
kleine
verschil
tussen
arbeidsloon
en
uitkeringsgeld
(armoedeval);
2) de
geringe
interesse
in
laagbetaalde
banen
die
als
‘het
vuile
werk’
worden
ervaren;
3) te
weinig
druk
vanuit
de
sociale
dienst.
Hierop
volgt
dat
werkgevers
massaal
op
zoek
zijn
naar
arbeiders
uit
andere
landen
die
genoegen
nemen
met
het
minimumloon
in
sectoren
zoals
de
bouw.
De
loonverschillen
tussen
Nederland
en
Polen
maken
het
aantrekkelijk
voor
Poolse
arbeiders.
Actoren
en
hun
belangen
Door
de
belangen
en
de
houding
van
de
diverse
betrokkenen
inzichtelijk
te
maken
kan
verklaard
worden
waarom
in
de
praktijk
vaak
niet
gebeurt
wat
theoretisch
in
kaart
wordt
gebracht.
Voor
de
onderstaande
analyse
geldt
dat
deze
tot
stand
is
gekomen
door
bestudering
van
beleidsstukken,
krantenberichten,
opiniestukken,
vraaggesprekken
en
observatie.
MOE-migratie
kent
verschillende
actoren
met
ieder
hun
eigen
belang.
Vanuit
een
bestuurskundig
invalshoek
is
het
relevant
om
de
verschillende
belangengroepen
inzichtelijk
te
maken
om
hiermee
inzicht
en
begrip
te
creëren
over
welke
motieven
een
rol
spelen
binnen
de
MOE-problematiek.
Het
gedrag
van
iedere
actor
wordt
bepaald
door
het
eigen
belang.
Het
gedrag
of
de
belangen
van
alle
actoren
binnen
het
beleidsveld
resulteert
niet
in
een
situatie
waarbij
het
algemeen
maatschappelijk
belang
gediend
is.
Het
bewaken
en
richting
geven
aan
dit
maatschappelijk
belang
is
wat
van
(de
Rotterdamse)
politiek
en
bestuurders
verwacht
mag
worden.
Voor
de
Rotterdamse
situatie
wordt
hieronder
ingegaan
op
de
belangen,
houding
en
opvattingen
van
de
arbeidsmigranten
zelf,
de
werkgevers,
Rotterdamse
uitkeringsgerechtigden,
de
uitzendbureaus
en
de
gemeente.
Arbeidsmigranten
Het
belang
van
werknemers
uit
MOE-landen
is
dat
ze
relatief
veel
geld
verdienen
in
korte
tijd
bij
Nederlandse
werkgevers.
Europese
regelgeving
maakt
het
werknemersverkeer
binnen
Europa
mogelijk.
Nu
ook
de
jongste
EU-lidstaten
uit
Midden-
en
Oost-Europa,
waar
de
economie
nog
geen
sterke
concurrentiepositie
kent,
mogen
deelnemen
aan
het
vrije
verkeer
van
werknemers,
zien
veel
arbeidsmigranten
uit
die
landen
de
kans
om
in
andere
lidstaten
meer
geld
te
verdienen
dan
in
eigen
land.
Men
verlangt
naar
goedkope
huisvesting
opdat
zo
min
mogelijk
geld
wordt
uitgegeven
aan
een
onderkomen
en
meer
geld
wordt
overgehouden
voor
andere
doeleinden
zoals
privésituaties
in
eigen
land.
Het
besef
van
uitbuiting
door
werkgevers
of
arbeidsbemiddelaars
is
vaak
gering
door
een
gebrek
aan
kennis
van
en
informatie
over
arbeids-
en
huisvestingsregelgeving.
Werkgevers
Werkgevers
geven
de
voorkeur
aan
buitenlandse
werknemers
omdat
zij
belang
hebben
bij
relatief
goedkope
arbeidskrachten
die
hard
werken.
Hierdoor
kunnen
ondernemingen
goedkoper
produceren
en
een
betere
concurrentiepositie
verkrijgen.
Vooral
in
de
arbeidsintensieve
branche
is
er
veel
vraag
naar
laaggeschoolde
arbeiders.
Het
vinden
van
goedkoop
personeel
is
vaak
moeilijk.
Verder
kampt
Nederland
met
het
probleem
dat
vakmanschap
niet
voorhanden
is,
waardoor
deze
uit
het
buitenland
moet
worden
aangetrokken.
Ook
de
dienstverlenende
sector
kent
een
tekort
aan
kwalitatief
goede
werknemers,
waardoor
werkgevers
zich
verder
oriënteren
op
de
buitenlandse
markt
van
arbeidskrachten.
Op
dit
moment
kampt
niet
alleen
het
bedrijfsleven,
maar
ook
de
semi-publieke
dienstverlening
in
Nederland
met
een
tekort
aan
werknemers
waardoor
deze
zich
in
navolging
van
andere
landen
steeds
verder
openstelt
voor
MOE-landers.11
Uitzendbureaus
Arbeidsbemiddelaars
zijn
in
veel
gevallen
onmisbaar
voor
buitenlandse
arbeidskrachten
en
Nederlandse
werkgevers.
Uitzendbureaus
hebben
geldelijk
belang
bij
de
komst
van
MOE-werknemers
11
In
Oostenrijk
werken
veel
Oost-Europeanen
onder
erbarmelijke
omstandigheden
zonder
dat
andere
belanghebbenden
en
verantwoordelijken
zich
daar
iets
van
aantrekken.
Zo
blijkt
uit
het
artikel
‘Een
particuliere
verpleegster
voor
1,20
euro
per
uur’
van
22
februari
2008.
20
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
en
doelen
op
maximale
bemiddeling
om
het
werkaanbod
in
Nederlandse
arbeidsmarkt
op
te
vullen.
Zij
bemiddelen
tussen
arbeidsmigranten
en
werkgevers
en
zorgen
ervoor
dat
buitenlands
arbeidspotentieel
bij
Nederlandse
werkgevers
aan
de
slag
kan.
Uitzendbureaus
werken
zo
efficiënt
mogelijk
en
dragen
de
verantwoordelijkheid
voor
de
huisvesting
van
werknemers.
Het
is
van
belang
dat
werknemers
bij
elkaar
op
een
vast
adres
wonen,
zodat
ze
met
meerderen
tegelijk
opgehaald
kunnen
worden
en
om
vervoerd
te
worden
naar
de
arbeidsplaats.
Gemeente
De
gemeente
heeft
te
maken
met
een
sociale
problematiek
in
de
zwakke
wijken.
Een
deel
van
de
MOE-landers
werkt
buiten
de
stad,
maar
woont
in
Rotterdam.
Het
verloederen
van
stadswijken
heeft
geen
enkel
belang
voor
de
gemeente
en
heeft
nadelige
gevolgen
voor
de
omwonende
burger.
Voor
een
deel
heeft
de
komst
van
MOE-landers
voor
de
stad
een
economisch
belang.
Op
moeilijk
vervulbare
vacatures
kunnen
Oost-Europese
werknemers
ingezet
worden.
Ter
voorkoming
van
verdringing
op
de
arbeidsmarkt,
dienen
gemeenten
het
belang
van
een
eerlijke
arbeidsmarkt
voorop
te
stellen.
Het
belang
voor
de
stad
Rotterdam
is
bovendien
om
de
behaalde
resultaten
in
hotspotgebieden
veilig
te
stellen.
Het
woon-
en
leefgenot
mogen
niet
aangetast
worden.
Conclusie
Verschillende
groepen
belanghebbenden
hangen
met
elkaar
samen
binnen
de
MOE-problematiek.
We
spreken
over
actoren
die
afhankelijk
zijn
van
elkaar
zodat
de
arbeidsmarkt
kan
worden
toegetreden
door
MOE-migranten.
In
de
eerste
plaats
maakt
de
EU-wetgeving
het
werknemersverkeer
ook
mogelijk
voor
de
jongste
EU-lidstaten
uit
Midden-
en
Oost-Europa.
De
beperkingen
voor
grensoverschrijdende
arbeid
en
huisvesting
worden
steeds
meer
versoepeld
en
voor
Polen
is
sinds
mei
2007
geen
sprake
meer
van
een
grensbeperking.
Nederlandse
werkgevers
hoeven
voor
Poolse
arbeidskrachten
geen
werkvergunningen
meer
aan
te
vragen.
Deze
groep
arbeidsmigranten
beweegt
zich
legaal
op
de
Europese
arbeidsmarkt
en
geniet
van
alle
rechten
en
plichten
zoals
in
ieder
Europees
land
gelden.
Deze
vrijheidsbeweging
is
gunstig
en
vooral
in
het
belang
van
burgers
uit
landen
waar
de
lonen
in
vergelijking
met
bijvoorbeeld
Nederland
hoger
zijn.
Met
het
oog
op
hogere
salarissen
reizen
arbeidsmigranten
af
naar
landen
waar
vraag
is
naar
buitenlandse
arbeidskrachten
die
op
tijdelijke
vacatures
ingezet
willen
en
kunnen
worden.
Er
bestaat
dus
een
verband
tussen
Nederlandse
werkgevers
en
buitenlandse
arbeidskrachten.
Door
de
economische
groei
in
Nederland
is
de
vraag
naar
en
het
aanbod
van
arbeid
gestegen.
In
2007
waarschuwde
de
OESO
voor
oververhitting
van
de
Nederlandse
economie.
In
deze
halfjaarlijkse
rapportage
werd
een
voorspelling
gedaan
over
de
kans
dat
er
meer
vraag
naar
producten
zal
zijn
dan
wat
er
werkelijk
geproduceerd
kan
worden.
Nederlandse
werkgevers
zoeken
buiten
de
grenzen
naar
beschikbare
en
goedkope
werknemers.
Het
inzetten
van
goedkope
arbeidskrachten
is
van
belang
voor
ondernemingen
om
hun
concurrentiepositie
te
behouden.
Door
zo
min
mogelijk
te
investeren
in
arbeidslonen
zal
de
winst
van
een
onderneming
stijgen.
Ook
is
er
sprake
van
toenemende
concurrentie
waarbij
bedrijven
hun
producten
zo
goedkoop
mogelijk
aanbieden.
Efficiëntie
is
voor
werkgevers
het
sleutelwoord
voor
profijt.
21
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
Deel
I:
Werken
2.
Tekort
aan
arbeidskrachten
Arbeidsmigranten
leveren
een
belangrijke
bijdrage
aan
de
groei
van
de
Nederlandse
economie.
Vooral
de
industriële
sector
kent
een
tekort
aan
arbeidskrachten.
Daar
waar
gevraagd
wordt
naar
lager
geschoold
personeel,
zetten
bedrijven
arbeidsmigranten
in
afkomstig
uit
landen
waar
de
lonen
een
stuk
lager
liggen
dan
het
wettelijke
minimumloon
in
Nederland.
Dit
hoofdstuk
gaat
in
op
de
structurele
vraag
naar
(tijdelijke)
arbeid
op
de
Nederlandse
arbeidsmarkt.
Hoe
komt
het
dat
Nederlandse
bedrijven
massaal
arbeidsmigranten
inzetten?
En
waarom
spreekt
men
over
tekorten
aan
arbeidskrachten
als
we
in
Nederland
een
groot
aantal
werkloze
uitkeringsgerechtigden
hebben?
Verder
wordt
aandacht
besteed
aan
arbeidsbemiddelaars
die
werkgevers
helpen
om
de
vraag
naar
arbeidskrachten
zo
goed
mogelijk
op
te
vullen.
Arbeidsmarkt
Vooral
in
de
industriële
sector
blijft
de
vraag
naar
ongeschoolde
of
lager
opgeleide
arbeiders
bestaan.
Deze
onderkant
van
de
arbeidsmarkt
kent
een
structureel
tekort
aan
goedkope
arbeidskrachten.
Bij
een
groeiende
economie
is
er
veel
werkaanbod.
Nederlandse
bedrijven
proberen
hun
concurrentiepositie
te
behouden
door
de
arbeidslonen
laag
te
houden.
Vaak
kiezen
werkgevers
voor
relatief
goedkope
arbeidskrachten
die
moeilijk
te
vinden
zijn.
Vooral
in
de
volgende
sectoren
is
de
vraag
naar
goedkope
en
tijdelijke
arbeidskrachten
in
Nederland
groot:
de
land-
en
tuinbouw,
de
vleessector,
de
transportsector
en
de
zakelijke
dienstverlening.
Zoals
veel
West-Europese
landen
is
Nederland
sinds
de
wederopbouw
na
de
Tweede
Wereldoorlog
een
industriële
markt
geworden.
Veel
banen
in
de
industriële
sector
werden
vooral
ingevuld
door
lager
opgeleide
werknemers
en
het
tekort
werd
vooral
in
de
vorige
eeuw
opgevuld
door
arbeidsmigranten.
Arbeidsmigratie
speelt
een
belangrijke
rol
op
de
arbeidsmarkt.
Door
de
komst
van
de
kenniseconomie12
en
de
daarbij
behorende
globalisering
is
er
een
daling
van
het
aanbod
van
werknemers
in
de
‘low
qualified
occupations’.
Lager
geschoold
of
ongeschoold
arbeid
worden
steeds
meer
uitgevoerd
door
buitenlandse
arbeidskrachten.
Verder
kennen
bedrijven
structurele
tekorten
aan
gekwalificeerd
technisch
personeel.
De
instroom
van
jongeren
in
bèta-
en
technische
opleidingen
is
al
jarenlang
te
laag.13
Arbeidskrachten
uit
Oost-Europa
zijn
relatief
goedkoper
dan
Nederlandse
uitkeringsgerechtigden.
Ten
eerste
heeft
dat
te
maken
met
de
lage
lonen
die
in
Oost-Europa
gelden.
MOE-landers
verdienen
in
Nederland
relatief
gezien
meer
dan
ze
in
hun
eigen
land
zouden
verdienen.
Op
de
tweede
plaats
gaan
Nederlandse
uitkeringsgerechtigden
bij
aanvaarding
van
werk
er
financieel
op
achteruit:
bepaalde
belastingen
worden
dan
niet
meer
kwijtgescholden
en
zij
verliezen
bepaalde
extra
voorzieningen
zoals
vergoedingen
voor
de
aanschaf
van
huishoudelijke
apparatuur
uit
de
Bijzondere
Bijstand.
Toetreden
arbeidsmarkt
(Tijdelijke)
arbeidsmigranten
in
Nederland
zijn
voornamelijk
afkomstig
uit
Midden-
en
Oost-Europa:
Estland,
Letland,
Litouwen,
Slowakije,
Hongarije,
Tsjechië,
Polen,
Slovenië,
Bulgarije
en
Roemenië.
Werkgevers
die
MOE-werknemers
in
dienst
nemen,
worden
onder
de
Wet
arbeid
vreemdelingen
(Wav)
verantwoordelijk
gesteld
voor
hun
werknemers.
Het
aanvragen
van
een
tewerkstellingsvergunning
(TWV)
is
één
van
de
voorwaarden
om
werknemers
zonder
een
Nederlands
paspoort
aan
het
werk
te
stellen,
met
uitzondering
van
Polen.
Alleen
voor
Polen
geldt
dat
werkgevers
sinds
2007
geen
TWV
meer
hoeven
aan
te
vragen.
Voor
arbeidsmigranten
uit
de
overige
MOE-landen
geldt
de
aanvraag
voor
een
TWV
nog
wel.
Het
aantal
TWV’s
groeit
jaarlijks;
in
2004
werd
het
aantal
12
Odé
(1996)
beschrijft
in
zijn
proefschrift
‘Hedendaagse
internationale
migratie
gericht
op
de
Nederlandse
arbeidsmarkt’
o.a.
de
reden
van
arbeidsmigratie
en
het
aanbod
van
laag
opgeleide
banen
in
de
arbeidsmarkt.
13
VNO-NCQ
(juli
2004)
schetst
in
de
nota
‘Nederland
moet
actiever’
de
toekomstige
arbeidsmarkt
in
2010
waarin
voorstellen
worden
gedaan
voor
intensivering
van
het
arbeidsmarktbeleid
op
diverse
terreinen.
22
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
zelfs
verdubbeld.14
Uit
de
‘Evaluatie
van
werknemersverkeer
MOE-landen’
(2005)
blijkt
dat
veruit
de
meeste
TWV’s
aan
migranten
uit
MOE-landen
werden
afgegeven
voor
lager
geschoolde
en
tijdelijke
functies.
Onderzoeksinstelling
Ecorys
heeft
een
schatting
gemaakt
van
het
aantal
te
verwachten
MOE’ers
in
Nederland
na
maart
2007.
Zij
schatte
de
omvang
tussen
de
53.000
en
de
63.000
MOE-migranten
die
jaarlijks
zullen
instromen.
Volgens
het
Ministerie
van
Sociale
Zaken
en
Werkgelegenheid
zou
ongeveer
90%
van
hen
uit
Polen
afkomstig
zijn.15
Het
gaat
hierbij
om
Poolse
seizoenarbeiders
die
hier
gemiddeld
3,5
maand
wonen
en
verblijven.
Rotterdam
schatte
in
december
2006
dat
het
aantal
MOE’ers
na
1
maart
2007
substantieel
zou
toenemen
en
mogelijk
zou
verdubbelen. 16
Er
werd
uitgegaan
van
ongeveer
2.500
MOE’ers
in
2007,
maar
in
de
tweede
helft
van
2007
waren
er
al
3.700
GBA
geregistreerde
MOE’ers
in
de
gemeente.
Uit
een
gesprek
met
medewerkers
van
Bureau
Frontline17
is
gebleken
dat
het
aantal
GBA
aanvragers
afkomstig
uit
Polen
vooral
in
het
tweede
kwartaal
van
2007
enorm
toenam
door
het
vervallen
van
de
TWV.
In
het
laatste
kwartaal
van
2007
is
het
aantal
gestabiliseerd,
zoals
ook
werd
verwacht.
De
meeste
MOE’ers
die
van
plan
zijn
om
langer
in
Rotterdam
te
verblijven,
hebben
zich
massaal
in
het
tweede
kwartaal
ingeschreven
bij
de
gemeente.
Arbeidsbemiddeling
Nederlandse
uitzendbureaus
maakten
het
afgelopen
jaar
door
de
grensopenstelling
en
de
afschaffing
van
tewerkstellingsvergunningen
voor
Poolse
arbeidsmigranten
een
enorme
groei
door.
Dit
komt
ook
mede
door
de
komst
van
Bulgaren
en
Roemenen.
Door
de
structurele
vraag
naar
tijdelijk
arbeid
in
sectoren
waarbij
ongeschoold
werk
moeilijk
ingevuld
kan
worden
door
Nederlandse
arbeiders,
stijgt
de
komst
van
arbeidsmigranten.
Het
aanbod
van
arbeid
is
voor
een
groot
deel
afkomstig
van
MOE’ers.
Tussenpersonen
springen
in
op
deze
vraag
en
aanbod.
De
Poolse
uitzendmarkt
kent
op
dit
moment
goede
tijden
door
de
enorme
vraag
naar
tijdelijke
arbeiders.
De
arbeidsbemiddelaars
zijn
actief
in
het
werven
van
buitenlandse
arbeiders.
Migranten
en
Nederlandse
werkgevers
worden
door
hen
met
elkaar
in
contact
gebracht.
Het
zijn
vaak
de
werkgevers
die
uitzendbureaus
inschakelen
omdat
de
communicatie
met
buitenlandse
arbeiders
vaak
veel
tijd
in
beslag
neemt.
Een
goede
samenwerking
tussen
werkgevers
en
uitzendbureaus
is
van
belang
om
arbeidsmigranten
in
te
zetten
op
de
arbeidsmarkt.
Duidelijk
afspraken
over
werktijden,
loon
en
huisvesting
zijn
van
belang
voor
arbeidsmigranten
die
tijdelijk
werk
verrichten.
Buitenlandse
werknemers
die
geen
Nederlands
spreken
en
weinig
afweten
van
de
Nederlandse
regelgeving
zijn
vaak
totaal
afhankelijk
van
hun
werkgever
en
uitzendbureau.
Uitzendbureaus
die
gespecialiseerd
zijn
in
het
bemiddelen
van
Polen
hebben
vaak
bemiddelaars
in
dienst
die
de
Poolse
taal
spreken.
Dat
maakt
de
bemiddeling
sneller
en
men
bespaart
hiermee
tijd.
Er
zijn
Nederlandse
uitzendbureaus
in
Polen
actief
om
Poolse
arbeiders
van
(tijdelijk)
werk
te
voorzien
in
Nederland.
Uit
verschillende
interviews
met
Poolse
en
andere
arbeiders
uit
MOE-landen
is
gebleken
dat
er
vaak
slechts
één
aanspreekpunt
of
persoon
is
voor
vragen
over
participatie
en
het
‘wegwijs
worden’
in
Nederland.
De
contactpersoon
is
vaak
de
bemiddelaar
die
werkzaam
is
voor
een
uitzendbureau
en
is
de
enige
persoon
die
de
buitenlandse
arbeiders
informeert
over
hun
rechten
en
plichten.
Vaak
weten
Evaluatie
werknemersverkeer
MOE-landen,
AM/AMI/05/29313,
20
mei
2005.
Persbericht
Ministerie
Sociale
Zaken
en
Werkgelegenheid,
15
februari
2006.
16
De
Rotterdamse
wethouder
Wonen
en
Ruimtelijke
Ordening
heeft
een
onderzoek
laten
doen
naar
de
doelgroep
MOE’ers
in
Rotterdam.
‘De
huisvesting
van
‘tijdelijke
buitenlandse
werknemers
afkomstig
uit
de
MOE-landen
in
Rotterdam.
Een
globaal
inzicht’,
december
2006.
17
Dit
bureau
stuurt
de
Rotterdamse
interventieteams
aan
die
huisbezoeken
afleggen.
Handhaving,
toezicht
en
controles
worden
uitgevoerd
door
duo’s
die
op
pad
gaan
en
zij
dienen
als
de
ogen
en
oren
van
de
gemeente
Rotterdam.
14 15
23
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
arbeidsmigranten
niet
tot
wie
men
zich
moet
wenden
als
er
vragen
zijn
omdat
ze
Nederlands
spreken
noch
verstaan.
Categorieën
arbeidsbemiddeling
Er
zijn
verschillende
soorten
internationale
uitzendbureaus
actief.
De
werkwijze
van
uitzendbureaus
kan
van
malafide
of
bonafide
aard
zijn.
Er
zijn
drie
soorten
bemiddelaars
die
ingedeeld
kunnen
worden
in
de
volgende
categorieën:18
• zichtbare
uitzendbureaus
die
kantoren
hebben
en
volgens
de
legale
werkwijze
hun
werk
doen;
• het
grijze
circuit
waarvan
de
kantoren
wel
traceerbaar
zijn,
maar
waarbij
vergunningen
en
betalingen
vaak
niet
in
orde
zijn;
• 06-nummer
bedrijven
die
advertenties
in
kranten
plaatsen
en
mensen
naar
hen
laten
bellen.
Vervolgens
moeten
de
arbeidsmigranten
naar
een
verzamelpunt
komen
om
naar
Nederland
te
vertrekken.
Dit
valt
onder
illegale
arbeidsbemiddeling.
Malafide
bemiddeling
Sinds
de
afschaffing
van
de
Vestigingswet
in
1954
zijn
ondernemingen
in
o.a.
de
uitzendbranche
niet
meer
vergunningsplichtig
en
kan
iedereen
die
dat
wil
een
uitzendbureau
starten.
Het
ontdekken
en
blootleggen
van
malafide
activiteiten
is
hierdoor
bemoeilijkt.
De
Belastingdienst
heeft
wel
een
controlerende
functie
op
dit
gebied,
maar
is
voor
signalen
sterk
afhankelijk
van
het
veld.
Signalen
over
malafide
bemiddelingspraktijken
zouden
idealiter
van
werknemers
moeten
komen
die
getroffen
worden
door
mogelijke
oneerlijke
overeenkomsten.
Maar
vanwege
de
afhankelijkheid
van
het
uitzendbureau
en
daarmee
het
eigen
belang
van
arbeidsmigranten
zelf,
worden
deze
signalen
niet
naar
buiten
gebracht.
Door
een
enorme
vraag
naar
Oost-Europese
werknemers
is
een
markt
geopend
voor
malafide
arbeidsbemiddelaars.
Uit
een
onderzoek
van
Research
voor
Beleid
(2006)
is
gebleken
dat
er
ruim
5.000
malafide
uitzendbureaus
actief
zijn
in
Nederland.
Mogelijk
is
het
aantal
in
2007
gestegen
door
de
grote
instroom
van
MOE’ers.
Er
is
sprake
van
malafide
praktijken
wanneer
een
uitzendorganisatie
niet
voldoet
aan
de
NEN-norm
waarin
afspraken
worden
gemaakt
over
loon,
verzekering
en
huisvesting.
Verder
is
een
inschrijving
bij
de
Kamer
van
Koophandel
(KvK)
geen
garantie
voor
bonafiditeit.
Sommige
georganiseerde
ondernemingen
die
mogelijk
malafide
praktijken
uitvoeren
schrijven
zich
in
bij
de
KvK
en
duiden
hiermee
aan
nauwelijks
schuldig
te
zijn
aan
illegale
arbeidsbemiddeling.
We
zouden
hier
kunnen
spreken
van
een
mogelijke
dekmantel
om
illegale
praktijken
te
laten
verdoezelen.
Het
gevolg
van
malafide
arbeidsbemiddeling
is
dat
arbeidsmigranten
gedupeerd
worden
en
vaak
sterk
afhankelijk
zijn
van
het
desbetreffende
uitzendbureau.
Uitzendorganisaties
die
niet
gecertificeerd
zijn
kunnen
moeilijk
gecontroleerd
worden
en
hebben
geen
verplichtingen
om
aan
bepaalde
eisen
te
voldoen.
Zolang
in
de
uitzendbranche
geen
verplichte
certificering
nodig
is
voor
(internationale)
arbeidsbemiddeling,
zal
de
controle
op
mogelijk
malafide
praktijken
in
de
uitzendbranche
gering
zijn.
Om
meer
grip
op
malafide
uitzendbureaus
te
krijgen
is
het
zaak
om
het
legale
deel
van
de
uitzendmarkt
te
vergroten.
Dit
kan
door
werkgevers
te
stimuleren
om
alleen
zaken
te
doen
met
gecertificeerde
uitzendbureaus
die
voldoen
aan
humanitaire
eisen.
De
Vereniging
voor
Internationale
18
Volgens
Tom
Sijpestijn
van
uitzendbureau
TempSolution
zijn
deze
drie
soorten
internationale
uitzendbureaus
actief
in
het
bemiddelen
van
arbeiders
uit
MOE-landen.
24
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
Arbeidsbemiddelaars
(VIA)19
is
er
voor
arbeidsbemiddelaars
die
o.a.
bemiddelen
voor
buitenlandse
werknemers.
VIA
zet
zich
in
voor
het
verbeteren
en
versterken
van
het
imago
van
de
internationale
arbeidsbemiddelaars
en
ontwikkelen
een
eigen
CAO
waar
rekening
wordt
gehouden
met
de
omstandigheden
van
buitenlandse
werknemers,
zoals
werktijden,
lengte
van
contracten,
goede
en
adequate
huisvesting
en
pensioenafdrachten.
Het
doel
van
de
VIA
is
om
zoveel
mogelijk
internationale
arbeidsbemiddelaars
te
werven
en
vragen
om
lid
te
worden,
zodat
hiermee
het
malafide
deel
van
de
uitzendbranche
zoveel
mogelijk
wordt
verbannen.
Conclusie
In
verschillende
sectoren
op
de
Nederlandse
arbeidsmarkt
is
er
een
enorm
aanbod
van
tijdelijk
werk.
Banen
worden
ingevuld
door
buitenlandse
werknemers
die
relatief
goedkoper
zijn
dan
Rotterdamse
uitkeringsgerechtigden.
De
titel
van
dit
hoofdstuk
‘tekort
aan
arbeidskrachten’
legt
vooral
de
link
met
werkgevers
die
dit
tekort
te
wijten
hebben
aan
het
gebrek
van
goedkope
Nederlandse
arbeidskrachten.
Uit
een
onderzoek
van
Regioplan 20
is
naar
voren
gekomen
dat
de
vraag
naar
arbeidsmigranten
uit
MOE-landen
vooral
in
de
volgende
sectoren
voorkomt
waar
werkgevers
moeilijk
aan
mensen
kunnen
komen:
land-
en
tuinbouw,
transport,
vlees
verwerkende
industrie,
bouw
en
metaal.
Dat
zijn
de
sectoren
waar
sprake
is
van
moeilijk
invulbare
vacatures.
In
de
brief
van
de
Minister
van
Sociale
Zaken
en
Werkgelegenheid21
wordt
aan
de
hand
van
het
project
Seizoensarbeid
gesteld
dat
er
onvoldoende
binnenlandse
seizoenarbeiders
zijn
om
de
pieken
in
de
genoemde
sectoren
op
te
vangen.
Volgens
deze
bewering
duidt
dit
erop
dat
tijdelijke
arbeidsmigranten
hard
nodig
zijn
in
Nederland.
Hiermee
wordt
een
bijdrage
geleverd
aan
de
economische
groei.
De
enorme
vraag
naar
kortdurende
arbeid
heeft
een
aanzuigende
werking
op
arbeidsbemiddelaars.
Werkgevers
schakelen
steeds
vaker
uitzendbureaus
in
voor
het
invullen
van
tijdelijke
vacatures.
Vooral
de
uitzendbureaus
die
gespecialiseerd
zijn
in
het
bemiddelen
van
Poolse
werknemers
hebben
het
afgelopen
jaar
veel
werk
gehad.
Zolang
de
uitzendbranche
geen
verplichte
vergunningen
of
certificaten
nodig
heeft,
is
de
grip
op
malafide
uitzendpraktijken
onvoldoende
en
dreigen
arbeidskrachten
uit
Oost-Europa
uitgebuit
te
worden
door
uitzendbureaus
die
niet
volgens
de
regels
werken.
Grote
ondernemingen
zien
voordeel
in
het
inschakelen
van
uitzendbureaus.
Ten
eerste
bespaart
de
tussenkomst
van
arbeidsbemiddelaars
tijd
en
geld.
Personeelsafdelingen
dragen
minder
last
door
de
inzet
van
uitzendbureaus.
Meestal
is
de
taal
het
struikelblok
voor
goede
bemiddeling.
Op
de
tweede
plaats
hebben
uitzendbureaus
vaak
een
bestand
vol
werkzoekenden
en
worden
de
voorselecties
verricht
door
het
desbetreffende
bureau.
In
het
kader
van
tijdbesparing
is
de
inzet
van
uitzendorganisaties
een
voordeel
voor
veel
grote
bedrijven.
Voor
de
uitzendbranche
betekent
deze
enorme
instroom
door
het
aanbod
van
werk
uit
MOE-landen
een
grote
plus.
We
zien
dat
bestaande
uitzendbureaus
zich
specialiseren
door
zich
te
richten
op
Poolse
arbeidskrachten.
Er
wordt
ingespeeld
op
een
nieuwe
doelgroep.
Naast
de
bestaande
uitzendbureaus
openen
steeds
meer
kleine
uitzendbureaus
hun
deuren
die
zich
vooral
richten
op
buitenlandse
arbeidskrachten
uit
Oost-Europa.
19
De
VIA
vertegenwoordigt
bonafide
internationale
arbeidsbemiddelaars.
De
leden
van
de
VIA
realiseren
minimaal
75%
van
hun
omzet
door
inzet
van
buitenlandse
werknemers.
20
Eerste
rapportage
van
het
onderzoek
‘De
Europese
grenzen
verlegd’
van
het
bureau
Regioplan.
Minister
Donner
van
SoZaWe
heeft
dit
rapport,
mede
namens
minister
Vogelaar
voor
Wonen,
Wijken
en
Integratie,
naar
de
Tweede
Kamer
gestuurd.
21
Kamerstukken
2007/2008,
29
407,
nr.
75.
25
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
3.
Inzet
op
de
arbeidsmarkt
In
dit
hoofdstuk
wordt
aandacht
besteed
aan
de
effecten
van
de
inzet
van
MOE’ers
op
de
Nederlandse
arbeidsmarkt.
In
Rotterdam
hebben
verschillende
debatten
plaatsgevonden
over
de
komst
van
MOE-migranten.
De
gevoerde
politieke
debatten
in
2007
kwamen
voornamelijk
voort
uit
verontrustende
geluiden
uit
de
samenleving.
Aan
het
begin
van
de
komst
MOE-migranten
wist
men
niet
hoeveel
van
hen
de
Nederlandse
arbeidsmarkt
zou
toetreden.
De
omvang
van
de
groep
werknemers
uit
MOE-landen
was
moeilijk
vast
te
stellen.
In
Rotterdam
ging
het
college
er
van
uit
dat
in
2007
ongeveer
2.500
MOE-landers
in
de
stad
zouden
verblijven.
In
werkelijkheid
is
gebleken
dat
de
toestroom
groter
is
gebleken
dan
werd
geschat.
Inmiddels
heeft
het
Rijk 22
en
ook
de
gemeente
Rotterdam 23
middels
een
brief
kenbaar
gemaakt
hoe
groot
het
aantal
Oost-Europese
arbeidsmigranten
is.
Afgaande
op
het
aantal
inschrijvingen
in
de
GBA
en
de
tellingen
in
wijken
waar
de
meeste
MOE-landers
wonen,
is
vastgesteld
dat
het
aantal
tussen
de
8.000
en
15.000
ligt.
Hiervan
waren
3.700
mensen
in
het
laatste
kwartaal
van
2007
ingeschreven
in
de
GBA.
De
werkgelegenheidsproblematiek
dient
opgelost
te
worden
vanuit
gemeentelijke
inspanningen.
Gemeente
Rotterdam
maakt
afspraken
met
Rotterdamse
werkgevers,
CWI
en
UWV
om
mensen
uit
de
bestanden
van
CWI
en
de
dienst
SoZaWe
in
te
zetten
op
de
vraag
van
werkgevers.
Het
doel
van
dit
samenwerkingsverband,
genaamd
DAAD,24
is
om
werkloze
uitkeringsgerechtigden
op
vacatures
te
plaatsen
zodat
werkzoekenden
niet
te
lang
non-actief
blijven.
DAAD
is
een
servicepunt
voor
werkgevers
die
op
zoek
zijn
naar
werknemers
en
de
gemeente
probeert
werkgevers
te
stimuleren
om
openstaande
vacatures
in
te
vullen
met
werklozen
uit
de
bestanden
van
CWI
en
UWV.
Om
de
verdringing
op
de
arbeidsmarkt
door
de
instroom
MOE-landers
tegen
te
gaan,
is
de
inzet
van
DAAD
een
goede
oplossing
om
eerst
Rotterdamse
werkzoekenden
te
plaatsen
op
bepaalde
vacatures,
alvorens
MOE-landers
op
ingezet
worden.
Hierbij
gaat
het
voornamelijk
om
vacatures
binnen
die
sectoren
waar
momenteel
veel
MOE-landers
werken.
Met
de
inzet
van
DAAD
zijn
in
2007
ruim
150
werkzoekende
Rotterdammers
in
de
glastuinbouw,
ruim
130
plaatsingen
in
de
haven
en
meer
dan
200
in
de
bouw
geplaatst.
Momenteel
richt
de
gemeente
zich
specifiek
op
het
vervullen
van
vacatures
in
deze
branches.
Verder
vraagt
de
gemeente
aan
werkgevers
om
alleen
samen
te
werken
met
bonafide
uitzendbureaus
die
volgens
legale
werkwijze
handelen
en
voldoen
aan
bepaalde
kwalificaties.
Dit
beleid
om
Rotterdamse
werkzoekenden
aan
het
werk
te
krijgen
heeft
een
goed
vooruitzicht.
Er
wordt
geïnvesteerd
in
diverse
re-integratietrajecten
die
moeten
leiden
tot
minder
werkloze
uitkeringsgerechtigden.
In
Rotterdam
daalde
in
2007
het
aantal
bijstandsgerechtigden
met
11%
procent25
en
is
hiermee
de
grootste
daling
dan
ooit
is
geweest.
Echter
als
we
uit
gaan
van
een
arbeidsmarkt
situatie
zonder
MOE-werknemers,
zou
het
percentage
hoger
liggen.
Met
het
doel
om
het
aantal
uitkeringsgerechtigden
in
Rotterdam
te
verminderen,
is
het
van
belang
om
zoveel
mogelijk
werkloze
Rotterdammers
in
de
bijstand
te
plaatsen
op
vacatures
waar
nu
ongeschoolde
arbeidskrachten
uit
het
buitenland
werken.
Vooral
bij
ongeschoold
arbeid
vindt
er
verdringing
plaats
door
MOE-landers.
Vanuit
een
politiek
perspectief
zou
het
werk
dat
nu
ingevuld
wordt
door
MOE’ers
evengoed
ingevuld
kunnen
worden
door
werkloze
uitkeringsgerechtigden.
Op
de
vraag
waarom
er
in
Nederland
zoveel
mensen
aan
de
kant
staan
en
dus
niet
participeren
in
de
22
Persbericht
07/120,
Ministerie
van
SoZaWe,
Ruim
100.000
mensen
uit
Midden-
en
Oost-Europa
werkzaam
in
Nederland,
27
november
2007.
23
Brief
van
het
College
van
B&W
aan
de
gemeenteraad,
Instroom
inwoners
uit
MOE-landen,
16
oktober
2007.
24
DAAD
is
een
servicepunt
voor
werkgevers
uit
de
regio
Rotterdam
en
staat
werkgevers
bij
met
werving
en
selectie,
scholing
en
reïntegratietrajecten.
25
Opiniestuk
wethouder
Dominic
Schrijer
(Werk,
Zociale
Zaken
en
Grotestedenbeleid),
verschenen
in
de
Volkskrant
van
dinsdag
5
februari
2008.
26
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
arbeidsmarkt,
is
het
antwoord
divers.26
Re-integratietrajecten
hebben
een
hoog
uitstroompercentage
van
bijstand
naar
werk
tot
doel.
‘Werkloosheid
onder
de
autochtone
bevolking
en
immigratie
kunnen
wel
degelijk
samengaan
en
ook
economisch
voordeel
opleveren’
(Emmer
en
Wansink,
2005,
p.118).
Voor
banen
waar
Nederlanders
moeilijk
inzetbaar
zijn,
worden
MOE-migranten
ingezet
om
langdurig
openstaande
vacatures
in
te
vullen.
In
tijden
van
economische
expansie
is
het
de
vraag
of
langdurig
werklozen
ingezet
kunnen
worden.
Uitkeringsgerechtigden
die
een
lange
tijd
geen
arbeid
hebben
verricht
zijn
moeilijk
inzetbaar
op
de
arbeidsmarkt.
Ook
als
het
gaat
om
laaggeschoolde
arbeid.
Hun
arbeidsethos
is
mogelijk
verzwakt
en
het
vergt
enige
tijd
om
enige
ritme
en
werknemersmentaliteit
weer
op
te
pakken.
Theoretisch
gezien
is
het
logisch
om
Nederlandse
werklozen
in
te
zetten
op
vacatures
die
momenteel
ingevuld
worden
door
arbeiders
uit
MOE-landen.
Werkgevers
zouden
Nederlandse
arbeiders
moeten
werven
en
selecteren
om
zo
een
bijdrage
te
leveren
aan
het
verminderen
van
het
aantal
Nederlandse
uitkeringsgerechtigden.
In
het
kader
van
maatschappelijk
verantwoord
ondernemen
zou
dit
gevraagd
mogen
worden
aan
werkgevers.
Het
algemeen
belang
is
er
sociologisch
en
financieel
bij
gebaat
dat
pas
als
alle
Nederlandse
(potentiële)
werknemers
zijn
uitgeput
er
instroom
van
buiten
kan
komen.
De
komende
twee
jaar
wil
de
gemeente
Rotterdam
meer
werklozen
aan
het
werk
krijgen.
Rotterdam
telt
in
totaal
31.000
uitkeringsgerechtigden
en
het
doel
is
om
het
aantal
uitkeringsgerechtigden
flink
te
verminderen
door
hen
die
wel
kunnen
werken
maar
op
non-actief
staan,
aan
het
werk
te
zetten.
Het
kabinet
gaat
uit
van
een
banengroei
in
het
midden-
en
kleinbedrijf.
Deze
groei
wordt
geschat
op
2,5%
procent.
Als
die
wordt
gerealiseerd
ontstaan
in
de
komende
jaren
veel
vacatures
en
dat
is
gunstig
voor
de
arbeidsmarkt.
Hoewel
landelijk
is
gebleken
dat
het
re-integratiebeleid
weinig
effect
heeft
gehad
op
de
toestroom
van
werkloze
uitkeringsgerechtigden
op
de
arbeidsmarkt,
heeft
Rotterdam
in
de
afgelopen
jaren,
vanaf
2006,
door
middel
van
strikte
handhaving
en
een
persoonsgericht
re-integratiebeleid
meer
dan
vijfduizend
uitkeringsgerechtigden
aan
een
baan
geholpen.
Het
uitgangspunt
van
dit
beleid
om
meer
mensen
aan
het
werk
te
krijgen
is
dat
van
iedereen
een
tegenprestatie
wordt
verwacht
voor
de
uitkering.
Er
zijn
projecten
die
zich
richten
op
twee
soorten
werklozen:
1)
werklozen
die
niet
‘willen’
werken
en
2)
werklozen
die
niet
‘kunnen’
werken.
Het
project
‘WerkDirect’
zet
bijstandsgerechtigden
aan
het
werk
die
eigenlijk
niet
willen
werken.
Misbruik
van
de
uitkering
en
ongeldige
redenen
die
gebruikt
worden
om
niet
aan
het
werk
te
gaan
worden
streng
aangepakt
en
niet
meer
geaccepteerd.
Tussen
2005
en
2007
verliet
16%
vrijwillig
en
30%
onvrijwillig
de
bijstand.
Als
er
druk
gezet
wordt
op
deze
mensen
verlaat
men
de
uitkering
en
gaat
men
sneller
aan
de
slag.
Door
verschillende
gemeenten27
wordt
aan
het
Rijk
gevraagd
om
het
vrij
verkeer
van
Bulgaren
en
Roemenen
niet
voor
2011
in
te
voeren.
Ook
wordt
aangedrongen
op
een
uitbreiding
van
de
arbeidsinspectie
op
grond
van
arbeidsbeschermingwetgeving.
Gemeenten
dringen
ook
aan
om
het
mogelijk
te
maken
dat
zij
kunnen
registreren
wie
er
in
hun
gemeente
aanwezig
zijn
door
betere
handhaving
en
gegevensuitwisseling.
Ook
dient
het
Rijk
mee
te
denken
en
werken
aan
verplichte
certificering
voor
uitzendbureaus.
26
Emmer
en
Wansink
(2005)
geven
antwoorden
op
vragen
over
migratie.
Oost-Europese
arbeiders
in
Nederland
worden
als
de
uitkeringstrekkers
en
de
toekomst
van
de
Nederlandse
arbeidsmarkt
gezien
(p.
116).
27
Tijdens
de
Polentop-conferentie,
waarbij
bestuurders
van
verschillende
gemeenten
met
elkaar
spraken
over
de
MOEproblematiek,
vroegen
gemeenten
aan
het
Rijk
o.a.
om
de
overgangstermijn
voor
Bulgaren
en
Roemenen
te
verlengen
naar
vijf
jaar,
zodat
de
huidige
problemen
eerst
opgelost
worden
voordat
de
volgende
grote
groep
MOE-landers
zonder
beperkingen
naar
Nederland
komen.
27
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
In
de
praktijk
is
de
situatie
anders.
Nederlandse
ondernemers
merken
op
dat
MOE’ers
in
groten
getale
naar
Nederland
komen
en
bereid
zijn
om
laaggeschoold,
onregelmatig
en
in
de
volksmond
‘vuil’
werk
aan
te
nemen
(Emmer
en
Wansink,
p.118).
Voor
banen
waarvoor
geen
Nederlanders
te
vinden
zijn
worden
MOE-immigranten
ingezet.
Volgens
het
CPB
zou
het
aantal
uitkeringstrekkers
groeien
wanneer
de
instroom
van
MOE-landers
onbelemmerd
blijft.
Werkgevers
zullen
door
de
grote
instroom
de
voorkeur
geven
aan
arbeiders
die
goedkoper
zijn
en
bereid
zijn
om
te
werken
tijdens
onregelmatige
werkuren.
In
het
malafide
deel
van
arbeidsbemiddeling
wordt
ook
van
werknemers
verlangd
dat
zij
onder
het
minimumloon
werken
en
veel
langere
dagen
maken
en
uren
draaien
dan
dat
de
Arbeidstijdenwet
toelaat.
Met
dit
gegeven
moet
wel
worden
opgemerkt
dat
de
constructie
als
Zelfstandige
Zonder
Personeel
dit
toelaat.
De
malafide
constructie
wordt
als
het
ware
witgewassen.
De
term
witwassen
wordt
in
dit
kader
door
mij
bewust
gebruikt,
omdat
wij
allen
weten
dat
de
ZZPconstructie
hier
niet
voor
bedoeld
is.
Zelfstandigen
Zonder
Personeel
De
arbeidsmigrant
die
zich
als
zzp’er
in
laat
schrijven
heeft
hier
zelf
financieel
nog
steeds
meer
voordelen
van
dan
nadelen,
maar
de
druk
die
door
werkgevers
wordt
opgevoerd
om
onder
het
minimumloon
te
betalen,
overuren
te
maken
en
geen
vakantiedagen
te
hebben
is
feitelijk
oneigenlijk.
Werkgevers
dekken
hun
geweten
en
juridische
positie
af,
omdat
het
zo
is
dat
een
zzp’er
zelf
afspraken
kan
maken
over
de
genoemde
arbeidsvoorwaarden.
Uit
mailwisseling
met
de
Kamer
van
Koophandel
(KvK)
Rotterdam
komt
naar
voren
dat
Poolse
ondernemers
intussen
de
grootste
groep
niet-Nederlandse
startende
ondernemers
zijn.
Een
groot
deel
van
de
geregistreerde
ondernemers
is
zzp’er.
De
Belastingdienst
heeft
als
taak
om
te
controleren
of
er
sprake
is
van
daadwerkelijke
ondernemers
in
de
zin
van
belastingwetgeving
en
de
sociale
verzekeringen.
Buitenlandse
ondernemers
hebben
dezelfde
plichten
en
kunnen
net
als
iedere
ondernemer
bij
de
Belastingdienst
een
Verklaring
Arbeidsrelaties
(VAR)
aanvragen.
Als
een
VAR
‘winst
uit
onderneming’
verstrekt
wordt,
dan
is
de
ondernemer
een
ondernemer
voor
de
inkomstenbelasting
en
wordt
de
opdrachtgever
gevrijwaard
van
de
afdracht
sociale
verzekeringswetten.28
Voor
wat
betreft
het
inschrijven
van
ondernemingen
bij
de
KvK
is
er
een
koppeling
nodig
met
de
Belastingdienst
en
de
GBA.
De
bestanden
worden
onderling
uitgewisseld
door
bijvoorbeeld
de
koppeling
tussen
de
GBA
en
de
gegevens
zoals
geregistreerd
bij
de
Belastingdienst.
Verificatie
vindt
plaats
op
basis
van
de
gegevens,
zoals
opgenomen
en
door
de
KvK
raadpleegbaar
in
de
GBA
bestanden.
Inschrijving
bij
de
KvK
vindt
pas
plaats
als
er
ook
een
feitelijke
inschrijving
in
de
GBA
is.
De
gegevens
van
Oost-Europese
zzp’ers
zoals
die
bij
de
KvK
zijn
geregistreerd
zijn
dus
afgeleid
van
de
GBA
en
zouden
daar
opvraagbaar
moeten
zijn.
Indien
bij
de
KvK
blijkt
dat
de
onderneming
niet
meer
op
het
opgegeven
adres
gevestigd
is
en
de
ondernemer
niet
meer
te
achterhalen
is
en
bijvoorbeeld
de
jaarlijkse
bijdrage
niet
meer
wordt
betaald,
dan
gaat
de
KvK
over
tot
opheffing
van
de
onderneming.
De
KvK
heeft
de
taak
om
ondernemers
informatie
te
verstrekken
wanneer
er
naar
gevraagd
wordt
en
hen
naar
de
juiste
instanties
door
te
verwijzen.
Voor
MOE-landers
zijn
geen
specifieke
activiteiten
van
de
KvK
en
dienen
ook
zij
informatie
aan
te
vragen
via
de
balie,
telefoon
en
website.
Uit
het
bovenstaande
kunnen
we
opmaken
dat
het
noodzakelijk
is
om
de
woonadressen
van
zelfstandige
ondernemers
afkomstig
uit
MOE-landen
te
controleren
door
de
adressen
zoals
bekend
bij
KvK
en
GBA
te
matchen
en
te
controleren.
Een
GBA
inschrijving
is
een
voorwaarde
om
ingeschreven
te
kunnen
worden
als
ondernemer
bij
de
KvK.
De
kans
is
groot
dat
Oost-Europese
werknemers
na
28
Ondernemer
is
dan
niet
verzekerd
tegen
ziektekosten.
Verderop
in
het
hoofdstuk
gezondheidszorg
zal
worden
ingegaan
op
de
gevolgen
voor
de
zzp’er
en
de
overheid.
28
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
een
periode
van
mogelijke
uitbuiting
door
arbeidsbemiddelaars
of
werkgevers,
nu
inzien
dat
het
voordeliger
is
om
als
zelfstandige
op
de
Nederlandse
arbeidsmarkt
te
opereren.29
Conclusie
De
komst
van
arbeidsmigranten
naar
de
stad
Rotterdam
brengt
verschillende
voordelen
en
nadelen
met
zich
mee.
Vanuit
een
economisch
perspectief
kent
de
komst
een
groot
belang
voor
het
midden-
en
klein
bedrijf
in
branches
waar
veel
vraag
is
naar
laaggeschoolde
werknemers.
Werkgevers
geven
de
voorkeur
aan
goedkope
arbeidskrachten
die
flexibel
inzetbaar
zijn
voor
werk.
Nu
Nederlandse
werkgevers
geen
tewerkstellingsvergunning
meer
hoeven
aan
te
vragen
voor
Poolse
arbeiders,
zal
mogelijk
het
aantal
Polen
kunnen
toenemen
op
Nederlandse
arbeidsmarkt.
De
lagere
inkomensgroepen
lijden
schade
door
de
verdringing
op
de
arbeidsmarkt.
Ook
zal
een
druk
op
de
lonen
gelegd
worden.
Als
werkgevers
door
de
ruime
keuze
aan
Poolse
arbeiders
‘gewend’
raken
aan
de
relatief
lage
lonen,
zullen
de
lonen
in
de
lagere
inkomensgroepen
minder
snel
groeien.
We
kunnen
het
volgende
stellen
over
de
inzet
van
arbeidsmigranten
uit
MOE-landen
op
de
arbeidsmarkt:
het
hoge
minimumloon
en
het
relatief
hoge
niveau
van
de
uitkeringen
in
Nederland
zorgen
ervoor
dat
immigranten
aan
de
slag
kunnen
op
dat
deel
van
de
arbeidsmarkt
waar
autochtonen
zich
niet
laten
zien.
Hoge
sociale
uitkeringen
beïnvloeden
de
flexibiliteit
van
het
arbeidsaanbod
aan
de
onderkant
van
de
markt.
Verder
worden
MOE-landers
steeds
meer
geprikkeld
om
als
zzp’er
de
arbeidsmarkt
te
betreden.
Bij
de
Kamer
van
Koophandel
groeit
het
aantal
zelfstandigen
afkomstig
uit
Oost-Europa.
Een
GBAinschrijving
is
een
voorwaarde
is
om
bij
de
KvK
als
zelfstandige
ingeschreven
te
worden.
Dit
maakt
een
extra
controle
op
ongeldige
woonadressen
mogelijk.
29
Tijdens
mijn
korte
stage
bij
Bureau
Frontline
waarbij
ik
met
de
interventieteams
op
pad
ging,
heb
ik
samen
met
een
interventieteam
een
huisbezoek
afgelegd
bij
een
Pool
die
zich
in
de
GBA
wilde
inschrijven.
Een
‘kennis’
van
de
desbetreffende
Pool
was
daarbij
aanwezig
en
diende
als
tolk.
Via
deze
vertaler
ben
ik
erachter
gekomen
dat
hij
zich
in
de
GBA
liet
inschrijven
omdat
hij
als
zzp’er
aan
de
slag
wilde
gaan,
nadat
hij
een
periode
voor
een
werkgever
had
gewerkt.
Het
desbetreffende
adres
betrof
een
kraakpand
en
oogde
onbewoonbaar.
29
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
4.
Recht
op
sociale
voorzieningen
Iedere
werknemer
die
in
Nederland
werkzaam
is,
draagt
premies
af.
Ook
een
arbeidskracht
die
tijdelijk
of
langdurig
werk
verricht
in
Nederland
bouwt
hiermee
rechten
op
sociale
voorzieningen
op.
Bij
gebrek
aan
onderzoek
naar
de
mogelijkheid
dat
de
Nederlandse
verzorgingsstaat
aantrekkelijk
is
voor
arbeidsmigranten
uit
landen
waar
de
sociale
voorzieningen
niet
zo
goed
gereld
zijn,
kunnen
we
geen
uitspraak
doen
over
een
aanzuigende
werking.
Verblijfsrecht
Het
Centraal
Planbureau
concludeert
dat
van
arbeidsmigratie
op
grote
schaal
geen
positieve
effecten
te
verwachten
valt,
maar
dat
beperkte
arbeidsmigratie
wel
gunstig
kan
zijn
voor
de
economie.
Dit
is
vooral
het
geval
als
immigranten
hoger
zijn
opgeleid,
goede
vooruitzichten
hebben
op
werk
en
in
moeilijk
vervulbare
vacatures
terechtkomen.30
En
volgens
Emmer
en
Wansink
(2005,
p.
116)
trekken
immigranten
alle
voordelen
naar
zich
toe.
In
de
huidige
situatie
bouwen
MOE-migranten
die
langer
dan
drie
maanden
in
loondienst
werken,
rechten
op
in
Nederland.
In
de
Wet
Werk
en
Bijstand
(WWB)
staat
de
regeling
vast
dat
men
dan
het
recht
heeft
om
beroep
te
doen
op
de
sociale
voorzieningen.
Er
is
sprake
van
rechtmatig
verblijf
als
men
langer
dan
drie
jaar
in
Nederland
werkt
en
dan
dus
ook
belasting
betaalt.
Na
vijf
jaar
volgt
een
duurzaam
verblijfsrecht.
De
beperkingen
op
het
recht
van
bijstand
gelden
dan
niet
meer
en
er
zijn
ook
geen
verblijfsrechtelijke
gevolgen
meer
wanneer
beroep
wordt
gedaan
op
bijstand.
In
Nederland
krijgen
werklozen
75%
procent
van
het
laatst
verdiende
loon.
In
Polen
is
dat
61%.
Polen
die
in
Nederland
na
een
half
jaar
werkloos
raken,
kunnen
een
lucratieve
WW-uitkering
aanvragen.
Deze
ligt
ruim
zes
keer
hoger
dan
in
Polen.
De
Nederlandse
WW-uitkering
is
vooral
gunstig
voor
de
Polen
omdat
ook
rekening
wordt
gehouden
met
het
arbeidsverleden
in
eigen
land
bij
het
verstrekken
van
de
uitkering.
Als
een
Pool
na
zes
jaar
werken
in
Polen
een
half
jaar
aan
de
slag
gaat
in
Nederland,
heeft
deze
na
afloop
recht
op
zes
maanden
WW.
Deze
uitkering
is
gebaseerd
op
het
laatste,
hoge
Nederlandse
loon.
De
meningen
over
het
recht
op
een
uitkering
voor
Polen
zijn
verdeeld.
Zo
wordt
er
gevreesd
voor
mogelijke
‘WW-toerisme’en
wil
men
enerzijds
een
aanpassing
van
de
regels.
Anderzijds
ziet
men
geen
problemen
omdat
de
regels
voor
WW
streng
zijn
en
Polen
komen
hier
om
te
werken
en
er
zal
snel
weer
ander
werk
zijn
voor
een
werkloze
Pool
omdat
er
veel
passende
arbeid
is.
Op
dit
moment
zijn
de
aantallen
MOE-migranten
die
gebruik
maken
van
een
uitkering
nog
onbeduidend,
maar
de
groep
MOE-migranten
(vooral
Polen)
die
al
gebruik
kunnen
maken
van
het
recht
op
een
uitkering
is
aanzienlijk.
Mocht
de
Nederlandse
arbeidsmarkt
inzakken
en/of
de
vraag
naar
MOE-arbeiders
dalen,
dan
is
de
kans
groot
dat
deze
mensen
bij
de
Nederlandse
sociale
diensten
aanspraak
doen
op
een
uitkering.
De
financiële
druk
op
de
Nederlandse
samenleving
als
geheel
is
nog
niet
onderzocht.
De
rekensom
is
wel
te
maken
en
zal
voor
de
samenleving
negatief
uitvallen.
Dit
omdat
MOE-migranten
pas
een
korte
periode
zelf
meebetalen
aan
een
voorziening
waar
zij
zelf
lang
gebruik
van
zouden
kunnen
maken
en
wat
meer
geld
oplevert
dan
een
baan
in
het
land
van
herkomst
hen
oplevert.
Vanaf
maart
2007
hebben
veel
arbeiders
uit
MOE-landen
zich
ingeschreven
in
de
Gemeentelijke
Basisadministratie
van
Rotterdam.
Dit
zou
er
op
kunnen
duiden
dat
een
nieuwe
groep
arbeidsmigranten
zich
blijvend
vestigt
in
de
stad
Rotterdam.
Voor
een
ZZP-constructie
is
een
inschrijving
in
de
GBA
noodzakelijk.
Daarom
kunnen
we
ervan
uitgaan
dat
het
mogelijk
is
dat
deze
groep
migranten
zich
permanent
zal
vestigen
in
de
stad.
Maar
niet
elke
zzp’er
is
van
plan
om
zich
30
Het
CPB
geeft
in
een
Bijzondere
Publicatie
‘Immigration
and
te
Dutch
Economy’
(2003)
een
overzicht
weer
van
de
ontwikkelingen
van
de
immigratie
naar
Nederland
en
de
trends
die
zich
daarin
aftekenen.
30
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
definitief
te
vestigen.
Sinds
de
invoering
van
de
Koppelingswet31
heeft
men
recht
op
een
uitkering
en
aanspraak
op
overige
voorzieningen
als
er
sprake
is
van
een
rechtmatig
verblijf
in
Nederland.
Uit
de
gesprekken
die
ik
heb
gevoerd
met
MOE-migranten
valt
op
te
maken
dat
het
werken
in
Nederland
niet
zuiver
en
alleen
uit
geldelijk
gewin
bestaat.
Niet
alle
geïnterviewde
migranten
kwamen
hier
openlijk
voor
uit.
Deze
migranten
laten
vaak
hun
gezin
overkomen
en
er
wordt
gebruik
gemaakt
van
sociale
voorzieningen,
onderwijs
en
gezondheidszorg.
Deze
voordelen
zijn
bijkomende
factoren
die
voor
sommige
arbeidsmigranten
er
voor
zorgen
dat
men
de
stap
van
definitief
verblijf
zet.
Verderop
wordt
een
beschrijving
gegeven
van
de
gevolgen
die
dit
heeft
op
de
terreinen
wonen,
onderwijs
en
gezondheidszorg.
Conclusie
Uit
interviews
met
MOE-migranten
blijkt
dat
Nederland
voor
hen
meer
is
dan
alleen
een
plek
om
tijdelijk
geld
te
verdienen.
Een
groei
van
arbeidsmigranten
zou
kunnen
betekenen
dat
velen
van
hen
zich
zullen
blijven
vestigen
in
Nederland.
Op
de
lange
termijn
zal
rekening
gehouden
moeten
worden
met
de
totale
kosten
als
de
vraag
naar
MOE-migranten
zal
inkrimpen.
De
huidige
arbeidskrachten
uit
Oost-Europa
die
hier
werk
verrichten
en
dus
ook
premies
afdragen,
bouwen
hun
rechten
op
en
zullen
in
de
toekomst
ook
aanspraak
kunnen
doen
op
bijvoorbeeld
de
bijstand.
Er
is
nog
geen
totale
rekensom
gemaakt
van
de
kosten
die
in
de
toekomst
gemaakt
zullen
worden.
Hoewel
de
regels
voor
WW
–uitkeringen
streng
zijn,
wordt
nu
al
gevreesd
voor
mogelijke
‘WWtoerisme’
waarmee
rekening
gehouden
moet
worden
om
problemen
in
de
toekomst
te
voorkomen.
31
De
Koppelingswet
legt
een
relatie
tussen
het
verblijfsrecht
van
vreemdelingen
en
de
diverse
voorzieningen
die
door
de
overheid
worden
verstrekt,
zoals
uitkeringen,
kinderbijslag
en
huurtoeslag.
31
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
Deel
II:
Verblijf
5.
Huisvesting
In
dit
hoofdstuk
staat
het
verblijf
van
MOE-migranten
in
Rotterdam
centraal.
De
komst
van
nieuwe
migrantengroepen
uit
Oost-Europa
beïnvloedt
de
vraag
naar
goedkope
woningen
in
Rotterdam.
In
de
zwakkere
woonwijken
van
Rotterdam
is
het
van
belang
om
de
behaalde
resultaten
veilig
te
stellen.
Sommige
woonwijken
ondergaan
een
woningverbetering
en
zijn
op
weg
naar
verbetering
van
het
leefklimaat.
Het
aantal
woningzoekenden
in
de
huursector
kent
een
stijging
door
de
komst
van
MOE’ers.
Er
lijkt
sprake
te
zijn
van
een
verdringing
op
de
woonmarkt
en
Rotterdamse
woningzoekenden
die
jarenlang
op
de
wachtlijst
staan
voor
een
huurwoning
zouden
geen
last
moeten
ondervinden.
Het
is
de
vraag
of
woningverhuur
aan
MOE’ers
aan
de
particuliere
sector
overgelaten
zou
moeten
worden.
Huisvesting
van
MOE-migranten
zal
voornamelijk
in
de
particuliere
markt
moeten
worden
opgepakt.
Hier
is
breed
politiek
draagvlak
voor.
Sommige
partijen
zouden
de
huisvesting
liever
door
woningcorporaties
laten
doen
maar
zien
ook
dat
de
vraag
te
groot
is,
ook
gezien
de
wachtlijsten
en
het
spreidingsbeleid.
En
andere
partijen
stellen
zich
op
het
standpunt
dat
arbeidsmigranten
niet
met
Nederlands
publiek
geld
gehuisvest
mogen
worden.
Huisvesting
voor
Oost-Europeanen
zou
niet
publiek
gefinancierd
mogen
worden,
omdat
Nederlandse
burgers
met
lage
inkomens
voorrang
moeten
krijgen
op
goedkope
woningen.
De
verantwoordelijkheid
voor
huisvesting
van
arbeidsmigranten
ligt
bij
henzelf
of
bij
de
werkgever.
Arbeidsmigranten
dienen
zelf
voor
hun
huisvesting
te
zorgen
zonder
publiek
gefinancierde
middelen.
Zij
moeten
zelf
voor
hun
woning
betalen
of
deze
laten
betalen
door
hun
werkgever.
Woningcorporaties
hebben
o.a.
een
goedkope
woningvoorraad
die
bestemd
is
voor
Nederlandse
burgers
die
onvoldoende
verdienen.
De
komst
en
de
aanwezigheid
van
MOE’ers
in
deze
wijken
tasten
in
veel
gevallen
het
woon-
en
leefgenot
aan.
De
hoofdreden
van
deze
aantasting
in
bepaalde
wijken
is
het
feit
dat
bij
tijdelijke
huisvesting
door
arbeidsmigranten
vooral
gelet
wordt
op
lage
huisvestingskosten,
zodat
een
groot
deel
van
het
verdiende
geld
naar
het
land
van
herkomst
gestuurd
kan
worden.32
Kleine
woonruimten
en
slechte
woonomstandigheden
leiden
tot
slechte
woonsituaties
zoals
illegale
overbewoning
waarbij
teveel
personen
in
een
woning
of
kamer
verblijven.
M id d e n -
e n
O o s t - E u ro p e s e
b e v o lk in g
in
R o tte r d a m
In
Rotterdam
vestigen
zich
grote
groepen
arbeiders
uit
Midden-
en
Oost-Europa.
Met
name
de
Poolse
gemeenschap
groeit
door
de
structurele
vraag
naar
tijdelijke
arbeid
in
Nederland.
Een
deel
van
de
Poolse
gemeenschap
woont
al
lang
in
Nederland,
een
ander
deel
heeft
zich
recentelijk
in
Rotterdam
gevestigd.
De
groei
van
het
aantal
gehuisveste
Polen
is
af
te
leiden
uit
het
feit
dat
sinds
de
afschaffing
van
de
tewerkstellingsvergunning
het
aantal
Poolse
arbeidsmigranten
is
toegenomen.
Dit
is
vooral
te
merken
aan
de
groei
van
het
aantal
inschrijvingen
bij
de
Rotterdamse
GBA
waar
iedere
Rotterdamse
burger
zich
dient
in
te
schrijven
wanneer
men
zich
in
de
stad
wil
huisvesten
voor
een
periode
langer
dan
drie
maanden.
‘De
migratie-intentie
bepaalt
de
verblijfsduur.
Economische
migranten
zoals
MOE’ers
die
om
economische
redenen
naar
Nederland
komen
hebben
in
eerste
instantie
een
minder
duurzaam
verblijf
omdat
men
terugkeert
naar
het
land
van
herkomst
wanneer
er
genoeg
geld
is
verdiend
is
in
een
korte
periode.
Wij
moeten
ook
stil
staan
bij
32
Barend
Rombout
van
Bureau
Frontline
suggereert
dit
n.a.v.
de
afgelegde
huisbezoeken
door
interventieteams.
32
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
het
feit
dat
een
intentie
voor
kort
verblijf
soms
ingehaald
wordt
door
de
realiteit.
Dan
verblijft
men
langer
in
Nederland
dan
oorspronkelijk
was
voorzien,’
aldus
Van
der
Aalst,
directeur
van
de
Internationale
Organisatie
voor
Migratie
(IOM).
Zo
zien
we
dat
nu
ook
terug
bij
de
aanwezige
MOE’ers
die
in
Rotterdam
werken
en
wonen.
De
Poolse
bevolkingsgroep
start
met
het
ontwikkelen
van
een
eigen
Pools
netwerk.
In
bepaalde
delen
van
de
stad
is
de
aanwezigheid
van
Poolse
winkels,
verenigingen
en
kerken.
In
het
centrum
van
Rotterdam
is
recentelijk
een
Pools
café
geopend
dat
als
ontmoetingsplaats
dient.
Hieruit
kunnen
we
voorzichtig
concluderen
dat
de
verblijfsduur
van
deze
groep
migranten
langer
zal
zijn
dan
men
had
verwacht.
C o n c e n tr a tie
M O E - la n d e rs
in
R o tte rd a m
In
bepaalde
delen
van
de
stad
zijn
groepen
arbeidsmigranten
uit
MOE-landen
gehuisvest.
Voornamelijk
in
hotspotgebieden33
zijn
er
concentraties
van
arbeiders
uit
Midden-
en
Oost-Europa.
Volgens
Bureau
Frontline
is
redelijk
goed
zicht
op
de
wijken
en
straten
waar
veel
arbeidsmigranten
uit
Midden-
en
Oost-Europa
verblijven.
Een
groot
deel
van
deze
groep
wordt
vertegenwoordigd
door
Polen.
De
deelgemeenten
die
kampen
met
concentraties
Polen
en
andere
Midden-
en
OostEuropese
mensen
zijn:
• Delfshaven
• Feijenoord
• Charlois
• Centrum
• Noord
• Hoogvliet
• Prins
Alexander
Geschat
wordt
dat
het
aantal
MOE-landers
in
Rotterdam
tussen
de
8.000
en
15.000
ligt.
De
schatting
ligt
aanzienlijk
hoger
dan
het
aantal
MOE-landers
zoals
geregistreerd
in
de
GBA,
dat
in
het
vierde
kwartaal
van
2007
nog
3.700
telde.
Interventieteams
voeren
huisvestingscontroles
uit
bij
mogelijk
illegale
huisvesting
door
MOE’ers
in
bepaalde
wijken.
Door
de
veelvoudige
controles
bestaat
de
kans
dat
de
verschuiving
van
het
ene
deelgemeente
naar
het
andere
kan
plaatsvinden.
Wanneer
een
quotum
ingevoerd
wordt
voor
een
maximaal
aantal
MOE-landers
die
in
Rotterdam
mogen
wonen
zou,
zou
er
meer
grip
zijn
op
de
grote
instroom
van
MOE-arbeidskrachten
in
de
stad.
Het
doel
van
de
invoering
van
een
quotum
is
om
te
voorkomen
dat
te
veel
en
te
grote
groepen
MOE-landers
zich
in
de
stad
zullen
huisvesten.
Een
deel
van
hen
woont
in
de
stad
Rotterdam,
maar
werkt
echter
buiten
de
stad.
Overlast
en
illegale
huisvesting
In
een
aantal
Rotterdamse
deelgemeenten
zijn
signalen
van
overlast
door
huisvesting
van
tijdelijke
arbeidsmigranten
uit
Midden-
en
Oost-Europa.
Omwonenden
hebben
vooral
last
van
de
geluidsoverlast
die
voortkomt
uit
slechte
huisvestingssituaties
waarin
de
Polen
e.a.
verkeren.
De
verwachting
is
dat
de
instroom
van
inwoners
uit
Midden-
en
Oost-Europa
blijft
groeien.
Dit
leidt
tot
een
vraagstijging
naar
tijdelijke
huisvesting.
Een
deel
van
deze
mensen
is
gehuisvest
in
de
particuliere
sector
omdat
niet
alle
woningcorporaties
tijdelijke
arbeidsmigranten
huisvesten.
De
kans
is
groot
dat
huisjesmelkers
profiteren
van
deze
gelegenheid
en
dus
streven
naar
geldelijk
gewin.
Het
gevolg
daarvan
is
dat
veel
woningen
slecht
onderhouden
worden
en
weinig
aandacht
krijgen
op
het
gebied
van
legale
huisvesting.
33
Hotspots
zijn
plekken
in
de
stad
waar
de
fysieke,
sociale
en
economische
verloedering
hand
in
hand
gaan
(bron:
www.rotterdamveilig.nl).
33
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
Het
Rotterdamse
stadsbestuur
heeft
een
beleidsstuk
opgesteld
waarin
een
structurele
aanpak
van
de
problematiek
beschreven
wordt.
In
de
huidige
aanpak
worden
interventieteams
ingezet
om
o.a.
illegale
verblijfsinrichtingen
op
te
rollen.
Bovendien
worden
malafide
huiseigenaren
c.q.
huisjesmelkers
hiermee
aan
het
licht
gesteld
en
aangepakt.
De
inspanningen
van
Leefbaar
Rotterdam
rondom
de
komst
van
de
Polen
hebben
heldere
oplossingen
aan
zowel
de
huisvestingskant
als
aan
de
werkgelegenheidskant
ten
doel.
‘De
toestroom
van
werknemers
uit
MOE-landen
verloopt
niet
in
alle
gevallen
vlekkeloos.
Klachten
over
geluidsoverlast
en
drankmisbruik
nemen
nog
altijd
toe.’ 34
Overlastgevers
vallen
het
meest
op
en
diverse
reportages
over
illegale
overbewoning
laten
de
feiten
zien.
De
media
schenkt
veel
aandacht
aan
de
problematiek
rondom
Poolse
werknemers
die
in
bepaalde
wijken
zijn
gevestigd.
Gemeenten
dienen
actie
te
ondernemen
wanneer
huisvesting
van
groepen
arbeidsmigranten
tot
overlast
leidt
in
woonwijken,
maar
ook
als
bestemmingsplannen
of
bouwregels
overtreden
worden
wanneer
creatieve
oplossingen
worden
bedacht
voor
huisvesting.
Een
voorbeeld
zijn
kraakpanden
en
hotels
waar
groepen
MOE’ers
gehuisvest
worden
en
waar
geen
rekening
wordt
gehouden
met
de
omgeving
en
de
visie
van
bepaalde
wijken.
Goedkope
woningen
zijn
erg
aantrekkelijk
voor
tijdelijke
arbeidskrachten.
Werkgevers
huisvesten
hun
tijdelijke
werknemers
in
zo
goedkoop
mogelijke
woningen.
Regelmatig
komen
er
klachten
binnen
over
luidruchtige
Polen.
Interventieteams
brengen
bezoeken
aan
panden
daar
waar
vermoedelijk
veel
onrust
heerst.
Bij
het
binnentreden
van
panden
waarbij
huisvesting
volgens
illegale
wijze
geschiedt,
verraden
de
vele
matrassen
vaak
het
aantal
mensen
die
mogelijk
illegaal
op
het
woonadres
verblijft.
‘Waar
vroeger
buurvrouw
Truus
woonde,
wonen
nu
ineens
vijf
Polen’
(Metro,
1-10-2007).
In
de
wijken
waar
concentraties
Polen
en
andere
MOE’ers
worden
gehuisvest
heerst
er
enige
angst
onder
buurtbewoners
die
hinder
ondervinden
aan
de
nieuwe
groep
bewoners.
Vooral
in
de
avonduren
wanneer
arbeiders
terug
keren
naar
hun
woning
is
veel
sprake
van
geluidsoverlast.
Overdag
zijn
het
de
geparkeerde
auto’s
met
buitenlandse
kentekenplaten
die
het
verblijf
van
deze
groep
mensen
in
een
woonwijk
verraadt.
Het
aantal
meldingen
die
betrekking
hebben
tot
overlast
door
Poolse
werknemers
lijkt
te
stijgen.
Daarom
is
in
Rotterdam
een
centraal
meldpunt
in
het
leven
geroepen
waar
burgers
gebruik
van
kunnen
maken
als
zij
last
ondervinden
van
buitenlandse
buurtbewoners
die
overlast
veroorzaken.
Tabel
2
Aantal
verdachte
personen
met
de
Poolse
nationaliteit
m.b.t.
incidenten
2006
Tot
1
oktober
Verwachting
2007
2007
Overlast
143
67
89
gerelateerde
feiten
Geweldsincidenten
32
47
63
Overige
meldingen
314
262
349
Totaal
aantal
489
376
501
meldingen
Bron:
RIO
Politie
Rotterdam-Rijnmond
In
tabel
2
wordt
het
aantal
incidenten
weergegeven
van
verdachten
met
een
Poolse
nationaliteit.
Onder
‘Overlast
gerelateerde
feiten’
worden
APV
overtredingen
verstaan
zoals
openbare
dronkenschap,
geluidshinder
en
hinder
op-
of
aan
de
weg.
‘Geweldsincidenten’
worden
aangemerkt
als
eenvoudige
mishandeling,
zware
mishandeling,
openlijke
geweldpleging
tegen
personen,
34
Maasstad,
14-11-2007:
Toestroom
MOE-landers
verloopt
niet
vlekkeloos.
Rotterdamse
wethouder
baart
zorgen
over
de
toestroom
van
werknemers
uit
MOE-landen.
34
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
bedreiging,
en
(poging
tot)
doodslag.
Onder
de
‘overige
meldingen’
worden
in
het
tabel
verkeersincidenten,
milieu-incidenten
en
vermogensdelicten
verstaan.
Criminaliteit
Recherchebureau
Ultrascan
heeft
in
november
2007
bevestigd
dat
een
groot
deel
van
de
Roemenen
dat
naar
Nederland
komt
zich
vooral
bezig
houdt
met
overvallen,
inbraak,
skimming,
prostitutie
en
mensenhandel.
Het
bureau
deed
35
dagen
lang,
16
tot
18
uur
per
dag
onderzoek
naar
de
activiteiten
van
Roemenen
in
Nederland.
In
2007
hielden
minstens
1.807
Roemenen
in
Nederland
zich
bezig
met
criminele
activiteiten.
Volgens
fraudespecialist
Frank
Engelsman
van
Ultrascan
ging
het
in
de
eerste
helft
van
2007
nog
om
de
helft
van
dit
aantal
criminelen.
Naast
de
Polen
zijn
het
vooral
de
Roemenen
en
Bulgaren
die,
sinds
de
toetreding
van
Roemenië
en
Bulgarije
tot
de
Europese
Unie
in
januari
2007,
massaal
naar
Nederland
komen.
Een
forse
stijging
van
deze
groep
arbeidsmigranten
uit
Oost-Europa
leidt
in
een
zeer
korte
periode
tot
veel
georganiseerde
criminaliteit
en
incidentele
delicten
zoals
tasjesroven
en
overvallen.
Hiermee
krijgen
politie
en
het
OM
er
een
extra
maatschappelijk
probleem
erbij.
De
huidige
politie-
en
justitiecapaciteit
is
nog
onvoldoende
om
deze
huidige
en
in
de
toekomst
aankomende
golf
van
criminaliteit
het
hoofd
te
bieden.
Conclusie
Het
groeiende
aantal
concentraties
(tijdelijke)
arbeidsmigranten
uit
MOE-landen
leidt
in
sommige
wijken
tot
negatieve
gevolgen
en
een
gevoel
van
ontheemdheid
onder
buurtbewoners.
Zwakke
wijk
die
bezig
zijn
met
een
imagoverbetering
krijgen
door
de
komst
van
de
migranten
een
tegenslag.
Als
een
wijk
te
maken
krijgt
met
nieuwe
buurtbewoners
die
weinig
of
geen
sociale
binding
tonen,
zal
het
gevoel
van
saamhorigheid
afnemen.
Het
woon-
en
leefgenot
maar
ook
het
veiligheidsgevoel
worden
aangetast
door
MOE-landers
die
vaak
nog
in
slechte
huisvestingssituaties
terecht
komen.
Malafide
praktijken
van
verhuurders
van
illegale
verblijfsinrichtingen
dienen
zoveel
opgespoord
en
hard
aangepakt
te
worden.
Na
de
Polen
volgen
de
Roemenen
en
Bulgaren
die
toestromen
op
de
Nederlandse
arbeidsmarkt.
Een
forse
stijging
in
een
korte
periode
heeft
geleid
tot
veel
criminele
activiteiten.
De
politie
en
het
OM
krijgen
hiermee
een
extra
maatschappelijk
probleem
erbij
en
vraagt
om
extra
politiecapaciteit.
35
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
6.
Integratie
Er
bestaan
veel
vooroordelen
over
de
Poolse
gemeenschap.
Zo
zou
deze
gemeenschap
vaak
dronken
en
luidruchtig
zijn,
geen
Nederlands
spreken
en
lijkt
zij
geen
moeite
te
nemen
om
in
te
burgeren.
Een
deel
van
dit
beeld
klopt
met
feiten
uit
de
praktijk,
maar
geldt
lang
niet
voor
alle
Polen.
Op
basis
van
dit
onderzoek
is
de
veronderstelling
gerechtvaardigd
dat
een
aanzienlijk
aantal
Polen
in
Nederland
zal
blijven
wonen
en
werken.
Na
2011
zullen
ook
de
Bulgaren
en
Roemenen
diezelfde
kans
grijpen.
Daarom
is
het
zaak
om
tijdig
beleid
te
ontwikkelen
in
het
kader
van
integratie
en
participatie.
Ook
is
het
zaak
om
na
te
denken
op
welke
wijze
het
noodzakelijk
en
wenselijk
is
dat
er
specifiek
beleid
ontwikkeld
wordt
voor
integratie
van
EU-onderdanen.
Voor
het
goed
functioneren
in
de
Nederlandse
samenleving
is
integratie
onmisbaar.
‘Van
een
inburgeringsplicht
voor
Poolse,
dus
EU-burgers,
kan
geen
sprake
zijn.
Toch
is
een
meerderheid
van
de
Tweede
Kamer
hier
voorstander
van’
(VNG
Magazine,
9
november
2007).
Bij
inburgering
gaat
het
niet
alleen
om
het
leren
van
de
taal.
Het
gaat
over
participatie
en
een
volwaardige
plaats
verwerven
in
de
samenleving.
Minister
Vogelaar
bekijkt
samen
met
gemeenten
of
er
een
voorlichtingspakket
met
taal
en
kennis
van
de
Nederlandse
samenleving
gemaakt
kan
worden
voor
MOE-landers
die
kort
in
Nederland
verblijven.
Als
zij
langer
in
Nederland
willen
zijn,
dan
moeten
zij
zich
meer
verdiepen
in
de
Nederlandse
taal
en
samenleving.
Er
wordt
bekeken
of
inburgering
gekoppeld
kan
worden
aan
de
uitzendcao.35
Ook
voor
EU-onderdanen
zou
een
vorm
van
inburgering
gunstig
zijn
voor
de
participatie
in
de
samenleving.
In
de
vorige
eeuw,
toen
Marokkaanse
en
Turkse
arbeidsmigranten
naar
Nederland
kwamen,
werd
geen
rekening
gehouden
met
het
aantal
permanente
verblijven
in
Nederland.
Men
was
ervan
overtuigd
dat
gastarbeiders
weer
zouden
terugkeren.
Nu
heeft
het
Rijk
de
verwachting
dat
Poolse
arbeidsmigratie
van
tijdelijke
aard
zal
zijn.36
In
de
huidige
samenleving
is
een
groot
deel
van
de
bevolkingsgroepen
die
in
de
vorige
eeuw
naar
Nederland
zijn
gekomen,
nog
niet
goed
ingeburgerd.
Door
de
instroom
van
nieuwe
migratiegroepen
uit
Midden-
en
Oost-Europa
wordt
het
thema
integratie
opnieuw
actueel.
Polen
zijn
EU-burger
en
daarom
vallen
zij
niet
onder
het
programma
van
verplichte
inburgering.
De
overheid
heeft
geen
mogelijkheid
om
Polen
die
zich
in
Nederland
inschrijven
op
te
roepen
voor
een
taal-
en
inburgeringstraject.
Werkgevers
en
de
Polen
mogen
zelf
kiezen
voor
deelname
aan
inburgeringscursussen
of
Nederlandse
taallessen.
In
de
praktijk
zien
we
dat
veel
werkgevers
het
van
belang
vinden
dat
Polen
vanwege
de
aard
van
hun
werkzaamheden
in
het
bedrijf
zich
in
het
Nederlands
verstaanbaar
kunnen
maken.
Daar
waar
werkgevers
dit
van
belang
vinden,
worden
intern
of
door
een
taalaanbieder
inburgeringscursussen
aangeboden.
De
meeste
werkgevers
vinden
het
echter
niet
hun
algemene
maatschappelijke
plicht
om
de
Poolse
arbeidskrachten
een
inburgeringstraject
aan
te
bieden.
Dit
vaak
met
het
oog
op
tijd-
en
geldbesparing.
Deze
werkgevers
leggen
die
verantwoordelijkheid
primair
bij
de
overheid.
De
gemeente
Rotterdam
heeft
een
speciaal
aanbod
voor
alle
mensen
die
behoefte
hebben
aan
inburgering.
Iedere
inburgeringsbehoeftige
die
zich
vóór
1
november
2008
meldt
bij
de
gemeente
Rotterdam,
krijgt
Nederlandse
taallessen
in
de
vorm
van
een
gratis
cursus.
Het
primaire
doel
van
deze
actie
vanuit
de
gemeente
is
niet
om
hiermee
de
Poolse
doelgroep
te
bereiken,
maar
om
in
het
algemeen
meer
mensen
te
laten
inburgeren.
De
gemeente
heeft
voldoende
middelen
beschikbaar,
maar
omdat
de
klassen
leeg
raakten,
besloot
de
gemeente
de
lessen
gratis
aan
te
bieden.
Bij
het
Centraal
Inburgeringsloket
(CIL)
kunnen
o.a.
MOE-landers
zich
melden
en
direct
doorverwezen
35 36
Dit
is
een
maatregel
die
genomen
dient
te
worden
om
inburgering
in
goede
banen
te
leiden.
Brief
van
de
Minister
van
SoZaWe
over
Vrij
verkeer
van
werknemers
uit
de
nieuwe
EU
lidstaten,
vergaderjaar
2007-
29407.
36
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
worden
naar
een
instelling
waar
de
cursussen
worden
aangeboden.
Het
CIL
heeft
een
informatietaak
en
geeft
voorlichting
over
de
(on)mogelijkheden
aan
mensen
die
zich
bij
hen
melden.
Uit
interviews
met
MOE-landers
en
uit
andere
informatiebronnen
waarbij
vooral
Polen
zijn
geïnterviewd
over
hun
bereidheid
om
Nederlands
te
leren,
blijkt
dat
de
meeste
van
hen
openstaan
voor
het
leren
van
de
Nederlandse
taal.
Dit
geldt
ook
voor
de
mensen
die
hier
tijdelijk
werk
verrichten
en
voor
een
bepaalde,
vaak
korte
tijd
in
Nederland
blijven.
Maar
door
de
lange
werkdagen
hebben
de
meeste
mensen
geen
tijd
voor
de
lessen,
omdat
ze
vaak
weinig
energie
meer
hebben
na
het
werk.
Daarnaast
geven
werkgevers
vaak
geen
vrij
voor
het
leren
van
de
Nederlandse
taal
en
worden
MOEwerknemers
niet
gestimuleerd
om
inburgeringscursussen
te
volgen.
Opvallend
is
dat
de
meeste
geïnterviewde
MOE-landers
aangeven
dat
ze
het
zelf
wel
wenselijk
vinden,
maar
dat
ze
het
vaak
niet
nodig
vinden
om
Nederlands
te
leren.
Het
beheersen
van
de
Nederlandse
taal
wordt
als
handig
ervaren
als
men
het
vooruitzicht
heeft
om
langer
in
Nederland
te
blijven
werken
en
wonen.
Er
is
een
wezenlijk
verschil
tussen
MOE-landers
met
het
zicht
op
langdurig
verblijf
en
kort
verblijf
in
Nederland.
Hierop
zouden
er
bijvoorbeeld
speciale
cursussen
aangeboden
kunnen
worden.
De
meeste
uitzendbureaus
die
bemiddelen
tussen
Nederlandse
werkgevers
en
MOE-werknemers
maken
geen
afspraken
over
goede
en
legale
huisvesting,
begeleiding
bij
participatie
in
de
Nederlandse
samenleving
en
voelen
zich
niet
verantwoordelijk
voor
een
taalcursus.
Er
zijn
uitzonderingen
waarbij
werkgevers
en
arbeidsbemiddelaars
wel
afspraken
maken
en
zich
wel
verantwoordelijk
voelen
voor
hun
werknemers.
Om
erachter
te
komen
hoeveel
MOE-migranten
in
Rotterdam
deelnemen
aan
inburgeringcursussen
is
telefonisch
contact
opgenomen
met
het
CIL
in
Rotterdam.
Volgens
een
medewerkster,
die
aangewezen
wordt
als
eerste
contactpersoon,
is
er
geen
informatie
beschikbaar
over
het
aantal
aanmeldingen
van
Polen
en
andere
MOE-landers.
Volgens
deze
medewerkster
komen
MOEmigranten
naar
Nederland
toe
om
tijdelijk
werk
te
verrichten
en
keren
zij
vervolgens
terug
naar
het
land
van
herkomst.
Hiermee
wordt
een
algemeen
beeld
geschetst
waarbij
veel
misvattingen
zijn.
Ook
het
Rijk
ging
hier
van
uit
en
geeft
inmiddels
aan
dat
meer
arbeidsmigranten
uit
Oost-Europa
naar
Nederland
komen
dan
men
eerder
had
verwacht.
Door
lering
te
trekken
uit
het
verleden,
met
de
arbeidsmigranten
uit
Turkije
en
Marokko,
mogen
we
er
niet
van
uit
gaan
dat
MOE-landers
vanzelf
weer
zullen
terugkeren.
Vervolgens
zijn
uit
een
gesprek
met
het
hoofd
van
CIL
de
volgende
cijfers
bekend,
zoals
hieronder
in
tabel
3
wordt
weergegeven.
Tabel
3
Aanmeldingen
voor
inburgering
afkomstig
uit
MOE-landen
omschrijving
resultaat
In
proces
Retour
aanbieder
geen
reactie
cliënt
Retour
aanbieder
wil
aanbod
Retour
aanbieder
wil
geen
aanbod
Retour
aanbieder,
CIL
kan
geen
aanbod
doen
Eindtotaal
Bulgarije
Estland
Hongarije
Letland
Litouwen
Polen
Roemenië
Slowakije
Eindtotaal
10
1
1
5
16
3
2
38
3
1
1
1
3
11
2
22
5
2
3
4
3
5
22
1
1
18
1
4
5
13
30
1
11
2
1
84
Bron:
Centraal
Inburgeringloket,
december
2007
37
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
Bij
het
CIL
van
Rotterdam
waren
in
totaal
84
aanmeldingen37
bekend
van
mensen
uit
Midden-
en
Oost-Europa.
Dertig
van
deze
aanmeldingen
zijn
afkomstig
van
Polen.
Tabel
3
toont
het
aantal
meldingen
afkomstig
uit
elk
nieuwe
lidstaat
uit
Oost-Europa.
Uit
verschillende
gesprekken
met
Poolse
arbeiders
is
gebleken
dat
er
een
groeiende
behoefte
is
naar
het
leren
van
de
Nederlandse
taal.
Ook
is
hieruit
gebleken
dat
zij
vaak
niet
weten
hoe
zij
aan
die
informatie
kunnen
komen.
Bij
het
CIL
melden
cursisten
zich
aan
en
krijgen
zij
intakes
op
locaties
van
de
taalaanbieders.
Zodra
het
CIL
deze
mensen
gesproken
heeft,
worden
zij
geregistreerd.
Polen
en
andere
ingezetenen
van
de
EU
die
in
Nederland
wonen,
kunnen
een
verzoek
doen
om
in
te
burgeren
wanneer
zij
inburgeringsbehoeftig
zijn
en
dus
vrijwillig
willen
inburgeren.
Roemenen
en
Bulgaren,
die
nog
tewerkstellingsvergunningen
nodig
hebben
om
hier
te
mogen
werken,
kunnen
een
inburgeringscursus
krijgen
indien
zij
een
verblijfsstatus
hebben
voor
onbepaalde
duur.
Bij
een
tijdelijke
verblijfsstatus
wordt
geen
inburgeringscursus
aangeboden.
Als
het
om
Polen
of
MOE-landers
gaat,
kent
het
loket
geen
apart
inburgeringsbeleid.
Tot
1
november
2008
worden
de
cursussen
gratis
aangeboden,
dus
ook
aan
de
groep
MOE-landers.
Het
hoofd
van
het
CIL
geeft
aan
dat
tot
nu
toe
weinig
aanmeldingen
zijn
uit
die
groep.
Diverse
taalaanbieders
hebben
een
contract
afgesloten
met
de
dienst
JOS
(NUG)
en
SoZaWe
(UG),
maar
er
is
geen
taalaanbieder
die
zich
specifiek
richt
op
bepaalde
nationaliteiten.
Uit
een
interviewgesprek
met
een
interventieteam
van
Bureau
Frontline,
dat
uit
twee
medewerkers
bestaat,
is
gebleken
dat
tijdens
de
huisbezoeken
bij
MOE-landers
o.a.
ook
gevraagd
wordt
naar
de
behoefte
om
in
te
burgeren.
Deze
vraag
is
een
onderdeel
van
de
checklist
waarmee
breed
wordt
gekeken
naar
de
situatie
waarin
deze
groep
mensen
zich
bevinden.
Het
antwoord
is
vaak
dat
zij
wel
inburgeringbehoeftig
zijn
omdat
het
lastig
is
om
geen
Nederlands
te
spreken
en
zich
verstaanbaar
te
maken
om
in
Nederland
te
participeren.
Maar
vaak
weten
zij
niet
bij
wie
of
bij
welke
instelling
zij
zich
kunnen
aanmelden
voor
een
cursus.
Deze
informatie
wordt
opgenomen
in
een
dossier.
Bureau
Frontline
houdt
o.a.
gegevens
bij
van
personen
afkomstig
uit
MOE-landen
die
in
Rotterdam
GBA
ingeschreven
zijn.
CIL
heeft
geen
contact
gehad
met
Bureau
Frontline
over
het
aantal
MOE-migranten
dat
geïnteresseerd
is
in
Nederlandse
taallessen.
Conclusie
MOE-landers
zijn
in
principe
geïnteresseerd
en
staan
welwillend
tegenover
het
leren
van
de
Nederlandse
taal.
Maar
de
praktijk
wijst
uit
dat
zij
vaak
geen
kans
zien
om
naast
en
buiten
hun
werk
taallessen
te
volgen.
Een
klein
deel
van
het
totaal
aantal
Nederlandse
werkgevers
dat
het
wel
belangrijk
vindt
dat
hun
MOE-werknemers
Nederlands
spreken,
regelt
de
lessen
geheel
zelf
en
doet
vaak
geen
beroep
op
de
gemeente.
Van
een
aantal
MOE-landers
dat
zich
heeft
ingeschreven
in
de
Gemeentelijke
Basisadministratie
in
Rotterdam
maakt
maar
een
klein
deel
gebruik
van
de
gemeentelijke
cursus
voor
taal-
en
inburgeringsbehoeftigen.
Informatie-uitwisseling
tussen
Bureau
Frontline
en
CIL
loopt
nog
niet.
Het
is
onbekend
hoeveel
MOE-landers
behoefte
hebben
aan
Nederlandse
taallessen.
37
Cijfers
die
bekend
zijn
in
het
vierde
kwartaal
van
2007.
38
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
7.
Onderwijs
Naarmate
steeds
meer
arbeidsmigranten
uit
MOE-landen
zich
blijvend
zullen
vestigen
in
Rotterdam,
zullen
ook
kinderen
meereizen
of
op
een
later
stadium
hier
naartoe
komen.
De
blijvende
toestroom
van
arbeiders
uit
MOE-landen
leidt
aldus
tot
gezinshereniging
en
–vorming.
Taalachterstanden
en
sociale
problemen
onder
leerlingen
op
de
lange
termijn
verdienen
extra
aandacht
om
problemen
in
het
onderwijs
te
voorkomen.
Op
dit
moment
hebben
sommige
basisscholen
al
te
maken
met
relatief
veel
kinderen
uit
Oost-Europa.
Onderwijzers
klagen
over
taalachterstanden
en
het
tekort
aan
financiële
middelen
voor
het
inrichten
van
schakelklassen
die
speciaal
opgezet
zijn
voor
kinderen
met
een
taalachterstand.
Uit
een
telefonisch
interviewgesprek
met
de
directrice,
mevrouw
M.
de
Willigen,
van
basisschool
de
Kameleon
in
de
Rotterdamse
wijk
Charlois
is
gebleken
dat
vooral
in
het
vierde
kwartaal
van
2007
sprake
was
van
een
enorme
toestroom
van
Poolse
kinderen.
Momenteel
is
de
toestroom
van
deze
groep
kinderen
redelijk
stabiel.
Na
deze
vloed
van
Poolse
leerlingen
is
nu
opvallend
veel
instroom
van
Bulgaarse
en
Roemeense
kinderen
op
deze
school.
Vaak
is
onduidelijk
voor
hoe
lang
deze
kinderen
onderwijs
zullen
volgen
in
Nederland.
Dat
heeft
vooralsnog
te
maken
met
de
beperkingen
die
gelden
op
het
gebied
van
het
vrije
werknemersverkeer
voor
Bulgarije
en
Roemenië.
De
noodzaak
voor
schakelklassen
kwam
aan
het
licht
toen
mevrouw
de
Willigen
de
publiciteit
opzocht
en
te
gast
was
bij
de
uitzending
van
NOVA,
op
de
vooravond
van
de
Rotterdamse
Polentop.
Tijdens
deze
uitzending
sprak
zij
over
het
feit
dat
de
klassen
overvol
raakten
door
de
enorme
toestroom
van
kinderen
uit
MOElanden
en
er
weinig
geld
beschikbaar
was
voor
nieuwe
leerkrachten.
Hieruit
kunnen
we
opmaken
dat
het
onderwijs
niet
voorbereid
was
op
de
gevolgen
van
het
MOE-werknemersverkeer.
De
opvang
van
buitenlandse
kinderen
is
nog
niet
goed
geregeld.
Op
de
lange
termijn
is
het
dus
noodzakelijk
om
goed
voorbereid
te
zijn
wanneer
in
de
toekomst
nog
meer
MOE-werknemers
naar
Nederland
zullen
komen
om
te
werken.
Vanuit
een
financieel
oogpunt
is
de
vraag
wie
op
de
lange
termijn
de
extra
kosten,
die
gepaard
gaan
met
het
wegwerken
van
taalachterstanden,
gaat
betalen.
Zal
het
Rijk,
gemeenten,
MOE-landen
of
de
Europese
Unie
hiervoor
in
de
toekomst
opdraaien?
De
gemeente
Rotterdam
heeft
voor
zover
bekend
gemiddeld
meer
dan
de
andere
drie
grote
steden
te
kampen
met
kinderen
die
op
dit
moment
al
grote
taalachterstanden
hebben
en
zal
mogelijk
in
de
toekomst
wederom
een
groep
kinderen
ontvangen
aan
wie
extra
aandacht
moet
worden
besteed.
Er
zullen
extra
financiële
middelen
nodig
zijn
voor
het
inrichten
van
schakelklassen.
Vanuit
het
Rijk
zal
de
Minister
van
Onderwijs
rekening
moeten
houden
met
de
noodzaak
om
meer
geld
beschikbaar
te
stellen
voor
scholen
in
gemeenten
die
veel
arbeidsmigranten
en
hun
gezinnen
ontvangen.
Conform
de
Leerplichtwet 38
zijn
alle
kinderen
die
in
Nederland
wonen
of
hier
lang
verblijven
leerplichtig.
In
de
leerplichtige
leeftijd
hebben
zij
recht
op
onderwijs
en
ook
ouders
hebben
de
plicht
om
kinderen
naar
school
te
laten
gaan.
Kinderen
kunnen
dus
niet
thuisgehouden
worden
en
scholen
hebben
de
plicht
om
onderwijs
aan
te
bieden
aan
hen
die
leerplichtig
zijn.
Verder
is
Nederland
gehouden
aan
de
afspraken
die
zijn
vastgelegd
in
het
kader
van
de
universele
rechten
van
het
kind.
Ook
uit
dit
verdrag
vloeit
voort
dat
kinderen
die
in
Nederland
opgroeien,
waar
ter
wereld
men
vandaan
komt
en
wat
de
verblijfstatus
van
deze
kinderen
ook
is,
Nederland
verplicht
is
om
deze
kinderen
onderwijs
te
laten
volgen.
38
De
volledige
leerplicht
duurt
tot
en
met
het
schooljaar
waarin
de
jongere
zestien
jaar
wordt
(een
schooljaar
loopt
van
1
augustus
tot
en
met
31
juli).
Daarna
geldt
de
kwalificatieplicht.
De
kwalificatieplicht
geldt
voor
jongeren
die
nog
geen
18
jaar
zijn
en
nog
geen
startkwalificatie,
een
diploma
van
een
havo-,
vwo-
of
mbo2-opleiding,
hebben
behaald.
Bron:
website
Ministerie
van
Onderwijs.
39
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
Een
vraag
die
onderzocht
moet
worden
is
of
de
kwaliteit
van
onderwijs
in
Nederland
een
reden
is
voor
MOE-migranten
om
hun
eigen
land
definitief
te
verlaten.
Dat
geldt
ook
voor
de
overige
sociale
voorzieningen
die
in
Nederland
beter
geregeld
zijn
dan
in
het
land
van
herkomst.
Het
is
nog
niet
vast
te
stellen
of
dit
direct
een
rol
speelt
in
de
keuze
van
MOE-migranten
om
zich
definitief
in
Nederland
te
vestigen.
In
dit
onderzoek
kunnen
daar
geen
uitspraken
over
worden
gedaan,
omdat
er
te
weinig
informatie
over
is
verkregen.
Uit
verschillende
interviewgesprekken
wordt
wel
blootgelegd
dat
het
leven
in
Nederland
niet
alleen
vanwege
het
werk,
maar
ook
vanwege
andere
voorzieningen
aantrekkelijk
wordt
gevonden.
Voorbeelden
zijn
o.a.
kinderbijslag
en
huurtoeslag.39
Daar
tegenover
staat
dat
ook
veel
geïnterviewden
aangeven
dat
zij
hun
verblijf
in
Nederland
als
een
tijdelijke
plek
ervaren
en
zullen
terugkeren
als
hun
kinderen
ouder
zijn.
Jonge
kinderen
leren
snel
de
Nederlandse
taal
en
zijn
makkelijker
in
de
omgang
met
andere
kinderen.
In
december
2007
zijn
bij
Jeugd,
Onderwijs
en
Samenleving
(JOS)
102
leerplichtige
kinderen
met
een
Poolse
achtergrond
bekend,
die
zijn
ingeschreven
op
Rotterdamse
scholen
en
officieel
zijn
ingeschreven
in
de
Rotterdamse
GBA.
Het
cijfer
valt
mee,
als
het
wordt
afgezet
tegen
het
aantal
Polen
en
overige
MOE-migranten
dat
in
Rotterdam
werkt
en
verblijft.
Het
aantal
is
wel
een
signaal
van
hoe
snel
het
met
de
toestroom
van
nieuwe
Nederlanders
zou
kunnen
gaan.
Alleen
al
basisschool
de
Kameleon
kreeg
in
2007
te
maken
met
veel
inschrijvingen
van
Poolse
kinderen.
Dit
is
te
verklaren
doordat
de
arbeidsgrenzen
voor
de
Polen
pas
relatief
kort
geleden
zijn
open
gegaan
en
kinderen
meeverhuizen.
De
huidige
aandacht
voor
de
nieuwe
toestroom
van
kinderen
met
een
taalachterstand
is
vooral
gericht
op
het
maken
van
afspraken
over
of
het
Rijk
of
gemeenten
de
financiële
middelen
beschikbaar
stellen.
De
gemeente
bepaalt,
maar
wie
betaalt
als
de
instroom
van
kinderen
met
een
taalachterstand
blijft
groeien?
De
overheid
dient
voorbereid
te
zijn
zodat
men
beter
in
staat
is
om
gewenste
effecten
in
de
toekomst
te
bereiken.
Door
de
juiste
beleidsmaatregelen
te
treffen
kan
vooruit
gekeken
worden
en
kunnen
toekomstsituaties
worden
geschetst,
zodat
kinderen
en
scholen
in
een
later
stadium
zorgeloos
onderwijs
kunnen
volgen
en
aanbieden.
Extra
financiële
middelen
zijn
nodig
voor
extra
schakelklassen
om
te
werken
aan
taalachterstanden
van
kinderen
uit
o.a.
MOE-landen.
Conclusie
Kinderen
van
MOE-landers
zijn
leerplichtige
nieuwkomers
en
hebben
een
taalachterstand.
Zij
worden
ingedeeld
in
schakelklassen
om
o.a.
de
Nederlandse
taal
te
leren.
Er
wordt
geconstateerd
dat
deze
schakelklassen
vollopen,
maar
er
zijn
geen
extra
financiële
middelen
beschikbaar
vanuit
de
overheid.
Extra
bekostiging
is
hard
nodig
en
daarom
hebben
verschillende
gemeenten
op
het
terrein
van
onderwijs
om
extra
financiële
middelen
gevraagd
aan
het
Rijk.
Er
zal
meer
geïnvesteerd
moeten
worden
in
extra
schakelklassen
om
problemen
met
taalachterstanden
te
voorkomen
in
de
toekomst.
Het
is
nog
onduidelijk
wie
uiteindelijk
de
kosten
betaalt:
het
Rijk,
gemeenten,
de
overheid
van
MOElanden
of
de
Europese
Unie
in
zijn
geheel?
39
Opvallend
is
dat
tijdens
de
interviews
vaak
aan
mij
gevraagd
werd
waar
ze
informatie
kunnen
krijgen
en
hoe
ze
deze
voorzieningen
kunnen
aanvragen.
40
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
8.
Verslavings-
en
gezondheidszorg
Dit
hoofdstuk
gaat
in
op
het
recht
van
gezondheidszorg
voor
MOE-landers.
Iedere
burger
met
een
verblijfsrecht,
maar
ook
voor
alle
vreemdelingen
en
dus
ook
voor
illegalen,
hebben
toegang
tot
noodzakelijke
medische
hulp
op
basis
van
humaniteit,
vastgelegd
in
de
universele
rechten
van
de
mens.
Artsen
en
hulpverleners
beschikken
over
deskundigheid
en
oordelen
of
de
zorg
medisch
noodzakelijk
is.
Over
de
exacte
uitleg
van
het
begrip
‘medisch
noodzakelijk’
wordt
op
dit
moment
nog
heen
en
weer
geschreven
tussen
beleidsmakers,
medici
en
politici.
De
reden
dat
hier
meer
vastomlijnde
afspraken
over
moeten
worden
gemaakt
is
enerzijds
de
aansprakelijkheid
en
verantwoordelijkheid
van
artsen
en
anderzijds
de
financiële
afwikkeling
van
de
behandelingen
in
het
kader
van
het
verlenen
van
medisch
noodzakelijk
hulp.
Voor
de
financiële
afwikkeling
geldt
dat
medisch
hulpverleners
de
behandeling
kunnen
declareren
bij
een
speciaal
fonds.
Voor
de
uitwerking
van
het
begrip
medisch
noodzakelijke
hulp
is
relevant
of
het
hier
alleen
noodhulp
betreft
of
dat
de
behandeling
van
een
mevrouw
met
bijvoorbeeld
borstkanker
in
een
vroeg
stadium
ook
binnen
het
begrip
medisch
noodzakelijke
hulp
valt.
Vooralsnog
is
weinig
bekend
over
het
aantal
en
soort
behandelingen
dat
medisch
hulpverleners
verrichten
voor
de
Oost-Europese
werknemers.
Gevoeglijk
kan
worden
aangenomen
dat
een
deel
van
de
behandelingen
via
het
reguliere
verzekeringencircuit
verloopt.
Een
deel
van
de
behandelingen
zal
via
het
fonds
verlopen
omdat
blijkt
dat
mensen
niet
of
onvoldoende
verzekerd
zijn.
De
toegezegde
halfjaarlijkse
rapportage
van
het
College
zal
in
dit
verband
op
korte
termijn
inzage
bieden
in
de
‘druk
en
belasting’
die
Oost-Europeanen
leggen
op
de
gezondheidszorg.
Wat
wel
bekend
is,
is
dat
in
het
centrum
van
Rotterdam
eind
2006
en
begin
2007
sprake
was
van
een
groep
alcoholverslaafde
en
dakloze
Polen
die
voor
overlast
zorgden.
Deze
groep
bestond
uit
ongeveer
20
man
en
hing
meestal
al
vroeg
op
straat
rond
en
dronk
ook
vroeg
op
de
dag
al.
Volgens
de
Rotterdamse
GGD
kan
men
niet
spreken
van
een
vaste
groep
Polen.
De
groep
varieerde
in
aard
en
omvang.
Deze
dakloze
Oost-Europeanen
zijn
actief
benaderd.
Enkelen
hebben
contact
gehad
met
veldwerkers
van
Bouman
GGZ
en
vangnetmedewerkers
van
de
GGD.
Bijgebruik
van
andere
middelen
dan
alcohol
kon
niet
worden
geconstateerd
en
van
acceptatie
van
hulp
was
nauwelijks
sprake.
Sommigen
van
hen
werden
in
de
nachtopvang
toegelaten.
Sinds
2006
blijkt
het
alcoholgebruik
extreem
te
zijn,
bij
zowel
Polen
die
werk-
en
dakloos
zijn
als
bij
hen
die
over
werk
en
huisvesting
beschikken.
Er
is
ook
sprake
van
het
nuttigen
van
spiritus.
De
in
Nederland
verkochte
spiritus
kent
een
toevoeging
met
vergif
die
in
de
voormalige
Oostbloklanden
onbekend
is.
Dergelijke
alcoholisten
brengen
zichzelf
ernstige
lichamelijke
gezondheidsschade
toe
en
ook
dat
levert
problemen
op
in
de
samenleving.
Het
Rotterdamse
College
van
B&W
meldt
in
een
brief40
aan
de
gemeenteraad
over
de
inspanningen,
het
beleid
en
de
maatregelen
die
Rotterdam
neemt
om
de
problemen
met
MOE-landers
op
te
lossen.
Hieronder
een
citaat
uit
de
desbetreffende
brief:
'De
GGD
heeft
een
meldpunt
overlast
voor
gestrande
Europeanen
ingericht.
Dit
betreft
veelal
MOElanders
zonder
vaste
woon-
of
verblijfplaats,
met
een
psychische-
of
verslavingsproblematiek.
Bovendien
is
de
GGD
in
overleg
met
Bouman-GGZ
over
preventief
beleid
gericht
op
het
voorkomen
van
drankmisbruik
bij
vooral
Poolse
arbeiders.'
In
het
kader
van
dit
onderzoek
is
contact
opgenomen
met
de
Rotterdamse
GGD.
Het
(b)lijkt
dat
de
maatregelen
zoals
die
door
het
College
zijn
genoemd
en
waarover
de
gemeenteraad
in
oktober
2007
40
In
de
brief
van
16
oktober
2007
staat
vermeld
dat
de
Rotterdamse
Gemeentelijke
Gezondheidsdienst
(GGD)
een
meldpunt
heeft
ingericht
voor
gestrande
Europeanen
en
dat
dit
veelal
MOE-landers
betreft
zonder
vaste
woon-
en
verblijfplaats,
met
een
psychische-
of
verslavingsproblematiek.
41
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
is
geïnformeerd,
in
de
praktijk
anders
worden
uitgewerkt,
beleefd
of
geïnterpreteerd.
De
GGD
laat
weten
dat:
’Bouman
GGZ
heeft
eind
2006
een
aanbod
overwogen
voor
Poolse
spiritusdrinkers.
De
GGD
heeft
noch
gevraagd
naar
een
hulpaanbod
noch
opdracht
daartoe
gegeven.
Eind
januari
2008
meldt
Bouman
GGZ
geen
specifiek
hulpaanbod
voor
verslaafde
Polen
en
Oost
-Europeanen
te
hebben
doch
bereid
te
zijn
dat
op
verzoek
te
ontwikkelen.’
Naarmate
er
steeds
meer
Poolse
kinderen
naar
Nederland
komen,
dient
aandacht
te
komen
voor
het
volksgezondheidsrisico
van
onvoldoende
dekking
bij
vaccinaties.
Zeker
wanneer
de
vaccinatieachterstand
niet
wordt
ingelopen
en
veel
kinderen
geconcentreerd
in
de
stad
gaan
wonen,
wordt
dit
nu
nog
niet
bestaande
risico
reëel.
Ook
voor
MOE-landers
geldt
dat
zij
die
in
loondienst
werken
en
een
GBA
registratie
als
ingezetene
hebben
en
in
het
bezit
zijn
van
een
sofinummer,
ook
verzekerd
zijn
in
de
Algemene
Wet
Bijzondere
Ziektekosten
(AWBZ).
Binnen
deze
verzekering
vallen
meer
en
andere
behandelingen
dan
onder
het
begrip
medisch
noodzakelijke
hulp.
Een
arbeidsmigrant
heeft
vanaf
de
eerste
dag
dat
hij
verzekerd
is
recht
op
de
volledige
mogelijkheden
van
de
AWBZ.
Een
voorbeeld
van
een
behandeling
die
binnen
de
AWBZ
valt
is
bijvoorbeeld
opname
in
een
psychiatrisch
ziekenhuis
waar
een
behandeling
tegen
verslaving
onderdeel
van
kan
uitmaken.
De
groep
MOE-landers
die
aanspraak
kan
maken
op
dergelijke
behandelingen
zijn
mensen
die
rechtmatig
in
Nederland
verblijven
met
een
reguliere
ziektekostenverzekering.
In
de
huidige
situatie
moet
worden
vastgesteld
dat
een
deel
van
de
groep
MOE-landers
niet
verzekerd
is
voor
ziektekosten
en
dat
opname
en
behandeling
niet
uit
het
reguliere
zorgstelsel
zal
worden
vergoed.
Als
blijkt
dat
men
medisch
noodzakelijke
zorg
nodig
heeft,
wordt
de
zorg
uit
het
eerder
genoemde
fonds
voor
onverzekerde
personen
betaald.
De
Tweede
Kamer
laat
op
dit
moment
onderzoek
doen
naar
de
mogelijkheden
om
EU-onderdanen
zonder
middelen
van
bestaan
en
ziektekostenverzekering
te
doen
terugkeren
naar
het
land
van
herkomst.
In
afwachting
van
de
resultaten
van
dat
onderzoek
worden
de
kosten
die
zorgaanbieders
maken
door
niet-verzekerden
en
illegalen
te
behandelen
gedeclareerd
uit
een
gemeenschappelijke
fonds.
Vergeleken
met
landen
uit
Oost-Europa
wordt
er
in
Nederland
betere
gezondheidszorg
aangeboden.
Lokale
overheden
dienen
rekening
te
houden
met
de
kans
op
tijdelijke
ziektemigratie.
Hoewel
dit
nog
niet
wezenlijk
onderzocht
is,
kunnen
we
wel
stellen
dat
de
zorg
in
Nederland
aantrekkelijk
is
voor
EUburgers
uit
landen
waarbij
de
zaken
op
het
gebied
van
gezondheidszorg
(nog)
niet
goed
geregeld
zijn.
Het
is
niet
meer
dan
logisch
dat
arbeidsmigranten
hun
zieke
familieleden
naar
Nederland
laten
overkomen
als
de
zorg
hier
beter
en
goedkoper
is.
Conclusie
Er
dient
aandacht
te
komen
voor
het
maatschappelijke
vraagstuk
of,
in
hoeverre
en
op
welke
wijze
MOE-landers
recht
hebben
op
of
gebruik
kunnen
maken
van
de
gezondheidszorg.
Medisch
noodzakelijke
zorg
moet
worden
geleverd.
In
het
belang
van
de
volksgezondheid
moeten
Poolse
kinderen
vaccinatieachterstanden
inlopen.
Het
volledige
recht
op
AWBZ
betekent
dat
in
de
toekomst
nagedacht
moet
worden
over
hoe
hiermee
om
moet
worden
gegaan,
als
blijkt
dat
de
vraag
naar
zorg
groeit.
De
overheid
kan
maar
beter
voorbereid
zijn
op
het
ergste
scenario
en
haar
beslissingen
en
handelen
daarop
afstemmen.
De
switch
naar
een
positiever
scenario,
mocht
daar
aanleiding
voor
zijn,
is
zo
gemaakt.
Geheel
in
lijn
met
de
trendbeschrijving
dat
steeds
meer
Oost-Europeanen
zich
permanent
in
Nederland
gaan
vestigen,
mag
een
antwoord
van
de
overheid
hierop,
in
het
kader
van
aanspraak
op
en
gebruik
maken
van
voorzieningen
(gezondheidszorg,
onderwijs,
uitkeringen
etc.)
worden
verwacht.
42
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
Deel
III:
Eindconclusie
De
huidige
Nederlandse
arbeidsmarkt
wordt,
door
een
tekort
aan
personeel
in
de
moeilijk
invulbare
vacatures,
toegetreden
door
arbeidsmigranten
uit
Midden-
en
Oost-Europa.
De
beperkingen
voor
grensoverschrijdende
arbeid
en
huisvesting
voor
de
jongste
EU-landen
worden
binnen
de
EUwetgeving
steeds
meer
versoepeld.
In
het
kader
van
het
vrije
verkeer
van
werknemers
tussen
Europese
landen
is
deze
vrijheidsbeweging
gunstig
en
vooral
in
het
belang
van
burgers
uit
landen
waar
de
lonen
in
vergelijking
met
Nederland
lager
zijn.
Nederlandse
werkgevers
kampen
met
openstaande
vacatures
die
in
veel
gevallen
van
tijdelijke
aard
zijn.
De
vraag
naar
seizoensarbeiders
en
arbeid
van
tijdelijke
duur
trekt
veel
buitenlandse
arbeidskrachten
aan,
vooral
afkomstig
uit
Oost-
Europa.
Vaak
geven
werkgevers
de
voorkeur
aan
relatief
goedkope
arbeidskrachten,
maar
in
Nederland
zijn
die
moeilijk
te
vinden.
In
de
land-
en
tuinbouw
en
de
vlees-
en
transportsector
werken
veel
werknemers
uit
Oost-Europa.
Polen
zijn
de
grootste
groep
‘tijdelijke’
arbeidsmigranten.
Bulgaren
en
Roemenen
vertegenwoordigen
ook
een
groot
deel
van
MOE-migranten.
De
enorme
vraag
naar
goedkope
arbeidskrachten
uit
MOE-landen
heeft
een
aanzuigende
werking
op
arbeidsbemiddelaars.
Veel
uitzendbureaus
zijn
gespecialiseerd
in
Poolse
arbeidsbemiddeling
of
zetten
Pools
sprekende
arbeidsbemiddelaars
in
om
de
bemiddeling
soepeler
te
laten
verlopen.
De
afgelopen
jaren
hebben
veel
kleine
uitzendbureaus
hun
deuren
geopend.
Nederlandse
werkgevers
schakelen
steeds
vaker
uitzendbureaus
in
voor
het
invullen
van
(tijdelijke)
vacatures.
Malafide
arbeidsbemiddelaars
opereren
vaak
vanuit
geldelijk
gewin
en
uitbuiting
van
buitenlandse
werknemers,
mogelijk
gemaakt
door
hun
gebrek
aan
de
kennis,
dient
aangepakt
te
worden.
Extra
en
strengere
controle
in
de
uitzendbranche
is
nodig
om
illegale
arbeidsbemiddeling
zoveel
mogelijk
tegen
te
gaan.
De
gemeente
Rotterdam
kampt
door
de
grote
instroom
van
MOE-landers
met
huisvestingsproblemen.
Vooral
in
zwakke
wijken
is
er
sprake
van
onrust
van
nieuwe
bewoners
en
vaak
wonen
zij
met
te
veel
personen
in
een
woning.
Illegale
overbewoning
dient
opgespoord
te
worden
en
malafide
verhuurders
dienen
direct
aangepakt
te
worden.
Om
de
huisvestingsproblematiek
zo
goed
en
efficiënt
mogelijk
op
te
lossen,
heeft
de
gemeente
Rotterdam
een
spreidingsaanpak
met
het
doel
om
legale
woningverhuur
aan
o.a.
MOE-landers
over
de
stad
te
spreiden,
zodat
de
druk
op
kwetsbare
gebieden
niet
te
groot
wordt.
Uit
controles
op
illegale
bewoning
blijkt
dat
in
veel
gevallen
overbewoning
wordt
geconstateerd
in
woningen
van
particuliere
verhuurders.
De
lokale
overheid
dient
streng
te
handhaven
om
illegale
en
onveilige
situaties
te
voorkomen.
Met
de
inzet
van
interventieteams
worden
illegale
woonsituaties
opgespoord.
De
gemeente
Rotterdam
streeft
naar
adequate
huisvesting
door
deze
in
samenwerking
met
woningcorporaties
en
marktpartijen
tot
stand
te
brengen.
Vanuit
de
politiek
wordt
de
verhuur
door
woningcorporaties
als
onwenselijk
beschouwd.
De
wachtlijsten
in
Rotterdam
bestaan
uit
Rotterdammers
die
vanuit
politiek
oogpunt
voorrang
hebben
op
een
woning.
Uitgaande
daarvan,
zou
woningverhuur
aan
MOE-landers
door
de
particuliere
markt
overgelaten
moeten
worden.
Strenge
controle
op
particuliere
woningverhuurders
is
daarbij
noodzakelijk
om
zoveel
mogelijk
malafide
praktijken
te
voorkomen.
De
huidige
maatregelen
zijn
nog
onvoldoende
om
de
problemen
op
het
gebied
van
huisvesting
aan
te
pakken.
Interventieteams
worden
ingezet
om
ongewenste
situaties
op
te
sporen
en
te
voorkomen.
Verder
dient
het
spreidingsbeleid
om
verloedering
van
woonwijken
te
bestrijden
en
concentraties
MOE-landers
in
zwakkere
wijken
tegen
te
gaan.
Deze
maatregel
bestaat
uit
het
spreiden
van
MOElanders
over
Rotterdam
en
ook
randgemeenten
moeten
MOE-landers
gaan
huisvesten.
De
derde
maatregel
is
de
Alijda-aanpak.
Hoewel
deze
niet
is
ontstaan
als
antwoord
op
overbewoning
door
MOE-migranten,
moet
deze
wel
leiden
tot
een
verbetering
van
woonsituaties.
Het
doel
van
deze
maatregel
is
om
uitbuiting
en
illegale
woonsituaties
in
Rotterdam
geen
kans
te
bieden.
De
gemeente
Rotterdam
koopt
panden
aan
van
malafide
eigenaren
en
pakt
huisjesmelkers
aan
die
strafrechtelijk
en
bestuursrechtelijk
vervolgd
worden.
43
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
Het
Rotterdamse
stadsbestuur
heeft
een
aantal
toezeggingen
gedaan
om
de
MOE-problematiek
op
korte
termijn
aan
te
pakken.
In
dit
verslag
is
aandacht
besteed
aan
het
huidige
beleid
van
Rotterdam
en
hoe
het
beleid
op
de
lange
termijn
ingevuld
zou
moeten
worden.
In
de
aanbevelingen
is
een
inventarisatie
opgenomen
van
het
huidige
beleid,
het
beleid
dat
nog
uitgevoerd
dient
te
worden
en
een
lijst
van
aanbevelingen
die
betrekking
hebben
op
de
langetermijnvisie.
44
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
Bronnenlijst
Literatuur
Dijk,
van,
J.,
(1986)
Proefschrift
‘Migratie
en
arbeidsmarkt’,
Van
Gorcum
Assen/Maastricht
Emmer,
P.,
Obdeijn,
H.,
(1998)
‘Het
paradijs
is
aan
de
overzijde;
Internationale
migratie
en
grenzen’,
Van
Arkel
Uitgeverij
Emmer,
P.,
Wansink,
(2005)
‘Wegsturen
of
binnenlaten?
De
vragen
en
antwoorden
over
migratie’,
Amsterdam,
uitgeverij
De
Arbeiderspers
Grijpstra,
D.H.,
Zuidam,
M.,
(2004)
‘Over
de
grens.
Een
onderzoek
naar
illegale
activiteiten
op
het
gebied
van
uitzendarbeid’,
Leiden,
Research
voor
Beleid
Kamerstukken
II,
2005/2005,
‘Vrij
verkeer
werknemers
uit
de
nieuwe
EU
lidstaten’,
29
407,
nr.
21
Langebroek,
J.,
(2005)
‘Migratiecriminaliteit.
Criminaliteitsbeeld
2004
Regio
Rotterdam-Rijnmond’,
Rotterdam,
Politie
Rotterdam-Rijnmond
Lugt,
A.
van
der,
Zoeteauw,
R.,
(2004)
‘Malafide
intermediairs
in
het
Westland,
Thematische
verkenningen
3.
Een
bestandsanalyse’,
Den
Haag:
Sociale
Inlichtingen-
en
Werkgelegenheid
Muskens,
G.,
(1995)
‘Afstand,
weerstand,
bijstand:
Migranten
en
integratie
in
Rotterdam’,
IVA
Tilburg
Ministerie
van
Sociale
Zaken
en
Werkgelgenheid,
(2005)
‘Evaluatie
werknemersverkeer
MOE-landen’,
AM/AMI/05/29313,
20
mei
2005,
Den
Haag
Internet
Autonoom
Centrum,
‘Sociaal-fiscaal
nummer
(sofinummer)’
http://www.autonoomcentrum.nl/sofinr/sofinr.html
Geraadpleegd
op
17
januari
2008
Europa
Nu,
‘EU
ontevreden
over
Roemenië
en
Bulgarije’
http://www.europa-nu.nl/9353000/1/j9vvh6nf08temv0/vhlxouojz3sl?ctx=vh9idzk2vkni
Geraadpleegd
op
7
oktober
2007
Ministerie
van
Sociale
Zaken
en
Werkgelegenheid,
‘Vergunningsplicht
voor
arbeidsbemiddelaars
vervalt’,
www.home.szw.nl/actueel/dsp_persbericht.cfm?jaar=2003&link_id=24670
Geraadpleegd
op
19
november
2007
Radio
Nederland
Wereldomroep,
‘Oosteuropese
‘gastarbeiders’
blijven
in
Nederland’,
http://www.wereldomroep.nl/actua/nl/samenleving/polen_nederland_20070921
Geraadpleegd
op
3
december
2007
Regering.nl,
‘Maatregelen
Midden-
en
Oost
Europese
werknemers’,
http://www.regering.nl/Actueel/Pers_en_nieuwsberichten/2007/december/20/Maatregelen_Midden_en_ Oost_Europese_werknemers
45
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
Geraadpleegd
op
29
december
2007
UWV,
‘Besluit
gelegenheidsarbeiders’,
www.uwv.nl/images/besluit%20gelegenheidsarbeiders%20sector%20agrarisch%20bedrijf%202003_tc m4-2249pdf
Geraadpleegd
op
29
december
2007
46
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
Bijlage
1
–
Overzicht
gesprekspartners
Onderstaande
personen
van
de
verschillende
instanties
zijn
benaderd
voor
een
interview.
De
verschillende
gesprekken
zijn
telefonisch
gevoerd,
face-to-face
of
mailwisseling.
Face-to-face
interviews
Dhr.
B.
Rombout
Bureau
Frontline
Mw.
L.
van
der
Linde
Centraal
Inburgeringsloket
(CIL)
Dhr.
H.
Meijering
JenS
(detacheringsbureau
Bouw)
Dhr.
B.
Bakker
Vereniging
voor
Internationale
Arbeidsbemiddelaars
(VIA)
Dhr.
D.
Withagen
FNV
Bouw
Telefoongesprekken
Mw.
N.
Oosterling
Geestelijke
Gezondheidszorg
(GGZ)
Mw.
M.
de
Willigen
Basisschool
de
Kameleon,
Rotterdam
E-mail
contacten
Dhr.
D.
Plugge
Kamer
van
Koophandel
Rotterdam
Dhr.
J.
de
Vries
Directie
Veilig
Rotterdam
47
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
Bijlage
2
–
Introductiebrief
voor
geïnterviewde
MOE-landers
Hallo,
Graag
vraag
ik
uw
medewerking
voor
het
volgende:
Ik
ben
momenteel
onderzoek
aan
het
doen
naar
arbeidsmigranten
uit
Midden-
en
Oost-
Europa
die
in
Rotterdam
wonen
en
werken.
Het
doel
van
dit
onderzoek
is
om
erachter
te
komen
wat
uw
toekomstverwachtingen
in
Rotterdam
zijn.
Het
zijn
een
aantal
vragen
die
betrekking
hebben
op
uw
woon-
en
werkervaringen.
Alvast
bedankt
voor
uw
medewerking.
Dziendobry,
Prosze
Panstwa
o
wspolprace
w
nastepujacej
sprawie:
W
tej
chwili
badam
sytuacje
pracownikow
ze
Srodkowej
i
Wschodniej
Europy
ktorzy
zamieszkuja
na
terenie
Rotterdamu.
Celem
tych
badan
jest
ustalenie
Panstwa
oczekiwan
przyszlosci
w
tym
miescie.
Pytania
dotycza
Panstwa
sytuacji
w
pracy
jak
i
rowniez
warunkow
mieszkalnych.
Z
gory
dziekuje
za
wspolprace.
Sehr
geehrter
Herr,
Frau,
Im
Rahmen
meiner
Ausbildung
bin
ich
beschäftigt
mit
einer
Untersuchung
bezüglich
Einwanderer
aus
Mittel-
und
Osteuropa,
die
in
Rotterdam
wohnen
und
arbeiten.
Das
Ziel
dieserUntersuchung
ist
zu
entdecken
welche
Erwartungen
man
hat
für
die
Zukunft
in
Rotterdam.
Gerne
möchte
ich
Sie
fragen
mich
zu
helfen
mit
meiner
Untersuchung.
Ich
wurde
Sie
sehr
dankbar
sein
wenn
Sie
bereit
sind
einige
Fragen,
bezüglich
Ihre
Wohn-
und
Arbeitserfahrungen,
zu
beantworten.
Ich
möchte
mich
im
Voraus
bei
Ihnen
bedanken
für
Ihre
Mitwirkung.
48
Ze
blijven
komen,
maar
waar
blijven
ze?
Bijlage
3
–
Vragenlijst
MOE-landers
Vragenlijst
Het
doel
van
deze
vragenlijst
is
om
inzicht
te
krijgen
in
de
visie
van
MOE-landers
die
in
Rotterdam
zijn
gehuisvest.
Ik
zal
met
de
interventieteams
mee
op
pad
gaan
en
tijdens
deze
huisbezoeken
zal
ik
bewoners
interviewen
middels
dit
vragenlijstje.
1.
De
motieven:
Wat
zijn
de
motieven
om
werk
te
verrichten
in
Nederland?
- Hoe
zijn
de
eerste
contacten
gelegd?
Wie
zijn
dat?
Was
hierbij
sprake
van
geldtransactie?
- Bij
wie
klopt
u
aan
met
vragen?
Hoe
is
het
contact?
- Wat
is
uw
arbeidsverleden?
- Wat
waren
uw
verwachtingen
op
het
moment
dat
u
besloot
naar
Nederland
te
komen?
3.
Werkgelegenheid:
Hoe
zijn
de
arbeidservaringen?
- Bent
u
werkzaam?
Waar
ben
u
werkzaam?
- Wat
is
uw
scholingsachtergrond?
- Hoe
is
het
geregeld?
Via
welk
bureau?
4.
Huisvesting:
Hoe
wordt
de
huisvestingsproblematiek
ervaren?
- Hoe
is
uw
huisvesting
geregeld?
Via
wie?
- Wat
vindt
u
van
de
huurprijs
van
uw
verblijf?
- Bent
u
zich
bewust
van
de
heersende
overlast
in
wijken
waar
veel
MOE-landers
gehuisvest
zijn?
5.
Persoonlijke
verwachtingen:
- Kunt
u
iets
vertellen
over
uw
toekomstverwachtingen?
Waar
ziet
u
uzelf
over
vijf
jaar?
- Wilt
u
de
Nederlandse
taal
leren?
Hoe
belangrijk
vindt
u
de
Nederlandse
taalbeheersing?
- Hoe
kijkt
u
tegen
uw
huidige
woonsituatie
aan?
Hoe
ziet
uw
leven
er
in
Rotterdam
uit?
- Welke
zaken
kunnen
volgens
u
verbeterd
worden?
49