Witte raven gezocht in Vlaanderen : nood aan allochtone opvoeders ! Het onderzoek dat hieronder beschreven wordt, werd midden februari 2001 bekroond met de 2de prijs van de SPH-scriptiewedstrijd van het tijdschrift SPH. “Ben gelmedim dâvi için. Benim isim sevi için. Dostun evi gönüllerdir. Genüller yapmaya geldim. Ilim ilim bilmektir. Ilim kendin bilmektir. Sen kendini bilmezsen. Bu nice okumaktir.Sevelim sevilelim. Bu dünya kimseye kalmaz.” Neen, de tekstverwerker is niet op hol geslagen en dit is ook geen uitnodiging voor een of andere vakantiereis naar zonnig Turkije. Het is een oud-Turks gedicht van Yunus Emre dat goed illustreert met welke bedoeling enkele tientallen jaren geleden heel wat Turkse en Marokkaanse gastarbeiders naar België kwamen, met diverse middelen gelokt om het tekort aan arbeidsplaatsen in de Limburgse mijnen op te vullen en vaak om werk te doen waarvoor de Belgen toen vriendelijk bedankten. Nu zovele jaren later is de economische situatie drastisch veranderd, maar de gastarbeiders zijn gebleven, hun kinderen groeien hier op samen met onze kinderen en we krijgen stilaan een vermenging van culturen, gebruiken en gewoonten. We wilden deze bijdrage beginnen met bovenstaand gedicht om te wijzen op de moeilijkheid van de Turkse taal, en vooral de taalproblemen die studenten van allochtone afkomst ondervinden indien zij vanuit bijvoorbeeld de Turkse moedertaal in het Nederlands hogeschoolstudies willen aanvatten. Voor alle nieuwsgierigen willen we graag de Nederlandse vertaling van het bovenstaand gedicht geven: “Ik ben niet gekomen met ambities. Liefde is het doel van mijn komst. De harten zijn de huizen van de Vriend. Ik ben gekomen om de harten te helen. Kennis leren kennen is kennis. Kennis is jezelf kennen. Wanneer je jezelf niet leert kennen. Waartoe dient dan al die studie? Laten we liefhebben en onszelf geliefd maken. De aarde is tenslotte niemands erfenis. (Yunus Emre) Bij gelijke geschiktheid, liever een allochtoon. Elk jaar schrijven zich ongeveer 200 nieuwe eerstejaarsstudenten in aan onze hogeschool, de Katholieke Hogeschool Limburg in Vlaanderen voor een opleiding tot opvoeder/begeleider (de officiële benaming is graduaat orthopedagogie en behelst een voltijdse opleiding die vergelijkbaar is met de opleiding SPH in Nederland). Maar daar zijn nauwelijks migranten bij. Maar uit contacten met gehandicaptenzorg en jeugdbijstand blijkt dat migranten deze voorzieningen wel als cliënten bezoeken. Binnen het personeelsbestand van deze voorzieningen tref je uiterst zelden allochtone medewerkers aan. Allochtone jongeren kunnen bijgevolg niet terecht bij iemand uit hun leefwereld. Het zou beter zijn mochten de voorzieningen waarbinnen deze jongeren terecht komen in het samenstellen van hun personeelsbestand proberen een afspiegeling te vormen van onze multiculturele samenleving. In de voorzieningen is er daartoe wel een grote bereidheid. Dat bewees het onderzoek waarover we hieronder berichten. Maar het probleem stelt zich dat er praktisch geen hoger opgeleide allochtone opvoeders/begeleiders zijn. ‘Bij gelijke geschiktheid, liever een allochtoon’ bloklettert het Nederlandse vaktijdschrift O/25 in april 1999. In Nederland stelt zich een gelijkaardig probleem. “Het cliëntenbestand van de bijzondere jeugdzorg verandert in ras tempo van samenstelling. Steeds meer allochtone jongeren en hun ouders doen een beroep op de hulpverlening. Om aan deze groep tegemoet te komen zijn de voorzieningen naarstig op zoek naar medewerkers van buitenlandse afkomst. Gekwalificeerd personeel van buitenlandse afkomst is moeilijk te vinden” ( O/25, april 1999, p.14) Allochtone hulpverleners a.u.b ?
Ilknur Yüce (23jaar) studeerde in juni 2000 af als professioneel opgeleide opvoedster (graduaat orthopedagogie= groepsleider SPH). Ze is Belgische van Turkse afkomst en woont in Beringen (België) . Ze maakte haar afstudeerscriptie over de houding van voorzieningen t.o.v. opvoeders/begeleiders van allochtone afkomst. De resultaten van het onderzoek dat ze in het kader hiervan deed waren uitermate positief. Alle zorgvoorzieningen staan er voor open om allochtone medewerkers aan te trekken, tenminste als ze over een volwaardig diploma beschikken. Maar er dienen zich te weinig kandidaten aan … er studeren bijna geen allochtone jongeren voor dit beroep. Nu wil ze graag de voortrekkersrol spelen om meer kansrijke allochtone jongeren aan te spreken om ook voor dit beroep te kiezen. Ze heeft bewezen dat met veel inzet en wilskracht én in een hogeschool waar alle medewerkers en medestudenten de allochtone kandidaten voor 100% steunen, het mogelijk is om deze hogeschoolstudies met succes te voleindigen. Ze slaagde in het eerste en tweede jaar in de eerste zittijd. Toch heeft ze een bewogen schoolcarrière achter de rug. Als kind verhuisde ze enkele keren tussen Turkije en België. Een groot deel van haar studies deed ze in Turkije zelf. We beschrijven eerst kort haar eigen verhaal. Opvoeder-begeleider is voor allochtonen geen prestige-beroep. “Mijn grootouders van moederzijde zijn in de jaren zeventig naar België gekomen om voor een tijd hier te werken en daarna terug te keren. Dat hebben ze ook gedaan, maar ze hebben hier een generatie achtergelaten namelijk. hun gehuwde oudste dochter, mijn moeder en vader. Ik ben hier in België geboren en naar de kleuterklas gegaan. Tijdens een zomervakantie toen ik nog maar vijf jaar was, ben ik vier jaar bij mijn grootouders van vaderzijde in Turkije gebleven. In die tijd ben ik in Turkije naar school gegaan. Mijn vader en moeder heb ik na vier jaar terug gezien met een zus en een broer die ik ondertussen gekregen had. Na die vier jaar ben ik terug naar België gekomen en terug hier naar school gegaan. Omwille van taalproblemen, moest ik wel in plaats van het vierde leerjaar in het derde leerjaar starten De school waar ik naar toe ging bestond enkel uit allochtone kinderen uit de wijk waar ik woonde. Onder elkaar spraken we Turks, ik had alleen tijdens de lessen de mogelijkheid om Nederlands te leren. In het vijfde jaar ging ik dikwijls naar meester Eric om taakklassen te volgen. Amper na drie jaar, ik had de basisschool nog niet voltooid, zijn we terug naar Turkije vertrokken. Deze keer met gans de familie en zogezegd voorgoed. Maar dat bleek een valse belofte te zijn want na vijf jaar zijn we terug gekeerd naar België. Ik was toen net 17 jaar. Ik ben toen in de derde in plaats van vijfde humaniora beland en heb toen in sneltempo het secundair onderwijs doorlopen en ben op mijn 20ste aan de studies van graduaat orthopedagogie in de Katholieke Hogeschool Limburg begonnen. Momenteel ben ik 23 jaar oud. Eigenlijk wilde ik lerares worden. Maar dat kon niet omdat ik het een beetje moeilijk heb met het Nederlands. En criminologie kon ik ook vergeten, want ik kom uit een technische richting (sociaaltechnische wetenschappen) en wilde mezelf niet overschatten. Ik ben wel in België geboren, maar eigenlijk ben ik opgegroeid in Turkije. Na mijn humaniora koos ik voor de opleiding van opvoedster in het dagonderwijs. Dit was voor onze gemeenschap geen evidente keuze. Mijn moeder wilde dat ik verpleegster zou worden. In die richting vind je veel Turkse meisjes, tenminste op A2-niveau. Maar ik wilde niet iedereen nahollen, alhoewel ik iets in de sociale sector wel zag zitten, omdat ik dan toch in contact kon komen met Turkse families. Ik wist eerst niet wat opvoedster inhield, iets met kinderen dacht ik eerst, een soort kleuterleidster. Na drie jaar studeren heb ik uiteraard ingezien dat het ruimer en interessanter is dan verpleegkunde. “ Op kot : niet evident voor een Turks meisje ! “Toen ik aan familie, vrienden en kennissen vertelde dat ik opvoedster wilde worden, stootte ik op uiteenlopende reacties. Wow, ga je naar een hogeschool, zeiden sommigen. Ik wilde ook op kot. Daar stond ik op. Want als ik elke dag naar huis zou moeten rijden, zou ik teveel tijd verliezen. Daar heb ik mijn moeder toch voor moeten overhalen. Ze wilde eerst dat ik thuis bleef wonen, want
ze is alleen. Mijn vader is overleden. Maar uiteindelijk vond ze het oké. Haar vriendinnen steunen me trouwens ook. Er zijn er bij die ook graag hadden gestudeerd. Ja, natuurlijk zijn er mensen die vinden dat dit niet kan. Maar ik moest aan mijn toekomst denken. Niet aan wat anderen over mij zeggen. Ik had in het begin veel schrik. Toen ik de eerste keer naar de infodag ging en in de hogeschoolomgeving kwam, dacht ik meteen ‘dit haal ik nooit, waar ga ik in aan beginnen’. De studies leken me zeer moeilijk. Maar ik ben gestart en uiteindelijk viel het nog wel mee. Dat wil niet zeggen dat ik het gemakkelijk heb gehad. Het is en blijft hoger onderwijs en dat vraagt veel studeren, opdrachten maken, teksten schrijven en zware stages lopen. Mijn probleem is dat ik soms nog in het Turks denk. Ik kan me niet altijd goed in het Nederlands uitdrukken. Maar in de school had men daar begrip voor en wat ik vertelde en deed vond men belangrijker dan hoe ik het vertelde en schreef. In de mate van het mogelijke hielpen de leerkrachten me ook als ik het niet goed in het Nederlands kon uitdrukken. Maar ik heb zeker niet het gevoel dat ze me voorgetrokken hebben.” Mijn vrienden zeggen dat ik goed bezig ben. “Mijn studies verliepen niet geheel zonder slag of stoot. De tweedejaarsstage deed ik bij licht mentaal gehandicapten in Leopoldsburg. In mijn laatste jaar deed ik vier maanden stage op een afdeling kinderpsychiatrie in Melveren St.-Truiden. Bij deze jongeren met psychische en psychiatrische stoornissen werken was niet gemakkelijk. Er waren ook heel wat jongeren met ernstige gedragsproblemen. Ik heb daar veel geleerd. Bijvoorbeeld hoe structuur bieden en veel aandacht geven hen kan helpen om terug normaal in de samenleving te functioneren. Ik zou in de toekomst graag met migrantenjongeren willen werken. Omdat ik denk dat ik hen beter kan begrijpen. We hebben dezelfde achtergrond. Nu al zijn er mensen uit de cité die zeggen dat ze hun kinderen naar mij gaan sturen, ook al weten ze niet precies wat ik studeer. Mijn vrienden zeggen allemaal dat ik goed bezig ben. Zij beseffen nu dat ze beter hadden verder gestudeerd. Ze raden het dan ook aan iedereen aan. Zelf waren ze best tevreden toen ze werk vonden. Na verloop van tijd merkten ze dat hun ambities verder reikten, maar ze kunnen ze niet waarmaken. Er is echter beterschap in zicht. In mijn vriendenkring merk ik dat de jongere generatie niet van plan is op te houden na het middelbaar onderwijs. Alleen vinden ze de weg niet altijd. Zo vind ik dat er nog wat schort aan de informatieverstrekking voor allochtonen aan het einde van het secundair onderwijs. Als Turkse moest ik sowieso keuzes maken. Door familiale en culturele omstandigheden vallen er veel mogelijkheden weg. Toen ik informeerde naar de diverse studiemogelijkheden verwees men me zonder meer door naar een lagere beroepsopleiding verpleegkunde.” Onderzoek naar de problematiek van de allochtone hulpverlener in Vlaanderen. In het laatste jaar van haar studie maakte Ilknur een eindwerk over de problematiek van allochtone opvoeders/begeleiders in voorzieningen van de bijzondere jeugdzorg en de gehandicaptenzorg. Deze thematiek interesseerde haar omdat ze als allochtone wilde te weten komen hoe de toekomstige werkgevers denken over de aanwezigheid van opvoeders/begeleiders van allochtone afkomst. Iknur deed eerst een uitvoerige literatuurstudie waarin ze de Belgische en Turkse opvoedingscultuur met elkaar vergeleek. Verder stuurde ze een enquête naar 317 voorzieningen waar opvoeders-begeleiders (=SPH’ers ) tewerk gesteld kunnen worden. Het onderzoek verliep in samenwerking met het Provinciaal Integratiecentrum van Limburg. Op een totaal van 317 verstuurde formulieren kwamen er 152 bruikbare terug, voor een schriftelijke anonieme enquête het verbluffend resultaat van 48%. Hieronder vatten we de voornaamste resultaten samen. Uit de beschrijving van de steekproef blijkt dat alle sectoren van voorzieningen goed vertegenwoordigd zijn met de grootste vertegenwoordiging van bijzondere jeugdbijstand en gehandicaptenvoorzieningen. De meeste enquêtes werden ingevuld door de directie of door personeelsverantwoordelijken. Bijna de helft van de voorzieningen gaf aan dat ze christelijk
geï nspireerd zijn, maar allen gaven aan dat ze wel open staan voor andere geloofsovertuigingen. Liefst in 82,9% van de voorzieningen zijn er bewoners of cliënten van allochtone afkomst. Zij vormen meestal tussen de 5% en 20% van het totaal aantal bewoners. Wat betreft de aanwezigheid van opvoeders van allochtone afkomst zien we dat er slechts in 21,1% van de voorzieningen allochtone opvoeders aanwezig zijn . Meestal gaat het om één of maximaal twee personeelsleden. Een aantal voorzieningen geven wel aan dat er nogal wat mensen in onderhoudsdiensten van allochtone afkomst zijn. Een globale conclusie is dat er dus tot op heden nog steeds weinig allochtone hulpverleners in de sector aanwezig zijn in tegenstelling tot het multiculturele cliëntenbestand. De aanwezige allochtone opvoeders hebben meestal ook een lager diploma gehaald (zelden hoger onderwijs) en bekleden lagere functies in de voorzieningen. Allochtone medewerkers zijn meer dan welkom ! De meerderheid van de directies (80%) vindt het nuttig dat er allochtone opvoeders/begeleiders in de hulpverleningssector ingeschakeld worden. De overige 20% geeft geen antwoord. Negatieve antwoorden kwamen praktisch niet voor. Vele respondenten gaven talrijke commentaren over de nuttigheidswaarde van allochtone opvoeders in de voorziening. Toch geven 60% van de voorzieningen aan dat ze zelf op dit moment geen behoefte hebben om een allochtone opvoeder te werk te stellen. Dit komt ook wel omdat er voorlopig geen uitbreiding van het personeel inzit. Als men vraagt naar de houding van de voorzieningen tegenover allochtone opvoeders dan is die meestal positief maar stellen ze er uitdrukkelijk bij dat ze er eigenlijk geen ervaring mee hebben. In het onderzoek werden een hele reeks uitspraken over de (on)wenselijkheid van allochtone hulpverleners ter beoordeling voorgelegd. De uitspraken waren opvallend positief. Men zag alleen maar grote voordelen : betere communicatie met allochtone gasten als met de ouders is mogelijk , ze kunnen zich beter inleven in de cultuur van de allochtone gasten, we evolueren naar een multiculturele samenleving, dus moeten we multicultureel werken, de aanwezigheid van een allochtone opvoeder in het team is een verrijking, ze kunnen een voorbeeldfunctie hebben voor de allochtone bewoners, ze kunnen tolken naar de ouders. Als er nadelen voorgelegd werden hadden slechts zeer weinig directies bedenkingen (hooguit 10%). Opvallend was wel dat een aantal respondenten hier geen mening formuleerden. Men zag er bijvoorbeeld geen problemen in dat een allochtone opvoeder tot moeilijkheden bij het voorleven van christelijke waarden zou kunnen leiden. Men zag geen negatieve invloed op de bewoners van autochtone afkomst omwille van de cultuurverschillen. Men vond dat allochtone hulpverleners best vertrouwd kunnen geraken met onze westerse hulpverleningscultuur. Gevaar voor racisme-gevoelens bij de bewoners ? Een negatieve uitspraak sprong er wel uit. In tegenstelling tot de andere stellingen verwachtte één op zeven personen dat de aanwezigheid van allochtone opvoeders misschien racismegevoelens zou kunnen opwekken bij de andere bewoners en bij de personeelsleden. Maar drie op vier personen verwachtte ook hier geen moeilijkheden. Uit de reacties konden we afleiden dat men minder problemen verwachtte bij het personeel dan bij de gasten en hun eventuele ouders. Het merendeel gaf aan dat allochtone opvoeders wel een voorbeeldfunctie kunnen hebben voor de bewoners van de instelling en men vond het cultuurverschil zeker niet te groot. Men dacht dat de meeste autochtone ouders hun kinderen wel begeleid wensten te zien door allochtonen. Maar ook opvallend t.o.v. de andere vragen, bleek hier dat één op vier twijfelt en geen mening heeft. De overgrote meerderheid is het eens dat allochtone opvoeders even betrouwbaar zijn als autochtone medewerkers. Van de allochtone kandidaten wordt wel geëist dat ze het Nederlands goed machtig zijn. Geen enkele instelling maakte bezwaar tegen de islamitische overtuiging van de opvoeder, zolang men de christelijke levensovertuiging van de instelling niet zou tegenwerken. Bijna de helft van de voorzieningen voorziet geen specifiek bijscholingsbeleid omtrent de aanwezigheid van allochtone cliënten. Men maakte wel vaak gebruik van interculturele bemiddelaars.
Over het algemeen wijzen de reacties dus op een zeer positief beeld over allochtone opvoeders/begeleiders. Men ziet bijna geen noemenswaardige nadelen. Uiterst positief is dat 90% aangeeft dat ze zelf allochtone opvoeders in dienst zouden nemen als ze zich zouden aanbieden, maar men stelt er uitdrukkelijk bij dat ze over het vereiste diploma moeten beschikken en moeten voldoen aan de functieomschrijving. Geen positieve discriminatie dus, maar wel gelijke kansen. De meeste voorzieningen geven wel expliciet aan dat de aanwezigheid van allochtone opvoeders een meerwaarde kan betekenen in functie van de problematiek van de bewoners/gebruikers van de voorziening. Tijdelijke acties om gelijke behandeling te krijgen van allochtonen wijzen ze daarom niet af. AASSAW-project Het onderzoek van Ilknur Yüce dat ruime aandacht kreeg in de algemene Vlaamse pers als in de sectorspecifieke vakliteratuur kwam onder de aandacht van de Vlaamse minister van Gelijke Kansen, Mieke Vogels. Na een aantal verkennende gesprekken werd in samenwerking met twee andere hogescholen in Vlaanderen sinds januari 2001 een proefproject opgestart om meer allochtone opvoeders/hulpverleners in de welzijnssector in te schakelen. Met de steun van de Minister van Gelijke Kansen en het Sociaal fonds voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen, werden we in de mogelijkheid gesteld om op zijn minst één jaar lang allerlei activiteiten binnen het departement van de hogeschool te organiseren om de interesse voor een beroep in de hulpverleningssector bij allochtonen te verhogen. In het kader daarvan werd Ilknur Yüce in de hogeschool als projectmedewerkster aangeworven. Momenteel is ze als allochtone medewerkster ook in het personeelsbestand van onze hogeschool een van de schaarse allochtone personeelsleden. Wat waren de uitgangspunten van het AASSAW-project (Aansluiting Allochtone Studenten in het Sociaal Agogisch Werk): q De westerse samenleving is multicultureel geworden. q Aanwezigheid van bewoners/cliënten van allochtone afkomst in onze sociale voorzieningen is een weerspiegeling van de multiculturele samenleving. q Omwille van verschillen in waarden en normen tussen hulpvrager en hulpverlener kunnen er problemen ontstaan. q Opvoeders-hulpverleners van allochtone afkomst hebben een grote meerwaarde in het multidisciplinaire team. q (Hoger) onderwijs is de belangrijkste hefboom tot integratie en participatie. q Er zijn bijna geen allochtonen die voor hulpverlener studeren Tot voor korte tijd hadden we in het departement SAW van de Katholieke Hogeschool Limburg zeer weinig kandidaat studenten van allochtone afkomst. Midden jaren 90 was er ooit een Turkse jongen die helaas niet slaagde in het eerste jaar. Vorig jaar studeerde Ilknur Yüce als eerste allochtone af in het departement. Er waren wel reeds een aantal Italiaanse of Indische (geadopteerde) afgestudeerden, maar allochtonen uit de typische migratielanden Turkije of Marokko hadden we om onbegrijpelijke redenen nog nooit gehad. In het academiejaar 2000-2001 studeert er één Turkse studente in het eerste en één Marokkaanse studente in het tweede jaar wat op een populatie van ruim 400 studenten en gezien de grote aanwezigheid van allochtonen in Limburg onverklaarbaar weinig is. De situatie is niet alleen merkwaardig in ons departement. Aanwezigheid van allochtonen in Vlaamse hogescholen is onthutsend laag. Enkele jaren geleden deed Jan Geens van de VHLORA een onderzoek bij alle hogescholen en alle studierichtingen in Vlaanderen naar de aanwezigheid van allochtone studenten en kwam tot onthutsende cijfers. Voor het academiejaar 1997-1998 waren er op een totaal van 85265 studenten slechts 853 allochtone studenten of gemiddeld 1%. Volgens tellingen in Limburg (gegevens komen van het PRIC maar zijn een extrapolatie omdat heel wat allochtonen van de tweede en derde
generatie de Belgische nationaliteit hebben en dus moeilijk traceerbaar zijn) zijn 8% van alle laatstejaarsstudenten van allochtone afkomst. Cijfers van het Vlaamse minderhedencentrum bevestigen deze stelling. De deelname van allochtone studenten aan hogescholen is gezien de aanwezigheid van de allochtonen in onze samenleving ondermaats. De katholieke hogescholen haalden in het onderzoek trouwens slechts 0,64% t.o.v. 1,90% in de autonome hogescholen. Jan Geens peilde ook naar een multiculturele component in de opleidingen die de hogescholen aanbieden. Ook hier waren de resultaten verrassend. l 11 van de 26 responderende hogescholen antwoorden dat er nergens een multiculturele component in het curriculum zit l 15 hogescholen antwoorden dat het in 3 van de 11 studiegebieden voorkomt l Eén opleiding IWT uit een hogeschool aanzag het organiseren van buitenlandse studiereizen als een vorm van multiculturele werking. We kunnen hieruit besluiten dat multiculturaliteit slechts zeer sporadisch in de Vlaamse hogescholen in de programma’s voorkomt ! Ten slotte vroeg Jan Geens ook naar de aanwezigheid van allochtone personeelsleden in de hogescholen. In 1997-1998 waren er in de drie personeelscategorieën nauwelijks allochtonen tewerkgesteld. Voor alle hogescholen samen : drie gastdocenten, één halftijdse administratieve kracht en 12 personen in onderhoud. Jan Geens concludeert in een rapport voor de Koning Boudewijnstichting mei 2000 dan ook het volgende : q “De deelname van allochtone jongeren aan het hoger onderwijs in Vlaanderen is ondermaats. Deze vaststelling is niet nieuw, maar alleen al de vergelijking met de buurlanden doet begrijpen dat de aanwezigheid van slechts 1% allochtonen op de hele Vlaamse hogeschoolbevolking een probleemvol gegeven is (cfr. Nederland = 10% allochtonen)” q “Het is duidelijk dat het watervalsysteem al veel vroeger begint : de doorstromingskansen worden al beperkt in het secundair onderwijs.” De hefboom tot grotere participatie moet hier in gang gezet worden. Hogescholen mogen hun verantwoordelijkheid niet ontlopen. Non-discriminatiecharter van alle Vlaamse hogescholen In december 1998 vergaderden afgevaardigden van alle Vlaamse hogescholen omtrent de allochtonenproblematiek en kwamen tot een overeenkomst, een soort charter rond nondiscriminatie waarin een aantal verregaande engagementen werden aangegaan die echter tot op heden dode letter bleven. Deze “non-discriminatieverklaring” werd door alle algemene directeurs van de Vlaamse hogescholen ondertekend, maar er werd geen protocol tot uitwerking en opvolging opgesteld. We plukken twee belangrijke zinnetjes uit deze overeenkomst die illustratief zijn voor het te voeren beleid : q …de VHLORA verklaart dat het dringend en noodzakelijk is een non-discriminatiebeleid in de hogescholen verder vorm te geven waarin 3 doelen worden nagestreefd o Het hoger onderwijs wil uitdrukkelijk alle vormen van discriminatie uitschakelen en tegengaan. o Een bewustere opstelling van de hogescholen, zowel van directieteams, onderwijzend, administratief en technisch personeel als van de studenten, inzake het voorkomen en tegengaan van discriminatie o Een grotere participatie van allochtone jongeren aan het hoger onderwijs. q …de VHLORA streeft ernaar alle jongeren, ongeacht hun ras of etnische afkomst ook werkelijk gelijke onderwijskansen te bieden. Actiepunten Aan het AASSAW-project participeren drie Vlaamse hogescholen de Artevelde Hogeschool in Gent, de Karel de Grote Hogeschool in Antwerpen en de Katholieke Hogeschool Limburg. Het
gaat telkens om opleidingen in het sociaal-agogisch werk van zowel maatschappelijk werk als orthopedagogie . Het project is voorlopig voor één werkjaar toegekend, maar er is een optie voor drie academiejaren. De doelstellingen zijn kort samengevat : q Het beroep van gekwalificeerde opvoeder/begeleider/hulpverlener meer onder de aandacht van allochtonen brengen. q Meer professioneel geschoolde en gekwalificeerde allochtone opvoeders/begeleiders in de zorgsector inschakelen. q Een multiculturele houding bij personeelsleden van de hogeschool aanmoedigen. Een hele lijst van concrete doelen moeten dit objectief operationaliseren. We beperken hier tot het signaleren van enkele initiatieven : q Instroom van allochtone kandidaten bevorderen via diverse middelen zoals zeer gerichte publiciteit, aanbieden van rolmodellen en o.a. grootschalig onderzoek bij een 1000tal mogelijke allochtone studenten via een enquête bij 175 secundaire scholen om drempels op te sporen (eerste werkjaar) q Betere begeleiding van instromende allochtone studenten zonder positief te discrimineren waarbij de opleidingseisen absoluut gelijk blijven voor iedereen .(tweede werkjaar) q Uitstroom van afgestudeerde allochtone kandidaten naar het werkveld bevorderen. (derde werkjaar) Wie meer info wil over het gevoerde onderzoek of het AASSAW-proefproject kan contact opnemen met Gerard Gielen, KHLim, dept. SAW, tel.011/288270 (in België) of met Ilknur Yüce 0477/139767
[email protected] U vindt het integrale onderzoeksrapport en een uitvoerige beschrijving van het AASSAW-project op volgende website : http://www.khlim.be/saw/ Actuele cijfers 1998 over: aantal vreemdelingen in Limburg, omgang van de nationaliteitswijzigingen in Limburg, migranten vanuit het buitenland, asielzoekers in Limburg, PRIC Hasselt, 1998 DE METS, J., Verslag Rondetafel ‘Doorstromingskansen van allochtonen van secundair naar hoger hoger onderwijs. Vrijdag 5 mei 2000. Koning Boudewijnstichting. Brussel, 5p DE METS, J., Je moet je als allochtone student extra bewijzen. Bevindingen inzake doorstroming allochtone leerlingen naar het hoger onderwijs. Koning Boudewijnstichting .Februari 2000, 30p. GEENS, J., Over het allochtonenbeleid in de Vlaamse hogescholen. VHLORA. Studietekst van de rondetafel van de Koning Boudewijnstichting, 5 mei 2000. 12p. GIELEN, G., Omgaan met Marokkaanse en Turkse cliënten. Sociaal, januari 2000, nr.1, p.10-17 GIELEN, G., Nood aan allochtone opvoeders. Sociaal, juni 2000, nr.6, p.13-16 GIELEN, G., Witte raven gezocht. KHLim-focus, juni 2000, nr.20, p.8-9