INLEIDING
William SHAKESPEARE Vertaald door Willy Courteaux
ROMEO en JULIA
Het verhaal van Romeo en Julia is een van de grote, onsterfelijke liefdes verhalen van de Westerse cultuur. Lang vóór het zijn definitieve dramatische vorm kreeg, had het dichters en schrijvers geïnspireerd, hadden duizenden zich vertederd over de pathetische lotgevallen van de twee gelieven. Ook de Elisabethanen waren ermee vertrouwd vóór Romeo andfuliet op de planken kwam, en het stuk was van het eerste ogenblik af populair. Een slechte, niet geautoriseerde quarto-uitgave verscheen in 1597, samengesteld door een paar acteurs die in het stuk hadden meegespeeld; een goede quarto-uitgave verscheen in 1599, en een tweede in 16°9, wat bewijst dat het stuk populair gebleven was. De tekst van de Folio-uitgave (1623) is gebaseerd op de tweede goede quarto. Wanneer het stuk ontstaan is en voor het eerst opgevoerd, weten we niet. De twee verschillende stijlen waarin het geschreven is (een overdadig opgesmukte en een rijpere, sobere stijl) hebben aanleiding gegeven tot de veronderstelling, dat Shakespeare al heel vroeg in zijn loopbaan een Romeoandfuliet geschreven had, en dat hij later sommige passages heeft omgewerkt (zoals hij het vermoedelijk ook met Hamiet en met nog andere stukken heeft gedaan). Deze theorie wordt vaak aangevochten, maar is toch niet ontwricht. De stijl-diversiteit kan ook op een andere manier verklaard worden. Er zijn andere voorbeelden aan te wijzen van literaire en van muzikale werken, die gedeeltelijk geschreven zijn in de conventionele stijl van de periode en gedeeltelijk in de nieuwe, individuele stijl van de jonge kunstenaar, die terwijl hij werkt zijn eigen persoonlijkheid vindt, zonder ze echter op elk ogenblik te kunnen handhaven. Indien we aannemen, dat Romeoandfuliet tot één periode van Shakespeares loopbaan behoort, kunnen we veronderstellen - op grond van de stilistische eigenschappen - dat het stuk omstreeks 1595 geschreven is. Het behoort tot de groep lyrische
96
ROMEO
EN
INLEIDING
J ULIA
stukken uit die tijd en zou niet lang vóór Richard 11 en A .Midsummer iVight' s Dream ontstaan zijn. Romeo andjuliet heeft een complexe stamboom. De basis van het verhaal is semi-historisch. De Cappelletti en Montecchi worden in de literatuur het eerst vermeld door Dante. Ze behoorden in de dertiende eeuw tot de twee vijandige politieke facties: de Cappelletti behoorden tot de Welfen uit Cremona en de Montecchil tot de Ghibellijnen uit Verona. Het verhaal van de twee geliefden, gesproten uit de vijandige geslachten, duikt voor het eerst op in 1476, in 11 Novellino van Masuccio Salerintano. Andere schrijvers, Italiaanse en Franse, namen het over, en in 1562 verscheen een Engelse versie - in verzen van de jong gestorven dichter Arthur Brooke, die zelf zijn stof geput had uit een Franse bewerking van de Bandello-versie (1559): The Tragicall Historye of Romeus and luNet, writtenftrst in Italian ry Bandeli, and nowe in English ry Ar. Br. In zijn inleiding tot het gedicht - dat zowat drieduizend verzen lang is
-
spreekt
Brooke
over een toneelstuk,
maar hij vermeldt
niet,
of het in het Engels of het Latijn geschreven was. Of Shakespeare deze dramatische versie gekend heeft, weten we niet. Men krijgt echter wel de indruk, dat hij zich uitsluitend op het gedicht van Brooke heeft gebaseerd. Hij was er blijkbaar goed mee vertrouwd, het boek lag vermoedelijk naast hem toen hij zijn tragedie schreef, want heel vaak vangen we echo's op uit Brookes gedicht, dat hem bijna alle essentiële incidenten en personages verschafte. Brookes verzen zijn doorgaans eentonig en vlak, maar hij had flair voor karakter; we vinden bijvoorbeeld de figuur van de voedster in rudimentaire vorm bij hem terug. Van de belangrijke personages is alleen Mercutio geheel Shakespeares eigen schepping. Zijn gewoon procédé volgend intensiveert Shakespeare de spanning door de handeling, die zich bij Brooke over enkele maanden uitstrekt, samen te persen tot enkele dagen; een belangrijke toevoeging, die het dramatische effect van de ontknoping verhoogt, IS het verschijnen van Paris bij Julia's graf en het daarop volgende duel. Romeo enjulia is eerder een lyrisch dan een tragisch stuk; niet
97
alleen omdat twee zulke jonge, onervaren mensen als Romeo en Julia nog het morele formaat missen om tragische figuren te kunnen zijn in de volle zin van het woord, maar ook omdat het tragische element wazig blijft en onvolgroeid. Shakespeare was geen vroegrijp genie, en hoewel hij om en bij de dertig moet geweest zijn toen hij dit stuk schreef, was zijn temperament nog sterk lyrisch getint. Het thema zelf leidde hem trouwens die weg op, en bovendien had de dichter nog geen vast inzicht in het wezen van het tragische. Dit stuk is Shakespeares enige poging geweest tot het schrijven van een noodlotstragedie. Zelf spreekt hij in de proloog over de "star-crossed lovers". De hoofdpersonages worden hier niet in het verderf gestort door een feil in hun karakter, zoals dat in de latere tragedies het geval, zou zijn. Wat hen ten gronde richt is een omstandigheid, die onafhankelijk is van hun eigen wil of karakter,2 namelijk de vete tussen de twee families. Deze vete is het werktuig van het noodlot. Zo bekeken zat er in het thema stof voor een waarachtige tragedie, maar Shakespeare heeft deze mogelijkheid niet voldoende benut. Dat hij reeds in de eerste scène de vete ten tonele voert, wijst erop dat hij ze als de hoofdfactor in de tragedie beschouwde.3 Maar hij maakt er een komische scène van, waardoor hij zijn eigen bedoeling, naar het ons voorkomt, verzwakt. En ook verder krijgen we de indruk, dat hij de vete niet au sérieux neemt. Als Capulet zich bloeddorstig in de strijd wil werpen en om een zwaard schreeuwt, wordt hij door zijn vrouw belachelijk gemaakt. Bovendien maakt de dichter het ons dui~ delij k, dat de vete een dood en artificieel ding geworden is; de hoofden van beide huizen zijn ze beu, we voelen op sommige ogenblikken dat er niet veel nodig is om hen met elkaar te verzoenen, en het zou misschien al gebeurd zijn, als er geen heethoofden bij betrokken waren van het slag van Tybalt. Als de vete te licht weegt om als instrument te dienen van het noodlot, wat blijft er dan over van de tragische doem die Romeo en Julia naar de ondergang leidt? Niets méér dan een paar toevalligheden: een broeder die door een epidemie verhinderd wordt een brief te bezorgen; een knecht die Romeo het misleidende bericht brengt over Julia's dood; de omstandigheid dat Romeo een half uurtje te vroeg bij het graf komt en Broeder
98
ROMEO
EN
JULIA
Lorenzo een half uurtje te laat. Uit een dergelijke reeks kleine toevalligheden groeit geen tragische situatie. En als de twee families zich op het einde verzoenen, hebben we het gevoel, dat de dood van de twee geliefden als zoenoffer niet in verhouding staat tot het kleinburgerlijke formaat van de vete. Om deze redenen heeft het stuk niet de ethische draagwijdte die men van een echte tragedie kan verwachten. Het raakt wel ons hart, niet onze morele zin. De indruk die we meedragen is er een van pathetiek, niet van tragiek. Wel moet hieraan worden toegevoegd, dat deze karakteristiek niet uitsluitend aan Shakespeares gebrek aan ervaring mag worden toegeschreven. Het thema zelf moest onvermijdelijk aanleiding geven tot een ander soort tragedie dan de latere. Het is immers sterk romantisch en daardoor begrensder in zijn draagwijdte. Om deze reden trouwens verwaarloosden de grote Griekse tragedieschrijvers het thema van de liefde: het miste voor hen ethische diepte en werd daarom ongeschikt geacht. Ook de latere Shakespeare-tragedie die aan de liefde tussen man en vrouw is gewijd - Antonius en Cleopatra treft meer door de luister van zijn poëzie dan door tragische kracht. Zoals we al gezegd hebben, is Shakespeare in dit stuk nog op zoek naar zijn eigen persoonlijkheid. Vaak kan hij ze vastgrijpen, maar af en toe ontglipt ze hem nog. Dit verklaart vermoedelijk het vermengen van twee duidelijk onderscheiden stijlen. De onrijpe stijl van Shakespeare is in hoge mate artificieel, overladen met beelden, opgesmukt met vergezochte spitsvondigheden en soms vermoeiend woordgespeel : typisch Elisabethaanse maniërismen.4 Van deze onrijpe passages zijn er vele berijmd. De meest typische van dat soort is die waarin Gravin Capulet het gezicht van Graaf Paris veertien verzen lang met een boek vergelijkt. Ook de hartstochtelijke gesprekken tussen Romeo en Julia zijn niet altijd vrij van deze onhebbelijkheden. En Broeder Lorenzo heeft een paar keer een crisis van irriterende saaiheid; zijn monoloog over de dubbele eigenschappen van planten is een van Shakespeares taaie kwasten; maar nog veel erger - omdat het op het einde komt - is het verhaal van de broeder, dat noodzakelijk is om tot de ontknoping en verzoening te leiden: ondanks des broeders belofte, dat hij bondig
-
INLEIDING
99
zal zijn, is deze lange clause catastrofaal vervelend en ongeïnspireerd. Doch daar tegenover staan de vele luisterrijke bladzijden, de liefdetonelen met hun lyrische vlucht, de trefzekere komische scènes, de exuberante vitaliteit van enkele karakters.
KAR A KTER S
ROMEO. Shakespeare heeft in zijn tragedies twee keer de liefde als hoofdthema gekozen: in de laatste fase van zijn loopbaan de rijpe hartstocht van Antonius en Cleopatra, vermengd met moeheid en cynisme; bij het begin de jonge en roekeloze hartstocht van Romeo en Julia. Dit is het wat in deze romantische tragedie het meest treft: de jeugd van de twee hoofdfiguren. Het lijkt wel of Shakespeare hierop de nadruk heeft willen leggen door de meeste andere figuren van het drama ouder te maken dan ze normaal moesten zijn. Capulet is oud, al is hij de vader van een veertienjarige dochter. De voedster is oud, al heeft ze een dochtertje gehad van Julia's leeftijd. Gravin Capulet is niet oud in jaren, maar door haar koelheid en gebrek aan sympathie staat ze aan de kant van de verdorde harten. De vrienden van Romeo lijken ouder dan hij: de wereldwijze Mercutio, de voorzichtige Benvolio. Dit contrast verscherpt het pathetische klimaat waarin zich de ondergang voltrekt van de twee jonge mensen, omringd door een oude, onbegrijpende wereld, en door de blinde harteloosheid van een vete die hun onverschillig laat; hun jeugd verontschuldigt ook -hun roekeloosheid en hun ongeduld en die drang naar extremen die geen andere keuze toelaat dan een extatisch geluk of de dood. De jeugd van Romeo en J ulia heeft nog een ander gevolg: terwijl de andere figuren van het drama onveranderd blijven, zien wij hen in enkele dagen tijd evolueren naar volwassenheid. Bij de aanvang van het stuk leren we Romeo kennen als een knaap die zijn kalverliefde doormaakt. Zijn liefde voor Rosalinde heeft iets onwezenlijks, ze mist substantie. Hij is niet op Rosalinde verliefd, maar op de liefde; en niet alleen op de liefde maar ook op zijn eigen melancholie. Het belangrijke van deze gemoedsgesteltenis is nu, dat ze zijn hart opent voor de echte
100
ROMEO
EN JULIA
liefde zodra die verschijnt; Romeo is, met al zijn melancholie en al zijn extravagante verklaringen over de hoedanigheden van Rosalinde, aan het wachten op het meisje van vlees en bloed dat de bloedloze hersenschim uit zijn gemoed verjagen zal. En hier komt dan de eerste schok in Romeo's innerlijke evolutie: zijn ontmoeting met Julia. Een reële hartstocht die de hele mens opeist, geest, hart en bloed, is de grootste stap naar volwassenheid. En op dat ogenblik zien we de echte Romeo verschijnen: weg nu de ziekelij ke melancholie en de zelfgenoegzame mijmeringen; een nieuwe vitaliteit doorstroomt hem, en zijn taal is niet langer die van wazig sentiment maar van reële hartstocht. Zijn geest werkt vlug en zeker. Maar op één belangrijk punt blijft hij jong en onrijp: zijn geest ziet niet verder de toekomst in dan vandaag en morgen. Hij gunt zich de tijd niet tot rustig overleggen en voorbereiden, en de waarschuwingen van Broeder Lorenzo, in wie hij nochtans veel vertrouwen heeft, kunnen hem niet remmen. Bovendien is de realiteit waarin hij leeft gevaarlijk begrensd: zijn liefde is voor hem het enige echte, al wat erbuiten ligt is een onwezenlijke droom. De vete bestaat voor hem niet meer. Als Tybalt hem beledigt, antwoordt hij met zachtheid en een glimlach. Verwacht hij dat de rest van de wereld uit de realiteit naar zijn droom zal overstappen? Als Tybalt Mercutio heeft neergestoken, kan hij de grimmige werkelijkheid om zich heen niet langer verwaarlozen. Hij wordt er, hoezeer ook tegen zijn zin, in teruggesleept, en moet ervaren dat een mens zich niet straffeloos op kan sluiten in een privédroom. De dood van Mercutio en Tybalt is de tweede schok in Romeo's evolutie. Na de eerste schok had hij zichzelf ontdekt. Nu ontdekt hij de wereld en de realiteit, en hij scort in elkaar en laat zich gaan in een vlaag van hysterie. Maar als die voorbij is, treedt de nieuwe Romeo te voorschijn: een Romeo die de toestand aanvaardt en bereid is geduld te oefenen. Een derde en laatste schok in de korte en snelle evolutie van Romeo's persoonlijkheid is het (valse) bericht van Julia's dood. Geen hysterische bui nu en geen wild gejammer: slechts een koelen ijzingwekkend besluit, kalm overleg, en een snelle vastberadenheid in de uitvoering. Vanaf dit ogenblik leeft in Romeo
INLEIDING
101
een angstaanjagende kracht. Hij spreekt op het kerkhof Paris (die hij niet herkend heeft) beheerst en minzaam toe. Hij houdt de energie van zijn wanhoop kloek in toom, maar als hij ze loslaat, slaat ze meedogenloos en zonder aarzelen toe. In die laatste ogenblikken is hij, zijn jeugd ten spijt, een man, niet langer de speelbal van een boos fatum, maar de meester van zijn eigen lot. JULlA. Ook Julia maakt een evolutie door van kind-zijn naar volwassenheid, al is de evolutie in haar geval wat minder markant. Want al is dit meisje van veertien jaar nog een kind, ze toont van de aanvang af een eigen wil die niet veel meer behoeft om tot rijp zelfbewustzijn te groeien. Vanaf het ogenblik dat ze Romeo kent en van hem houdt, is ze vast besloten de zijne te worden, haar sombere voorgevoelens ten spijt. En we mogen - met onze moderne begrippen over het zelfbeschikkingsrecht van een kind - de moed die daartoe nodig was niet onderschatten. Het gezag van de ouders was in Shakespeares tijd - v~oral in de hogere kringen - veel absoluter, en dat een meisje de huwelijkskandidaat van de ouders afwees, was een onduldbare opstandigheid en een gebrek aan kinderlijk respect. In Julia's geval was het nog veel erger dan een gewone weigering. Zij wilde immers trouwen met iemand uit een geslacht van erfvijanden. Dit zouden de Capulets als een tweede en nog grotere krenking van de familie-eer beschouwd hebben. We kunnen er Julia dus geen verwijt van maken, dat ze haar hart niet ronduit durfde spreken. Ze wist dat ze van haar koppige, half-seniele vader en haar koude moeder geen steun en geen begrip hoefde te verwachten. Een bekentenis had zelfs levensgevaarlijk kunnen zijn voor Romeo. In deze geïsoleerde positie richt Julia al de hartstocht van haar spontane natuur en haar ontluikende sensualiteit op Romeo. En juist dat wat haar tot omzichtigheid had moeten manen is in haar geval een prikkel tot volledige en roekeloze overgave. Evenals Romeo heeft ook Julia haar moment waarop ze tot volwassenheid komt. Het is het ogenblik waarop de voedster haar in de steek laat. De voedster is voor haar de band met haar kinderjaren, en zolang J ulia deze steun heeft, blijft er in haar iets bewaard van het afhankelijke en hulpeloze. Maar op het
102
ROMEO
EN
J ULIA
ogenblik dat de voedster afvallig wordt, neemt het meisje haar eigen lot in handen. De proef die Julia moet doorstaan is veel zwaarder nog dan die van Romeo, en het hele stuk door zien we haar dingen doen die, voor een meisje van haar leeftijd, een ontzaglijke innerlijke kracht vragen. Ze breekt inwendig met haar ouders, ze breekt met haar voedster, ze sluit zich op in zichzelf met haar onverwrikbaar besluit tot het uiterste te gaan. In die eenzaamheid voltrekt zich haar lot en aanvaardt ze de verschrikking van de schijndood. Ze handelt boud, beraden en sluw. En de Julia die bij het ontwaken naast haar dode Romeo de dolk van de geliefde grijpt, is, net als Romeo, in deze laatste ogenblikken triomfantelijk de meesteres van haar lot. Julia is een van Shakespeares moeilijkste vrouwenrollen, omdat de evolutie die zich in haar voltrekt haar jeugd niet verdringt. Ze bewaart haar frisheid en argeloosheid, en de volwassen vrouwelijkheid voegt zich daaraan toe zonder ze te overwoekeren. Daarin ligt juist het pathetische van haar lotsbestemming: een kind, in een situatie gestoten vol verschrikkingen voor haar jonge geest, tot daden gedreven waarvoor ze de kracht' alleen kan putten uit iets wat sterker is dan zijzelf: haar liefde. DE CAPULETS. Als we Gravin Capulet om een oordeel over haar man zouden vragen, zou ze hem vermoedelijk een bemoeizieke oude dwaas noemen. We hebben de indruk dat er tussen die twee niet veel liefde wordt verspild, en dat zij met hem getrouwd is omdat hij een goede partij was. Hij is een heel stuk ouder dan zij (laten we zeggen, dat hij zestig is, want het is al dertig jaar geleden dat hij nog een masker heeft gedragen). En hij loopt haar in de weg. Ze vindt hem onnozel. Ze spaart hem zelfs niet in het bijzijn van de voedster. Tussen die twee is er zeker geen geestelijke intimiteit; er kan er ook geen zijn tussen een man met zijn karakter en leeftijd, en zijn dochter. En hier zit een van de oorzaken van de catastrofe. Laten we de vergissing niet begaan Capulet te beschouwen als een van de traditionele tirannieke vaders die het melodrama teisteren. Dat de vader een man zocht voor zijn dochter was tot in de achttiende eeuw de
INLEIDING
103
gewoonste zaak van de wereld, en dit op zichzelf stempelt hem dus niet tot een onmens. Wel is hij opvliegend, koppig en onredelijk, en in die buien raast en daast hij als een tiran. Maar bij dat alles is hij met de beste bedoelingen bezield, hij heeft in de eerste plaats het geluk van zijn dochter op het oog en wil, door haar te laten trouwen, haar verdriet om Tybalt (zoals hij het interpreteert) verdrijven. Dat ze dit niet blijkt te appreciëren krenkt hem en maakt hem woedend en hardnekkig. Als hij niet gedwarsboomd wordt is hij beminnelijk en opgewekt genoeg. Hij heeft een vrolijke genieters natuur die houdt van drukte, gezelligheid en feesten. We vernemen trouwens, dat hi; in zijn jeugd graag de bloemetjes buiten zette (is hij daarom zo laat getrouwd ?), en ook nu nog brengt een verzameling knappe meisjesgezichten hem in vervoering. In de feestroes wil hij zelfs de vete vergeten, is hij vol lof over Romeo en geeft hij de rustverstoorder Tybalt een daverende uitbrander. Op dergelijke momenten voelen we, dat de hartstocht van de oude vete eigenlijk geluwd is en dat ze op kunstmatige wijze in stand gehouden wordt door jongere heethoofden. Alles bij elkaar is hij, ondanks zijn gebreken en zijn stompheid, geen onmenselijk man. Wellicht zou hij geleidelijk bijgedraaid zijn, indien Julia hem met tact, omzichtigheid en mensenkennis had aangepakt. Maar de kloof die hen scheidt is te groot. Veel zwaarder is de schuld van Gravin Capulet. Zij had het vertrouwen van haar dochter moeten hebben, en dan zou het haar taak geweest zijn, als bemiddelaarster op te treden tussen dochter en echtgenoot. Maar op die taak is ze niet berekend. Ze is gevoelsarm. Er kan ook tussen moeder en dochter geen intimiteit bestaan, al is het leeftijdsverschil tussen die twee niet zo
groot. 5 De familietrots leeft in haar nog veel sterker dan in haar man. Indien we aannemen, dat ze zonder liefde getrouwd is, kunnen we in haar star, hooghartig stands gevoel een uitlaatklep zien voor haar gevoelsfrustraties. Haar gebrek aan menselijkheid en warmte en de totale afwezigheid van rechtvaardigheidszin stempelen haar tot een afstotende figuur. Slechts op één moment krijgen we de vluchtige illusie dat een prijzenswaardig gevoel door wil breken: wanneer ze haar man toesnauwt als die
104
ROMEO
EN
J ULIA
aan het razen is tegen Julia. Maar de illusie is kort: de snauw wordt haar ingegeven door misprijzen voor haar man, niet door genegenheid voor haar dochter. Zelfs haar klacht om Julia's schijndood wordt haar in de eerste plaats ontlokt door de egoïstische overweging, dat een ding waar ze plezier aan beleefde haar ontroofd is. Even weinig sympathie wordt er ons voor Tybalt gevraagd. Hij is blijkbaar het pronkstuk van de familie Capulet. Snoeverige trots is de enige hartstocht die hem bezielt, vechten is voor hem de enige menswaardige activiteit, een vijand aan zijn degen spietsen de hoogste eer. Hij verkeert in een permanente toestand van opwinding, de familievete lijkt wel zijn reden van bestaan, en hij cultiveert ze met hitsige hardnekkigheid. Shakespeare heeft hem zelfs de onderscheiding niet gegund, dat hij een eerlijk vechter is. Hij doorsteekt Mercutio op verraderlijke wijze onder de arm van Romeo door. We zien de Kattenkoning sterven met innige voldoening. Het onkruid is gewied... helaas te laat en door de verkeerde man. DE VOEDSTER is een van Shakespeares grote inspiraties en behoort tot de groep der drie-dimensionalen: Falstaff, HamIet, Shylock... Wat de voedster voor Julia's jeugd betekend heeft kunnen wij maar nauwelijks meer beseffen, nu dat vertrouwde familiestuk uit onze maatschappij verdwenen is. Angelica was een van die volksvrouwen die, nadat ze zelf pas een kind hadden gehad, door rijke dames gehuurd werden om ook hun zuigelingen te zogen en te verzorgen. Op die wijze groeide er tussen voedster en pleegkind vaak een zeer sterke liefdeband. Zo is er tussen Angelica en Julia een intimiteit gegroeid - des te sterker omdat de voedster haar eigen kind verloren heeft - die nooit bestaan heeft tussen Julia en haar koude moeder. Aan de voedster vertrouwt ze alles toe, tot haar zal ze zich wenden in het uur van haar nood. De figuur van'de voedster is compleet van het eerste ogenblik af. Shakespeare kent hier geen aarzeling, veroorlooft zich geen enkele valse noot. Elk woord dat ze zegt is van haar en van haar alleen: haar niet te stelpen getater, haar ruwe grappen die Julia doen blozen, haar sluwe plagerijen. En we horen haar niet
INLEIDING
105
alleen, we zien haar ook: fors en gezet, opgetuigd als een galjoen met volle zeilen als ze op zoek gaat naar Romeo (ze heeft bijna een halve dag nodig gehad om zich klaar te maken); en met haar "Geef me mijn waaier, Peter" zal ze die jonge snoeshanen eens laten zien, dat ze een dame is die weet hoe het hoort in de hoge kringen. Haar toewijding aan J ulia is onbegrensd, maar haar morele kracht en haar begripsvermogen zijn beperkt. Ze helpt Julia in haar romantisch avontuur, omdat ze, in haar volkse menselijkheid, geen rekening houdt met vete en familietrots. Wat ze begonnen is beseft ze pas, als Romeo Tybalt heeft gedood en zelf verbannen is. Ze is radeloos. De simpele boerenvrouw, opgegroeid in een gevoel van blinde onderdanigheid voor de meesters, staat voor de keuze: haar moederlijke gevoelens tegenover Julia voorrang verlenen, of haar plichtsbesef als ondergeschikte en... haar drang naar zelfbehoud. Maar Julia gunt haar de tijd niet om zelf haar keuze te bepalen: in haar hartstochtelijke vastberadenheid sleept ze de voedster mee... tot op het ogenblik dat Graaf Capulet beslist, dat Julia met Paris moet trouwen. En dan stort Angelica's weerstand in elkaar. De gezagvoerder van de familie heeft zich uitgesproken, en wel op een punt waarop geen tegenstand geduld werd. Ze zwicht. Ze zwicht niet alleen uit onderdanigheid en angst, maar ook omdat haar gevoelens te primair zijn en haar morele beginselen te zwak om Julia's afschuw te vatten. Dat Julia al getrouwd is met Romeo en haar eerste huwelijksnacht met hem gehad heeft, wat zou dat? Is Paris geen knappe man, knapper zelfs dan Romeo'? Waarom zou Julia dan niet evenveel van hem kunnen houden, als het onvermijdelijke toch gebeuren moet? Hiermee is ook de voedster het vertrouwen van JuIia kwijt. Op de weg die het meisje moet gaan kan een simpele ziel als Angelica haar niet volgen. Nog éénmaal zien we haar optreden: bij Julia's schijndood; en Shakespeare slaagt erin, haar in de oprechtheid van haar leed toch komisch te laten zijn. In het grimmige laatste bedrijf is er geen plaats meer voor haar dwaze loslippigheid. Tenslotte, om de Capulet-groep af te ronden, Graaf Paris. "Een man van was" wordt hij door de voedster genoemd. Ze
106
ROMEO
EN
J ULIA
bedoelt het lovend, want ze vindt hem zelfs knapper dan Romeo; en, zeker, hij vertoont het hele stuk lang geen enkele feil. Hij is niet alleen een afstammeling van een oud geslacht, hij is tevens onveranderlijk correct, hoffelijk en beheerst. Hij spreekt altijd het juiste woord, treft altijd de goede toon, laat zich nooit meeslepen door hartstocht of temperament. Bovendien is hij moedig zonder een zweem van zwetserij. Zijn optreden op het kerkhof is waardig en toch dapper. Hij is de volmaakte gentleman. We kunnen voor hem niets dan sympathie en achting hebben. Maar een dergelijke volmaaktheid eist zijn tol: Graaf Paris is niet vrij te pleiten van een zekere koelheid. En die koelheid is het die hem, naast Romeo, geen enkele kans geeft. Naast de hartstochtelijke, soms onevenwichtige en half dolle aanbidder is hij in J ulia' s ogen maar... "een man van was". Met die beschrijving die de voedster van hem geeft is alles over hem gezegd. DE MONTECCHI'S. Alles bij elkaar is de groep der Montecchi's een heel stuk sympathieker dan de Capulets. Romeo's ouders zijn veel vluchtiger geschetst en treden minder vaak op, maar ze lijken aantrekkelijker dan die van Julia. Ze tonen zich, bij de aanvang van het stuk, bezorgd en liefdevol tegenover hun zoon, en ze zijn niet opgesloten in blinde eerzucht. Graaf Montecchi lijkt de vete nog meer beu te zijn dan Capulet. Na de rel in het eerste bedrijf is hij het die op strenge toon vraagt wie de aanstichter is geweest. Zijn vrouw is opgelucht als ze merkt dat Romeo er niet bij betrokken was. Uitvoeriger geschetst is de figuur van Benvolio, Romeo's neef. Hoewel hij in het stuk de rol moet spelen van de traditionele vertrouweling in wiens boezem de held zijn hartsgeheimen stort, heeft Shakespeare hem gestalte en karakter gegeven. Hij lijkt wat ouder dan Romeo en is een evenwichtige, bedaarde jongeman, afkerig van geweld. Maar hij is niet koud, hij toont zich bezorgd om Romeo en pakt hem aan op de goede manier: niet met betweterige wijsheden, maar luchtig en badinerend. Met al zijn bedaardheid is hij toch ook geen slappeling. Hij keurt de vete af en tracht elke aanleiding tot bakkeleien te ontwijken, maar als de rel eenmaal aan de gang is, zal hij niet
INLEIDING
107
de verdwaasde vredestichter zijn die tussen de degenspitsen springt. In het tweegevecht Tybalt-Mercutio voelen we wel, dat hij Romeo's onbegrijpelijke slapheid afkeurt. Als er moet gehandeld worden staat hij klaar, en hij treedt doortastend, koelhoofdig en doelbewust op. Dat hij bij al deze kwaliteiten ook nog een vrolijke geest heeft, maakt hem tot een bewonderenswaardig en aantrekkelijk man. Maar Benvolio spreekt niettemin veel minder tot onze verbeelding dan Mercutio die, net als de voedster, tot een rijpere scheppingsperiode lijkt te behoren dan de tragedie in haar geheel. Hij komt echter niet van het eerste ogenblik af tot leven. Hoe sprankelend en poëtisch zijn "Vrouw Mab" tirade ook is, zij heeft niet die klank van onmiskenbare individualiteit. Mercutiokrijgt pas zijn volle persoonlijkheid bij de woorden "Waar voor de duivel zit die Romeo toch?" Maar dat betekent niet, dat alles wat vóór dat moment ligt niet strookt met het karakter van de latere Mercutio. Ook de poëzie van de Vrouw-Mabfantasie is een uiting van het fantastische karakter dat vol contradicties zit. Hij is een sensualist in de gracieuze zin van het woord, een lacher, een btiljante imitator van andermans eigenaardigheden en absurditeiten. Als volbloedig genieter van het leven vindt hij de vete een absurde energieverspilling, omdat een redelijk mens zich alleen met plezierige dingen bezig houdt. Maar als Tybalt Romeo beledigt en Romeo de krenking met zachtmoedigheid beantwoordt, dan is het Mercutio die verontwaardigd zijn degen trekt en Tybalt in een bruisende woordenwarreling uitdaagt. Geen nobele principes voor een genieter als Mercutio; maar, beter dan dat, een hand en een hart die klaar staan om het op te nemen voor een vriend. Dit is dan Mercutio's ironische lotsbestemming: de egoïst uit overtuiging die sterft in de zaak van iemand anders. Als hij valt - door Romeo's schuld geen gejammer en geen pathetische afscheidswoorden, maar een bittere scherts, een paar hartige scheldwoorden, zonder boosaardigheid, aan het adres van de verwenste vete, en een spottende woordspeling aan het adres van de dood. Er is in het hele stuk geen enkel moment waarop Mercutio zo intens leeft als op het ogenblik van zijn dood. Een waardig einde voor een man met zijn ontembare vitaliteit.
-
108
ROMEO
EN
J ULIA
RomeoenJulia is een helder, ondubbelzinnig stuk. Het thema is zo oud als de wereld: een verhaal van simpele hartstochten, liefde gedwarsboomd door haat. Psychologische complexiteit hoeven we hier niet te zoeken. Dit stuk is, door zijn opbruisend karakter, door zijn taalexuberantie en door de geaardheid van de personages, wellicht Shakespeares meest typisch Elisabethaanse tragedie in zijn klimaat en in zijn maniërismen. Romeo enJulia - laat het stuk zich dan in Verona afspelen brengt ons in het hart van het rumoerige, rusteloze Elisabethaanse Londen met zijn trotse edelen, zjjn smeulende veten verwekt door afgunst en ambitie, zijn straatgevechten en geschreeuw om "stokken! stokken!" als er weer eens geknokt moest worden. Ook in Londen zaten in de hete julimaand de degens los in de schede en zwierven de zwetsende Tybalts rond, loerend op beledigingen en klaar om uit te pakken met de knepen van de Italiaanse schermkunst. Dit is het Londense Verona dat Shakespeare voor ons heeft doen leven, in die enkele noodlottige hondsdagen waarvan de voorzichtige Benvolio de gevaren kende: "Kom, vriend Mercutio, we gaan naar huis. 't Is warm, de Capulets zijn in de buurt..."
109
ROMEO EN J ULIA
DRAMATIS
PERSONJE
E sc ALUS Vorst van Verona PARI S een jonge edelman, bloedverwant MONTECCHI
CAPULET EEN 0 (JDE MAN ROMEO
I h fd 00 en
f
.,
van twee vIJan
bloedverwant
BENVOLIO
neef van Montecchi
BALTHAZAR SAMSON
GREGORIUS PETER ABRAHAM EEN APOTHEKER
. d Ige h Ulzen
bloedverwant van Capulct zoon van Monteechi
MERCUTIO TYBAL T BROEDER LORENZO BROEDER JOHANNES
van de vorst
.
van de vorst
en vriend
en vriend
van Romeo
van Romeo
neef van Gravin Capulet Franciscaner monnik van dezelfde orde Romeo's
\ f
.
dienaar
dIenaren
dienaar dienaar
van Capulet
van Julia's voedster van Montecchi
DRIE MUZIKANTEN PAGE VAN PARIS EEN ANDERE PAGE EEN OFFICIER GRAVIN MONTECCHI GRAVIN CAPULET
J ULIA JULlA'
van de wacht vrouw van Montecchi vrouw van Capulet dochter van Capulet
S VOED STER CHORUS
Burgers Dienaren
/ Verwanten
van beide huizen
/ Wachters /
Het toneel is in Verona, behalve het eerste toneel van het vijfde bedrijf dat in Mantua speelt.
110
ROMEO
EN
JULIA
1.1
ROMEO EN J ULIA
EERSTE
PROLOOG Twee huizen, even hoog in macht en stand, In 't mooi Verona - waar dit stuk u brengt Zien oude wrok tot nieuwe strijd ontbrand En burgerbloed door burgerhand geplengd. En uit de lenden van die haters sproot Een lievend paar, door 't grimmig lot gemerkt, Wier deerniswekkende, rampzaal'ge dood De delging van die oude wrok bewerkt. Het treurtoneel van bitt're liefdenood, De haat der ouders, hun te laat berouwen, Verzoening, bloeiend uit der kindren dood, Zult gij hier in een tweetal uur aanschouwen. Als gij, welwillend, ons gehoor wilt geven, Wordt meen' ge feil verbeterd door ons streven.
EERSTE
111
BEDRIJF TONEEL
Verona. Een straat [Samson en Gregorius, wapenknechten van Capulet, komen op met zwaard en schild ]
SAMSON Gregorius, ik zeg je één ding: we laten niet met ons sollen. GREGORIUS Nee, daarvoor zijn we te solied. SAMSON Ik bedoel, dat we ons zullen gedragen als soldaten. GREGORIUS Zorg er dan voor, dat je mij geen solo laat spelen. SAMSON Als ik eenmaal aan de gang ga, is er geen tegenhouden meer aan. GREGORIUS Maar je gaat niet gemakkelijk aan de gang. SAMSON Een hond van het huis Montecchi volstaat om me aan de gang te brengen. GREGORIUS Aan de gang gaan is bewegen, en dapper zijn is pal staan. Bijgevolg, als je aan de gang gaat, loop je weg. SAMSON Een hond van dat huis zal mij ertoe bewegen, pal te staan. Om het even welke knecht of maagd van de Monteccru's krijg ik onder. GREGORIUS Ja, de maagden zul je wel onder krijgen. Maar de twist is tussen de meesters en tussen ons, hun dienstknechten. SAMSON Om het even. Ik zal tekeer gaan als een dwingeland. Als ik met de mannen gevochten heb, zal ik wreed zijn met de maagden. Ik zal ze afmaken. GREGORIUS De maagden afmaken, of ze maagd-af maken? SAMSON Ja, de maagden afmaken of ze maagd-af maken, neem het op zoals je wilt. Ze zullen mijn degenspits voelen tot hij is afgestompt. GREGORIUS Trek je stuk ijzer. Daar komen er twee van het huis Montecchi. [Abraham
en een andere dienstknecht
SAMSON Mijn wapen is ontbloot. rug dekken.
komen op]
Zoek ruzie; ik zal je in de
112
ROMEO
EN
J ULrA
Lr
GREGORIUS Wat! Achter mijn rug vertrekken? SAMSON Voor mij hoef je niet bang te zijn. GREGORIUS Wel sakkerloot, ik bang voor jou? SAMSON Laten we de wet aan onze kant houden. Laat hen beg111nen. GREGORIUS Ik zal in het voorbijlopen boos kijken; ze kunnen het opnemen zoals ze willen. SAMSON Nee, zoals ze durven. Ik zal mijn duim tegen ze bijten!; als ze 't over hun kant laten gaan, blameren ze zich. ABRAHAM Bijt jij je duim tegen ons, meneer? SAMSON Ik bijt mijn duim, meneer. ABRAHAM Bijt je je duim tegen ons, meneer? SAMSON(tot Gregorius) Hebben we 't recht aan onze kant als ik "ja" zeg? GREGORIUS (tot Samson) Nee. SAMSON Nee, meneer, ik bijt mijn duim niet tegen jullie, maar ik bijt mijn duim, meneer. GREGORIUS Zoek je ruzie, meneer? ABRAHAM Ruzie, meneer? Nee, meneer. SAMSON Maar anders, meneer, ben ik je man. Ik dien een even goeie meester als jij. ABRAHAM Geen betere? SAMSON Kijk eens hier, meneer. [Benvo/io komt op] GREGORIUS (tot Samson) Zeg, "een betere", daar komt een neef van mijn meester. SAMSON Ja, meneer, een betere. ABRAHAM Dat lieg je. SAMSON Trek je zwaard als jullie mannen zijn. Gregorius, vergeet je fameuze moordhouw niet.
[ Ze vechten] BENVOLIO Halt, dwazen, uit elkaar! [Slaat hun zwaarden neer] Die zwaarden weg! Je weet niet wat je doet. [Tybalt komt op] TYBALT
Wat! Vechten jullie met die hazenharten?
Lr
ROMEO
EN
113
J ULrA
Kom hier, Benvolio, kijk je dood in de ogen. BENVOLIO Ik sticht hier vrede; weg dat zwaard; zoniet, Gebruik het om met mij die troep te scheiden. TYBALT Praat jij van vrede met getrokken zwaard? Ik haat dat woord, alle Montecchi's en Ook jou zoals de hel. Lafaard, kom op. [Ze
vechteJ1]
[VerschilleJ1de
aanhangers
van beide huizen
kOJJ/.m op en }verpeJ1 Zich
in het gevecht. Dan komen mkele burgers op met kmtppels m em ojjiciervande wacht] OFFICIER Knuppels en lansen hier! Sla erop los! Weg met de Capulets! Weg met de Montecchi's! [De oude Capulet komt op in lange kaJlJeJjas,gevolgd door zijn vrouw] CAPULET Wat voor lawaai is dat? Geef mij m'n zwaard. GRAVIN CAP. Een kruk, eenkruk! Wat roep jij om een zwaard ! CAPULET Mijn zwaard, zeg ik! Daar komt de oude Montecchi En zwaait zijn blote kling om mij te sarren. [De oudeMontecchikomt op met zijn vrouw] .MONTECCHI Verwenste Capulet ! Weg, laat me los! GRAVIN MONT. Je zult niet éen voet naar je vijand zetten. [Vorst Escalus komt op met zijn gevolg] VORST Oproerige vazallen, onruststokers, Die't zwaard onteert met bloed van medeburgers, Wilt ge niet luistren ? Mannen! Wilde beesten, Die 't vuur van uw boosaard' ge woede blust Met purpren stromen uit uw aders, werp, Op folterstraf, uit die bloeddorst' ge handen De zwaarden neer, gestaald voor euveldaden, En hoor het toornig vonnis van uw vorst. Drie burgertwisten hebt gij, Capulet en Montecchi, uit een ijdel woord verwekt, Driemaal de rust verstoord van onze straten, Aldus Verona's grijze burgers dwingend,
114
ROMEO
EN
J ULIA
1.1
Zich van hun eerbiedwaardig kleed te ontdoen, Met oude handen 't oude zwaard te zwaaien Waar 't roest van lange vrede aan knaagt, om hier De haat die aan uw harten vreet te scheiden. Als ge ooit de rust nog stoort van onze straten Betaalt ge met uw dood die vredebreuk. Gij, burgers, ga nu allen rustig heen. Kom, Capulet, u zult mij vergezellen; Montecchi, u zoekt mij vanmiddag op In de oude burg, ons openbaar gerechtshof; Daar hoort u, wat ik verder zal beslissen. Nu nogmaals: elk naar huis op straf des doods. [Allen af behalveMontecchi, Gravin Montecchi enBenvolio] MONTECCHI Wie deed die oude vete weer ontbranden? Spreek op, neef, was je erbij toen het begon? BENVOLIO De dienaars van uw vijand waren hier Verhit met de uwe aan 't vechten, toen ik aankwam; Ik trok om hen te scheiden; plots verscheen De woeste Tybal t met ontblote kling, En uitdagingen brakend zwaaide hij Me ermee om 't hoofd en hakte tiaar de winden Die, ongekwetst, hem met gesuis bespotten. Terwijl we elkaar met stoot en houw bestookten Kwamen er meer en allen vochten mee, Totdat de vorst verscheen die prompt ons scheidde. GRAVIN MONTECCHI 0, waar is Romeo? Heb je hem gezien? Gelukkig, dat hij niet heeft meegevochten. BENVOLIO Gravin, een uur reeds vóór de aanbeden zon In 't oosten uit haar gulden venster blikte, Dreef mijn onrust'ge geest mij in het veld; Zo kwam ik op mijn vroege wandeling In 't wilde vijgenbosje dat ten westen De stad omzoomt, en daar zag ik uw zoon. 'k Wou naar hem toegaan, maar hij kreeg me in 't oog En glipte weg in't dichtste struikgewas. Ik, die zijn stemming aan de mijne toetste En weet, hoe men de mensen schuwt als zelfs 't Gezelschap van ons moedloos Ik ons hindert,
Lr
ROMEO
EN
J ULI:I.
115
Ik volgde mijn humeur en niet het zijne, En graag ontweek ik hem die mij graag schuwde. MONTECCHI Daar komt hij 's morgens vaak, en ziet men hem De frisse dauw vermengen met zijn tranen En met zijn zuchten de ochtendmist verzwaren. Zodra dan echter in het verste oosten De blije zon het schaduwvoorhang van Aurora's bed opzij begint te schuiven, Sluipt mijn bedrukte zoon uit 't licht naar huis, Zondert zich eenzaam op zijn kamer af, Sluit deur en raam, verjaagt het heldre daglicht En tovert om zich heen kunstmaat'ge nacht. Een duister leed voorspellen zulke luimen, Als goede raad ze niet weet op te ruimen. BENVOLIO En kent u de oorzaak niet, mijn goede oom? MONTECCHI Ik ken ze niet, en hij is zo gesloten. BENVOLIO Hebt u al eens gepoogd, hem uit te horen? MONTECCHI- Niet ik alleen, maar andre vrienden ook. . Maar hij wil niemand zijn gevoel verraden, Is zelf zijn enige vertrouweling, Leeft afgezonderd, in zichzelf gekeerd En sluit zijn hart voor elke toenaadring, Als 't knopje waar een boze worm aan knaagt V óór het zijn geur' ge kelk kon openspreiden Of aan de zon zijn schoonheid toe kon wijden. 0, konden wij zijn harteleed doorgronden, Dan was 't zo vlug genezen als gevonden. [Romeokomt oP] BENVOLIO Treed wat terzij, daar komt hij aangekuierd. 'k Laat hem niet los vóór hij zijn leed ontsluiert. MONTECCHI 0, kon je zijn vertrouwen nu maar winnen En hem doen spreken. Kom, gravin, naar binnen. [Montecchien Gravin Montecchiaf] BENVOLIO Neef, goeiernorgen. ROMEO Is de dag zo jong? BENVOLIO Het sloeg pas negen. ROMEO Ach, leed rekt de tijd.
116
ROMEO
EN JUL1A
Was dat mijn vader, die zo plots verdween? BENVOLIO Hij was het. Welke smart rekt Romeo's uren? ROMEO Dat ik ontberen moet wat ze verkort. BENVOLIO Verliefd? ROMEO Ver vanBENVOLIO Ver van verliefd? ROMEO Ver van de gunst van haar die ik bemin. BENVOLIO Ach, dat de Liefdegod, zo teer in schijn, .
Bij kennismaking zo'n tiran kan zijn!
ROMEO Ach, dat de Liefdegod, al is hij blind, Toch steeds de weg, die naar zijn doel leidt, vindt! Waar eten wij? O! Wie heeft hier gevochten? Nee, zeg 't maar niet, 'k heb alles al gehoord. Hier is veel werk voor haat, doch meer voor liefde. 0 jij, minzieke haat, 0 hatend minnen, 0 alles, voor het eerst uit niets geschapen! 0 sombre luchtigheid, ernstig gebeuzel, Wanstalt'ge chaos van schijnmooie vormen, 0 veertje licht als lood, heldere rook, Bevroren vuur en doodzieke gezondheid, 0 slaap, die wakend steeds jezelf verraadt, Zo is de liefde die ik voel- en haat. Wel, lach je niet? BENVOLIO Nee, neef, 'k zou liever huilen. ROMEO Waarom, mijn vriend? BENVOLIO Om wat je hart zo griefde. ROMEO Dat is nu eenmaal het vergrijp der liefde. Mijn eigen leed drukt zwaar op mijn gemoed, Te zwaar indien het jouwe 't nu nog voedt. De deernis die je toont voegt nog jouw smart Bij de overmaat van droefheid in mijn hart. Liefde is een rook van saamgedreven zuchten, Een held re vuurgloed als de dampen vluchten, Een zee van tranen als zij wordt verdrukt. Wat is zij nog? Een waanzin vol verstand, Een paradijs, en een woestijn van zand. Vaarwel nu, neef. BENVOLIO Wacht, 'k laat je zo niet gaan.
1.1
1.1
ROMEO
EN
117
JULIA
Je bent onheus, als je me hier laat staan. ROMEO Ik ben mezelf kwijt; dit is Romeo niet, Dit is een andre man die je hier ziet. BENVOLIO Vertel me zonder moedwil wie je liefhebt. ROMEO Wel, vriend, ik heb geen moed en ook geen wil. BENVOLIO Vertel het mij in ernst nu. ROMEO Vraag een zieke, In ernst eens aan zijn testament te denken: Een zonderlinge troost in zijn ellende. In ernst nu, neef, ik heb een meisje lief. BENVOLIO Ik trof dus doel, toen 'k aan verliefdheid dacht. ROMEO Een goeie schutter! - En het meisje is mooi. BENVOLIO Een glanzend doelwit treft men zonder moeite. ROMEO, Nu mis je 't doel. Ze heeft Diana's macht,2 Die onbezorgd om Amors pijlen lacht; Met kuisheids harnas heeft zij zich getooid En liefdes kinderpijltje treft haar nooit. Ze weert de storm van liefdebeden af, Trotseert de felste blik en sluit haar schoot Voor goud dat zelfs een heil' ge zou verleiden. 0, zij is rijk aan schoon, maar arm toch ook, Want als ze sterft, vergaat al 't mooie als rooie BENVOLIO Zwoer ze, dat zij haar kuisheid zou bewaren? ROMEO Dat deed ze, en wat verkwisting is dat sparen! Want schoonheid die zichzclf laat hongcr lijdcn Zal 't nageslacht met schoonheid niet verblijden. Haar wijsheid zal haar schoonheid eens verderven En wil, door mijn ellende, 't heil verwerven. De liefde Zwoer zij af, en door die eed Ben 'k levend dood en leeft alleen mijn leed. BENVOLIO Volg dan mijn raad: vergeet aan haar te denken. ROMEO 0, leer mij dan het denken te vergeten.
BENVOLIO Maar laat je ogen vrij, die zoeken dan Wel ander vrouwlijk schoon. ROMEO Juist dan roep ik Haar heerlijkheid opnieuw mij voor de geest. Het zwarte masker3, dat de vreugde smaakt, Het voorhoofd van een mooie vrouw te kussen,
.'.,
118
ROMEO
EN
JULIA
1.1-Z
Doet me aan de schoonheid denken die 't verbergt. Een mens die plots met blindheid wordt geslagen Kan toch het kostbaar kleinood van het licht Dat hij moet derven nimmermeer vergeten. Toon mi j een vrouw, onovertroffen mooi: Mij is haar schoonheid als een randschrift slechts Waar ik de heerlij kheid van de andre lees. Vaarwel, je leert me toch nooit te vergeten.' BENVOLIO Ik doe 't, of wil voorgoed je schuldnaar heten. [Beidenaf]
TWEEDE
TONEEL
Een straat
[Capulet, Graaf Paris en eendwaze dienaar komen op] CAPULET Montecchi is toch met dezelfde straf Als ik bedreigd; ons, oude mannen, valt Het niet zo zwaar, de vrede te bewaren. PARIS U beiden staat bekend als waard' ge mannen, En 't is bedroevend, dat die vete u scheidt. "Maar, eedle heer, wat zegt u van mijn aanzoek? CAPULET Ik zeg u wat ik vroeger heb gezegd: Mijn kind is nog een vreemdling in de wereld, Geen veertien jaartjes heeft ze zien voorbijgaan, Laat nog twee zomers bloeien en verkwijnen, Dan kan ze als rijpe bruid voor u verschijnen. PARIS Nog jongre meisjes kennen moedervreugde. CAPULET Maar jong getrouwd is dikwijls vroeg berouwd. Zij is mijn een' ge hoop die de aard niet heeft4 Verzwolgen, de erfgename van mijn goed. , Maar tracht, mijn goede vriend, haar hart te stelen, Mijn wil laat door haar wensen zich bevelen, \En als u erin slaagt, haar te behagen, Krijgt u mijn "ja", voor u erom kunt vragen. Ik geef, naar oud gebruik, een feest vannacht, Waarop ik alle kennissen verwacht Die ik genegen ben; kom naar't festijn,
I.Z
ROMEO
EN
JULIA
119
Geen enkle gast zal me méér welkom zijn. In mijn bescheiden huis wordt's hemels glans Verduisterd door een aardse sterrendans. Genot, zoals een jonge kerel smaakt Wanneer april in frisse bloei ontwaakt En kreuple winter wegjaagt, zo een vreugd Vindt u bij mooie, pas ontloken jeugd Vanavond in mijn huis. Kom zien en horen, En laat u door de liefHjkste bekoren. Mijn dochter zal er zijn, van velen één, Al telt zij in zo'n massa nog als geen. Kom met mij mee. - Hier, jongen, neem dit blad Met namen en draaf ijvrig door de stad; Zoek al die mensen op en laat hen weten, Dat ik hen op mijn feest zal welkom heten. [Capulet enParis af] DIENAAR Al die lui gaan opzoeken van wie namen op dit blad staan! Er staat geschreven, dat de schoenlapper bij zijn el moet blijven en de kleermaker bij zijn leest, de visser bij zijn kwast en de verver bij zijn netten. Maar ik word erop uitgestuurd om de lui te gaan zoeken van wie de namen hier opgeschreven staan, en ik kan niet eens uitmaken welke namen de schrijver heeft neergepend. Ik moet er een geleerde bij halen. Ha, dat treft goed! [Benvolioen Romeo komen op] BENVOLIO Bah, vriend, een brandwond wordt geheeld met vuur, Een pijn wordt door een andere verzacht, Bij duizligheid is 'n tegendraai de kuur; Eén leed wordt door een ander omgebracht; Laat dus nieuw gifsap dringen in je ogen, Waardoor het andre gif snel op zal drogen. ROMEO Een weegbreeblad is een uitstekend middel. BENVOLIO Hoezo ? Voor wat? ROMEO Voor een geschaafde scheen. BENVOLIO Maar Romeo, ben je gek? ROMEO Niet gek, nee, maar gekneveld als een gek,
120
ROMEO
EN JULIA
1.2
In'n kerker opgesloten, uitgehongerd, Gegeseld en gekweld 5,- dag, goede man. DIENAAR Dag meneer; neem mij niet kwalijk, meneer, maar kunt u lezen? ROMEO 0 ja, mijn eigen lot in mijn ellende. DIENAAR Misschien hebt u het zonder boek geleerd, maar, als ik vragen mag, kunt u alles lezen wat u ziet? ROMEO Als ik de letters en de taal ken, ja. DIENAAR Dat is eerlijk gesproken. Tot ziens dan. ROMEO Wacht, kerel; ik kan lezen. (Leest) "Signor Martino en zijn vrouwen dochters, Dan Graaf Anselmo en zijn mooie zusters, Mevrouw de weduwe Vitruvio, Signor Placentio en zijn lieve nichtjes, Mercutio en zijn broeder Valentino, En mijn oom Capulet, zijn vrouwen dochters, Mijn mooie nichtje Rosalinde en Livia, Signor Valentio en zijn neef Tybalt, En Lucio met de montre Helena." Een mooi gezelschap; waar komt het bijeen? DIENAAR Bij ons. ROMEO Maar waar? DIENAAR Op't feest, vanavond in ons huis. ROMEO Wiens huis? DIENAAR Dat van mijn meester. ROMEO Dat had ik van 't begin af moeten vragen. DIENAAR Nu zal ik het u vertellen zonder dat u iets vraagt. Mijn meester is de grote, rijke Capulet; en als u niet van het huis Montecchi bent, verzoek ik u, een flesje wijn te komen verschalken. Heren, tot ziens. [Af] BENVOLIO Dat is het jaarlijks feest van Capulet, "Waarop je Rosalinde zal verschijnen Met al de aanbeden schonen van Verona. Ga ook, en vergelijk met helder oog 'Haar trekken eens met andre die'k je toon; Dan komt er in je hart een ommezwaai En vind je vast je zwaan toch maar een kraai.
1.2-3
121
ROMEO EN J ULIA
ROMEO Als ooit mijn ogen hun geloof verzaken, Laat dan mijn tranen maar in vuur verkeren En om die leugenacht' ge ketters blaken Die 't vocht dat hen omspoelde niet kon deren. Een mooiere vrouw! De zon die niets ontgaat, Zag nooit iets mooiers sinds deze aard bestaat! BENVOLIO Je zag haar steeds alleen, en in jouw ogen Werd zij tegen zichzelf slechts afgewogen. Maar laat eens in die twee kristallen schalen6 Naast je geliefde ook andre schoonheid stralen Wier luister zelfs een blinde niet ontgaat, En zij die 't hoogst scheen, zinkt tot middelmaat. ROMEO Goed, ik ga mee, niet om mij te bekeren, Ma~r om mijn eigen droombeeld te vereren. /
[Beiden af]
DERDE TONEEL Een kamer in het huis van Capulet [Gravin Capulet en Voedster komen op] G RA VIN CAP . Voedster, waar is mijn dochter? Roep haar eens. VOEDSTER Wel bij mijn kuisheid toen ik twaalf was, 'k heb Het al gedaan. Hé, lammetje! Hé, vogeltje! God sta me bij! Waar is dat kind? Hé, Julia?
[julia komt op] J ULIA Wat is er toch? Wie roept me? VOEDSTER Je moeder. J ULIA Hier ben ik, moeder. Hebt u me geroepen? GRAVIN CAPULET Ik wou je graag- voedster, laat ons alleen, Ik wil onder vier ogen met haar praten. Nee, voedster, kom terug;'k heb me bedacht, Ik vind het goed, dat je ons gesprek aanhoort. Je weet, mijn dochter wordt een jongedame. VOEDSTER Ik weet tot op een uur hoe oud of ze is. GRAVIN CAPULET Bijna veertien. VOEDSTER 'k Verwed er veertien van mijn tanden om-
122
ROMEO
EN
J ULIA
Al heb ik er maar vier meer, sloor die 'k benBijna veertien. Hoever zijn we nog van Sint-Pietersfeest ? GRAVIN CAPULET Ruim veertien dagen nog. VOEDSTER Wel, ruim of nauw, om't even; de avond voor Sint-Pietersfeest wordt ze veertien. Mijn Suus En zij - God geve aan alle Christenzielen De eeuwige rust - ze waren even oud. Wel, Suusje is in de hemel. Ze was te goed voor mij. Maar zoals'k zei, Ze wordt veertien op de avond voor Sint-Pieter. Zo is 't, ja ja, ik weet het nog heel goed. Het is sinds de aardbeving elf jaar geleden, En 'k speende haar - ik zal het nooit vergetenJuist op die dag, op die dag en geen andre; Want ik had alsem op mijn borst gelegd En zat in 't zonnetje aan de duiventil. De graaf en u waart toen naar Mantua Ja, ja, onthouden kan ik! Maar, zoals 'k zei, Toen ze die alsem aan mijn tepel proefde En 't bitter vond, wat werd dat kleine nest Toen boos en ging te keer tegen mijn borst! "Krak" zei de duiventil, en 't was waarachtig Niet nodig me te zeggen, pak je weg. Ja, ja, elf jaar is dat nu al geleden, Ze stond toen al alleen; wel, grote Griet, Ze liep en dribbelde door 't hele huis, Want ja, de dag ervoor nog had ze zich Een buil gevallen op haar voorhoofd, en Toen nam mijn man - Ons Heer hebbe zijn ziel, Hij was zo'n grappenmaker -'t kind weer op; "Ja," zei hij "val je nu op je gezicht? Je valt wel achterover als je wijs wordt; Is 't niet, mijn Kind?" En, wel, bij 't Heilig Kruis, Het schaap hield op met huilen en zei "J a". En kijk nu maar, het grapje komt nog uit. Ik wed dat ik het nooit vergeet, al leef Ik duizend jaar; "Is 't niet, mijn kind?" zei hij
I,3
I,3
ROMEO
EN JULIA
123
En't schaapje zweeg ineens en zei toen "Ja". GRAVIN CAP. Genoeg daarvan; hou nu je mond maar, voedster. VOEDSTER Ja, ja, gravin, ik moet er nog om lachen; Ze liet geen traan meer en zei "Ja"; en toch Had ze op haar voorhoofdje een buil, zo grootZonder te liegen - als een hoenderei, Echt aaklig, en ze huilde bitt're traantjes. "Ja," zei mijn man "val jij op je gezicht? Je valt wel achterover als je groot bent. Is 't niet, mijn kind?" Toen zweeg zij, en zei "Ja". JULIA Zwijg jij nu ook maar, voedster; dat zeg ik. VOEDSTER Goed, ik ben klaar. God sta je bij; je was De mooiste zuigling die 'k ooit heb gezoogd; En als ik lang genoeg mag leven om Je bruiloft nog te zien, wens ik niets méér. GRAVIN CAP. Juist, "bruiloft", dat is 't onderwerp waarover Ik spreken wou. Vertel me eens, lieve dochter, Heb jij al ooit gedacht aan 't huwelijk? J ULIA Van zo een eer heb ik nog nooit gedroomd. VOEDSTER Een eer! Was ik jouw een' ge voedster niet Geweest, dan zou ik zeggen: Kind, je hebt Je wijsheid ingezogen met de melk. GRAVIN CAPULET Wel, denk eens aan het huwelijk. Er zijn Hier in Verona achtenswaard'ge vrouwen, Jonger dan jij, die nu al moeder zijn. Als ik 't goed voorheb, was ik op de leeftijd Waarop jij nog een meisje bent je moeder. Om kort te gaan: Paris dingt naar je liefde. VOEDSTER Een man, mijn liefje! En wel een man zoals De hele wereld - een echte man van was! GRAVIN CAPULET Verona's zomer heeft geen mooiere bloem. VOEDSTER Ja, hij 's een bloem; heel juist, een echte bloem. GRAVIN CAPULET Wat zeg je? Kan die man je hart bekoren? Vanavond op ons feest zul je hem zien, Lees dan het boek van zijn gelaat, waarin De pen der schoonheid haar geneugten schreef. Doorloop de trekken van dat mooi gezicht Als verzen van een harmonieus gedicht;
124
ROMEO
EN JUL1A
1. 3-4
En wat in 't boek nog duister is gebleven, Vind je in het randschrift van zijn blik geschreven. Dat boek der liefde, prachtstuk onvolprezen, Behoeft een band slechts om volmaakt te wezen. De vis leeft in de zee; een grootre schat Is schoonheid als ze inwendig schoon omvat. Een boek wordt door de wereld 't meest genoten, Als 't gouden leer bevat in gouden sloten; Al wat hij heeft zal je bestaan verzoeten, Terwijl je zelf er niets bij in zult boeten. VOEDSTER Inboeten! Nee, ze krijgt er nog wat bij! GRAVIN (;APULET Wel, heb je zin, aan Paris' zij te leven? J ULIA Zin om te zien, of zien me zin kan geven. Maar verder zal mijn blik de vlucht niet wagen Dan hem de vleugels van uw bijval dragen. [Een dienaarkomt op] DIENAAR Mevrouw, de gasten zijn aangekomen, de tafel is gedekt, u wordt verwacht, de jonkvrouw ontboden, de voedster in de voorraadkamer naar de duivel gewenst, en alles loopt in 't honderd. Ik moet gaan opdienen. Mag ik u vragen, onmiddellijk te komen? GRAVIN CAPULET Julia,kommeeenlaatdegraaf niet wachten. VOEDSTER En voeg bij mooie dagen mooie nachten. [Allen af J
VIERDE
TONEEL
Een straat
[Romeo, Mereutio en Benvolio komen op met vijf ofzes gemaskerden, fakkeldragers en anderen]
ROMEO Wel, zal die rede als introductie dienen, Of gaan we zonder een excuus naar binnen? BENVOLIO Al dat omhaal is niet meer in de mode! Wij hebben geen geblinddoekte Amor nodig7 Met een geverfde lat als boog, om als Een vogelschrik8 de dames bang te maken;
1.4
ROMEO
EN
JULIA
Ook geen proloog, van buiten opgezegd En de souffleur angstvallig nagepreveld. Nee, laat ze ons meten zoals ze zelf willen, Wij meten een paar maten en verdwijnen. ROMEO Geef mij een toorts; ik hou niet van dat springen; Ik voel me somber en draag dus het licht. MERcuno Mijn beste Romeo, nee, 'k wil je zien dansen! ROMEO Nee, nee, heus niet. Jouw geest is lichter dan Een dansersschoen; mij drukt een loden hart Ten grond, zodat ik niet bewegen kan. MERCuno Jij bent een minnaar; leen dan Amors vleugels En wiek er naar de vrije hoogten mee. ROMEO: Te diep ben ik getroffen door zijn pijl, Om met zijn lichte veren op te wieken; Mijn vrijheid ligt aan 't zware leed gekluisterd, En ik zink neer onder de last der liefde. MERCuno Belast de liefde maar en zink erin, Een zware last voor zo een teder ding! ROMEO Is liefde een teder ding? Zij is te ruw, Te wild, te heftig, en zij prikt als dorens. MERcuno Is liefde ruw met jou, wees ruw met haar. Prik tegen als zij prikt; zo krijg j' haar klein. Geef mij een omhulsel voor mijn gezicht: [Zet eenmasker oP] Een masker voor een masker! Wat kan 't mij schelen Welk glurend oog mijn lelijkheid bespiedt! Hier is de tronie die mij zal doen blozen. BENVOLIO Kom, klop, en dan naar binnen; en laat elk, Zodra we binnen zijn, z'n benen reppen. ROMEO Een toorts voor mij! Laat zorgeloze kwanten De dode biezen9 met hun hielen kitt'len. Ik ben de hoeder van een oude spreuk: Ik draag de kaars en houd het spel in 't oog. MERcuno Maak voort! We zijn de dag aan het verbranden. ROMEO Toch niet. MERCuno 'k Bedoel dat wij met al dat twisten, Zoals bij dag een kaars, de tijd verkwisten. Verklaar mijn woorden naar hun juiste zin
125
126
ROMEO
EN JUL1A
1.4
En zoek er geen spitsvondigheidjes in. ROMEO Mijn juiste zin is deze: ik vind het dom Erheen te gaan. MERCUTIO Vertel ons eens waarom. ROMEO 'k Heb voor'ge nacht gedroomd. MERCUTIO Wel, vriend, ik ook. ROMEO ZO, wat? MERCUTIO Dat'n droom niets meer is dan wat rook. ROMEO ZO waar was hij, dat ik niet twijflen mocht. MERCUTIO Ik snap het al, Vrouw Mablo heeft je bezocht. Zij is de vroedvrouw van het feeënvolk En komt, niet groter dan een edelsteen Aan de wijsvinger van een burgemeester, En met een span van kleine zonnestofjes Rij dt zij over de neuzen van de slapers; Haar wagen is een lege hazelnoot, Gemaakt door Meester Eekhoorn of Baas Worm, Van oudsher wagenmakers van de feeën. De spaken zijn gemaakt van spinnepoten, De wagenbak van dunne sprinkhaanvleugels, Het tuig van allerfijnste spinnewebben, De teugels van een zilvren manestraai, Haar zweep van krekelbeen en grassprietvezel; En haar koetsier: een kleine mug in't grijs, Niet half zo groot als 't ronde wormpje, dat Het luie meisje uit haar vinger prikt.ll En met dit span bezoekt zij 's nachts het brein Van minnaars, en die dromen dan van liefde, De knie van hovelingen, die van buigen, De hand van rechtsgeleerden, die van eerloon, De mond van meisjes, die van kussen dromen En die de boze Mab vaak plaagt met puistjes Omdat hun adem is besmet door 't snoepen. Soms galoppeert:<je over de neus van'n hoovling, Zodat hij in zijn droom naar gunsten snuffelt; Soms kietelt zij met 't staartje van een big De neus van een pastoor terwijl hij slaapt: Die droomt dan van een rijkere parochie.
1.4
ROMEO
EN
J UL1A
127
Soms rijdt ze over de hals van een soldaat, Die dan van keelafsnijden droomt, van bressen, Van hinderlagen, Spaanse zwaarden12, en Van heildronken, vijf vaadmen diep; en dan Trommelt zij op zijn oor, en hij schrikt wakker, En in zijn schrik vloekt hij een paar gebeden En slaapt weer in. Dat is de Mab die 's nachts De manen van de paarden komt verstrenglen En knoopjes legt in vuil en slonzig haarl3 Waarvan't ontwarren meen'ge ramp voorspelt. Dat is de heks, die meisjes drukt wanneer Zij op hun rug gaan liggen, en hun leert Hoe zij weldra een man te torsen hebben. DatisROMEO Stil, stil, Mercutio, stil! Je praat Van ijdel niets. MERCUTIO Heel juist, ik praat van dromen, Die kindren zijn van een luiledig brein, Verwekt door niets dan ijdele verbeelding, Die van zo'n ijle stof is als de lucht, En wispeltuur'ger dan de wind, die eerst De kille boezem van het noorden streelt, En dan ineens in woede ontsteekt en wegraast Naar het met dauw doordrenkte zoele zuiden. BENVOLIO Die wind blaast ons steeds verder weg van 't doel: 't Maal is voorbij, we komen vast te laat. RÖMEO Ik vrees, te vroeg; een angst besluipt mijn hart, Een onheil dat nog in de sterren hangt Breekt in het feestgewoel van deze nacht Schrikwekkend los en zal de draad verbreken Van't waardloos leven dat mijn borst omsluit Door 't boos vergrijp van een te vroege dood. Maar Hij die op mijn vaart het stuurrad houdt Richte mijn zeil! Kom, opgewekte vrienden! BENVOLIO Sla op de trommen!
[Allen af ]
128
ROMEO
VIJFDE
EN JULIA
1.5
TONEEL
Een zaal in Capulets huis [l11uZikanten en dieJ7arenkomen op]
EERSTE DIENAAR Waar zit Braadpan, dat hij ons niet helpt afdekken? Hij een bord wegdragen! Hij een bord wassen! TWEEDE DIENAAR .Als nette manieren moeten afhangen van een of twee paar handen en die zijn daarbij nog vuil ook, dan ziet het er maar triestig uit. EERSTE DIENAAR Die stoelen weg! Schuif de kast aan kant, let op het zilver - Jij, vriend, hou een stuk marsepein voor mij; en als je mij een plezier wilt doen, zeg tegen de portier dat hij Suus Slijpsteen en Leen binnen laat- Antonio en Braadpan! DERDE DIENAAR Hier man, hier zijn we! EERSTE DIENAAR Er wordt in de grote zaal naar je uitgekeken en naar je geschreeuwd, naar je gevraagd en naar je gezocht. VIERDE DIENAAR We kunnen niet overal tegelijk zijn. Met animo, jongens! Maak er korte metten mee, en wie 't langst leeft krijgt alles. [De dienarentrekken Zichterugnaar de achtergrond] [Capulet, ju/ia en anderenkomen op met gemaskerden en gasten] CAPULET Wees welkom, heren! Als die dames hier Geen likdoorns hebben, kan de dans beginnen. Wel, lieve meisjes, wie van jullie slaat Een dansje af? Wie zich kieskeurig toont Heeft likdoorns, durf ik zweren. Raad ik 't juist? Wees welkom, heren! Er is een tijd geweest Dat ik een masker droeg, en in het oor Van jongedames sprookjes wist te fluistren Die haar bevielen. Voorbij, voorbij, voorbij. \Vees welkom, heren! Muzikanten, speel! Maak plaats, maak plaats! Kom, meisjes, rep de voetjes. ( Muziek en dansrTot de dienaren:) Meer licht daar, jongens! En die tafels weg! En doof het vuur - de zaal wordt veel te warm. Die onverhoopte pret komt wel gelegen. Ga zitten, kom, Neef Capulet, ga zitten.
1.5
ROMEO
EN JULIA
129
De tijd van dansen is voor ons voorbij. Hoe lang is 't nu geleden, dat wij met Een masker liepen? TWEEDE CAPULET Dertig jaar, verdorie. CAPULET Wat, man! Nog niet zo lang, nog niet zo lang. Met Pasen zal het vijfentwintig jaar Geleden zijn dat Neef Lucentio trouwde; Toen hadden we voor 't laatst een masker op. TWEEDE CAPULET Nee, langer, langer, wantzijnzoonisouder, Zijn zoon is dertig. CAPULET Wat vertel je nu? Zijn zoon is pas sinds twee jaar meerderjarig. ROMEO(tot dienaar) Wie is de jonkvrouw die de hand begunstigt . Van gindse ridder? DIENAAR Heer, ik weet het niet. ROMEO Zij leent de toortsen feller gloed en pracht; Het is als rust zij op de wang der nacht, Als een juweel aan de oorlel van een Moor. 0 pracht, de wereld is voor u te goor. Een witte duif, bij 't kraaienvolk verdwaald, Straalt, zoals zij in dit gezelschap straalt. 'k Wil na de dans mijn hand 't geluk doen smaken, Haar fijne handje zachtjes aan te raken. Heb ik wel ooit bemind? Mij n oog zweert, "neen!" Want wat ik schoonheid achtte was er geen. TYBALT Dat lijkt mij een Montecchi, naar zijn stem: Knaap, haal mijn degen. Durft die schelm het aan, Hier met groteske tronie14 te verschijnen, Om met ons feest te spotten, ons te honen? Bij de adel en de roem van mijn geslacht, Wie hem van kant maakt heeft iets goeds volbracht. CAPULET Wat is er, neef, ben je door'n wesp gestoken? TYBALT 't Is een Montecchi die mijn bloed doet koken. Daar staat hij, oom, de schelm die onbevreesd Vannacht de draak komt steken met ons feest. CAPULET Is't Romeo niet? TYBALT
Ja, Romeo, die ploert.
130
ROMEO
CAPULET
EN JULIA
1.5
Blijf kalm, mijn goede neef, laat hem met rust;
De knaap toont zich een waardig edelman, En heel Verona draagt hem op de handen, Omdat hij zo bescheiden is en minzaam. Zelfs niet voor al de schatten van de stad \'IJou ik hem in mijn huis gekrenkt zien worden. Hou je dus kalm en sla geen acht op hem, . Het
is mijn wens,en heb je er eerbied voor,
Kijk dan wat vriendelijk en niet zo grimmig; Je zet 'n gezicht dat op een feest niet past. TYBALT Toch wel, in het gezelschap van zo'n gast. Ik duld hem niet. CAPULET Je zult hem dulden, hoor je? Hé, jongeman, je zult, en daarmee uit. Ik ben hier baas, niet jij, en daarmee uit. Je duldt hem niet! De hemel sta me bij! Wou jij hier herrie schoppen op mijn feest? Voor haantje spelen in de korf? Ha zo! TYBALT Oom, 'tis een schande. CAPULET Nu genoeg, genoeg, Kij k toch eens aan wat een brutale rekel! Pas op, knaap, of't komt op jouw hoofd terecht; Wat, jij mij tarten! Nou, dat is wat fraais.Bravo, mijn vrienden 1- Wel, je bent me een vlerk! En stil nu, of - Meer licht, meer licht! - Foei, schaam je. Ik leer het je wel af. - Wees vrolijk, vrienden! TYBALT Wanneer gedwongen kalmte toorn ontmoet, Wordt er verwoed gevochten in mijn bloed. Ik ga dus maar; doch deze boudheid zal, Hoe zoet ze ook schijnt, vergaan tot bitt're gal. [Af] ROMEO(tot JuNa) Ontwijdt mijn hand vermetel dit altaar, Dan doen mijn lippen nederige boete En staan ze beide als schuchtre pelgrims klaar Om met een kus die wrangheid te verzoeten. ]ULIA Mijn goede pelgrim, smaad je hand zo niet, Want passend eerbetoon bewijst ze aldus; Nog nooit een heil' ge een pelgrimshand verstiet,.
131
ROMEO EN J ULIA
1.5
En hand aan hand is vrome pelgrimskus. ROMEO Een heil' ge heeft toch lippen ook, zou 'k denken. ]ULIA Ja, pelgrim, om een vroom gebed te spreken. ROMEO En niet om ze aan de pelgrim weg te schenken? 0, laat zo'n vrome man niet vruchtloos smeken. ] ULIA Je weet, een heilige blijft altijd stil, Ook als ze 't vroom gebed verhoren wil. ROMEO 0 heil' ge, sta dan stil één korte stond, Terwijl ik van je mond vergiff'nis pluk. ]ULIA Nu gaan je zonden over op mijn mond. ROMEO 0 heerlijke overtreding, zoet geluk: Geef mij mijn zonden dan terug als gunst. ] ULIA Wel, kussen is bij jou een ware kunst. VOEDSTER Jonkvrouw, uw moeder wil u even spreken. ROMEO Wie is haar moeder? VOEDSTER Jakkes, vrijgezel, Haar moeder is de vrouw des huizes hier, Een goede vrouw, en wijs, en deugdzaam ook; En 't kind waar u mee sprak heb ik gevoed. Wel, laat ik u vertellen, vriend, dat hij Die haar kan kri j gen in de boter valt. / ROMEO Een Capuletl 0 hoge prijs! Mijn leven Is als een schuld mijn vijand prijsgegeven. BENVOLIO Kom mee, gedaan nu met de lieve lust. ROMEO Ik vrees het ook, want heen is al mijn rust. CAPULE'r
Nee, goede vrienden,
ga toch zo niet weg;
.
Er staat nog een bescheiden maaltijd klaar. [Ze fluisteren
iets in zijn oor]
U wilt toch weg? Nu, dan dank ik u allen; Ik dank u, eedle heren; goedenacht. Meer toortsen hier! Vooruit dan maar, naar bed. Wel, jongen, het wordt laat, en ik ga slapen. [Allen af behalveJulia en de Voedster] ]ULIA 0, voedster, kom eens hier. Wie is die heer? VOEDSTER De zoon en erfgenaam van Heer Tiberio. ] ULIA En hij die daar nu net de deur uitgaat? VOEDSTER Dat is, als ik me niet vergis, Petruchio. ]UI.IA En die hem volgt, hij die niet dansen wou?
132
ROMEO
VOED STER
] ULIA
EN
J ULIA
1.5
Il. I
ROMEO
EN JULIA
133
Ik ken hem niet.
V raag 't eens; en is zijn hart elders gebonden,
Dan wordt mijn graf wellicht mijn huwlijkssponde.
TWEEDE EERSTE
VOEDSTER Zijn naam is Romeo, hij is een Montecchi, En de een'ge zoon van uw gezworen vijand. ]ULIA Mijn een 'ge min sproot uit mijn een'ge haat, Onwetend zag 'k te vroeg, en wist te laat. 0 Noodlot, op welk onheil kunt ge zinnen, ~ Dat ik mijn ergste vijand moet beminnen? / VOEDSTER Wat zeg je daar? ]ULIA Een vers dat ik zoëven Geleerd heb van een danser.
VOEDSTER De gasten zijn vertrokken;
BEDRIJF
'
TONEELI5
Een pad bij de muur van Capulets tuin [Romeo komt oP]
ROMEO Hoe kan ik heengaan als mijn hart wil blijven? Terug dan, donkere aarde, en zoek der zon. [Hij klimt op de muur en springt in de tuin] [Benvolioen Mercutio komen op]
( Er roept iemand" .fulia j") We komen, ja! ga nu, ga. [Beiden af]
BENVOLIO Hé, Romeo! Neef Romeo! MERCUTIO Hij is wijs, Hij is naar huis geslopen, naar zijn bed. BENVOLIO Hij rende deze richting uit en sprong De tuinmuur over. Roep ook eens, Mercutio. MERCUTIO Ik zal hem zelfs bezweren. Romeo !16 Hé! Grillen! Dolleman! Hartstocht! Verliefde! Verschijn in de gestalte van een zucht, Zeg maar één rijm, dan ben ik al tevreden, Roep eens, "Ai mij !" Spreek eens van "liefde" en "griefd~"; Zeg tegen buurvrouw Venus één lief woordje, Schimp één keer op haar blinde zoon, op Amor, Die stumper die zo keurig schoot, toen Vorst Cophetua van het beedlaarsmeisj e hield! Hij hoort niet, geeft geen kik, verroert geen vin. Die aap is dood! Ik wek hem wel. - 'k Bezweer Je bij je Rosalindes Honkrende ogen, Haar hoge voorhoofd en haar rode mond, Haar fijne voet, recht been, trillende heupen En het gebied dat aan die streken grenst, Verschijn voor ons in zichtbare gedaante. BENVOLIO ZO jaag je hem op stang als hij je hoort. MERCUTIO Dit jaagt hem niet op stang. Dat zou ik doe'1,17 Als 'k in de toverkring van zijn geliefde Een vreemde geest zou doen verrijzen die Ik daar zou laten staan, tot zij hem zelf
134
ROMEO
EN
J UL1A
II.1-2
Bezworen en ontkracht had. Ja, dat zou Hem ergeren. Mijn oproeping is goed En eerbaar; want uit naam van zijn geliefde Bezweer ik hem, dat hij hier op zou rijzen. BENVOLIO Hij is zich in 't geboomte gaan verstoppen En zoekt gezelschap bij de duistre nacht. Zijn liefde is blind en past dus bij het donker. MERCUTIO Als liefde blind is kan ze 't doel niet treffen. Nu zit hij vast onder een mispelboom En wenst hij dat zijn liefje een rijpe vrucht was Die in zijn schoot viel. Zij een rijpe mispel, 0 Romeo, en jij een winterpeer! Wel, Romeo, goeienacht. 'k Ga naar mijn kooi, Dit veldbed is te koud, hier slaap ik niet. Kom, gaan we ? BENVOLIO Ja, 't is nutteloos te zoeken Naar iemand die niet wil gevonden worden. [Beiden af]
TWEEDE Capulets
TONEEL tuin
[Romeo komt op]
ROMEO Hij spot met pijn, die nooit een wonde voelde. [Julia verschijntaan haar venster] Maar stil! Welk licht zie'k scheemren door dat raam? Daar is het oosten, Julia is de zon. Rijs op, mijn zon, en dood de afgunst'ge maan,18 Die nu al krank en bleek is van verdriet, Dat jij, haar dienstmaagd, mooier bent dan zij. 0 dien haar niet, ze is een afgunstig kreng. Haar maagdenkleed is zieklijk bleek en groen, Slechts dwazen-dragen het, gooi het dus af. Het is mijn jonkvrouw, ja, het is mijn liefste; 0, wist zij dat ze 't is. Ze spreekt, maar ze zegt niets - maar och, wat zou 't? Haar ogen spreken, die wil 'k antwoord geven.
11.2
ROMEO
EN
J UL1A
Ik ben voortvarend, zij spreekt mij niet toe. Twee van de mooiste sterren aan de hemel Gaan 'n boodschap doen en vragen Julia's ogen Zolang ze weg zijn in hun kring19 te pinkien. Want als haar ogen ginds eens waren, en In haar gelaat twee sterren, zou de glans Van Julia's wangen dan die sterren niet Beschamen zoals 't zonnelicht een lamp? Want uit haar ogen straalde dan een gloed, Door vogels als het morgenlicht begroet. Zie hoe z' haar wang laat rusten op haar hand! 0, was ik maar een handschoen aan die hand, Dan streelde ik nu die wang! JULlA, Wee mij! ROMEO Ze spreekt! Spreek nog eens, glanzende engel! Want je straalt Zo heerlijk in de nacht hier boven mij Als een gevleugeld bode van de hemel Voor de opgeslagen en verbaasde blikken Van stervelingen die, neerzinkend, naar Hem staren als hij drijft op trage wolken En wegzweeft op de boezem van de lucht. JULIA 0 Romeo, Romeo! Waarom ben je Romeo? Verloochen je geslacht, weiger je naam, En wil je niet, 0, geef me dan je liefde, Dan houd ik op, een Capulet te zijn. ROMEO(terzijde) Zal ik nog luisteren, of zal ik spteken? J ULIA Alleen je naam moet ik mijn vijand noemen; Jij bent jezelf, je bent dus geen Montecchi. 0, wees een andre naam! Wat is Montecchi? Het is noch aangezicht, noch arm, noch voet, Noch hand, noch enig ander deel dat tot Een mens behoort. Wat ligt er in een naam? Het ding dat roos genoemd wordt zou, al droeg 't Een andre naam, toch even lieflijk geuren. En Romeo zou, als hij niet Romeo heette, Zijn eigen lieve heerlijkheid bewaren Zonder die titel. Romeo, leg je naam af,
135
136
ROMEO
EN
J ULIA
En voor die naam, die van jezelf geen deel is, ,
Neem heel mezelf.
ROMEO Ik neem je op je woord: Noem mij je liefste en 'k ben opnieuw gedoopt. Van nu af wil ik Romeo niet meer zij n. JULIA Wie bent u, vreemde, die, met nacht omhuld, Mijn hartsgeheim afluistert? ROMEO Met een naam Kan ik je niet verklaren wie ik ben. Mijn naam, mijn lieve heilige, is je vijand En daarom haat ik hem. Indien ik hem Geschreven had, scheurde ik het woord aan flarden. JULIA Geen honderd woorden van je lippen heeft Mijn oor gedronken, maar 't herkent de klank. Ben je niet Romeo, en een Montecchi? ROMEO Nee, lieve, geen van beide, als 't jou mishaagt. J ULIA Zeg mij, hoe kom je hier, en met welk doel? De muur is hoog en moeilijk te beklimmen, En deze plek - bedenk toch wie je bent! Betekent dood, als een van mijn verwanten Je hier zou vi nden. ROMEO Op de lichte vleugels Der liefde zweefde ik over deze muur; Geen stenen bolwerk kan de liefde weren, Wat liefde kan durft liefde ook beproeven, En daarom ducht ik je verwanten niet. JULIA Als ze je zien, zullen ze je vermoorden. ROMEO Ach, méér gevaar schuilt in jouw ogen dan In twintig van hun zwaarden. Kijk je vriendlijk, Dan ben 'k tegen hun vijandschap gepantserd. JULIA Om niets ter wereld wou'k dat ze je vonden. ROMEO De mantel van de nacht omhult me; en hou Je niet van mij, dan mogen zij mij vinden. Veel liever sterf ik door hun haat, dan dat Ik kwijnend leven moet zonder jouw liefde. JULIA Wie toonde je de weg naar deze plaats? ROMEO De liefde, die mij aandreef jou te zoeken, Die gaf mij raad, ik leende hem mijn ogen.
II.Z
II.Z
ROMEO
EN
J ULIA
Ik ben geen stuurman, maar was je zo ver Als de oever, door de verste zee bespoeld, Ik waagde, om zo een schat, de verre tocht. JULIA Je weet, de nacht omsluiert mijn gezicht; Mijn wang was anders door een blos gekleurd Om wat je mij vannacht hebt horen zeggen. Graag hield ik mij aan zede, graag herriep ik Wat ik gezegd heb, maar - weg, vormlij kheid! Hou je van mij? 'k Weet dat je "ja" zult zeggen En ik vertrouw je woord. Maar als je zweert, Kun je ook meinedig zijn, en Jupiter, Zo zegt men, lacht om valse minnaarseden. 0 lieve Romeo, als je van mij houdt Zeg bet dan eerlijk; of indien je vindt Dat ik mij al te vlug heb laten winnen, Dan kijk ik nors, en word weerspannig, en Zeg "nee", opdat je mij het hof zou maken. Maar anders doe ik 't niet, om niets ter wereld. Montecchi, ach, mijn liefde is al te heftig, Je vindt misschien dat ik lichtzinnig ben. Geloof me, heer, ik zal veel trouwer blijken Dan die de kunst verstaan, bedeesd te schijnen. Ik zou bedeesder zijn - moet ik bekennenHad je mijn liefdeklacht niet afgeluisterd Voor ik het merkte. Neem 't mij dus niet kwalij k, En noem mijn liefde geen lIchtzinnigheid Omdat de donkre nacht haar heeft verraden. ROMEO Ik zweer je, lieve, bij de heil' ge maan Die om de toppen van de bomen zilvert J ULIA 0, zweer niet bij de maan, de grill' ge maan Die maandlijks wisselt in haar kring; 'k hoop dat Je liefde niet zo wispelturig is. ROMEO Waar zal ik dan bij zweren? JULIA Nee, zweer niet; Of, doe je 't toch, zweer bij je lieve zelf, Die de afgod is van mijn verering, dan Geloof ik je. RO!IfEO Uit het diepste van mijn hart-
137
138
ROMEO
EN
II.2
JULIA
J ULIA Nee, zweer niet. Hoe gelukkig je me ook maakt, 'k Schep geen behagen in die eed vannacht. Het is te vlug, te roekloos, te onberaden, Te zeer als bliksem, die verdwijnt nog vóór Men zegt "Het bliksemt". Liefste, goedenacht. Dit liefdeknopje is bij ons volgend weerzien Door 's zomers adem licht tot bloem ontloken. Nu goedenacht; ik hoop dat je gemoed, Zoals mijn hart, vannacht de vrede ontmoet. ROMEO Word ik dan onvoldaan van hier verdreven? JULIA Welke voldoening kan ik je nog geven? ROMEO Je liefdeseed in ruil voor al de mijne. J ULIA Je had de mijne voor je er mij om vroeg. En toch, ik wou dat ik hem nog kon schenken. ROMEO Je wilt hem dus terug? Waarom, mijn liefste? JULIA Om mild te zijn en hem opnieuw te schenken; En toch, 'k verlang maar wat ik al bezit. Mijn mildheid is zo grenz'loos als de zee, En even diep mijn liefde: hoe meer 'k je geef, Hoe meer ik heb, want beide zijn oneindig. Ik hoor gerucht in huis. Vaarwel, mijn liefste-
[De Voedsterroept] Ik kom, voedster! - Wees trouw, lieve Montecchi. Wacht nog een ogenblik, ik kom terug. [julia af] ROMEO 0 zaal'ge, zaal' ge nacht! Maar juist de nacht Ontrust me... Slaap ik niet? Is dit geen droom, Te vleiend zoet om echt te kunnen zijn? [Julia verschijntweervoorhaar raam] J ULIA Drie woorden, Romeo; en dan vaarwel. Als je gevoelens eerbaar zijn, en 't huwlijk Je doel is, stuur mij morgen dan bericht, Door iemand cHeik naar je toe zal zenden, Waar en wanneer je't wilt voltrokken zien; Dan leg ik heel mijn toekomst aan je voeten En volg jou als mijn man door heel de wereld. VOEDSTER(achterhet toneel) Jonkvrouw!
1l.2
ROMEO
EN J ULIA
139
J ULIA Ik kom zo daadlijk. - Maar meen je 't niet goed, Dan smeek ik je VOEDSTER(achter het toneel) Jonkvrouw! J ULIA Ik kom zo dadelijkGa weg dan, en laat me achter met mijn leed. 'k Zend morgen iemand. ROMEO Bij mijn eeuwig heilJULIA Slaap wel, wel duizend, duizend maal goenacht. [julia af] ROMEO Voor mij geen slaap, zolang ik op je wacht. Liefde ijlt naar liefde als schooljeugd weg van 't leren, Maar draalt bij 't gaan, zoals zij schoolwaarts keren. [Julia verschijntweervoorhet raam] J ULIA 'Pst, Romeo, pst! 0, had ik nu de stem Waarmee de valkenier zijn vogel lokt ! Afhanklijkheid20 is hees en mag niet roepen, Of 'k deed de grot waar Echo sluimert barsten En maakte heser dan mijn keel haar galm Door luid de naam van Romeo te schreeuwen. ROMEO 0 hoor, daar roept mijn eigen ziel zijn naam. Hoe zilverzacht klinkt minnaarstaal bij nacht Als lieflijke muziek voor luistrende oren! J ULIA Romeo. ROMEO Mijn valkje! J ULIA Hoe laat moet ik je morgen Mijn bode zenden? ROMEO Omstreeks negen uur. JULIA Ik zal het niet verzuimen. Twintig jaar Scheidt ons nog van dat uur. Ik weet niet meer Waarom ik je teruggeroepen heb. ROMEO Laat mij hier staan tot 't je te binnen schiet. J ULIA 'k Vergeet het steeds, zodat je blijven moet, En denk slechts aan de vreugde van je bijzijn. ROMEO Ik blijf, opdat je 't steeds vergeten zou Tot ik geen andre woonplaats ken dan deze. J ULIA Het daagt bijna. Nu wou ik dat je ging, En toch niet verder dan een schuwe vogel,
140
ROMEO
EN
J ULIA
11.2-3
Arme gevangne van een meisje dat Hem spelend even van haar hand laat huppen Maar met een zijden draad hem dan terugtrekt; Zo liefdevol misgunt zij hem zijn vrijheid. ROMEO Was ik die vogel maar! JULIA Ik wou het ook. Maar nee, ik knuffelde je zeker dood. Vaarwel, vaarwel, zo'n zoete smart is scheiden, Dat ik er mij tot morgen aan wil wijden. ROMEO Slaap wone in je ogen, vrede in je gemoed! 0, was ik slaap en vrede, ik rustte zoet. [julia af]
~.Nu naar de vrome monnik in zijn cel, IcDie ik om hulp vraag en mijn vreugd vertel. [Romeo af]
DERDE
TONEEL
De kloostertuin [BroederLorenzo komt op met eenkorf] BROEDERLORENZO De morgen glimlacht naar de sombrenacht En streept het oosten met zijn frisse pracht, En 't vlekk'rig duister strompelt, als beschonken, Van 't pad waaruit het zonspan vuur doet vonken. Nog vóór het gloeiend oog der zon ginds blinkt, De dag verblijdt, de koele nachtdauw drinkt, Moet ik mijn korf vol kruid en bloemen lezen Die giftig zijn maar dikwijls ook genezen. Want de aarde, die natuur het leven gaf, Is tegelijk de moederschoot en 't graf, En het verscheiden kroost, haar schoot onttogen, Zien wij haar aan haar gulle borsten zogen, En vele zijn aan vele deugden rijk: Elk heeft zijn kracht, nooit zijn ze elkaar gelijk. Groot zijn de krachten die een ingewijde Uit steen en kruid en planten af kan scheiden. Zo slecht is niets van wat op aarde leeft
11.3
ROMEO
EN
JULIA
Dat het aan de aarde niet wat heilzaams geeft; En niets zo goed, dat, aan zijn doel ontrukt, Zijn eigen aard door misbruik niet verdrukt. Slecht aangewende deugd ontaardt tot kwaad, En soms wordt ondeugd edel door een daad. In dit teer bloempje hier huizen twee machten: Een moordend gif, maar ook helende krachten. Je ruikt eraan, en het verkwikt de zinnen, Je proeft ervan, de dood sluipt't lichaam binnen. Zo leegren ook twee machten in 't gemoed, Strijdvaardig steeds, de een boos, en de andre goed. En waar het boze 't goede overmant, Daa~ vreet de worm aan 't hart en sterft de plant. [Romeokomt oP] ROMEO Goedemorgen, broeder. BR. LORENZO Benedicite! Wie brengt zo'n vriendlijke ochtendgroetnis mee? Mijn zoon, 't getuigt van onrust of verdriet, Dat je vóór dag en dauw je bed verliet. Bij 't oog van grijsaards houdt steeds zorg de wacht, Waar zorg woont heeft de slaap nog nooit vernacht. Doch waar een frisse en onbezorgde knaap De leden strekt, daar heerst de gulden slaap. Je wordt door een inwend' ge koorts geplaagd, Die je zo vroeg het bed heeft uitgejaagd. Of heeft onze vriend Romeo de nacht Niet in zijn bed maar wakend doorgebracht? ROMEO
Dat laatste is juist
- 'k wist zoetre rust te vinden.
BR. LORENZO God sta je bij! Toch niet bij Rosalinde ? ROMEO Bij Rosalinde ? Eerwaarde vader, nee; Vergeten is die naam en ook zijn wee. BR. LORENZO Een brave zoon! Waar ben je dan geweest? ROMEO 'k Vertel het graag genoeg. 'k Was op een feest Bij iemand die mijn vijand is - en zie, Daar werd ik plots gewond door iemand die Door mij gewond werd. Voor die beide wonden Wordt heilige artsenij bij u gevonden.
141
142
ROMEO
EN JULIA
Geen haat, mijn vrome vriend, voert mij hierheen, 'k Smeek voor mijn vijand en mezelf meteen. BR. LORENZO Mijn zoon, laat al die fraaie woorden lopen: Wie raadsels biecht kan slechts op raadsels hopen. ROMEO In simple woorden: 'k heb mijn hart gezet ......... Op 't lieflijk kind van rijke Capulet. Zij heeft in ruil haar hart aan mij verpand, En aan 't verbond ontbreekt nog slechts de band Van't heilig huwlijk. Hoe, wanneer en waar We elkaar ontmoetten, zij mij won, ik haar, Dat alles zal 'k u onderweg ontvouwen; Eén bede: dat u ons vandaag wilt trouwen. .~ BR. LORENZO Heil'ge Franciscus! Wat een ommekeer! En Rosalinde dan, zopas nog teer Bemind? Dringt bij een jongeman de minne Dan niet het hart maar slechts de ogen binnen? Jezus Maria, hoe je bleek gelaat Om Rosalinde in tranen werd gebaad! Hoeveel zilt water wordt er niet verspild Dat liefde kruiden moet, maar haar verkilt! 't Waas van je zuchten hangt nog om de zon, Mijn oor hoort nog de klachten die je spon; En in je ogen zie ik zelfs de mist Van oude tranen, nog niet afgewist. Indien je ooit smarten leed om een beminde, Dan was het zeker wel om Rosalinde ! En nu zo'n ommezwaai? Beken het dan: Is 't meisje zwak, niet sterker is de man. :)Ilo. ROMEO U hebt mij om die liefde vaak berispt. BR. LORENZO Niet liefde, minneroes heb ik gegispt. ROMEO Begraven moest 'k mijn liefde! BR. LORENZO Niet in 't graf Dat je meteen een nieuwe liefde gaf. ROMEO Berisp me niet, want zij die 'k nu verlang Schenkt hart voor hart: ik geef waar ik ontvang. Die andre niet. BR. LORENZO Nu ja, zij had begrepen, Dat het geen liefde was, maar louter dwepen.
II.3
Ir. 3-4
ROM~O
143
EN JULIA
Maar kom, mijn jonge vlinder, laat ons gaan; Eén ding zet me aan, je hierin bij te staan: Dit huwlijk zal misschien die oude vete Die uw families teistert doen vergeten. ROMEO 0, laat ons gaan, want wachten is me een last. BR. LORENZO Langzaam en wijs; wie hard rent struikelt vast. [Beidenaf] .
f
VIERDE
TONEEL
Een straat
[Benvo/ioen Mereutio komen oP] MERCuno Verduiveld, waar hangt die Romeo uit? Is hij vannacht niet thuis geweest? BENVOLIO Niet in zijn vaders huis; ik heb met zijn kamerknecht gesproken. MERCUTIO Die bleke, harteloze trijn, die Rosalinde Kwelt hem zo erg, dat hij nog dol zal worden. BENVOLIO Tybalt,.de neef van de oude Capulet, '
Heeft naar zijn vaders huis een brief gestuurd.
f.
MERCUTIO Een uitdaging, zowaar ik leef. BENVOLIO Romeo zal het antwoord niet schuldig blijven. MERCUTIO Iedereen die kan schrijven kan een brief beantwoorden. BENVOLIO Ja, maar hij zal de briefschrijver eens tonen hoe koelbloedig hij is als zijn bloed kookt. . MERCUTIO Ach, arme Romeo, hij is al dood doorstoken door het zwarte oog van een blank grietje, in het oor geschoten door eenliefdeliedje, de roos van 't hart gespleten door de pijl van de blinde boogschutter; is hij er dan de man naar om het tegen Tybalt op te nemen? BENVOLIO Wat is die Tybalt dan wel voor een kerel? MERCUTIO Heel wat meer dan de Koning van de Katten. 0, hij is een dappere ceremoniemeester van de complimentjes. Hij vecht21 zoals jij een liedje zingt, zo van het blad, - houdt maat en ritme en toon, berekent zijn pauzen - een, twee~ en een derde in je borst. Een echte slachter van zijden knopen,22
-
144
ROMEO
EN
J UL1A
11.4
een duellist, een duellist, een ridder van de allerhoogste rang, een virtuoos in het ontdekken van beledigingen! Ha, de onsterfelijke passado, de punto reverso, de hai !23 BENVOLIO De wat? MERCUTIO Naar de duivel24 met die precieuze, lispelende, geaffecteerde potsenmakers met hun gekoeterwaal! "Een exquise kling! Een statieuze man! Een merveilleus hoertje!" Is het niet allerellendigst, grootvadertje, dat we geplaagd zitten met die vreemde vlinders, die modegekken, die excusezmoi's, die zo doordrenkt zijn van nieuwe maniertjes, dat ze nooit meer droog achter hun oren worden? [Romeokomt Op] BENVOLIO Daar heb je Romeo, daar hebje Romeo! MERCUTIO Zonder fut, als een gerookte haring. ° vlees, vlees, wat ben je vervist!25 Nu zwelgt hij in de rijmen waarin Petrarca zijn hart heeft uitgestort. Bij zijn jonkvrouw vergeleken was Laura26 een keukenmeid - donders, ze had toch een betere minnaar om haar te berijmen - Dido een slons, Cleopatra een zigeunerin, Helena en Hero sletten en lichtekooien; Thisbe,27 nu ja, een leuk snoetje met blauwe ogen, maar geen echte vrouw. Signor Romeo, bonjour! Daar heb je een Franse groet bij je Franse pofbroek. Je hebt ons gisteren een fraaie poets gebakken. ROMEO Goeiemorgen allebei. Welke fraaie poets heb ik jullie gebakken? MERCUTIO Wel, je hebt de plaat fraai gepoetst. Dringt het niet tot je door? ROMEO Neem me niet kwalijk, vriend Mercutio. Ik had een massa dingen aan mijn hoofd. Zie het maar door de vingers. MERCUTIO Dit is geen kwestie van door de vingers zien, maar van door de vingers glippen. [Voedster enPe,terkomen op] ROMEO Kijk me dat pronkstuk eens aan! Een zeil, een zei1!28 MERCUTIO Twee, twee, een hemd en een jurk. VOEDSTER Peter! PETER Wat is er?
11.4
ROMEO
EN JULIA
145
VOEDSTER Mijn waaier, Peter. MERCUTIO Geef haar de waaier, Peter, dat ze haar gezicht kan verbergen, want de waaier is het mooist van de twee. VOEDSTER Goedemorgen, heren. MERCUTIO Goedemiddag, bevallige dame. VOEDSTER Loopt het al tegen de middag? MERCUTIO Ja zeker, ja zeker, want de liederlijke grote wijzer van de klok is de kleine al aan het dekken. VOEDSTER Foei! Wat is me er dat voor eentje? ROMEO Iemand, goede vrouw, die door de duivel wordt geplaagd om anderen te plagen. VOEDSTER Da's warentig goed gezegd. "Om anderen te plagen" zegt-ie. Heren, kan iemand van u mij zeggen, waar ik de jonge Romeo kan vinden? ROMEO Ik kan het u zeggen; maar de jonge Romeo zal een stukje ouder zijn als u hem gevonden hebt dan hij was toen u naar hem op zoek ging. Ik ben de jongste die die naam draagt, bij gebrek aan een slechtere. VOEDSTER Heel goed, heel goed. MERCUTIO Wat, is het slechtste goed ? Mooi zo, wijs, heel wijs. VOEDSTER Als u het bent, heer, moet ik onder vier ogen met u spreken. BENVOLIO Ze komt hem uitnodigen voor het souper. MERCUTI0 Een koppelaarster! Een koppelaarster! BENVOLIO Ga je naar je vaders huis, Romeo? Wij eten daar vanmiddag. ROMEO Ik kom zo dadelijk na. MERCUTIO Vaarwel, oude schone, vaarwel!
° schone, schone, schone! [Mercutio en Benvolioaf] VOEDSTER Maar ~eg me nu toch eens, wat voor een onbeschaamde rekel is me dat met al zijn galgestreken ? ROMEO Wel, voedster, iemand die zichzelf zo graag hoort praten, dat hij in één minuut meer zegt dan hij in een hele maand waar kan maken. VOEDSTER Alst-ie op mij wat te zeggen heeft, zal ik hem eens bij zijn oren trekken, al was hij dubbel zo vrolijk, en nog twintig van die poesjenellen erbij. En kan ik het niet, dan zijn
146
ROMEO
EN JULIA
II.4
er anderen die 't kunnen. Zo'n luizevent! Ik ben geen van zijn straatmadelieven, ik ben geen van zijn snollen. (Tot Peter) En jij staat er maar bij te gapen en laat elke schelm gekheden met me uithalen. PETER Ik heb niemand gekheden met je zien uithalen. Ik zou anders gauw genoeg mijn wapen getrokken hebben. Je mag gerust geloven dat ik even gauw durf trekken als om 't even wie, als er moet geheibeld worden en ik het recht aan mijn kant heb. VOEDSTER Wel Godallemachtig, ik ben zo buiten mezelf dat ik op mijn benen sta te beven. Die luizevent! Mag ik eens twee woordjes tegen u zeggen, heer? En, zoals ik u zei, heeft de jonkvrouw me gevraagd, u op te zoeken. Wat ik tegen u moest zeggen zal ik voor mezelf houden. Maar laat ik u eerst dit vertellen: als u haar een briefje op de mouw spelt, zoals ze zeggen, zou het een gemene streek wezen, zoals ze zeggen, want de jonkvrouw is jong, en bijgevolg, als Uedele vals spel met haar speelt, is het heel lelijk tegenover een edeldame, en een schandelijke doening. ROMEO Voedster, breng je jonkvrouwen meesteres mijn groet. Ik verklaar VOEDSTER 0, beste heer, ik zal het haar zonder fout zeggen. Herejee, herejee, wat zal ze blij zijn! ROMEO Wat kun je haar zeggen, voedster, als je niet eerst naar me luistert? VOEDSTER Ik zal haar zeggen, heer, dat u verklaart, en dat is, als ik het goed begrijp, een voorstel dat een edelman past. ROMEO Vraag haar, dat zij een middel zou verzirinen,
ROMEO
II.4-5
Vaarwel. Wees trouw, ik zal't je rij klij k lonen. Vaarwel. En breng je meesteres mijn groet. VOEDSTER De hemel zeegne u, heer. Maar luister eensROMEO Wat zeg je, goede voedster? VOEDSTER UW dienaar kan toch zwijgen? Want, u weet, "Geheim van één weet God alleen, Geheim van twee wordt licht gemeen." ROMEO 0, wees gerust, de man is trouw als goud. VOEDSTER Wel, heer, mijn meesteres is de liefste jonkvrouw die er bestaat. Heremijntijd! Toen ze nog zo'n klein tateraartje was - 0, er is een edelman in de stad, een zekere Paris, die haar graag genoeg zou enteren; maar het lieve hartje zou al even graag een pad, een echte pad zien als hem. Soms zeg ik haar, dat Paris de knapste man is die er bestaat, en dan wordt ze heel boos; u kunt me geloven, als ik dat zeg wordt ze zo wit als een pas gebleekt stuk linnen. Beginnen roosmarijn en Romeo niet met dezelfde letter? ROMEO Ja, voedster, en wat zou dat? Beide met een R. VOEDSTER Ach, spotvogel, errr, dat zeggen ze tegen paarden. Nee, ik weet wel dat het met een andere letter begint; en ze heeft er een heel mooi rijmpje van gemaakt, over u en roosmarijn, het zou u deugd aan 't hart doen het te horen. ROMEO Mijn groeten aan je meesteres. [Af] VOEDSTER Ja, wel duizend. PETER Hier ben ik. VOEDSTER voort.
Peter,
- Peter!
neem mijn waaier
j
Om deze middag nog te biecht te gaan; . In Fra Lorenzo's cel spreekt zij haar biecht En trouwen we. Hier is wat voor je moeite. VOEDSTER Nee, warentig, heer, geen stuiver. ROMEO Kom, kom, je neemt het aan. VOEDSTER Vanmiddag dus; goed, goed, ze zal er zijn. ROMEO Jij, voedster, wacht achter de kloostermuur. Binnen het uur zend ik mijn dienaar met Een touwladder, die mij in stille nacht Tot aan de bramsteng van 't geluk zal brengen.
147
EN J ULIA
en loop voorop;
maak
[Beiden af]
VIJFDE
TONEEL
De tuin van Capulet
[julia komt op] J ULIA De klok sloeg negen toen 'k de voedster zond, En ze beloofde, een half uur later al Terug te zijn. Zou ze hem soms niet vinden?
148
ROMEO
II.5
EN JULIA
Maar nee, dat kan niet. 0, ze lijkt wel kreupel! Liefdeboden moesten gedachten zijn Die sneller vliegen dan de zonnestralen Als die de nacht uit het gebergt verjagen. En daarom trekken lichtgewiekte duiven De koets van Venus en heeft Cupido Wieken, vlug als de wind. De zon staat nu Al op de hoogste top van deze dagreis, En tussen negen uur en twaalf uur liggen Drie eindloze uren; en ze komt maar niet. Had zij een hart, en warm en jeugdig bloed, Snel als een bal doorkliefde ze de lucht; Mijn woord zou naar mijn liefste toe haar kaatsen, Het zijn' naar mij. Maar oudjes doen als waren zij al dood Traag, onbeholpen en zo zwaar als lood. [De Voedster komt op met Peter] 0 God, daar komt ze! Welk nieuws, lieve voedster? Heb j' hem gevonden? Zend die man eerst weg. VOEDSTER Peter, blijf bij het hek staan. [Peter afl JULIA Wel, lieve voedster - God, wat kijk je droef! Al breng je treurig nieuws, vertel het vrolijk; En klinkt het mooi, verknoei dan 't wijsje niet Door het te spelen met zo'n zuur gezicht. VOEDSTER 'k Ben moe, gun me wat tijd om uit te blazen. 'k Heb pijn in al mijn knoken van het draven. J ULIA Had jij mijn knoken maar, en ik jouw nieuws l Kom, spreek nu; lieve, lieve voedster, spreek. VOEDSTER Ach, herejee, zo'n haast! Heb wat geduld, Je ziet toch dat ik buiten adem ben. JULIA Hoe, buiten adem? Maar je hebt adem om Te zeggen dat je buiten adem bent! Je excuus om 't lange wachten te verschonen Is langer dan 't verhaal dat wachten moet. Goed nieuws of slecht? Geef antwoord op die vraag, Dan mogen de details nog even wachten.
II.5
ROMEO
149
EN JULIA
Verlos mij uit mijn onrust: goed of slecht? VOEDSTER Wel, je hebt een dwaze keus gedaan; je weet niet hoe je een man moet kiezen. Romeo? Zo eentje? Welnee! Nu ja, hij heeft een knapper gezicht dan andere mannen, en zijn benen zijn eleganter dan die van om 't even wie; en zijn handen en voeten en hele postuur, wel, er valt niet veel van te zeggen, maar ze zijn met niets te vergelijken. Hij is geen toonbeeld van nette manieren, maar, je mag me geloven, zo zacht als een lam. Ga je gang maar, meisje, en dank God en de hemel. Heb je vanmiddag thuis gegeten? J ULIA Nee, nee. Wat je vertelt wist ik allang. Wat zegt hij van ons huwlijk ? Vlug, spreek op. VOEDSTER 0 God, wat doet mijn hoofd pijn! Wat een hoofd! Het klopt alsof het uit elkaar wil barsten. En hier, mijn rug; au, au, mijn arme rug! 0, God vergeve 't je, me zo doen rennen; Dat heen en weer ge draaf wordt nog mijn dood. JULIA Het spijt me, dat je je niet wel voelt, heus. Wat zegt mijn liefste, lieve, lieve voedster? VOEDSTER Je liefste zegt, zoals een waardig man, en een hoffelijke, vriendelijke, knappe en, zonder de mimte twijfel, deugdzame jongeheer - Waar is je moeder? JULIA Mijn moeder? Waar mijn moeder is? In huis. Waar zou ze zijn? Wat is dat voor gek antwoord? "Je liefste zegt, zoals een waardig man, 'Waar is je moeder?'" VOEDSTER Ach, Jezus Maria! Wees toch wat minder jachtig! Kijk eens aan! Is dat je balsem voor mijn moede knoken? Doe dan voortaan je boodschappen maar zelf. J ULIA Wees toch niet zo omslachtig! Wat zegt Romeo? VOEDSTER Heb je de toestemming vandaag te biechten? JULIA Ja. VOEDSTER Wel, haast je dan naar Fra Lorenzo's cel; Daar wacht een man die je tot vrouw wil maken. Nu stijgt het wufte bloed je naar de wangen, Ze worden prompt scharlaken bij elk nieuws. Gauw naar de kerk; ik moet een andre kant uit,
-
150
11.5-6
ROMEO EN J ULIA
Ik haal de touwladder waarmee je liefje Als 't donker is naar 't vogelnestje klimt. 't Lastdier ben ik, dat zwoegt voor je geluk, Maar nog vanavond voel je zelf de druk. Wel, ik ga eten; haast je naar de cel. ] ULIA Naar het geluk! Braaf voedstert je, vaarwel.
II.6
]ULIA
[Beiden af]
ZESDE TONEEL De cel van Broeder Lorenzo [Broeder Lorenzo en Romeo komen oP]
BROEDERLORENZO De hemel zeeg ne dit gewijd verbond, Zodat geen leed ons later kan berispen. ROMEO Amen, amen. Maar welke smart ook komt, Ze weegt niet op tegen de vreugd die één Minuut van haar aanwezigheid mij schenkt. V oeg onze handen saam met vrome woorden, Dan mag de dood, die liefdedelger, woeden. 't Volstaat, dat ik de mijne haar mag noemen. BR. LORENZO Zo'n wildevreugd komt wild ook aan haar eind, Sterft in haar felste roes, als vuur en kruit Die zich verteren in een kus. Honing Wordt walgelijk door overmaat van zoetheid En de eetlust wordt bedorven door de smaak. Wie lang beminnen wil, bemint met maat; Tè vlug komt, evenals te traag, te laat. Daar komt de jonkvrouw. [julia komt op]
0, zo'n lichte voet Zal vast deze eeuw' ge stenen nooit verslijten! Wie mint kan zweven op een zomerdraad Die op de warme, wufte winden drijft En toch niet valt; zo licht is ijdelheid. ]ULIA Mijn geestelijke vader, goedenavond. BR. LORENZO Romeo zal je danken voor ons beiden.29
151
ROMEO EN JULIA
't Geldt hem ook, anders is zijn dank te groot.
ROMEO 0, Julia, als de maat van je geluk Zo vol is als de mijne, en je de kunst Verstaat 't in alle kleuren te beschrijven, Maak deze lucht dan geurig van je adem En laat de zoete klanken van je stem De zaligheid verkondigen die ons Vervult bij deze liefelijke ontmoeting. ] ULIA Gevoel, aan inhoud rijker dan aan woorden, Is op zijn/waarde trots, niet op zijn tooi. Slechts be~dlaars kunnen hun bezit bereeknen, Mijn trouwe liefde is zo onmeetlijk rijk, Dat ik haar weelde zelfs niet meer kan schatten. BR. LORENZO Kom met me mee, we doen de zaak gauw af; Want'k laat u hier geen ogenblik alleen, Tot ik twee harten heb vereend tot één. -[Allen af] \.. .
152
ROMEO
EN JULIA
lIl. I
lII.I
ROMEO
MERCUTIO
DERDE EERSTE
BEDRIJF TONEEL
Een straat
[Mercutio, Benvolioendienarenkomen oP] BENVOLIO Kom, vriend Mercutio, we gaan naar huis. 't Is warm, de Capulets zijn in de buurt, Ontmoeten ze ons, dan komt er vechten van, Want bij die hitte kookt het dolle bloed. MERCUTIO Je bent net als zo'n kerel die, als hij een herberg binnenkomt, met zijn degen op tafel slaat en zegt, "God geve dat ik je niet nodig heb"; en als de tweede beker in zijn hoofd spookt, trekt hij hem zonder enige aanleiding tegen de tapper. BENVOLIO Ben ik zo'n kerel? MERCUTIO Kom, kom, in je woede ben je zo'n hitsig duiveltje als er in heel Italië geen tweede te vinden is; en even vlug tot woede geprikkeld, en even verwoed om te prikken. BENVOLIO Wat nog allemaal? MERCUTIO Nee, als we er twee van jouw soort hadden, zouden we er binnenkort geen enkele meer hebben, want ze zouden elkaar kelen. Jij? Je zou ruzie maken met een man die een haar meer of een haar minder in zijn baard heeft dan jij. Je zou ruzie maken met een man omdat hij kastanjes pelt, enkel en alleen omdat je kastanjebruine ogen hebt. Welk ander oog zou in zoiets een aanleiding tot ruzie bespeuren? Je hoofd zit zo vol ruzie als een ei vol dooier, en toch hebben ze je hoofd al tot een omelet geslagen om al je ruziemakerij. Je hebt ruzie gemaakt met een man omdat hij op straat hoestte en je hond wakker maakte die in de zon lag te slapen. Ben je niet uitgevlogen tegen een kleermaker omdat hij zijn nieuw wambuis droeg vóór Pasen? Tegen een ander omdat hij zijn nieuwe schoenen met oude veters strikte? En toch wil je mij de les komen lezen over ruzie maken? BENVOLIO Als ik zo vlug ruzie maakte als jij, zou niemand op mijn hoofd een lijfrente willen kopen voor langer dan een uur.
EN
J ULIA
153
Een lijfrente? 0 simpele duif!
[Tybalt en anderenkomen oP] BENVOLIO Bij mijn hoofd, daar komen de Capulets. MERCUTIO Bij mijn hielen, het kan me niet schelen. TYBALT Blijf dicht bij mij, ik spreek hen aan. -Heren, goedenavond. Een woordje met één van u. MERCUTIO Maar één woordje met één van ons? Voeg er nog iets bij, maak er een woord en een slag van. TYBALT Daartoe zult u mij graag bereid vinden, heer, zodra u mij een aanleiding geeft. MERCUTIO Kunt u er geen nemen zonder dat we ze geven? TYBALT Mercutio, jij speelt bij Romeo de eerste vioolMERClJTIO Eerste viool? Wat, wil je van ons zijn minstrelen30 maken? Als je minstrelen van ons maakt, moet je alleen valse noten verwachten. Hier heb ik mijn strijkstok, die zal je een dansje leren. Vervloekt, eerste viool! BENVOLIO We staan hier op een openbare weg. Ga eerst een afgelegen plekje zoeken Om daar uw grieven rustig te bespreken, Of ga uiteen. Elk oog gaapt ons hier aan. MERCUTIO Een oog dient om te kijken; laat hen gapen. Ik wijk geen stap, omwille van wie ook. [Romeo komt op]
TYBALT Nu, vrede met u, heer. Daar komt mijn man. MERCUTIO 'k Wil hangen als hij uw livrei draagt; heer. Ga hem vooruit in 't veld, hij zal u volgen, In die zin noemt u hem terecht een man. TYBALT De liefde, Romeo, die 'k je toedraag staat Mij deze groet slechts toe: je bent een schurk. ROMEO Mijn reden, Tybalt, om van je te houden Mildert de woede die bij zulk een groet In mij ontvlammen moest. Ik ben geen schurk Daarom, vaarwel. 'k Zie dat je mij niet kent. TYBALT Knaap, dat wist niet het onrecht uit, dat je Mij hebt gedaan. Keer je om en trek je degen. ROMEO Ik zweer, dat ik je nooit een onrecht deed;
154
ROMEO
EN JULIA
II!. I
'k Hou meer van je dan je vermoeden kunt Totdat je de oorzaak van mijn liefde kent. jDus, waarde Capulet, naam die ik acht (Zoals de mijne, laat ons vrede sluiten. MERGUTIO 0 tamme, laffe, eerloze onderwerping! "Alla stoccata"31 moet de leuze zijn. [Trekt zfjn degen] Tybalt, jij rattenvanger, speel je mee? TYBALT Wat wil je van me hebb'en? MERGUTIO \Vaarde Kattenkoning, niets anders dan een van je negen levens, 32dat ik je, met je goedvinden, zal ontnemen; met de acht andere zal ik afrekenen al naargelang je je gedraagt. Wil je je degen bij de oren uit de schede trekken? Schiet wat op, anders heb je de mijne om je oren voor de jouwe ontbloot is. TYBALT Ik sta paraat. ROMEO Beste Mercutio, steek je degen op. MERGUTIO Kom, heer, je passado. ROMEO Trek, Benvolio, En sla hun wapens neer. Heren, maak toch Een eind aan deze schand. Tybalt, Mercutio, Zopas nog heeft de vorst dit vechten in De straten van Verona streng verboden. '~Halt, Tybalt! Vriend Mercutio ! [Romeo springt tussende tweevechtersen Tybalt brengtonderRomeo's arm Mercutio een steek toe en slaat dan op de vlucht]
MERCUTIO Gewond! De duivel hale jullie vete! Het is met mij gedaan. En is hij weg, Zonder één prikje? BENVOLIO Wat, ben je gewond? MERGUTIO Ja, ja, een schram, een schram, maar het volstaat. Waar is mijn page? Loop, vriend, haal een dokter. [Pageaf] ROMEO Moed, man. De wonde kan niet erg zijn. MERCUTIO Nee, ze is niet zo diep als een waterput, en niet zo breed als een kerkdeur, maar het volstaat, ik heb mijn bekomst. Als je morgen naar me vraagt, zul je me een doodernstig man vinden. Naar de duivel met jullie veten! Ver-
rrl.I
ROMEO
EN
155
JULIA
vloekt! Door een hond, een rat, een muis, een kat te worden doodgekrabd! Een snoever, een paljas, een ploert, die vecht naar het rekenboek! Wat voor de duivel kwam jij je tussen ons dringen? Hij heeft me gewond onder je arm door. ROMEO Ik deed het om bestwil. MERGUTIO Benvolio, breng mij ergens binnen, of 'k Bezwijm. 0, naar de duivel met je veten! Ze hebben wormenaas van mij gemaakt. Ik heb het beet, enlelij k. Jullie veten! [MercutioenBenvo/ioaf 1 ROMEO Deze edelman, na met de vorst verwant, Mijn vriend, ontving een dodelijke wonde Om mijnentwil; mijn goede naam besmeurd Door Tybalts hoon - Tybalt die sinds een uur Mijn bloedverwant is. 0 mijn lieve Julia, Je schoonheid maakt me tot een vrouw, ze heeft Het staal der koenheid in mijn borst doen smelten.
-
[Benvolio
komt
weer op 1
BENVOLIO 0 Romeo, onze dapp're vriend is dood, Ten hemel is die eedle geest gewiekt, Die al te vroeg het aardse stof versmaadde. ROMEO Het duister lot is niet meer af te wenden, Het leed brak los, en groter leed zal 't enden.
--"..~-
[Tybalt komt weeroP] BENVOLIO Daar komt de dolle Tybalt weer! ROMEO Hij weer, Met snoeverstronie ! En Mercutio dood! Weg, vaar ten hemel nu, lijdzame zachtheid, 't Verslindend woedevuur is nu mijn god. Kom, Tybalt, neem dat "schurk" terstond terug, Dat je mij voor de voeten hebt gegooid. Mercutio's ziel zweeft nog boven ons hoofd, De jouwe zal haar gaan gezelschap houden. Of jij, of ik, of beiden gaan met hem. TYBALT EUend'ge knaap, jij was zijn boezemvriend, Ga jij dus mee.
156 ROMEO
ROMEO
lIl. I
EN JULIA
Dat maakt de degen uit.
[ Ze vechten. Tybalt valt] BENVOLIO Weg, Romeo, vlucht! Het volk is op de been En Tybalt is gevallen. Sta daar niet Verdwaasd. De vorst veroordeelt je ter dood Als je gevat wordt. Weg, maak dat je wegkomt. ROMEO Ik ben de nar van 't Lot. BENVOLIO
Sta je daar nog? [Romeoaf]
[Burgers komen oP]
BURGER Waar is Mercutio's moordnaar heengevlucht ? Waar is die Tybalt heen, die moordenaar? BENVOLIO Daar ligt die Tybalt. BURGER Heer, sta op; kom mee. In 's vorsten naam beveel ik u, kom mee. [De Vorst, Montecchi, Capulet, hun vrouwen anderenkomen op] VORST Wie zijn de aanstokers van die vuige twist? BENVOLIO 0 eedle vorst, ik kan de juiste toedracht Van die noodlott' ge vechtpartij verhalen. Hij die daar ligt, door Romeo geveld, Heeft uw verwant Mercutio gedood. GRAVIN CAPULET Tybalt, mijn neef! 0 jij, mijn broeders kind! 0 vorst! 0 man! Ze hebben 't bloed vergoten Van mijn broers kind. Vorst, wees rechtvaardig, delg Die bloedschuld met het bloed van de Montecchi's.0 neef, neef! VORST Door wie, Benvolio, is die strijd ontbrand? BENVOLIO Door Tybalt, hier geveld door Romeo's hand.33 Romeo sprak hem eerst vriendlijk toe en wees Hem op de nietigheid van deze vete, En op uw streng verbod. Maar deze maning, Met zachte stem en kalme blik, ja zelfs Op nederige smeektoon uitgesproken, Kan Tybalts bandeloze wrok niet stillen, Hij blijft voor vredeswoorden doof en richt
lIl. I
ROMEO
EN JULIA
157
Zijn vlijmend wapen op Mercutio's borst, En die, niet minder hitsig, kruist de degens, Weert met kloekmoed'ge hoon met de ene hand De kille dood af en zend hem met de andre34 Terug naar Tybalt, die met vaard'ge kling Hem weer terugslaat. Romeo roept luid, "Halt, vrienden! Uit elkaar!" En vlugger dan Zijn woorden is zijn arm: behendig slaat Hij de moordzucht'ge spitsen neer en springt Tussen de vechters; maar een valse stoot Van Tybalt onder Romeo's arm door treft Het leven van de dappere Mercutio. Tybalt slaat op de vlucht, maar even later Keert hLjnaar Romeo terug, die nu Met wraakzucht is bezield; snel als de bliksem Storten die twee zich op elkaar, en vóór'k Hen scheiden kan ligt Tybalt neergeveld. Toen wendde Romeo zich af en vlood. Dit is de waarheid, of 'k verdien de dood. GRAVIN CAPULET Hij heeft gelogen en het recht verkracht Uit vriendschap, want hij is van hun geslacht. Wel twintig schelmen vielen op hem aan, En één man kon die bende niet weerstaan. Ik smeek om recht, vorst, wijs mijn bee niet af, Geef Romeo, wat hij aan Tybalt gaf. VORST Hij heeft Mercutio, Romeo hem doorstoken. Op wie dient nu dat dierbaar bloed gewroken? GRAVIN MONT. Niet op mijn zoon; hij was Mercutio's vriend, En Tybalts wandaad had de dood verdiend. Romeo voltrok het recht. VORST En voor die daad Verklaar ik hem verbannen uit de staat. '-:;è". Uw grimm' ge tweespalt treft ook mijn gemoed: In deze slachting vloeide ook mijn bloed. Hiervoor valt u zo'n zware straf te beurt, Dat u ook mijn verlies weldra betreurt. U moet op geen genade of mildheid hopen; Geen bede en tranen zullen vrijspraak kopen.
158
ROMEO
EN
J ULIA
III.I-2
Spaar ze dus maar. Laat Romeo snel vertrekken, Als men hem vat kan niets zijn leven rekken. Draag weg dit lijk, en overweeg mijn woord: Gena voor moordnaars is zoveel als moord. [Allen af]
III.2
ROMEO
EN
J ULIA
Maar ach, nog niet betrokken! 'k Ben verkocht, Nog steeds niet in bezit genomen. Mij Duurt deze dag zo lang als de avond vóór Een feest het ongeduldig kind dat graag Zijn nieuwe kleertjes droeg maar nog niet mag. [De Voedster komt op]
TWEEDE
TONEEL
Een kamer in het huis van Capulet
[julia komt oP] J ULIA Draaf jachtig voorh,,gij vonken spattend span, Naar Phoebus' woning!ilZo een wagenmenner Als Phaeton zou u naar het westen zwepen En onverwijld omwolkte nacht ons brengen. 0, spreid uw voorhang, liefdehoeder nacht, Zodat elk heimlijk glurend oog zich sluit En Romeo onbespied me in de armen vliegt. Verliefden hebben aan hun eigen gloed Voldoende licht bij 't minnespel; of is De liefde blind, dan past de nacht erbij. Kom, plecht'ge nacht, in sober zwart gehuld, En leer mij, winnend, bij een spel verliezen Welks inzet zijn: twee reine maagdenbloesems. Omhul met zwarte mantel 't ongetemde En schuwe bloed dat in mijn wangen klopt, Tot schuchtre liefde koener wordt en niets Dan simpele onschuld ziet in 't minnespel. Kom, nacht! Kom, Romeo! Kom, jij dag bij nacht, Die op de vleugels van de nacht zult rusten, Blanker dan verse sneeuw op ravenrug. Kom, milde nacht, kom, donkre liefdenacht, Geef mi j mijn Romeo; en als hij sterft, Versnipper hem in duizend sterretjes, 36 Dan maakt hij 's hemels aangezicht zo mooi, Dat heel de wereld op de nacht verlieft En niemand de ijdle zon nog hulde brengt. Ik heb een liefdewoning mij gekocht,
Daar komt mijn voedster aan, ze brengt me nieuws; En elke tong die Romeo's naam uitspreekt Spreekt englentaal. Wel, voedster, wat voor nieuws? Wat heb je daar? Het touw dat Romeo Je heeft doen halen zeker? VOEDSTER Ja, het touw. JULlA, Weemij! Wat is 't?Watwringjezojehanden? VOEDSTER God in de hemel, hij is dood, dood, dood! We zijn verloren, jonkvrouw, zijn verloren. 0 onheilsdag! Hij is vermoord, hij 's dood! J ULIA Hoe kan de hemel zo verbolgen zijn? VOEDSTER De hemel niet, maar Romeo. 0 P~omeo, Romeo, Wie had zoiets ooit durven denken? Romeo! JULIA Wat duivel ben je, dat je me zo martelt? De hel alleen kan zulke foltring schreeuwen. Heeft Romeo zich gedood? Zeg enkel "ja", Dan is dat barre "ja" een feller gif Dan't moordend blikken van een basilisk.37 Is hij gedood, zeg "ja"; zo niet, zeg "nee". Die korte klank schenkt mij geluk of wee. VOEDSTER Ik zag de wonde, met mijn eigen ogen,God sta hem bij - hier in zijn dapp're borst. Een bloedig lijk - 0 jammerlijk en bloedig, Bleek, bleek als as, geheel besmeurd met bloed, Geronnen bloed; 'k viel flauw toen ik het zag. J ULIA 0 breek, mijn hart, ineens zo arm nu, breek! Mijn ogen, sluit u in een kerker op En ken geen vrijheid meer; ellendig stof, Keer nu tot stof terug, leg 't leven af En daal met Romeo in eenzelfde graf. VOEDSTER 0 Tybalt, Tybalt, 0 mijn liefste vriend!
159
I
160
ROMEO
EN
J ULIA
1l1.2
Beleefde Tybalt, brave goeie jongen, Dat ik 't beleven moest, je dood te zien! ] ULIA Welk stormgeweld raast nu zo van twee kanten? Is Romeo vermoord? En Tybalt dood? Mijn liefste neef en mijn nog lievre man? Laat de bazuinen van het Oordeel schallen, Want zijn die beiden dood, wie leeft dan nog? VOEDSTER Tybalt is dood en Romeo verbannen. Romeo die hem gedood heeft is verbannen. ] ULIA 0 God, heeft Romeo Tybalts bloed vergoten? VOEDSTER Ja, ja, 0 onheilsdag, dat deed hij, ja. ] ULIA 0 slangenhart, met bloemen overdekt! Heeft ooit een draak zo'n mooie krocht bewoond? Stralende woestling, engelacht'ge duivel, Raaf, uitgedost als duif, wolfachtig lam! Verfoeide kern in goddelijk omhulsel, Boos tegendeel van 't goede dat je schijntVerdoemde heilige, eerbiedwaard' ge schurk! Natuur, wat had jij in de hel te doen, Toen je in dat paradijselijke vlees De geest liet huizen van een boze duivel? Heeft ooit een boek van zo gemene inhoud Zo'n fraaie band gekregen? 0, dat bedrog Zo' n prachtpaleis bewonen mag! VOEDSTER Er is Geen braafheid, eer en trouw meer in de mannen. Allemaal schelmen, valsaards, huichelaars. Waar is mijn dienaar? Geef me wat jenever. Die kommer, zorg en droefheid maakt mij oud. Schand, schand op Romeo! ] ULIA Moge je tong Verdorren bij zo'n wens! Hem treft geen schand, De schande schaamt zich op zijn hoofd te zeetlen, Want op die troon mag eer zich laten kronen Tot enige monarch van heel de wereld. 0, 'k was een monster toen ik hem beschimpte. VOEDSTER Durf je de moord naar van je neef nog prijzen? ] ULIA Moet ik dan schimpen op mijn eigen man?
II1.2
ROMEO
EN JULIA
Ach jij, mijn arme gade, welke tong Zal dan je naam nog koesteren, als ik, Sinds pas drie uur je vrouw, hem heb verscheurd? Maar, boze man, wat doodde je mijn neef? De boze neef doodde anders mijn gemaal. Terug, gij dwaze tranen, naar uw bron! Uw druppels zijn de tol die droefheid eist, En die gij dwaasweg aan de blijdschap offert. Mijn man leeft nog, bijna gedood door Tybalt, En Tybalt, die hem doden wou, is dood. Troost is dit alles; waarom huil ik dan? Er was een woord, erger dan Tybalts dood, Dat mij vermoord heeft. 'k Wou het graag vergeten, Maar ach, het drukt zo zwaar op mijn geheugen Als e'uveldaden op de ziel van zondaars "Tybalt is dood en Romeo verbannen." "Verbannen"! 0, dat éne woord" verbannen" Verslaat wel duizend Tybalts. Tybalts dood Was leed genoeg, was het daarmee geëindigd; Of heeft verscheurend leed zo graag gezelschap En brengt het altijd andre smarten mee, Waarom op "Tybalt dood" niet laten volgen, "Je vader" of "Je moeder" ja, of beiden, Die passend rouwbeklag betreuren mocht? Kon op dat "Tybalt dood" niets anders volgen Dan "Romeo is verbannen" ? Door dat woord Zijn vader, moeder, Tybalt, Romeo, Julia, Zijn allen dood. "Romeo is verbannen!" Geen maat, geen grenzen kent dat woordje "dood", Geen woord ook peilt mijn diepe zielenood. Waar zijn mijn vader en mijn moeder, voedster? VOEDSTER Ze staan te jammeren bij Tybalts lijk. Kom, wil je naar hen toe? Ik breng je erheen. ] ULIA Besproeit hun tranenvloed zijn wonden? Ach, Ik spaar de mijne voor een zwaardre slag. Neem op die touwladder. Ach, mijn arm koord, Ons beider toekomst is voorgoed verstoord; 't Geluk, waartoe jij 't middel was, verdorde,
161
162
ROMEO
EN
J ULIA
III.2-3
En ik ben weduw, voor ik bruid mocht worden. Kom, touw, kom, voedster; 't bruids bed is gespreid, De dood, niet Romeo, neemt mijn maagdlijkheid. VOEDSTER Ga naar je kamer. Ik zoek Romeo op Die je zal troosten. 'k Weet wel waar hij zit. En wees gerust, hij komt nog deze nacht. Hij houdt zich schuil in Fra Lorenzo's cel. J ULIA 0 zoek hem; geef hem deze ring. 'k Verwacht Van mijn getrouwe ridder 't laatst vaarwel. [Beiden af]
DERDE TONEEL De cel van Broeder Lorenzo [Broeder Lorenzo en Romeo komen op]
BR. LORENZO Romeo, kom voor de dag, vreesachtig man. Ontredd'ring klampt verliefd zich aan je vast En kommer is je levensgezellin. ROMEO Broeder, welk nieuws ?Welk vonnis sprak de vorst uit ? Hoe heet de smart die naar de hand mij grijpt En mij nog vreemd is ? BR. LORENZO Te vertrouwd, mijn zoon, Ben je met zulke sombere gezellen. Ik kom je 't vonnis van de vorst berichten. ROMEO Is't vonnis minder zwaar dan de Oordeelsdag? BR. LORENZO Ene milder vonnis viel hem van de lippen'. Geen afscheid d00r de dood, maar door verbanning. ROMEO Verbanning? Wees barmhartig en zeg "dood"; Verbanning is angstwekkender van aanblik, Veel meer dan dood. 0, zeg dus niet "verbanning". BR. LORENZO Je bent toch maar verbannen uit Veronal Bedaar; de wereld is zo wijd en ruim. ROMEO Er is geen wereld buiten deze wallen, Dan vagevuur en helse foltering. Verbannen is : verbannen uit de wereld, En dat is dood. U geeft de dood dus slechts
III.3
ROMEO
EN JULIA
163
Een valse naam. Noemt u de dood "verbanning", Dan slaat u 't hoofd mij af met gouden bijl En glimlacht bij de slag die mij vermoordt. BR. LORENzo 0 zware zonde! Grove ondankbaarheid! De wet eiste je dood; de goede vorst Stoot uit erbarmen 't recht opzij en spreekt, In plaats van't zwarte woord, het woord "verbanning". Dat is genade, en je herkent ze niet. ROMEO 't Is foltring, geen gena. Waar Julia leeft, Daar is de hemel; elke kat en hond, Elk muisje, ja, het nederigste schepsel Leeft in de hemel en mag haar aanschouwen; Maar Romeo mag niet. Veel meer waardigheid, Meer aanspraak en meer liefde recht dan Romeo Geniet de simpele aasvlieg, want die mag Het witte wonder van haar handje raken En hemelvreugde roven van haar lippen, Die altijd blozen in Vestaalse reinheid, Als hielden zij hun eigen kus voor zonde. Maar Romeo mag niet, want hij is verbannen. Dit mogen vliegen doen, ik moet het vlieden. Zij blijven vrij, ik word een banneling. En toch noemt u mijn ballingschap geen dood? Had u geen gif, geen scherp geslepen mes, Geen enkel middel tot een snelle dood Dan dit "verbannen", om mij af te maken? Verbannen! 0 'broeder, de verdoemden in de hel Spreken het onder luid gejammer uit, En hebt u 't hart dan, u, een heilig monnik Die in de biechtstoel zonden kan ontbinden En steeds zich als mijn vriend heeft voorgedaan, Mij te vermorzien met dat woord "verbanning"? BR. LORENZO Jij dolle, dwaze man, laat mij toch spreken. ROMEO Ach, u zult toch weer van verbanning spreken. BR. LORENZO Ik geef je' een harnas waar dat woord op afschampt: De zoete melk van't leed, de wijsbegeerte,
164
ROMEO
EN
JULIA
UI.3
Die je in de ballingschap tot troost zal strekken. ROMEO Weer ballingschap? Knoop op die wijsbegeerte! Tenzij ze een Julia voor me maken kan, Een vonnis delgen, of een stad verplanten, Helpt zij niet, deugt zij niet. Daarom, geen woord meer. BR. LORENZO Ik zie het al, krankzinnigen zijn doof. ROMEO Hoe kan het anders, als de wijzen blind zijn! BR. LORENZO Laat mij de toestand eens met je bespreken. ROMEO Van wat u zelf niet voelt kunt u niet spreken; Was u zo jong als ik, Julia uw bruid, Sinds pas een uur getrouwd, Tybalt vermoord, Vol liefde als ik, en zoals ik verbannen, Dan kon u spreken en uw haar uitrukken En op de grond u werpen, om, als ik, Een ongedolven grafkuil af te meten. [Er wordt op de deurgeklopt] BR. LORENZO Sta op, er wordt geklopt; verberg je, Romeo. ROMEO 0 nee, tenzij de adem van mijn zuchten Mij als een mist aan 't spiedend oog onttrekt. ( Geklop) BR. LORENZO Hoor dat geklop toch! Wie is daar ? Weg, Romeo; Zo word je nog gevat. - Wacht nog heel even! Sta op en ren naar mijn studeervertrek. Ik kom zo dadelijk! - Gerechte God, Wat voor een dwaasheid toch! Ik kom, ik kom. ( Geklop) Wie klopt daar? Waar komt u vandaan? Wat wilt u? VOEDSTER (Achter het toneel) Ik zal 't u zeggen als ik binnen ben. Ik kom van jonkvrouw Julia. BR. LORENZO Welkom dan. [De Voedster k,omt op] VOED STER Eerwaarde vader, zeg me, eerwaarde vader, Waar is haar man gebleven, waar is Romeo? BR. LORENZO Daar op de grond, door eigen tranen dronken. VOEDSTER Net als mijn meesteres, ach, net als zij.
lIl. 3
ROMEO EN J ULIA
165
BR. LORENZO 0 inn' ge band van 't leed! Troostloze toestand! VOEDSTER Ja, zo ligt zij daar ook, en huilt en snikt, En snikt en huilt. Sta op, sta op! Als u Een man bent sta dan op; om
Julia'
s wil,
Om harentwil, kom overeind !Wat ligt U daar zo troosteloos te kreunen? ROMEO Voedster! VOEDSTER Ach, heer, ach, heer, de dood is't eind van alles. ROMEO Sprak je van Julia? Hoe is het met haar? Houdt ze mij niet voor een verstokte moordnaar, Nu ik met bloed, zo nauw verwant aan 't hare, De jeugd van onze blijdschap heb besmeurd? Waar is zij? En hoe maakt zij het? Hoe diep Is zij verstoord door ons verstoord geluk? VOEDSTER 0, ze zegt niets, heer, maar ze huilt en huilt; Nu valt zij op haar bed, dan springt zij op, Roept Tybalts naam, en jammert dan om Romeo, En valt weer op haar bed. ROMEO Alsof die naam, Uit dodelijke buksloop afgeschoten, Haar had vermoord, zoals de bloed' ge hand Van die vervloekte naam haar bloedverwant Vermoord heeft. Zeg mij, monnik, zeg mij, waar In dit verachtelijke vlees mijn naam Zijn woonplaats heeft. 0 zeg het mij, zodat Ik die gehate woning kan verwoesten. [Hij trekt zijn dolk] BR. LORENZO Weerhoud die dolle hand! Ben jij een man? Je uiterlijk zegt "ja", maar vrouwlijk zijn Je tranen, en je wild gedrag is als Het redeloze woeden van een dier. Ik sta verbijsterd. Bij mijn heilige orde, Ik achtte jou uit sterker staal gesmeed. Je doodde Tybalt; wil je nu jezelf En ook je vrouw, die door jouw leven leeft, Doden door je te wreken op jezelf ? Wat schimp je op je geboorte en aarde en hemel? Die drie ontmoeten toch elkaar in jou,
166
ROMEO
EN JULIA
Wil je ze nu verniet'gen? Foei, je smaadt Je uiterlijk, je liefde en je verstand, Want als een woekraar zwelg je in overvloed, Maar maak je niets ten nutte van wat dient Tot tooi van uiterlijk, verstand en liefde. Je nooble vorm is maar een wassen pop, Als hij zijn mannelijke moed verzaakt; Je mooiste liefdes eed een holle meineed, Als je haar doodt, aan wie je trouw beloofde; Je geest, de tooi van je gestalte en liefde, Te zeer ontredderd om die twee te leiden, vat Door eigen domheid vuur, als buskruit in De horen van een onbekwaam soldaat; Wat je beschermen moest scheurt je uit elkaar. Verman je, kerel! Want je Julia leeft, Om wie je hier zopas nog stervend lag. Dat is je zegen! Tybalt wou je doden, Maar jij hebt hem verslagen. Nog eens zegen! Het recht dat je kon doden wordt je vriend En dood wordt ballingschap. Een derde zegen! Een vloed van zegening daalt op je neer; 't Geluk maakt je in haar mooiste tooi het hof; Maar als een onbehouwen, nukkig meisje Pruil je bij je geluk en bij je liefde. Let op, let op, zo iemand sterft rampzalig. Ga naar je bruid zoals 't besloten was; Klim naar haar kamer; vlug wat, ga haar troosten. Maar blijf niet tot de wacht wordt uitgezet Die je de weg naar Mantua zal versperren. Daar woon je, tot de tijd gekomen is Om jullie huwelijk bekend te maken, Verzoening te bewerken, van de vorst Gena te krijgen, en terug te komen Met twintig,. honderd, duizend maal meer vreugde Dan je in ellende nu van hier vertrekt. Ga, voedster, breng je meesteres mijn groet, Vraag, dat ze heel het huis naar bed toe stuurt; Hun diepe smart drijft hen vanzelf erheen.
III.3
III,3-4
ROMEO
167
EN JULIA
Romeo komt zo daadlijk. VOEDSTER Herejee, Ik zou de hele nacht hier willen blijven, Om naar uw goeie raad te kunnen luistren; Zo zie je toch, wat die geleerdheid is! Heer, 'k zal de jonkvrouw zeggen dat u komt. ROMEO Doe dat, en zeg dat zij zich klaarmaakt om Mij te berispen. VOEDSTER Eedle heer, hier is Een ring, die ze mij vroeg aan u te geven. En haast u wat, maak voort, want het wordt laat. [Voedster af] ROMEO UW wijsheid wekt mijn moed opnieuw tot leven. BR. LORENZO Ga nu; vaarwel. Je lot hangt hieraan vast: Vertrek nog vóór de wacht wordt uitgezet, Of vlucht vermomd bij de eerste morgenklaarte. Je blijft in Mantua; ik zoek je knecht op, Door wie ik je af en toe bericht zal sturen Over het verdere verloop der zaak. Geef me je hand. Vaarwel dan. Goedenacht. ROMEO Indien geen hemelsvreugde mij verbeidde, Viel het mij zwaar, zo vlug van u te scheiden. Vaarwel. [Beiden af]
VIERDE
TONEEL
Een kamer in het huis van Capulet [Capulet, Gravin Capuleten Paris komen oP] CAPULET Door dat rampzalig voorval, graaf, ontbrak De tijd om onze dochter te bepraten. Ze hield zo innig veel van haar neef Tybalt; Ik ook. Wel, sterven is ons aller lot. 't Is laat; ze komt nu niet meer naar beneden. Geloof me, was het niet om uw gezelschap, Ik lag ç:en uur geleden al in bed.
168
ROMEO
EN
J ULIA
IIl.4
PARIS De droeve tijd gunt mij geen kans om haar Het hof te maken. Goedenacht, gravin, En groet van mij uw dochter. GRAVIN CAPULET 'k Zal het doen, En morgenochtend reeds peil ik haar hart. Vanavond is zij in haar leed verzonken. CAPULET Graaf Paris, ik sta in voor Julia's liefde; - Ik denk, dat zij in alles zich door mij Zal laten leiden, ja,ik weet het zeker. Vrouw, ga nog eens naar haar vóór je gaat slapen; Zeg haar, dat mijn zoon Paris van haar houdt, En dat ze, luister goed, volgende woensdag Wacht, welke dag is 't nu? PARIS 't Is maandag, heer. CAPULET Maandag, ha zo; wel, woensdag is te vroeg; Maar donderdag - zeg haar, dat donderdag Haar huwlijk met de graaf wordt ingezegendBent u dan klaar? En is die haast u welkom? We doen het zonder drukte; een paar verwanten... Want, zie je, Tybalt is zopas vermoord, En als we te hard feesten, kon men denken, Dat onze neef niet na aan 't hart ons lag. We vragen dus een half dozijn verwanten, En daarmee uit. Is donderdag dan goed? PARIS Het kan voor mij niet vroeg genoeg gebeuren. CAPULET Goed, ga naar huis nu. Donderdag zal't zijn. Ga jij naar Julia toe voor je gaat slapen; Bereid haar op haar huwlijksdag wat voor; Graaf, goedenacht. - Steek licht aan op mijn kamer l Wel allemachtig, 't is zo laat, dat ik Het veeleer vroeg zou noemen. Wel te rusten. [Allen af]
lIl.
5
ROMEO
VIJFDE
EN
J ULIA
169
TONEEL
Julia's slaapkamer [RomeoenJulia staan bij het raam] J ULIA Verlaat je me al? De dag is nog zo ver. Het was de nachtegaal en niet de leeuwrik, Wiens heldre stem in 't angstig oor je drong. In die granaatboom zingt hij elke nacht. Geloof me, liefste, 't was de nachtegaal. ROMEO Het was de leeuwerik, de dagheraut; Geen nachtegaal. Zie welke boze strepen Ginds in het oosten't wolkendek verscheuren. De nacht heeft al zijn kaarsen opgebrand, En op de mist' ge toppen van de bergen Reikhalst de blije dag. Nu moet ik kiezen: Ik ga en leef, of ik blijf hier en sterf. J ULIA Dat licht is nog geen daagraad, 'k weet het zeker. Het is een meteoor, die door de zon Is uitgewasemd om als fakkeldrager Je voor te lichten op de weg naar Mantua. 38 Kom, blijf nog wat, je hoeft nog niet te gaan. ROMEO 0, laat hen mij dan grijpen en me doden, Als jij het zo verlangt ben ik tevreden. Dat grijs is niet het stralend oog van de ochtend, Maar bleke weerglans slechts van Cynthia's39 voorhoofd. En 't is de leeuwrik niet, wiens zang zo hoog Boven ons hoofd de hemelwelving treft. Hier is mijn licht, wat zou 'k in 't donker dolen? Wees welkom, dood, mijn liefste heeft bevolen. Ik blijf. Geen dageraad hangt in de lucht. J ULIA Toch wel, toch wel! Ga heen, verdwijn, vlucht, vlucht l Het is de leeuw rik die zo snerpend vals Met schrille keel zijn rauwe akkoorden zingt. Men zegt, zijn zang is zoete harmonie, Maar deze scheurt nu de onze ruw uiteen. Men zegt dat pad en leeuwrik ogen ruilden,4O Nu wou ik, dat zij ook hun stemmen ruilden, Nu deze stem de daagraad doet ontwaken,
170
ROMEO
EN
JULIA
rrI.5
Die uit mijn zoete omhelzing je komt schaken. Het wordt steeds lichter. Ga, we moeten scheiden. ROMEO Steeds lichter? Maar steeds donkerder ons lijden.
ROMEO EN JULIA
171
[Gravin Capulet komt op] G RA VIN
CAP ULET
Wat
is er,
Julia
?
JULIA Moeder, 'k voel me onwel. GRAv IN CAP. Nog steeds aan 'thuilen, kind, om Tybalts dood? Wil je uit zijn graf hem spoelen met je tranen? Al kon je dat, 't wekte hem niet tot leven. Daarom genoeg. Wie treurt toont wel veel liefde, Maar wie te veel treurt toont niet veel verstand.
[De Voedster komt op] VOEDSTER Jonkvrouw! J ULIA Voedster? VOEDSTER UW moeder is op weg hierheen; het huis Wordt wakker, en de dag hangt in de lucht. J ULIA Schijn dan naar binnen, dag, en, leven, vlucht. ROMEO Vaarwel, één kusje nog; dan daal ik af. J ULIA Ga je dan heen, gezel en vriend en gade? Zend me alle dagen van het uur bericht, Want één minuut omvat al vele dagen. Ach, zo berekend ben ik hoog bejaard, Voor ik mijn Romeo weer kan zien. ROMEO(buiten) Vaarwel Ik laat geen enkel middel mij ontglippen Om jou een groet te zenden van mijn lippen. JULIA Ach, denk je dat we elkaar nog ooit ontmoeten? ROMEO 'k Geloof het vast, en al dit leed zal eens Tot stof ons dienen voor een zoet gesprek. J ULIA 0 God, ik heb een hart dat onheil spelt! Nu je beneden bent, zie ik je als een Die dood ligt op de bodem van een graf. Bedriegt mijn oog mij nu, of ben je bleek? ROMEO Geloof me, liefste, in mijn oog ben je 't ook. Het leed drinkt al ons bloed. Vaarwel, vaarwel.
J ULIA 0, laat me treuren om zo'n groot verlies. GRAVIN CAPULET 't Verlies heeft jou getroffen, niet de vriend Om wie je treurt. JULIA Als 't mij getroffen heeft, Kan ik niet anders dan de vriend bewenen. GRAVIN CAPULET Niet dat hij stierf is nu je groot verdriet, Maar dat de schurk die hem vermoord heeft leeft. JULIA Wat voor een schurk? GRAVIN CAPULET Wel, Romeo, die fielt. J ULIA (terzijde) 0, schurk en hij zijn vreemden voor elkaar. (Luidop) Vergeev' hem God, ik doe 't uit heel mijn hart. En toch, geen man grieft zo mijn hart als hij. GRAVIN CAPULET Dat komt omdat die valse moordnaar leeft.
[Af]
J ULIA Geluk, geluk, ach, ieder noemt je grillig; Als dat zo is, wat doe je dan met hem Die trouw blijft? Ja, geluk, wees grillig, want Dan hou je hem misschien niet lang, maar zend Je hem terug. GRAVIN CAPULET(achter de deur) Hé, Julia, ben je op? J ULIA Wie roept daar? Is 't mijn moeder? Is zij nog Zo laat op ? of is zij zo vroeg al wakker? Welke ongewone reden brengt haar hier?
rrI.5
JULIA Ja, waar mijn hand hem niet bereiken kan. 'k Hoop dat geen andere dan ik de dood Van Tybalt wreken zal. GRAVIN CAPULET Wees maar gerust, De wraak blijft niet lang uit. Huil dus niet meer. . Ik zend een tijding naar een man in Mantua, Waar die verbannen vagebond nu leeft; Die geeft hem wel een kracht' ge drank, zodat Hij Tybalt binnenkort gezelschap houdt. Dan zul je hopelijk tevreden zijn. J ULIA V oorwaar, tevreden zal ik nooit meer zijn, Zolang
ik Romeo niet
-
dood zie liggen.
Mijn hart is zo bedroefd om een verwant. Moeder, als u een man vindt die hem gif Kan brengen, wil ik zelf de drank bereiden, En Romeo rust, als hij dat heeft gedronken,
172
ROMEO
EN JULIA
III.5
III.5
Weldra in vrede. 0, mijn hart verfoeit het, Die naam te horen en geen kans te krijgen De liefde die ik mijn neef Tybalt toedroeg Op hem te wreken die hem heeft gedood. GRAVIN CAPULET Zorg jij voor'tmiddel,ikzorgvoordeman. Maar nu breng ik je heuglijk nieuws, mijn kind. JULIA Blijdschap is welkom in zo'n droeve tijd. 0, zeg me, moeder, welke tijding is 't? GRAVIN CAPULET Wel, kind, je hebt een liefdevolle vader; Hij heeft, om je je leed te doen vergeten, Een dag bepaald van plotselinge vreugde, Die ik al evenmin verwachtte als jij. JULIA Hoe zalig, moeder! Welke dag zal't zijn? CRAvIN CAP. Wel, luister goed, mijn kind, donderdagmorgen Zal de charmante en jonge edelman, Graaf Paris, in Sint-Petrus' kerk mijn dochter Naar 't altaar leiden als zijn blije bruid. JULIA Wel, bij Sint-Petrus' kerk en Petrus zelf, Daarheen leidt hij me niet als blije bruid. Wat is dat voor een haast, dat ik moet trouwen Voor hij mij als verloofde 't hof komt maken? Wilt u mijn vader zeggen, moeder, dat Ik nog niet trouw. En als ik trouw, zal het Nog eer met Romeo zijn die ik verafschuw Dan met Graaf Paris. Inderdaad, fraai nieuws! GRAvIN CAPULET Ik hoor je vader komen; zeg't hem zelf, En kijk dan hoe hij 't zich gevallen laat. [Capulet en Voedster komen op] CAPULET Bij't ondergaan der zon sproeit d' hemel dauw, Maar bij het ondergaan van mijn broers zoon Stroomt regen neer. Wel, wel, mijn kind, je lijkt Wel een fonteinbeeld ! Steeds maar aan het huilen? Nog altijd regen? In dat kleine lichaam Speel je voor schip en zee en wind meteen. Je ogen noem'k de zee, want al die tranen Zijn eb en vloed; je lichaam is het schip Dat't zilte nat bezeilt; je zuchten zijn
ROMEO
EN JULIA
De wind die worstelt met je tranenvloed, En als die storm niet gauw bedaart zal hij Het slingrend schip verbrijzien. - Zeg eens, vrouw, Heb je haar ons besluit al meegedeeld? GRAVIN CAPULET Ja, maar ze wil niet, ze bedankt ervoor. 'k Wou dat het dwaashoofd met haar graf getrouwd was! CAPULET Wacht, wacht, spreek duidelijk, spreek duidelijk. Hoezo, ze wil niet? Is zij ons niet dankbaar? Is ze niet trots? Acht ze zich niet gezegend, Dat zij, onwaardig als zij is, van ons Zo'n waardige edelman als bruigom krijgt? J ULIA Wel dankbaar voor uw goedheid, maar niet trots. Ik kan niet trots zijn op iets dat ik haat, Maar dankbaar zelfs voor haat bedoeld als liefde. CAPULET Wat is dat voor een zotte logica? "Trots" en "ik dank je" en "ik dank je niet", En toch "niet trots" - wat is dat, nukkig nest? Dank mij geen dankjes en trots mij geen trots, Rep donderdag je fijne voetjes om Met Paris naar Sint-Petrus' kerk te gaan, Of op een horde sleep ik jou erheen41. Wat, jij bleekzuchtig ding! J ij kleine heks! Jij kalk gezicht! GRAVIN CAPULET Foei, foei, man, raas niet ZO.42 JULIA Ik smeek u op mijn knieën, goede vader, Hoor toch één woord van mij geduldig aan. CAPULET Loop naar de bliksem, jij weerspannig nest! Hoor wat ik zeg: indien je donderdag, Niet in de kerk bent, wil 'k je nooit meer zien. Zwijg, hou je mond, ik wil geen woord meer horen, Mijn vingers jeuken. Vrouw, we dachten dat De hemel ons niet mild gezegend had, Omdat hij ons maar één kind had geschonken, En kijk, dat ene blijkt nog één te veel, Dat kind is ons geen zegen maar een vloek. Jij nest! vOEDSTER God in de hemel sta haar bij! Het is niet goed gedaan, haar zo te schelden.
173
174
ROMEO
EN
J ULIA
lIl.
5
CAPULET Hoezo, vrouw Wijsheid? Hou je mond maar, jij Bemoeial. Ga met oude wijven kletsen. VOEDSTER 'k Vertel geen lasterpraatjes. CAPULET Scheer je weg! VOEDSTER Een mens mag toch iets zeggen? CAPULET Zwijg, oud meubel, En spaar je wijsheid voor je burenpraatjes, Hier kunnen we ze missen. GRAVIN CAPULET Je bent hitsig. CAPULET Bij alle heiligen! Het maakt me dol! Bij dag en nacht en vroeg en laat en thuis En overal was het mijn eeuw' ge zorg, Een echtgenoot te vinden; en nu ik Voor haar een edelman gekozen heb Van een aloud geslacht, zeer welgesteld, Jeugdig, goed opgevoed, en gestoffeerd, Zoals dat heet, met ridderlijke gaven, En knapper dan een vrouw er een kan dromenKomt daar dat jenglend nest, die preutse nuf, Nu ze 't geluk voor 't grijpen heeft, vertellen: .'
"Ik wil niet trouwen, kan niet van hem houden, Ben nog te jong - vergeef mij alsjeblieft." Als je niet trouwen wilt, krijg je mijn zegen. Graas waar je wilt, bij mij blijf je niet wonen. Let op, denk na; 'k ben niet gewoon te schertsen. 't Is bijna donderdag. Weet wat je kiest. Ben je mijn kind, trouw met mijn keus; zoniet :
- Vertrek,
ga beedlen, honger, sterf op straat,
Want, bij mijn ziel, 'k verloochen je voorgoed, En niets van wat ik heb wordt ooit het jouwe. Denk na; geloof me, ik zal mijn woord niet breken. [Af] J ULIA Woont er geen medelij den in de wolken Dat in de diepte van mijn leed kan blikken? 0 lieve moeder, stoot me toch niet weg! Verdaag het huwlijk nog een maand, een week; En wilt u niet, maak dan mijn bruidsbed klaar In 't donker grafgebouw waar Tybalt ligt.
lIl.
ROMEO
5
GRAVIN CAP.
EN
175
J ULIA
Praatnietmetmij;ikzeggeenenkelwoordmeer;
Doe je eigen zin, bij mij heb je afgedaan.
[Af 1
J ULIA 0 God! - 0 voedster, hoe wordt dat verhinderd? Mijn man is hier op aard, mijn trouw bij God; Hoe keert die trouw terug, tenzij mijn man Door de aarde te verlaten hem terug Zendt uit de hemel? Troost me, geef me raad. Ach, dat de hemel een zwak mensenkind Als ik belaagt met zulke valse listen! Wat zeg je? Vind je geen verkwikkend woordje, Geen troost? VOEDSTER Ja zeker, luister. Romeo is Verbannen, en 'k wed alles tegen niets, Dat hij 't niet waagt, je op te komen eisen; Of waagt hij 't toch, dan moet hij 't in 't geheim doen. Wel, aangezien de zaak zo staat, kun jij Niets beters doen dan trouwen met de graaf. Dat is een knappe heer! Bij hem geleken Is Romeo maar een schotelvod. Een arend Heeft niet zo'n heldre, felle, vurige ogen Als Paris. Ik wil branden, jonkvrouw, als Dat tweede huwlijk niet veel beter is Dan't eerste; 't brengt je zeker meer geluk; En is 't zo niet, wel, je eerste man is dood, -, Of toch zo goed als dood, want ook al leeft hiï'} Wat heb je aan hem? J ULIA Komen die woorden uit je hart? VOEDSTER En uit mijn ziel, zoniet mag God me straffen. JULIA Amen! VOEDSTER Wat? ~
J ULIA V oedster, je hebt me wonderbaar getroost. Ga, zeg mijn moeder, dat 'k te biechten ga Bij Fra Lorenzo, omdat ik mijn vader Gegriefd heb door mijn ongehoorzaamheid. VOED STER
-
Dat zal ik doen; nu handel je verstandig.
[Af] J ULIA
Vervloekte toverkol! Helse verleidster!
176
ROMEO
EN
J ULIA
III.5
Is 't groter zonde, mij tot ontrouw aan Te zetten dan mijn man te smaden met Dezelfde tong die hem wel duizend keer Zo hoog geprezen heeft? Raadgeefster, weg! Jij bent voortaan een vreemde voor mijn hart. De monnik zal me raden in mijn nood. 'Faalt dat, dan blijft één middel nog: de dood.
IV. I
ROMEO EN JULIA
VIERDE EERSTE
177
BEDRIJF TONEEL
De ce! van Broeder Lorenzo [Broeder Lorenzo en Graaf P aris komen op]
[Af]
BROEDER LORENZO Op donderdag al, graaf? De tijd is kort. PARIS Mijn vader Capulet verlangt het zo, En 'k heb geen reden om zijn spoed te remmen. BR. LORENZO U kent, zo zegt u, 't hart van't meisje niet. Dat is geen effen weg; 't bevalt me niet. PARIS Ze huilt onmatig over Tybalts dood, En daarom kon ik haar het hof niet maken: In 't huis van tranen glimlacht Venus niet. Doch daar haar vader het gevaarlijk acht, Dat zij zich door haar smart zo laat ontredd'ren, Is hij zo wijs, ons huwlijk te bespoed'gen Om zo de vloed te stelpen van haar tranen, Die nu gevoed wordt door haar eenzaamheid Maar op zal drogen bij haar nieuw geluk. Zo kent u nu de reden van die haast. BR. LORENZO(terzijde) \'Vist ik maar niet, waarom 't vertraagd moet worden! (Luidop) Kijk, graaf, de jonkvrouw komt net naar mijn cel. [julia komt op] PARI S Blij u te zien, mej onkvronw en mijn gade. J ULIA Wel jonkvrouw, graaf, maar toch nog steeds geen gade. \ PARIS ZO zal ik donderdag u mogen noemen. J ULIA Wat moet zijn zal zijn. BR. LOREN zo Dat kan niemand loochnen. PARI S Komt u uw biecht bij Fra Lorenzo spreken? J ULIA Als ik 't u zei, sprak ik mijn biecht bij u. PARIS Verzwijg hem dan niet, dat u van mij houdt. J ULIA 'k Wil u bekennen, dat ik van hem houd. PARI S En ook, dat weet ik, dat u van mij houd. JULIA Wel, zo'n bekentenis heeft veel meer waarde
178
ROMEO
EN
J ULIA
IV. I
Bereid een schijndood
Ach,
Julia,
ik ken je leed al, en
Het maakt me radeloos. Ik heb gehoord, Dat je reeds donderdag, en zonder hoop Op uitstel, met Gra:1.fParis trouwen moet. ]ULIA 0, zeg niet dat u't weet, tenzij u ook Kunt zeggen hoe het kan verhinderd worden. Als u mij in uw wijsheid niet kunt helpen, Noem het dan wijs, wat ik besloten heb, En 'k voer het met dit mes onmidd'lijk uit.'13 God voegde Romeo's hart en't mijne samen, U onze handen. En vóór deze hand, Die u aan die van Romeo h(:bt gezegeld, Tot zegel van een nieuw verbond moet dienen, Of mijn trouw hart verraderlijk zich tot Een ander wendt, doodt zij hen all~bei. Geef mij dus uit uw lange en rijpe ervaring Een vlugge raad; of, zie, dit bloedig mes Treedt op als scheidsrechter tussen mijn nood En mij en velt een onherroeplijk oordeel,.
EN
179
JULIA
in te gaan, om zo
-,
De schande te verdrijven, die je wilt Ontvluchten door een echte dood te aanvaarden.
[Af]
BR. LORENZO
ROMEO
Indien uw wijze geest en uw ervaring Geen eervolle uitkomst mij nog brengen kan. Aarzel niet lang, ik hunker naar de dood, Indien uw raad geen hulp brengt voor mijn nood. HR. LORENZO Halt, dochter! Ik ontwaar een zweem van hoop, Die even desperate handling eist Als deze wanhoopsdaad clie'k wil beletten. Heb je de wilskracht, éér jezelf te doden Dan met de graaf te trouwen, dan ben je ook
Achter de rug gezegd dan in 't gezicht. PARIS Ach, tranen hebben je gezicht gemerkt. J ULIA 'tIs een geringe zege voor mijn tranen: 't Was, voor zij 't schonden, toch al niet veel waard. PARIS Die woorden smaden't meer nog dan je tranen. ] u LIA De waarheid, heer, kan nimmer laster zij n, En wat ik zei, z~i ik mij in 't gezicht. PARIS 't Gezicht dat je zo lastert is van mij. JULIA Best mogelijk, want het is niet van mij. Hebt u wat tijd voor mij, eerwaarde vader, Of kan ik beter na de vesper komen? BR. LaREN zo Ik heb nu tijd voor je, mijn ernstig kind. Ik bid u, gruf, ons nu alleen te laten. PARIS Ik wil uw vroom gesprek nict storen, broeder. Julia, ik zal je donderdag vroeg wekken; Tot dan vaarwel; neem deze reine kus. JULIA 0, sluit de deur, en kom dan met me huilen, Want alle troost en hoop en kans is heen.
IV.I
Als je dat durft, wil ik je 't middel geven. -J ULIA 0, liever dan mij met de graaf doen trouwen, Beveel mij, van een toren mij te storten, Te zwerven in een streek waar rovers huizen, Te leven in een woud vol gift' ge slangen; Of keten mij aan wilde beren vast, Of sluit me 's nachts op in een knekelhuis, Vol rammelende beenderen van doden, Vergeelde schenkels, kakeloze schedels; Of leg mij in een pas gedolven graf En hul mij in de lijkwa met de dode. Ik zou al beven, hoorde ik bet vertellen, Maar 'k wil het zonder angst of aarzling doen Om voor mijn liefste een reine bruid te blijven: BR. LORENZO Nu dan, ga opgewekt naar huis, en zeg hen, Dat je wilt trouwen. Morgen is het woensdag. Zorg dat je morgennacht alleen slaapt, laat De voedster in een andre kamer slapen. Neem dan dit flesje mee in bed en drink Het kruidenbrouwsel ; even later zal Een kil en slaperig gevoel door al Je aders stromen, en je polsslag zal Verflauwen tot bij stilvalt, en geen warmte, Geen ademtocht verraadt dat je nog leeft; 't Rood van je wangen en je mond verwelkt Tot grauwe as, het luik der ogen valt,
180
ROMEO
1\'.1-2
EN JUL1A
Als sloot de dood de dag van 't leven af. Elk lid, beroofd van soepelheid en kracht, Lijkt als de dood verstijfd en koud en star; En als het evenbeeld van dorre dood
[ Beiden af]
TONEEL
Een kamer in Capulets huis [Capulet, Gravin Capulet, Voedster en eenpaar dienaren komen op] CAPULET
ROMEO
EN
181
J ULIA
CAPULET En waartoe dient zo'n proef? DIENAAR \Xlel, heer, het is een slechte kok die zijn eigen vingers niet graag likt; dus, wie zijn vingers niet graag likt laat ik staan.
Blijf je zo tweeënveertig uren liggen, Om dan als uit een zoete slaap te ontwaken. Wanneer de bruidegom dus's morgens komt En je wil wekken, lig je daar ontzield. Dan, zoals 't in ons land gebruiklijk is, Word je in je mooiste kleren op een baar En onbedekt naar 't grafgebouw gedragen, Waar alle Capulets begraven liggen. Nog vóór je wakker wordt heeft Romeo Mijn brief ontvangen die hem 't plan ontvouwt, Hij komt hierheen, en samen wachten wij Je ontwaken af, en nog diezelfde nacht Keert Romeo met jou naar Mantua weer. Dit redt je van de schand die je bedreigt, Indien geen zwakheid en geen vrouwenangst Je moed rooft in de uitvoering van 't plan. J ULIA 0 geef het, geef het! Spreek toch niet van angst! BR. LORENZO Hier, ga nu vlug. Wees kloek in je besluit. Ik stuur een monnik met een brief naar Mantua, Die Romeo terstond hierheen zal jagen. J ULIA 0 liefde, geef mij kracht! Kracht, help mij slagen. Vaarwel, mijn goede vader.
TWEEDE
1V.2
Neem deze lijst en nood de gasten uit. [Een dienaar af]
Jij, huur me een twintigtal bekwame koks. DIENAAR Slechte krijgt u zeker niet, heer, want ik zal goed kij ken of ze graag hun vingers likken.
CAPULET Goed, ga nu. De tijd is kort en er ontbreekt nog veel. Zeg, is mijn dochter soms bij Fra Lorenzo ? VOEDSTER Ja zeker. CAPULET Wel,'k hoop dat hij haar wat bepraten kan, Dat koppig, eigenwijs en nukkig nest. [Julia komt op] VOEDSTER Daar komt ze vrolijk van haar biecht terug. CAPULET \,:rel, stijfhoofd, waar heb je nu uitgehangen? J ULIA Waar men mij heeft geleerd, berouw te hebben, Omdat ik u zo koppig weerstand bood En uw bevel; en waar de vrome monnik Mij opdroeg, op mijn knieën om vergiff'nis Te vragen. Vader, wilt u 't mij vergeven? V olgzaam zal ik voortaan uw wil volbrengen. CAPULET Ontbied de graaf; loop, ga het hem vertellen. Die band wordt morgenvroeg al vastgeknoopt. JULIA 'k Heb in Lorenzo's cel de graaf ontmoet En zoveel gunst en liefde hem betoond Als overeenstemt met mijn zedigheid. CAPULET Daar ben ik blij om; dat is goed. Sta op. Zo moet het zijn. Eens kijken - ja, de graaf -
.
0 ja, loop, zeg ik, ga terstond hem halen. Wel bij mijn zieleheil, die vrome monnik. Verdient de dank van onze hele stad. J ULIA Kom, voedster, wil je meegaan naar mijn kamer Om mij de tooi te helpen kiezen die Je 't best geschikt acht voor het feest van morgen? GRAVIN CAPULET Nee, niet vóór donderdag, er is nog tijd. CAPULET Voedster, ga mee. Morgen gaan we ter kerk.
t Voedster
enJulia af]
GRAVIN CAPULET De tijd is kort om alles klaar te krijgen. 't Is bijna nacht.
182
ROMEO
IV.2-3
EN JULIA
IV.3
CAPULET Stil, stil, laat mij begaan, Alles komt voor elkaar, maak je geen zorgen. Ga nu naar Julia, help haar met haar tooi. Ik ga vannacht niet slapen. Laat me alleen; Ik zal nu eens voor huisvrouw spelen. - Hé! Is hier geen mens meer? Wel, dan loop ik zelf Naar Paris toe, om hem te zeggen dat Hij morgen klaar moet zijn. Mijn hart is licht, Nu 't koppig ding tot inkeer is gekomen. [Beiden af]
ROMEO EN J ULIA
Ik moet mijn treurtoneel alleen opvoeren. Kom, flesje! Maar als de drank geen uitwerking zou hebben? Zal ik dan morgenochtend moeten trouwen? Nee, nee, dit zal 't verhindren! Lig jij daar. [ Ze legt haar dolk naast Zich] Maar als 't een gif was, dat de monnik sluw Mij toe wil dienen om mij te doen sterven, Uit vrees, onteerd te worden door dit huwlijk, Omdat hij mij met Romeo heeft verbonden? Zo is het, vrees ik; maar
DERDE TONEEL ftt/ia' skamer [ju/ia en Voedster komen op]
j ULIA Dit is de jurk die 'k kies. Hoor, lieve voedster, Laat me alsjeblieft vannacht alleen, ik heb Behoefte aan veel gebed, opdat de hemel Genadig op mijn toestand neer zou blikken, Die, als je weet, verkeerd en zondig is. [Gravin Capu/etkomtop] GRAVIN CAPULET Ha, ben je bezig? Kan ik je soms helpen? jULIA Nee, moeder, ik heb alles al gekozen Wat morgen voor mijn kerkgang nodig is. Wees nu zo goed me wat alleen te laten, De voedster kan u deze nacht wat helpen, Want u hebt vast uw handen vol met alles Wat te beredd'ren valt. GRAVIN CAPULET Nu, goedenacht dan. Ga jij naar bed en rust, je hebt het nodig. [Gravin Capttlet en Voedster af] jULIA Vaarwel! God weet, wanneer we elkaar terugzien. Een koude angst tintelt in al mijn aders En doet mijn levenswarmte haast verstarren. 'k Roep hen terug, dat ze me komen troosten. Voedster! - Maar nee, wat kan ze komen doen?
-
nee, 't kan niet zijn,
Hij heeft zich steeds een heilig man getoond. Maar als ik nu eens, in mijn graf gelegd, Ontwaak nog vóór de tijd dat Romeo Mij komt verlossen? Gruwlijke gedachte! Zal ik dan niet verstikken in het graf, Welks gift'ge mond nooit zuivre lucht inademt, Zodat ik dood lig als mijn Romeo komt;V Of, als ik leef, is dan de kans niet groot, Dat mij het gruwlijk beeld van dood en nacht Te zaam met de verschrikking van de plaatsOnder 't gewelf, in de oude catacombe, Waar het gebeente van mijn voorgeslacht Sinds vele eeuwen opgestapeld ligt, Waar bloed'ge Tybalt, pas begraven, in Zijn lijkwa ligt te rotten; waar, zo zegt men, Des nachts op sommige uren geesten dolen -' Wee, wee, is dan de kans niet groot, dat ik, Gewekt door die afschuwelijke geuren, Gekrijs als van ontwortelde alruinen44 Dat elke mens die 't hoort met waanzin slaatAls ik ontwaak, omringd door al die gruwlen, Zal ik dan niet krankzinnig worden, dol Met het gebeente van mijn vaadren spelen, Verminkte Tybalt uit zijn lijkwa rukken, En in die dolheid, met een grote schenkel Als met een knots mijn zieke hersens inslaan? 0 kijk! Het is me als zie ik Tybalts geest
183
184
ROMEO
EN JULIA
IV.3-4
IV-4-5
ROMEO EN J ULIA
Naar Romeo zoeken, die zijn lichaam aan Een degen heeft gespietst. Halt, Tybalt, halt! Romeo, ik kom! Dit drink ik op je heil.
Zo daadlijk komt Graaf Paris met muziek. Dat heeft hij toch gezegd. Ik hoor hem al! Vrouw ! Voedster! Hedaar, voedster! Hoor je niet?
[Ze drinkt en laat Zichop het bedvallen]
[De Voedster komt op]
VIERDE
TONEEL
Een zaal in Captflets htfis
Maak Julia wakker, vlug, en smuk haar op. Intussen ga ik wat met Paris praten. Schiet op, schiet op, de bruigom is er al. Schiet op, zeg ik. [Allen af]
[Gravin Capulet en Voedster op] GRAVIN CAPULET De sleutels, hier; haal nog wat specerijen. VOEDSTER De keuken vraagt nog dadels ook, en peren.
[Captflet komt op] CAPULET Schiet op, de haan heeft al twee keer gekraaid; Nu luidt de morgenklok, het is drie uur. Angelica,45 let goed op het gebraad; Zie op geen kosten. VOEDSTER Pannekijker, weg, Ga naar uw bed; want morgen bent u ziek Als u de hele nacht niet hebt geslapen. CAPULET Ik ziek ? Welnee! 'k Heb vaak genoeg gewaakt, Om minder zelfs, en 'k ben nooit ziek geweest. GRAVIN CAPULET Ja, ja, je was een echte nachtloper, Maar over jou gewaak waak ik nu wel! [Gravin en Voedster af] CAPULET Jaloers! Jaloers! [Dienaren komen op met braadsPitten,houtblokken en korven] Wel, man, wat heb je daar? EERSTE DIEN. 't Is voor de kok, heer, maar wat weetik n,iet. CAPULET Schiet op, schiet op. Haal droge blokken, knaap. Roep Piet, hij zal je tonen waar ze liggen. TWEEDE DIEN. Mijn hoofd weet ook wel wat een houtblok is, Ik hoef er Piet niet bij te halen, heer. CAPULET Goed ZO,verlies je hoofd maar niet op 't blok, Jij radde schelm! Warempel, 'tis al dag.
185
VIJFDE Julia's
TONEEL kamer
[julia ligt op het bed. De Voedster komt op] VOEDSTER Jonkvrouw! hé, jonkvrouw !Julia! Nou, die slaapt! Hé, lammetje! hé, jonkvrouw! Foei, langslaapster! Mijn duifje, zeg ik! Liefste hart! Hé, bruidje! Wat, geen geluid? Je neemt alvast je part! Slaap voor een week; want, hoor wat ik je zeg, Volgende nacht, mijn hartje, gunt Graaf Paris Je weinig tijd voor rust. God sta me bij! Maar kijk toch-eens hoe vast ze slaapt! Ik moet Haar wakker maken. Jonkvrouw! Jonkvrouw! Jonkvrouw! Wel, laat de graaf je dan in bed betrappen, Hij zal je wel doen wakker schrikken, is't niet'? Wat, aangekleed, en weer in slaap gevallen? Ik moet je wakker maken. Jonkvrouw! Jonkvrouw! Ach, Heer, ach, Heer! Help, help! Het meisje is dood !;" Rampzaal' ge dag! 0, was ik nooit geboren! Wat brandewijn! 0 kom toch! Graaf! Gravin! [Gravin Capulet komt op] GRAVIN CAPULET Wat voor lawaai is dat? VOEDSTER 0 jammerdag! GRAVIN CAPULET Watis er toch? VOEDSTER Kijk, kijk! 0 onheilsdag!
186
ROMEO
EN
J ULIA
IV.5
GRAVIN CAPULET 0 wee, 0 wee! Mijn kind! Mijn enig leven! Help, help! Roep hulp. (Capulet komt oP] CAPULET Schaam je! Breng J ulia hier; de graaf is er. VOEDSTER Ze is dood, ontzield! Ze is dood, 0 onheilsdag! CAPULET Laat mij haar zien. God sta ons bij, ze is koud, Haar bloed staat stil, haar leden zijn verstijfd; Sinds lang ontvlood het leven deze lippen. De dood ligt als een vorst in mei op haar, De liefelijkste bloem van alle velden. VOEDSTER 0 vreselijke dag! GRAVIN CAPULET 0 dag van smart! CAPULET De dood ontnam haar om mij te doen jamm'ren, Maar bindt mijn tong en laat me niet meer spreken. (BroederLorenzo ende Graaf komen op met muzikanten] BR. LORENZO Wel, is de bruid klaar om ter kerk te gaan? CAPULET Klaar om te gaan en nooit terug te komen. 0 zoon, de nacht vóór 't huwlijk heeft de Dood Geslapen bij uw bruid. Daar ligt zij nu, De bloem die in zijn armen is verwelkt. De Dood is nu mijn erfgenaam en schoonzoon; Hij heeft mijn kind gehuwd. Nu wil ik sterven En laat hem alles na, goed, leven, alles. PARIS Heb ik gesmacht naar't licht van deze morgen, En laat het mij een schouwspel zien als dit? GRAVIN CAPULET Rampzalige, vervloekte, zwarte dag 1 Allernoodlottigst uur dat ooit de tijd Gezien heeft op zijn lange pelgrimstocht! Maar één, één enkel arm en lieflijk kind, Eén schepsel dat mijn troost was en mijn vreugde, Dat heeft de wrede dood mij nu ontrukt. VOEDSTER O'vreselijke, vreselijke dag! Rampzaligste, verschrikkelijkste dag Die'k in mijn leven ooit heb meegemaakt! 0 dag, 0 dag, afschuwelijke dag. Wie heeft een dag gezien, zo zwart als deze?
IV.5
ROMEO
EN J ULIA
187
0 vreselijke, vreselijke dag! PAR!S Gekrenkt, gesmaad, uiteengerukt, verslagen! Verfoeide, vuige Dood, door u bedrogen, Door u zo gruwelij k, zo wreed verslagen! 0 liefde, 0 leven! Neen, slechts liefde in dood! CAPULET Gehoond, gegriefd, gehaat, vertrapt, gedood! 0 troosteloze tijd, wat kwam je nu Ons vreugdefeest vermoorden, wreed vermoorden? 0 kind, 0 kind! Mijn ziel, en niet mijn kind! Dood ben je. Ach, wee mij, mijn kind is dood. En met mijn kind is al mijn vreugd gestorven. DR. LORENZO Stil, schaam u toch! Ditleed wordt niet geheeld Door jammerklacht. U deelde met de hemel Dit lieve kind; nu heeft de hemel haar, En 't meisje zelf mag zich gelukkig heten. U kon uw deel niet voor de dood beveil'gen, De hemel houdt zijn deel in eeuwigheid. Het was uw hoogste doel, haar te zien stijgen, Verheven haar te zien, dat was uw hemel; En weent u thans, nu zij verheven is Boven de wolken, ja, ten hemel zelf ? Verkeerde liefde toont u door uw leed: Vertwijfelt u, nu u haar zalig weet? De langste trouw is niet de beste trouw, Wie jong gehuwd sterft heeft geen grond tot rouw. Droog dus uw tranen, leg uw roosmarijn,46 Naar oud gebruik, nu op dit mooie lichaam, En draag haar kerkwaarts in haar mooiste tooi. Al moet natuur ons hart tot droefheid manen, De rede maakt zich vrolijk om die tranen. CAPULET Al wat voor't bruiloftsfeest was voorbereid Wordt nu de tolk van onze diepe smart, Het snarenspel wordt somber klokgebrom, De blije dis een droef begraafnismaal, De huwlijkshymne een treur' ge dodenzang. De bruidskrans dient tot sieraad voor een lijk, 't Verandert alles in zijn tegendeel. BR. LORENZO Verlaat haar, heer; gravin, ga met hem mee.
188
ROMEO
EN
J ULIA
IV.5
U ook, Graaf Paris, maak u allen klaar, De mooie dode naar het graf te volgen. De hemel straft u om een zond' ge gril, Daag hem niet uit, maar eer zijn hoge wil. [Allen af behalve Voedster en muzikanten] EERSTE MUZIKANT We kunnen warempel onze instrumenten wel inpakken en weggaan. VOEDSTER Ja, beste jongens, ja, pak in, pak in, Je ziet in wat een nood we hier verkeren. EERSTE MUZIKANT Ja, ónze noten kunnen ze wel missen. [Voedster af] [Peter komt oP]
PETER Muzikanten, 0 muzikanten, "Schep vreugd in 't leven", "Schep vreugd in 't leven"! 0, als je wilt dat ik blijf leven, speel dan "Schep vreugd in 't leven" ! EERSTE MUZIKANT Waarom "Schep vreugd in 't leven"? PETER 0 muzikanten, omdat mijn hart zelf aan 't zingen is "Mijn hart is vol verdriet". 0, speel eens een vrolijke litanie voor mij, om me te troosten. EERSTE MUZIKANT Niks te litanieën! Het is nu geen ogenblik om muziek te maken. PETER Je wilt dus niet? EERSTE MUZIKANT Nee. PETER Dan heb je wat te goed van mij. EERSTE MUZIKANT Wat krijgen we? PETER (heft zijn stok op) Geen rooie duit, maar een mep op je hoofd met een notenbalk. Dan zullen we eens zien hoeveel noten je op je zang hebt. EERSTE MUZIKANT Ik neem geen notitie van je. PETER Antwoord me nu eens verstandig. "Is 't hart van bitt're smarten krank, En vol onuitgesproken klachten, Dan komt muziek met zilvren klank -" Waarom "zilvren klank"? Waarom "muziek met zilvren klank"? Wat zeg jij ervan, Bertus Darmsnaar? EERSTE MUZIKANT Wel, omdat zilver een mooie klank heeft. PETER Uitstekend! Wat zeg jij ervan, Toon Hakkebord?
IV.5
ROMEO
EN J ULIA
189
Ik zeg "zilvren klank", omdat muzikanten alleen voor zilver spelen. PETER Ook heel wel! Wat zeg jij, Kobus Fiedelstok ? DERDE MUZIKANT Warempel, ik weet niet wat ik zeggen moet.
TWEEDE
MUZIKANT
PETER 0, neem me niet kwalijk, jij bent de zanger. Ik zal het in jouw plaats zeggen. Het is "muziek met zilvren klank", omdat muzikanten voor hun spel geen goud krijgen. "Dan komt muziek met zilvren klank Hulpvaardig prompt het leed verzachten." [Peter af] EERSTE MUZIKANT Wat een pestkerel is dat! TWEEDE MUZIKANT Laat hij naar de duivel lopen! Kom, we gaan binnen op de begrafenisstoet wachten, we zullen wel wat te eten krijgen.
[AJienaf]
190
ROMEO
VIJFDE EER
STE
EN JULIA
V.I
BEDRIJF TONEEL
MantNa. r::enstraat [Romeo
komt op]
ROMEO Mag ik de vleitaal van de slaap vertrouwen, Dan heeft een droom mij vreugdig nieuws voorspeld. De koning van mijn hart zit luchtig op Zijn troon, een ongewone levenslust Tilt mij de hele dag al van de grond Met prettige gedachten. 'k Heb gedroomd Dat mijn geliefde kwam en dood mij vondEen vreemde droom, die'n dode na doet denken!Maar ze ademde mij leven in met kussen, En zo herleefde ik weer en was een keizer. Hoe zoet is het bezit der Liefde zelf, Als reeds zo rijk aan vreugd haar schaduw is! [Balthazar komt op]
Nieuws uit Verona! Hoe is 't, Balthazar? Breng je geen brieven van de monnik mee? Hoe gaat het met mijn liefste? En met mijn vader? Hoe is't met Julia?'k Wil het nog eens vragen, Want is het goed met haar, dan gaat niets slecht. BALTHAZAR Dan kan niets slecht gaan en is 't goed met haar. Haar lichaam slaapt in 't graf der Capulets En haar onsterflijk de~lleeft nu bij de englen. 'k Zag haar in 't oude mausoleum zinken, En draafde toen hierheen om 't u te melden. 0 heer, vergeef me deze kwade tijding, Ik voer slechts uit wat u me hebt bevolen. ROMEO ZO is het dus? Dan tart ik u, gesternte! Je weet waar 'k woon. Breng me papier en inkt. Huur paarden ook, ik wil vannacht vertrekken. BALTHAZAR Ik smeek u, heer, wees in hedeed geduldig. U ziet er bleek uit en verwilderd, en
V.I
ROMEO
EN
191
J ULJA
Uw blik voorspelt niets goeds. ROMEO Kom, je vergist je. Laat mij alleen, en doe wat ik je vraag. Heb je geen brieven van de mot1nik voor me? BALTHAZAR Nee, goede heer. ROMEO Om 't even. Ga nu maar. En huur die paarden. Ik blijf niet lang weg. [Balthazar af] Wel, Julia, vannacht rust ik bij jou. Ik moet een middel vinden. 0, hoe snel Dringt onheilsraad het hart der wanhoop binnen! Ik ken hier in de buurt een apotheker; Ik zag hem onlangs nog, gehuld in lompen, Met ogen, weggezonken in hun kassen, Op zoek naar kruiden. Hongrig is zijn blik, Bittere ellende heeft hem uitgemergeld; En in zijn gore winkel hangt een schildpad, Een opg:::zette krokodil, en huiden Van monsteracht' ge vissen ;47in zijn rekken: Een schamele verzaamling lege dozen, Groene aarden potten, blazen, muffe zaden, Eindjes pakgaren en verlegen reukwerk, Dat alles dun verdeeld om veel te schijnen. Toen ik zijn armoe zag, zei 'k bij mezelf: Als iemand gif wou hebben, dat men niet \ Verkopen mag op straf des doods, dan leeft Hier een rampzalig wrak dat 't hem bezorgde, . 0, die gedachte heeft mijn nood voorvoeld, l Die arme kerel moet het mij verkopen. f Naar ik me kan herinn'ren woont hij hier. Maar 't is een feestdag, en de winkel van De bedelaar is dicht. Hé, apotheker! [De Apotheker komt oP] APOTHEKER Wie roept zo luid? ROMEO Kom hier, vriend. Je bent arm, Dat zie ik wel. Hier heb je veertig daalders, Geef mij een dosis gif, een doodlijk brouwsel
192
ROMEO
EN
V.I.Z
J ULIA
Dat snel door alle aders zich verspreidt, Zodat de levensmoede die het drinkt Onmiddellijk dood neerstort, en zijn borst Zijn adem uitstoot, even heftig als Ontvlammend buskruit dat ontploft en wegvliegt Uit 't moordend ingewand van een kanon. APOTHEKER Zo'n moordend brouwsel heb ik, maar de wet Bedreigt met doodstraf wie het durft verkopen. ROMEO Ben jij, kaaIen rampzalig stuk ellende, Bang voor de dood? Honger woont op je wangen, Nood en verdrukking staren uit je blik, Gehoonde haav'loosheid hangt op je rug; De wereld noch zijn wet noemt zich je vriend; De wereld heeft geen wet die je verrijkt. Wees dus niet arm, maar breek de wet en neem dit. APOTHEKER Mijn armoede, maar niet mijn wil stemt toe. ROMEO Je armoede betaal ik, niet je wil. APOTHEKER Vermeng dit met om 't even welke vloeistof En drink het op; al had u dan de kracht Van twintig man, u sterft op staande voet. ROMEO Hier is je goud - een erger zielsvergif, Dat meer vermoordt op deze walglijke aarde Dan de arme drank die je niet mag verkopen. Ik heb jou gif gegeven, niet jij mij. Vaarwel, koop eten en blijf niet zo mager. [Apotheker af] Kom, krachtdrank en geen gif, ik ben ontboden Bij Julia's graf, daar heb ik je van node. [-1fJ
TWEEDE De cell'tlfl
TONEEL Broeder
J~orenzo
broeder
franciskaner,
[Broeder Johan(tes komt op] BR. JOHANNES
Eerwaarde
hé!
[Broeder Lorenzo komt op] BR. LORENZO
Dat is Johannes' stem! Mijn goede broeder,
V.Z
ROMEO
EN
J ULlA
193
Welkom uit Mantua. Wat zegt Romeo? Of heeft hij zijn gedachten neergeschreven, Geef me zijn brief dan. BR. JOHANNES Wel, ik ging op zoek Naar 'n barvoetbroeder, iemand van onze orde, Om hem te vragen mij te vergezellen; Die monnik nu was zieken aan 't bezoeken, En toen 'k hem eindlijk vond, kwamen daar juist De mannen aan van de gezondheidsdienst, Die meenden dat we ons in een huis bevonden Dat door de kwade pest geteisterd werd?48 En zij verzegelden terstond de deuren En lieten ons niet weggaan, met 't gevolg Dat ik mij niet naar Mantua kon spoeden. BR. LORENZO En wie bracht dan mijn brief naar Romeo? BR. JOHANNES Ik kon hem niet bezorgen - kijk, hier is hij En 'k vond geen bode om hem naar u te zenden, Want iedereen was bang, besmet te worden. BR. LORENZO Rampzalig toeval! Bij mijn heilige orde, 't Was niet zomaar een briefje, de inhoud was Belangrijk en vèrstrekkend, en 't verzuim Kon wel noodlottig worden. Broeder, vlug, Haal mij een ijzren koevoet, en breng die Onmidd'lijk naar mijn cel. BR. JOHANNES Broeder, ik ga al. [Af] BR. LORENZO Nu moet ik naar het grafgebouw, a-lleen. Over een uur of drie ontwaakt het meisje. Zij zal mij wel verwensen, omdat Romeo Niets heeft vernomen van die tegenslag. Ik zal een nieuwe brief naar Mantua sturen; Intussen kan ze zich verbergen in Mijn cel tot Romeo komt. Arm levend lijk, Dat op ontwaken wacht in 't dodenrijk.
[Af]
194
ROMEO EN J ULIA DERDE
V.3
TONEEL
[Paris en zijn Page kome1l op met bloemen en ee1ltoorts]
PARIS Geef me mijn toorts, en ga wat verder wachten. Of nee, doof ze uit, geen mens moet mij hier zier:. Ga onder gindse taxus bomen liggen En druk je oor tegen de holle grond; Zo hoor je elke voetstap op het kerkhof, Dat uitgehold en omgewoeld is door De vele graven. Hoor je stappen naadren, Waarschuw me dan door eventjes te Buiten. Geef me de bloemen. Doe wat ik je zeg. PAGE Ik ben haast bang, zo heel alleen te zijn Hier op het kerkhof, maar ik waag 't erop.
BALTHAZAR
[Af] PARIS Met bloemen, liefste bloem onder de vrouwen, Bestrooi 'k je huwlijksbed van stof en steen; Met geurig water wil ik ze bedauwen Of anders met de tranen die ik ween. Zo wil 'k je graf versieren elke nacht En je mijn hulde brengen en mijn klacht. De jongen Buit! Er is iemand op komst. Welke vervloekte voet komt hier vannacht De rouwdienst van mijn diepe liefde storen? En met een toorts! VerhuJ mij even, nacht. [Hij treedt terzijde] [Romeo en Balthazar komen op met een toorts, een houweelen een koet'oet ]
Ik daal in deze doods sponde af, deels om 't Gelaat nog eens te zien van mijn geliefde,
.
ROMEO EN J ULIA
195
Maar toch vooral om van haar dode vinger Een ring, een kostbaar kleinood, weg te nemen, Die ik voor iets belangrijks wil gebruiken. Verdwijn dus maar, ga weg; en waag het niet, Terug te komen uit nieuwsgierigheid Om af te spieden wat ik hier verricht, Of, bij de hemel, man, ik scheur je aan stukken En zaai je leden over 't hongrig kerkhof. De tijd is gruwlij k en mijn opzet wild, Veel grimmiger en onverbiddelijker Dan vraat'ge tijgers of de woeste zee.
Het grafgebouw van de Capulets op het kerkhqf van Verona
ROMEO Geef mij het breekijzer en het houweel. Neem deze brief, en breng die morgenvroeg, Zodra de daagraad aanbreekt, naar mijn vader. Geef mij de toorts. 'k Bezweer je, bij je leven, 'Wat je ook hoort of ziet, laat mij begaan En tracht niet te verhindren wat ik doe.
V.3
Ik ga al, heer, ik zal u vast niet storen.
ROMEO ZO toon je 't best je vriendschap. Hier, neem dit. Vaarwel, en leef gelukkig, beste kerel. BALTH. (terzijde) En toch wil ik mij hier nog wat verstoppen. 'k Vertrouw zijn opzet niet, zijn blik spelt onheil. [Gaat wat terzijde staan]49 ROMEO Gehate krocht, ingewand van de dood, Die 't beste wat op aarde was verslond, Zo breek ik uw verdorde kaken open En prop u honend vol met nieuwe kost. PAR!S (terzijde) Dat is de trotse banneling Montecchi, Hij die de neef vermoord heeft van mijn liefste, Die door haar smart om Tybalt is gestorven. Nu komt hij met een daad van vuige hoon Hun lijken krenken. Maar ik grijp hem aan.\. [Hij komt naar voren] Laat dat onzalig opzet, schurk Montecchi! Grijpt de arm der wraak nog verder dan de dood? Vervloekte banneling, ik arresteer je. Gehoorzaam en kom mee, want je moet sterven. ROMEO Dat moet ik inderdaad; daartoe ben 'k hier. Mijn lieve vriend, tart geen wanhopig man. Ga heen en laat mij. Denk aan onze doden, En mogen die je manen. Vriend, ik smeek je, Leg mij geen nieuwe zonde nog op 't hoofd, Door mij tot toorn te prikk'len. Ga, 0 ga!
196
ROMEO
EN JULIA
V.3
Bij God, je bent mij liever dan ikzelf, Want ik kom hier tegen mijzelf gewapend. Ga, snel. Benut de kans tot verder leven Die door een dolleman je wordt gegeven. PARIS Ik trek me niets van je bezwering aan, Maar arresteer je om je euveldaden. ROMEO Daag je mij uit ? Verdedig je dan, knaap! [ Ze vechten] PAGE
0 God, ze vechten! 'k Haal de wacht erbij.
[PageafJ PARIS O,'t is met mij gedaan! [Hij"valt] Ben je barmhartig, Doe't graf dan open en leg mij bij Julia. [SteTft] ROMEO Het is beloofd. Laat mij 't gezicht bekijken. Mercutio's bloedverwant, de eedle Graaf Paris! Wat zei mijn knecht, toen mijn verscheurde ziel Tijdens de tocht geen acht sloeg op zijn woorden? Dat Paris trouwen zou met Julia, meen ik. Zei hij dat niet, of heb ik het gedroomd? Of ben ik gek en beeld ik het mij in Omdat hij van haar sprak? - Geef me je hand, 0 jij, wiens naam zoals de mijne in 't boek Der bittere beproeving staat geschreven, Ik zal je in ' t zegevierend graf begraven. Een graf? 0 neen, een baken, dode vriend,
.
Want hier ligt
J alia,
en haar schoonheid
maakt
Tot stralend lichte feesthal dit gewelf. 0 dood, lig hier, begraven door een dode. [Hij draagt Paris in het grafgeboulJl] Hoe vaak zijn mensen die weldra gaan sterven Ineens weer vrolij k -laatste levensflits Noemen hun wachters dat. En noem ik dit Geen levensflits ? 0 jij, mijn bruid, mijn liefste! De dood die uit jouw adem honing puurde, Hij heeft je schoonheid nog niet kunnen schenden. Nog ben je niet verwonnen; schoonheids wimpel Waait purper op je lippen en je wangen,
V.3
ROMEO EN J ULIA
197
Daar plant de dood zijn bleke vlag nog niet. Tybalt, lig jij daar in je bloed' ge lijkwa? Wat grootre gunst kan ik je nog bewijzen, Dan met die hand hier die je jeugd doorstak De jeugd van die je vijand was te delgen? Vergeef me, neef. Ha, lieve
Julia,
Waarom nog steeds zo mooi? Moet ik geloven, Dat de gestalteloze dood verliefd is, En dat het magere, gehate monster Jou als zijn bijzit hier in 't donker houdt? Uit vrees daarvoor zal ik nu bij je blijven, Ik wil uit dit paleis van duistre nacht Nooit meer vertrekken. Hier, hier wil ik blijven, Bij wormen die je kamermeisjes zijn. Hier wil'k bij jou mijn eeuw' ge rust beginnen, Hier schud ik van mijn levensmoede leden Het juk der boze sterren. Ogen, kijk Eénmaal nog I Armen, nog een laatste omhelzing! En gij, 0 lippen, deuren van mijn adem, Bezegel nu met een rechtmaat'ge kus Uw eeuw'ge koop met de hebzucht'ge dood. Kom, bitter leidsman; kom, verfoeide gids! Vertwijflend stuurman, stuur terstond je moede, Zeezieke bark recht naar de scherpe klippen! 'k Drink op mijn liefste! (Drinkt) 0, trouwe drankjesmenger qj Je gif werkt snel. Zo sterf ik - met een kus. [Sterft] î, [BroederLorenzo komt op met eenlantaarn, breekijzèr en spade] BR. LORENZO Heil'ge Franciscus, sta me bij! Hoe vaak Hebben mijn oude voeten deze nacht Gestruikeld over graven! Wie is daar? BALTHAZAR Het is een vriend, een die u heel goed kent. BR. LORENZO God zegene u! Zeg mij, mijn goede vriend, Wat toorts is het, die vruchtloos ginds haar licht Aan wormen en aan blinde schedels leent? Ze brandt, meen ik, in Capulets grafgebouw. BALTHAZAR Ja, vrome monnik, en mijn meester is daar, Een vriend van u.
198
ROMEO
EN JULIA
V.3
BR. LORENZO Wie is het? BALTHAZAR Romeo. BR. LORENZO Hoe lang is hij daar al? BALTHAZAR Ruim een half uur. BR. LORENZO Kom met mij mee naar't graf. BALTHAZAR ..Ik durf niet, heer. Mijn meester denkt, dat ik ben heengegaan. Hij heeft mij toornig met de dood bedreigd, Als ik het waagde, hem hier te bespieden. BR. LORENZO Blijf dan, ik ga alleen. Een angst bekruipt me. Ik vrees, dat hier een onheii is gebeurd. BALTHAZAR Ik droomde, toen ik hier wat lag te slapen, Dat ginds mijn meester en een vreemde vochten En dat mijn meester hem doorstak. BR. LORENZO Romeo! [Gaat naar het graf] 0 wee, wee mij, welk bloed bevlekt De stenen treden van het grafgebouw ? En wat beteeknen die ontblote zwaarden
Aan dit hartbrekend
wee?
-
199
ROMEO EN J ULIA
[BroederLorenzo af] Wat is dat? In zijn hand klemt mijn geliefde Een flesje
-
Ik zie het, gif heeft hem gedood.
0 boze man, je hebt het leeggedronken En niet één vriendlijk druppeltje voor mij Gelaten dat me naar je toe kan helpen. Ik zal je lippen kussen. Ach, wellicht Kleeft er nog wat vergif aan, net genoeg Om met die lafenis mij te doen sterven. [Ze kust hem] Warm zijn je lippen. [De Page vanParis verschijntop het kerkhof met de nachtJvacht] EERSTE WACHTER Jongen, toon ons de weg. Waar is het? J ULIA Gerucht? Dan ben ik kort. Geluld::' ge dolk, [Ze neemt Romeo'sdolk.] Hier is je schede; [doorsteektZich]rust daar, en laat me sterven.
[Zevalt opRomeo'slijk ensterft]
Die hier bij deze plaats van vrede liggen, Bebloed en zonder heer? Romeo! Ach, bleek! Wie nog? Ook Paris? En met bloed bespat? Ach, wat een onbarmhartig uur heeft schuld
PAGE Hier is het, waar die fakkel staat te branden. EERSTE w. De grond vol bloed. Zoek heel het kerkhof af, Enklen van jullie; grij p wie je kunt vinden. [Enkele wachtersaf] Wat angsttoneel! Daar ligt de graaf, vermoord,
Het meisje ontwaakt!
] ULIA 0 lieve trooster, waar is mijn gemaal? Ik weet nog heel goed waar ik nu moet zijn, En'k ben er ook. Waar is mijn Romeo? (Stemmen in de verte) BR. LORENZO Ik hoor gerucht. Jonkvrouw, ontvlucht womng Waar dood en pest en valse vrede huizen. Een hoogre macht, die zich niet dwingen laat, Verijdelde al ons pogen. Kom, kom mee. Je gade ligt daar, op je boezem, dood; En Paris ook. Kom mee, ik zoek voor jou Een toevluchtsoord bij' rome kloosterzusters. Geen tijd voor vragen nu, daar komt de wacht. Kom mee, lief kind, ik durf niet langer blijven. J ULIA Spoed u dan heen, want ik wil hier niet weg.
V.3
En
de
Julia,
bloedend,
nog maar pas gestorven,
Die al twee dagen hier begraven lag. Waarschuw de vorst, ren naar de Capulets, Roep de Montecchi's, en laat de andren zoeke~. [Enkele Jw/chtersaf] We zien de grond die al dit onheil draagt, Ma~r de echte grond van dit rampzalig onheil Kan slechts nauwkeurig onderzoek onthullen. [Enkele wachterskomen op met Balthazar] TWEEDE w.We vonden Romeo's dienaar op het kerkhof. EERSTE w. Bewaak hem goed totdat de vorst verschijnt. [Andere wachters komen op met Broeder Lorenzo] DERDE WACHTER
We vonden
deze monnik
hier, die beeft
~'
200
ROMEO
EN JULIA
V.3
En kreunt en weent. We namen hem die spade En koevoet af, toen hij aan deze kant Het kerkhof wou verlaten. EERSTE w. Erg verdacht. Zorg dat ook hij bewaakt wordt. [De Vorst komt op metgevolg] VORST Welk ongeluk is reeds zo vroeg ontwaakt, Dat ons in onze morgenrust komt storen? [Graaf en Gravin Capulct enanderenkomen op] CAPULET Wat is het dat zo luid wordt uitgegild? GRAVIN CAPULET Het volk roept in de straten "Romeo", En andren "J ulia", en andren "Paris" , En allen rennen schreeuwend naar ons graf. VORST Welk onheil is het, datin 't oor ons hamert? EERSTE w. Mijn vorst, hier ligt Graaf Paris, doodgestoken; En Romeo, dood; en Julia, die al eens Gestorven was, warm en opnieuw vermoord. VORST Zoek, en vors uit wie't vuige misdrijf deed. EERSTE w. Hier zijn een monnik, heer, en Romeo's dienaar, Zij hadden werktuigen die dienen om Een graf open te breken. CAPULET 0 God! Vrouw, zie hoe onze dochter bloedt! De dolk heeft zich vergist, want kijk, zijn schede Hangt leeg nu aan de zijde van Montecchi, Hij vond een bergplaats in mijn dochters hart. GRAVIN CAPULET 'J:T:::e mij, dit doodsgezicht is als een klok Die mijn bejaardheid oproept voor het graf. [Montecchikomt op] VORST Montecchi, kom; vroeg bent u opgestaan Om uw te vroeg gevallen zoon te zien. MONTECCHI Ach, heer, mijn vrouw is hedennacht gestorven, Van smart om de verbanning van mijn zoon. Welk nieuw verdriet belaagt mijn oude dag? VORST Kijk toe en zie het zelf. MONTECCHI Onhoffelijke knaap! Betaamt het je,
V.3
ROMEO EN J ULIA
V oorbij je vader naar het graf te dringen? VORST Verzegel nog de lippen van de ontzetting, Tot deze duistre dingen zijn verklaard En wij hun bron en ware oorsprong kennen; Dan wil 'k de veldheer van uw smarten zijn, Al leidt hij naar de dood. Intussen, stil, Laat ongeluk de slaaf zijn van 't geduld. Breng die verdachte mannen hier voor mij. BR. LORENZO Hoewel ik 't minst in staat tot boosheid ben, Ben ik het meest verdacht van deze misdaad, Want plaats en tijd getuigen tegen mij. Hier sta ik dan, aanklager èn gedaagde, 'k Beschuldig en ontschuldig hier mezelf. VORST Zeg zonder omhaal wat u hiervan weet. BR. LORENzo Kort wil ik zijn, want de adem die mij rest Is niet voldoende voor een lang verhaal. Hij, Romeo, die daar ligt, was Julia's man, Zij, die daar ligt, was Romeo's trouwe vrouw. Ik trouwde ze in 't geheim; hun huwlijksdag Was Tybalts laatste, en zijn ontijd'ge dood Verbande uit deze stad de jonge bruigom; Om hem, en niet om Tybalt, treurde Julia. U, om die kommer uit haar hart te dri j ven, Verlooft haar met de graaf en wilt haar dwingen, Met hem te trouwen. Zij komt naar me toe, En eist met wilde blik van mij een middel Om aan dit tweede huwlijk haar te onttrekken, Of zij doorsteekt zichzelf daar in mijn cel. Mijn kennis vindt een middel, en 'k geef haar Een slaapdrank, die een schijndood moet verwekken; En dat gebeurt. Ik schrijf intussen Romeo, Hierheen te komen in die bange nacht Om haar te ontvoeren uit 't geleende graf Op 't uur als ze uit haar schijndood moet ontwaken. Een toeval wil, dat Fra Johannes, die De brief moet brengen, niet vertrekken kan, En gistren brengt hij me de brief terug. Geheel alleen spoed ik mij naar het kerkhof
201
202
ROMEO
EN JULIA
v.;
Tegen het uur dat zij ontwaken zal, Om uit het graf haar weg te leiden en Haar te verbergen in mijn cel, tot ik De kans krijg Romeo bericht te sturen. Maar als ik aankom, enkele minuten V óór haar ontwaken, vind ik de eedle Paris En trouwe Romeo hier dood. Ze ontwaakt; Ik smeek haar, met mij mee te komen en De slag des hemels met geduld te dragen; 'k Hoor plots gerucht dat uit het graf mij jaagt, En zij, uitzinnig, weigert mij te volgen Maar slaat de hand, zo blijkt nu, aan zichzelf. Meer weet ik niet; haar voedster kan getuigen Dat zij getrouwd was. Ais in deze ramp Iets van de schuld op mij valt, laat dan, heer, Het schaamle deel dat mij nog rest van 't leven Naar uwe strengste wetten ervoor boeten. VORST Steeds hebben we u als heilig man gekend. Waar's Romeo's dienaar? Wat weet hij te zeggen? BALTRAZAR Ik bracht mijn meester 't nieuws van J ulia' s dood, In allerijl reed hij van Mantua Naar deze plaats, waar
Julia
lag begraven.
Die brief hier moest ik aan zijn vader geven, Hij ging in 't graf, en dreigde mij te doden Als ik niet heenging en alleen hem liet. VORST Geef mij de brief, ik wil hem lezen. Waar Is Paris' page die de nachtwacht heeft Gewaarschuwd? Jongen, wat deed Paris hier? PAGE Hij kwam om bloemen op haar graf te strooien; Ik moest een eindje verder op hem wachten; Dat deed ik; maar toen kwam daar iemand met Een toorts, die 't graf wou openmaken; 'k zag Mijn meester tegen hem de degen trekken; Toen rende ikweg en ging de nachtwacht halen. VORST De brief bevestigt wat de monnik zegt, Hun liefde band, de tijding van haar dood. Een arme apotheker, schrijft hij, heeft Hem gift verkocht; daarmee kwam hij naar't graf,
v.;
203
ROMEO EN J ULIA
Om hier te sterven en bij haar te rusten. Waar zijn die haters? Capulet, Montecchi? Zie wat een vloek uw vete heeft gestraft: Door liefde doodt de hemel al uw vreugde. Ik, die uw twist liet razen, ja, ook ik Verloor verwanten. Zwaar zijn wij gestraft. CAPULET Montecchi, 0 mijn broeder, geef me uw hand. Dat is mijn dochters weduwgift, "\vantmeer Kan ik niet eisen. MONTECCRI Maar ik geef u meer, Uit zuiver goud laat ik haar beeltnis maken; Zolang Verona nog Verona heet, Zij geen herinnering zo diep bemind Als die aan dat lieftall'ge, trouwe kind. CAPULET En op die wijz' wordt ook uw zoon herdacht, Rampzalige offers, onze haat gebracht. VORST Een sombre vrede brengt ons deze morgen, De zon heeft smartlijk haar gelaat verborgen. Ga allen heen; thans 'moet ik overdenken, Wie ik zal straffen, wie genade schenken. Nooit trof een noodlot twee gelieven ZO,I' Als dat van Julia en haar Romeo. / I
[Allen af]
204
ROMEO
EN
J ULIA
AANTEKENINGEN
INLEIDING
I. lWontecchi: bij Shakespeare is dit Montague geworden. Omdat het geen zin heeft, een zo sterk verengelste vorm van de naam in de Nederlandse versie te handhaven, hebben wij de Italiaanse naam gebruikt. Capulet hebben we ongewijzigd gelaten, omdat deze naam ook in het Nederlands goed klinkt. 2. Men zou kunnen zeggen, dat hun ongeduld de "tragische" feil in hun karakter is. Maar jeugd is altijd ongeduldig, en een eigenschap die elke normale mens heeft kan geen feil heten en zeker niet als fundament dienen voor een tragische situatie. 3 . Dat bedoelde Shaw ongetwijfeld toen hij tegen een jonge regisseur zei die een opvoering van Romeo and fuliet voorbereidde: "Het enige wat belang heeft zijn de gevechten." Als de gevechten te tam zijn, verliest de drijfveer van het drama zijn overtuigingskracht. De gevechten vormen de motor van de situatie. naar het voorbeeld van 4. Een paar van deze passages hebben wij Schlegellaten wegvallen: voor de erotische dubbelzinnigheden waar het Elisabethaanse Engels zo rijk aan is heeft het Nederlands geen equivalenten.
-
TEKST
I. Ik zal mijn duim tegen ze bijten: een beledigend gebaar, waarbij men de duimnagel onder een van de bovenste snijtanden stak, om hem dan met een knakkend geluid weer weg te trekken. Dit was ongeveer het equivalent van "een neus maken". 2. Diana: Romeinse jachtgodin, symbool van de kuisheid. 3. masker: bij sommige gelegenheden behoorde het kleine zwarte masker tot de kledij van Elisabethaanse adellijke dames als ze zich in het publiek vertoonden. Het masker werd ook gedragen om het gezicht te beschutten tegen de zon.
4. deeen'gehoop... heeft:er zouden dus nog andere kinderen geweest zijn, die jong gestorven "...we
dachten
zijn: dit is in tegenspraak dat
I De
hemel
205
AANTEKENINGEN
met wat Capulet
ons niet mild gezegend
had,
elders zegt,
I Omdat
hij ons
maar één kind had geschonken, ..." 5. ... gekneveld ... gekweld: dit was in Shakespeares tijd de normale behandeling die krankzinnigen ondergingen. 6. twee kristallen schalen: de twee ogen die hier vergeleken worden met de twee schalen van een weegschaal.
7. introductie ... excuus ... Amor: het was in Shakespeares tijd gebruikelijk, dat groepjes jongelui ongenodigd op feesten verschenen in maskeradepak; de gastheer beschouwde dit niet als een onbeschaamdheid, maar als een compliment; zo'n troepje kon zich laten introduceren door een knaap, doorgaans als Amor (Cupido) verkleed, die dan een "proloog" opdreunde. 8. vogelschrik: "crow-keeper", een jongen die met pijl en boog de kraaien moest verjagen van het korenveld. 9. dodebiezen: vloerbedekking in de Elisabethaanse huizen. 10. Vrouw Mab: van deze fee is verder niets bekend. De Engelse tekst spreekt van "Queen Mab" ("koningin Mab"), maar Shakespeare bedoelt vermoedelijk "Quean Mab" (Quean = vrouw zoals het oud-Nederlandse "kween"), aangezien de functie van vroedvrouw bezwaarlijk in overeenstemming kan worden gebracht met de waardigheid van koningin. Vrouw Mab is de "vroedvrouw van het feeën volk" niet in de zin dat zij dit beroep uitoefent onder de feeën, maar in de zin dat zij de fee is die de slapers van hun dromen "verlost". Ze is dus een soort "nachtmaar". In de 16de en I7de eeuw werd "quean" ook wel pejoratief gebruikt: slons, slet. 1 1. Het luie meisje... prikt: volgens het volksgeloof kregen luie meisjes die niet werkten wormpjes in hun vingers. IZ. Spaanse zwaarden:
het Spaanse
staal-
en vooral
dat van Toledo
-
was
befaamd. 13. De manen van de paarden... haar: nog een paar activiteiten waarmee de feeën, volgens het volksgeloof, de mensen plaagden. 14. tronie: Romeo draagt, zoals zijn vrienden, een grotesk masker. 15. Eerste toneel: dit bedrijf wordt in de tweede Quarto voorafgegaan door een proloog in sonnetvorm, die geen enkele functie heeft in het drama en (volgens Granville-Barker) wellicht moest dienen om de spelers de tijd te geven, de tafels en stoelen van het toneel te sjouwen. Het werd vermoedelijk later toegevoegd, misschien door iemand anders, want het heeft geen Shakespeariaanse klank. We hebben het laten wegvallen aangezien het nut noch enige kwaliteit heeft, en het waarschijnlijk niet voorkwam in de eerste versie. 16. Romeo etc...: Mercutio schetst hier het beeld van de traditionele Elisabethaanse "minnaar". 17. Dat Zou ik doenetc...: dittovenaarsjargon zit vol dubbelzinnigheden. 18. maan: de maagdelijke Diana was tevens de maangodin; ze werd gediend door maagden. 19. kring: volgens de Ptolemaeïs.che astronomie wentelden een aantal planeten in kringen rond de onbeweeglijke aarde. 20. Afhankelijkheid: de afhankelijkheid van het minderjarige meisje dat in Shakespeares tijd onder streng toezicht van de ouders stond. 21. Hij vecht...: Shakespeare steekt de draak met de regels van de Italiaanse schermkunst die toen erg in de mode was bij de snobs. 22. zijden knopen: de Italiaanse schermleraar Rocco snoefde, dat hij in een gevecht om het even welke wambuis knoop van zijn tegenstander met zijn degenpunt kon treffen.
206
ROMEO
EN JULIA
2.;. passado, punto reverso, hai: termen van de schermkunst; de "passado" was een stoot, waarbij men een been naar voren bracht; de "punto reversa" was een achterwaartse stoot, met "omgekeerde spits"; de "hai" was een treffer, letterlijk vertaald, "je hebt het". 2.4. Naar de duivel...: deze uitval is gericht tegen de Elisabethaanse snobs die de Italiaanse en Franse maniertjes nabootsten en zich graag kleedden naar buitenlandse mode. 2.5. vervist: koudbloedig geworden als een vis. 2.6. Laura: de geliefde voor wie Petrarea zijn sonnetten schreef. 2.7. Dido, Cleopatra, Helena, Hero, Thisbe: beroemde geliefden; Didowasde Carthaagse koningin die omwille van Aeneas zelfmoord pleegde; Cleopatra wordt misprijzend "zigeunerin" genoemd, omdat de Elisabethanen een donkere huidskleur lelijk vonden; Helena was Menelaos' vrouw, geschaakt door de Trojaan Paris; Hero was een priesteres van Aphrodite te Sestos, geliefde van Leander die elke nacht de Hellespont overzwom om haar te bezoeken maar op een stormachtige nacht verdronk, waarna Hero zich in het water stortte; Thisbe was de geliefde van Pyramus; hun geschiedenis (klassieke mythologie) vertoont enige gelijkenis met die van Romeo en Julia.
2.8.Kijk me ... eenzeil: de voedster heeft zich opgedirkt om op zoek te gaan naar Romeo - Julia heeft haar weggestuurd om negen uur ("De klok sloeg negen toen 'k de voedster zond," horen we Julia in het Vijfde Toneel zeggen) en het is nu bijna twaalf uur (zoals Mercutio ons zo dadelijk zal vertellen). De uitroep "Een zeil, een zeil!" slaat, volgens Dover Wilson, op de plechtstatige manier van lopen van de voedster, die de pas van een dame van goede stand tracht na te bootsen en komt aanzetten als een galjoen dat de haven binnenloopt. 2.9. Romeo zal... beiden:het antwoord op de groet van een dame was een kus. Julia antwoordt: "Mijn groet geldt ook hem, want zijn kus was zo onstuimig, dat ik die bezwaarlijk als uw antwoord op mijn groet kan beschouwen." 3°. minstrelen:deze behoorden tot de lage stand; vandaar Mercutio's geveinsde verontwaardiging. 3I. "Alla stoccata":Italiaanse schermtechniek. 32..negenlevens:volgens het volksgeloof had een kat negen levens en kon ze dus negen keer gedood worden. 33. Benvolio's verhaal is niet helemaal correct, hij verzwijgt dat Mercutio de twist begonnen is. 34. met de andre:tenzij dit metaforisch bedoeld is, hebben de vechters met twee wapens gevochten: de degen in de rechterhand en de dolk in de linker om af te weren. Dit was een Italiaanse schermtechniek. 35. Phoebus'woningetc...: Julia vraagt, dat de zon zich vlugger door de hemel zou bewegen, opdat de dag spoedig voorbij zou zijn. Phaeton was de zoon van Phoebus, hij kreeg de toestemming van zijn vader om één keer het zonnespan te mennen, maar kwam zo dicht bij de aarde, dat Zeus hem moest neerbliksemen om te verhinderen dat de aarde in brand zou schieten.
AANTEKENINGEN
207
36. duizend sterretjes: volgens de klassieke mythologie werden befaamde doden in sterren veranderd en aan het uitspansel gerlaatst. 37. basilisk: fabeldier, zo giftig dat zelfs zijn blik kon doden. 38. meteoor ... Mantua: volgens de wetenschap van die tijd ontstonden meteoren uit uitwasemingen van planeten door de zonnehitte, die de dampen dan in brand stak. 39. Cynthia: de maan. 4°. pad en ... ruilden: omdat de pad mooi<:re ogen heeft dan de leeuwerik verhaalde een legende, dat deze twee dieren hun ogen geruild hadden. 41. op eenhorde:zoals verraders naar de galg gesleept werden. 42.. Foei, foei etc...: in de oorspronkelijke tekst: "Fie, fier what, are you mad?" Deze woorden kunnen zowel tot Capulet als tot Julia gericht zijn. Meestal wordt aangenomen, dat de gravin tegen Julia uitvalt, in navolging van haar man. Psychologisch lijkt het mij echter waarschijnlijker, dat ze de dolle woordenvloed van haar man wat tracht te stelpen. Even later zegt ze trouwens, "Je bent hitsig." (You are toa hot.) Daarom heb ik "Fie, fie..." zo vertaald, dat de woorden tot Capulet gericht zijn. 43. met dit mes: Elisabethaanse dames van goede stand droegen blijkbaar wel eens een mes aan hun gordel. 44. ont/JJorteldealruinen: volgens het volksgeloof slaakten alruinen, als men ze uit de grond trok, afschuwelijke gillen, die de hoorder krankzinnig maakten. 45. Angelica: vermoedelijk gericht tot de voedster (wier naam nergens anders genoemd wordt), aangezien het de voedster is die antwoordt. 46. roosmarijn: symbool van eeuwigdurende herinnering. 47. schildpad ... krokodil... vissen: dergelijke voorwerpen kon men in Shakespeares tijd zien in de uitstalramen van apothekers. 48. Z/JJarteziekte: de pest, die in het onhygiënische, dicht bevolkte Londen vaak uitbrak en soms duizenden slachtoffers maakte. 49. gaat wat terzijde staan: Balthazar valt echter in slaap, want later blijkt dat hij half gelooft, het gevecht in een droom te hebben gezien.
-.-