Wiel Beckers
Middeleeuwse Pottenbakkersovens in Landgraaf
Omslag: potten gevonden in de Gatestraat; pottenbakker op de zuil (voorheen fontein) op het Sunplein, kunstwerk van Jos Hermans (foto’s: Sjef Erens).
Middeleeuwse pottenbakkersovens in
Landgraaf
Middeleeuwse pottenbakkersovens in
Landgraaf
Wiel Beckers
ii
Colofon Auteur: Wiel Beckers Fotografie: Sjef Erens; Wiel Beckers; Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek Vormgeving en redactie: Hub Koken (1e druk); Rick Bonnie (2e druk) Druk: CPF Landgraaf 1e druk: Augustus 2001 2e druk: Augustus 2008 Een bijzonder woord van dank gaat uit naar de Stichting Algemeen Belang Landgraaf (ABeL), de Rabobank Landgraaf, de Stichting Laurafonds en de Gemeente Landgraaf voor het mede mogelijk maken van deze uitgave.
Inhoud
Verantwoording Schematisch overzicht Situatieschets
v vi vii
1. Pottenbakkers bij de kerk te Nieuwenhagen
1
2. Pottenbakkersovens bij de steenfabriek Russel 2.1 Oven 1 2.2 Oven 2
3 3 4
3. Pottenbakkersovens in de Gatestraat 3.1 Jo Eijdems vertelt... 3.2 Verbreding Gatestraat in 1932 3.3 De Maasgouw 1932 3.4 Drie ovens in 1946 3.5 Sleuf voor een gasleiding 1946 3.6 Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 3.7 Jaarverslag ROB 1977 3.8 Publications 1980-81 3.9 Een rammelaar 3.10 Een afvalhoop 3.11 Bouwplannen bij de school aan de Gatestraat
5 5 5 6 6 7 7 7 8 9 9 10 10 10 10 11 14 14 15 15
a. Proefsleuf b. Bouwrijp maken c. Toegangswegen d. Een onbekend object e. Afvalkuil f. Nog meer restanten g. Ovenbrug h. Jaarverslag ROB 1987
iv
4. De pottenbakkersoven aan de Vaechshof te Nieuwenhagen 4.1 Vondstomstandigheden 4.2 Het onderzoek 4.3 Oventype en bakprocédé 4.4 Roosterloze pottenbakkersoven 4.5 De oven aan de Vaechshof 4.6 Het aardewerk 4.7 Een regionaal dagblad schrijft in April 1965 4.8 Eigenaardig 4.9 Chronologische indeling
16 17 17 19 20 21 22 24 24 24
5. Pottenbakkersrestanten bij Achter de Winkel in de Swagemakersstraat
26
6. Ovens aan de Hereweg 6.1 Oven bij de flat aan de Hereweg, 1976 6.2 Ovenrestanten aan de Hereweg, huisnummer 39, 1986
28 28 29
7. Ovens in de Groenstraat 7.1 Bouw van huizen in Groenstraat-West 7.2 Archeologische Werkgemeenschap Nederland graaft op 7.3 Dagrapporten van de AWN 7.4 Educatieve rondleiding 7.5 De Groenstrergracht 7.6 Nog meer ovens?
30 30 30 33 34 35 35
8. De oven aan de Rötscherweg
36
9. Pottenbakkersovens in Op de Kamp 9.1 Oven 1 9.2 Oven 2 9.3 Geologische achtergronden ‘Nieuwenhager Eiland’
37 37 40 42
10. In bruikleen afgestaan aan de Gemeente Laandgraaf Geraadpleegde bronnen
44 45
Verantwoording
In de gemeente Landgraaf zijn tot heden op meer dan vijftien plaatsen pottenbakkersrestanten uit de Middeleeuwen aangetroffen. De scherven en potten komen overeen met het vroegste aardewerk uit Brunssum en Schinveld uit de eerste helft van de twaalfde eeuw na Chr. Dit hangt nauw samen met het aanwezig zijn van een Tertiaire kleisoort, die uitermate geschikt is voor het vervaardigen van aardewerk. Op slechts enkele plaatsen in Landgraaf heeft een officieel deskundig onderzoek plaatsgevonden en werd hierover een verslag gemaakt. De gegevens over de Landgraafse pottenbakkersrestanten zijn om verschillende redenen helaas niet compleet, in een aantal gevallen zelfs ronduit fout, zoals de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek mij heeft laten weten. Men nam weinig tot geen moeite om te berichten over hetgeen in de bodem aangetroffen werd en waar de waarnemingen werden gedaan. Soms werd eenzelfde vondst door meerdere personen gemeld en met een andere interpretatie. In deze uitgave wil ik een poging doen een overzicht te creëren omtrent de opgravingen, waarnemingen en summiere berichtgevingen met betrekking tot de middeleeuwse pottenbakkersovens in Landgraaf. Het is de bedoeling deze gegevens voor het nageslacht te bewaren.
Wiel Beckers Landgraaf, Augustus 2001
Schematisch
overzicht
Nr. Plaatsaanduiding
Hfdst. Coördinaten
Onderzocht
1
Oven Kerk Nieuwenhagen
1
201100 / 324125
1916
2
Oven 1 Klinkerkwartier Russel Type 1
2
199850 / 323000
1921
3
Oven 2 Klinkerkwartier Russel Type 2
2
Onbekend
1921
4
Ovens Gatestraat
3
200540 / 324085
1932; 1946; 1965; 1977; 1986
5
Afvalhoop hoek Gatestraat-Laurastraat
3
-
1986
6
Oven 1 Gatestraat
3
200510 / 324080
1986
7
Oven 2 Gatestraat
3
200520 / 324080
1986
8
Afvalkuil Gatestraat
3
200525 / 324080
1986
9
Oven hoek Gatestraat-Laurastraat
3
200600 / 324045
1986/87
10
Oven Vaechshof
4
200260 / 323980
1965
11
Ovens Achter de Winkel/Swagemakerstr.
5
Schaesberg
1967
12
Oven Hereweg (flat)
6
200765 / 324070
1976
13
Oven Hereweg (nr.39)
6
200830 / 324015
1986
14
Jennewegske / Groenstergracht
7
Ubach over Worms
-
15
Ovens Groenstraat
7
201335 / 324575
1977
16
Oven Rötscherweg (geconserveerd)
8
Bekend
1980
17
Oven 1 Op de Kamp
9
190850 / 323965
1987 (12 feb.)
18
Oven 2 Op de Kamp
9
190845 / 323960
1987 (18 maart)
Hoofdstuk 1 Pottenbakkers
bij de kerk te
Nieuwenhagen
De eerstbekende officiële melding van een pottenbakkersoven in Landgraaf werd gedaan in 1916 bij de bouw van de Rooms-Katholieke Kerk O.L.V. Hulp der Christenen. De oven werd blootgelegd onder toezicht van Dr. Goossens en Dr. Daniëls, professoren te Rolduc. Er werden o.m. talrijke scherven gevonden. “Een pottenbakkerij uit de Karolingische tijd werd in 1916 bij de kerk te Nieuwenhagen gevonden. Bij het graven van de sleuven voor de fundamenten van de kerk stootte men op de restanten van een pottenbakkersoven. De oven lag een meter onder de begane grond, terwijl deze oorspronkelijk slechts gedeeltelijk onder de grond lag. De oven wordt Vroeg-Middeleeuws of zelfs uit de Karolingische tijd geschat. Deze was langwerpig rond van vorm en had een tong in het midden. De wanden waren bedekt met een laag hard gebrande klei. Er omheen was de leemgrond meer dan een centimeter dik rood verbrand.” Tot in de jaren negentig vond ik rondom de kerk scherven en geglazuurde brokken. Na de herinrichting van de groenstrook was niets meer te ontdekken.
De RK Kerk O.L.V. Hulp der Christenen te Nieuwenhagen, gezien vanaf het kruispunt Hereweg-Rötscherweg.
1
2
P o t t enba k k er s o ve ns bij d e s t e e nfabrie k Ru s s e l
Steenfabriek van de Familie Russel te Schaesberg, luchtfoto.
Op de plaats waar vroeger de bakstenen (brikke) werden gebakken ligt nu de woonbuurt ‘De Brikkebekker‘ verscholen in het groen.
Hoofdstuk 2 Pottenbakkersovens bij Russel
de steenfabriek
2.1 Oven 1 In 1921 werd op het ringoventerrein van de familie Russel te Schaesberg in het tegenwoordige Klinkerkwartier, een pottenbakkersoven opgegraven. Men stootte op een enigszins ovaal rooster met een grootste diameter van 1,80 meter en een dikte van 18 centimeter. Dat rooster had de ongewone vorm van een wagenwiel met zeven kleispaken ter breedte van ca. 30-40 centimeter en werd in het midden vermoedelijk ondersteund door en centrale pijler. De ruimte onder het rooster was ruim 60 centimeter diep. Een stookplaats werd niet gevonden. Deze bevond zich misschien in de benedenruimte en daar zouden we te maken hebben met een staande oven, zoals we die uit de Romeinse tijd al kennen.
Foto’s uit 1921 van het radvormige ovenrooster.
Gevonden werden fragmenten van keramiek waaronder ook misbaksels van geelwit aardewerk uit de Late Middeleeuwen. Als vondstmelder wordt Dr. Goossens aangegeven die de ontgraving (omzetten van leem) archeologisch begeleidde en hierover in De Maasgouw van 1921 berichtte. Hij omschreef het aardewerk als: ”steenhard, meestal geel gekleurd, soms met rode strepen.” Verder vermeldt Goossens over het aardewerk de bijzonderheid dat, naast baksel en decoratie, die al aan producten van het Pingsdorf aardewerk deden denken dit ook het geval is ten aanzien van de vorm. ”Vormen, die men gewoonlijk aantreft bij de zogenaamde Pingsdorfer Ware, uit de Karolingische tijd”.
3
4
P o t t enba k k er s o ve ns bij d e s t e e nfabrie k Ru s s e l
Tuitkan van ‘Pingsdorf‘ aardewerk 11de en 12de eeuw, Groningen 1986.
2.2 Oven 2 Later wordt er ook melding gemaakt van een tweede pottenbakkersoven op dit terrein van een geheel ander type: “In de ‘Maasgouw van 1921’ berichtten wij op blz. 24 dat op het terrein van den Eerw. Russel scherven van oud aardewerk waren gevonden en overblijfselen van een pottenbakkersoven waren blootgelegd. Het bleek dat er in overoude tijden waarschijnlijk in de vroege middeleeuwen het pottenbakkersbedrijf op vrij primitieve wijze was uitgeoefend. Thans zijn bij het leemsteken wederom talrijke fragmenten van steenhard gebakken, geel en grauw gekleurd aardewerk voor de dag gekomen en werd het overschot van een oven aangegraven, welke bij nader onderzoek geheel anders bleek geweest te zijn, dan de vorm welke in 1921 werd aangetroffen. Deze had een ronde bakruimte met een doorsnede van 1,80 meter en een rooster met 7 driehoekige gaten, zodat hij op een groot rad geleek met 7 spaken. Doch de nu ontdekte oven had geen rooster. De bakovenruimte was ovaal van 1,90 meter bij 1,38 meter en stond aan één smallen kant in verbinding met een ondergrondsch stookkanaal, dat een doorsnede had van 85 centimeter doch bij den oven zich tot 60 centimeter verengde. Dit stookkanaal was geheel ingestort, doch men kon het nog twee meter ver in den leemgrond volgen. De bodem lag 35 centimeter lager dan de oven en was over een lengte van 1,20 meter met eene laag houtskool bedekt. Het kanaal mondde uit in den oven met twee armen, welke links en rechts ter breedte van 30 centimeter schuin naar boven liepen. De lemen wand van oven en stookkanaal was met een laag klei bestreken, welke door den gloed van het vuur hard was gebrand en verglaasd. De leem zelf was ter dikte van 10 á 12 centimeter rood verkleurd en gaf daardoor den omtrek van oven en stookkanaal nauwkeurig aan.” In maart 1999 heb ik met de heer P. Russel een gesprek gehad en de omgeving bezocht, waar de ovens vermoedelijk lagen. Onderweg maakt hij mij attent op het straatnaambord ‘Leemkoel’. De mensen van de steenfabriek spraken echter steeds van leemberg, omdat de klei van een berg werd afgegraven. Ook kreeg ik twee foto’s uit 1921 van de ovens. Van deze twee zwart-wit opnames mocht ik afdrukken maken. De steenfabriek bleef tot 1957 in bedrijf. In 1970 werd het hele terrein met gebouwen aangekocht door de gemeente Schaesberg, die de gebouwen liet slopen. In 1980 werd begonnen met woningbouw en kreeg het gebied de naam ‘Klinkerkwartier’.
Hoofdstuk 3 Pottenbakkersovens
in de
Gatestraat
Een concentratie van ovenrestanten werd meermalen aangetroffen in en rond de Gatestraat. Meer bepaald in het bovenste gedeelte. Hoeveel ovens hier geweest zijn zal wel niet meer te achterhalen zijn. Tijdens herhaaldelijk grondverzet in deze straat gedurende de hele 20ste eeuw kwamen over een afstand van 150 meter telkens vele restanten van ovens en massa’s aardewerk vrij te liggen.
3.1 Jo Eijdems vertelt… “Ik woon in het huis van De Groot dat gelegen is in het bovenste deel van de Gatestraat. Dit bovenste gedeelte van de Gatestraat was in het begin van deze eeuw maar heel smal. Toen men hier met de bouw van een school en met woningbouw begon moest de straat verbreed worden. Dit had als consequentie, dat een aantal grondeigenaren een gedeelte van hun grond voor dit doel moesten afstaan. Als tegenprestatie eisten zij, dat een muurwerk geplaatst moest worden langs de straat. Vooral de muur bij de school werd bijzonder hoog. Deze bestond uit een betonnen onderstuk en daarop nog een gemetseld muurwerk van stenen. Een gedeelte van deze muur is thans nog zichtbaar. De school werd in 1908 als tweede openbare lagere school in gebruik genomen, voornamelijk bestemd voor kinderen van Nieuwenhagerheide. Ik denk dat bij al dit grondverzet veel vernield is. Ik weet, dat bij het uitschachten voor de bouw van het huis van De Groot een hoeveelheid Middeleeuws aardewerk werd gevonden. Dit werd later in bruikleen afgestaan aan een museum met de voorwaarde, dat men dit aardewerk ten alle tijden mocht opvragen om dit te zien. Na een aantal jaren waren de potten onvindbaar en wist men van niets.” Jo vertelt verder nog, dat het huis van De Groot één van de vier huizen in de Gatestraat is, dat door de toenmalige gemeenteopzichter Nellissen werd getekend, hetgeen overigens duidelijk te zien is.
3.2 Verbreding Gatestraat in 1932 Bij de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) vond ik een verwijzing naar een oud archiefstuk dd. Mei 1967 getiteld: “11de eeuwse pottenbakkersoven” door A. Buisman. “Bij het verbreden van de Gatestraat en de nivellering van het terrein van de heer E.H. de Groot werd in juni 1932 het overblijfsel gevonden van een pottenbakkerij. Vondsten: Aardewerk. In totaal gaat het om 49 stuks’ omschreven met de term ‘Pingsdorfer’. In drie gevallen is sprake van geglazuurd aardewerk. M.u.v. laatstgenoemde scherven is de rest als Zuidlimburgse productieresten 5
6
P o t t enb a k ke rs o ve ns in d e Gat e s t raat
(Brunssum-Schinveld) geklasseerd. Afgezien van hutteleem wordt niets medegedeeld over de ovenresten zelf. Omdat in de nabijheid later beter gedocumenteerde sporen van ovens zijn gevonden is de oorspronkelijke complextoekenning zonder voorbehoud gehandhaafd.”
Situatieschets opgravingen aan de Gatestraat.
3.3 De Maasgouw 1932 “Aanwinsten voor het museum. (...) Een aantal fragmenten van vroeg middeleeuws aardewerk, waarbij vier stuks vaatwerk zo goed als gaaf van het zogenaamde Pingsdorfertype. Afkomstig uit overblijfselen van een pottenbakkerij te Nieuwenhagen. In bruikleen afgestaan door het gemeentebestuur aldaar” (De Maasgouw 1932, 72).
3.4 Drie aftekeningen van ovens in 1946 Het is in 1946, dat er iets vermeld wordt over ovens in de Gatestraat. “In oktober 1946 waren onder het straatdek bij het maken van een sleuf voor de gasleiding in de Gatestraat in de staande wand drie aftekeningen van naast elkaar gelegen ovens te zien. Deze waren gevuld met as, houtskool en scherven. Ze waren in de grond uitgegraven cilindervormig en naar boven spits toelopend. Verspreid over ongeveer 100 meter lagen in de sleuf massa’s scherven. De verzamelde scherven waren Karolingisch.”
P o t t enb a k ke rs o ve ns in d e Gat e s t raat
7
3.5 Sleuf voor een gasleiding 1946 Lange tijd heeft men beweerd, dat tijdens de tweede wereldoorlog een gasleiding is aangelegd om gas van de Nederlandse cokesovens naar Duitsland te transporteren. Uit meer betrouwbare informatie blijkt juist het omgekeerde het geval te zijn geweest. De gasleiding is pas na de oorlog aangelegd en wel om gas van een Duitse mijn in Alsdorf naar Nederland te transporteren. Zo ver is het echter nooit gekomen. Wel werd een leidingennet aangelegd. Dit net liep ook door Nieuwenhagen via de Voortstraat, Gatestraat, Hereweg, Achter de Heggen en via het Haanveld naar Duitsland. De leidingen hadden een diameter van 50 centimeter en lagen in de Gatestraat meer dan twee meter onder de grond. Er moet dus groot grondverzet hebben plaatsgevonden, waarbij ook de ovens werden aangesneden. Ongetwijfeld is hierbij veel vernield. Bij latere wegwerkzaamheden aan bovengenoemde wegen werden de leidingen uit de grond gehaald. Dit was in 1976 het geval bij renovatie van de Gatestraat en de doortrekking van de Hereweg. In een gedeelte van de Voortstraat zijn in 1986 nog leidingen verwijderd.
3.6 Rijkmuseum van Oudheden te Leiden Een verslag van de directie over 1946. “Naar aanleiding van een vondstmelding betreffende pottenbakkersovens te Nieuwenhagen begaf Dr. Brunsting zich met de heer Houppermans uit Kaalheide daarheen. Deze vondst was gedaan bij de aanleg van de grote gasleiding uit Duitsland; er werden vier ovens aangetroffen met kogelpotten, Pingsdorfer en ander aardewerk, benevens beenfragmenten, waaruit knopen gedraaid waren. Met dezelfde heer bezocht hij de Groenstergracht tussen Nieuwenhagen en Eygelshoven, terplaatse, waar de genoemde gasleiding deze landweg snijdt. Hier bleek dat onder de weg een plusminus 15 meter brede grindbank aanwezig was (...)” Opvallend is dat hier zelfs melding gemaakt wordt van vier ovens.
3.7 Jaarverslag ROB 1977 Uit het jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek over 1977. “De heer A.A. Kool van de gemeente Nieuwenhagen berichtte, dat op 19 september 1977 bij rioleringswerkzaamheden een middeleeuwse oven aangesneden was. Nog dezelfde dag werd de vindplaats verkend en de waarnemingen van de heer Kool bevestigd. Met zeer veel medewerking van de gemeente Nieuwenhagen werd in de daarop volgende dagen deze oven door de heren A. Bruijn en H.F. Wijnman van de R.O.B. te Amersfoort, nader onderzocht. Evenals de kort te voren onderzochte oven te Waubach bleek deze oven tot een vroege periode van aardewerkproductie te behoren; daarbij is sporadisch al glazuur toegepast.” Hierover vermeldt ook een krantenartikel dd. 21 september 1977. De heer Bruijn laat in dit artikel weten, dat er een dozijn voorwerpen werden gevonden, die gemakkelijk gerestaureerd konden worden. Uit de bodem van de Gatestraat kwamen onder andere napvormige schaaltjes, die aan de buitenkant versierd waren met glazuur. Verder werden er nog potten gevonden, grote schenkkannen en drinkbekers. Het gevonden aardewerk werd naar Amersfoort overgebracht. Het duurde zeker anderhalf jaar voordat alles gerestaureerd was.
8
P o t t enb a k ke rs o ve ns in d e Gat e s t raat
Gedeeltelijk geglazuurd bovenstuk van een schenkkan.
3.8 Publications 1980/81 In de Publications de la Societé Historique et Archeologique dans le Limbourg van 1980/81 kunnen we het volgende vernemen over de ovens te Nieuwenhagen en Waubach: “In de maanden augustus en september 1977 werd een onderzoek ingesteld naar de overblijfselen van vroeg twaalfde-eeuwse pottenbakkersovens in de gemeente Ubach over Worms (Groenstraat) en Nieuwenhagen (Gatestraat). Reeds in 1965 was in Nieuwenhagen op de Vaechshof een oven aangetroffen en onderzocht. De twee nieuwe vindplaatsen kwamen aan het licht bij rioleringswerkzaamheden in de Gatestraat. Het restant van één oven was zo vlak onder de tegenwoordige bestrating gelegen dat het vrijwel geheel was vernietigd. De tweede oven, hoewel ook ernstig beschadigd, leverde nog juist voldoende gegevens op om het oventype te kunnen vaststellen. De gevonden aardewerkfragmenten tonen een zo grote overeenkomst met de vondsten van de ‘Vaechshof’ in 1965, dat aangenomen mag worden, dat alle drie de Nieuwenhaagse ovens gelijktijdig in productie zijn geweest. Wij moeten denken aan het eerste kwart van de twaalfde eeuw. Ook het materiaal uit de Groenstraat zal zoals we verder zullen vernemen uit dezelfde tijd stammen.” De heren van de ROB werd bij het bezoek aan de ovens in de Gatestraat door mij attent gemaakt op de restanten van twee plaatsen met ovens aan de Hereweg, waarvan bij de ROB tot dan toe niets bekend was. Ze hebben van beide vindplaatsen restanten aardewerk meegenomen (zie hoofdstuk 6).
3.9 Een rammelaar De heer Bruijn maakt mij attent op een stookplaats van een oven midden in de straat op wel twee meter diepte. Hij twijfelt even en wijst vlak erbij nog een vermoedelijke stookplaats aan. Even verder vindt hij enkele markante rand- en bodemscherven, drinkbekertjes en zelfs een rammelaar. Vooral het bovenstuk van een schenkkan, waarop glazuur is aangebracht vindt hij zeer interessant. Dit glazuur dat slechts op een gedeelte van de bovenrand lijkt gegoten, was een modeverschijnsel ter versiering, zo vertelt hij. In de ram-
P o t t enb a k ke rs o ve ns in d e Gat e s t raat
9
melaar waarin kleine steentjes zitten zijn kleine gaatjes om een beter geluid te krijgen. De heer Bruijn merkt gekscherend op dat het eigenlijk niet het juiste speelgoed voor kleine kinderen is. “Ze zullen maar ruzie maken met elkaar en iemand krijgt die rammelaar tegen zijn hoofd. Maar de pottenbakker had dus toch nog tijd om speelgoed te maken.” Enkele jongens komen vertellen, dat iemand een complete pot gevonden heeft. De heren gaan er op af en brengen een kogelpot mee. Ook die gaat mee naar Amersfoort. ’s Middags als de heren van de ROB al lang vertrokken zijn, is een graafmachine bezig met het uitschachten van grond op het kruispunt van de Laurastraat en de Gatestraat. De grond is rood gekleurd en overal liggen scherven. Het kraakt onder de bak van de aardewerkpotten, die vermorzeld worden. Niemand interesseert het. Het is bijna om te huilen. Alles wordt opgeladen op vrachtwagens, die het naar een voormalige kiezelgroeve aan de Delleweg transporteren. Even is er pauze tussen twee vrachtwagens en met mijn twee zonen rapen we snel een hoop scherven bij elkaar, waarvan we later nog met veel geduld een bijna complete pot in elkaar kunnen plakken. Dan komt de gemeenteopzichter en jaagt ons weg met de woorden: “Anders komen de andere kinderen ook.” Nou, die kinderen waren er toch wel. Als na de werktijd de werklui vertrokken zijn, komt de jeugd uit de buurt (en zelfs uit Waubach) graven in de openliggende Gatestraat. Bij de hoge betonmuur is de jeugd ’s avonds bij het licht van zaklantarens bezig onder de muur door te graven, waarbij veel aardewerk vernield wordt. Samen met buurtbewoners maken we hen attent op de levensgevaarlijke situatie. ’s Anderdaags vindt een jongen vlak voor zijn huisdeur enkele centimeters onder elektrische kabels, die dwars over de weg lagen, een gave kogelpot. Dat noemen ze vindersgeluk.
Tekening rammelaar
Reconstructie rammelaar
3.10 E en afvalhoop Enkele maanden later bij de aanleg van de stoep aan de zuidzijde van de hoek Gatestraat met de Laurastraat vind ik nog een kleine hoop scherven (twee emmers vol). Deze hoop bestaat uit: • 150 bovenranden van potten, waarvan 80% met lichtgele en 20% grijze kleur; • 7 bodemscherven met uitstekende rand; • 1 oor van een kan; • 3 schenktuiten; • 7 bovenranden van lichtgele kleur, die met oranje engobe bestreken zijn; • 1 randscherf en 6 wandscherfjes met radstempelversiering bestaande uit vierkantjes en 1 met driehoekjes; • 3 scherfjes van een rammelaar; • 1 smeedijzeren spijker; • 10 stukjes geglazuurd puin.
10
P o t t enb a k ke rs o ve ns in d e Gat e s t raat
Tussen dit afval lagen ook nog de resten van wat waarschijnlijk ooit een leren sandaal was. Vooral de scherven met radstempelversiering waren zeer uniek voor Landgraaf. Ik heb bij alle andere ovenrestanten in Landgraaf géén radstempelversieringen aangetroffen. Toen bij het kruispunt Gatestraat tegenover de Laurastraat het huis van de familie Stüssgen gebouwd moest worden, werden bij het uitschachten voor de fundamenten vele ovenrestanten aangetroffen. Ook bij het uitdiepen van de grond voor de bouw van een huis op de hoek Hereweg-Gatestraat werden oranje grondverkleuringen aangetroffen.
3.11 B ouwplannen bij de school aan de Gatestraat a . P r o e fsl e uf Zoals reeds eerder vermeld, hadden kinderen, toen de Gatestraat open lag, onder de hoge muur aardewerk uitgegraven. Als dan ook bekend werd, dat op het terrein vlak bij deze plek gebouwd zou worden, hebben we van dit gegeven gebruik gemaakt. Om de bouwwerkzaamheden voor te zijn hebben drie leden van de plaatselijke heemkundevereniging, te weten Jean-Louis Beckers, Theo Maalsté en ik, in het veel hoger gelegen terrein een proefsleuf dwars op de muur gegraven. Het doel hiervan was om aan deze zijde van de muur het vervolg van de aardewerkrestanten aan te treffen. Na enkele dagen graven aan deze sleuf, die steeds langer en dieper werd, kwamen we alleen losse scherven tegen. Toen we bij de muur op 3,50 meter diepte zaten, werden de verkenningen gestaakt wegens instortingsgevaar van de muur. Deze was o.a. door mijnschade overal gescheurd. Natuurlijk baalden we behoorlijk en moest ik het ontgelden omdat volgens mijn medegravers de verkeerde plaats was aangewezen.
b . B o u w r i jp m ake n v an h e t sch oolterrein Het grootste gedeelte van het in 1908 gebouwde en later uitgebreide schoolcomplex aan de Gatestraat, bestaande uit tien leslokalen, overdekte speelplaats en buitentoiletten was reeds eind jaren zeventig afgebroken. Alleen het gymnastieklokaal werd nog enkele jaren gebruikt, waarna ook dit het loodje moest leggen. Daarna werd in 1983 het huis van hoofdmeester Scheepers door het sloopbedrijf van J. van Hommerich afgebroken. De laatste jaren werd het huis alleen bewoond door de echtgenote van meester Scheepers. Het huis straalde iets landelijks uit zoals het min of meer verscholen lag tussen de bomen, met aan de voorkant een mooie tuin tot aan de straat. Een aantal lindebomen bleven dankzij de inspraak van velen behouden, hoewel na het snoeien weinig van de eens zo prachtige bomen overbleef. Een groot kippenhok, dat op een naastgelegen weiland stond werd op een avond in korte tijd door een felle brand verwoest. Gelukkig zaten er geen kippen meer in.
c . T o e g a n g sw e ge n Dan komt op 2 januari 1986 een grote graafmachine en trekt op enkele plaatsen het hoge muurwerk aan de Gatestraat omver. Tussen de twee rijen lindebomen wordt de grond iets meer dan een halve meter uitgeschacht en is de ondergrond fel oranje – rood gekleurd. Waarschijnlijk zijn hier vroeger de stenen gebakken voor de bouw van de school (veldbrandoven). Op een andere plaats aan de Gatestraat moest meer grond weggehaald worden om een oprit naar het hoger gelegen terrein te creëren. Op 25 meter van de muur kwamen hierbij op twee plaatsen pottenbakkersrestanten vrij te liggen. Op één plaats ter grootte van 0,80 meter in doorsnede lagen een aantal delen van potten en een stuk van een Romeinse dakpan! Op vijf meter bezijden deze vondst lag een tweede restant van een meter doorsnede en 10 centimeter
P o t t enb a k ke rs o ve ns in d e Gat e s t raat
11
Rode grondverkleuring, waarschijnlijk door vroegere veldbrandoven.
dik. Hierin zaten grotere en kleinere stukken scherven van aardewerk in een laag uitzonderlijk vette grijze klei, oranje gekleurde stukjes klei en houtskool. Uniek was echter de vondst van een sterk geroest ijzeren voorwerp, gelijkend op het lemmet van een mes, dat als gereedschap kan zijn gebruikt. Bij mijn weten zijn tot nu toe nooit gereedschappen van pottenbakkers uit die periode gevonden.
d . E e n o n be ke nd obje ct Op het terrein vernam ik dat op maandagmiddag 3 februari 1986 een gedeelte van het bouwterrein 80 centimeter zou worden uitgeschacht. Toen ik daar arriveerde was men nog maar net aan de noordzijde begonnen met het uitgraven van de grond. De grote bak van de dragline ‘hapte’ in een rode laag met scherven. Direct sprong ik in het gat en gebaarde de machinist een eindje verder te graven. Maar ook hier zaten restanten in de grond en wees ik hem nog iets op te schuiven. Het was wel duidelijk, dat hier weer een restant van pottenbakkersactiviteiten aanwezig moest zijn. Haast met verkenning was geboden. De meeste bouwvakkers hadden vanwege de bittere koude reeds vorstverlet waardoor de kans bestond hier enkele dagen rustig te kunnen werken. Met de uitvoerder kwam ik overeen, dat de sectie archeologie van de heemkundevereniging Landgraaf de zaak mocht onderzoeken, mits... wij later het niet uitgeschachte deel van het vak met de schop zouden uitgraven. Wij hadden geen keuze. De vondst lag ca.10 meter van de muur aan de straat en ca. 4 meter verwijderd van de perceelsgrens van privé-eigendom. Na een aantal officiële instanties van de vondst in kennis gesteld te hebben, kregen we van de provinciaal archeoloog toestemming voor de opgraving. Het object had de globale vorm van een ovaal en was noord-zuid gelegen 3,35 meter lang, 2,55 meter breed en 0,50 meter dik. Aan de noordzijde bevond zich een rode kleilaag in de wand die de grens van het uit te diepen vak vormde. De laag liep hier onder een hoek van 45 graden naar beneden. Loodrecht op deze wand bij de rode laag trokken wij een denkbeeldige hartlijn. Op ongeveer 3,35 meter van de wand leek het object te beginnen en groeven we een dwarssleuf loodrecht op de hartlijn. Besloten werd telkens een smalle strook af te graven en het profiel op te tekenen en eventueel op foto en film vast te leggen. Het hele karwei werd verder door de heer Theo Maalsté en ik uitgevoerd. Wel werden we enkele keren
12
P o t t enb a k ke rs o ve ns in d e Gat e s t raat
Onbekend ijzeren voorwerp, misschien pottenbakkersgereedschap?
spontaan door enkele buurtbewoners geholpen. Woensdagnacht had het zo hard gevroren dat de bovenlaag van de grond bevroren was. ’s Avonds hebben we de zaak met een groot zeil toegedekt. Dat bleek geen onnodige maatregel, want ’s nachts ging het ook nog sneeuwen. Daar de bouwopzichter ongeduldig begon te worden werd besloten het onderzoek versneld uit te voeren en af te ronden. Het bleek mee te zitten, omdat het object zich naar de wand toe versmalde. De voortzetting van de rest van het object scheen nog iets verder te lopen. Dit lag echter op particulier terrein en de eigenaar stond niet toe, dat we hier verder groeven, omdat hier een fruitboompje stond. Na een kort onderzoek bij dit laatste gedeelte werd het verder graven gestaakt en het terrein geëgaliseerd zoals afgesproken met de opzichter. De hard bevroren brokken uit het bovenste deel, waarin zich scherven bevonden werden bij de wand met de rode kleilaag gedeponeerd. Resumerend kunnen wij stellen, dat deze noodopgraving voor ons zeer leerzaam is geweest. Naast een aantal goed opgetekende profielen en genomen foto’s hebben wij ook een aantal vondsten aan deze opgraving overgehouden. Zo werden naast twee bijna gave potten een groot aantal scherven en grotere gedeelten van aardewerkpotten gevonden. Over de precieze aard van het object is in dit stadium nog geen afsluitende conclusie te trekken. Duidelijk is echter, dat we te doen hebben met een restant van een pottenbakkersbedrijf uit het begin van de 12de eeuw.
P o t t enb a k ke rs o ve ns in d e Gat e s t raat
De auteur zelf aan de slag.
Het helaas in stukken gevallen deel van een ovenbrug.
13
14
P o t t enb a k ke rs o ve ns in d e Gat e s t raat
e . A fv a l kuil bij d e be rgh okke n Op de binnenplaats van het woningencomplex ‘Gatehof‘ aan de Gatestraat moesten opberghokken gebouwd worden. Bij het egaliseren van de grond kwam een zwarte laag grond vrij te liggen. Ook na het graven van een kuil van 2 bij 0,8 bij 1 meter bestond de omgeving nog steeds uit zwarte grond. Vermoedelijk hadden we hier te doen met afval en verbrande resten van houtskool. Tussen de resten bevonden zich aardewerkscherven, soms in laagjes.
Situatieschets van de onbekende vondst.
f. N o g m e e r re st ant e n Bij het graven van sleuven voor de fundamenten van één berghok werden potscherven en oranje-rood gekleurde grond aangetroffen. Op deze plaats werd een kleine proefsleuf gegraven. Daar de grond echter steenhard was wilde ik de volgende dag verder graven. Men had echter ‘s morgens al heel vroeg beton gestort, waardoor geen verder onderzoek meer kon plaatsvinden.
P o t t enb a k ke rs o ve ns in d e Gat e s t raat
15
g . O v e n b r ug Bij het uitgraven van grond voor een te metselen nieuwe keermuur langs de Gatestraat werden enkele merkwaardige vondsten gedaan. Allereerst een gedeelte van een grote lichtgele voorraadpot met oor. Verder een gedeelte van een ovenbrug bestaande uit een 10 centimeter dikke hardgebakken rode ‘kleiworst’ van ongeveer 40 centimeter lengte.
h . J a a r v e r slag RO B 1987 In het Jaarboek van 1987 van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek te Amersfoort wordt melding gemaakt van de opgraving in Landgraaf: “Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, Rijswijk 1987 Provinciaal Archeoloog - Limburg Landgraaf: Leden van het Oudheidkundig en Cultuurhistorisch Genootschap Landgraaf geven op 20 mei door, dat op 3 februari aan de Gatestraat in Nieuwenhagen tijdens de bouw van nieuwe huizen een pottenbakkersoven en schervenconcentraties gevonden waren. In 1977 waren tijdens rioleringswerkzaamheden in de straat al resten van 2 ovens gevonden, waarvan dhr. A. Bruijn de keramiek in het eerste kwart van de twaalfde eeuw dateerde. De thans waargenomen grondsporen en gedane vondsten maken deel uit van het complex. Verwacht wordt, dat het geheel zich nog voortzet onder een aangrenzende tuin.”
Hoofdstuk 4 De Pottenbakkersoven
aan de
Vaechshof
Bij de bouw van de Vaechshof in 1965 heeft wel een officieel onderzoek plaatsgevonden door leden van de ROB. Om een voorstelling van zo’n opgraving te krijgen volgt hier een uittreksel van dit artikel getiteld Middeleeuwse Pottenbakkersoven te Nieuwenhagen, Landgraaf van de inmiddels overleden heer Anton Bruijn, die ook in Schinveld en Brunssum jarenlang onderzoek heeft verricht over deze pottenbakkersindustrie.
Het ovenprofiel in de bouwput.
In mei 1965 werden bij graafwerkzaamheden ten behoeve van woningbouw, restanten aangetroffen van een bakkerij. De gewaarschuwde gemeentelijke autoriteiten van Nieuwenhagen wendden zich tot de heer Van Hommerich, gemeentearchivaris te Heerlen en conservator van het gemeentemuseum. Na een oriënterend onderzoek stelde deze de ROB te Amersfoort op de hoogte van de vondst van een vroeg middeleeuwse oven. De talrijk aanwezige aardewerkscherven toonden grote overeenkomst met de vroegste producten uit Schinveld.
16
De P o t t enbakke rs o ve n aan d e Vae chs ho f
17
4.1 Vondstomstandigheden De vindplaats was gelegen op een flauwe terreinhoogte even ten noorden van de Hereweg, kadastraal bekend onder de naam ‘Vaechshof’. Terreinhoogte ca. 164 meter + NAP, Coördinaten 200260 / 323980. Niets wees op de aanwezigheid van een oude beek of waterloop. Het opgravingobject had ruwweg een ovale vorm van ca. 4 bij 2,5 meter en was vrijwel noord-zuid gericht. De zuidelijke helft van dit ovaal was machinaal weggegraven, waarbij gelukkig de diepst gelegen bodemsporen onaangeroerd waren gebleven. De noordelijke wand van de ruim twee meter diepe bouwput toonde een bijna compleet profiel van het object.
Plattegrond van de oven.
4.2 Het onderzoek Het graafwerk, documenteren en verzamelen gebeurde door de heer Anton Bruijn en verder door de heer Wijnman, beide werkzaam voor de ROB. In verband met de voortgang van de bouwwerkzaamheden was het wenselijk zo spoedig mogelijk met het onderzoek te beginnen. Het zuidelijke deel van de bouwput was jammer genoeg reeds weg, maar dit leverde als voordeel, dat de rest van het object bijzonder toegankelijk was geworden. Op het bodemniveau van de bouwput bevond zich de vloer van de bakruimte van een oven die kennelijk in de bestaande löss was uitgegraven tot een diepte van ruim twee meter beneden het tegenwoordige maaiveld. Aan de noordzijde van de ovale bakruimte bevond zich een opmerkelijk steil uitgegraven werkkuil, die grotendeels als stookruimte dienst had gedaan. Aan de hand van de opgetekende profielen kon een plattegrond samengesteld worden. Samen met deze gegevens kon verder een lengteprofiel langs de middellijn van de oven en de stookkuil aangegeven worden. Daarop zien we duidelijk het grote diepteverschil tussen noord- en zuidzijde. In totaal werden acht profielen
18
De P o t t enbakke rs o ve n aan d e Vae chs ho f
Profiel A
Profiel D
getekend, waarvan de plaats en hoogte ten opzichte van elkaar nauwkeurig werden vastgelegd, zodat men een driedimensionale voorstelling kan vormen van hetgeen gevonden was. In de werkkuil werden twee vrij diepe kleinere kuilen aangetroffen, die ten opzichte van de lengte-as van oven en werkkuil schuin buitenwaarts de diepte ingegraven waren. Deze beide kuilen hebben niet gelijktijdig dienst gedaan, doch behoren bij afzonderlijke fasen van het bestaan van de oven, die tenminste éénmaal werd gerestaureerd. De vroegste van beide kuilen bevatte veel aardewerk. Op de vloer van de oven werd een ca. 25 centimeter dik pakket van een bijna zwarte substantie aangetroffen. Het hoofdbestanddeel van deze massa was houtskool, voornamelijk in korrel- en poedervorm. Dit toont aan dat het stoken en bakken waarschijnlijk in dezelfde ruimte plaatsvonden. Daartussen kwamen bandjes voor van hoogstens enige centimeters dikte. Zij bleken te bestaan uit fijnkorrelig, gesinterd materiaal, dat tevens op het oppervlak van het aardewerk werd aangetroffen. Bovendien bevatten zij veel schilfers aardewerk, die van het oppervlak van de potten waren gesprongen. Deze laagjes verraden dan ook, dat in de oven minstens vijf maal is gebakken. De werkkuil bleek geheel gevuld te zijn met aardewerkscherven en al dan niet roodgebrande löss. Het vervolg in zuidelijke richting van de reeds oplopende lijn van de puinvulling in de werkkuil is een belangrijk gegeven geweest, dat helaas bij het graven van de bouwput is verloren gegaan.
De P o t t enbakke rs o ve n aan d e Vae chs ho f
19
4.3 Oventype en Bakprocédé “De ter beschikking staande gegevens zijn voldoende om aan te tonen, dat wij aan de Vaechshof een voor ons land nieuw oventype gevonden hebben,” aldus de heer Bruijn. De tenminste enige generaties latere ovens van Brunssum, Schinveld (en ook Landgraaf) bezaten een afzonderlijke bak- en stookruimte. Vanuit de stookruimte voerden twee door een zware dam gescheiden trekkanalen naar de ca. 60 centimeter hoger gelegen stookruimte. De middendam is zo breed, dat ze in het bakruim een plateau vormt, waarop de te bakken potten geplaatst konden worden. Een grote ondiepe werkkuil lag voor de mond van de stookruimte, terwijl de bakruimte, de ovenkoepel, geheel bovengronds was gebouwd. De bovenzijde van de ovenmond lag nauwelijks beneden het maaiveld. Dit oventype, de zogenaamde ‘liggende oven’, schijnt in de twaalfde en dertiende eeuw in het gehele Rijnland de gebruikelijke vorm te zijn geweest.
B. Oventype Vaechshof
A. Romeins staand oventype
C. Liggend oventype
Oudste oventype. De oven van de Vaechshof wijkt dus belangrijk af van het geschetste type en moet ongeveer een eeuw ouder zijn. Aangezien de aardewerkvormen van de Vaechshof eveneens in Schinveld en Brunssum worden aangetroffen komt het ons waarschijnlijk voor, dat deze oven als een voorloper van de twaalfde eeuwse ovens van Brunsssum en Schinveld beschouwd mag worden. Over de ontwikkeling van het oventype in de Vroege Middeleeuwen is bijzonder weinig bekend. In het algemeen wordt wellicht wat al te gemakkelijk aangenomen, dat de ‘liggende’ Middeleeuwse oven zich heeft ontwikkeld uit het ‘staande’ Romeinse type. De plattegrondtekening van een Romeinse en een Middeleeuwse oven vertoont misleidend kleine verschillen. Men zou verwachten, dat het principe hetzelfde is. De middendam in de Romeinse oven heeft vooral als doel, het zware rooster te ondersteunen. Wij berekenden het gewicht van een 25 centimeter dik rooster voor een oven met een bakruimtediameter van 1,80 meter, op ruim 900 kilogram. Tijdens het bouwen van de oven weegt de klei van het rooster in natte toestand ongeveer 18 procent meer. Daarbij komt dan nog het gewicht van de opgestapelde potten dat geschat kan worden op 1000 kilogram. De gaten in het rooster bij de middendam zijn schuin door de dam geboord. Dat wijst erop dat voor de hittegeleiding, de dam, die als ondersteuning noodzakelijk is, nadelig werkt. In het hoogste punt van de ovenkoepel dus midden boven de bakruimte bevindt zich een trekgat. De open zijde hiervan is naar dezelfde
20
De P o t t enbakke rs o ve n aan d e Vae chs ho f
kant gericht als de stookopening van de oven. In het Thermenmuseum in Heerlen bevindt zicht een dergelijke Romeinse pottenbakkersoven. Globaal mag men aannemen, dat dit oventype geschikt is voor het bakken op temperaturen niet hoger dan 1000 graden Celsius. Het zware rooster vermindert het nuttig effect van de opgewekte hitte, naar schatting van hedendaagse warmtetechnici met 200 á 250 graden Celsius. Dit houdt in, dat de Romeinse pottenbakkers, zelfs al zouden zij dezelfde temperaturen gestookt hebben als de ruim duizend jaar later werkende steengoedbakkers, toch een poreus product verkregen hebben. Romeinse scherven hebben, al naar hun aard, een wateropneemvermogen dat overeenkomt met 20 tot 30 procent van hun eigen gewicht. De nadelen van deze poreusheid werden bestreden door het toepassen van bepaalde oppervlakte behandelingen als spoelen met of dompelen in engobes van verschillende kwaliteit al naar de functie van het product. Maken wij een sprong naar de twaalfde eeuw, dan valt op, dat dan niet met engobes wordt gewerkt en dat de producten bij een temperatuur van meer dan 1000 graden Celsius zijn gebakken. In het algemeen is de poreusheid van het aardewerk gehalveerd ten opzichte van die van de Romeinse producten en schommelt rond de 15 procent. In de dertiende eeuw is het wateropneemvermogen opnieuw gehalveerd en bedraagt 6 á 7% van het gewicht van het aardewerk. In het eerste kwart van de veertiende eeuw en op sommige plaatsen nog eerder bedraagt dit percentage nog slechts ruim één procent (1%). Deze ontwikkeling, die van grote betekenis is geweest voor de vormveranderingen van het aardewerk is slechts mogelijk geworden door veranderingen in het bakoventype en de wijze van stoken.
4.4 Roosterloze pottenbakkersoven De oven lag gedeeltelijk onder en boven het maaiveld en was elliptisch van vorm. Het centrale deel van de oven bestond uit een zogenaamd support (middendam, steun of voetstuk) een kleilichaam, dat bij het graven van de ovenplaats werd uitgespaard. Hierboven bevonden zich ovenbruggen van middendam naar zijwand in de vorm van een karrenwiel. Het middendeel en de zijwanden werden dikwijls met scherven van gebroken aardewerk bekleed. Vóór het support, in de stookruimte brandde het vuur, gestookt vanuit de werkkuil. Waarschijnlijk werd hoofdzakelijk gestookt met houtskool van eikenhout om een hogere temperatuur te bereiken. De hete lucht kon via twee trekgangen aan weerszijde van het support tussen het hier gestapelde aardewerk naar de uitlaten stromen. De bodem van de werkkuil lag ongeveer 60 centimeter dieper dan de stookruimte, zodat de stoker zich niet al te veel hoefde te bukken bij het stoken. In de kuil treft men meestal veel as en houtskool aan en afval van het leeghalen van de oven. Hoe de bovenbouw van de oven precies uitgezien heeft weten we niet, omdat die opengemaakt werd om het aardewerk uit de oven te halen. Hoogstwaarschijnlijk was het een koepelvorm waarboven twee afvoerpijpen liepen. De roosterloze oven leverde een effectieve temperatuurwinst op van 200 á 250 graden Celcius, voldoende om de poreusheid van de scherf terug te brengen van ca. 30 tot 1 procent. Het bij het onderzoek aan de Vaechshof gevonden aardewerk, toont duidelijk aan, dat wij te doen hebben met producten van rond 1100 na Chr.. Zij behoren tot de periode A (1050-1125 na Chr.) door de heer Bruijn in Schinveld vastgelegd in een tijdschema. Aanvankelijk bestond dit tijdschema uit zeven perioden, maar werd door de vondst van nog ouder aardewerk met twee perioden A en B uitgebreid. De periode A is mede gekenmerkt door aardewerk met blokradstempelversiering en vormen, die moeilijk anders geïnterpreteerd kunnen worden dan als een voortzetting van een Karolingische traditie. In Schinveld, waar dit radstempelaardewerk in periode A voorkomt, zijn géén ovens uit deze periode aan het licht
De P o t t enbakke rs o ve n aan d e Vae chs ho f
21
gekomen. De grotere industrieën in België te Andenne blijken in het begin van de twaalfde eeuw reeds te werken met ovens van het latere Brunssumse, Schinveldse (en ook Landgraafse) type. Aan de hand van verscheidenheid van het aardewerk heeft de heer Bruijn een tijdsindeling gemaakt. Deze werd naderhand door de vondst van nog ouder aardewerk uitgebreid met de perioden A en B en later zelfs tot 12 perioden. No. 1. 2. 3.
Periode B A I
Datering ± 1050 ± 1050 - 1125 ± 1125 - 1190
4.
Ia
± 1190
5.
II
± 1190 - 1220
6.
III
± 1220 - 1300
7.
IV
± 1300 - 1350
Bijzonderheden Oudst bekende aardewerk. Oudst bekende oven gevonden bij de Vaechshof.
4.5 De oven aan de Vaechshof De oven aan de Vaechshof is dan ook ten volle onze aandacht waard. Het valt aanstonds op dat een centrale middendam (support) ontbreekt. Het is dan ook buiten discussie dat wij hier reeds te doen hebben met een roosterloze oven. En dientengevolge ligt het voor de hand, mits andere factoren dit niet beletten, hier met vrij hoge temperaturen gestookt kon worden. Bezien we het totaal van het aantal misbakproducten dan blijkt dat de pottenbakker met verschillende moeilijkheden te maken had. De potten zijn zodanig verhit geweest, dat het verwekingspunt van de klei werd bereikt en sterke deformatie (vervorming) het gevolg was. De temperatuur in de oven was zo hoog, dat wervelende houtas een verbinding kon aangaan met de silicaten in de klei van de potten. Dit deed allerlei grillige glasachtige uitwassen en korsten ontstaan, die het product onverkoopbaar maakten. Sommige branden zijn bedorven door een sterke pokdaligheid van het oppervlak, ontstaan door het afspringen van schilfers. Dit laatste verschijnsel treedt op bij te snelle toe- of afname van de temperatuur in de oven. Tussen het afvalmateriaal komen bij uitzondering scherven voor die aantonen, dat de baktemperatuur te laag is geweest. De potten vertonen abnormaal grote kleurafwijkingen van bruin, bruingrijs of donkergrijs, hetgeen voor beschilderd aardewerk als zeer ongewenst geacht moet worden. Het oventype roept een aantal vragen op. De gesignaleerde verschijnselen dienen als gegeven, dat er iets bijzonders met deze oven aan de hand was. Zij wijzen alle min of meer in eenzelfde richting. De oven leverde gemakkelijk een oververhitting en was moeilijk regulerend te sluiten. De verhitting geschiedde te direct en trachtte men de oven te temperen, dan trad te snel reductie en afkoeling op. Deze gevolgtrekkingen zijn niet onlogisch als we naar de opgravingsgegevens kijken. De oven is diep in de grond aangelegd, hetgeen een spoedig optredend zuurstofgebrek verklaart. Er is geen afzonderlijke bak- en stookruimte en ook geen scheiding door een rooster, zodat de potten in direct contact met het vuur kwamen. Als voornaamste probleem rest ons het treksysteem van deze oven. Door het ontbreken van de bovenbouw valt dit probleem niet met zekerheid op te lossen. Tijdens het stoken moet de pottenbakker voornamelijk daar regelend optreden, waar de lucht afgevoerd moet worden. Waarschijnlijk was de trekopening gericht naar het front waar de pottenbakker stond te stoken. Het strakke doorlopen van de bodemlijn van de werkkuil in die van de ovenvloer kan wijzen op een verband met de trek en de noodzakelijke circulatie in de oven (zie afbeelding). De heer Bruijn spreekt dan ook van een rare pottenbakker, met op z’n zachts uitgedrukt een rare manier van werken.
22
De P o t t enbakke rs o ve n aan d e Vae chs ho f
Gedraaid aardewerk
4.6 Het aardewerk De keramiekvondsten bij de oven aan de Vaechshof zijn niet te onderscheiden van die uit periode A te Schinveld. De algemene kenmerken van deze periode zijn: • Op de draaischijf vervaardigd aardewerk. • Gedraaid uit ‘witbakkende’ klei vermengd met 20% ongezeefd zand van ongelijkmatige korrelgrootte. Niet zelden komen enige keitjes kwarts voor van twee of meer mm doorsnede. • Baktemperatuur: gewoonlijk 1000 graden Celcius, soms tot ca. 1100 graden Celcius. • Kleur: kenmerkend geel-wit. Voornamelijk bij het grotere vaatwerk, als kookpotten en schenkgerei, zien we een aantal grijze exemplaren. In de vormgeving vallen op: • Manchetvormige randen, al dan niet voorzien van zogenaamde dekselgeulen bij de kookpotten met lensbodem; • Brede, horizontaal buitenwaarts gerichte, hoekige randen bij de tuitpotten met lintoren en standring; • De cilindrische tuit van de tuitpotten is gewoonlijk door de schouderwand van de pot gestoken; • Alle aardewerkvormen vertonen een correctie van de wanddikte door middel van bijsnijden van dat gedeelte van de vorm, dat zich beneden de grootste diameter bevindt. Versieringswijze: • Beschildering met ijzerhoudend slib. Karakteristiek is een motief dat bestaat uit vier gelijktijdig en gelijkvormig getrokken golflijnen, die doorgezet zijn tot op of zelfs over de grootste diameter van de pot. Typisch is ook een boogvorm, bestaande uit vier verfstippen. Beide motieven werden waarschijnlijk met de vingers (fingerpainting) aangebracht. • Blokradstempelversiering, zowel één- als tweerijig op hals en schouder tot vlak boven, soms tot aan de grootste diameter van de pot. • Combinatie van de twee hierbovengenoemde versieringswijzen. • Bruingeel tot geelbruin loodglazuur, voorkomend over vrijwel het gehele buitenoppervlak van de pot. • Combinatie van de als tweede en vierde genoemde versieringswijze.
De P o t t enbakke rs o ve n aan d e Vae chs ho f
23
• Ingekraste schroefdraadgewijs verlopende golflijnversiering, voorkomend op de rand, hals en schouder (tot grootste diameter) van de pot in combinatie met de als vierde genoemde versieringswijze. • Reliëfbandversiering komt voor in twee typen: 1. Een 2 á 3 millimeter dikke en ongeveer 1 centimeter brede, in reliëf golvende band op grote vaten van buidelvorm. 2. Een smalle, 5 á 10 millimeter brede en 3 tot 6 millimeter hoge, op doorsnede driehoekige band, aanwezig op groot vaatwerk van (nog) onbekende vorm in combinatie met de als eerstgenoemde versieringswijze en op schenkgerei in combinatie met de als vierde genoemde versieringswijze. Bij de producten van Nieuwenhagen zijn enige tegenstellingen met dit algemene beeld van periode A op te merken. Het radstempel komt niet voor bij de versieringswijzen van de potten. En afwijkend is ook het talrijke voorkomen van handgevormde kogelpotten; enkele kleinere beschilderde potjes zijn eveneens niet op op de draaischijf vervaardigd. Deze handvormwaar is niet of nauwelijks te onderscheiden van de producten uit Schinveld periode I (vroeg), die daar volgt op periode A. Een opmerkelijke vondst aan de Vaechshof is een op de schijf gedraaide tuitpot met daarop vastgebakken een handgevormde kogelpot. Dit toont onomstotelijk aan, dat beide vormen en technieken gelijktijdig kunnen voorkomen. Het komt ons aannemelijk voor, dat de Nieuwenhaagse pottenbakker werkt in een tijd, die overeenkomt met de eindfase van periode A. De oude traditie om met een blokradstempel te versieren is reeds in onbruik geraakt en de opkomst van het handgevormde twaalfde eeuwse aardewerk kondigt zich reeds aan. Veel kenmerkende vormen en versieringen van rond 1100 zijn nog in zwang. Een datering in het eerste kwart van de twaalfde eeuw en waarschijnlijk in de laatste jaren daarvan lijkt ons dan ook het meest aanvaardbaar.
Op de draaischijf vervaardigde tuitpot met daarop vastgebakken handgevormde kogelpot.
24
De P o t t enbakke rs o ve n aan d e Vae chs ho f
4.7 Een regionaal dagblad scrijft in April 1965: “Aan het woord is de heer Bruijn: ‘Deze oven is in tegenstelling tot de ovens in Brunssum en Schinveld rechtstreeks in de klei uitgestoken op een diepte van 2-2,5 meter. De pottenbakker uit die tijd is als het ware een ondergronder. Kookpotten vormen de hoofdzaak, 80% van de scherven stamt van kogelpotten met een randversiering (twee gave exemplaren)’. Daarnaast vond hij bij een uitloper van de oven, blijkbaar waar de pottenbakker zijn misbaksels deponeerde, drie kisten scherven. Hij meent met deze scherven nog 7 á 8 potten te kunnen samenstellen. Nog merkwaardiger is, dat naast handgevormd aardewerk, ook aardewerk werd aangetroffen, dat kennelijk op de draaischijf werd vervaardigd en waarbij zich zelfs een loodgeglazuurd product bevindt. Loodglazuur werd rond 1100 toegepast als versiering van aardewerk, niet om de poreusheid daarvan te bestrijden. Beschilderd aardewerk trof de heer Bruijn ook aan. De verf bestond indertijd uit een leempapje met ijzeroxide, dat met de vingers of met een voorwerp (penseel?) werd aangebracht. Het stookmateriaal dat de 12e eeuwse pottenbakker uit Nieuwenhagen gebruikte was eikenhout, vermoedelijk in de vorm van houtskool, want eikenhout brandt te langzaam naar pottenbakkersmaatstaven gerekend.”
4.8 Eigenaardig De tijdsduur van het gebruik van de oven is nog niet aanwijsbaar. Niets valt te concluderen uit het feit, dat vier laagjes zand in de oven zijn aangetroffen. Voordat de pottenbakker de te bakken potten in de oven plaatste, strooide hij daarin wat zand. Het zand is namelijk bedekt met dunne schilfers aardewerk, afgesprongen van de potten tijdens het bakproces. De enige conclusie, die de heer Bruijn uit de zandlaagjes kan trekken is: “Het was een eigenaardige pottenbakker”.
4.9 Chronologische indeling Zoals reeds enkele malen werd aangegeven stamt de oven uit periode A (1050-1125 na Chr.). Wat betekent dit? Nou, bij de onderzoeken van het aardewerk in Brunssum en Schinveld heeft de heer Bruijn aan de hand van verscheidenheid van het aardewerk een tijdsindeling kunnen maken. Later moest deze nog eens onderverdeeld en uitgebreid worden. Hij kon het tijdperk waarin hier aardewerk vervaardigd werd vaststellen tussen 1050 en ca. 1375 na Chr. Per 25 jaar van een eeuw werd dit aangegeven met een cijfer en een letter b.v. 12b = 1125-1150 na Chr. en 13a =1200- 1225 na Chr. (zie het schema op de volgende pagina). Enkele gelukkige omstandigheden hebben bij de datering geholpen. Zo werden in kasteel Valkenburg potten gevonden in brandlagen uit de jaren 1122 en 1329. Ook door muntvondsten in Trier en Arnhem werd datering van het aardewerk uit 1190 bekend. Zo waren er nog een aantal vondsten die bij de datering geholpen hebben. Ook weet men dat het laatste aardewerk vóór 1384 vervaardigd is. Bij elke aangegeven tijd staat het meest voorkomend aardewerk afgebeeld. Andersom kan men nu aan de hand van vorm, kleur, beschildering enz. het aardewerk dateren.
Hoofdstuk 5 Pottenbakkersrestanten bij Achter de Winkel en in de Swagemakersstraat
In 1967 zijn de flats van Achter de Winkel gebouwd. Het doel hiervan was de woningnood op te lossen. Dit werd van hogerhand als verplichting opgelegd, anders kreeg men geen toestemming voor woningbouw. Zijn hier pottenbakkersovens aangetroffen? Volgens een toenmalig gemeenteambtenaar was dit het geval. Hij heeft de vondst gemeld aan de toenmalige burgemeester. Deze heeft de ambtenaar echter verplicht hierover te zwijgen, anders zouden de bouwactiviteiten vertraging oplopen. Hij heeft zelf potten verzameld. Ik heb herhaaldelijk geprobeerd iets meer bij hem te weten te komen en het aardewerk te zien. Dit is niet gelukt. Een familielid bevestigt het aardewerk te hebben gezien.
Achter de Winkel
In het boek Schaesberg in woord en beeld wordt melding gemaakt van een benaming ”I gen Uel” Dit gebied lag aan de Hoofdstraat bij de Schoolstraat (thans Swagemakerstraat tegenover Achter de Winkel). “Hier lagen de pottenbakkerijen van het dorp voor dagelijks gebruik. Hier werden veel scherven van aardewerk gevonden”. ‘Uel’ is ‘oel’ of ‘pot’ en ‘oel-oven’ is dus ‘pottenbakkersoven’. En men vervolgt met te vermelden dat ‘ulers’ of pottenbakkers mensen van aanzien waren, die zich ook zo voelden en gedroegen. Vandaar onderstaande lijfspreuk:
26
Po t t enb a k k er sr est a nt en bij A cht e r d e W inke l e n in d e Swage m ake rs s t raat
27
Gott der Schöpfer war der erste Töpfer Aus Ton hat Gott den Menschen gemacht. Er hat die Töpferei erdacht. Darum können wir Töpfer (Öler) mit recht von uns sagen, Daß wir Gott zum ersten Lehrmeister haben. De H. Barbara, wier feestdag, zoals menigeen hier in de oude mijnstreek zich nog wel zal herinneren, werd gevierd op 4 december, was naast patrones van de mijnwerkers ook beschermvrouwe van de artillerie, bouwkundigen, architecten en pottenbakkers.
Sint Barbara van Rob Stultiens in de gevel van het voormalige O.V.S.-gebouw O.N. II te Schaesberg.
Hoofdstuk 6 Pottenbakkersovens
aan de
Hereweg
6.1 Oven bij flat aan de Hereweg De bouw van deze flat in 1976 was een gevolg van een nota in 1975 van de toenmalige staatssecretaris Van Dam. Hierin dringt hij aan bij de gemeentes om zelfstandige huisvesting mogelijk te maken voor alleenstaanden en twee persoonshuishoudens vanaf een bepaalde leeftijd. Het flatgebouw zou in vier verdiepingen gebouwd worden met in totaal 29 appartementen. Elke verdieping moest bereikbaar zijn via een trappenhuis en de bouwkosten zouden ƒ 1.600.000,- bedragen. Thans, 25 jaar later, wordt de flat verbouwd en wordt er een lift in aangebracht. Bij het uitschachten van de grond ten behoeve van de fundamenten voor deze flat werden massa’s ovenrestanten en aardewerk vernield. De aannemer heeft de vondsten echter niet gemeld en zijn personeel zwijgverbod opgelegd, zoals mij door een der bouwvakkers werd verteld. Ook rondom de flat werd bij kabelaanleg door elektriciens veel aardewerk aangetroffen. Rond de flat werden nog lange tijd aardewerkscherven gevonden.
Het flatgebouw aan de Hereweg in de steigers.
28
P o t t enba k ke rs o ve ns aan d e He re we g
29
Situatieschets ovenrestanten aan de Hereweg.
6.2 Ovenrestanten aan de Hereweg 39 Ook schuin tegenover deze flat aan de overzijde van de Hereweg werd bij de rechttrekking van de straat en huizenbouw in 1986 een oven met restanten aangesneden. De straat waar de oven lag heette vroeger voor de rechttrekking van de Hereweg, Hoefvelderweg. Hier woonde onder andere de familie Smeets. De oven met scherven was bij hen ook reeds bekend. Aan de voorkant van hun huis lag een grote voortuin, die meer dan een meter hoger gelegen was dan de straat. Steeds kwamen in de tuin bij het spitten scherven te voorschijn. In het talud van de straat lag de grootste concentratie. Uit hun verhaal bleek, dat men die scherven steeds als zeer hinderlijk ervaren had, omdat deze tuin als groentetuin werd gebruikt. Eerst bij het bouwrijp maken van het gebied grenzend aan de Hereweg en de bouw van huizen is mij iets van het ovenrestant en de scherven opgevallen. Een graafmachine had hier enkele harde grondgedeelten met scherven laten staan. Met mijn steekschop heb ik tevergeefs geprobeerd verder onderzoek te doen. De grond was echter zo hard, dat ik inkervingen onder mijn schoenen had, van het drukken op de schop. Ik ben niet verder gekomen, dan het verzamelen van scherven. Ook nadat er reeds huizen stonden. Bij een toevallig bezoek aan museum De Kopermolen in Vaals zag ik tot mijn verrassing in een vitrine, aardewerk afkomstig van deze oven aan de Hereweg. Er was zelfs een schematische tekening van de vindplaatsen gemaakt door de heer Franzen bijgevoegd.
Hoofdstuk 7 Ovens
in de
Groenstraat
7.1 Bouw van huizen in de Groenstraat-West Reeds in 1969 vermeldt de toenmalige Gemeentesecretaris van Ubach over Worms, de heer Schobben, dat bij de bouw van huizen in de Groenstraat-West belangrijke restanten van ovens verloren zijn gegaan. Te zien waren o.a. brandsporen en aardewerk met golflijnversieringen. Onderstaand een uittreksel van dhr. Anton Bruijn, dat hij schreef te Amersfoort op 10 november 1977, over de bevindingen in de Groenstraat-West: “Op 5 november 1969 meldde de heer F.X. Schobben uit Waubach, dat langs de Groenstraat aldaar bij egalisatiewerkzaamheden van een bermrand een kuil met ovenresten uit de late Middeleeuwen was geraakt. Tijdens de verkenning op de plek, die gekarakteriseerd was door veel brandsporen kon een grote hoeveelheid materiaal verzameld worden. Deze vondst sluit aan bij de vroeger gedane aan de noordzijde van de Groenstraat. De gevonden scherven vertegenwoordigen typen die zich goed laten inpassen in de reeds bekende chronologie van het Limburgse Middeleeuwse aardewerk uit Brunssum, Schinveld en Nieuwenhagen. Zij stammen in hoofdzaak uit het eerste kwart van de 12de eeuw. De duidelijk in groepen aangebrachte golflijn versieringen zijn het gidsmotief van periode A, terwijl de kookpotranden wijzen naar periode A in de vroege fase van periode I (Bruijn 1964). Slechts één kookpotrand past niet in dit beeld; naar vorm en techniek behoort deze rand thuis in periode Ia (Vergelijk Bruijn 1960 X 1, 495).” Ook bij het rooien van een meidoornhaag langs de Groenstraat werden in 1969 scherven gevonden van middeleeuws aardewerk. Uit een eerste onderzoek bleek, dat men hier te doen had met aardewerkresten (misbrand) van een pottenbakkersoven uit het begin van de 12de eeuw.
7.2 Archeologische Werkgemeenschap Nederland graaft op 1 Voor de nazomer van het jaar 1977 zocht de Archeologische Werkgemeenschap Nederland (AWN) een object om te graven in het kader van een studie- en werkkamp. Daarbij viel hun oog op de pottenbakkersoven in de Groenstraat. Daar men echter te veel deelnemers had werd een tweede project, het Romeinse badhuis in Heerlen erbij betrokken. Op maandag 25 juli 1977 startte het onderzoek met het realiseren van zoeksleuven. Na het graven van twee sleuven in kruisvorm zat men precies in het hart van de oven en kwamen scherven en puin te voor1
Dit is een verslag van Anton Bruijn van het studie- en werkkamp van de AWN te Ubach over Worms, 23 juli tot en met 6 augustus 1977.
30
O v ens in d e Gro e ns t raat
31
schijn. Reeds de tweede dag werd een ovenwand vrij gegraven met de schop en kon het onderzoek zich concentreren op deze plek. Aanvankelijk dacht men daarom sneller met het onderzoek klaar te zijn. De ervaring met bodemonderzoek had reeds eerder geleerd, dat het blootleggen van vaste ovenresten een grondverzet van slechts enkele kubieke meters betekent.
Aanzicht van de oven in de Groenstraat die opgegraven is door de AWN (tekening: Henk Blom, augustus 1977).
Veel tijd en mankracht schuilt in het werk om materiaal te verzamelen uit de afvalhopen met aardewerk rondom de oven. Een goed inzicht in de opbouw van de afvalbergen kan met wat geluk leiden tot de uitbreiding van de chronologie van het Middeleeuws aardewerk. In de Groenstraat werden geen restanten van storthopen rond de oven gevonden. De grote puinvlek ter plaatse bleek geen oorspronkelijke gelaagdheid te vertonen en het daaruit verzamelde materiaal kan dan ook niet verder gedefinieerd worden dan: ”waarschijnlijk behorend tot de productie van de oven.” Terwijl een boor- en meetploeg het terrein verkende en vastlegde, werd de puinvlek rond de oven goeddeels weggegraven. In de vaste grond tekende zich een viertal kuilen af, die gezamenlijk een kruis vormden met in het midden de oven. De meest westelijke en tevens kleinste kuil was onmiskenbaar de werkkuil van waaruit de oven werd gestookt. De kuilen werden langs hun, op de oven gerichte, lengteas gehalveerd en geleidelijk verdiept. Uit de profielen bleek spoedig, dat ook de kuilvullingen uit secundair gestort materiaal
32
O v ens in d e Gro e ns t raat
bestonden, zodat er helaas vrijwel geen restaureerbare stukken verzameld konden worden. De verschillende kuilen vertoonden een overeenkomstig opvullingspatroon; de diepste lagen waren steeds rijk aan houtskool. Het vermoeden, dat het eveneens werkkuilen van vroegere ovens zouden kunnen zijn werd bevestigd, toen in de zuidelijke kuil een onmiskenbaar gedeelte van een ovenmond werd aangesneden. Na veertien dagen werd het duidelijk, dat onder de inmiddels uitgeprepareerde jongste oven, nog minstens drie andere ovens aanwezig moesten zijn. Een kleine groep mensen heeft na het afscheid van de grote groep het project nog tot 16 september (6 weken lang) onderzocht. Kort samengevat kan het volgende worden vastgesteld. In het eerste kwartaal van de twaalfde eeuw werd de eerste oven aangelegd. Daartoe werd een cilindrische put met een doorsnede van 2 meter tot ongeveer 2,5 meter diep in de vaste löss uitgegraven. Aan de noordzijde in de richting van de Groenstraat werd een even diepe werkkuil uitgegraven op ruim een meter afstand van de uitgegraven put. Vervolgens werd op bodemniveau een tunnel van 80 centimeter hoog en breed tussen put en werkkuil aangelegd. Op de putbodem was vanaf de achterwand in de richting van de werkkuil een halve meter dam uitgespaard bij het afdiepen van de put. Deze dam had een rond afgewerkt uiteinde op ongeveer 40 centimeter voor het punt waar de tunnel in de put kwam. De dam was oorspronkelijk ongeveer 70 centimeter hoog. De pottenbakker, staande in de werkkuil, stookte het vuur in de tunnel (stookruimte). Door de ronde neus van de dam, werd het vuur in tweeën gesplitst naar de ruimten (ca. 30 centimeter breed) aan weerszijde van de dam (de trekgangen). Iedere trekgang was overkluisd door tenminste twee bruggen van dam naar ovenwand. Zo’n brug was ongeveer 25 centimeter breed en 15 centimeter hoog, halfrond geboetseerd op een stevige draagplank, die na de eerste brand verkoolde en verdween, terwijl de brug zelf versteende in het vuur. De bruggen vormden samen met de bovenzijde van de dam, de basis van de feitelijke bakruimte, de kamer waar de potten stonden tijdens het bakken. Door de enorme hitte in de stookruimte bakten ook de wanden en het plafond. De daarbij optredende krimp, deed dikke lagen losbarsten, zodat de tunnel steeds breder en hoger werd. De ongewenste breedte werd teruggebracht tot de oorspronkelijke 80 centimeter, door het tegen de wanden stapelen van grote vrijwel ronde kleibroden. De hoogte werd hersteld door het ophogen van de tunnelbodem. Die ophogingen bedroegen ongeveer 30 centimeter. Zij hadden tot gevolg dat de oven niet meer goed kon functioneren en daarom werd ook de middendam verhoudingsgewijs opgehoogd en werden nieuwe bruggen aangelegd, eveneens op een hoger niveau. In feite is er sprake van een geheel vernieuwde oven binnen de oorspronkelijke. Gebleken is, dat niet meer dan twee van zulke grote restauraties werden uitgevoerd. Wij kunnen dan ook spreken van oven 1a, 1b, en 1c. Als oven 1c aan restauratie toe is, is de toestand van de tunnel zo slecht geworden, dat van repareren wordt afgezien.Tunnel en werkkuil worden met scherven en puin dicht geworpen. Nieuwe werkkuil en tunnel Aan de tegenoverliggende kant van de oven wordt een nieuwe werkkuil gegraven en een nieuwe tunnel geboord naar de oorspronkelijke ovenput. Daarbij stuit men uiteraard op de achterkant van de middendam van oven 1 (a, b, c). Het achtereinde van de dam wordt mee afgebroken en voorzien van een nieuwe bijgesmeerde neus. De ruimte voor de oorspronkelijke neus wordt opgevuld met puin en tegen de nieuwe achterwand aangesmeerd. Op deze wijze ontstond een geheel nieuwe oven, die ten opzichte van de eerste 180 graden is gedraaid. Deze oven 2 onderging eveneens twee grote restauraties,zodat we oven 2a, 2b, en 2c kunnen onderscheiden. Na het opgeven van 2c wordt een nieuwe werkkuil gegraven aan de oostkant van de centrale ovenput. Zo ontstaan de ovens 3a, 3b en 3c onder een hoek van 90 graden ten opzichte van de ovens 1 en 2. Recht tegenover oven 3 wordt tenslotte oven 4 aangelegd, de oven die reeds op de tweede dag van het onderzoek werd aangetroffen.
O v ens in d e Gro e ns t raat
33
Dagblad De Limburger, 6 augustus 1977
7.3 Dagrapporten van de AWN 25 juli 1977: Tent van Afcent opgezet, proefsleuf uitgezet en plaggen gestoken. Grondboringen verricht. Ploeg 1 boorde een puinkuil aan met een diameter van 5 à 6 meter en een dikte van waarschijnlijk een meter, welke zich uitstrekte “van de sleuf voornamelijk van de weg-weg”. 27 juli 1977: Het werk van de vorige dag kon normaal doorgaan. In ploeg 6 is de emancipatie kennelijk nog niet doorgedrongen, “latrine graven en plaatsen is mannenwerk”. Grote boor kapot, deze bij gemeentewerken gerepareerd. Ploeg 2 vat het kort en bondig samen: “over het gehele terrein verspreid plaggen gestoken, proefboringen gedaan, putten verbreed, pottenbakkersoven gevonden”. 28 juli 1977: Sfeer en werkomstandigheden goed. Ploeg 4: “…die volgens de heer Bruyn van het bijzondere type is en gedateerd kan worden uit het laatst van de elfde eeuw”. ‘s Middags kregen we bezoek van notabelen van het gemeentebestuur van Ubach over Worms, die drie grote “vla’s” had meegenomen. 29 juli 1977: Ondanks de regen wordt gestadig doorgewerkt. Ploeg 3: “…vergroten van het Z-W kwadrant van het om de oven vrijgemaakt vlak om de grens van het puinvlak te bepalen”. 1 augustus 1977: De groepen werken door elkaar. Enkele dames wassen scherven. De heren werken over het algemeen met de schop. Dit blijkt onder meer in ploeg 5: “…enkele mensen hebben scherven gewassen en anderen op verschillende plaatsen werkputten uitgediept”. Tekeningen gemaakt van het grondvlak van de put. 2 augustus 1977: Het blijft vol verrassingen. Ploeg 1: “ …sleuf A.B. uitgediept tot 1,85 meter beneden het maaiveld. Er tekent zich een tweede oven af, die waarschijnlijk doorsneden is bij het maken van de eerst gevonden oven.”
34
O v ens in d e Gro e ns t raat
3 augustus 1977: Niet alleen ovens werden aangetroffen, maar ook nog andere vondsten. Ploeg 6: “…houtskool voor C14-onderzoek uit sleuf gehaald, molensteen (?) of een stuk draaischijf (?) gevonden”. 4 augustus 1977: De werkzaamheden vorderen gestaag en steeds weer nieuwe verrassingen. Ploeg 2: “…een put uitgediept boven stookplaats en werkkuil. Hier kwamen enkele paalsporen te voorschijn!!!” 5 augustus 1977: Tot op het laatst werd alles in het werk gesteld om zoveel mogelijk van de oven(s) te zien. Ploeg 5: “er werd hard gewerkt en vooral het intekenen en meten ging opvallend vlot. Theo bleek over enorme meetervaring te beschikken.” Persoonlijk vind ik het doodjammer, dat de ovens in de Groenstraat zijn opgegraven en daarmee ook vernield. Het ovencomplex moet tot de gaafst gevonden exemplaren van geheel Europa gerekend worden, zoals men elders ook kan lezen. Men had moeten wachten tot het mogelijk was de oven zo te prepareren dat deze zichtbaar gemaakt had kunnen worden. Men had hem misschien beter kunnen laten zitten op de plaats waar deze zich al meer dan acht eeuwen bevond. Het zou binnen afzienbare tijd met moderne middelen waarschijnlijk wel mogelijk zijn geweest het unieke ovencomplex als cultureel erfgoed zichtbaar te behouden. Het zou een mooie toeristisch trekpleister voor Landgraaf kunnen zijn geweest.
Situatieschets Groenstraat
7.4 Educatieve rondleiding Op verzoek van enkele onderwijzers van de basisschool ‘Bei de Ling’ heb ik enige jaren geleden een educatieve rondleiding voor een aantal leerlingen in de buurt van de school door Lauradorp en de Groenstraat gehouden. Doel van deze rondleiding was dat de leerlingen de omgeving wat beter leerden kennen en dan vooral op historisch gebied. Na de voormalige mijnwerkerswoningen besproken te hebben, kwamen we in de Groenstraat terecht op
O v ens in d e Gro e ns t raat
35
de plaats waar destijds de pottenbakkersovens werden aangetroffen. Om de zaak wat beter te verduidelijken had ik een aantal pottenbakkersscherven meegenomen. Verder vertelde ik, dat tegenover deze vindplaats aan de overzijde van de straat bij de bouw van de huizen ook aardewerk werd aangetroffen. Toevallig was aan de overzijde een bewoner bezig met het maken van een nieuwe oprit naar de garage. Daar de garage hoger lag, moest nogal wat grond worden afgegraven. Natuurlijk wilden enkele jongens en meisjes hier ook gaan kijken. Daar aangekomen zagen we dat overal pottenscherven lagen. Binnen de kortste tijd liepen dertig jongens en meisjes over de oprit pottenbakkersscherven te zoeken. Gelukkig vatte de eigenaar de zaak sportief op. Vooral toen hij hoorde wat de oorzaak van deze belangstelling was. De bewoner vertelde dat hij zelf ook een aantal interessante vondsten had gedaan, onder andere een puntgave kogelpot. Hem was ook bekend dat bij de grondwerkzaamheden voor de bouw van de huizen grote hoeveelheden aardewerk aangetroffen was. Met veel moeite hebben we de jeugd weer mee kunnen krijgen. Later hoorde ik, dat een aantal jongens en meisjes direct na schooltijd gewapend met een schop naar de oprit zijn gegaan om mee te kunnen graven. Misschien zaten hier een paar toekomstige archeologen bij.
7.5 De Groenstergracht Zeer waarschijnlijk is vroeger ook een pottenbakkersoven in de Groenstergracht, een zijstraat van de Groenstraat, geweest. Hier bevond zich een kiezelgroeve van de familie Nievelstein. Dit is me herhaaldelijk verteld door de heer Hein Nievelstein. Er is toen weinig of geen aandacht aan besteed. De oven bevond zich, gezien vanuit de Groenstraat, direct vooraan bij het begin van de Groenstergracht. De groeve werd later met grond opgevuld en opgehoogd hetgeen nog duidelijk te zien is.
7.6 Nog meer ovens? Zoals hierboven reeds werd opgemerkt, werd dikwijls geen aandacht besteed aan archeologische vondsten. In het gunstigste geval hoort men later dat er iets werd aangetroffen. Zo zou aan het Jennewegske en in het Lauradorp ook een oven zijn geweest. Aan het Jennewegske zouden restanten zijn aangetroffen bij de bouw van drie huizen aan het ‘Jenneveldje’. Dit summier gegeven heb ik ooit aantroffen op fiches in het Thermenmuseum te Heerlen. Ik heb op beide bovengenoemde plaatsen, wanneer hier grondverzet plaatsvond, de zaak in de gaten gehouden, maar tot nu toe niets gevonden.
Hoofdstuk 8 De
oven aan de
Rötscherweg
Wie als hobby aan archeologie doet, is altijd wel alert als men toevallig iets tegenkomt wat daarmee heeft te maken. Zo had ik in een heg aan de Rötscherweg al enkele keren scherven van Middeleeuws aardewerk gevonden. In mei 1980 werden op een weiland langs deze weg grondwerkzaamheden uitgevoerd en zag ik vanaf de weg roodgekleurde grond te voorschijn komen. Duidelijk was in de ondergrond het profiel van het bovenste gedeelte van een oven te zien in de vorm van een wagenwiel met spaken. Abusievelijk heb ik deze vondst doorgegeven aan de toenmalige gemeente Nieuwenhagen, in de veronderstelling dat de oven op grond van deze gemeente lag. Nieuwenhagen gaf dit echter door aan de gemeente Ubach over Worms. De officiële instanties werden in kennis gesteld en deze hebben, na enkele ter plaatse uitgevoerde boringen, de vondst van een middeleeuwse pottenbakkersoven bevestigd. De pottenbakkersrestanten lagen tussen de uit gemetselde veldbrandstenen bestaande fundamenten van de voormalige boerderij Dörenberg. De oven werd door de heer Bloemers, provinciaal archeoloog, en de heren Kraayenhagen en Linckens, beiden lid van het Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap, onderzocht en in juni, in overleg met de gemeente, de ROB en de eigenaar, zij het na enige aandrang, tot beschermd monument verklaard en geconserveerd. Er werd een dikke laag grond op de oven aangebracht en de gevonden scherven en incomplete potten zijn voor verder onderzoek naar de ROB te Amersfoort overgebracht.
De Rötscherweg
Het is oppassen geblazen dat er niets gebeurt met dit terrein en de oven! Het is, mijns inziens, voorlopig ook nog niet mogelijk de oven op te graven zonder deze te vernielen. Wij zullen moeten wachten tot het mogelijk is de oven op een zodanige wijze vrij te maken, dat deze voor altijd behouden blijft en voor eenieder aanschouwbaar gemaakt kan worden. Het is immers mogelijk dat dit de laatste Middeleeuwse oven is, die nog is overgebleven in Landgraaf; hij moet dus gered worden en voor ons nageslacht bewaard blijven!
36
Hoofdstuk 9 Pottenbakkersovens
in
Op
de
Kamp
9.1 Oven 1 Op donderdag 12 februari 1987 ontdekte ik op een terrein in het middengebied een Middeleeuwse pottenbakkersoven. De oven kwam vrij bij het uitschachten van de grond ten behoeve van de bouw van een haakvormig wooncomplex bestaande uit 49 woningen grenzend aan de tegenwoordige Beethovensingel. Dat was een meevaller na reeds wekenlang alle grondverzet in de gaten gehouden te hebben. Afgezien van de waterput van de familie Erens was niets opzienbarends aan het licht gekomen. In de grond van het gebied waar vroeger het weiland van de familie Erens lag vond ik bij wijze van spreken nog geen steen. De honderden kubieke meters uitgeschachte grond werd grotendeels met vele grote vrachtwagens naar de groeve Beaujean in Heerlerheide gebracht. Om mij toch enigszins verdienstelijk te maken hielp ik de kraanmachinist door in de bouwput de dieptemeting mee aan te geven.
Limburgs Dagblad, 13 februari 1987
Maar dus nu eindelijk een oven. Er moest snel gehandeld worden, want wat was het geval: de vrachtwagens die de grond wegreden, brachten op de terugweg ‘stol’ mee en deponeerden deze meteen in de bouwput. De restanten van de oven werden vrijgemaakt en op de foto vastgelegd en verder maakte ik een plattegrondtekening. Ook werd een hoeveelheid scherven verzameld. Daar ik toch nog de stille hoop koesterde om de vindplaats iets later te kunnen onderzoeken werden enkele lagen plastiek over de oven gelegd, om te voorkomen dat de ‘stol’ de zaak zou vervuilen en vertroebelen. Jammer genoeg heeft deze kans zich niet meer voorgedaan.
37
38
P o t t enbakke rs o ve ns in O p d e K am p
‘Liggende oven‘, 0,70 m beneden maaiveld, ø 1,70 m, lengte ongeveer 4 m.
Schenkkan met Pingsdorfer golflijnversiering.
P o t t enb akke rs o ve ns in O p d e K am p
39
Pottenbakkersoven I, schaal 1:20
De ROB, de gemeentelijke instanties en verschillende geïnteresseerden werden van de vondst in kennis gesteld. De heren Twan Linckens, correspondent van de ROB, en Guus Robroek, oud conservator van het museum in Sittard, hebben enkele dagen later nog tevergeefs geprobeerd de oven te onderzoeken. De uitvoerder gaf echter geen toestemming. De heer Robroek dacht aan de hand van de gevonden scherven de oven te dateren in plusminus 1160 na Chr. Persoonlijk dacht ik meer aan een vervaardigingstijd van plusminus 1125 na Chr. (periode 12a) gezien de vondst van een gedeelte van een grote schenkkan en de Pingsdorfer golflijnversieringen op enkele aardewerkscherven. In een brief aan afdeling Grondzaken via Burgemeester en Wethouders heb ik deze verzocht iets te doen met het gegeven dat deze oven hier ligt. Later heeft men in de bestrating, gelegen aan de binnenzijde van het gebouwencomplex, de contouren van een oven aangegeven. Doordat deze plaats ook als parkeerplaats voor auto’s in gebruik is, gaat het effect van deze aanduiding echter grotendeels verloren.
40
P o t t enbakke rs o ve ns in O p d e K am p
De summiere aanduiding van de oven in de bestrating.
9.2 Oven 2 Op woensdagmiddag 18 maart 1987 kwamen, op 10 meter ten zuidwesten van de reeds eerder aangetroffen oven 1, weer restanten van pottenbakkersactviteiten te voorschijn. Grote hoeveelheden aardewerkscherven en oranje-rood gekleurde grond kwamen vrij te liggen. Dezelfde dag nog werden enkele instanties van de vondst verwittigd. Op donderdag 19 maart werd er met enkele mensen begonnen aan het onderzoek ter plaatse. Over een oppervlak van globaal 5 bij 4 meter lagen op ca. 0,70 centimeter beneden het maaiveld overal scherven en was de grond rood gekleurd. Waar de grond het meest rood was werd op goed geluk een proefsleuf gegraven. Daar bleek een gedeelte van een ovencomplex te zitten. En het leek alsof we de afvoer van een schoorsteen van een oven aangesneden hadden. Bij verder terugzetten van de grond bleek de opening groter te worden en tenslotte in de oven uit te monden. Binnen in de oven bevond zich een verhoging. Deze lag echter niet op de plaats, waar men deze middendam normaal zou verwachten, maar schuin tegenover de opening. Er werd een aantal scherven verzameld en een aantal situatieschetsen gemaakt. Van de bouwuitvoerder vernam ik dat voor het fundament slechts 50 centimeter uitgeschacht hoefde te worden. Uitgaande van het principe om niet meer weg te halen dan strikt noodzakelijk is, werd niet dieper gegraven en is de rest blijven zitten. Later hoorde ik dat de machinist van de graafmachine toch nog uit nieuwsgierigheid op enkele plaatsen dieper gegraven had. De vindplaats ligt onder het grote gebouw op de hoek van Beethovensingel en de Bachlaan. Vroeger liep hier het ‘getske’ (weggetje) vanaf ‘d’r Kezer’ naar het ‘Cremers Huuske’ en Achter de Heggen. Latere onderzoekers kunnen hier dus nog verder zoeken. Volgens een der bouwvakkers zou dit al over dertig jaar zijn gezien de kwaliteit van de gebouwen.
P o t t enb akke rs o ve ns in O p d e K am p
Opgraving van de oven II in het Middengebied, mei 1987.
Pottenbakkersoven II, schaal 1:50
41
42
P o t t enbakke rs o ve ns in O p d e K am p
9.3 Geologische achtergronden ‘Niewenhager Eiland’ Naar aanleiding van de archeologische vondsten van de middeleeuwse pottenbakkersovens in het z.g. middengebied van Nieuwenhagen schreef de heer O.S. Kuyl een artikel in het jaarboek van 1987 van het Oudheidkundig Cultuurhistorisch Genootschap Landgraaf.
Het ‘Nieuwenhager Eiland‘
In bijgaand figuur is allereerst de belangrijkste breuk, de Feldbiss aangegeven. Het gebied ten noorden van de Feldbiss bestaat wat het Tertiair betreft uit leemhoudende zanden en grinden alsmede kleilagen van het Plio-Mioceen. Het gebied ten zuiden van de Feldbiss bestaat voor het grootste deel uit kwartszanden afgewisseld door een enkele bruinkoollaag. In dit gebied zijn ondermeer gelegen de vroeger bekende zilverzandgroeve van Beaujean evenals de Sigrano. Er is echter een gebied ten zuiden van de Feldbiss waar nog wel dit Plio-Mioceen bestaande uit zanden en grinden met wat klei voorkomt en dat is het gebied van het ‘Nieuwenhager eiland’, omlijnd op de tekening. Behalve het Tertiair worden nog resten gevonden van de pleistocene Maas, de z.g. Oost-Maas, waarvan de sedimentatiegrens op de tekening staat aangegeven, en de löss, die qua korrelgrootte fijner is dan zand maar grover dan klei en die in wissellende dikte eolisch (door de lucht) zich over het landschap heeft uitgebreid. Het ‘Nieuwenhager eiland’ heeft als het ware als dijk gefungeerd, waardoor de pleistocene Maas zich daar niet overheen heeft kunnen uitbreiden. De beide pottenbakkersovens liggen in het ‘Nieuwenhager eiland’. Bij de uitschachting ten behoeve van het nieuwe bestuurscentrum bleek dat er een 1 tot 1,5 meter dikke laag klei aanwezig was en dat dit voor wateroverlast zorgde doordat het water in de klei stagneerde.
P o t t enb akke rs o ve ns in O p d e K am p
43
De vondsten van de middeleeuwse ovens in dit gebied wijzen er op dat hier de toenmalige pottenbakkers klei aantroffen en gebruikten van ongeveer dezelfde samenstelling als de klei die voorkomt in Schinveld en Brunssum.
Potscherven, versierd met lijnenmotief
Hoofdstuk 10 In
bruikleen afgestaan aan de
Gemeente
Landgraaf
In bruikleen afgestaan aan de gemeente: 18 kratten en 11 dozen archeologisch materiaal. In de kratten bevinden zich middeleeuwse aardewerkrestanten afkomstig van de volgende vindplaatsen: Krat: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18.
Afvalhoop Laurastraat-Gatestraat Afvalhoop Gatehof Oven I Gatestraat Rötscherweg Oven II Gatehof Oven II Gatehof Oven II Gatehof Oven Laurastraat-Gatestraat Oven Laurastraat-Gatestraat Oven Laurastraat-Gatestraat Oven II Op de Kamp Hereweg Gatestraat Rimburg Romeins (veld Kallen) Groenstraat (44 Simons) Gatestraat Kerk Nieuwenhagen Oven III Gatestraat
Verder in dozen: • 1 doos ovenrestanten; • 2 dozen allerlei; • 6 dozen stukken Romeinse dakpannen (Koelweg); • 1 doos Dakpan op plank; • 1 doos Enkele klompenmakerswerktuigen.
44
Geraadpleegde
bronnen
Gebruikte afkortingen: JOCGL = Jaarboek Oudheidkundig en Cultuurhistorisch Genootschap Landgraaf PSHAL = Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg Bronnen: Anoniem (1932) ‘Aanwinsten voor het museum. 1059’, De Maasgouw 52, 72. Beckers, W. (1986) ‘Pottenbakkersovens en Aardewerk in Landgraaf’, JOCGL 1986. (1987a) ‘Afvalhoop Gatestraat-Laurastraat’, JOCGL 1987. (1987b) ‘Oven in de Groenstraat’, JOCGL 1987. (1990) ‘De Pottenbakkersoven in de Groenstraat te Ubach over Worms’, JOCGL 1990, 7-17. Bruijn, A. (1965) De Middeleeuwse Pottenbakkerijen in Zuid-Limburg (Nederland). Publikaties van het Provinciaal Gallo-Romeins Museum te Tongeren 9. Tongeren. (1965/66) ‘Een middeleeuwse pottenbakkersoven te Nieuwenhagen, Limburg’, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 15/16, 169-183. (1971/72) ‘Waubach‘, in J.H.F. Bloemers (red.) Archaeologische kroniek van Limburg over de Jaren 1969-1970, PSHAL 106/107, 71-72. (1981/82) ‘Nieuwenhagen en Waubach‘, in J.H.F. Bloemers en W.J.H. Willems (red.) Archeologische kroniek van Limburg over de jaren 1977-1979, PSHAL 116/117, 71-73. Eelaart, A.W.A. van den (1982) Schaesberg in woord en beeld. Eygelshoven. Goossens, W. (1921) ‘Berichten. Schaesberg’, De Maasgouw 41, 24.
45