Werkingsverslag 2008-2009
Nathalie Ketels Christine Brauwers Lies Deryckere
1
Voorwoord
Voor U ligt het verslag van het tweede werkingsjaar van het project I.R.I.S. I.R.I.S is een letterwoord dat staat voor Integrale Respons op Intrafamiliaal Seksueel misbruik. Seksueel misbruik is van alle tijden en we weten dat dit zich vooral intrafamiliaal situeert. Internationale studies geven aan dat ruim 80 % van het misbruik zich afspeelt binnen de familiale context. De respons die hieraan gegeven werd is niet alle tijden dezelfde geweest. Vanuit de hulpverlening is het maar de laatste decennia dat er stil gestaan wordt bij het feit dat seksueel geweld oorzaak is van veel en ernstig lijden. De vertrouwenscentra kindermishandeling hebben hierin een belangrijke rol gespeeld door het welzijn van kinderen centraal te stellen en ook binnen hulpverlening het thema seksueel misbruik te durven benoemen en betrokkenen te appelleren op hun verantwoordelijkheid. Zorg voor en bescherming van slachtoffers staan hierbij centraal. Respons vanuit de hulpverlening kwam er nadien ook ten aanzien van de plegers van het misbruik. Er ontstonden initiatieven binnen zowel de sector van de geestelijke gezondheidszorg als van het algemeen welzijnswerk om begeleidingen op te zetten ter voorkoming van recidieven van seksueel misbruik. Nieuw of vernieuwend, en bij ons weten enig in Vlaanderen, is dat we in het project I.R.I.S. de slachtofferzorg en de plegerzorg beter op elkaar proberen af te stemmen en de bredere gezinscontext de nodige ondersteuning willen bieden. Voorheen verliepen deze begeleidingen parallel naast elkaar zonder of met beperkt overleg en afspraken. Nochtans leren we uit de literatuur dat “de crisis die de onthulling van het
misbruik met zich meebrengt in sommige gevallen onbedoeld vergroot wordt door het gebrek aan coördinatie tussen de verschillende diensten” (Fraenkel, Sheinberg & True, 2004, Making families safe for children). Verder weten we ook dat “wanneer een pleger in het gezinssysteem blijft of in een nieuw gezinssysteem terecht komt er een hoge kans (30% tot 60%) op
2
herval bestaat als de nodige adequate zorg en omkadering ontbreekt (Bentovin, 1996, in Cordes & Cox, Forensic Psychotherapy, p. 302). Deelname aan een congres in 2004 in Engeland door teamleden van het C.G.G. Prisma, afdeling FIDES, waar kennis gemaakt werd met het werkmodel van de NSPCC (National Society for the Prevention of Cruelty to Children), betekende de inspiratiebron om te onderzoeken of er in Noord West-Vlaanderen een gelijksoortig project kon ontwikkeld worden. Uitgangspunten bij dit model van werken waren dat na melding van intrafamiliaal seksueel misbruik bij het vertrouwenscentrum kindermishandeling of na een klacht bij justitie er een uitgewerkt gecoördineerd zorgaanbod moet ontwikkeld worden. Van bij de aanvang van de aanpak van het probleem zouden de verschillende hulpverleningsdiensten en justitie op één lijn moeten zitten. Ook het betrekken van de partner van de pleger in het zorgaanbod dient door alle diensten ondersteund te worden. Vanuit deze doelstellingen werd eind 2004 een eerste vergadering samengeroepen met hulpaanbieders vanuit de slachtoffer- en de daderzorg en justitiële partners. Van daaruit ontstond een stuurgroep met volgende vertegenwoordigers: • het justitiehuis Brugge • het hoofdbestuur van de strafinrichtingen • de sociale dienst van de jeugdrechtbank Brugge • het vertrouwenscentrum kindermishandeling West-Vlaanderen • plegerzorg: • CAW Stimulans, afdeling hulp aan seksuele delinquenten • CGG Prisma, afdeling FIDES ambulant • P.C. Sint-Amandus, afdeling FIDES residentieel • Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, afdeling leerprojecten voor daders van seksueel geweld • Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, afdeling EXIT, voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag door jongeren. Deze stuurgroep kwam sindsdien zeer regelmatig samen om het werkmodel verder uit te tekenen en de visies rond het zorgaanbod op mekaar af te stemmen. Al vlug werd ook duidelijk dat we dit geïntegreerd zorgaanbod niet zouden kunnen verwezenlijken zonder extra middelen voor personeelsomkadering en werkingskosten. Er werd bij de provincie een projectaanvraag ingediend die positief onthaald werd. Het provinciebestuur West-Vlaanderen zal I.R.I.S. gedurende 3 jaar
3
ondersteunen door een tussenkomst van 60 % in de personeels- en werkingskosten. In de verdere concretisering van het project werd de coördinatiefunctie toegewezen aan het vertrouwenscentrum kindermishandeling. De bijkomende begeleidingsfunctie werd ingevuld vanuit FIDES residentieel en ambulant. Per 1 juni 2007 kon de werking definitief opgestart worden. Het resultaat van het tweede jaar ‘geïntegreerde zorg voor alle betrokkenen bij intrafamiliaal seksueel misbruik” leest U verder in dit verslag. In dit tweede werkjaar werd verder werk gemaakt van sensibilisering, ook over de grenzen van de regio Noord West-Vlaanderen heen. Vanuit de arrondissementele raad van het gerechtelijk arrondissement Oudenaarde was de interesse zelfs zo groot, dat ze zelf een stuurgroep hebben opgericht om een parallel project op te starten. Verder was het ook nog een voortdurend zoeken naar de eigen identiteit van I.R.I.S. in de aflijning tegenover FIDES of het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling. En uiteraard is er ook de eigenlijke hulpverlening vanuit het project. Een overzicht hiervan vindt u verder in dit jaarverslag. Ik wil van de gelegenheid ook gebruik maken om alle projectpartners van harte te danken voor hun betrokkenheid en engagement. De teamleden van I.R.I.S. verdienen uiteraard het meeste lof voor hun dagdagelijkse inzet voor de betrokken gezinnen en het blijvende zoeken om een ‘theoretisch handelingsmodel’ om te zetten naar een werkmodel getoetst aan de realiteit.
Luk Steemans, directeur, Vertrouwenscentrum Kindermishandeling West-Vlaanderen
4
I.
I.R.I.S.: een Integrale Respons op Intrafamiliaal Seksueel misbruik!
1. Definities
Wat betekent ‘ integraal ‘? Integraal dient te staan voor de inbedding van de verschillende diensten in efficiënt georganiseerd en kwaliteitsvolle circuits. Integrale zorg ten aanzien van (de gevolgen van) normoverschrijdend gedrag betekent dat voorzieningen binnen eenzelfde zorgstructuur en met op elkaar afgestemde preventie- en behandelingsdoelen functioneren. (Decoene, 2006)
Wat is ‘ intrafamiliaal seksueel misbruik’ ? Binnen de Vertrouwenscentra Kindermishandeling wordt de volgende definitie gebruikt: Er is sprake van seksueel misbruik wanneer kinderen betrokken worden bij seksuele activiteiten die niet aan hun leeftijd zijn aangepast, maar eerder kaderen in een behoeftebevrediging van een volwassene en/of jongere. Onder seksueel misbruik verstaan ze: betasten, gemeenschap hebben, geslachtsdelen tonen, pornovideo's bekijken, toekijken, 'spelletjes' spelen, seksuele uitbuiting van kinderen, ... Volwassenen laten kinderen ongepaste dingen doen, behandelen hen als leeftijdsgenoten, vragen geheimhouding en scheppen soms een ‘speciale band’ met het slachtoffer. Het kind raakt verstrikt en verward en ziet niet altijd een uitweg. Zo is er dus ook sprake van emotionele mishandeling. Incest duidt in principe enkel op seksueel misbruik tussen bloedverwanten. Je kan het ruimer bekijken en ook misbruik door stiefouders en andere vervangende opvoeders of familieleden als incest beschouwen. Primordiaal voor het werken naar herstel is veiligheid voor het kind. Idealiter kan een slachtoffer van extrafamiliaal seksueel geweld rekenen op de zorg en ondersteuning binnen zijn gezin. Intrafamiliaal misbruik gebeurt juist in deze ‘veilige haven’ die een gezin zou moeten zijn. Kinderen leren uit hun eigen opvoeding hoe ze later affectie die ze in hun jeugd ervaren hebben kunnen doorgeven aan een partner en hun eigen kinderen. Om dit te kunnen hebben ze een veilige opvoeding nodig. “Alleen in een veilig nest leert een kind dat het vertrouwvol op anderen kan steunen om te leren en dat het in de wereld op verkenning kan gaan”. (Adriaenssens, 2000)
5
Deze basisveiligheid ontbreekt bij kindermishandeling in het algemeen en seksueel misbruik in het bijzonder. Dit tekort verstoort het normale proces van loskomen van de ouders. “De wereld is niet veilig”. Seksueel misbruik komt als vorm van mishandeling nooit geïsoleerd voor. Het gaat altijd samen met emotionele mishandeling of verwaarlozing. In een aantal situaties gaat het ook gepaard met fysiek geweld. 2. Gevolgen van intrafamiliaal seksueel misbruik voor het slachtoffer De gevolgen voor het slachtoffer kunnen zeer uiteenlopend zijn. Sommige zijn specifiek voor seksuele mishandeling. Slachtoffers hebben het vaak moeilijk met het hanteren van grenzen. Ze ervaren soms tegenstrijdige gevoelens die hen in verwarring brengen. Bij misbruik door een vaderfiguur zijn ze enerzijds zeer kwaad, maar houden ze anderzijds ook van hem. Of: vader is de dader, maar eigenlijk zijn ze meer kwaad op hun moeder die niets gezien of gedaan heeft. Ze willen dat het misbruik stopt, maar niet dat vader uit huis gehaald wordt. Ze schamen zich over wat gebeurd is, misschien voelen ze zich medeverantwoordelijk voor het misbruik, maar ook voor wat er verder met het gezin gebeurt (bijv. arrestatie van de pleger, …) Vaak protesteert hun lichaam, voelen ze zich mislukt of is er sprake van traumatische seksualisering (Adriaenssens, 2000). Mishandeling betekent niet altijd een ‘fatale’ afloop. Een aantal beschermende factoren kunnen de schade helpen beperken: een interventie in de jeugdjaren, terugkeren met het gezin naar een veilig samenleven, het steunen van het kind, contact houden met leeftijdsgenoten, contact houden met een veilige, affectieve, zorgende volwassene.
3. Gevolgen van intrafamiliaal seksueel misbruik voor de andere gezinsleden De onthulling van intrafamiliaal seksueel misbruik is een relationeel trauma (Sheinberg, 2001). Ook al zijn (niet-misbruikende) broer of zus geen slachtoffer van het eigenlijke misbruik, toch lijden zij eveneens onder de situatie. Soms voelen ze zich schuldig. Soms voelen ze zich verwaarloosd, ‘niet uitgekozen’ en is er ‘incestjaloezie’, doordat het slachtoffer soms een bevoorrechte positie in het gezin inneemt. Soms vermoeden ze wel dat er iets aan de hand is, maar verdringen ze dit. Soms proberen ze elkaar bescherming te bieden, maar anderzijds komt het voor dat ze elkaar ook zonder meer laten vallen in situaties waarin het er op aan komt (Bruinsma, 1994).
6
Ook het leven van de ‘niet-misbruikende’ partner of (bij minderjarige plegers) de ouders is voorgoed veranderd en dit kan hen overspoelen met pijnlijke gevoelens. Ze voelen zich vernederd, bedrogen door hun man, maar vaak ook door hun kind. Ze kunnen ontkennen of minimaliseren. Ze voelen zich in een enorm loyaliteitsconflict: wanneer een moeder haar kind gelooft, kiest ze tegen haar partner en omgekeerd. Ze voelt dat ze een keuze moet maken tussen twee mensen waar ze van houdt. Bovendien moeten partners van plegers niet alleen de confrontatie met het misbruik zelf verwerken, maar moeten ze ook met een aantal sociale vooroordelen afrekenen (Van Daele & Walravens, 2007). Buitenstaanders verdenken hen vaak van medeplichtigheid aan het misbruik: “Ze moet dit toch geweten of gezien hebben?”. Er wordt vaak gesproken over een ‘incest-familie’, wat suggereert dat niet alleen de dader maar ook zijn familie schuldig is aan het misbruik. (Sheinberg, 2001). Ze worden aanzien als een a-seksuele partner, die niet aan de seksuele behoeften van hun partner kunnen voldoen, waardoor deze dit elders moet gaan zoeken. De partners worden vaak omschreven als zwak, hulpeloos, machteloos en afhankelijk van hun man om in hun behoeften te voorzien (Herman, 1981), hebben een blinde vlek omdat ze zelf slachtoffer geweest zijn van misbruik in hun verleden of zijn geïsoleerde, eenzame vrouwen. De isolatie van het gezin blijkt een belangrijke voorspeller te zijn van misbruik (Finkelhor & Baron, 1986). Ook ouders van minderjarige plegers worstelen met gevoelens van schuld, tekortschieten, ongeloof, verwarring ten opzichte van hun kind, … en vooroordelen van de buitenwereld. 4. Het I.R.I.S.-project
4.1 De behoeftebepaling Het project is in werking sinds juli 2007 en is ontstaan uit een aantal vaststellingen binnen de dadertherapie en de werking van het vertrouwenscentrum kindermishandeling (meer concreet: vanuit Fides en het VK West-Vlaanderen). Intrafamiliaal seksueel misbruik is een complex, maar veel voorkomend probleem dat het gezin traumatiseert. De onthulling ervan doet veelal families uit elkaar vallen. Men merkte op dat de hulpverlening rond dader en slachtoffer kunstmatig van elkaar gescheiden is, te versnipperd reageert en dat er onvoldoende overleg is. Dit gebrek aan coördinatie zorgt er onbedoeld voor dat de breuk nog groter wordt. (Fraenkel, Sheinberg & True, 2004).
7
Daarnaast was er geen adequaat aanbod voor de niet-misbruikende ouder, of in het geval van een minderjarige pleger, voor de ouders. Ze worden vaak niet bereikt. Nochtans hebben zij een belangrijke rol in de omkadering van het zorgaanbod en kunnen ze op het vlak van hervalpreventie, veiligheid en een goede verwerking voor het slachtoffer een grote bijdrage leveren. De emotionele steun van de niet-misbruikende ouder is zeer belangrijk om de schadelijke gevolgen van het misbruik te verlichten bij het kind. Erkenning van het misbruik en zorg voor het slachtoffer zijn, naast het creëren van een veilige omgeving, belangrijke elementen om het traumatisch effect te beperken. (Levinson & Morin, 2001) De partners van plegers vormen een kwetsbare groep. Vaak hebben zij zelf een traumatisch verleden wat de reactie op misbruik negatief kan beïnvloeden. Ook slachtoffers worden vaak niet of onvoldoende opgevolgd, ofwel verloopt de therapie volledig los van de daderbegeleiding. Wanneer een dader in het gezinssysteem blijft of in een nieuw gezin met kinderen terechtkomt zonder adequate zorgverlening en omkadering is er een hogere kans (30 tot 60%) op herval (Bentovim, 1988). Om de hulpverlening een maximale kans op slagen te geven is het noodzakelijk om met alle betrokkenen (slachtoffer, dader, partner/ouders, hulpverleners of justitie) een gecoördineerd zorgprogramma op te stellen. Binnen de daderhulp wordt een hervalpreventieplan uitgewerkt, maar enkel met de dader werken is niet voldoende. De verantwoordelijkheid voor herval ligt altijd bij de pleger, maar de literatuur betreffende hereniging benadrukt ook de noodzaak om de vaardigheid van niet-misbruikende ouder in te schatten om met risicofactoren in huis om te gaan. (Gil, 1996)
4.2 De doelgroep Het project is (in eerste instantie) bestemd voor alle betrokkenen bij intrafamiliaal seksueel misbruik (daders, slachtoffers, partners, ouders, gezin, …) woonachtig binnen de regio Noord West-Vlaanderen. Meer specifiek gaat het om plegers van intrafamiliaal seksueel misbruik die (terug gaan) wonen in gezinsverband samen met (potentiële) slachtoffers.
8
4.3 De doelstelling I.R.I.S. wil een geïntegreerde contextuele zorg die bij intramiliaal seksueel misbruik een procedure wil opstarten die - naast het hulpprogramma voor de dader de partner/ouders betrekt; - het betrokken gezin begeleidt; en - voor (potentiële) slachtoffers veiligheid en welzijn optimaliseert I.R.I.S. werkt in functie van schadebeperking door zorg aan te bieden aan alle betrokkenen en de hulpverlening op elkaar af te stemmen.
4.4 Het verloop a. De intakefase Bij een situatie van intrafamiliaal seksueel misbruik, waarbij de pleger (weer) in gezinsverband gaat samenwonen met (potentiële) slachtoffers wordt contact opgenomen met I.R.I.S. Het kan hierbij gaan over een aanmelding vanuit het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling, vanuit justitie, niet vanuit detentie (vb. probatie, vov, strafbemiddeling, …) of vanuit detentie. Dit voor zowel meerderjarige als minderjarige plegers. Bij een aanmelding dient een eerste inschatting omtrent de erkenning van het misbruik, de veiligheid, de direct noodzakelijk te maken afspraken, het risico op onmiddellijke herhaling van de feiten…door de verwijzer te gebeuren. I.R.I.S. wordt aan het gezin voorgesteld en gemotiveerd (of bij een aanmelding vanuit justitie in de voorwaarden opgenomen). De pleger wordt doorgestuurd naar een dadercentrum voor intakegesprekken. In de intakefase van I.R.I.S. wordt de bereidheid en mogelijkheid van het gezin om in dit werkmodel te stappen geëvalueerd en worden de te maken afspraken betreffende veiligheid afgetoetst. De eerste stap hierbij is een gesprek door I.R.I.S. met het gezin. I.RI.S. maakt in deze fase een analyse van de werkbaarheid en bekijkt of er voldoende opvolging is voor alle drie de partijen (het slachtoffer, de pleger en de partner of de ouders). Met de pleger wordt bekeken in welke mate hij of zij het misbruik erkent en welke initiatieven er nodig zijn om de veiligheid van het (potentiële) slachtoffer te garanderen. Indien dit nog niet gebeurd is wordt de pleger doorverwezen naar een centrum voor daderhulp.
9
De situatie waarin het slachtoffer verkeert wordt eveneens bekeken. De hulpverleningsdiensten die dit gezin kennen worden gecontacteerd. Het slachtoffer wordt eventueel doorverwezen naar de gepaste hulpverlening of er wordt een aanbod gedaan vanuit het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling om een inschatting te maken. Ook de houding van de partner of de ouders wordt ingeschat en de partner wordt gemotiveerd om deel te nemen aan de partnergesprekken. Deze gesprekken hebben de ondersteuning van de hervalpreventie en de verwerking van het slachtoffer als focus. b. De coördinatie Alle betrokken hulpverleners worden gecontacteerd en samengebracht op een hulpverlenersoverleg, met als doel de hulpverlening op elkaar af te stemmen en zich te buigen over een aantal vragen betreffende veiligheid en zorg. Het is belangrijk dat er op het hulpverlenersoverleg altijd iemand de spreekbuis van het slachtoffer kan zijn. Wanneer er geen therapeut of begeleider is, moet het Centrum voor Leerlingenbegeleiding of Kind en Gezin ingeschakeld worden. In samenspraak met het gezin, worden één of meerdere vertrouwenspersonen aangeduid. Intrafamiliaal seksueel geweld wordt vaak gekenmerkt door een sfeer van geheimhouding. Om dit te doorbreken is het, met het oog op sociale controle, aangewezen om iemand van buiten deze onmiddellijke gezinscontext bij de problematiek te betrekken. Met het slachtoffer wordt nagegaan wie deze rol kan vervullen. We stellen voorop dat minimum twee “derden” op de hoogte moeten zijn of in de loop van de therapie op de hoogte moeten gebracht worden. We verwachten van deze derde partij uiteraard ook de nodige erkenning van het misbruik en een houding die sereen en beheerst is. c. De familieovereenkomst Nadien wordt het gezin opnieuw uitgenodigd en worden de te maken afspraken vastgelegd in een familieovereenkomst. Hierin worden aandachtspunten voor de onmiddellijke omgeving opgenomen en ondertekend door het gezin. Dit gebeurt nog voor de dader een therapiecontract afsluit met het dadercentrum. De beslissingen van de pleger en de afspraken bij het uitwerken en opstellen van een hervalpreventieplan tijdens de dadertherapie worden in de familieovereenkomst geïntegreerd. Minimaal om de zes maanden worden de hulpverlening en de afspraken inzake veiligheid en zorg geëvalueerd en zo nodig bijgesteld aan de hand van een nieuw hulpverlenersoverleg. Het gezin wordt hierna telkens uitgenodigd voor een gesprek.
10
De pleger volgt zijn therapie verder, de partner neemt verder deel aan de partner-(ouder) gesprekken en opvolging van het slachtoffer is voorzien. In elk dossier wordt I.R.I.S. ingeschakeld als coördinerend orgaan dat alle partijen kan samenbrengen: slachtoffer, dader, andere gezinsleden en hun respectievelijke hulpverleners. Het werkmodel kan van kracht blijven tot het einde van de justitiële maatregel en/of tot het einde van de daderbehandeling.
d. De partner- of oudergesprekken Het is niet zo evident om de partner van een dader van seksueel misbruik te betrekken in de begeleidingen en het mag niet de bedoeling zijn om de verantwoordelijkheid voor de feiten én voor eventueel herval in de toekomst naar de partner door te schuiven. De partner kan echter een schijngevoel van geruststelling hebben met de gedachte dat de therapeut van de dader verder misbruik wel zal voorkomen. Het kan voor de partner verhelderend werken te weten hoe er binnen de therapie wordt gewerkt en wat hierbij de beperkingen zijn (Van Daele & Walravens, 2007). Therapie aan daders van seksueel misbruik is hoofdzakelijk gericht op terugvalpreventie. Hoewel de veiligheid hierbij van het allergrootste belang is, zal de hulpverlening op langere termijn weinig zinvol zijn als deze gefocust blijft op risicotaxatie (Gunst, 2006). Het is evenzeer nodig om de blik van de begeleiding te richten op datgene en diegenen die in het leven van de dader belangrijk zijn. Het leven van de partner (of de ouders) wordt goed door elkaar geschud bij de onthulling van het misbruik. De dader en het slachtoffer krijgen de nodige aandacht, maar vaak wordt de partner hierin niet betrokken. De partners worden juist, door de gevolgen die het misbruik heeft voor hun gezin op emotioneel en op economisch vlak, verhinderd om zich met hun specifieke vragen tot de hulpverlening te wenden (McLeod, 1997). I.R.I.S. maakt bij de gesprekken eerst een inschatting van de vaardigheid van deze niet-misbruikende partner of ouder om zorg, veiligheid en bescherming te bieden. Er wordt een inschatting gemaakt van hun houding ten aanzien van het gepleegde misbruik. Met hen worden veel voorkomende gevoelens besproken (zoals zich bijv. bedrogen voelen), …. Hoe komt een dader tot het plegen van misbruik? Wat is de betekenis van ontkenning en de functie daarvan bij de pleger, de partner of het slachtoffer? Met de partner wordt gesproken over hoe seksueel misbruik kinderen en gezinnen beïnvloedt, hoe ze signalen van misbruik bij kinderen kan herkennen en hoe kinderen beschermd kunnen worden. Er wordt
11
stilgestaan bij wat het bij hen doet indien ze zelf slachtoffer is geweest van seksueel misbruik. De partner krijgt meer inzicht in hoe plegers handelen en wat een therapie juist inhoudt.
4.4 De partners I.R.I.S. is ontstaan vanuit een denktank met verschillende diensten: het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling West-Vlaanderen, FIDES (Forensisch Initiatief voor Deviante Seksualiteit), EXIT, Hoofdbestuur van Strafinrichtingen Brugge en Ruiselede, Justitiehuis Brugge, Leerproject voor Daders van Seksueel Geweld, CAW Stimulans en de Sociale Dienst van de Jeugdrechtbank Brugge. Er zijn momenteel 2 personen tewerkgesteld binnen dit project1.
12
5. Besluit: Het vernieuwend karakter Het vernieuwende karakter van het project bestaat o.a. in het aanbod van een integrale en geïntegreerde aanpak in plaats van de huidige versnipperde maatschappelijke reactie en hulpverlening. Het integreert het huidige hulpaanbod. De verschillende hulpverleners die eerst los van elkaar werken rond hetzelfde gezin zitten nu op één lijn, plegen overleg en werken samen. Het project garandeert hulpverlening voor alle betrokkenen. Op het hulpverlenersoverleg wordt systematisch iemand ingeschakeld die spreekbuis voor het slachtoffer kan zijn, zodat opvolging verzekerd is. Er is sprake van gestructureerd overleg tussen alle betrokkenen, gaande van de dader-en slachtoffertherapeuten tot en met Justitie en Jeugdrechtbank. Deze aanpak wordt gecoördineerd door een instantie die volledig onpartijdig is. De omgeving van de dader (ouders, partner, vertrouwensfiguur) wordt betrokken opdat een veilig klimaat gecreëerd kan worden voor alle betrokkenen, en in het bijzonder voor het slachtoffer. Het is vernieuwend dat de niet-misbruikende ouder mee aangesproken wordt om (nieuw of verder) misbruik te helpen voorkomen en om een betere zorg te kunnen bieden aan het slachtoffer. Hiervoor wordt een specifiek aanbod uitgewerkt. Er wordt gewerkt met een familieovereenkomst waarbij met het hele gezinssysteem, betrokken hulpverleners en justitiële instanties afspraken worden gemaakt en opgevolgd.
13
Literatuur ADRIAENSSENS, P, e.a., (2000), In vertrouwen genomen. Lannoo, Tielt. BAARTMAN, H. & BURGESS, A; (1990). Incest en hulpverlening, Leuven/Amersfoort: Acco. BENTOVIM, A., ELTON, A., E.A., (ed.) (1988). Child sexual abuse within the family: assessment & treatment, Wright. BRUINSMA, F., (1994), Incesthulpverlening. Diagnostiek, opvang en behandeling van incest. Utrecht: SWP. DECOENE, S., (2006), Intrafamiliaal geweld: een nutteloos concept. Tijdschrift Klinische Psychologie, 36 (3) FINKELHOR, D., & BARON, L. (1986). Risk factors for child sexual abuse. Journal of Interpersonal Violence, 1, 43.71. FRAENKEL, P., SHEINBERG, M., & TRUE, F., (2004), Making Families Safe for Children: Handbook for a family-centered approach to intrafamilial child sexual abuse. New York: Ackerman Institute for the family. GIL, F., (1996), Systematic treatment of families who abuse, San Francisco: Jossy-Bass. GUNST, E., (2006). Mannen in burchten. Echtheid als middel tot contact in dadertherapie. Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie, 44 (2), 103 – 116. HERMAN, J.L., (1981). Father-daughter incest. Cambridge, MA: Harvard University Press LEVINSON, J.S. & MORIN, J.W., (2001), Treating non-offending parents in child sexual abuse cases: Connections for Family Safety. Sage Publications, Inc. McLEOD, J. (1997). Narrative and Psychotherapy. London: Sage. SHEINBERG, M., & FRAENKEL, P. (2001), The relational trauma of incest. A familybases approach to treatment. New York: The Guilford Press. VAN DAELE, E., & WALRAVENS, G., De verantwoordelijkheid van de therapeut voor de verantwoordelijkheid van de cliënt. Tijdschrift voor Familietherapie, 12 (2), 157-187. www.kindermishandeling.org
14
II.
Wie zijn wij?
Op 1 juni 2007 is Christine Brauwers, maatschappelijk assistente, met een 3/4e contract gestart voor het project I.R.I.S., gedetacheerd vanuit Fides. Nathalie Ketels, criminologe, begon op 18 juni 2007 bij I.R.I.S., halftijds gedetacheerd vanuit het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling WestVlaanderen. Van 14 januari ’08 tot 18 augustus ’08 nam Lies Deryckere, maatschappelijk assistente, tijdelijk de coördinatie-functie over.
III.
Voorstellingsronde en sensibilisering
De initiële voorstellingsrondes vonden uiteraard in het eerste werkjaar plaats. Toch hebben we er voor geopteerd om onze werking nogmaals voor te stellen aan de leden van de Psychosociale dienst van de gevangenissen Brugge en Ruiselede. Dit overleg had als doel om ons nogmaals kenbaar te maken aan eventuele nieuw bijgekomen collega’s. dit werd al zeer positief ervaren en resulteerde ook in een aantal nieuwe aanmeldingen. (Brugge, 27/11/2008 en Ruiselede, 15/01/2009) Op 11 /06/09 werd IRIS voorgesteld op de Arrondisementele Raad van West Vlaanderen. Daarnaast werd ook werk gemaakt van de sensibilisering van het publiek buiten onze regio. Zo werd het werkmodel voorgesteld aan de Raad Kindermishandeling Oudenaarde. Binnen het gerechtelijk arrondissement was er zeer veel interesse om het project ook op te starten binnen hun regio. Op hun vraag namen wij dan ook deel aan drie opstartvergaderingen van hun stuurgroep. (30/09/2008, 07/04/2009 en 26/05/2009) IRIS kreeg ook de kans om zichzelf voor te stellen aan de ruimere hulpverlening, en dit aan de hand van een posterpresentatie op het jaarlijks congres van de geestelijke gezondheidszorg Antwerpen. (16 en 17/09/2008) Een artikel over het werkmodel werd gepubliceerd in het tijdschrift Psychologos. Een weergave van dit artikel vindt U in hoofdstuk I van dit jaarverslag . (Psychologos,nr. 1/2009, jaargang 24, pag. 28-31)
15
Onze folders werden aangepast en opgesplitst in een aparte folder voor de hulpverlening en één voor de partner of ouder van de pleger. Deze folders werden verder verspreid. Vanaf heden zal IRIS ook deelnemen aan het SGGJ-overleg, zijnde Overleg m.b.t. Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag bij Jongeren.
16
IV. De cijfers van het tweede werkjaar
a. De aanmeldingen •
Algemeen:
In ons eerste werkjaar werden er 21 aanmeldingen gedaan. 13 van de 21 dossiers zijn effectief actief opgestart. In het tweede werkjaar werden er 17 aanmeldingen gedaan, waarvan er 14 actief werden opgestart. In totaal zijn er 26 dossiers actief opgenomen in het tweede werkjaar. Hiervan werden er 7 afgesloten tijdens dit werkjaar. De reden van afsluiting bij deze dossiers was: ‐ de ouders weigeren de familie-overeenkomst te ondertekenen; ‐ de partner weigert om deel te nemen aan de partnergesprekken; Deze gezinnen worden verder opgevolgd vanuit de daderhulp en het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling. ‐ er kon onvoldoende veiligheid geboden worden binnen de vrijwillige hulpverlening: In deze situatie werd een aanmelding gedaan bij het VK en het gezin wordt ondertussen opgevolgd via de jeugdrechtbank. ‐ de relatie tussen pleger en (nieuwe) partner werd ontkend of afgebroken; Hierbij werd met de daderhulp afgesproken dat zij ons verwittigen indien er een verandering optreedt in de gezinssamenstelling. ‐ de pleger blijft het misbruik totaal ontkennen; I.R.I.S. blijft bereid om tussen te komen indien de houding van de pleger evolueert. •
Justitieel of vrijwillig?
In 15 van de 26 dossiers wordt de pleger vanuit justitie gevolgd. 12 hiervan waren op het moment van aanmelding bij IRIS in hun tijdsvoorwaarden voor Voorwaardelijke Invrijheidstelling (VI), 2 hiervan in hun tijdsvoorwaarden voor Voorlopige Invrijheidstelling. Van deze 14 plegers verbleven er 12 in de gevangenis bij aanvang van IRIS. 1 pleger verbleef reeds in Fides-R. Een andere pleger verbleef thuis, in afwachting van de opstart van zijn therapie. 1 van de 15 plegers die door justitie gevolgd worden heeft het statuut ‘Vrij onder voorwaarden’. Zijn dossier moet nog voor de rechtbank komen.
17
In 11 van de 26 dossiers wordt de pleger begeleid op vrijwillige basis. •
Meerderjarig of minderjarig?
In 6 dossiers gaat het om een minderjarige pleger. In 20 dossiers zijn plegers meerderjarig.
b. De doorverwijzers Onder de ‘doorverwijzers’ begrijpen we diensten die rechtstreeks met IRIS contact namen om een aanmelding te doen. ‐
11 dossiers werden aangemeld vanuit het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling, zowel gezinnen met een minderjarige als een meerderjarige pleger;
‐
10 dossiers werden aangemeld vanuit de Psychosociale Dienst van de gevangenis (PSD), waarbij 9 vanuit de PSD van het Penitentiair Complex Brugge en 1 vanuit de PSD vanuit het Penitentiair Landbouwcentrum Ruiselede;
‐
4 dossiers werden aangemeld vanuit de daderhulp Fides, waarvan 2 dossiers bij Fides aangemeld werden vanuit de PSD buiten de regio Noord West-Vlaanderen (zijnde Hoogstraten en Oudenaarde);
‐
1 dossier werd rechtstreeks aangemeld vanuit de daderhulp voor minderjarige plegers, Exit. In 5 van de 6 dossiers met minderjarige plegers is Exit betrokken, maar heeft het VK de officiële aanmelding gedaan.
c. Het statuut van de pleger bij actieve opstart IRIS ‐ ‐ ‐
‐
in 1 dossier gaat het om een residentiële therapie bij Fides-R; in 5 dossiers gaat het om een ambulante therapie, in 12 dossiers verbleef de pleger bij opstart nog in de gevangenis, 3 hiervan werden ondertussen reeds georiënteerd naar daderhulp, ambulant (2) of residentieel (1); in 6 dossiers gaat het om een minderjarige pleger in begeleiding, hetzij bij Exit (5) of bij CGGZ Largo (1)
18
‐
in 2 dossiers is er nog geen therapie gestart, gezien de pleger nog het statuut VOV heeft en zijn rechtszaak nog moet voorkomen of in het andere geval de intakeprocedure nog moest doorlopen worden.
19
d. Het hulpverlenersoverleg (HVO) Alle relevante betrokken hulpverleners worden door IRIS gecontacteerd en samengebracht op een hulpverlenersoverleg. Het doel hiervan is de hulpverlening op elkaar af te stemmen, de bezorgdheden te bundelen en een gemeenschappelijke strategie af te spreken. Tijdens dit HVO wordt er gestreefd naar een vertegenwoordiging voor alle betrokken gezinsleden. De hulpverleners buigen zich over een aantal vragen betreffende veiligheid en zorg. De beantwoording van deze vragen moet uiteindelijk resulteren in een familieovereenkomst. Er wordt binnen het IRIS-werkmodel geopteerd om de gezinsleden niet uit te nodigen op dit overleg. Nadien worden zij op de hoogte gebracht van de conclusies, door de coördinator van IRIS. In het werkmodel wordt vooropgesteld om minstens om de 6 maanden een HVO te organiseren. Gedurende het eerste werkjaar bleek reeds dat regelmatiger overleg nodig was. Gemiddeld werd er om de 4 maanden een overleg georganiseerd per gezin. Er zijn in totaal 56 HVO’s doorgegaan in het tweede werkjaar. Op deze HVO’s waren heel wat diensten aanwezig: Centra voor Leerlingenbegeleiding, Comités voor Bijzondere Jeugdzorg, Justitieassistenten, daderhulp (Fides, CAW Stimulans, Exit), ambulante en residentiële voorzieningen binnen de Bijzondere Jeugdzorg (pleegzorg, dagcentra, instellingen, …), dienstverlening aan personen met een handicap (MPI, Start West-Vlaanderen), Centra Algemeen Welzijnswerk (hulpverlening aan slachtoffers), (sociale dienst van het) ziekenhuis, Psychosociale Dienst van de gevangenis, Justitieel Welzijnswerk, OCMW, Centra Geestelijke Gezondheidszorg, …
20
e. De familieovereenkomst Het opstellen van gezinsregels en afspraken is een belangrijk aspect binnen het IRIS-werkmodel. Aandachtspunten voor de onmiddellijke omgeving worden opgenomen in een familieovereenkomst en deze wordt ondertekend door het gezin. Indien de kinderen voldoende bekwaam (afhankelijk van leeftijd, maturiteit, edm) worden geacht ondertekenen zij mee. De kinderen worden op een voor hen aangepaste manier op de hoogte gesteld van de afspraken. In 9 dossiers werd de overeenkomst reeds ondertekend en regelmatig aangepast, afhankelijk van de evolutie die het gezin maakt binnen de begeleiding. In 9 dossiers werd nog geen overeenkomst opgesteld omdat de pleger nog in de gevangenis verblijft. In 6 dossiers is de overeenkomst in aanmaak omdat het dossier zich nog in de intakefase van het werkmodel bevindt. In 2 dossiers werd de overeenkomst niet ondertekend omdat het gezin niet akkoord gaat met de afspraken. (Deze gezinnen worden ondertussen ook niet meer begeleid door IRIS).
f. Het slachtoffer IRIS waakt er over dat er voor het minderjarige (potentiële) slachtoffer altijd een vertegenwoordiger is op het hulpverlenersoverleg.. Wanneer er geen therapeut is, bekijkt IRIS wie de verdere begeleiding of opvolging van het slachtoffer op zich kan nemen. 2 slachtoffers worden begeleid vanuit een dienst Geestelijke Gezondheidszorg. In 4 dossiers worden de (potentiële) slachtoffers vanuit het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling opgevolgd. In 8 dossiers is de Bijzondere Jeugdzorg betrokken in de begeleiding van het (potentiële) slachtoffer. 1 (volwassen) slachtoffer van een minderjarige pleger wordt begeleid door het Centrum Algemeen Welzijnswerk. In 1 is dossier is naast het VK, ook Start West-Vlaanderen en het OCMW Begeleiding aan Huis betrokken in de opvolging van de (potentiële) slachtoffers.
21
In de andere dossiers is het Centrum voor Leerlingenbegeleiding aangesteld om het (potentiële) slachtoffer vanuit het schoolse milieu op te volgen of effectief te ondersteunen. In alle dossiers wordt het CLB gecontacteerd met de bedoeling een objectief beeld te krijgen van het functioneren van de jongere op het schoolse niveau. Het CLB is hierbij een belangrijke partner, aangezien zij vanuit de school dagelijks een zicht krijgen op het kind: schools presteren, sociaal gedrag, ….
g. De partner Bij de intake van een I.R.I.S.dossier, is er een gesprek met de beide partners . Daarna starten de maandelijkse partnergesprekken.
In de loop van de begeleiding worden beide partners ongeveer om de 4 maanden samen gezien. In deze gesprekken worden de vorderingen van de dader als van de partner besproken. Naast deze gesprekken worden om de 6 maanden gesprekken georganiseerd waar de therapeut van de dader, de partnerbegeleider van I.R.I.S. en beide partners op aanwezig zijn. Deze gesprekken hebben als doel , het opstellen van een veiligheidsplan voor het hele gezin. Voor alle dossiers ging minimaal een maandelijks gesprek door met de partner of (groot)ouders. In totaal zijn er 144 partner/ouder-gesprekken geweest. Van deze gesprekken waren er 60 huisbezoeken. Het gaat hier om 10 gezinnen. De huisbezoeken zijn belangrijk omwille van het aanklampend werken. Veel partners zijn niet gemotiveerd om mee te stappen in de I.R.I.S.- begeleiding. Veelal gaat het om multi-problem gezinnen. Financieel zijn er problemen, opvoedkundig zijn er problemen. Dit maakt dat de partners dikwijls geen eigen vervoermiddel hebben of geen geld om naar Beernem te komen. Van deze gezinnen is in 3 dossiers de dader nog gedetineerd. In 3
22
dossiers gaat het om minderjarige plegers. De andere partners komen naar CGG Prisma te Beernem. o In 20 dossiers gaat het om de biologische moeder van het slachtoffer (potentiële slachtoffers). o In 6 dossiers gaat het om (groot)ouders van een minderjarige pleger. o In 12 dossiers is er sprake van volledige erkenning van het misbruik bij de partner – ouders. o In 12 dossiers is er sprake van gedeeltelijke erkenning van het misbruik. o In 1 dossier is er sprake van volledige ontkenning.
h. Het daderschap In 9 dossiers is de pleger de biologische vader van het slachtoffer In 9 dossiers is de pleger de stiefvader van het slachtoffer In 4 dossiers is de pleger de broer van het slachtoffer In 3 dossiers is de pleger de neef van het slachtoffer In 1 dossier is de pleger de stiefzoon van het slachtoffer
23
V.
Evaluatie
Gezien het aantal dossiers die we aangemeld kregen kunnen we stellen dat er een duidelijke nood is aan het project. De meeste (niet-misbruikende) partners zien de tussenkomsten van I.R.I.S. op termijn als verrijkend. Eens de vertrouwensrelatie is opgebouwd, kan IRIS ook veel gaan betekenen voor het slachtoffer. I.R.I.S. is in dit geval de verbinding tussen de hulp aan het slachtoffer en de therapie aan de dader. I.R.I.S. heeft a.h.w. nog steeds twee navelstrengen: Fides en het VK. Dit is enerzijds een nadeel, want betekent soms een rem op de ontwikkeling van onze eigen identiteit. Ook naar de cliënten en de doorverwijzers zijn de linken vaak onduidelijk en scheppen ze verkeerde verwachtingen. Het is telkens een opdracht om onze eigen positie t.o.v. hen klaar en duidelijk te krijgen. De samenwerking met het VK is een pluspunt. Waar geen begeleiding is voor de kinderen, kan beroep gedaan worden op het VK om de kinderen op regelmatige basis te spreken. Op deze manier krijgt IRIS een zicht op het functioneren van deze kinderen binnen hun gezin, op hoe zij de familieovereenkomst beleven, wat hun vragen en wensen zijn … Het VK neemt dan ook deel aan de HVO’s. De dossiers waarbij de dader in therapie is, verlopen, in vergelijking met de dossiers waar de pleger nog in de gevangenis verblijft, heel goed. De samenwerking met de daderhulp is ondersteunend en de begeleiding van de partner is hierbij ondersteunend voor de daderhulp. We merken dat wanneer de pleger gedetineerd is, zonder vooruitzicht op therapie, het zeer moeilijk is om het gezin in beweging te krijgen. De afbakening van de doelgroep (t.t.z. plegers van intrafamiliaal seksueel misbruik) wordt meer en meer ervaren als beperkend. Daarom zijn er plannen om dit uit te breiden en ook gezinnen te begeleiden waarbij er een pleger van extrafamiliaal misbruik is die regelmatig in contact komen met kinderen in zijn familiale context. Dit is ook zo gesteld in de projectfiche voor het derde werkjaar. Deze uitbreiding dient nog gecommuniceerd naar alle (potentiële) doorverwijzers.
24
VI
Gevolgde studiedagen:
° Congres UFC: ‘Treatment of sexual offenders in the community.’ op 18/09/08 en 19/09/08. ° Studiedag met Peter Rober: ‘De mens is het verschil.’, gezinstherapie als dialoog op 23/01/09. ° Workshop Treating Family Relational Trauma met Fiona True in Antwerpen op 23/04/09.
25