Prijs ƒ 0 , 1 5 """^"^••^•••~
* ' _ -.- A .
-«-
J-^'^S-A'^ .
_
-
^
Wat te doen tegen den Vlektyphus? DOOR
Dr. J . KUIPER, Geneesheer-Directeur van het Wilhelmina-Gasthuis te Amsterdam.
Deze brochure is geschreven op verzoek van den Voorzitter van den C e n t r a l e n G e z o n d h e i d s r a a d .
AMSTERDAM — J. H. DE BUSSY —
1919.
1
^
;
I
1 i
De vlektyphus (typhus exanthematicus), de gevreesde metgezel van oorlog, hongersnood en vervuiling, heeft zijn intrede gedaan ook in Nederland. De oorzaak van deze ziekte is nog niet gevonden, wel staat de.wijze harer overbrenging thans grootendeels vast. Reeds was in 1606 door CABERUS beweerd, dat de luis de ziekte kon overbrengen, maar zijn wenk was in het vergeetboek geraakt. De Fransche geleerde NicoLLE heeft in 1909 in het Institut PASTEUR te Tunis proeven genomen op apen. Deze dieren liet hij bijten door luizen, die zich te goed hadden gedaan aan vlektyphuslijders, en het bleek hem, dat zijn proefdieren een ziekte kregen, in vele opzichten overeenkomende met den vlektyphus bij den mensch. NICOLLE'S raad om de luizen te bestrijden ten einde den vlektyphus meester te worden, is een zegenrijke geweest. Dit is vooral gebleken bij de bestrijding van den vlektyphus, die de strijdende legers en de gevangenenkampen vooral in Oost- en Midden-Europa sedert 1914 aantastte. Dat bestrijden der luizen is echter een alles-
4 behalve gemakkelijke opgave, vooral bij den erbarmelijken toestand van vervuiling, waarin soldatenverblijven en hospitalen in oorlog, en niet minder gevangenenkampen in korten ,tijd verkeeren. Een tweede moeilijkheid bij de bestrijding van den vlektyphus is deze, dat er niet zelden reeds vele slachtoffers aan deze ziekte zijn gevallen, vóór de diagnose is gesteld d i de ziekte is herkend. Niets is gemakkelijker natuurlijk, dan den medicus, die de patiënten in behandeling had, zijn gebrekkig inzicht te verwijten. Toch komt het verschijnsel van het zeer laat stellen der diagnose zoo veelvuldig voor dat dit gebrekkig diagnostisch inzicht niet aan een enkele mag worden ten laste geleerd, en dat den medicus, die op de gedachte ko^mt: „zou het ook vlektyphus zijn? een woord van lof niet mag worden on houden. De diagnose is inderdaad niet gemakkelijk m vele ojevallen. Ik zal U in het kort het verloop van een typisch geval dezer ziekte vertellen Iemand wordt plotsding ziek, met koude rJlmg, heeft op den avond van denzelfden dag hooge temperatuur (40 i 40. 5): vaak braakt hy een o L e r malen; hij gevoelt -'^^ ^'S'-oe. be^ vaak pijn in de lenden en m de eden. Z.jn tempemtuur blijft hoog. is vaak 4 . °. 's morgens
5 iets lager dan 's avonds en heel spoedig, in de eerste dagen van het ziek-zijn dus, treden nerveuse stoornissen op: hevige hoofdpijn, duizeligheid, flikkeren voor de oogen, oorsuizen. In zware gevallen wordt het bewustzijn sterk gestoord, ijlt de patiënt. De vlektyphus is berucht voor het plotseling optreden van het ijlen, zoodat deze patiënten onafgebroken streng moeten worden bewaakt, anders loopen zij het bed uit, en, als ze thuis zijn, hun huis uit en krijgen een ongeluk. Op den 3«" tot den r"" dag van het ziek-zijn krijgt de patiënt een uitslag, bestaande in kleine roode vlekjes (roseolae) voornamelijk op het bovenste deel van de romp, op de schouders en op armen en beenen; in elk geval zijn die vlekjes op romp, schouders en bovenarmen veel talrijker dan op den buik. Bij buiktyphus komen die roseolae later, zoo in het midden der 2e week van het ziek-zijn, en zijn ze of alleen op den buik en het onderste deel van borst en rug te vinden of ze zijn daar bij grooter uitbreiding veel talrijker dan elders. De medicus, die een patiënt, die hooge temperatuur heeft, niet dag aan dag onderzoekt, en diens huid bekijkt, totdat hij een oorzaak vooi de hooge temperatuur heeft gevonden, ziet dat roseolae-uitslag natuurlijk niet en mist daardoor een zeer gewichtig ziekteteeken. Geen wonder
6 dus, dat in overvulde hospitalen, waar de dienst o-edaan wordt door doktoren, die met werk overladen zijn, geen wonder ook, dat bij een bevolking, die met pakken kleeren aan te bed liet. in een donkere bedstede en met slecht kunstlicht, niet iedere patiënt dagelijks van top tot teen wordt onderzocht en bekeken. Te betreuren blijft dat, te vergeven ook . . . ? Niet altijd natuurlijk. Na 2 a 3 dagen worden die roseolae bloedig, ze veranderen in helderroode of donkerroode vlekjes, die bij druk niet verdwijnen, zooals de roseolae wel doen. Er komen nog kleine bloedingen bij en de patiënt ziet er op zijn lichaam groezelig uit. Maar welke zwerver doet dat niet, en ook, hoevele niet zwervende Nederlanders wasschen zich zóó weinig, en betoonen zich voor vlooien en luizen zóó gastvrij, dat hun huid er groezelig, bebeten en bekrabd uitziet. Het is dan ook vaak moeilijker de opkomende diagnose: „vlektyphus" binnen te houden dan haar uit te spreken. Nu is er gelukkig een bloedwei-reactie ontdekt, naar haren ontdekker de reactie van WeilFelix geheeten, die ons behulpzaam is bij het stellen der diagnose. De medicus, die van een patiënt, met hooge temperatuur, waarvoor hij geen oorzaak kan vaststellen, i kubieken
7 centimeter bloed afneemt en dit opzendt naar het Laboratorium van den Centralen Gezondheidsraad te Utrecht, heeft na een paar dagen in het antwoord van dat laboratorium een aanwijzing in de een of andere richting. Maar nu verder over onzen patient. Die bloedige vlekjes worden minder rood, verdwijnen geleidelijk. Hij houdt zijn hooge temperatuur, soms heeft hij op den 7^" dag van het ziek-zijn een vrij diepe daling er van gehad; den 8^" dag werd ze echter weer hooger, en, als hij in het leven blijft, krijgt hij op den j^en — jyen ^ag de crisis. lu I è. 2 dagen is de temperatuur dan weer normaal. Bronchitis, longontsteking, de algemeene infectie kunnen hem echter geen tijd hebben gelaten om den dag der crisis te halen. Blijft hij in leven, dan wordt de patient na de crisis langzamerhand beter. Een recidief d. i. een terugkeer der ziekte bij denzelfden patient, is zeldzaam. Naziekten kunnen hem echter langen tijd plagen, als geheugenzwakte, hevige o-raad van bloedarmoede, steenpuisten, zenuwpijnen, om de voornaamste te noemen. Zooals gezegd, wordt de vlektyphus door luizen overgebracht. Het zijn vooral de kleerenluizen, die als dragers der smetstof deze van patiënt naar gezonde overbrengen, ofschoon
8 hoofd-, schaam- en wandluizen in deze ook niet vrij uitgaan. Bij het opnemen van een vlektyphuslijder in een ziekenhuis moet dus de verplegende zich wapenen tegen de luizen, die zich, zooals bekend, heel gaarne een nieuwen „waard" opzoeken, als de oude ontkleed wordt. Het best is zich in een anti-luizenpak te steken : een groote hanssop, waarin voeten, beenen, romp, armen en hoofd worden opgenomen, zoodat alleen de handen en het gelaat er uit te voorschijn komen. Deze hanssop moet bij voorkeur gemaakt zijn van een soort glad Billroth batist (gewaste taf), omdat de luizen tecren deze gladde stof niet gemakkelijk opkruipen. Men kan met kleefpleisterstrooken de spleet tusschen mouw en pols nog dichtplakken. Aldus gewapend kan men den patiënt langzaam ontkleeden (de luizen blijven dan in de kleeren), zijn kleeren op een met 5 pCt. carbol of 5 pCt. lysol gedrenkt laken leggen, alles in dit laken pakken en Hefst opbergen in een kist, die goed gesloten kan worden. Vervoer naar den desinfectieoven moet met de noodige voorzichtigheid geschieden. Heeft de patiënt schaamluizen, dan worden de aangetaste plaatsen eeschoren, hoofdluizen worden op de bekende wijze bestreden. Van een verpleging in huis mag geen sprake
9 zijn, indien er gelegenheid bestaat den patiënt in een ziekenhuis; al is het een daarvoor ingerichte school of ander gebouw, op te nemen. Een patiënt in een luizen-omgeving vrij te maken van luizen zou misschien één dag helpen, zijn niet-ontluisde huisgenooten zouden hem den volgenden dag weer uit hun menagerie voorzien. Het gevaar voor de(n) verplegende in het huis van zulk een typhuslijder om besmet te worden is zóó groot, dat het wegbrengen van den patiënt in een meer hygiënische omgeving zonder luizenkweekende huisgenooten een gebiedende eisch is. Is de patiënt goed ontluisd, dan kan men hem te midden van andere patiënten, die geen vlektyphus hebben (en die natuurlijk niet moeten lijden aan een ziekte, die besmettelijk is voor den typhuslijder) verplegen. Men zal, als er creleg-enheid toe is, de vlektyphus-patiënten liefst op een besmettelijke afdeeling verplegen, omdat men daar meer nog dan elders „ingesteld" is op het voorkomen van besmetting. Goede ventilatie is een eisch, als bij de verpleging van alle patiënten; hier echter is h e t : beter in de kou, dan in bedorven lucht. Een andere wijze van overbrenging dan door de luizen is toch nog niet uitgesloten.
10 Alle huisgenooten van den vlektyphus-lijder worden ter observatie opgenomen, en wel langer dan het incubatie-tijdperk duurt (d.i. de tijd, die verloopt tusschen het oogenblik van besmetting en het uitbreken der ziekte). Het incubatie-tijdperk wisselt tusschen 4 en 14 dagen, meestal is het van 8 - 1 2 dagen, soms is het korter dan 4, soms langer dan 14 dagen. In Amsterdam houden wij de voor vlektyphus in observatie zijnde personen 18 dagen. Over de kleerenluis schrijft Dr. VAN DER VALK in zijn Leiddraad bij de verpleging van Huid- en Geslachtsziekten (Deel I pag. 14): „De bekende Delftsche natuuronderzoeker AN'TONI VAN LEEUWENHOEK heeft ons reeds in de 17^ eeuw, in zijn 98^*"^ wetenschappelijken brief, mededeeling gedaan van een proef, om de voortplanting dezer dieren te bestudeeren Daartoe heeft hij eenige luizen in zijn onderkous opgesloten en gezien, dat „twee wijfkens luizen binnen den tijd van agt weken overo-rootmoeders konnen sijn van tienduysent luysen." De kleerluis is iets langer dan de hoofdluis en is eenigszins vuilgrijs van kleur; dit insect is zeer traag in zijn bewegingen. De luis houdt zich bij voorkeur op in het ondergoed ; wanneer zij echter hongerig wordt, draait
11 zij zich i8o graden om, boort haar kop in de huid en drinkt de haar benoodigde hoeveelheid bloed. Zoodra zij hiermee klaar is, keert zij naar het ondergoed terug, waarin zij ook haar eieren legt. De luizen bevinden zich het liefst op die plekken van het ondergoed, die vlak tegen de huid aanliggen, bijv. de kraag van het hemd, dat gedeelte van het hemd, dat de uitstekende schouderbladen bedekt, en ook het gedeelte, dat door den band van den onderbroek of rok vast tegen de huid wordt aangedrukt. Zijn zij in grooten getale aanwezig, dan ziet men haar wel over den kraag van de jas patrouilleeren, zijn er echter weinige, dan heeft men de meeste kans, haar te vinden in de zoomen van het ondergoed". De sterfte aan vlektyphus hangt af deels van den algemeenen gezondheids- en voedingstoestand van den lijder, deels van de verpleging. In Maart 1915 vond kolonel HUNTER, consulteerend hygiënist bij het Engelsche leger op den Balkan, in Servië in de hospitalen o. a. 6500 lijders aan vlektyphus. Van deze 6500 zieken stierven 2600, dus 40 per honderd voorwaar een schrikbarend hoog sterftecijfer. De sterfte bij kinderen, is 5 0/0 boven het 50^'^« jaar kan ze 70 % bedragen.
12 Hoe zal men zich nu vrijwaren voor den vlektyphus: I e. moet de medicus de ziekte tijdig herkennen; 2e. moet de plaatseHjke overheid zorgen voor een gelegenheid tot afzonderlijke verpleging van den vlektyphuslijder. Gedeputeerde Staten hebben het recht aan gemeenten te verplichten tot het inrichten van een gelegenheid tot afzondering en verpleging van lijders aan besmettelijke ziekten (art. 7 der Wet op de Besmettelijke ziekten van 4 Dec, 1872). Van dit recht wordt echter een veel te spaarzaam gebruik gemaakt in alle provinciën; 3e. alle huisgenooten van den vlektyphuslijder moeten in een apart gebouw in observatie worden genomen. Dit kan geschieden ingevolge bovengenoemde wet. Deze quarantaine heeft het groote voordeel, dat elk nieuw geval terstond wordt ontdekt, zoodat dit geen nieuwe slachtoffers kan maken, bovendien dat ook elk zeer licht geval in behandeling komt, dat, als de patiënt thuis was o-ebleven, niet in behandeling zou zijn gekomen en weer nieuwe gevallen van infectie zou hebben veroorzaakt. 4e. de patiënt, diens huisgenooten en zijn huis worden ontluisd;
13 5e, het contact met personen, van wie men kan verwachten, dat zij luizen herbergen worde vermeden. Voor zeer velen is dat gemakkelijk. Onderwijzers en onderwijzeressen van sommige scholen echter, en reizigers, naast wie in een openbaar middel van vervoer een zwerver komt te zitten, loopen groot gevaar ongedierte over te krijgen. Een nauwkeurige inspectie van hoofd en kleeren is voor deze onderwijzers en onderwijzeressen dagelijks noodig, en wie een zwerver als buurman heeft gehad, doet natuurlijk hetzelfde. Heeft iemand een kleerluis bij zichzelf gevonden, dan neme hij een bad en trekke schoon ondergoed aan. Het uitgetrokken ondergoed moet worden gewasschen in kokend water of in een desinfectie-oven worden ontsmet; dit laatste geschiede ook met de bovenkleeren. Bij o-ebrek aan een desinfectie-oven kan men de bovenkleeren opstrijken met een heet strijkijzer; speciaal moeten de naden worden bestreken. De eieren der luizen worden dan gedood. Aan hen, die door hun beroep dagelijks gevaar loopen kleerluizen op te doen, wordt aangeraden zich te voorzien van de zoogenaamde logementszalf, bestaande uit: piper niger 5 gr., sulfur depuratum 20 gr,, axungia 75 S^- Deze zalf kan men in een dun laagje op de voeten en op de onderbeenen smeren
14 De luizen hebben respect voor de geur van de peper (piper niger) en klauteren dan niet tegen de beenen op. 's Avonds kan men met lauw water de zalf afwasschen en de huid licht bepoeieren met talk. Mocht de huid ietwat rood en jeukend worden van de zalf, dan moet de zalf behandeling worden gestaakt en kan men probeeren zich de ongenoode gasten van het lijf te houden door de kousen aan de buitenzijde te besprenkelen met een 5 pCt. lysoloplossing.
218
UITGAVEN VAN
J. H. DE BUSSY, AMSTERDAM. Dr. C. L VAN D E R BURG,' Persoonlijke gezondheidsleer voor Europeanen, die naar N.-1, gaan, of daar wonen Ingen. ƒ 2 . 5 0 Geb. ƒ 3 . Dr. C. L. V A N D E R BURG, Het verkenen van geneeskundige hulp, voor namelijk aan Inlanders, zooveel mogelijk met inlandsche hulpmiddelen
»
» ^-W
Mevr. L. D E B U S S Y - K R U Y S S E , Ziekenverpleging. Practische en ethische wenken Ingen. ƒ 1 . 9 0
„
„ 2.Z5
Dr. J. P. D O Z Y , Geneeskundige Gids ooor Nederl.-Indië . . . Ingen. ƒ 2.50
„
„2.90
INDISCHE Z I E K T E N , Practische handleiding ter voorkoming van de voornaamste in Nederl.-Indië heerschende ziekten, door een Indisch Geneesheer Ingen. ƒ 1.50
,.
„ 1.80
Dr. L. S. MEYER, Leefwijze en hartzie kten Dr. J. G. S C H N I T Z L E R , Wenken voor Verplegenden hij de practische voorbereiding ter verkrijging van het diploma der Ned. Vereeniging voor Psychiatrie en Neurologie Dr. J. KUIPER, Wenken voor Adspirantverpleegsters
"0-80
"
>. '• — " *
UITGAVEN VAN • >» „Het Tijdschrift voor Ziekenverpleging VERKRIJGBAAR BIJ
J. H. DE BUSSY, AMSTERDAM. J, D. KAYSER, Verpleging van Huidziekten in de tropen
/ ' •^"
G. I. W. KOOLEMANS BEIJNEN, Over ziekten en ziekenverpleging in NederlandschIndië .. '• —
Dr. J. G. SCHNITZLER. Krankzinnigen en hun Verpleging
Dr. J. W. VAN DER VALK. Leiddraad bij de verpleging Van huid- en geslachtsziekten I
,1.25
' • ""
Prof. Dr. W. P. C. ZEEMAN, Oogverpleging
0.60