Waarom niet (meteen) verder studeren? Oud leerlingen van Havo, Vwo en Gymnasium die na diploma niet kiezen voor studeren in het hoger onderwijs
Uulkje de Jong Ineke van der Veen november 2007
Inhoud
1 2 3
4
5
6
Samenvatting .....................................................................................................................1 Inleiding.............................................................................................................................3 2.1 Bestandsanalyse ........................................................................................................3 Data en gebruikte variabelen .............................................................................................5 3.1 Dataverzameling .......................................................................................................5 3.2 Gebruikte variabelen .................................................................................................6 Wie gaan er niet (meteen) studeren? .................................................................................9 4.1 Verschillen naar achtergrondkenmerken...................................................................9 4.2 Verschillen naar geschiktheid .................................................................................10 4.3 Conclusies ...............................................................................................................11 Motieven om niet te gaan studeren..................................................................................13 5.1 Hoe vaak worden motieven genoemd .....................................................................13 5.2 Groep die is gaan Werken of naar Buitenland is gegaan ........................................13 5.3 Verschillen in achtergrondkenmerken en geschiktheid ..........................................15 5.4 Conclusies ...............................................................................................................16 Wat is men na het diploma gaan doen? ...........................................................................17 6.1 Het programma dat men heeft gekozen ..................................................................17 6.2 Toekomstverwachtingen .........................................................................................17 6.3 Hoe eventueel een studie te financieren..................................................................19 6.4 Inschatting eigen mogelijkheden diploma hoger onderwijs te halen ......................20 6.5 Conclusies ...............................................................................................................20
1
1 Samenvatting
In 1996 is door het SCO-Kohnstamm Instituut samen met de SEO een onderzoek uitgevoerd naar achtergronden en motieven van jongeren om na het behalen van hun havo-, vwo- of mbo-diploma niet (meteen) verder te gaan studeren in het hoger onderwijs. De Onderwijsraad vroeg het SCO-Kohnstamm Instituut om een beperkte herhaling van dit onderzoek uit te voeren voor leerlingen die in 2006 hun havo- of vwo-diploma hebben behaald, maar niet meteen verder zijn gaan studeren in het hoger onderwijs. Volgens gegevens van de IB-Groep waren er in totaal 9515 jongeren die in 2006 hun havoof vwo-diploma hebben behaald, maar in het schooljaar 2006/2007 niet meteen verder zijn gaan studeren in het hoger onderwijs. Van deze jongeren, zijn 3916 benaderd met het verzoek een internetvragenlijst in te vullen. De selectie van de IB-Groep was echter te ruim: het bevatte jongeren die een particuliere opleiding in het hoger onderwijs volgden en ook jongeren die in het buitenland waren gaan studeren. 24% van de jongeren (940) heeft gereageerd op het verzoek om de internetvragenlijst in te vullen. Voor 881 jongeren bleek de vragenlijst ook daadwerkelijk van toepassing te zijn. In de internetenquête is gevraagd naar achtergrondgegevens zoals het opleidingsniveau van de ouders, naar de tijdelijkheid van de beslissing, naar redenen om (nog) niet te gaan studeren, en naar wat de jongeren na het behalen van hun diploma zijn gaan doen. Van de jongeren met een havo-diploma die niet meteen verder zijn gaan studeren in het hoger onderwijs heeft tweederde concrete plannen om in het hoger onderwijs te gaan studeren, van de jongeren met een gymnasiumdiploma is dit 100% en van de overige jongeren met een vwo-diploma 87%. Wie er niet (meteen) verder gaat studeren Uit de gegevens van de internetvragenlijst blijkt dat er enkele achtergrondkenmerken zijn die samenhangen met de toekomstplannen van de jongeren die na het behalen van het diploma niet meteen zijn gaan studeren in het hoger onderwijs. Het opleidingsniveau van de ouders van de groep die geen vaste ho-plannen heeft, is lager dan van de groep die wel concrete plannen heeft om in het hoger onderwijs te gaan studeren. In 1996 was dit ook het geval, dus dit verschil is blijven bestaan. Het verschil tussen mannen en vrouwen is in 2007 omgekeerd aan dat uit 1996. In 2007 hebben vrouwen vaker een vastomlijnd plan dan mannen, terwijl in 1996 het de mannen waren die dat meer hadden. De regio (randstad – rest van Nederland) hangt niet samen met de toekomstplannen van de leerlingen. Ook de etnische herkomst is niet van invloed op de plannen. In 1996 bestond er tussen deze kenmerken en de toekomstplannen een kleine samenhang, waarin leerlingen uit de randstad minder plannen maakten voor toekomst in het hoger onderwijs en niet westers allochtonen juist meer. De leeftijd van de leerlingen was in 1996 van invloed op het voornemen verder te gaan studeren na de tijdelijke stop, maar in 2007 is dit niet meer het geval. De geschiktheid van de leerling hangt op enkele punten samen met de toekomstplannen in het hoger onderwijs. De groep die wel eens is blijven zitten in het onderwijs heeft minder vaak
1
Inleiding een vaststaand ho-plan dan de niet-zittenblijvers. Het gemiddeld eindexamencijfer hangt alleen bij de havisten samen met de toekomstplannen. De groep zonder vast plan heeft gemiddeld een lager cijfer gehaald dan de andere groep. Het soort profiel dat de leerling heeft gehaald voorspelt het toekomstige gedrag van deze groepen niet. Motieven om niet (meteen) verder te studeren De meest genoemde redenen om niet (meteen) door te gaan met studeren zijn ten opzichte van 1996 niet veranderd: liever eerst wat rondkijken en bang om de verkeerde studie te kiezen worden het vaakst genoemd. De studiefinancieringsmotieven worden in 2007 bijna niet meer genoemd als reden niet (meteen) verder te studeren. Slechts een paar procent van de respondenten noemt dit (ongeveer 6% noemt één of meerdere van deze vier motieven). In 1996 waren er meerdere van deze motieven die door meer dan 10% van de leerlingen werd genoemd. Alleen bij etnische herkomst speelt studiefinanciering een kleine rol: niet-westers allochtonen noemen enkele van deze motieven iets vaker, maar het gaat om kleine groepen. Het opleidingsniveau van de ouders speelt een vrij grote rol in de motieven. Leerlingen van hoger opgeleide ouders noemen vaker motieven die wijzen op een positieve keuze voor iets anders, leerlingen van lager opgeleide ouders noemen vaker een negatief motief voor verder studeren, namelijk gebrek in vertrouwen in eigen kunnen. De groep die is gaan werken en de groep die is gaan reizen in het buitenland hebben motiefpatronen die afwijken van hun counterparts. Reizen doe je omdat je dat graag wilt. Willen reizen hangt ook samen met geschiktheid: deze jongeren hebben gemiddeld een hoger eindexamencijfer en zijn minder vaak blijven zitten. Wat ze na het diploma zijn gaan doen en toekomstplannen Jongeren die na het behalen van hun havo-diploma niet meteen in het hoger onderwijs zijn gaan studeren, maar wel concrete plannen daartoe hebben, hebben het vaakst vwo gedaan, gevolgd door tijdelijk werken en rondkijken. De havo-gediplomeerden die nog niet zo zeker zijn over doorstromen naar het hoger onderwijs hebben vooral gekozen voor het volgen van een mbo-opleidng en een vaste baan. De (kleine) groep vwo-gediplomeerden zonder hoplannen heeft bijna unaniem een eigen omschrijving gegeven van hun situatie, waaruit naar voren kwam dat rondkijken en een andersoortige opleiding volgen de belangrijkste activiteiten waren. De gymnasiasten hebben de meeste activiteiten ondernomen na het behalen van hun diploma. Zij zijn vaak tijdelijk gaan werken (in Nederland en in buitenland) en/of zijn in het buitenland geweest voor reizen of studie. De vwo-gediplomeerden met hoplannen laten hetzelfde beeld zien, maar zijn wat minder vaak naar het buitenland gegaan. Aan de jongeren is gevraagd of ze een helder idee hebben over wat voor beroep ze later willen gaan uitoefenen en in hoeverre zij denken toekomstmogelijkheden te hebben zonder een diploma te hebben behaald in het hoger onderwijs. De verwachte langere termijn opbrengsten van het volgen van een studie in het hoger onderwijs zijn veel hoger bij de havoen vwo-gediplomeerden met een vaststaand plan om verder te gaan studeren. Havo en vwogediplomeerden zonder vaste ho-plannen hebben een helderder beeld van wat zij later willen worden en zien betere mogelijkheden in een toekomst zonder een ho-diploma. Vooral de mogelijkheden om ook zonder een ho-diploma een baan te krijgen en het voorkeurberoep te
2
gaan uitoefenen wordt door deze groep veel positiever ingeschat. Jongeren met een gymnasiumdiploma die niet (meteen) verder zijn gaan studeren (alleen met concrete hoplannen) zijn het minst positief over hun toekomst zonder ho-diploma. Verder is aan de jongeren gevraagd hoe zij aan kennis zijn gekomen over de arbeidsmarktsituatie van bepaalde opleidingen. De havo- en vwo-gediplomeerden met hoplannen hebben meer informatie verkregen uit voorlichting van vervolgopleidingen dan de anderen van hetzelfde schooltype. De gymnasiasten en vwo-ers met ho-plannen gaven het meest aan dat ze nauwelijks informatie hebben ingewonnen over de arbeidsmarkt van opleidingen Daarnaast is aan de leerlingen gevraagd uit welke bronnen ze in het geval ze zouden gaan studeren een opleiding denken te gaan financieren. De jongeren zonder vaste hostudieplannen denken veel minder een basisbeurs te zullen krijgen en een studielening te gaan nemen dan de jongeren met vaste ho-plannen. Ook denkt men veel minder een bijdrage te zullen krijgen van de ouders. Dit geldt in sterkere mate naarmate het opleidingsniveau van hun ouders lager is en is daarnaast in sterkere mate het geval voor niet-westers allochtone jongeren dan voor autochtone en westers allochtone jongeren. Ten slotte is aan de leerlingen gevraagd hoe ze zich gedragen in keuzesituaties. Durven ze risico’s te nemen en zijn ze snel bang iets niet te kunnen? De samenhangen tussen het zien van risico’s verbonden aan verder studeren en het wel of niet hebben van vaststaande plannen hoger onderwijs te gaan volgen, zijn niet duidelijk noch groot. We vonden als enig verschil dat jongeren met concrete plannen om in het hoger onderwijs te gaan studeren de kans dat studereen meer kansen geeft in het leven hoger inschatten dan de jongeren zonder concrete ho-plannen. Er bestaat een duidelijke samenhang met geslacht. Vrouwen zijn veel negatiever over het nemen van risico’s en angstiger over hun eigen kunnen. Mannen zien meer kansen verbonden aan studeren en zeggen minder te hechten aan zekerheid vooraf over succes voordat ze ergens aan beginnen.
3
2 Inleiding
Het voor u liggende rapport is het verslag van een onderzoek in opdracht van de Onderwijsraad. De raad wenste een sobere update van het onderzoek van SCO-Kohnstamm Instituut en SEO uit 1996 "Uitstel of afstel? een onderzoek naar achtergronden en motieven om niet direct door te studeren."1 Overeenkomstig de hoofdvragen uit 1996 zullen de volgende drie vragen worden onderzocht: 1. Welke leerlingen besluiten om niet verder te studeren? (samenstelling naar sociale achtergrond en geschiktheid) 2. Is de beslissing om niet verder te studeren permanent of tijdelijk, anders gezegd is er sprake van uitstel of afstel? 3. Wat zijn de motieven om niet verder te studeren? De raad is voor het advies in het bijzonder geïnteresseerd in de vraag hoeveel leerlingen niet direct doorstuderen maar gaan reizen en/of werken en wat hun motivatie is voor deze keuze. In dit rapport wordt verslag gedaan van een onderzoek onder geslaagde leerlingen van havo en vwo uit 2006 die volgens de registratie in CRI-Ho niet zijn gaan studeren aan een Nederlandse universiteit of hogeschool. Dit hoeft niet per se samen te vallen met niet verder studeren, want men kan ook een niet bekostigde opleiding hebben gekozen of een studie in het buitenland.
2.1
Bestandsanalyse
In de eerste plaats is het gewenst een analyse te maken van de feitelijke situatie vanaf 1996. In het jaaroverzicht van het CBS van 2007 (CBS, 2007)2 staat over dit onderwerp dat in 2004 het percentage dat niet direct gaat studeren is afgenomen ten opzichte van 1996. In 2004 is het ongeveer 10% van de geslaagde havisten en vwo-ers, maar in 1996 was het percentage geslaagde havisten dat niet verder ging studeren veel hoger, namelijk 18%. Het aandeel van de vwo-ers dat geen onderwijs volgde het jaar na het diploma is nauwelijks afgenomen. Wel kan het zijn dat de samenstelling van de groep die meteen verder is gaan studeren is veranderd.
1
Jong, de U., Webbink, D., Meulenbeek, H., Voorthuis, M., Haanstra, F., & Verbeek, F. (1996). Uitstel of afstel? Een onderzoek naar achtergronden en motieven om niet direct verder te gaan studeren. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut/SEO.
2
CBS. (2007). Jaarboek onderwijs in cijfers 2007. Voorburg: Centraal Bureau voor de Statistiek.
5
Inleiding Tabel 2.1
Uitstroom van geslaagde leerlingen van havo en vwo 1996 2003 havo met diploma, waarvan volgend jaar in: % vwo 13 3 bol-vt 10 6 bbl 1 1 hbo 56 81 overig onderwijs 1 1 geen onderwijs 18 8 vwo met diploma, waarvan volgend jaar in: hbo wo overig onderwijs geen onderwijs
30 59 1 10
17 72 0 11
2004 5 5 0 81 1 7
16 74 0 9
Bron: OCW (Cfi)/CBS
6
3 Data en gebruikte variabelen
3.1
Dataverzameling
Bij de IB-Groep is een bestand opgevraagd met achtergrondgegevens van jongeren die in 2006 een havo- of vwo-diploma hebben behaald en in het schooljaar 2006/2007 niet meteen in het hoger onderwijs zijn gaan studeren. Dit leverde een bestand op met achtergrondgegevens van 9515 jongeren. Hieruit zijn – op basis van toeval – 4000 jongeren geselecteerd. 84 van de 4000 jongeren hadden of aangegeven bij de IB-Groep dat zij niet deel wensen te nemen aan onderzoek, of hadden een voor de IBG onbekend adres of waren overleden. De IB-Groep heeft de overige 3916 jongeren een uitnodigingsbrief met inlogcode en wachtwoord gestuurd voor het invullen van een internetvragenlijst. Al snel bleek dat onder de 3916 geselecteerden, jongeren waren die wel een opleiding in het hoger onderwijs volgden. Het ging om particuliere opleidingen of een studie in het buitenland. Vanwege de korte tijd die beschikbaar was voor het benaderen van jongeren, was het voor de IB-Groep niet mogelijk de oorspronkelijke selectie te beperken. Aan de enquête is hiervoor een vraag toegevoegd waarin jongeren aan konden geven dat zij in 2006/2007 wel meteen waren gaan studeren in het hoger onderwijs. De IB-Groep heeft later aangegeven welke jongeren op basis van hun gegevens in het schooljaar 2006/2007 vanaf hun achttiende recht hebben op studiefinanciering. Dit betrof 1056 van de 4000 jongeren (26.4%). Deze selectie was echter voor het onderzoek te ruim, aangezien het ook mbo-ers betreft. Wel is duidelijk dat deze jongeren niet (tijdelijk) gestopt zijn met leren. 930 jongeren hebben de internetvragenlijst ingevuld. 49 van hen gaven aan dat zij wel meteen in het hoger onderwijs waren gaan studeren. Daarnaast gaven nog 10 jongeren telefonisch of per e-mail hetzelfde aan. Daarmee kwam de respons op de internetvragenlijst op 24% (930+10/3916). Voor de analyses kunnen de gegevens van 881 jongeren worden benut (93049). In Tabel 1.1 vergelijken we enkele achtergrondgegevens van de 940 (930+10) jongeren die gerespondeerd hebben en de 2976 jongeren die dat niet hebben gedaan (3916-940). Alle verschillen op het gekozen profiel na, zijn significant. De internetvragenlijst is door meer vrouwen dan mannen ingevuld en iets minder vaak door jongeren met een havo-diploma en wat vaker door jongeren met een vwo-diploma dat op een gymnasium is behaald. Daarnaast is de enquête iets vaker ingevuld door jongeren met een Nederlandse achtergrond. Over het geheel genomen kan verondersteld worden dat er geen grote of onverwachte verschillen zijn gevonden tussen de respons en non-respons.
7
Data en gebruikte variabelen Tabel 3.1
Vergelijking tussen respons en non-respons
kolom% behaald diploma: havo atheneum gymnasium geslacht % man % vrouw etnische achtergrond Nederlands westers allochtoon niet-westers allochtoon profiel Profiel Cultuur en Maatschappij Profiel Economie en Maatschappij Profiel Economie en Maatschappij & Profiel Profiel Natuur en Gezondheid Profiel Natuur en Techniek Profiel Natuur en Techniek & ander Profiel(en)
3.2
respons: nee
ja
totaal
70 24 5
65 25 9
69 25 6
49 51
40 60
47 53
85 6 9
87 7 6
85 6 8
34 33 1 22 6 3
34 30 1 24 8 3
34 32 1 23 7 3
Gebruikte variabelen
De vragenlijst die is afgenomen (zie bijlage 1) is voor het grootste deel een actualisering van de vragenlijst uit 1996. Een belangrijke plaats wordt ingenomen door vragen over wat men vorig jaar is gaan doen en de redenen daarvoor. De vraag naar het geboorteland van vader, moeder en de student zelf is toegevoegd om een indeling te kunnen maken naar etnische herkomst. In 1996 was het onderwerp Studiefinanciering erg belangrijk, omdat in de jaren daarvoor er vrij veel veranderingen waren doorgevoerd die een versobering van voorgaande regelingen waren. De prestatiebeurs was de laatste regeling die in 1996 inging en inhield dat de hoogte van de basisbeurs lager werd en de duur beperkt werd tot vier jaar voor de meerderheid van de studenten. Daarbovenop werd de beurs verstrekt in de vorm van een lening die als de student in zes jaar afstudeerde omgezet werd in een beurs. Dit onderwerp is nu niet meer zo actueel, maar we hebben er voor gekozen deze vragen toch op te nemen in de lijst met de aanpassingen die in de tussentijd in de prestatiebeurs zijn aangebracht. De hoofdstructuur in de tabellen is het onderscheid tussen de studenten afkomstig van havo, vwo en gymnasium. De onderwijsraad wilde zien welke verschillen er zijn tussen deze groepen. In de vorige paragraaf is bij de respons al aangeven hoeveel leerlingen per schooltype in het bestand zitten. Voor de analyses naar de redenen voor uitstel of afstel hebben we een uitsplitsing gemaakt van schooltype naar hun verwachtingen over de toekomst met betrekking tot hoger onderwijs: een groep die zeker is verder te gaan studeren in het hoger
8
Niet (meteen) verder studeren in Hoger Onderwijs onderwijs, en de groep die dat niet van plan is, nu nog geen plannen heeft, nog geen concrete plannen heeft, het van andere zaken laat afhangen. In tabel 3.2 is te zien dat voor gymnasium er niet een groep gevormd kan worden die (nog) niet van plan is verder te gaan in het hoger onderwijs. Tabel 3.2 Mate waarin jongeren die niet (meteen) verder zijn gaan studeren na het behalen van hun havo- of vwo-diploma concrete plannen hebben om in het hoger onderwijs te gaan studeren Ga je in nu of in de toekomst verder studeren? ja, concreet plan : groep ho nee : groep ho? weet niet of geen concreet plan: groep ho? Totaal
havo n % 371 66 26 5 162 29 559 100
vwo n % 181 87 6 3 20 10 207 100
gymnasium n % 77 100 0 0 0 0 77 100
totaal n % 629 75 32 4 183 22 843 100
Bij havo en vwo kan dit wel. In veel tabellen worden de groepen aangeduid met de namen h-ho, h-ho? voor de twee havo groepen, v-ho, v-ho? voor de twee vwo groepen en g voor gymnasium. De gymnasiasten die geen concrete ho-plannen hebben worden in deze uitsplitsing niet meegenomen. Bij een aantal vragen is de respondenten gevraagd een antwoord te geven op een schaal van 0 tot 10. Dit hebben wij gedaan om de overeenkomst met vragenlijst van 1996 zo groot mogelijk te houden. Bij een aantal analyses is deze schaal getransformeerd in een tweedeling: scores van 0 tot vier als groep 1 en van 5 tot 10 als groep 2. In deze analyses is het percentage berekend dat een score heeft gegeven die gelijk of hoger is dan 5.
9
Data en gebruikte variabelen
10
4 Wie gaan er niet (meteen) studeren?
4.1
Verschillen naar achtergrondkenmerken
In deze paragraaf nemen we de volgende achtergrondkenmerken onder de loep: het hoogste opleidingsniveau van beide ouders, de herkomst van de leerlingen naar geboorteland ouders volgens de CBS-indeling naar westers en niet-westers allochtoon, het geslacht, de leeftijd en randstad vergeleken met de rest van Nederland gemeten naar de postcode van de woonplaats van de leerling. In de volgende tabellen staan de resultaten per achtergrondkenmerk. Tabel 4.1
Opleidingsniveau ouders in procenten per ho(?)-schooltype
Hoogste opleidingsniveau beide ouders max vmbo max vwo hbo en ho niet afgerond wo gepromoveerd Totaal
h-ho 15 29 37 17 2 100
h-ho? 22 45 28 4 1 100
v-ho 8 20 36 30 7 100
v-ho? 20 27 33 7 13 100
g-ho 8 16 27 39 10 100
Totaal 13 28 35 21 4 100
Het opleidingsniveau van de ouders van leerlingen die nog geen duidelijk plan hebben om hoger onderwijs te volgen is lager dan van de andere groepen. Dit is zowel bij havo als vwo het geval. In 1996 was dit ook het geval. Tabel 4.2
Etnische herkomst ouders in procenten per ho(?)-schooltype
Etnische herkomst ouders Nederland w.allochtoon n.w.allochtoon Totaal
h-ho 88 5 7 100
h-ho? 94 5 1 100
v-ho 86 9 4 100
v-ho? 87 7 7 100
g-ho 87 9 4 100
Totaal 88 7 5 100
In 1996 waren de voornemens van niet westers allochtone leerlingen meer dan die van autochtonen gericht op een toekomst in het hoger onderwijs. In 2007 is dit verschil verdwenen. Er is nu niet een duidelijke samenhang tussen herkomst en toekomst te vinden. Tabel 4.3
Regio in procenten per ho(?)-schooltype
Regio randstad rest van Nederland
h-ho 32% 68%
h-ho? 35% 65%
v-ho 41% 59%
v-ho? 33% 67%
g-ho 44% 56%
Totaal 36% 64%
11
Wie gaat niet meteen verder studeren Het onderscheid Randstad en rest van Nederland laat geen duidelijke samenhang zien met de toekomstplannen van de leerlingen. In ieder geval is er niet uit af te leiden dat leerlingen uit de randstad minder van plan zijn door te gaan met studeren. Tabel 4.4
Gemiddelde leeftijd en Geslacht per ho(?)-schooltype
leeftijd en geslacht leeftijd per 1 nov. 2007 (havo= leeftijd +1)
geslacht % man % vrouw Totaal
h-ho
h-ho?
v-ho
v-ho?
g-ho
Totaal
19.4*
19.7*
19.2
19.1
19.2
19.4*
40 60 100
45 55 100
35 65 100
87 13 100
33 67 100
40 60 100
* De leeftijd van de Havisten is met één jaar verhoogd om een vergelijking te kunnen maken tussen de schooltypen.
In 1996 hadden oudere leerlingen van havo en vwo minder vaak plannen verder te studeren dan de jongeren. In 2007 is dit verschil alleen bij de Havo te zien, maar bij vwo maakt leeftijd niets uit. Havisten zijn gemiddeld ook iets ouder dan vwo-ers en gymnasiasten. Blijkbaar hebben zij in hun schoolloopbaan meer vertraging opgelopen dan de anderen. Het aandeel vrouwen is kleiner bij de groepen die nog geen helder voornemen hebben gemaakt verder te gaan studeren in het hoger onderwijs. In 1996 was het juist andersom: toen hadden vrouwen relatief minder vaak een duidelijk ho-plan. De situatie van vrouwen in het hoger onderwijs is in de tussenliggende jaren op verscheidene punten duidelijk verbeterd: betere slaagkans en kortere studieduur. Nu blijkt dat van de groep die hebben gekozen niet meteen door te gaan, vrouwen meer een duidelijke keuze gemaakt hebben voor hoger onderwijs dan de mannen.
4.2
Verschillen naar geschiktheid
De indicatoren voor geschiktheid zijn divers. In de eerste plaats hebben we leerlingen gevraagd of ze wel eens zijn blijven zitten en naar het gemiddeld eindexamencijfer. Daarnaast hebben we gevraagd naar profiel3. Dit is niet zonder meer gelijk aan geschiktheid maar meer geschiktheid in een bepaalde richting. De eerdere onderwijsloopbaan kan op geschiktheid wijzen, bijvoorbeeld het feit of iemand eerder vmbo of mavo heeft gevolgd kan wijzen op niet erg hoog schooladvies aan het eind 3
We hebben voor de kleine groep met meerdere profielen de volgende codeerregel aangehouden: cultuur & maatschappij en een ander profiel wordt gecodeerd het andere profiel; economie & maatschappij en één van de natuur profielen wordt gecodeerd als natuur profiel; natuur en gezondheid en natuur en techniek wordt gecodeerd als natuur en techniek profiel.
12
Niet (meteen) verder studeren in Hoger Onderwijs van het basisonderwijs. Het hebben van een mavo-vmbo diploma hangt echter totaal niet samen met ho-plannen. De tabel hebben we niet in het rapport opgenomen. Tabel 4.5 schooltype
Zittenblijvers in procenten en gemiddeld eindexamencijfer per ho(?)-
geschiktheid Percentage zittenblijvers gemiddeld eindexamencijfer
h-ho 26% 6.9
h-ho? 53% 6.7
v-ho 14% 6.9
v-ho? 33% 7.0
g-ho 23% 7.3
Totaal 26% 6.9
Het percentage zittenblijvers is groter in de twee groepen die nog geen vaststaande plannen hebben om naar het hoger onderwijs te gaan. Ook in een eerdere fase van hun onderwijsloopbaan hebben ze dus al vertraging opgelopen. Het eindexamencijfer vertoont geen duidelijke samenhang met studieplannen van de vwo-ers, want de groep zonder vaststaand plan heeft een bijna gelijk gemiddeld cijfer dan de andere vwo groep. Alleen bij de havisten is het verschil wel duidelijk: de groep zonder ho-plan heeft een lager cijfer dan de andere groep havisten. Tabel 4.6
Profiel in procenten per ho(?)-schooltype
geschiktheid: profiel natuur en techniek natuur en gezondheid Economie en maatschappij Cultuur en maatschappij Totaal
h-ho 13 21 28 38 100
h-ho? 10 22 34 34 100
v-ho 11 26 36 26 100
v-ho? 7 47 47 0 100
g-ho 10 29 22 39 100
Totaal 12 23 30 34 100
De verschillen tussen de profielen hangen wel samen met het schooltype, maar daarbinnen zijn er geen duidelijke verschillen naar ho-plan.
4.3
Conclusies
Uit de analyses is naar voren gekomen dat er enkele achtergrondkenmerken zijn die samenhangen met de toekomstplannen van de leerlingen die na het behalen van het diploma niet zijn gaan studeren. De regio (randstad – rest van Nederland) hangt niet samen met de toekomstplannen van de leerlingen. Ook de etnische herkomst is niet van invloed op de plannen. In 1996 bestond er tussen deze kenmerken en de toekomstplannen een kleine samenhang, waarin leerlingen uit de randstad minder plannen maakten voor toekomst in het hoger onderwijs en niet westers allochtonen juist meer. De leeftijd van de leerlingen was in 1996 van invloed op het voornemen verder te gaan studeren na de tijdelijke stop, maar in 2007 is dit niet meer het geval. Het opleidingsniveau van de ouders van de groep die geen vaste ho-plannen heeft, is lager dan van de andere groep. In 1996 was dit ook het geval, dus het verschil is blijven bestaan.
13
Wie gaat niet meteen verder studeren Het verschil tussen mannen en vrouwen is in 2007 omgekeerd aan dat uit 1996. In 2007 hebben vrouwen vaker een vastomlijnd plan dan mannen, terwijl in 1996 het de mannen waren die dat meer hadden. De geschiktheid van de leerling hangt op enkele punten samen met de toekomstplannen in het hoger onderwijs. De groep die wel eens is blijven zitten in het onderwijs heeft minder vaak een vaststaand ho-plan dan de niet-zittenblijvers. Het gemiddeld eindexamencijfer hangt alleen bij de havisten samen met de toekomstplannen. De groep zonder vast plan heeft gemiddeld een lager cijfer gehaald dan de andere groep. Het soort profiel dat de leerling heeft gehaald voorspelt niet het toekomstige gedrag van deze groepen.
14
Bijlage: Vragenlijst
5 Motieven om niet te gaan studeren
5.1
Hoe vaak worden motieven genoemd
In deze paragraaf worden de motieven behandeld die leerlingen hebben genoemd om niet (meteen) te gaan studeren in het hoger onderwijs. Tabel 5.1 Belangrijkste motieven om niet (meteen) verder te studeren per schooltype andere reden die ik hieronder kort ga omschrijven ik was bang dat ik nog niet de goede studie zou kunnen kiezen ik wilde liever eerst wat rondkijken voordat ik verder ga studeren ik wilde eerst een reis naar het buitenland maken ik was nog (te) jong ik wilde gaan werken ik niet ben toegelaten tot de opleiding die ik wilde gaan volgen ik had mij niet voorbereid op het kiezen van een vervolgopleiding ik twijfelde aan mijn capaciteiten een diploma Hbo of Wo te behalen verder leren/studeren leek me niet leuk de hoogte van de studiefinanciering zo laag is de collegegelden worden steeds hoger ik heb zorgtaken vervuld de onzekerheid over de studiefinanciering zo groot is de duur van de studiefinanciering voor studenten in mijn situatie zo kort is
havo 48%
vwo 44%
gymnasium 33%
totaal 46%
26%
29%
37%
28%
20% 13% 13% 10%
30% 44% 11% 12%
51% 64% 12% 13%
25% 26% 12% 11%
9%
12%
8%
10%
7%
11%
12%
9%
7% 4% 2% 2% 1% 1%
4% 9% 2% 1% 1% 0%
2% 8% 2% 0% 0% 0%
6% 5% 2% 2% 1% 1%
1%
3%
0%
1%
De meest genoemde reden om niet direct door te gaan is een nadere omschrijving van de eigen situatie. Daarna wordt genoemd ‘Ik was bang nog niet de goede studie te kunnen kiezen” en ‘liever eerst wat rondkijken’. In 1996 waren dit eveneens de meest genoemde redenen.
5.2
Groep die is gaan Werken of naar Buitenland is gegaan
De onderwijsraad is voor het advies in het bijzonder geïnteresseerd in de vraag hoeveel leerlingen niet direct doorstuderen, maar gaan reizen en/of werken en wat hun motivatie is voor deze keuze. In de volgende tabellen worden de percentages dat elk motief is genoemd uitgesplitst naar de situatie van de leerling.
15
Bijlage: Vragenlijst Tabel 5.2 Belangrijkste motieven naar “Wat heb je na behalen diploma gedaan?:Werken” wat gedaan na diplomering? ik wilde liever eerst wat rondkijken voordat ik verder ga studeren ik was bang dat ik nog niet de goede studie zou kunnen kiezen andere reden die ik hieronder kort ga omschrijven ik wilde eerst een reis naar het buitenland maken ik wilde gaan werken ik niet ben toegelaten tot de opleiding die ik wilde gaan volgen ik had mij niet voorbereid op het kiezen van een vervolgopleiding ik was nog (te) jong verder leren/studeren leek me niet leuk ik twijfelde aan mijn capaciteiten een diploma Hbo of Wo te behalen de hoogte van de studiefinanciering zo laag is ik heb zorgtaken vervuld de collegegelden worden steeds hoger de duur van de studiefinanciering voor studenten in mijn situatie zo kort is de onzekerheid over de studiefinanciering zo groot is
werken nee 17% 21% 50% 19% 4% 7% 6% 13% 3% 6% 2% 0% 1%
ja 40% 40% 38% 37% 24% 14% 13% 11% 9% 5% 3% 2% 2%
totaal 25% 28% 46% 26% 11% 10% 9% 12% 5% 6% 2% 1% 2%
1% 1%
2% 1%
1% 1%
De groep die is gaan werken heeft een ander motiefpatroon dan de niet-werkenden. De werkenden willen meer eerst rondkijken, zijn banger een foute keuze te maken, willen een buitenlandse reis maken, zijn vaker niet toegelaten tot de opleiding die ze wilden volgen, minder voorbereid te zijn op het kiezen van een vervolgopleiding en zeggen vaker geen zin te hebben in verder studeren. De andere redenen zijn ofwel minder genoemd of niet significant verschillend. Tabel 5.3 Belangrijkste motieven naar “Wat heb je na behalen diploma gedaan?:Buitenland” wat gedaan na diplomering? ik wilde eerst een reis naar het buitenland maken ik wilde liever eerst wat rondkijken voordat ik verder ga studeren ik was bang dat ik nog niet de goede studie zou kunnen kiezen andere reden die ik hieronder kort ga omschrijven ik was nog (te) jong ik niet ben toegelaten tot de opleiding die ik wilde gaan volgen ik wilde gaan werken ik had mij niet voorbereid op het kiezen van een vervolgopleiding verder leren/studeren leek me niet leuk ik twijfelde aan mijn capaciteiten een diploma Hbo of Wo te behalen de hoogte van de studiefinanciering zo laag is de duur van de studiefinanciering voor studenten in mijn situatie zo kort is de onzekerheid over de studiefinanciering zo groot is ik heb zorgtaken vervuld de collegegelden worden steeds hoger
16
buitenland nee ja 4% 80% 18% 44% 26% 33% 54% 25% 11% 16% 9% 10% 12% 9% 9% 8% 4% 8%
totaal 26% 25% 28% 46% 12% 10% 11% 9% 5%
7% 2%
2% 2%
6% 2%
1% 1% 1% 2%
1% 1% 1% 1%
1% 1% 1% 2%
Niet (meteen) verder studeren in Hoger Onderwijs
De verschillen tussen de groepen die wel en niet naar het buitenland zijn gegaan, zijn nog groter dan tussen wel en niet gaan werken. In de groep buitenland zitten de groepen die in het buitenland zijn gaan werken, een opleiding/cursus in het buitenland zijn gaan volgen, en de groep die is gaan reizen in het buitenland. Men deed wat men wilde: reizen naar het buitenland. Verder had de groep die naar het buitenland is gegaan meer behoefte eerst rond te kijken, meer angst verkeerd te kiezen, waren zij vaker te jong om meteen door te gaan, en vaker van mening dat verder studeren niet leuk is.
5.3
Verschillen in achtergrondkenmerken en geschiktheid
Het opleidingsniveau van de ouders laat een duidelijke samenhang zien met een aantal van de motieven. Tabel 5.4 Motieven die samenhangen met Opleidingsniveau ouders
ik wilde liever eerst wat rondkijken voordat ik verder ga studeren ik twijfelde aan mijn capaciteiten een diploma Hbo of Wo te behalen ik was nog (te) jong ik wilde eerst een reis naar het buitenland maken
max vmbo
max vwo
hbo en ho niet afgerond
18%
21%
26%
10% 7%
9% 8%
13%
15%
gepromoveerd
totaal
33%
42%
26%
4% 14%
4% 16%
3% 18%
6% 12%
28%
42%
48%
26%
wo
Liever eerst rondkijken, (te) jong en eerst een buitenlandreis maken, zijn de motieven die naarmate het opleidingsniveau van de ouders hoger is, vaker worden genoemd, terwijl het motief ‘twijfel aan capaciteiten diploma ho te halen’ minder vaak wordt genoemd naarmate het opleidingsniveau van de ouders hoger is. Het lijkt alsof de mogelijkheden om een positieve keuze om niet (meteen) te gaan studeren meer worden genoemd door jongeren met goed ontwikkelde ouders en dat het de jongeren uit gezinnen met minder cultureel kapitaal minder academisch zelfvertrouwen hebben, dat juist zo nodig is om te slagen in het hoger onderwijs. De verschillen tussen mannen en vrouwen zijn niet zo groot. Vrouwen noemen meer het motief dat ze eerst een buitenlandreis willen maken en dat ze te jong zijn. Mannen zeggen vaker te willen gaan werken. Verschil tussen Randstad en de rest van Nederland is er alleen op het motief eerst buitenlandse reis willen maken: dit motief wordt door jongeren uit de Randstad vaker genoemd.
17
Bijlage: Vragenlijst
Leeftijd hangt alleen samen met de motieven (te) jong en eerst buitenlandse reis maken. Zittenblijven verschilt op gelijke wijze als leeftijd, maar daar komen de volgende verschillen bij: zittenblijvers zijn banger een verkeerde keuze te maken, twijfelen meer aan eigen capaciteiten en willen vaker gaan werken. Leerlingen met een niet-westers allochtone achtergrond noemen vaker de motieven ‘onzekerheid studiefinanciering’ en ‘collegegelden worden zo hoog’. Westers allochtonen en in mindere mate autochtonen noemen vaker ‘eerst buitenlandse reis maken’. Het eindexamencijfer hangt ook samen met enkele motieven, namelijk twijfel eigen capaciteiten, wilde gaan werken, niet voorbereid op keuzeproces zijn vaker genoemd als het cijfer lager is, en wilde eerst buitenlandreis maken vaker als het cijfer hoger is.
5.4
Conclusies
De meest genoemde redenen om niet (meteen) door te gaan met studeren zijn ten opzichte van 1996 niet veranderd: liever eerst wat rondkijken en bang om verkeerde studie te kiezen. De studiefinancieringsmotieven worden in 2007 bijna niet meer genoemd als reden niet (meteen) verder te studeren. Slechts een paar procent van de respondenten noemt (ongeveer 6% noemt één of meerdere van deze vier motieven). In 1996 waren er meerdere van deze motieven die door meer dan 10% van de leerlingen werd genoemd. Alleen bij etnische herkomst speelt studiefinanciering een kleine rol: niet westers allochtonen noemen enkele van deze motieven iets vaker, maar het gaat om kleine groepen. Het opleidingsniveau van de ouders speelt een vrij grote rol in de motieven. Leerlingen van hoger opgeleide ouders noemen vaker motieven die wijzen op een positieve keuze voor iets anders, leerlingen van lager opgeleide ouders noemen vaker een negatief motief voor verder studeren, namelijk gebrek in vertrouwen in eigen kunnen. De groep die is gaan werken en die is gaan reizen in het buitenland hebben motiefpatronen die afwijken van hun counterparts. Reizen doe je omdat je dat graag wilt. Willen reizen hangt ook samen met geschiktheid: hoger eindexamencijfer en niet zittenblijven.
18
Bijlage: Vragenlijst
6 Wat is men na het diploma gaan doen?
In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de relatie tussen wat men is gaan doen na het behalen van het diploma voortgezet onderwijs en de plannen die men heeft ten aanzien van het volgen van hoger onderwijs in de nabije toekomst.
6.1
Het programma dat men heeft gekozen
De meesten hebben niet gekozen voor één ding, maar zijn meerdere dingen gaan doen. Men was gevraagd maximaal drie antwoorden te geven die voor het grootste deel van het afgelopen jaar de situatie weergaf. Er kon worden gekozen uit negen alternatieven en men kon een andere activiteit invullen. Uit de negen alternatieven koos men gemiddeld 1,5 antwoord. Per toekomstplan en per schooltype zijn er grote verschillen. In tabel 6.1 laten we zien per keuzeoptie hoeveel procent van de leerlingen van elke groep dit is gaan doen het afgelopen jaar. Tabel 6.1
Wat gedaan afgelopen jaar per ho(?)-schooltype
wat gaan doen: tijdelijk gewerkt in Nederland tijdelijk gewerkt in buitenland (ook: au-pair) verder leren/studeren leek me niet leuk vaste baan vwo (ook: deeltijd of deelcertificaten) mbo (ook deeltijd) rondkijken en oriënteren op mijn toekomst reizen buitenland studie/ cursus/ opleiding in het buitenland anders aantal dingen gedaan van tijdelijk werken tot studie buitenland (max. 3)
h-ho 19% 5% 1% 9% 39% 14% 18% 12% 8% 16%
h-ho? 13% 0% 5% 28% 3% 42% 10% 1% 3% 20%
v-ho 47% 18% 1% 13% 6% 1% 18% 36% 23% 28%
v-ho? 20% 0% 7% 13% 0% 7% 0% 0% 0% 87%
g-ho 47% 22% 0% 6% 3% 0% 19% 46% 25% 30%
Totaal 27% 9% 1% 12% 24% 12% 17% 19% 12% 21%
1.4
1.3
1.8
1.2
1.9
1.5
De twee groepen zonder vaststaand ho-plan heeft afgelopen jaar minder verschillende activiteiten ondernomen. De gymnasiasten en de vwo-groep met ho-plannen scoren duidelijk hoger. De groep havo met vaststaande hoger onderwijs plannen heeft het meest vwo gedaan, gevolgd door tijdelijk werken en rondkijken. De havo-groep die nog niet zo zeker is over doorstromen naar het hoger onderwijs heeft vooral gekozen voor mbo en een vaste baan. De (kleine) groep vwo zonder ho-plannen heeft bijna unaniem een eigen omschrijving gegeven van hun situatie, waaruit naar voren kwam dat rondkijken en een andersoortige opleiding volgen de belangrijkste activiteiten waren. De gymnasiasten die de meeste activiteiten hebben ondernomen afgelopen jaar (gemiddeld 1.9 activiteit) scoren vooral hoog op tijdelijk
19
Bijlage: Vragenlijst werken (in Nederland en in buitenland) of in buitenland geweest voor reizen of studie. De vwo-groep met ho-plannen laat hetzelfde beeld zien, maar met iets minder buitenland.
6.2
Toekomstverwachtingen
Aan de leerlingen is gevraagd of ze een helder idee hebben over wat voor een beroep ze later willen gaan uitoefenen. Daarna is ook gevraagd in hoeverre men denkt toekomstmogelijkheden te hebben zonder een diploma te hebben behaald in het hoger onderwijs. Tabel 6.2
Toekomstverwachtingen per ho(?)-schooltype
Toekomstverwachtingen h-ho Weet je al wat voor soort beroep je wilt gaan uitoefenen? 6.5 Ook zonder een opleiding in het Hoger Onderwijs te volgen: 4.3 kan ik later zelfstandig werk verrichten kan ik later een leidinggevende functie bekleden 3.9 5.5 kan ik zeker een betaalde baan krijgen kan ik veel geld verdienen 4.1 kan ik het beroep gaan uitoefenen waarnaar mijn voorkeur uitgaat 4.2 heb ik net zoveel kans op een baan in het buitenland 3.4 schaal: toekomst zonder ho 4.6
h-ho?
v-ho
v-ho?
g-ho
Totaal
7.3
6.1
8.2
5.7
6.5
6.7 5.8 7.6 6.0
5.1 4.3 5.9 4.0
7.6 6.6 8.2 5.3
5.0 3.9 5.1 4.0
4.8 4.2 5.8 4.3
7.8
4.3
7.1
3.4
4.5
4.9 6.5
3.6 4.8
6.4 7.0
3.1 4.3
3.6 4.8
Er treedt een duidelijk onderscheid op tussen jongeren die geen ho-plannen hebben en zij die wel vaststaande plannen hebben. De groep zonder vaste ho-plannen (havo en vwo) heeft een helderder beeld van wat men later wil worden en ziet betere mogelijkheden in een toekomst zonder een ho-diploma. Vooral de mogelijkheden om ook zonder een ho-diploma een baan te krijgen en het voorkeurberoep te gaan uitoefenen wordt door deze groep veel positiever ingeschat. Gymnasiasten scoren op deze vragen het laagst. Tabel 6.3
Positieve Intenties tegenover Verder Studeren per ho(?)-schooltype
Positieve intenties t.o. studeren Door studeren in het hoger onderwijs zal ik mijn capaciteiten kunnen benutten Door te gaan studeren in het hoger onderwijs denk ik een hogere positie te bereiken Ik zal me kunnen ontplooien in het studeren in het hoger onderwijs Ik zal meer kans op een baan maken als ik een verdere studie in het hoger onderwijs gevolgd heb Ik zal meer kans op een hoog inkomen hebben als ik een verdere studie in het hoger onderwijs gevolgd heb schaal: Positieve Intenties
20
h-ho
h-ho?
v-ho
v-ho?
g-ho
Totaal
8.2
4.6
8.4
4.8
8.5
7.9
7.9
4.1
7.6
5.7
7.5
7.4
7.6
3.9
8.1
4.4
8.2
7.4
8.4
4.3
8.5
5.2
8.7
8.1
8.2 8.1
5.5 4.5
8.2 8.1
6.4 5.3
8.3 8.2
7.9 7.7
Niet (meteen) verder studeren in Hoger Onderwijs
De positieve intenties ofwel de verwachte langere termijn opbrengsten van het hoger onderwijs zijn veel hoger bij de groepen met een vaststaand plan om verder te gaan studeren. Tabel 6.4
Schatting Kans op Werk per ho(?)-schooltype
Kans op werk met.. geschat percentage kans op een baan havo/vwo diploma hbo-opleiding wo-opleiding
h-ho
h-ho?
40 78 80
v-ho
58 74 71
39 75 80
v-ho? 62 79 85
g-ho 36 73 76
Totaal 41 77 79
De kans op werk met een havo/vwo diploma wordt hoger geschat door de groep zonder vaststaande ho-plannen. De havisten met vaststaande ho-plannen schatten de kans op werk met een wo-diploma hoger in dan de havisten zonder vaststaande ho-plannen; bij vwo-ers ligt dit net andersom. De geschatte kans op werk met een hbo-diploma verschilt niet zo veel tussen de groepen.
Tabel 6.5
Schatting Baanzoekduur per ho(?)-schooltype
duur baan vinden voor iemand … 1= <3 mnd; 2 = 3-12mnd; 3 >12mnd die dit jaar is geslaagd voor havo die dit jaar is geslaagd voor vwo die diploma mbo-4jarig heeft behaald met Hbo-diploma met Wo-diploma
h-ho
h-ho?
v-ho
v-ho?
g-ho
Totaal
1.8 1.7
1.7 1.6
1.7 1.7
1.9 1.8
1.8 1.6
1.8 1.6
1.6 1.4 1.4
1.4 1.3 1.4
1.6 1.4 1.5
1.5 1.3 1.3
1.6 1.5 1.6
1.6 1.4 1.4
De verschillen in geschatte baanzoekduren zijn klein en hangen niet systematisch samen met ho-plannen of schooltype. Verder is gevraagd hoe men aan kennis is gekomen over de arbeidsmarktsituatie van bepaalde opleidingen. Er konden maximaal twee antwoorden worden gekozen. Tabel 6.6
Kennis arbeidsmarkt per ho(?)-schooltype
Hoe aan kennis gekomen over arbeidsmarktsituatie bepaalde opleidingen? -ik heb bijna geen informatie -via mijn vo-school -van mijn ouders -van vrienden en kennissen -voorlichting (van vervolgopleidingen) -via de website Studiekeuze123.nl -anders via internet -via krant en televisie -anders
h-ho 21% 37% 16% 16% 37% 3% 28% 17% 5%
h-ho? 16% 42% 18% 18% 33% 0% 36% 10% 4%
v-ho 33% 24% 17% 16% 33% 4% 18% 22% 6%
v-ho? 18% 45% 0% 27% 18% 0% 27% 18% 0%
g-ho 39% 17% 8% 10% 42% 3% 22% 23% 8%
Totaal 25% 33% 15% 16% 36% 3% 26% 18% 5%
21
Bijlage: Vragenlijst De oriëntatie van de degenen zonder vaste ho-plannen verschilt met name van de overigen in een grotere mate waarin ze informatie over arbeidsmarktmogelijkheden hebben verkregen via hun vo-school. De leerlingen van havo en vwo met ho-plannen hebben meer informatie verkregen uit voorlichting van vervolgopleidingen dan de anderen van hetzelfde schooltype. Internet vormt voor alle groepen een belangrijke informatiebron, alleen de website Studiekeuze123.nl is alleen door degenen met ho-plannen genoemd. Opvallend is tenslotte dat de gymnasiasten en de vwo-ers met ho-plannen het meeste antwoorden dat ze nauwelijks informatie hebben ingewonnen over de arbeidsmarkt van opleidingen.
6.3
Hoe eventueel een studie te financieren
Aan de leerlingen is gevraagd uit welke bronnen ze in het geval ze zouden gaan studeren een opleiding dachten te gaan financieren. Er zijn zeven bronnen genoemd, die ze konden markeren als mogelijke bron voor financiering. In tabel 6.4 staan de resultaten. Tabel 6.7 Bronnen waarmee mogelijk een toekomstige studie gefinancierd wordt per ho(?)-schooltype studie in toekomst financieren met: basisbeurs aanvullende beurs studielening bijdrage ouders/verzorgers inkomsten uit eigen spaargeld/vermogen inkomsten uit eigen arbeid inkomsten uit uitkering
h-ho 82% 37% 24% 68%
h-ho? 39% 32% 17% 43%
v-ho 88% 35% 29% 75%
v-ho? 50% 17% 17% 25%
g-ho 92% 27% 31% 81%
Totaal 80% 35% 25% 68%
37% 61% 2%
42% 52% 1%
40% 67% 2%
25% 75% 0%
43% 66% 0%
38% 62% 2%
De twee groepen zonder vaste studieplannen denken veel minder een basisbeurs te zullen krijgen dan de andere groepen en ook denkt men minder een studielening te gaan nemen. Ook denkt men veel minder een bijdrage te zullen krijgen van de ouders. De groep gymnasiasten verschilt het meest van ze. Ook achtergrondkenmerken spelen een rol. Uit een multivariate analyse blijkt dat het opleidingsniveau van de ouders en de etnische herkomst van de studenten een duidelijk effect hebben, maar voor de financieringsbronnen niet steeds hetzelfde. Bij de verwaching in aanmerking te komen voor een aanvullende beurs is er een bijna lineaire daling per opleidingsniveau ouders met ongeveer 50% op het laagste opleidingsniveau en 20% op het hoogste niveau (gepromoveerd). Maar de groep niet-westerse allochtonen wijkt hier duidelijk vanaf: 80% op het laagste en 50% op het hoogste opleidingsniveau. De westerse allochtonen wijken nauwelijks af van de autochtonen. Niet westerse allochtonen gaan er het minst vanuit dat ze in de toekomst een studielening zullen afsluiten, en ook verwachten ze het minst dat ze een bijdrage krijgen van hun ouders. Westerse allochtonen wijken in positieve zin af van de autochtonen: zij verwachten juist meer een bijdrage van hun ouders te zullen krijgen en vaker een lening af te zullen sluiten. Hieruit blijkt dat bovenop het 22
Niet (meteen) verder studeren in Hoger Onderwijs effect van opleidingsniveau van de ouders (dat bij de niet westerse allochtonen het laagst is) er ook nog een apart effect is van etnische herkomst.
6.4
Inschatting eigen mogelijkheden diploma hoger onderwijs te halen
Aan de jongeren is gevraagd hoe ze zich gedragen in keuzesituaties. Durven ze risico’s te nemen en zijn ze snel bang iets niet te kunnen? Tabel 6.8
Risico’s en kansen verbonden aan verder studeren per ho(?)-schooltype
Risico's en kansen neem liever geen risico's bij beslissingen over verdere opleidingen ……………………………… niet erg dat je niet vooraf weet of je zult slagen… altijd snel bang dat het voor mij te moeilijk is…… als ik ergens aan begin wil ik ook zeker weten dat het me zal lukken het met succes te beëindigen… niet slecht voor verdere carrière na eindexamen eerst iets anders doen…………………………… studeren geeft je veel meer kansen in het leven …
h-ho
h-ho?
v-ho
v-ho?
g-ho
Totaal
5.1 5.5 3.9
5.3 5.9 4.2
4.7 5.1 3.5
3.1 7.1 2.2
4.5 4.6 3.3
4.9 5.3 3.7
6.1
7.0
5.6
5.2
5.3
5.9
6.9 8.5
7.0 5.8
8.4 8.3
4.7 6.8
9.1 8.7
7.4 8.2
De samenhangen tussen het zien van risico’s verbonden aan verder studeren en het wel of niet hebben van vaststaande plannen hoger onderwijs te gaan volgen, zijn niet duidelijk noch groot. Alleen kansen verbonden aan verder studeren worden hoger ingeschat door de groepen met concrete ho-plannen. Er bestaat een duidelijke samenhang met één van de achtergrondkenmerken, namelijk geslacht. Vrouwen zijn veel negatiever over het nemen van risico’s en angstiger over hun eigen kunnen. Mannen zien meer kansen verbonden aan studeren en zeggen minder te hechten aan zekerheid vooraf over succes voordat ze ergens aan beginnen.
6.5
Conclusies
Wat de jongeren zijn gaan doen na het behalen van hun diploma verschilt (zoals verwacht kan worden) naar de mate waarin zij concrete plannen hebben om in het hoger onderwijs te gaan studeren. Havo-gediplomeerden met concrete plannen om in het hoger onderwijs te gaan studeren, hebben het vaakst vwo gedaan, en zijn ook vrij vaak tijdelijk gaan werken of hebben rondgekeken. De havo-gediplomeerden die nog niet zo zeker zijn over doorstromen naar het hoger onderwijs hebben vooral gekozen voor het volgen van een mbo-opleidng en een vaste baan. De (kleine) groep vwo-gediplomeerden zonder ho-plannen heeft bijna unaniem een eigen omschrijving gegeven van hun situatie, waaruit naar voren kwam dat rondkijken en een andersoortige opleiding volgen de belangrijkste activiteiten waren. De jongeren die gymnasium hebben afgerond en ook de meeste activiteiten hebben ondernomen na het behalen van hun diploma zijn vaak tijdelijk gaan werken (in Nederland en in buitenland) of zijn in het buitenland geweest voor reizen of studie. De vwo-gediplomeerden
23
Bijlage: Vragenlijst met ho-plannen laten hetzelfde beeld zien, maar zijn wat minder vaak naar het buitenland gegaan. Ook de inschatting van langere termijn opbrengsten van het volgen van hoger onderwijs verschilt duidelijk naar de mate waarin de jongeren concrete plannen hebben om in het hoger onderwijs te studeren. Havo en vwo-gediplomeerden zonder vaste ho-plannen zien betere mogelijkheden in een toekomst zonder een ho-diploma en hebben een helderder beeld van wat zij later willen worden. Vooral de mogelijkheden om ook zonder een ho-diploma een baan te krijgen en het voorkeurberoep te gaan uitoefenen wordt door deze groep veel positiever ingeschat. Jongeren met een gymnasiumdiploma die niet (meteen) verder zijn gaan studeren (alleen met concrete ho-plannen) zijn het minst positief over hun toekomst zonder ho-diploma. Daarnaast zijn er verschillen tussen jongeren met en zonder concrete plannen om hoger onderwijs te gaan volgen in het antwoord op de vraag uit welke bronnen zij –in het geval ze zouden gaan studeren- hun opleiding denken te gaan financieren. De jongeren zonder vaste ho-studieplannen denken veel minder een basisbeurs te zullen krijgen en een studielening te gaan nemen dan de jongeren met vaste ho-plannen. Ook denkt men veel minder een bijdrage te zullen krijgen van de ouders. Dit geldt in sterkere mate naarmate het opleidingsniveau van hun ouders lager is en is daarnaast in sterkere mate het geval voor niet-westers allochtone jongeren dan voor autochtone en westers allochtone jongeren. De mate waarin de jongeren risico’s durven nemen en twijfelen aan hun eigen kunnen verschilt nauwelijks tussen jongeren met en zonder concrete plannen om in het hoger onderwijs te gaan studeren. We vonden als enig verschil dat jongeren met concrete plannen om in het hoger onderwijs te gaan studeren de kans dat studereen meer kansen geeft in het leven hoger inschatten dan de jongeren zonder concrete ho-plannen. Wel vonden we een duidelijke samenhang met geslacht. Vrouwen zijn veel negatiever over het nemen van risico’s en angstiger over hun eigen kunnen. Mannen zien meer kansen verbonden aan studeren en zeggen minder te hechten aan zekerheid vooraf over succes voordat ze ergens aan beginnen.
24
Bijlage: Vragenlijst
Onderzoek Waarom niet (meteen) studeren na diploma?
Vragenlijst voor oud-leerlingen van Havo en Vwo die in 2006 geslaagd zijn en in 2006-2007 niet zijn gaan studeren in het hoger onderwijs Onderzoek in opdracht van de Onderwijsraad
Inleiding In deze vragenlijst stellen we je vragen op verschillende gebieden: -persoonlijke gegevens over jezelf en je ouderlijk gezin -je eerdere loopbaan in het voortgezet -je huidige plannen en hoe je tegenover de toekomst staat Bij de meeste vragen hoef je alleen maar een cijfer te kiezen dat voor jou van toepassing is. Doorgaans mag je maar één cijfer kiezen (en als je aarzelt, kies dan het cijfer dat het méést van toepassing is). Als je bij een vraag meerdere antwoorden mag geven, staat dat er apart bij. Bij andere vragen kun je aangeven hoe sterk je het met een bepaalde uitspraak eens bent door een cijfer te geven tussen 0 (absoluut mee oneens, deze uitspraak past totaal niet bij mij) en 10 (volledig mee eens, deze uitspraak past volledig bij mij). Onder de inzenders van de enquête verloten we enkele prijzen. Om "warm te draaien" vragen we je om vast te beginnen met de volgende vraag te beantwoorden. a.Als je één van de 10 prijzen wint ter waarde van € 25,-, waar kies je dan voor? 1 Boekenbon 2 CD-bon 3 Bioscoopbon 4 Cadeaubon
Veel succes en vast bedankt voor het invullen.
26
Niet (meteen) verder studeren in Hoger Onderwijs
A.Persoonlijke gegevens
1.Geslacht: jongen meisje 2. Leeftijd op 1 november 2007:........ jaar 3Waar ben jij geboren en waar zijn je ouders geboren? land ik Moeder Vader Nederland 0 0 0 Suriname 1 1 1 Ned. Antillen, Aruba 2 2 2 Marokko 3 3 3 Turkije 4 4 4 Rest Europa 5 5 5 Indonesië 6 6 6 China 7 7 7 Japan 8 8 8 Rest Azie 9 9 9 Rest Afrika 10 10 10 Noord Amerika 11 11 11 Midden / Zuid Amerika 12 12 12 Australie/Nw Zeeland 13 13 13
3a. Welk diploma heb je verleden jaar precies behaald? 1 havo 2 vwo 3 gymnasium 3b. Welk profiel heb je gedaan? (meerdere antwoorden mogelijk) □ natuur en techniek □ natuur en gezondheid □ Economie en maatschappij □ Cultuur en maatschappij 3c. Wat is het gemiddeld cijfer dat je hebt behaald op het eindexamen? Het cijfer is: 5 6 7 8 9 achter de komma 0123456789
27
Bijlage: Vragenlijst
4 Wat zijn de vier cijfers uit de postcode van je woonadres? De vier cijfers van mijn postcode zijn: ........ 5 Wat is de hoogste opleiding die je ouders of verzorgers hebben afgemaakt? (Kies in allebei de kolommen één cijfer.) moeder / verzorgster, vader / verzorger 1 lager onderwijs 1 2 mavo of lager beroepsonderwijs (LBO) 2 3 havo of MBO (middelbaar beroepsonderwijs) 3 4 Vwo, atheneum, gymnasium 4 5 HBO of Universiteit - zonder diploma 5 6 hoger beroepsonderwijs (HBO) 6 7 universiteit doctoraaldiploma 7 8 gepromoveerd 8
B. Afgelopen jaar 6a Wanneer heb je de beslissing genomen om niet (meteen) verder te gaan studeren na het halen van het diploma? 1. was ik al heel lang van plan 2. besloten in het jaar voor het eindexamenjaar 3. besloten in eindexamenjaar 4. besloten na het halen van het diploma 6b Wat zijn of waren voor jou de belangrijkste redenen waarom je besloot niet (meteen) verder te gaan studeren na het halen van het diploma? (je mag maximaal 5 redenen kiezen) Ik ben niet (meteen) verder gaan studeren na het halen van het diploma, want: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
ik was bang dat ik nog niet de goede studie zou kunnen kiezen ik wilde liever eerst wat rondkijken voordat ik verder ga studeren verder leren/studeren leek me niet leuk de duur van de studiefinanciering voor studenten in mijn situatie zo kort is de hoogte van de studiefinanciering zo laag is de onzekerheid over de studiefinanciering zo groot is de collegegelden worden steeds hoger ik twijfelde aan mijn capaciteiten een diploma Hbo of Wo te behalen ik wilde gaan werken ik was nog (te) jong
28
Niet (meteen) verder studeren in Hoger Onderwijs 11. 12. 13. 14. 15.
ik niet ben toegelaten tot de opleiding die ik wilde gaan volgen ik wilde eerst een reis naar het buitenland maken ik had mij niet voorbereid op het kiezen van een vervolgopleiding andere reden die ik hieronder kort ga omschrijven ik heb zorgtaken vervuld
andere reden, namelijk .......................................................... ............................................................................................ ............................................................................................ 6c Als je niet (meteen) verder bent gaan studeren, wat ben je dan na het behalen van het diploma gaan doen? Kies maximaal 3 antwoorden die jouw situatie voor het grootste deel van het afgelopen jaar weergeven. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
tijdelijk gewerkt in Nederland tijdelijk gewerkt in buitenland (ook: au-pair) vaste baan Vwo (ook: deeltijd of deelcertificaten) Mbo (ook deeltijd) rondkijken en oriënteren op mijn toekomst reizen buitenland studie/ cursus/ opleiding in het buitenland anders, namelijk .......................
7 We vragen je om aan te geven hoe duidelijk jouw beeld is van het werk dat je wilt gaan doen door hieronder een cijfer te kiezen tussen 1 en 9: Weet je al wat voor soort beroep je wilt gaan uitoefenen? ik heb geen enkel idee 1
2
3
4
dat weet ik heel precies 5 6 7
9
8a.Ga je dit studiejaar beginnen aan een studie in het Hoger Onderwijs (Wo of Hbo)? 1 ja ------- 8b 2 nee ------8c 3 weet niet --- 8c
29
Bijlage: Vragenlijst indien ja: 8b_1 Heb je je voor één of meerdere opleiding(en) in Hbo of Wo ingeschreven bij de Informatie Beheer-Groep in Groningen? 1 ja, vóór 1 december 2006 2 ja, ná 1 december 2006, maar vóór 1 mei 2007 3 ja, na 1 mei 2007 4 ik heb mij niet aangemeld bij IB-Groep 8b_2 De opleiding waar ik mij voor heb ingeschreven is: niveau: 1 2
Hbo Wo
8_b3 Hieronder staan de gebieden waaruit je een bachelor kunt kiezen, zoals die in zijn ingedeeld op de website http://www.studiekeuze123.nl. In welk gebied valt jouw opleiding? 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
Onderwijs en Opvoeding Taal en Communicatie Kunst en Cultuur Recht en Bestuur Economie en Bedrijf Gedrag en Maatschappij Gezondheid Aarde en Milieu Exact en Informatica Techniek Interdisciplinair
8b_4 naam opleiding ...................... 8b_5 naam instelling .................... Indien nee of weet niet: 8c_1 Denk je dat je in de toekomst nog verder zult gaan studeren of naar een andere school zult gaan? Dat kan dus volgend studiejaar zijn maar ook pas na een aantal jaren. 1. 2. 3. 4.
ja, ik ga (in de toekomst) wel verder studeren/leren ik ga alleen nog maar cursussen volgen nee, ik ga nooit meer studeren/leren ik weet het (nog) niet
30
Niet (meteen) verder studeren in Hoger Onderwijs 8c_2 Indien je van plan bent in de toekomst een opleiding in het hoger onderwijs te gaan volgen, wanneer denk je dat je daar aan zult beginnen 0. 1. 2. 3. 4.
ik ga niet verder studeren volgend studiejaar (2008/2009) geen precies plan dat weet ik absoluut nog niet dat hangt af van ……………………………………………..
8d Mocht je dit jaar of later verder gaan leren/studeren, kun je dan aangeven hoe zeker je bent over: Geef een cijfer tussen 0 en 10, waarbij: 0 = zeer zeker en 10 = zeer onzeker cijfer: a ..de manier waarop ik de studie ga bekostigen b ..hoe lang ik over de studie ga doen c ..het hoogste diploma dat ik ga behalen -----------------------voor iedereen-----------------Voorkeur 9 We noemen hieronder een aantal mogelijkheden voor vervolgonderwijs op je diploma: 1. Mbo 2. Vwo 3. Hbo bachelor 4. Hbo master 5. Wo bachelor 6. Wo master 7. Wo + doctorsgraad (promoveren) Welke van deze mogelijkheden denk je te kunnen voltooien (afgezien van de vraag of je dat wilt), welke je het liefst zou willen voltooien en welke denk je uiteindelijk te gaan doen. Ik denk dat ik zou kunnen voltooien (afgezien of je dat zou willen): (Je kunt meerdere alternatieven kiezen) □ geen verder diploma □ Vwo (voor Havisten) □ Mbo □ Hbo bachelor □ Hbo master □ Wo bachelor □ Wo master □ Wo + doctorsgraad (promoveren) Ik zou het liefst willen halen: (één keuze)
31
Bijlage: Vragenlijst □ □ □ □ □ □ □ □
geen verder diploma Vwo (voor Havisten) Mbo Hbo bachelor Hbo master Wo bachelor Wo master Wo + doctorsgraad (promoveren)
Ik denk dat ik waarschijnlijk zal kiezen (doen): (één keuze) □ geen verder diploma □ Vwo (voor Havisten) □ Mbo □ Hbo bachelor □ Hbo master □ Wo bachelor □ Wo master □ Wo + doctorsgraad (promoveren) 10 Mensen kunnen in meer of mindere mate twijfelen over hun keuze om wel of niet te gaan studeren. Kun je aangeven in welke mate je twijfelt of hebt getwijfeld? Geef een cijfer tussen 0 en 10, waarbij 0 = dit geldt totaal niet voor mij 10 = dit is (was) bij mij in zeer sterke mate het geval over wel of niet studeren [niet alle alternatieven gaan over het eindexamenjaar; daarom in stam weghalen ...ik heb in het eindexamenjaar getwijfeld of ik wel verder zou gaan studeren ...ik heb in het eindexamenjaar getwijfeld of ik meteen verder zou gaan studeren ...ik heb nog steeds twijfels bij mijn beslissing om niet meteen te gaan studeren … ik ben voor mijn eindexamen serieus bezig geweest met het zoeken van een opleiding onderstaande blok (over verschil hbo-wo) alleen voor vwo-ers: over verschil Hbo - Wo ...ik heb getwijfeld over de keuze tussen studeren in het Hbo of het Wo ...ik zou nu geen voorkeur kunnen uitspreken voor Hbo- of Wo-bachelor ...ik kan voor mijzelf duidelijke voordelen van een Hbo-bachelor noemen ...ik kan voor mijzelf duidelijke voordelen van een Wo-bachelor noemen ...ik vind het onderscheid tussen Hbo- en Wo-bachelor onduidelijk over de opleiding ...ik heb een lijst gemaakt met meerdere studies waaruit ik zou willen kiezen 11 Bij de beslissing om wel of niet te gaan studeren kunnen allerlei overwegingen en omgevingsfactoren een rol spelen. Hieronder doen we daar een aantal uitspraken over. We
32
Niet (meteen) verder studeren in Hoger Onderwijs vragen je om bij elke uitspraak aan te geven of die uitspraak wel of niet bij jou past. Je kan dit doen door een cijfer te geven tussen 0:deze uitspraak past absoluut niet bij mij en 10:deze uitspraak past precies bij mij … Tenminste één van mijn ouders zal erg teleurgesteld zijn als ik binnen tien jaar niet een hbo of wo diploma heb behaald ... Door studeren zal ik mijn capaciteiten kunnen benutten ... Ik wil graag zo gauw mogelijk mijn eigen geld verdienen ... Door te gaan studeren denk ik een hogere positie te bereiken ... Een vervolgopleiding gaat me te lang duren …Tenminste één van mijn ouders zal erg teleurgesteld zijn als ik niet kies voor Wo ... Ik zal me kunnen ontplooien in het studeren ... Ik heb genoeg van leren ... Zonder verder te leren kan ik leuk werk krijgen ...met tenminste één van mijn ouders kan ik goed praten over mijn toekomst ... Ik zal meer kans op een baan maken als ik een verdere studie gevolgd heb ... Ik ga liever eerst eens wat rondkijken voor ik weer verder ga studeren ... Ik zal meer kans op een hoog inkomen hebben als ik een verdere studie gevolgd heb ... Tenminste één van mijn ouders is ontevreden over mijn keuzegedrag 12 Hebben bij je keuze om (nog) niet te gaan studeren de volgende overwegingen een rol gespeeld? Antwoord: 0 = deze overweging speelt totaal geen rol 10 = deze overweging speelt een uitzonderlijk sterke rol Ook zonder een opleiding in het Hoger Onderwijs te volgen: ...kan ik later zelfstandig werk verrichten ...kan ik later een leidinggevende functie bekleden ...kan ik zeker een betaalde baan krijgen ...kan ik veel geld verdienen ...kan ik het beroep gaan uitoefenen waarnaar mijn voorkeur uitgaat ...heb ik net zoveel kans op een baan in het buitenland 13 Studenten tot 30 jaar komen in aanmerking voor studiefinanciering. De overheid heeft dat geregeld in de vorm van een prestatiebeurs, een OV-studentenkaart en een lening. Onder de prestatiebeurs vallen een basisbeurs en een eventuele aanvullende beurs. Voor de meeste opleidingen kun je vier jaar lang een prestatiebeurs krijgen, daarna kun je nog maximaal drie jaar lenen. Voor sommige langere studies (zoals geneeskunde of godgeleerdheid) kun je meer dan vier jaar prestatiebeurs krijgen. Mijn oordeel over de prestatiebeurs is: ... studeren betekent een groot financieel risico ... zo kost studeren meer dan het oplevert
33
Bijlage: Vragenlijst ... dwingt je tot een onredelijk hoog tempo ... doet je twee keer bedenken of je wel (meteen) zult gaan studeren ... brengt je ertoe een gemakkelijker opleiding te kiezen ... geeft je een beter idee wat studeren allemaal kost ... dwingt je om een baan naast de studie te nemen
Werkgelegenheid 14 Kun je aangeven hoe groot je de kans schat om een baan te vinden die aansluit op je vooropleiding? a.Nu, met alleen mijn diploma Havo of Vwo heb ik ..... procent kans op werk dat aansluit bij mijn Havo/VWO opleiding b. Stel, je kiest in de toekomst voor een opleiding in het hoger onderwijs: hoe hoog of laag schat je met dat diploma de kans op een aansluitende baan? Die kans schat ikvoor Hbo-opleiding op .... procent Wo-opleidingop .... procent
15 Schoolverlaters vinden vaak niet meteen een baan. Zou je hierna kunnen aangeven hoe lang je denkt dat het duurt voor iemand een baan vindt die: Antwoordmogelijkheden .. maanden (rolmenu minder dan 3 maanden, 3-12 maanden, > 12 maanden) a. b. c. d. e.
dit jaar is geslaagd voor de havo dit jaar is geslaagd voor vwo diploma mbo-4jarig heeft behaald Hbo-diploma Wo-diploma
.. maanden (rolmenu) .. maanden (rolmenu) .. maanden (rolmenu) .. maanden (rolmenu) .. maanden (rolmenu)
16 Hoe ben je aan je kennis gekomen over de arbeidsmarktsituatie van bepaalde opleidingen? (Kies maximaal 2 cijfers, die voor jou het belangrijkste zijn geweest.) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
ik heb bijna geen informatie via mijn school voor voortgezet onderwijs van mijn ouders van vrienden en kennissen door de voorlichting (van vervolgopleidingen) via de website Studiekeuze123.nl anders via internet via krant en televisie anders, namelijk ......
34
Niet (meteen) verder studeren in Hoger Onderwijs
F.Eerdere loopbaan in het Voortgezet Onderwijs We stellen je nu een aantal vragen over het voortgezet onderwijs dat je gevolgd hebt. 17 Ben je wel eens blijven zitten? 1Nee, nooit 2Ja, namelijk: □ op de lagere school/basisschool □ in het voortgezet onderwijs 18 Welke diploma’s heb je gehaald? (kruis alles aan wat van toepassing is) □ vmbo/mavo □ havo □ mbo □ vwo G.Slotvragen 19 Mocht je in de toekomst besluiten om te gaan studeren, hoe denk je dan je studie te gaan financieren? Dat verwacht ik te kunnen krijgen uit de volgende bronnen: (kruis aan wat van toepassing is) □ basisbeurs □ aanvullende beurs □ studielening □ bijdrage ouders/verzorgers □ inkomsten uit eigen spaargeld/vermogen □ inkomsten uit eigen arbeid □ inkomsten uit uitkering 20 Welke dingen zijn voor jou belangrijk in het leven? Wij leggen je een aantal uitspraken voor waarover wij je vragen je mening te geven door een cijfer tussen 0 en 10, waarbij 0 = totaal onbelangrijk voor mij 10 = zeer belangrijk voor mij ...relaxed je eigen gang gaan zonder je te conformeren ...verantwoordelijkheid nemen voor maatschappelijke problemen ...een mooi huis met luxe dingen in mijn eigen stijl ...succes hebben in je vak ...thuis, de plek waar je zelf je leven inricht ...ruimte voor romantiek ...minstens eens in mijn leven een grote reis maken ...avontuur
35
Bijlage: Vragenlijst ...goed gezinsleven ...persoonlijke betrokkenheid bij anderen ...interessant en uitdagend werk ...liever natuurprodukten dan kunststof 21 Hieronder staat een aantal uitspraken. We vragen je om bij elke uitspraak aan te geven of die uitspraak wel of niet bij jou past. Je kan dit doen door een cijfer te geven tussen 0:deze uitspraak past absoluut niet bij mij en 10:deze uitspraak past precies bij mij
ik neem liever geen risico's bij het nemen van beslissingen over wat ik verder voor opleidingen ga doen het is niet erg dat je niet van tevoren weet of je zult slagen ik ben altijd snel bang dat het voor mij te moeilijk is als ik ergens aan begin wil ik ook zeker weten dat ik het me zal lukken het met succes te beëindigen het is niet slecht voor je verdere carriere als je na je eindexamen eerst iets anders gaat doen studeren geeft je veel meer kansen in het leven
Hartelijk bedankt voor het invullen.
36