Voorwoord Na de cursus Spreken bij uitvaarten vanuit het humanistisch verbond en naast mijn werk in een hospice had ik wel even genoeg van de dood, zo dacht ik. De dood blijft mij echter intrigeren en achtervolgen. Hierbij herken ik me in de woorden van Fons Elders (1999, p.26): ‘Als ik probeer de absolute tijdelijkheid van mijn bestaan tot mij te laten doordringen, is het effect soms beangstigend, soms bevrijdend, maar altijd intrigerend.’ Nadenken over mijn eigen sterfelijkheid en die van anderen brengt me aan het wankelen. De vraag ‘Wie of wat vangt mij op als ik val?’ uit het proefschrift Denken over de dood van Christa Anbeek (1994) raakte mij dan ook zeer. Ik herken het gevoel te gaan vallen, en het verlangen naar houvast. In het volgende citaat van Patricia de Martelaere vind ik iets van deze houvast: ‘De boodschap is: meegaan met de stroom, of het nu de stroom van het leven is of die van de dood’, want: ‘enkel wie ophoudt spartelend naar houvast te zoeken leert de dragende kracht van het water kennen’ (2001, achterflap). Houvast door los te laten.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 1
Graag zou ik een aantal mensen willen bedanken. Allereerst mijn ouders, die ervoor gekozen hebben om een leven op de aarde te zetten, wat mijn leven is geworden. Zij hebben mij een fijne en liefdevolle jeugd gegeven en daardoor ook de mogelijkheid om me te ontwikkelen en deze studie af te ronden. Ook wil ik mijn vriend bedanken voor zijn steun en voor alle ontspannende momenten. Mijn konijnen, en mijn nichtje Fiep bedank ik voor de vreugde die zij mij geven. Tenslotte: mijn zus, vriendinnen, zwagers, schoonzus en schoonouders voor het meeleven tijdens mijn studieperiode. Ook wil ik mijn respondenten bedanken voor hun prachtige verhalen. En tenslotte bedank ik mijn begeleidster, Christa Anbeek en mijn meelezer Ton Jorna voor hun kritische opmerkingen, tips en bemoedigingen.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 2
Inleiding Wie vangt mij op als ik val? Gedachten over je eigen sterfelijkheid kunnen je aan het wankelen brengen, je kunt het gevoel hebben dat je valt. In haar proefschrift Denken over de dood schrijft Christa Anbeek dat vooral confrontaties met de dood druk kunnen uitoefenen op de betekenis van het leven. ‘Ervaringen rondom de dood kunnen, (...), nogal wat vragen oproepen die de betekenis van het leven onduidelijk maken.’ (Anbeek, 1994, p.2). C. van Maele heeft het in dit geval over grenservaringen of breukervaringen. ‘Het zijn de momenten waarop de vanzelfsprekendheden wegvallen, vaste patronen worden doorbroken. Het zijn momenten waarop zinvragen aan de orde zijn.’ (Maele, 2000, p.134). Het geconfronteerd worden met je eigen sterfelijkheid ziet Maele als een ultieme grenservaring. ‘De zinvragen die dan naar boven komen, kunnen mensen in een soort existentiële aardbeving doen terecht komen.’ (Maele, 2000, p.134). Anbeek vraagt zich in het voorwoord van haar proefschrift (Anbeek, 1994) af wie of wat haar in het geval van zo’n existentiële aardbeving zou kunnen opvangen.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 3
Naast dat ook ik mijzelf afvraag wat mij bij het nadenken over mijn eigen sterfelijkheid houvast zou kunnen bieden, vraag ik mij tevens af op welke manier ik anderen tot steun zou kunnen zijn bij deze ultieme grenservaring. In mijn werk in het hospice en als humanistisch geestelijk verzorgster heb ik, wanneer het gaat over de sterfelijkheid van de ander, vaak het gevoel met lege handen te staan. Tijdens de raadsliedenconferentie van 3 oktober 2008 welke als titel ‘De kunst van het afscheid nemen’ droeg, benoemde Wilma Reinders dit ook: ‘Vaak blijven we met lege handen achter als we afscheid moeten nemen’. En net als ik vraagt ook zij zich af wat je als humanistisch geestelijk verzorger te bieden hebt: ‘Geldt dit ook voor humanistische raadslieden? Er is immers geen troostrijke religie voor humanisten om aan te bieden aan mensen. Of kunnen humanistisch geestelijk verzorgers op andere manieren steunen bij verliesverwerking en afscheid nemen? En hoe dan?’ (www.raadsliedenforum.nl).
Literatuur Tijdens mijn zoektocht naar de vraag hoe je als humanistisch geestelijk verzorger iemand die geconfronteerd wordt met zijn eigen sterfelijkheid tot steun kunt zijn, kwam ik maar weinig Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 4
relevante literatuur tegen. Er is de laatste jaren veel geschreven over wat je mensen kunt bieden die geconfronteerd worden met hun eindigheid. De meeste van de hedendaagse literatuur rondom sterven en dood is echter niet specifiek op geestelijke begeleiding, maar op hulpverlening in het algemeen gericht. Ook is deze literatuur vaak niet specifiek vanuit een humanistisch levensbeschouwelijk kader geschreven. Literatuur die wel geheel aansluit bij mijn vraag bestaat allereerst uit twee onderzoeksverslagen. Het eerste onderzoek Levend naar het einde. Kwalitatief onderzoek naar Palliatieve zorg binnen de praktijk van het Humanistisch geestelijk werk (De Kruyf, 1999) behandelt de vraag hoe er omgegaan wordt met-, hoe er gesproken en gedacht wordt over- en hoe er gehandeld wordt ten aanzien van- sterfelijkheid. Dit onderzoek richt zich op humanistisch geestelijk verzorgers die werkzaam zijn binnen de palliatieve zorg. Het tweede onderzoeksverslag Op weg naar een zelfgekozen levenseinde (Van den Bogaard, 2008) behandelt een onderzoek naar ervaringen, denkbeelden en overwegingen van humanistisch geestelijk verzorgers rond het begeleiden van mensen met een doodswens. Daarnaast vond ik ook in het artikel ‘Aandacht voor levensvisie in een palliatieve context: humanistisch-vrijzinnige kijk op sterven en dood’ van Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 5
de psycholoog C. Maele (1997), in het boek Over leven en dood (Elders, 1997) en bij Jaap van Praag (Grondslagen van humanisme, 1989) enkele interessante informatie over humanistisch geestelijke begeleiding rondom sterven en dood.
Vraagstelling De bovenstaande literatuur was echter niet toereikend en inspirerend genoeg om mijn vraag, wat je iemand kunt bieden die geconfronteerd word met zijn sterfelijkheid te beantwoorden. Daarom ben ik verder gaan zoeken. Uiteindelijk ben ik uitgekomen bij drie hedendaagse auteurs, die schrijven over stervensbegeleiding in het algemeen en waarvan er twee een katholieke achtergrond en één een boeddhistisch achtergrond hebben. De auteurs zijn: Carlo Leget, Marinus van den Berg en Christine Longaker. In veel van wat zij schrijven vind ik antwoorden op de vraag wat ik iemand zou kunnen bieden en herken ik ook het humanistisch geestelijk werk. Er zijn echter ook verschillen. In dit onderzoek zal ik dat wat deze drie auteurs schrijven over wat je iemand kunt bieden in een begeleidingscontact rondom sterven en dood vergelijken met dat wat humanistisch geestelijke verzorgers bieden. Op deze manier hoop ik een beeld te krijgen op welke manier je, als Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 6
humanistisch geestelijk verzorger, iemand, die nadenkt over zijn eigen dood, tot steun kunt zijn. De vraagstelling die ik in dit onderzoek zal proberen te beantwoorden luidt: Hoe verhoudt dat wat Christine Longakker, Carlo Leget en Marinus van den Berg schrijven over het begeleiden rondom sterven en dood zich tot dat wat humanistische geestelijk verzorgers, werkzaam in de zorg, bieden in een individueel begeleidingscontact waarin het sterven en de dood van de ander centraal staat.
Drie auteurs De eerste auteur die ik heb gekozen is Carlo Leget, de auteur van ‘Ruimte om te sterven’ (Leget, 2003) en ‘Van levenskunst tot stervenskunst’ (Leget, 2008). In zijn laatste boek schrijft hij dat hij niet geprobeerd heeft om een nieuwe theorie voor geestelijke verzorgers te ontwerpen (Leget, 2008, p.12). Toch inspireert hij met zijn hernieuwde uitwerking van het, van oorsprong christelijke, ‘ars-moriendimodel’ ook humanistisch geestelijk verzorgers. Ook Marinus van den Berg staat bekend om zijn inspirerende boeken over omgaan met sterven en dood. Leget en Van den Berg zijn beide van oorsprong katholiek. Tenslotte heb ik gekozen voor iemand vanuit een ander levensbeschouwelijk kader, namelijk de boeddhistische. Ik zal Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 7
ingaan op dat wat Christine Longakker geschreven heeft over omgaan met sterven en dood en het bieden van emotionele en spirituele steun. Het verschil in levensbeschouwelijk kader lijkt het eerste grote verschil te zijn tussen de auteurs (ook onderling) en humanistisch geestelijk verzorgers. De levensbeschouwelijke achtergrond staat echter in de visies van de auteurs niet op de voorgrond. Het begeleiden van de ander staat voorop. Dat is ook de reden waarom ik, als humanist, er veel in kan herkennen, en deze visies mij ook inspireren. Op sommige punten echter ga ik niet helemaal met mijn auteurs mee en vaak heeft dit te wel te maken met het levensbeschouwelijk kader. Bijvoorbeeld wanneer Van den Berg het heeft over het samen bidden met een ander en Longaker over het mediteren voor een ander. Tegelijkertijd besef ik me dat zij, ten opzichte van het omgaan met de dood, juist hierdoor meer in handen hebben dan ik, als humanist. Wat heb je als humanist in handen om de ander op te vangen? Om de ander op het wankele punt van kijken naar je eigen dood tot steun te zijn?
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 8
Veertien thema’s Uit de visies van de drie auteurs heb ik, als antwoord op de vraag wat je iemand in een individueel begeleidingscontact kunt bieden, een veertiental thema’s gekristalliseerd. De drie auteurs denken niet precies hetzelfde over deze thema’s, maar zij komen zozeer overeen dat zij wel op deze manier vergeleken en geanalyseerd kunnen worden. Op deze wijze ben ik tot een analysemodel van veertien thema’s gekomen. Deze thema’s zijn: Innerlijke ruimte, Innerlijke ruimte in jezelf, een gesprek, bevestigen en aanvaarden, luisteren en beluisteren, woorden van de ander, woorden vanuit persoonlijke levensbeschouwing, metaforen en symbolen, bezinning, nabij zijn, onmacht delen, rituelen en humor. De thema’s heb ik vervolgens vergeleken met de weinige relevante literatuur over dat wat humanistisch geestelijk verzorgers bieden in een begeleidingscontact rondom sterven en dood. En vandaaruit heb ik een aantal hypotheses opgesteld over dat wat humanistisch geestelijk verzorgers in een begeleidingscontact rondom sterven en dood bieden.
Zeven respondenten Om de visies te vergelijken met dat wat humanistisch geestelijk verzorgers bieden in een begeleidingscontact rondom sterven en Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 9
dood heb ik zeven humanistisch geestelijk verzorgers in een interview gevraagd naar dat wat zij bieden. De antwoorden heb ik daarna vergeleken met de door mij opgestelde veertien thema’s.
Hoofdstuk indeling In hoofdstuk 1 zal ik mijn probleemstelling nader uitwerken. Ook wordt in dit hoofdstuk de onderzoeksopzet en uitvoering beschreven. In hoofdstuk 2 zal ik de visies van de drie auteurs weergeven en de veertien thema’s benoemen en uitwerken. In hoofdstuk 3 vergelijk ik deze veertien thema’s met beschouwingen over humanistisch geestelijke begeleiding rondom sterven en dood. Ook zal ik in dit hoofdstuk een aantal vooronderstellingen opstellen. De uitwerking van de analyse en vergelijking van de interviews is te vinden in hoofdstuk 4. In het laatste hoofdstuk, de conclusie, zal ik aan de hand van deze vergelijking een antwoord geven op mijn vraagstelling en een aantal suggesties doen voor vervolgonderzoek.
Tot slot Naast mijn verwondering over het leven en de dood is een onderliggende persoonlijke vraag van dit onderzoek: ‘Wat doe Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 10
je nu eigenlijk als geestelijk verzorger?’ Ik zie dit onderzoek voor mij persoonlijk als een vervolg op de zoektocht naar een antwoord op deze vraag. Een vraag, die misschien nooit helemaal beantwoord zal worden, omdat, juist het onbenoembare ook bij het vak van geestelijke verzorging hoort. Zoals één van mijn respondenten zei: ‘De magic kun je niet verwoorden’. Toch blijf ik proberen om woorden te vinden voor dat wat je doet, dat wat je een ander biedt, zeker wanneer iemand geconfronteerd word met zijn eigen sterfelijkheid. Met dit onderzoek hoop ik dan ook een bijdrage te leveren aan het inzichtelijk maken van wat humanistisch geestelijk verzorgers bieden in een contact rondom sterven en dood. En zodoende ook zelf meer in handen te hebben om de ander, en mezelf op te vangen.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 11
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 12
Hoofdstuk 1, methodologische verantwoording De probleemstelling die ik zal onderzoeken, zal ik in 1.1 weergeven en uitwerken. In 1.2 zal ik ingaan op de manier waarop dit onderzoek is opgezet en zal worden uitgevoerd.
1.1 Probleemstelling
Vraagstelling Hoe verhoudt dat wat Christine Longakker, Carlo Leget en Marinus van den Berg schrijven over het begeleiden rondom sterven en dood zich tot dat wat humanistische geestelijk verzorgers, werkzaam in de zorg, bieden in een individueel begeleidingscontact waarin het sterven en de dood van de ander centraal staat?
Doelstelling Dit onderzoek heeft tot doel inzicht te krijgen in de manier waarop dat wat humanistisch geestelijk begeleiders bieden rondom sterven en dood zich verhoudt tot dat wat er hedentendage door auteurs met andere levensbeschouwelijke
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 13
achtergronden geschreven wordt over wat er geboden zou kunnen worden.
Terminologie
De zorg Om dit onderzoek niet te uitgebreid te laten worden heb ik er voor gekozen een afbakening te maken en alleen de humanistisch geestelijk verzorgers die werkzaam zijn in de zorg in mijn onderzoek op te nemen. Onder zorg versta ik dan alle zorginstellingen waar humanistisch geestelijk verzorgers werkzaam zijn, zoals ziekenhuizen; verzorgingshuizen; verpleeghuizen; revalidatiecentra en psychiatrische ziekenhuizen.
Begeleidingscontact Wanneer ik spreek over een individueel begeleidingscontact, dan heb ik het over het contact dat een geestelijk verzorger heeft met een patiënt, cliënt of bewoner. Tilly de Kruyf maakt in haar onderzoek Levend naar het einde (De Kruyf, 1999) onderscheidt tussen micro-, macro-, en mesoniveau. Onder Microniveau verstaat zij het direct patiënten contact en diens netwerk. Onder Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 14
het macroniveau verstaat zij deelname aan het publieke en/of politieke debat en de betekenis van de beroepsvereniging en onder mesoniveau het contact met collega geestelijk verzorgers, andere beroepsgroepen en de directie of het management van een instelling. Ik richt mij in dit onderzoek op het micro niveau, en dan alleen op direct patiënten contact.
Sterven en dood Ik kies er in dit onderzoek voor om me niet alleen te richten op het begeleiden van stervenden, maar ook op het begeleiden van mensen die zonder dat zij stervende zijn, nadenken over hun eigen dood en sterven. Zodoende heb ik geprobeerd om mijn vraag ook open te houden voor andere werkvelden dan de zorg. Dit in verband met mogelijk vervolgonderzoek.
De ander De ander is, omdat ik mij tot de zorg beperk, in dit geval een cliënt, patiënt of bewoner in de instelling waar de humanistisch geestelijk verzorger werkzaam is.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 15
1.2 Opzet en uitvoering
Kwalitatief onderzoek Dit onderzoek is kwalitatief van opzet. Kwalitatief onderzoek is een vorm van empirisch onderzoek dat gekenmerkt wordt door een open en flexibele informatieverzameling waarbij ingespeeld kan worden op wat zich onverwachts voordoet.(Maso en Smaling, 2003). In dit onderzoek heb ik allereerst de literatuur van de drie door mij gekozen auteurs geanalyseerd. Als antwoord op de vraag wat je in een begeleidingscontact, waarin het sterven en de dood van de ander centraal staat, kunt bieden, heb ik aan de hand van deze analyse veertien thema’s geformuleerd. Deze veertien thema’s heb ik vervolgens gebruikt als analysemodel om daarmee de uit zeven open interviews voortgekomen data te vergelijken.
Werving respondenten Mijn eerste idee voor dit onderzoek was om casuïstiek op te vragen. Naar aanleiding van een oproep op www.raadsliedenforum.nl en een e-mail naar alle humanistisch geestelijk verzorgers in de zorg ontving ik twee casussen. Omdat ik op deze manier niet voldoende data had verzameld, Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 16
ben ik overgestapt op interviews. Om respondenten voor een interview te werven heb ik allereerst de twee humanistisch geestelijk verzorgers aangeschreven die casuïstiek naar mij hadden opgestuurd. Daarnaast heb ik gebruik gemaakt van mijn netwerk, om zodoende nog een aantal humanistisch geestelijk verzorgers aan te schrijven. Daaruit zijn uiteindelijk zeven contacten ontstaan, waarmee ik een afspraak heb gemaakt om een interview af te nemen.
Open Interview Voor het verzamelen van gegevens heb ik gebruik gemaakt van mondelinge interviews met een open halfgestructureerde opzet. Het eerste deel van mijn interview bestond uit een aantal ‘feitelijke vragen’. Naast dat ik hierdoor informatie over mijn respondenten verzamelde, bleek dit ook een goede manier om rapport op te bouwen: om aan elkaar, en aan de manier van interviewen te wennen. Het tweede deel van het interview bestond uit de beginvraag: ‘Wat biedt jij als humanistisch geestelijk verzorger in een individueel begeleidingscontact waarin het sterven en dood van de ander centraal staat?’ waarna ik inging op dat wat de respondent naar voren bracht. Het
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 17
interview duurde gemiddeld ongeveer 60 minuten en vond plaats op de werkplek van de humanistisch geestelijk verzorger.
Interne validiteit De interne validiteit van dit onderzoek kan verkleind zijn door het analyseren van de data van de literatuur en de interviews. Door het opstellen van een analysemodel maak ik, als onderzoeker, ondanks dat ik dicht bij de auteurs probeer te blijven, bepaalde keuzes en een bepaald onderscheidt. Door een andere onderzoeker zouden er andere keuzes kunnen worden gemaakt. Ditzelfde geldt voor de analyse van de interviews. Door mijn analyse is er ook sprake van enige interpretatie. Daarnaast heb ik, door de open structuur van het interview geen navraag gedaan naar de thema’s. Wanneer respondenten niets over een bepaald thema hebben verteld, weet ik dus niet zeker of zij deze ook niet herkennen in hun werk.
Externe validiteit Het aantal respondenten van mijn onderzoek is, naar mijn idee, niet dusdanig dat het een goede weergave is van de gehele populatie van humanistisch geestelijk verzorgers. In die zin is de externe validiteit van dit onderzoek dus klein. Dat ik niet meer Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 18
respondenten heb geïnterviewd, komt enerzijds door tijd gebrek en anderzijds door weinig respons. Toch hoop ik, ook aan de hand van de data van de zeven respondenten, iets te kunnen zeggen over wat humanistisch geestelijk verzorgers bieden rondom sterven en dood.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 19
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 20
Hoofdstuk 2, drie auteurs, veertien thema’s In dit hoofdstuk zal ik de visies van de drie auteurs: Carlo Leget, Marinus van den Berg en Christine Longaker uiteenzetten. Daarna geef ik in 2.2 de door mij opgestelde veertien thema’s weer. Op deze manier probeer ik een antwoord te formuleren op de vraag wat de auteurs schrijven over wat je een ander in een individueel begeleidingscontact, waarin het thema sterven en dood centraal staat, kunt bieden.
2.1 Drie auteurs
2.1.1 Marinus van den Berg In moeilijke tijden van het leven, en zeker wanneer je jezelf geconfronteerd ziet met sterven en dood heb je de moed van een ontdekkingsreiziger nodig. Je hebt moed nodig om de weg die je moet gaan aan te kunnen. Op je weg kom je hopelijk ook anderen tegen die jou moed kunnen voeden, zo zegt Van den Berg. (Van den Berg, 2003, p.10/11). ‘Soms geven ze heel praktische handreikingen en dan weer steken ze je eenvoudig de hand toe. Het zijn mensen die zich trachten in te leven en zich
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 21
openstellen voor de manier waarop jij nu met je leven omgaat.’ (Van den Berg, 2003, p. 11). Na zijn studies aan de Katholieke Theologische Hogeschool Utrecht en aan de Universiteit van Yale in New Haven (VS) is Marinus van Den Berg (geboren in 1947) acht jaar pastor in het verpleeghuis Randerode in Apeldoorn geweest. In 1984 werd hij pastoraal vormingswerker voor de gezondheidszorg in Almelo. Een functie die hij vijftien jaar uitoefende. Sinds 1 juni 1998 is hij geestelijk verzorger in Antonius IJsselmonde te Rotterdam en sinds 1 oktober 2008 bij het regionaal palliatief centrum Cadenza te Rotterdam. (www.uitgeverijtenhave.nl, zie auteurs). De levensbeschouwelijke achtergrond van Marinus van den Berg is het katholieke geloof. In de inleiding van de gedichtenbundel Om levensmoed (Van den Berg, 2001) geeft hij een omschrijving van dat wat geloof voor hem inhoudt. ‘Geloven is voor mij geroepen zijn tot dit leven en mensen serieus nemen.’ (Van den Berg, 2001, p. 7). Dit is een zeer brede omschrijving. Deze brede visie zie je ook in de rest van zijn denkbeelden terug. Naast zijn werk, en geïnspireerd door zijn werk als geestelijk verzorger heeft Van den Berg ook verscheidene Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 22
boeken geschreven. Om te onderzoeken wat Marinus van den Berg schrijft over wat je een ander rondom het thema sterven en dood zou kunnen bieden, heb ik gekozen om gebruik te maken van acht boeken en één artikel van zijn hand. De acht door mij uitgekozen boeken zijn allen geschreven voor een breed publiek: voor verzorgenden, naasten, stervenden, en een ieder die geïnteresseerd is in dit onderwerp. In zijn betoog lijkt er daardoor weinig onderscheid te bestaan tussen wat je als verzorgende of naasten zou kunnen bieden en wat je als geestelijk verzorger zou kunnen bieden. Naast zijn uiteenzetting in het artikel ‘Fragment uit een pastoraal dagboek’ maakt Van den Berg in de overige literatuur alleen enkele opmerkingen over dat wat je als geestelijk verzorger specifiek zou kunnen bieden. Zijn boeken zijn echter wel gebaseerd op zijn ervaringen als geestelijk verzorger. In zijn boeken schrijft Van den Berg over uiteenlopende onderwerpen, welke je kunt tegenkomen wanneer je geconfronteerd word met je eigen sterven of dat van een ander. Voor mijn onderzoek heb ik gekeken naar wat Van den Berg schrijft over wat je een ander in een begeleidingscontact kunt bieden, wanneer diegene over zijn eigen sterven en dood nadenkt. Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 23
Wanneer Van den Berg over het pastoraat spreekt, zegt hij het volgende: ‘Pastor zijn is: die verlegenheid, die stunteligheid, die onmacht toelaten tot jezelf, zodat er een ruimte geboren kan worden in jezelf, waardoor je een ander kunt ontvangen.’ (Van Den Berg, 1980, p.48). Hij ervaart: ‘...dan ook steeds meer vreugde en rijkdom in het pastoraat naarmate ik meer leer om minder te leven van vanzelfsprekendheden en meer verbazend, verwonderend, tastend, onbevangen, meegaand met de ander, zonder zelf als ‘arrivé’, als de alwetende, mee te trekken.’ (Van den Berg, 1980, p.46). Hier zet Van den Berg uiteen dat je niet altijd iets hoeft te bieden aan de ander. Juist je verlegenheid, en het verwonderd en tastend tegemoet treden van de ander kan ook tot steun zijn.
2.1.2 Carlo Leget Net als Marinus van den Berg heeft ook Carlo Leget (geboren in 1964) een katholieke achtergrond. Hij studeerde theologie aan de Katholieke Theologische Universiteit Utrecht. Na zijn promotie in 1997 op de studie Living with God: Thomas Aquinas on the Relation between Life on Earth and ‘Life’ after ‘Death’, specialiseerde hij zich in de ethiek. Momenteel is hij als universitair docent medische ethiek verbonden aan de afdeling Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 24
Ethiek, Filosofie en Geschiedenis van de Geneeskunde van het Academisch Medisch Centrum St. Radboud te Nijmegen. In zijn huidige onderzoek richt hij zich vooral op ethiek en spiritualiteit binnen de palliatieve zorg. (http://www.tijdschriftvoortheologie.net/node/23). De twee boeken die Carlo Leget tot nu toe heeft geschreven zal ik beide gebruiken voor dit onderzoek. Zijn laatste boek Van levenskunst tot stervenskunst, over spiritualiteit in de palliatieve zorg (Leget, 2008) kan gezien worden als een verdere verdieping en concretisering van zijn eerste boek Ruimte om te sterven (Leget, 2003). De hoofdstukken van dit eerste boek, welke de christelijke spiritualiteit beslaan, laat ik voor mijn onderzoek achterwege. Hierdoor laat ik een deel van de levensbeschouwelijke identiteit van Leget achterwege, waardoor hij dichter bij het humanisme komt te staan dan dat hij werkelijk doet. Zijn visie is echter bedoeld voor een breed publiek, en in zijn tweede boek komt de christelijke spiritualiteit niet als zodanig genoemd naar voren. Ter verdieping van de boeken zal ik ook gebruik maken van het artikel ‘Retrieving the ars moriendi tradition’ (Leget, 2007), wat een duidelijke samenvatting geeft van Leget zijn denkbeelden, en van de briefwisseling tussen Leget en Van den Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 25
Berg in het artikel‘Grenzen om leven bevraagd’ (Leget, 2008). Hierin worden verschillende aspecten verkend van de wens tot levensbeëindiging. Het contact tussen Leget en Van den Berg is niet vreemd, want voor zijn studie van zijn eerste boek heeft Leget gewerkt in een van de verpleeghuizen van het Antonius IJsselmonde in Rotterdam, waar ook Marinus van den Berg werkzaam is. Het contact tussen deze twee auteurs zou een verklaring kunnen zijn voor de overeenkomsten tussen beide visies. Toch slaat Leget met zijn theorie ook een heel eigen weg in. Net als Van den Berg zijn de boeken van Leget geschreven voor een breed publiek. ‘Net als ruimte om te sterven is dit boek geschreven voor een breed publiek van zieken, naaste en zorgverleners.’ (Leget, 2008, p.12). Hij bedoelt hier alle zorgverleners behalve de geestelijk verzorgers. Ondanks dat hij zich bij hun beroepspraktijk wil aansluiten, zegt hij expliciet dat het niet zijn bedoeling is om een nieuwe theorie voor geestelijk verzorgers te ontwerpen. (Leget, 2008, p.12). Wel geeft hij in delen van deze boeken weer wat de taak van een geestelijk verzorger op bepaalde momenten kan zijn. Voor dit laatste zal ik naast de twee boeken en de artikelen ook gebruik maken van het artikel ‘Innerlijke ruimte en levenseinde, Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 26
pastoraat en de omgang met morele problemen in de terminale zorg’ (Leget, 2000). In dit artikel legt Leget uit hoe de rollen van hermeneut, spiritueel begeleider en liturg van de geestelijk verzorger, bij kunnen dragen aan het scheppen van ruimte, en aan het omgaan met morele problemen rond het levenseinde. (Leget, 2000, p.521). Voor het opstellen van zijn theorie, of zoals hij het zelf noemt, een model voor stervens- en levenskunst, is Leget tijdens zijn studieperioden op zoek gegaan naar een model dat gemakkelijk te onthouden is en toch voldoende flexibel is om de veelvormigheid van de werkelijkheid recht te doen. (Leget, 2003, p.17). Hij kwam uiteindelijk uit bij een vernieuwde vorm van het middeleeuwse ars-moriendimodel. Binnen het arsmoriendimodel is innerlijke ruimte het kernbegrip (Leget, 2008, p. 72). Deze innerlijke ruimte kan, volgens Leget, helpen om een balans te vinden in de vijf spanningsvelden van het arsmoriendimodel. Deze vijf spanningsvelden zijn: ik en de ander; doen en laten; vasthouden en loslaten; vergeven en vergeten; geloven en weten. Dit zijn thema’s in het leven van mensen, die wanneer iemand geconfronteerd wordt met zijn of haar eigen sterven vaak een belangrijke rol gaan spelen. In zijn boeken omschrijft Leget deze spanningsvelden, hoe je er door middel Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 27
van innerlijke ruimte mee om kunt gaan en hoe je innerlijke ruimte kunt verkrijgen. Carlo Leget beschrijft in Van levenskunst tot stervenskunst ook zes toegangen om tot innerlijke ruimte te geraken. Deze toegangen zijn: humor, het lichaam, het gevoelsleven, deugden, spirituele tradities en stilte. Daarnaast stelt hij dat ook de vijf spanningsvelden, vijf manieren zijn om aan de innerlijke ruimte te werken. ‘Alle toegangen tot innerlijke ruimte die ik hier bespreek, zijn verschillende wegen die naar hetzelfde centrum leiden.’ (Leget, 2008, p.105). Deze toegangen zijn manieren om je eigen innerlijke ruimte te vergroten, om zo de ander ook ruimte te kunnen geven. Tevens zijn het voorbeelden van manieren waarop je de innerlijke ruimte van de ander kunt aanroepen. Het helpen vergroten van deze innerlijke ruimte is het belangrijkste wat je iemand kunt bieden. Leget pleit in zijn eerste hoofdstuk van Van levenskunst tot stervenskunst voor een omgaan met de dood ‘die streeft naar een zo goed mogelijke zorg rond het levenseinde, maar die tevens oog blijft houden voor de onmogelijkheid om de dood in te passen.’ (Leget, 2008, p.40). Hij wil de spanning van het omgaan met de dood, en de onmogelijkheid om er mee om te Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 28
gaan uit houden. Hij schrijft. ‘Bevlogen palliatieve zorg moet gecombineerd worden met kritische waakzaamheid. De mantel van palliatieve zorg kan niet bedoeld zijn om te verstikken of te verstoppen. Wanneer hij losjes, liefdevolle en met enige humor, trots en flair wordt omgeslagen, is het op dit moment het beste dat we te bieden hebben aan het einde van het leven.’ (Leget, 2008, p.44). Net als Van den Berg pleit ook Leget dus voor een voorzichtige benadering van begeleiding rondom sterven en dood.
2.1.3 Christine Longaker Toen de Amerikaanse Christine Longaker vijf jaar getrouwd was, werd haar man ziek, en enkele tijd later stierf hij. De ervaringen rondom het ziek zijn en het sterven van haar man zijn voor Longaker aanleiding geweest om zich te verdiepen in stervensbegeleiding. Zodoende heeft zij meegeholpen met het opzetten van het Hospice of Santa Cruz County in Californïe, waar ze later lange tijd directrice van is geweest. Sinds 1980 is Longaker ook leerling van Sogyal Rinpoche. Sogyal Rinpoche is een Tibetaanse monnik, die onder andere het boek Het Tibetaanse boek van leven en sterven heeft geschreven. Longaker is negen jaar de hoofdcoördinator geweest van de Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 29
Rigpa Fellowship, de Amerikaanse associatie die onder leiding van Rinpoche het boeddhistisch onderricht wil bevorderen. Nadat ze gestopt was met het werk in de hospice-beweging, heeft Longaker talloze cursussen in heel Amerika, Canada en Europa gegeven over de zorg aan stervenden. Tegenwoordig werkt ze met Rinpoche nauw samen bij het ontwikkelen van uitgebreid onderricht en training via Programma voor Educatie en Training in Spirituele Zorg. Dit programma wil door middel van het mededogen en de wijsheid uit het boeddhisme tegemoet komen aan de behoeften van de hedendaagse mens. (Longaker, 1997, p.316). Naast de vele cursussen en seminars die Longaker heeft gegeven en geeft, heeft ze in 1997 een boek geschreven over haar gedachten over stervensbegeleiding. De titel van dit boek luidt Het licht van afscheid, hoop vinden in leven en sterven. Dit boek zal de bron zijn voor mijn onderzoek. Het boek is bedoeld voor een ieder ‘die geïnteresseerd is in hoe ze zich zo goed mogelijk kunnen voorbereiden op hun eigen dood en die vertrouwen en moed willen ontwikkelen om een echte steun te zijn voor anderen.’(Longaker, 1997, p.15/16). In het voorwoord van het boek schrijft Sogyal Rinpoche: ‘Er zullen veel dingen in dit boek zijn die u zullen inspireren en steunen bij het vinden Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 30
van de moed, het mededogen en de vaardigheid om mensen bij te staan die erg ziek of stervende zijn, maar ook bij uw eigen zoektocht naar uw diepste wezen, uw ultieme geboorterecht als mens.’ (Longaker, 1997, p.12). Longaker heeft haar boek vanuit een boeddhistische visie geschreven. In de documentaire Zorg met compassie (2006, www.boeddhisme-sterven.nl) geeft Longaker een uiteenzetting over wat deze visie, wanneer het gaat over sterven en dood voor haar inhoudt: ‘Naar mijn gevoel, ik weet nog niet of ik het geloof, maar zoals ik het nu aanvoel is de dood niet het einde, maar de overgang naar een andere vorm van bestaan.’ Binnen de boeddhistische leer wordt de dood gezien als een bardo. Bardo’s zijn overgangsperiodes. De dood is het meeste duidelijke bardo van het leven. Hoewel de aanwijzingen om iemand te begeleiden rondom sterven en dood wel gebaseerd zijn op deze visie, staat het er tegelijkertijd ook los van. De aanwijzingen van Longaker zijn ook behulpzaam, wanneer je zelf en de ander niet gelooft in de bardo van wording. Longaker stelt ook dat je je in je begeleiding altijd moet aansluiten bij de denk en belevingswereld van de ander, en dat je voorzichtig moet zijn met het vertellen van je eigen visie. (Longaker, 1997, p.15/16). Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 31
‘Of we nu atheïst, jood, christen, moslim, hindoe, of boeddhist zijn, en of we nu wel of niet in reïncarnatie geloven, het belangrijkste is dat we een ‘goed hart’ ontwikkelen door onze egoïstische trekjes te temmen, en onszelf tegenover anderen oefenen in een constante houding van mededogen, liefde en vergevingsgezindheid. Door een goed hart te ontwikkelen, zijn we in staat om onze relaties met anderen te helen, vrede in deze door problemen geplaagde wereld te brengen en de dood zonder angst onder ogen te zien.’ (Longaker, 1997, p.15). Rinpoche spreekt in dit geval van een diepe liefde, los van gehechtheid, die komt vanuit je innerlijke essentie. ‘Deze essentie is de inherente bron of kiem van verlichting in ons wezen, die alleen tot volle bloei kan komen als we onze gehechtheid aan onze valse identiteit hebben opgegeven en door meditatie hebben geleerd hoe we dit heldere licht en de allesdoordringende ruimte van onze ware natuur kunnen herkennen en in stand kunnen houden’, zo schrijft Longaker (Longaker, 1997, p.56). Deze innerlijke essentie kun je bereiken door meditatie, door je voor te bereiden op je eigen dood en door de vier taken van leven en sterven door te werken. Deze taken zijn: het lijden doorgronden en transformeren; een
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 32
verbinding maken, relaties helen en loslaten; spiritueel op de dood voorbereiden; het leven zingeven. In haar boek geeft Longaker allereerst een aantal aanwijzingen hoe je deze taken zelf kunt doorlopen, om daarnaast ook een aantal aanwijzingen te geven hoe je een ander kunt begeleiden in het doorlopen van deze taken. De eerste taak kun je aangaan, door middel van meditatie. Een ander kun je hierin begeleiden door bij de ander aanwezig te zijn, naar de ander te luisteren, woorden van de ander terug te geven en te tongelen. Tongelen is een vorm van meditatie, een beoefening van mededogen, zoals Longakker het noemt. Dit kun je doen waar de ander bij is, maar je kunt het ook doen als je niet bij de ander in de buurt bent. Voor de tweede taak is het belangrijk dat je echt contact maakt met de mensen om je heen, dat je daar een verbinding mee maakt, en ook dat je onafgemaakte zaken afrond. Een ander kun je hierin begeleiden door in gesprek te gaan over sterven en dood en zijn onafgemaakte zaken. Doormiddel van een eigen spirituele beoefening kun je de derde taak, het je spiritueel op de dood voorbereiden, doorlopen. Een ander kun je aanmoedigen om ook een spirituele beoefening te kiezen. Of je kunt een spirituele beoefening, bijvoorbeeld de pwoha, voor de ander doen. Bij de laatste taak gaat het over zin Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 33
geven aan je leven. Je kunt de ander helpen bij het ontdekken van zin aan zijn leven. Wanneer er geen woorden (meer) zijn kun je toch een vorm van communicatie, en zingeving vinden. Longaker geeft hiervoor een aantal handreikingen. Deze handreikingen zijn: aanraken, oogcontact, humor en spel, muziek of zang, gebeden of spirituele beoefening aan de ander wijden, liefde en positieve gedachten sturen en onafgemaakte zaken afronden. (Longaker, 1997, p.200/201). Op die manier kun je de ander helpen om zin in dit moment te vinden.
2.2. Veertien thema’s
Om te komen tot een analysemodel heb ik de gedachten van de auteurs ingedeeld in veertien thema’s. Binnen de visies van de verschillende auteurs over wat je een ander kunt bieden vond ik, naast verschillen, namelijk veel overeenkomsten. De verschillen die ik tegenkwam, hebben voornamelijk verband met de levensbeschouwelijke kaders van de auteurs. Deze verschillen heb ik zoveel mogelijk proberen te verwoorden binnen de thema’s. Omdat niet elk thema door iedere auteur duidelijk benoemd wordt zullen bij sommige thema’s niet alle auteurs aan Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 34
bod komen. Ook komt eenzelfde aanwijzing van eenzelfde auteur soms vaker terug. Dit komt ook omdat sommige thema’s nauw verwant zijn met elkaar. Ook maak ik, zoals Leget wel doet, geen onderscheid tussen dat wat zorgverleners in het algemeen en dat wat geestelijk verzorgers bieden. Ik ben me er van bewust dat ik door een indeling in thema’s te maken de visies van de auteurs vereenvoudigd weergeef. Daarom heb ik geprobeerd om de thema’s een open karakter te geven, zodat de complexiteit van het begeleiden van een ander op het wankele gebied van de dood, wat ook binnen de visies van de auteurs duidelijk wordt, niet verloren gaat.
1. Innerlijke ruimte Het belangrijkste wat je volgens Leget iemand die in aanraking komt met zijn eigen sterfelijkheid kunt bieden is het vergroten van diens innerlijke ruimte. Onder innerlijke ruimte verstaat hij een gemoedstoestand waarin iemand al zijn gevoelens en gedachtes in alle vrijheid en rust er kan laten zijn. (Leget, 2008, p. 89). Hij geeft in zijn visie een aantal aanwijzingen waarmee en waardoor je deze innerlijke ruimte kunt vergroten, bij jezelf, en bij de ander (zie thema 2). Deze aanwijzingen zullen binnen de verschillende thema’s terugkomen. Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 35
Longaker heeft het over een innerlijke essentie. Longaker omschrijft deze essentie als een helder licht en een allesdoordringende ruimte. (Longaker, 1997, p. 56). Het is een houding van mededogen, liefde en vergevingsgezindheid, tegenover jezelf en de ander. Deze innerlijke essentie kun je bereiken door meditatie, door je voor te bereiden op je eigen dood, en door de vier taken van leven en sterven door te werken. Het helpt een ander, bij het omgaan met zijn sterfelijkheid, om te streven naar deze innerlijke essentie. De innerlijke ruimte van Leget lijkt overeen te komen met wanneer Longaker het heeft over de innerlijke essentie. Het gaat beide over een ruimte en een houding waarin en waardoor je alle gevoelens en gedachtes er in liefde mag laten zijn. Je kunt een ander tot steun zijn wanneer je dit zowel bij jezelf (zie thema 2) als ook bij de ander probeert te bevorderen. Van den Berg heeft het erover dat mensen die helpend zijn, mensen zijn die zich openstellen voor de manier waarop jij nu met je leven omgaat. (Van den Berg, 2003, p.11). Hoewel Van den Berg het niet zo duidelijk stelt als Longaker en Leget, denk ik hierdoor dat ook hij onderschrijft dat je een ander innerlijke ruimte kunt bieden.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 36
Volgens de auteurs, en dan voornamelijk Leget en Longaker, biedt het steun om de innerlijke ruimte van de ander te helpen vergroten. Een innerlijke ruimte waar er plaats is voor alle gevoelens gedachtes, los van gehechtheid. Het proberen te vergroten van iemands innerlijke ruimte is, zoals Leget en Longaker ook aangeven, niet gemakkelijk. Het is een streven, een proberen. Vanuit mijn ervaring in het hospice, weet ik dat wanneer iemand geconfronteerd word met zijn dood, de pijn en de angst soms zo groot zijn, dat het moeilijk is om ze toe te laten. Het is angstig om jezelf open te stellen. Wel heb ik ook ervaren, dat wanneer het wel gebeurt, er ontspanning en rust bij de ander ontstaat. Even mag alles er zijn. Vaak zijn dit echter maar momenten, en word de innerlijke ruimte die ontstaan was, al snel weer kleiner. Iemand helpen bij het vergroten van zijn innerlijke ruimte is een precair gebeuren. De volgende thema’s, zijn naast losstaande thema’s ook aanwijzingen hoe je bij kan dragen aan het vergroten van iemand zijn innerlijke ruimte. Of althans een situatie kan scheppen, waarin het mogelijk is dat iemand meer innerlijke ruimte ervaart.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 37
2.Innerlijke ruimte in jezelf ‘..om een ander te helpen om zijn of haar innerlijke ruimte te vergroten is het nodig om zelf ook over deze innerlijke ruimte te beschikken’. (Leget, 2008, p.72). Om je innerlijke ruimte, of die van een ander te vergroten zijn er, volgens Leget, allereerst vijf toegangswegen. Deze wegen zijn: humor, het lichaam, het gevoelsleven, deugden, spirituele tradities en stilte. Humor biedt ruimte doordat het betekenissen aan het wankelen maakt, waardoor er relativering mogelijk is. Wanneer je weet wat je lichaam doet, en welke invloed het heeft op een ander, vergroot je ook je innerlijke ruimte. Om je innerlijke ruimte te vergroten is het tevens belangrijk dat je je kunt laten raken, dat je een gevoeligheid hebt voor de dingen om je heen. Om tot innerlijke ruimte te komen is het daarnaast belangrijk dat je deugdzaam kunt zijn, dat je een bepaalde vrijheid hebt om het voor jou juiste midden te kiezen. Volgens Leget is het daarnaast belangrijk om gesteund te worden vanuit een spirituele traditie. Door de verhalen vanuit deze traditie kun je je perspectief verruimen. Als laatste toegangsweg noemt Leget stilte. Stilte biedt ruimte doordat je daardoor kunt thuiskomen bij jezelf, je rust en warmte bij jezelf kan vinden. Naast deze toegangswegen zijn ook de vijf spanningsvelden van het ars-moriendimodel Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 38
toegangen tot innerlijke ruimte. Deze spanningsvelden zijn: Ik en de ander; doen en laten; vasthouden en loslaten; vergeven en vergeten; geloven en weten. Door een juiste balans te zoeken in de verschillende spanningsvelden kun je innerlijke ruimte creëren. Longaker beschrijft in haar visie dat je door te leren mediteren, door je voor te bereiden op je eigen dood, en door de vier taken van leven en sterven te doorwerken, je in contact kunt komen met je innerlijke essentie. Vanuit deze eigen innerlijke essentie kun je de ander tot steun zijn, en kun je een ander ook in contact laten komen met zijn innerlijke essentie. De eerste taak die je moet doorwerken is je lijden doorgronden en transformeren. Dit kun je doen door te mediteren. De tweede taak vraagt aan je om verbinding te maken, om relaties te helen en los te laten. Longaker geeft aan dat het belangrijk is om werkelijk contact te hebben en ook onafgemaakte zaken af te ronden. Dit lijkt overeen te komen met het aangaan van de spanningsvelden vasthouden en loslaten en vergeven en vergeten van het ars-moriendimodel. De uitoefening van de derde taak zou je kunnen vergelijken met de toegangsweg van de spirituele tradities van Leget. De derde taak is namelijk het je spiritueel op de dood voorbereiden. Longaker stelt dat je dit Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 39
kunt doen door middel van spirituele beoefening: meditatie, gebed, religieuze liederen of een fragment uit een heilig geschrift. Tenslotte gaat de vierde taak over zin geven aan je leven. Het is volgens Longaker belangrijk om betekenis aan je leven te kunnen geven. Ook over dit thema spreekt Van den Berg zich, in vergelijking tot Leget en Longaker minder expliciet uit. Wel schrijft hij dat hij meer vreugde en rijkdom in het pastoraat ervoer naarmate hij zich meer verbazend, onbevangen, verwonderd en tastend opstelde ten opzichte van de ander. (Van den Berg, 1980, p.11). En om de ander te ontmoeten is het belangrijk je open te stellen voor de ander. Uit deze korte aanwijzingen, over de houding van iemand die een ander begeleid, denk ik te kunnen zeggen dat ook Van den Berg het onderschrijft dat je zelf ook een bepaalde vorm van ruimte moet hebben om de ander ruimte te bieden. Alledrie de auteurs benadrukken het belang van het creëren van ruimte in jezelf, om de ander tot steun te zijn. Innerlijke ruimte voor je eigen gevoelens, gedachten, los van gehechtheid, waardoor je deze ruimte ook aan een ander kunt bieden. Door Leget en Longaker worden een aantal aanwijzingen genoemd hoe je deze innerlijke ruimte kunt Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 40
creëren. Deze wegen en taken kun je ook gebruiken om ruimte bij de ander te creëren en zullen dan ook binnen verschillende thema’s terugkomen. Zoals Leget en Longaker deze toegangswegen en taken omschrijven, zijn het niet alleen aanwijzingen voor een confrontatie met sterfelijkheid, maar voor het gehele leven. De manier om om te gaan met sterfelijkheid, lijkt voor hen gelijk te zijn aan de manier van omgaan met het leven. Stervenskunst én levenskunst, zoals Leget het noemt. En een kunst kun je het, naar mijn idee zeker noemen. De manier van leven, en sterven, die Leget en Longaker als ideaal beschouwen, is naar mijn idee niet altijd en voor iedereen te bereiken. Het lijkt een ideaal beeld, waar je, naar mijn idee soms alleen maar kleine stapjes naar toe kunt zetten. En waarschijnlijk en hopelijk kunnen die kleine stapjes voor jezelf ook bijdragen aan het zetten van kleine stapjes voor de ander, zodat je diegene tot steun kunt zijn. In de toegangswegen en taken zie je ook het levensbeschouwelijke kader van de auteurs naar voren komen. Zo legt Leget nadruk op stilte en op het belang van een spirituele traditie en heeft ook Longaker het over het belang van spirituele beoefening. Wel laten beide auteurs, naast dat Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 41
Longaker enkele aanwijzingen geeft, ruimte voor persoonlijke invulling van deze spiritualiteit.
3. Een gesprek: in gesprek gaan over de dood, over spanningsvelden, het levensverhaal en het verlangen naar de dood. Al de volgende door mij opgestelde thema’s zouden ook binnen dit thema kunnen vallen. Want een gesprek houdt erg veel in, o.a. luisteren, responderen en teruggeven. Dat ik hier toch een apart thema van maak, is omdat Van den Berg en Longaker aangeven dat het in gesprek gaan over, het praten over sterven en dood, tot grote steun kan zijn. Van den Berg schrijft dat spreken over de dood contact tot stand brengt en verdriet in beweging brengt. (Van den Berg, 1993, p. 38). Ook Longaker stelt dat het praten over sterven en dood tot steun kan zijn. De tweede taak, het maken van verbindingen, relaties helen en loslaten staat zelfs in het teken van goede gesprekken. Leget spreekt zich niet zozeer uit over in gesprek gaan over de dood in het algemeen, als wel over het in gesprek gaan over de vijf spanningsvelden. Hij stelt dat het praten over de thema’s binnen de spanningsvelden ruimte kan bieden om een balans te zoeken. Iets wat, wanneer iemand terugkijkt op zijn leven, belangrijk Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 42
kan zijn. Ook acht Leget het tot steun dat de ander zijn levensverhaal kan vertellen, zoals duidelijk wordt bij het spanningsveld ik en de ander. Door het vertellen van je verhaal kan er ruimte ontstaan. (Leget, 2003, p.46/47). Binnen dit thema zijn Van den Berg en Leget de enige die zich expliciet uitspreken over het in gesprek gaan over een verlangen naar de dood. Van den Berg geeft aan dat dit verlangen moet kunnen worden uitgesproken en moet worden aanvaard. Hij stelt bovendien, dat wanneer iemand verlangt om te sterven, wanneer iemand vraagt om euthanasie dat je moet leren luisteren naar de vraag achter de vraag. (Van den Berg, 2003, p.128). Van den Berg gaat er van uit dat er achter het verlangen om te sterven een verhaal zit van die ander, en dat het allereerst belangrijk is om daar naar te luisteren. Soms, zo ervaar ook ik in het hospice, zeggen mensen dat ze dood willen, terwijl als je goed luistert, ze dit zeggen omdat ze bang zijn om dood te gaan. Naast het luisteren naar de vraag achter de vraag kun je, volgens Van den Berg ook informatie geven. ‘Het is van grote waarde dat een patiënt de mogelijkheden kent, dat hij weet wat hij kan verwachten en waarop hij mag rekenen.’ (Van den Berg, 2003, p.131). In het artikel ‘Grenzen om leven bevraagd’ (Leget, 2008, p.43) schrijft Leget dat het belangrijk is dat je tijd en Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 43
aandacht neemt om te luisteren naar het verdriet en het verlangen naar de dood van de ander. Alledrie de auteurs zeggen dat een gesprek over sterven en dood tot steun kan zijn voor iemand die geconfronteerd wordt met zijn eigen sterven en dood. Naar mijn idee is dit echter alleen steunend als de ander behoefte heeft aan zo’n gesprek. Sommige mensen willen helemaal niet spreken over hun naderende dood. Omdat de auteurs het belang van een gesprek over sterven en dood benadrukken, lijkt het bijna alsof ze hier geen ruimte voor laten. Wanneer je echter iemand zijn innerlijke ruimte wilt vergroten, zul je hem ook de ruimte moeten laten om ergens niet over te praten. Ook de auteurs zullen dit onderschrijven. Door Leget en Van den Berg word daarnaast verteld dat het ingaan op iemand zijn verlangen om te sterven ook belangrijk is. Dit verlangen moet erkend en aanvaard worden. En er moet geluisterd worden naar de vraag achter de vraag. Ook kan er informatie gegeven worden.
4. Bevestigen en aanvaarden Van den Berg schrijft: ‘Ik ben tot het inzicht gekomen dat een mens die deze weg moet gaan en terugkijkt op zijn leven, Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 44
behoefte heeft om gezien te worden in zijn authentieke zijn, in zijn ware gedaante.’ (Van den Berg, 2003, p.12). Van den Berg geeft in zijn visie aan dat het belangrijk is om de ander zijn gevoelens en gedachten te aanvaarden en te erkennen. Hij schrijft dat elk mens een verlangen heeft om aanvaard te worden. Vanuit zijn christelijke visie zegt hij dat het aanvaarden van de ander zelfs kan leiden tot een vermoeden van een God die ons aanvaardt. Longaker schrijft dat je door middel van het opheffen van je eigen lijden, het lijden van de ander beter kunt begrijpen en aanvaarden. (Longaker, 1997, p.95/97). In mijn eigen woorden zou ik zeggen dat door het toelaten en onder ogen zien van je eigen pijn en moeilijkheden, je beter de pijn en moeilijkheden van de ander kunt begrijpen, en daardoor ook aanvaarden. Longaker gaat er vanuit dat door het onder ogen zien van je eigen lijden, je lijden wordt opgeheven. Zelf denk ik dat het lijden er altijd zal zijn, maar dat je wel, door het onder ogen zien te zien, je lijden dragelijker wordt en dat je doordat je je eigen lijden kent, de ander ook beter kunt begrijpen en aanvaarden. Leget heeft het in dit geval niet over aanvaarden maar over bevestigen. Een diepe menselijke bevestiging, zoals Leget dat noemt (Leget, 2003, p.78) helpt bij het tot stand laten komen Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 45
van deze innerlijke ruimte. ‘Pas wanneer je het gevoel krijgt dat het de ander werkelijk wat uitmaakt of je er bent of niet, kan er iets op gang komen.’(Leget, 2003, p.78). Zowel Van den Berg en Longaker als Leget hebben het dus over iemand tot steun zijn door hem en zijn gevoelens en gedachten te aanvaarden en te bevestigen. Dit aanvaarden en bevestigen, speelt ook een grote rol in het bieden van innerlijke ruimte. Doordat je de ander aanvaardt, kan diegene ook zichzelf en zijn gevoelens gaan aanvaarden, waardoor er innerlijke ruimte kan ontstaan. Zoals ik bij thema 1 al benoemde, ervaar ik dat het voor sommige mensen, die zich bewust zijn van hun naderende sterven, moeilijk is om hun situatie en gevoelens onder ogen te zien. Op die momenten is het tot steun om ook deze gevoelens van het niet onder ogen willen zien te aanvaarden en te bevestigen.
5. Luisteren en beluisteren ‘Het eerste wat je moet doen is luisteren, het tweede wat je moet doen is luisteren, en het derde wat je moet doen is luisteren.’ (Van den Berg, 1997, p.16). Op deze manier geeft Van den Berg aan dat luisteren naar de ander belangrijk is. Dit luisteren, zo schrijft Van den Berg, is meer dan een afstandelijk aanhoren, het Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 46
is een gevoelig aanwezig zijn, een werkelijke belangstelling. (Van den Berg, 1993, p.3). Ook Longaker heeft het over een specifiek soort luisteren. Longaker adviseert om met heel je wezen te luisteren. ‘Luister met je lichaam, je hart, je ogen, je kracht en je complete aanwezigheid. Luister in stilte, zonder te onderbreken. Vul alle stiltes die vallen op met je liefde, met de stille toestemming aan de ander om verder en dieper te gaan.’ (Longaker, 1997, p.87). Volgens Leget is de geestelijk verzorger in de rol van hermeneut opgeleid om dat wat er gezegd wordt goed te beluisteren en te ontcijferen, om zodoende ruimte te bieden aan het levensverhaal, en misschien een verschuiving op gang te brengen. Door een verschuiving in het verhaal kan er ruimte ontstaan, nieuwe handelingsruimte. (Leget, 2000, p.526). Er kan ruimte ontstaan om op een andere manier naar je eigen dood te gaan kijken. Je kunt een ander dus ondersteunen door goed naar hem of haar te luisteren. Alledrie de auteurs geven dit, hetzij in andere bewoordingen aan. Ook geven zij aan dat je kunt doorvragen op wat de ander verteld, om zo nog beter te luisteren. Naar mijn idee is dit een zeer belangrijk thema, omdat vanuit dit thema, de andere thema’s kunnen ontstaan. Zoals Van den Berg ook aangeeft: alles begint met luisteren. Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 47
6. Woorden van de ander: teruggeven, ontcijferen en bemoediging. ‘Om de ander te laten merken dat je werkelijk naar hem of haar geluisterd hebt is het ook noodzakelijk om onder woorden te brengen wat de ander je vertelt.’(Van den Berg, 1980, p.56). Van den Berg heef het in dit geval over responderen. Dit actief, meelevend en kritisch luisteren, het leren horen wat leeft tussen de woorden, hoort volgens Van den Berg tot het hoofdinstrumentarium van de geestelijk verzorger. Maar ook goed kijken en proberen goed weer te geven wat je meent gehoord en gezien te hebben. ‘Soms moeten er woorden gegeven worden aan gevoelens die iemand zelf nauwelijks onder woorden kan brengen.’ (Van den Berg, 2001, p. 53/54). Zoals hierboven ook al aangegeven heeft een geestelijk verzorger volgens Leget in de rol van hermeneut de taak om goed te luisteren en te ontcijferen. Naar aanleiding van het goed proberen te luisteren geeft Longaker aan dat het soms beter is om gedachten en gevoelens die bij je opkomen even te laten liggen. ‘Wanneer er gedachten en gevoelens bij je opkomen, kun je die het beste even laten liggen, en blijven luisteren. Toch geeft zij ook aan dat je wel degelijk dingen terug kunt geven aan Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 48
de ander. Allereerst gaat het haar hierbij om woorden en beelden van bemoediging, die ontleend zijn aan het taalgebruik van de ander. (Longaker, 1997, p.89). Ik denk dat dit het meest overeenkomt met wanneer Van den Berg het heeft over responderen en Leget het over ontcijferen. Longaker geeft ook nog aan dat je humor en persoonlijke gedachten en perspectieven kunt teruggeven. (Longaker, 1997, p.85). Omdat Leget en Van den Berg deze punten los behandelen, heb ik er ook losse thema’s van gemaakt. Bij Leget en Van den Berg komt het meest duidelijk naar voren dat je iemand woorden kan teruggeven van zichzelf. Longaker geeft dit ook aan, maar heeft het in dit geval meer over bemoediging. Zij lijkt in dit geval minder de woorden van de ander terug te geven, als wel bemoediging naar aanleiding van de woorden van de ander.
7. Woorden vanuit persoonlijke levensbeschouwing Leget ziet het als taak van een begeleider, om de krachtbronnen van de ander te helpen (her) ontdekken. De geestelijk verzorger, in de rol van spiritueel begeleider, is in dit geval een klankkast. Een klankkast, waar de klank van de ander in weerklinkt. Wel klinkt hier ook het geluid van de geestelijk verzorger zelf in Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 49
door.‘Een pastor brengt buiten persoonlijke verhalen, de verhalen mee van de eigen levensbeschouwelijke of religieuze traditie.’ (Leget, 2000, p.258). Volgens Leget kan een geestelijk verzorger, in de rol van spiritueel begeleider, vanuit zijn eigen spirituele tradities helpen bij het vergroten van de innerlijke ruimte. Door een verhaal naast het verhaal van de ander te plaatsen bied je perspectief, bied je ruimte. ‘Er wordt een andere kijk naast gezet die je perspectief verruimt. Naarmate je meer en meer in deze verhalen thuis raakt, gaan ze bovendien werken als een omvattend verhaal waarin je je eigen levensverhaal kunt plaatsen.’ (Leget, 2008, p.130/131). Zeker wanneer het gaat om iemand zijn gedachten over de dood, ben ik hier in mijn werk in het hospice en als geestelijk verzorgster wat terughoudend in. Ik herken dat een verhaal perspectief kan bieden, maar ik probeer altijd allereerst uit te gaan van het verhaal van de ander. Dat Leget wel duidelijker verhalen tegenover het verhaal van de ander zet, komt naar mijn idee doordat dit ook in zijn levensbeschouwing belangrijk is. Van den Berg is hierin al iets voorzichtiger. Hij geeft aan dat hij als geestelijk verzorger soms zijn eigen levenservaring of eigen geloofservaring te bieden heeft. Niet als model, maar als een persoonlijke weg. Als mogelijke aanwijzingen voor de Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 50
ander om zijn weg verder te vinden. (Van den Berg, 2000, p.43). Hij geeft aan dat het hierbij vooral gaat om echtheid in je antwoorden, vragen en twijfels. Ook de levenservaring van schrijvers, dichters en denkers kunnen een mogelijke bron zijn voor antwoorden. (Van den Berg, 2001, p.13). Ook Longaker geeft aan dat het mogelijk is om je eigen gedachten en perspectieven aan te reiken. Ze geeft aan dat zij het wel belangrijk vindt dat je dit voorzichtig doet. Bij alles wat je teruggeeft is het volgens Longaker belangrijk dat je dit duidelijk, oprecht en vriendelijk doet. Alle drie de auteurs geven aan dat je je eigen gedachten en levensbeschouwelijke perspectieven te bieden hebt aan de ander. Van den Berg geeft hierbij aan dat ook de levenservaring van schrijvers en denkers hierbij belangrijk kan zijn. En Longaker stelt dat je bij het bieden van je eigen gedachten altijd voorzichtig moet zijn.
8. Zin: zin helpen ontdekken, zin zonder woorden, geraakt worden, orde in het levensverhaal. Het thema zin wordt vooral door Longaker expliciet uiteengezet. Zij schrijft dat je een ander kunt aanmoedigen en begeleiden in het vinden van zin in zijn leven. ‘Als een zieke of stervende het Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 51
gevoel heeft dat zijn leven zinloos is geweest, of als hij niet gelooft in, of hoopt op een leven na de dood, moeten we spirituele zorg bieden zodat hij de dood niet met lege handen tegemoet treedt. We moeten hem daarom helpen om een zin te ontdekken in het leven dat hij heeft geleid, of een manier vinden waarop hij zijn leven goed af kan sluiten, waardoor zijn stervensproces betekenis krijgt.’ (Longaker, 1997, p.186). Hoe je dit precies kunt doen geeft Longaker echter niet aan. Wel geeft ze aan dat je de ander kunt vertellen wat diegene voor je betekent, zodoende dat diegene zin in het hier en nu vind. Wanneer je iemand begeleid die niet (meer) kan spreken, dan geeft Longaker aan dat je ook contact kunt maken, en zin kunt laten ervaren doormiddel van aanraken, oogcontact, humor en spel, muziek, of zang. (Longaker, 1997, p.200/201). Dit komt dichtbij wanneer Leget het heeft over geraakt worden, bij de uitleg van de toegang gevoelsleven. Hierbij zegt hij dat door je te laten raken, of door iemand te raken, er beweging ontstaat, waardoor er weer ruimte ontstaat. (Leget, 2008, p.118). Volgens Leget is muziek de meest krachtigste en directe bron om mensen te raken. Maar, zo zegt hij ook, er zijn ook vele andere mogelijkheden. Hij denkt hierbij zelf
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 52
bijvoorbeeld aan het gebruik maken van geuren, schilderijen, ademhaling of massage. Ook kan je, in de rol van hermeneut, iemand helpen door zijn levensverhaal te laten vertellen, en daar ordening in aan te brengen. ‘Het vertellen zelf plaatst ze op een nieuwe manier in de werkelijkheid. Er worden opnieuw verbanden tussen gebeurtenissen gelegd en oude verbanden worden getest op hun houdbaarheid.’ (Leget, 2003, p.46/47). Op die manier kun je ook aan het spanningsveld vergeven en vergeten raken. Innerlijke ruimte is hierbij nodig om toe te laten dat het leven misschien niet geworden is wat je ervan had gehoopt. Ook Van den Berg heeft het over terugkijken naar het leven en over schuldgevoelens onder ogen zien. In De rest is stilte (Van den Berg, 1993, p. 38) schrijft hij dat je verhaal vertellen chaos kan ordenen. En doormiddel van het ordenen van de chaos kan er samenhang, oftewel, zin ontstaan. Over dit thema spreken Leget en Longaker zich het meest duidelijk uit. Van den Berg heeft het er alleen over dat het vertellen van je verhaal orde in de chaos kan brengen. Bij alledrie de auteurs gaat het over het vinden van zin in het geleefde leven. Bij Longaker, en deels ook bij Leget, wanneer hij het heeft over geraakt worden, gaat het ook over zin in het Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 53
hier en nu. Wanneer er voor de ander geen zekerheid is over de toekomst, kun je de ander dus van steun zijn door hem te begeleiden in het vinden van zin in het verleden of in het hier en nu.
9. Metaforen en symbolen ‘Geestelijk verzorgers kunnen zich bedienen van symbolen en metaforen’. ‘Het terrein van levensvragen en spirituele processen is een soms moeilijk doorwaadbaar terrein. (Leget, 2008, p.58). De onderliggende gevoelens en gedachten, die iemand inspireren en zin en moed geven in dit leven zijn vaak moeilijk in woorden te vangen. En juist de dood is hierbij een nog moeilijker doorwaadbaar terrein. De dood is een mysterie, omringd door veel verdriet en pijn, en daardoor is het nog moeilijker om daar woorden voor te vinden. Leget stelt dat geestelijk verzorgers metaforen en symbolen voor handen hebben om het onbenoembare toch benoembaar te maken, om zodoende ruimte te bieden aan de ander. Symbolen en metaforen onthullen en verhullen tegelijkertijd, en zodoende kunnen zij wat moeilijk te benoemen is, toch een naar voren halen. Naast symbolen en metaforen kun je hierbij ook denken aan poëzie en sprookjes. Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 54
Van den Berg spreekt in dit geval over beelden en stelt dat je de ander kunt motiveren om zijn eigen beelden te vinden. In het één na laatste hoofdstuk van het boek Voor de laatste tijd (Van den Berg, 2003, p.276/277) vraagt Van den Berg zich af of mensen ‘thuis’ zullen komen als ze sterven. Of ze zullen worden opgewacht. Hij stelt dat niemand daarop met zekerheid antwoorden kan geven. Wel, en daarvoor haalt hij Herman Andriessen aan, kunnen we, zo stelt Van den Berg, in beelden spreken. Andriessen schrijft dat we zelfs niet anders kunnen dan in beelden spreken, wanneer we in ons denken iets verder gaan dan de feitelijke dingen van ons leven. Ook Longaker ziet het als de taak van een begeleider om een inspirerend beeld op te roepen, om de ander in staat te stellen zich zinvol op zijn dood voor te bereiden. Longaker en Van den Berg benadrukken het motiveren en oproepen van beelden over de dood om een ander tot steun te zijn, terwijl Leget stelt dat je vanuit jezelf de ander ook symbolen en metaforen te bieden hebt.
10. Bezinning: gebed, stilte en meditatie Van den Berg beschrijft, dat je met iemand die geconfronteerd wordt met zijn eigen dood, ook samen kunt bidden. Naast de Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 55
vertrouwde gebeden en het persoonlijk gebed beschouwt Van den Berg het aandachtig en meelevend luisteren naar de ander ook als een gebed. Ook het luisteren naar psalmen, naar liederen uit liturgie en het samen stil zijn, zijn voor hem, als geestelijk verzorger, gebeden. Ook schrijft hij soms een gedicht voor iemand en wanneer hij dit, onder begeleiding van muziek aan de ander voorleest, dan noemt hij dit een meditatie. (Van den Berg, 2003, p.133). Leget houdt het wat dit betreft wat algemener. Hij heeft het alleen over stilte.‘Want in de stilte wordt de rust geboren. Daar kun je thuiskomen bij jezelf, bij je innerlijke warmte. En wie thuiskomt bij zichzelf, kan thuiskomen in het leven. Dan kun je in ieder moment rusten en aanwezig zijn. Dan kan er vertrouwen ontstaan dat het er altijd is wanneer iets gebeurt. Dat je ook iets kunt doen door niets te doen, maar er te zijn.’ (Leget, 2008, p.139). Wanneer Longaker het heeft over manieren van bezinning dan heeft zij het allereerst over meditatie, maar wanneer iemand zelf geen spirituele oefening, zoals zij dat noemt, heeft, dan kun je de ander motiveren om een beoefening te kiezen die inspiratie en vertrouwen geeft. De aanwijzingen die de auteurs over dit thema geven zijn ingekleurd door hun levensbeschouwelijk kader. Van den Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 56
Berg trekt het bidden echter zo breed dat er veel onder kan vallen. Ook heeft hij het over meditatie. Leget heeft het, net als ook Van den Berg, over stilte. Dit lijkt nog breder te zijn dan wanneer Van den Berg het heeft over bidden. Leget houdt wel meer ruimte voor de invulling van de ander voor momenten van bezinning. Longaker gaat daarin nog een stap verder. Zij stelt dat je de ander kunt begeleiden in het vinden van een eigen manier van bezinning. Longaker laat, van de drie auteurs, de keuze voor manieren van bezinning het meeste bij de ander.
11. Nabij zijn Alledrie de auteurs hebben het erover dat het belangrijk is om, zeker wanneer het gaat om iemand die het moeilijk heeft met zijn eigen sterfelijkheid, er te zijn voor de ander. Van den Berg spreekt in dit geval over het aandachtig aanwezig zijn bij de ander. ‘Je gaat naast de ander staan in zijn donkere uur, in zijn donkere nacht.’ (Van den Berg, 2000, p.21). Je hoeft soms niet meer te doen dan dat. Leget onderschrijft dit. In de inleiding van Ruimte om te sterven vertelt Leget een verhaal, wat hem ooit door een vormingswerker na een lezing is verteld. In dat verhaal gaat iemand op bezoek bij een stervende. Wanneer de stervende merkt dat de bezoeker zich ongemakkelijk voelt bij het bezoek, Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 57
helpt hij deze bezoeker door te vertellen wat je zou kunnen zeggen: ‘Je moet niets zeggen. Je moet er gewoon zijn.’ (Leget, 2003, p.11). Je kunt iets voor een ander betekenen door er alleen maar te zijn. Longaker spreekt in dit geval over liefdevol en open aanwezig zijn. ‘Hierbij gaat het niet zozeer om wat we zeggen of doen, maar vooral om onze houding.’ (Longaker, 1997, p.86). Naast het nabij zijn, is het ook nodig om terug te kunnen wijken wanneer de ander om afstand vraagt, aldus Van den Berg. ‘Er zijn ook mensen die alleen willen sterven. Dit kan even waardig zijn als andere wijze van sterven.’ (Van den Berg, 1991, p.9).
12. Onmacht delen ‘In gedeelde onmacht worden we tegelijk meer elkaars reisgenoot. Wie hiervoor niet terugschrikt, mag dichterbij komen.’ (Van den Berg, 2003, p.64). Het bij de onmacht van de ander blijven kan volgens Van den Berg tot steun zijn voor de ander.(Van den Berg, 1995, p.37). Hulp geven kan volgens hem bestaan uit het samen met de ander niet weten, samen pijn hebben aan het onzekere van morgen, samen de lange weg uithouden. (Van den Berg, 1980, p.56). Het er laten zijn van de wanhoop en de onmacht, er niet voor vluchten, kan volgens Van Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 58
den Berg vertrouwen en moed geven, meer moed dan welk mooi woord dan ook. (Van den Berg, 2001, p.15). Leget stelt dat door het samen uithouden van de onmacht er een intieme ontmoeting kan plaatsvinden die kracht geeft. ‘Waar twee mensen ieder op hun manier lijden onder de grenzen en de tragiek van hun menselijk bestaan, kan een intieme ontmoeting plaatsvinden die kracht geeft. Juist door niet als redder op te treden kan een paradoxale kracht uit de zwakheid tevoorschijn komen.’ (Leget, 2003, p.105/106). Leget zegt hier dus eigenlijk dat je niet iets in handen hoeft te hebben om de ander op te vangen, als diegene valt, maar dat het helpend is wanneer je samen met de ander valt. Dat het de ander tot steun is, wanneer je samen met de ander de angst om te vallen uithoudt. Zowel Leget als Van den Berg vertellen dat het kracht en moed geeft wanneer je samen de onmacht uit probeert te houden, wanneer je de onmacht deelt, wanneer je niet wegvlucht, maar bij de ander blijft, ook al is het moeilijk. Longaker heeft zich over dit thema niet expliciet uigesproken.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 59
13. Rituelen Van den Berg geeft aan dat rituelen bij confrontatie met sterfelijkheid van groot belang kunnen zijn. Hij vindt dat kennis en inzicht van rituelen voor een geestelijk verzorger van belang zijn. Hierin maakt hij geen onderscheid tussen traditionele religieuze rituelen en persoonlijke rituelen en symbolen. Leget legt duidelijker uit waarom rituelen van belang zijn. Net als symbolen en metaforen kunnen ook rituelen het onbenoembare raken. Daarnaast scheppen rituelen ruimte en structuur. Een geestelijk verzorger kan in de rol van liturg, zoals Leget dat omschrijft, gebruik maken van symboliek en rituelen. Ook Leget gaat het hierbij niet alleen om expliciet religieus vormgegeven rituelen. Het benoemen van het belang van rituelen rondom sterven en dood, zou je op zich al als inkleuring vanuit het levensbeschouwelijk kader kunnen zien. Zowel Leget als Van den Berg stellen echter dat het naast traditioneel, levensbeschouwelijk gekleurde rituelen ook gaat om persoonlijke rituelen. Dit biedt ruimte voor de invulling van dit thema. Hoewel Longaker niet spreekt over rituelen, kunnen de spirituele oefeningen gezien worden als rituelen. Het zijn rituelen die je kunt overdragen aan de ander, maar die je ook Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 60
voor de ander kunt doen, zelfs als diegene er niet bij is. Hier wordt bij Van den Berg en Leget niet over gesproken. Daar gaat het vooral over het begeleiden van rituelen, waar de ander bij is. Twee voorbeelden van spirituele beoefeningen die Longaker aandraagt zijn het tonglen en de phowa. Tongelen is een vorm van meditatie die mededogen en compassie oproept. (Longaker, 1997, p. 104). De phowa is een beoefening die gedaan wordt om de staat van bewustzijn naar de staat van waarheid over te brengen. (Longaker, 1997, p.164). Ook de invulling van dit thema door Longaker is dus levensbeschouwelijk gekleurd. Zij laat echter, minder dan Leget en Van den Berg ruimte voor iemand zijn persoonlijke rituelen.
14. Humor Het laatste thema wat ik terug vond bij alle drie de auteurs is het thema humor. Humor relativeert en schept ruimte, zoals Leget schrijft. Mensen geven betekenis aan hun leven, maar soms loopt iemand daar in vast. Humor speelt met betekenissen en kan in die zin ruimte bieden. Ruimte door de werkelijkheid, door vaststaande betekenissen door elkaar te schudden, en daardoor te relativeren. Humor kan een tijdelijke ontluchting, en dus ruimte geven.(Leget, 2008, p.106/107). Ook Van den Berg Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 61
schrijft over deze ruimte. ‘Humor en feest kunnen de al te grote druk van de ketel halen en leiden tot een gezond relativeren.’(Van den Berg, 2001, p.54). En zelfs Longaker schrijft dat humor een manier kan zijn om pijn te verzachten. (Longaker, 1997, p.85)
2.3 Samenvatting
De aanwijzingen die de drie auteurs geven, en dus ook de veertien thema’s die ik daaruit gekristalliseerd heb, hebben naast het omgaan met de dood ook betrekking op het omgaan met het leven. De veertien thema’s zou je zodoende ook kunnen zien als aanwijzingen waarmee je iemand bij verschillende moeilijkheden in zijn leven tot steun kan zijn. Omgaan met leven en omgaan met sterven liggen dichtbij elkaar. De vraag die hierbij bij mij opkomt, is in hoeverre omgaan met de dood verschilt van omgaan met andere moeilijkheden in het leven. De auteurs zijn wel vertrokken vanuit de vraag hoe om te gaan met sterven en dood en in de invulling van de thema’s zie je dit terug, maar een echt duidelijk andere manier van iemand begeleiden rondom sterven en dood, zie ik niet terug. Innerlijke ruimte en het bereiken van innerlijke essentie, kan volgens mij Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 62
zowel bij omgaan met de dood als omgaan met het leven tot steun zijn. Voor mij blijft echter, en omdat de auteurs hieruit zijn vertrokken, denk ik dat zij dit ook onderschrijven, het omgaan met de dood moeilijker dan het omgaan met andere gebieden van het leven. De thema’s spreken mij aan, ik heb er ook iets aan, maar toch heb ik nog steeds het gevoel met lege handen te staan. Het beeld van Leget van de redder met zwakte spreekt mij aan. Het laat mij zien dat het helpend kan zijn om samen te vallen, om samen de angst om te vallen te doorstaan. Daarnaast blijft bij mij de vraag in hoeverre Leget en Longaker innerlijke ruimte en innerlijke essentie zien als ideaalbeeld, of iets wat werkelijk te bereiken is. Voor mij is het een ideaalbeeld, waar je kleine stapjes naar toe kunt zetten. En waarbij je ook een ander tot steun kan zijn door hem of haar te begeleiden bij deze kleine stapjes. Een andere belangrijke vraag, die ik ook al eerder heb gesteld, en die bij het lezen van mijn drie auteurs naar boven komt is: in hoeverre maakt het levensbeschouwelijk kader verschil uit in dat wat je een ander kunt bieden rondom sterven en dood. Wanneer je kijkt naar de titels van de thema’s (innerlijke ruimte, innerlijke ruimte in jezelf, een gesprek, Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 63
bevestigen en aanvaarden, luisteren, woorden van de ander, woorden vanuit persoonlijke levensbeschouwing, zin, metaforen en symbolen, bezinning, nabij zijn, onmacht delen, rituelen en humor) zou je kunnen zeggen dat, op een paar na algemeen geldend kunnen zijn. Ook hier gaat het om de invulling van de thema’s. Daar zie je de verschillen vanuit de levensbeschouwelijke kaders terugkomen. De levensbeschouwelijk getinte invullingen van de auteurs zijn echter wel open opgesteld. Daardoor lijken de verschillen minder groot. Toch heeft iedere auteur een eigen invulling, en dus een andere manier om iemand tot steun te zijn. Dit heeft gedeeltelijk te maken met de levensbeschouwelijke identiteit van de auteurs, maar ook met de persoonlijke verschillen. In de hiernavolgende hoofdstukken zal ik bekijken in hoeverre dat wat humanistisch geestelijk verzorgers te bieden hebben verschilt met dat wat de auteurs hierover schrijven, en ook in hoeverre deze verschillen van doen hebben met het levensbeschouwelijk kader.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 64
Hoofdstuk 3, Veertien thema’s en literatuur In dit hoofdstuk zal ik de door mij opgestelde veertien thema’s vergelijken met dat wat er geschreven is over humanistisch geestelijke begeleiding rondom sterven en dood. Welke literatuur ik hiervoor gebruik zal ik weergeven in paragraaf 3.1. Daarnaast zal ik aan de hand van deze literatuur en aan de hand van de thema’s een aantal hypothese opstellen over wat humanistisch geestelijk verzorgers bieden in een begeleidingscontact rondom sterven en dood. De vergelijking en de hypothese zal ik in paragraaf 3.2 weergeven, en daarna in paragraaf 3.3 deze hypotheses kort herhalen.
3.1 Literatuur
Zoals ik in mijn inleiding al aangaf is er weinig literatuur te vinden over humanistische begeleiding rondom het levenseinde. Voor het maken van een vergelijking maak ik daarom allereerst, en voornamelijk, gebruik van het onderzoek Levend naar het einde. Kwalitatief onderzoek naar Palliatieve zorg binnen de praktijk van het Humanistisch geestelijk werk van De Kruyf
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 65
(1999). Dit onderzoek behandelt de vraag hoe er omgegaan wordt met-, hoe er gesproken en gedacht wordt over- en hoe er gehandeld wordt ten aanzien van- sterfelijkheid door humanistisch geestelijk verzorgers binnen de palliatieve zorg. Binnen dit onderzoek komen er ook antwoorden naar voren op de vraag wat een humanistisch geestelijk verzorger biedt rondom sterven en dood. Daarnaast zal ik ook gebruik maken van het onderzoek Op weg naar een zelfgekozen levenseinde (Van den Bogaard, 2008). Ook in het artikel ‘Aandacht voor levensvisie in een palliatieve context: humanistisch-vrijzinnige kijk op sterven en dood’ van de psycholoog C. Maele (1997), het boek Over leven en dood (Elders, 1997) en in Grondslagen van humanisme (Van Praag, 1989) vond ik enkele bruikbare informatie over humanistisch geestelijke begeleiding rondom sterven en dood. In Verbondenheid, opstellen over humanistisch geestelijke verzorging van Elly Hoogeveen (1996) vond ik, ondanks dat het niet specifiek betrekking heeft op sterven en dood, enkele bruikbare aanwijzingen voor mijn gedachten over dat wat humanistisch geestelijk verzorgers bieden in een contact rondom sterven en dood. Omdat de overige literatuur beperkt is, heb ik er voor gekozen dit boek op te nemen in mijn onderzoek. Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 66
3.2 Vergelijking
3.2.1 Algemene vergelijking
Oninpasbaarheid van de dood Leget (2008, p.40) pleit voor een omgaan met de dood, waarbij je je bewust blijft van de onmogelijkheid om de dood in te passen. Het niet willen inpassen en toch proberen ermee om te gaan is een spanningsveld. Ik vraag mij af of ik deze spanning ook zal terugzien in de verhalen van humanistisch geestelijk verzorgers. Wanneer ik afga op het volgende citaat van Fons Elders (1994, p.66) dan zou je kunnen zeggen dat het uithouden van deze ambivalentie, wel wenselijk is: ‘De zekerheid van het einde van dit bestaan en de onwetendheid over wat dit einde inhoudt is bij uitstek de paradox van de menselijke soort. Als we aan deze paradox geen aandacht meer besteden, zijn we bezig een schijnzekerheid hoog te houden. Dan sluiten we ons af voor het mysterie dat menselijk leven heet.’ Mijn eerste hypothese is dan ook dat de ambivalentie rond het omgaan met sterven en dood, net zoals Leget omschrijft, ook leeft binnen het humanistisch geestelijk werk.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 67
Zoeken Uit de door mij geraadpleegde literatuur blijkt dat het steunen van een ander rondom de dood ook een telkens weer zoeken is naar dat wat je de ander te bieden hebt. Elly Hoogeveen omschrijft dit zoekend bezig zijn in een contact met de ander. Zij doet dit met behulp van de metafoor van ‘te water gaan’: ‘Ik ga ieder keer weer te water, maar het is geen zaak van ‘intrekken-spreid-sluit’, daarbij de ander recht naar de overkant meevoerend. Ik ervaar steeds opnieuw tot mijn gelukkige verbazing dat ik het hoofd boven water houd en dat ik samen met de ander worstel naar een plaats die ik vaak niet precies van tevoren kan bepalen’ (Hoogeveen, 1996, p.18). Hiervanuit vloeit de hypothese voort dat dit zoekend bezig zijn en het soms niet weten bij humanistisch geestelijk verzorgers duidelijker naar voren komt dan bij de drie autuers. Bij de auteurs zie ik dit namelijk alleen gedeeltelijk terug bij Marinus van den Berg, wanneer hij schrijft over zijn eigen verlegenheid en stunteligheid als pastor, waardoor juist ruimte kan ontstaan om de ander te ontvangen (1980, p.48). Bij Leget en Longaker komt dit zoekend bezig zijn minder duidelijk naar voren.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 68
Eenvoudig verhaal De manier waarop Elly Hoogeveen humanistisch geestelijk werk omschrijft wordt ook wel het eenvoudige verhaal genoemd. Gaby Jacobs (2001) maakt onderscheidt tussen vier verhalen over humanistisch geestelijk verzorging. De gemeenschappelijke noemer van deze vier verhalen is zingeving. De manier waarop over zingeving wordt gedacht en gesproken is echter verschillend. Het eenvoudige verhaal gaat ervan uit dat geestelijke verzorgers niet alleen gericht zijn op zingevingsvragen, maar ook op de alledaagse handelingen en gebeurtenissen. Het eenvoudige verhaal gaat ervan uit dat juist deze basale zaken het menselijke bestaan raken en dat een geestelijk verzorger niets anders kan doen dan aanwezig zijn, dan er zijn voor de ander, zodat de ander voelt dat hij niet losgelaten en vergeten voelt Ook bij Longaker komt dit eenvoudige verhaal terug, wanneer zij het heeft over zin in het hier en nu. Ook bij de overige thema’s komt steeds weer het eenvoudige handelen, in het alledaagse naar voren. De hypothese hierbij is dat dit eenvoudige verhaal, net als bij de drie auteurs ook naar voren zal komen in de praktijk van humanistisch geestelijk verzorgers, zeker wanneer het gaat om
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 69
het gebied van sterven en dood. Dat is juist het gebied waarin de ander behoefte kan hebben om niet losgelaten te worden.
Aansluiten bij de ander De Kruyf benoemt dat humanistisch geestelijk verzorgers vooral aansluiten bij de wensen en behoeften van de ander. ‘Uit de interviews sprak de inzet om zeer persoonsgebonden, rekening houdend met de wensen en behoeften van de patiënten en diens naasten te willen werken.’ (De Kruyf, 1999, p.78). Dit aansluiten bij de behoeften van de ander zie ik niet zo expliciet terug bij Leget, Van den Berg of Longaker en de door mij opgestelde thema’s. Mijn hypothese is dan ook dat dit aansluiten bij de ander bij humanistisch geestelijk verzorgers een duidelijkere rol speelt dan bij de drie auteurs. De ruimte, die je een ander kunt bieden, en waar alle auteurs het over hebben, lijkt wel te impliceren dat ook de auteurs ervan uitgaan dat je de ander de ruimte geeft voor zijn wensen en behoeften.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 70
3.2.2 Veertien thema’s
1.Innerlijke ruimte Wanneer De Kruyf (1999) beschrijft wat humanistisch geestelijk verzorgers bieden op micro niveau, op gespreksniveau, komt het begrip ruimte vaak naar voren. Zo schrijft de De Kruyf dat een humanistisch geestelijk verzorger ruimte creëert voor de ander, zodat deze gedachten, gevoelens en betekenis kan onderzoeken rondom zijn levenseinde. (De Kruyf 1999, p.29). Later schrijft ze dat humanistisch geestelijk verzorgers een veilige ruimte proberen te bieden, waarin de ander zich kan oriënteren op zijn levenseinde. (De Kruyf 1999, p.80/81). Wanneer ik deze uitspraken vergelijk met dat wat Leget onder innerlijke ruimte verstaat, lijkt het alsof Leget het heeft over het creëren van een ruimte in iemand, en De Kruyf over het bieden van de mogelijkheid om gevoelens en gedachtes uit te spreken. Ook Longaker lijkt het meer te hebben over een ruimte in iemand. Wel gaat het bij allen om het er laten zijn van gevoelens en gedachten. Ook zou je kunnen zeggen dat ruimte bieden voor de gevoelens van de ander, ook de innerlijke ruimte vergroot. De Kruyf heeft het hier echter niet over. De hypothese die ik bij dit thema formuleer luidt dan ook: humanistisch Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 71
geestelijk begeleiders bieden ruimte voor gevoelens, gedachten en het verhaal van de ander, maar benoemen dit niet als het vergroten van de innerlijke ruimte, zoals de auteurs dat doen.
2. Innerlijke ruimte in jezelf Over het vergroten van je eigen innerlijke ruimte of het vinden van je innerlijke essentie vond ik in de door mij geraadpleegde literatuur over humanistisch geestelijke begeleiding rondom sterven en dood niets terug. Ook de vijf toegangspunten die Leget noemt om je eigen innerlijke ruimte te vergroten (humor, het lichaam, het gevoelsleven, deugden, spirituele tradities en stilte) kwamen niet expliciet in de literatuur terug. Uit het onderzoek Daar hebben humanisten het niet zo over van Suzanne van Ijssel (2007) blijkt dat meer dan de helft van haar respondenten aan meditatie, ademhalings- en yogaoefeningen doet. Haar respondentenbestand bestond uit bijna 60 procent van alle geregistreerde humanistisch geestelijk raadslieden. Een deel van de humanistisch geestelijk verzorgers mediteert dus. Of zij dit ook zien, zoals Longaker als manier om te komen tot hun innerlijke essentie, is onduidelijk. In de door mij geraadpleegde literatuur wordt wel duidelijk dat persoonlijke ontwikkeling en zelfkennis belangrijk Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 72
is voor humanistisch geestelijk verzorgers. Een voorbeeld hiervan komt naar voren in het volgende citaat van Elly Hoogeveen (1996, p.25): ‘Het gaat in het vak methodiek van de geestelijke verzorging niet zozeer om expliciete kennis en aangeleerde vaardigheden, maar om inzicht en vertrouwen in eigen vermogens, zodat de kennis die we opdoen over onszelf en over anderen ons eigendom wordt.’ Nadat ook hij Elly Hoogeveen heeft geciteerd schrijft C. Maele (1997) dat ook enig inzicht in en bewustwording van de eigen waarden en normen absoluut noodzakelijk zijn, om iemand die geconfronteerd word met zijn sterfelijkheid te begeleiden. Dat het van belang word geacht om je bewust te zijn van je eigen normen en waarden wordt ook door Fons Elders benadrukt (1997, p. 67). Hij stelt dat het humanistische ‘ken jezelf’ de tegenhanger is van dat wat het geloof in een God voor gelovigen is. Ik denk dat ook zelfkennis en zelfontwikkeling manieren zijn om je innerlijke ruimte te vergroten. Dit wordt door de drie auteurs echter niet zo benoemd. De hypothese die ik bij dit thema opstel is dan ook dat humanistisch geestelijk verzorgers niet zullen spreken over het vergroten van hun innerlijke ruimte, maar wel zelfkennis en persoonlijke ontwikkeling van belang achten om de ander tot steun te zijn. Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 73
3. Een gesprek: in gesprek gaan over de dood, over spanningsvelden, het levensverhaal en het verlangen naar de dood. ‘De HGW’er biedt het spreken over sterfelijkheid en eindigheid aan. En afhankelijk van wat de patiënt wil of kan wordt het verder besproken.’ Duidelijker kan De Kruyf het niet brengen (De Kruyf1999, p.29). De tweede zin brengt echter wel een nuance aan die ik bij de overige auteurs niet zozeer terug vind. Dat je het bij de ander laat of diegene er ook over wil of kan spreken. Toch denk ik dat de door mij uitgekozen auteurs dat ook onderschrijven. Dat heeft, naar mijn idee, ook te maken met het geven van ruimte aan de ander. De hypothese bij dit thema is dan ook dat ik het in gesprek gaan met de ander ook terug zal zien bij mijn respondenten: dat humanistisch geestelijk verzorgers, net zoals de drie auteurs, een ander de mogelijkheid tot een gesprek bieden over sterven en dood. Binnen dit thema zijn Van den Berg en Leget de enige die expliciet benadrukken dat het ook belangrijk is om in gesprek te gaan met iemand die verlangt naar de dood. Ze stellen beide dat het belangrijk is om te luisteren naar dat verlangen. Van den Berg stelt daarnaast nog dat het van belang Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 74
kan zijn om de vraag achter de vraag te zoeken en om informatie te geven. Het onderzoek van Meggie van den Bogaart (2008) beslaat dit deel van het thema helemaal. Naast het bespreekbaar maken van de doodswens, het ingaan op de hulpvraag en het geven van informatie komen er uit dit onderzoek nog een aantal andere punten die een humanistisch geestelijk verzorger kan bieden aan iemand met een doodswens. Zo schrijft Bogaart dat humanistisch geestelijk verzorgers ook soms doorverwijzen naar een aantal instanties die hulp geven rondom een wens om te sterven (b.v. Nederlandse Vereniging Vrijwillige Euthanasie, Stichting Vrijwillig Leven en Stichting de Einder), dat zij de ander wijzen op zijn of haar verantwoordelijkheden en dat zij soms aanwezig zijn bij de toediening of het innemen van euthanatica. Naar aanleiding van deze informatie is mijn hypothese dat humanistisch geestelijk verzorgers in de begeleiding van iemand met een doodwens, naast ingaan op de hulpvraag en het geven van informatie, zoals mijn auteurs aangeven, ook doorverwijzen, wijzen op verantwoordelijkheden en aanwezig zijn bij euthanasie.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 75
4. Aanvaarding en bevestiging Naast het feit dat ik denk dat de christelijke connotatie van het vermoeden van een God die ons aanvaardt, zoals Van den Berg omschrijft, niet te vinden zal zijn bij humanistisch geestelijk verzorgers, is mijn hypothese dat het bieden van aanvaarding en bevestiging ook door humanistisch geestelijk verzorgers geboden worden. Dit baseer ik allereerst op een citaat van Jaap Van Praag:‘Hij (geestelijk verzorger) behoeft een warme en rustige aandacht voor hun (cliënten) houding en problemen, zonder dat hij ze tot elke prijs gelukkig wil maken. Hij zal zich daarbij zoveel mogelijk rekenschap geven van hun levensloop en hun mogelijkheden, en steeds zo dat hij de concrete mens in diens bestaanswijze aanvaardt.’ (Van Praag,1989, p.221). Daarnaast schrijft ook Maele (1997, p.73) over erkenning en aanvaarding. ‘Het gaat niet om oplossingen – die worden ook niet verwacht- maar om er zijn, en om bevestiging van het zijn van de ander. Erkenning van zijn verhaal en aanvaarding van wat daarin het leven oriënteert en drijft, ten goede of ten kwade.’
5. Luisteren en beluisteren Net als Van den Berg stelt ook De Kruyf dat het bij het bespreekbaar maken van sterfelijkheid allereerst gaat om Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 76
luisteren en aanwezig zijn. Op die manier bied je ruimte voor het verhaal van de ander. ( De Kruyf 1999, p.28). Ook Van Praag geeft het belang van luisteren aan: ‘Het ‘met anderen’ zijn steunt eerder op het horen; het horen stelt in staat te luisteren, en luisteren, leidt tot verstaan. Daardoor wordt het samenzijn ervaren: de mens ontdekt zichzelf aan de ander, maar toch zo dat de mogelijkheid van een zelf, een ordeningscentrum, ook bij de ander, aan de ontdekking van het andere en het eigene ik vooraf moet zijn gegaan.’ (Van Praag,1989, p.177). Net als in de literatuur van mijn drie auteurs word ook in de door mij geraadpleegde humanistisch literatuur het belang van luisteren genoemd. Mijn hypothese is dan ook dat dit ook in het verhaal van humanistisch geestelijk verzorgers zal komen: dat humanistisch geestelijk verzorgers, om de ander tot steun te zijn, luisteren naar de ander.
6. Woorden van de ander: teruggeven, ontcijferen en bemoediging. De Kruyf geeft aan dat er, om de ander uit te nodigen om zijn verhaal te vertellen ook vragen worden gesteld en gebruik wordt gemaakt van dromen en visualisaties en gedachten over de dood die iemand ontwikkeld heeft. Het gebruik van dromen en Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 77
visualisaties vind ik bij alle drie de auteurs niet terug. Mijn eerste hypothese bij dit thema is dat humanistisch geestelijk begeleiders, net als de drie auteurs aangeven, ook de woorden van de ander bieden. Daarnaast, omdat De Kruyf daarover schrijft, is mijn hypothese dat humanistisch geestelijk begeleiders ook gebruik maken van visualisaties en dromen om de ander tot steun te zijn.
7. Woorden vanuit persoonlijke levensbeschouwing Zoals Leget de metafoor van klankkast gebruikt, gebruikt De Kruyf de metafoor van een spiegel. Zij geeft aan dat het levensbeschouwelijk kader van een humanistisch geestelijk verzorger een spiegel ter inspiratie kan bieden. ‘De HGW-er kan vanuit zijn levenservaring en levensbeschouwing (persoonlijk en beroepsmatig) een bron zijn voor de ander waaruit deze kan putten, en zich kan laten inspireren. (De Kruyf 1999, p.81). Net als Van den Berg stelt De Kruyf dat ook verhalen vanuit proza of poëzie een bron van inspiratie kunnen zijn. In de dialoog die Fons Elders heeft met de humanistisch raadsvrouw Els Berkhout-Dhont vertelt zij hoe zij, in een begeleidingscontact, op een gegeven moment haar eigen beeld geeft over hoe zij denkt over de dood. ‘Ik heb haar verteld hoe ik er zelf over Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 78
dacht, namelijk dat we allemaal aardse wezens zijn die op aarde geboren worden en naar de aarde teruggaan; dat ik daarom ook begraven wil worden, weer terug wil naar de aarde waaruit ik ontstaan ben.’ (Elders, 1997, p.10).Zij vertelde dit als aanmoediging voor de ander om haar eigen beeld te ontwikkelen. De hypothese die hieruit voortvloeit, is dat humanistisch geestelijk verzorgers, net als de drie auteurs, putten vanuit hun levensbeschouwelijk kader, en daarbij ook gebruik maken van proza en poëzie en hun eigen denkbeelden. Uit het onderzoek van De Kruyf komt daarbij wel naar voren dat humanistisch geestelijk verzorgers terughoudend zijn met het aanbieden van persoonlijke verhalen en bronnen buiten de patiënt. Dit omdat dan het gevaar dreigt dat je volkomen langs de ander heengaat, niet aansluit op de belevingswereld van de patiënt.(De Kruyf 1999, p.33). De eerste bron waaruit een humanistisch geestelijk verzorger dan ook zal putten is de bron van het levensverhaal van de ander. Een nuancering bij de hierboven opgestelde hypothese is dan ook dat humanistisch geestelijk verzorgers bij het vertellen van woorden vanuit hun persoonlijk levensbeschouwing vooral zullen aansluiten bij de ander. Dit aansluiten bij het verhaal van de ander zie je niet duidelijk terug bij de drie auteurs. Wel attenderen Longaker en Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 79
Van den Berg erop dat je voorzichtig moet zijn. Van den Berg geeft aan dat het gaat om echtheid in je woorden en Longaker schrijft dat je als je iets vertelt je dit duidelijk, oprecht en vriendelijk moet doen. Leget benoemt deze voorzichtigheid niet expliciet.
8. Zin: zin helpen ontdekken, zin zonder woorden, geraakt worden, orde in het levensverhaal. ‘In de praktijk van het geestelijk werk staan de levensverhalen van mensen veelal centraal. Kijkend en luisterend naar de verhalen kan zin en betekenis gegeven worden aan het leven van mensen.’ (De Kruyf, 1999, p.83). De Kruyf stelt dat een humanistisch geestelijk verzorger de ruimte biedt aan de ander om zich te oriënteren en heroriënteren op zijn leven. Het beluisteren van levensverhalen kan ondersteunen bij het vinden van zin en betekenis. Dit komt overeen met wanneer Leget het heeft over de rol van hermeneut, waarbij je de ander helpt om zijn levensverhaal te vertellen en daar ordening in helpt te brengen. Het helpt ook om, zoals Longaker stelt bij haar vierde taak van leven en sterven, zin te ervaren in je leven, de zin van je leven te vinden. Longaker schreef hierbij ook dat wanneer er geen woorden (meer) zijn je ook gebruik kunt maken van Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 80
aanraken, oogcontact, humor, spel, muziek en zang. Hier heb ik in het onderzoek van De Kruyf niets kunnen terugvinden. De eerste hypothese die ik bij dit thema opstel is dat, wanneer het gaat om het oriënteren en heroriënteren op het leven, humanistisch geestelijk verzorgers, net als de drie auteurs benoemen, zin bieden. Over het gebruik maken van aanraking, oogcontact, humor, spel, muziek, zang en zin in het hier en nu, word in de door mij geraadpleegde literatuur niets genoemd. Of hier door humanistisch geestelijk verzorgers gebruik van word gemaakt of niet, kan ik dus op basis van de literatuur niets zeggen.
9. Metaforen en symbolen Zoals ik al schreef bij het thema woorden van de ander stelt De Kruyf dat humanistisch geestelijk verzorgers soms gebruik maken van dromen en visualisaties. Dat zijn dan wel de dromen en visualisaties van de ander. Ook schrijft De Kruyf dat sommige humanistisch geestelijk verzorgers vragen naar het beeld dat mensen hebben over de dood. Ook hier is het weer gericht op het beeld van de ander. Het bij de woorden en beelden van de ander blijven zie ik bij Leget niet zozeer terugkomen. Hij heeft het meer over het Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 81
feit dat je als geestelijk verzorger de ander metaforen kunt bieden. Van den Berg en Longaker stellen dat je de ander kunt motiveren om zijn eigen beelden op te roepen. Els BerkhoutDhont zegt in haar dialoog met Fons Elders: ‘Je bent uiteindelijk zelf de enige die er beelden bij kan maken. Je kunt er wel met zijn tweeën naar beelden zoeken.’ (Elders, 1997, p 12). Dit thema heeft ook een overlap met het thema woorden vanuit de persoonlijke levensbeschouwing. Dit omdat je ook verhalen en poëzie te bieden hebt aan de ander, omdat die vaak vol zijn van metaforen en symboliek. De Kruyf heeft onderzocht dat deze vormen van kunst een mogelijke bron van inspiratie kunnen zijn en dat humanistisch geestelijk verzorgers, hetzij voorzichtig, dit ook gebruiken. Wanneer het gaat om poëzie en proza, dan luidt, naar aanleiding van het onderzoek van De Kruyf mijn hypothese dat dit ook door humanistisch geestelijk verzorgers gebruikt wordt, het zij voorzichtig en gericht op de ander. Wanneer het gaat om metaforen en beelden, dan zal een humanistisch geestelijk verzorger vooral gericht zijn op beelden en metaforen die bij de ander leven.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 82
10. Bezinning: gebed, stilte en meditatie Over dit thema heb ik in de verschillende literatuur die raakt aan het onderwerp humanistisch geestelijke begeleiding rondom sterven en dood, niet veel terug kunnen vinden. Wel heeft De Kruyf onderzoek gedaan naar bezinningsmomenten. Hieronder verstaat zij uitvaarten en herdenkingsbijeenkomsten en het aanwezig zijn van een stiltecentrum. Zij geeft aan dat er binnen het humanistisch geestelijk raadswerk nog geen lange traditie is van het werken met deze bezinningsmomenten. Voor een humanistisch geestelijk verzorger is het elke keer weer opnieuw zoeken naar een gepaste vorm en inhoud. Of een humanistisch geestelijk verzorger bij deze bezinningsmomenten en ook in een individueel begeleidingscontact gebruik maakt van gebed, stilte of meditatie is mij vanuit de literatuur niet duidelijk geworden. Over dit thema kan ik dan ook geen hypothese opstellen, en het zal uit de interviews duidelijk moeten worden of humanistisch geestelijk verzorgers hier ook gebruik van maken.
11. Nabij zijn Zoals bij het thema zingeving al gezegd is, onderschrijft De Kruyf het belang van bij de ander aanwezig zijn, als de ander nog maar moeilijk praat. Zij schrijft dat een humanistisch Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 83
geestelijk verzorger door de ander nabij te zijn probeert veiligheid te creëren. Mijn hypothese hierbij luidt dat humanistisch geestelijk verzorgers de ander ook tot steun zijn door bij de ander aanwezig te zijn.
12. Onmacht delen ‘Met elkaar moeten ze proberen de dood onder ogen te zien en de stervende te respecteren in zijn vrijheid, zijn zelfstandigheid en zijn waardigheid; zijn vrijheid om te willen weten of niet te weten, en het moment daarvan te bepalen; zijn zelfstandigheid om tussen ontkenning en woede, tussen hoop en wanhoop, ten slotte te komen tot aanvaarding; en zijn waardigheid om bij dat alles en wellicht ondanks zijn aftakeling, als mens volkomen ernstig te worden genomen en niet als een onmondige te worden behandeld. Zo mogelijk moet iemand menswaardig kunnen leven tot in de dood.’ (Van Praag, 1989, p.231). Dit is een voorbeeld van het samen uithouden van de wanhoop en de onmacht, wanneer iemand zijn dood onder ogen ziet. Naar aanleiding van dit citaat is mijn hypothese dat humanistisch geestelijk verzorgers, net als de drie auteurs aangeven, de wanhoop en onmacht samen met de ander proberen uit te houden, om de ander tot steun te zijn. Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 84
13. Rituelen ‘Er lijkt een zekere spanning te bestaan in de omgang met rituelen, met symbolische handelingen binnen de HGW-praktijk. Wat binnen andere tradities heel vanzelfsprekend is en zijn waarde heeft, lijkt binnen een humanistische traditie met zekere schroom en soms zelfs argwaan bekeken te worden. De humanistische traditie is niet zo vertrouwd met symbolen en rituelen en maakt daardoor in de praktijk minder gebruik van deze mogelijkheden’ (De Kruyf, 1999, p.86). De volgende uitspraak van Els Berkhout-Dhont zou deze bevinding van De Kruyf kunnen tegenspreken: ‘Ik hecht veel belang aan rituelen, want ik zie wat het voor mensen betekent.’(Elders, 1997, p.16) Wanneer er wel gebruik wordt gemaakt van rituelen, dan vermoedt De Kruyf dat dit vooral persoonsgebonden symbolische handelingen zijn, waar steeds weer opnieuw betekenis en zin aan wordt gegeven. Dit onderschrijft Els Berkhout Dhont wel: ‘Je probeert aan te sluiten bij de elementen die een vaste plek hebben in het leven van de mensen die je helpt.’ (Elders, 1997, p.16). Ondanks de eerste uitspraak van Berkhout Dhont volg ik met mijn hypothese de uitkomst van het onderzoek van De Kruyf. Deze hypothese is dat humanistisch geestelijk verzorgers Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 85
niet vaak rituelen bieden als verlichting voor de ander. En als ze het dan toch doen, dan laat de literatuur zien dat het dan rituelen die aansluiten bij degene voor wie ze bedoeld zijn.
14. Humor ‘Opvallend vond ik een reactie waarin aangegeven werd dat er zo veel humor speelt, juist bij terminale patiënten. Of dat de draaglijkheid versterkt durf ik niet direct te beweren, wel vermoed ik dat het lucht in het geheel kan geven.’(De Kruyf, 1999, p.24). Deze uitspraak van De Kruyf is minder krachtig dan dat wat Leget over humor zegt. Leget stelt dat humor relativeert en ruimte biedt. De hypothese die hier uit voorvloeit is dat humor ook door humanistisch geestelijk verzorgers word geboden.
3.3 Samenvatting en hypotheses
Door de door mij geraadpleegde literatuur wordt veel van dat wat er bij de veertien thema’s hoort onderschreven. Veel van dat wat Leget, Longaker en Van den Berg schrijven over wat je in een begeleidingscontact rondom sterven en dood kunt bieden, zal dus ook door humanistisch geestelijk verzorgers worden Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 86
geboden. Een nuancering hierbij is wel dat de literatuur die ik gebruikt heb, beperkt is. Er is weinig literatuur over specifiek humanistisch geestelijke verzorging rondom sterven en dood en literatuur over humanistisch geestelijke begeleiding in het algemeen heb ik voor dit onderzoek achterwege gelaten. Er zijn ook verschillen en aanvullingen vanuit de door mij geraadpleegde literatuur. Zo word er in deze literatuur niet gesproken over het vergroten van innerlijke ruimte, iets wat, zeker voor Leget en Longaker, wel belangrijk is in hun visie. Een ander belangrijk verschil is dat humanistisch geestelijk verzorgers, meer dan de drie auteurs aangeven, aansluiten bij de ander. Dit zowel in het algemeen, als in aansluiting op de verschillende thema’s. Daarnaast is er bij het thema 5 (een gesprek) een aanvulling gegeven op dat wat de auteurs schrijven over wat je iemand met een doodswens kan bieden. Ook word er in de door mij geraadpleegde literatuur gesproken over het bieden van visualisaties en dromen van de ander, iets wat bij de auteurs niet naar voren komt. De inhoudelijke invulling van de thema’s is op sommige plekken ook verschillend door de levensbeschouwelijke kader. Deze verschillen zie je onder andere duidelijk naar voren komen bij thema 7 (woorden vanuit eigen levensbeschouwing), thema Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 87
10 (bezinning) en thema 13 (rituelen). Een ander voorbeeld is de aanvaarding van God die Marinus van den Berg aanhaalt, wat niet terug komt in geraadpleegde humanistische literatuur. Uiteindelijk ben ik vanuit deze vergelijking op een aantal hypotheses uitgekomen, die ik zal toetsen aan de werkelijkheid, aan de praktijk. De zin die aan elke hypothese vooraf gaat luidt: Humanistisch geestelijk verzorgers in een begeleidingscontact rondom sterven en dood: •
Zijn zich, net zoals Leget omschrijft, bewust van de oninpasbaarheid van de dood
•
Zijn, duidelijker dan bij de drie auteurs naar voren komt, zoekend bezig in deze begeleiding.
•
Werken, net zoals bij de drie auteurs naar voren komt, vooral vanuit het eenvoudig verhaal.
•
Proberen, duidelijker dan de drie auteurs hier over schrijven, aan te sluiten bij de behoeften en wensen van de ander
•
Bieden ruimte aan de gevoelens, gedachten en het verhaal van de ander, maar benoemen dit niet als het
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 88
vergroten van de innerlijke ruimte, zoals de auteurs dat doen. •
Zullen niet spreken over het vergroten van hun innerlijke ruimte, maar achten wel zelfkennis en persoonlijke ontwikkeling van belang om de ander tot steun te zijn.
•
Bieden, net zoals de drie auteurs aangeven, de mogelijkheid tot een gesprek over sterven en dood
•
Bieden, bij een begeleiding van iemand met een doodswens, niet alleen het luisteren naar de ander, het ingaan op de hulpvraag en het geven van informatie, zoals de auteurs aangeven, maar bieden ook doorverwijzing, het wijzen op iemand zijn verantwoordelijkheden, en het aanwezig zijn bij euthanasie.
•
Aanvaarden en bevestigen, net zoals de drie auteurs aangeven, de ander
•
Luisteren, net zoals de drie auteurs aangeven, naar de ander
•
Geven, net als de drie auteurs aangeven, woorden terug van de ander.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 89
•
Maken, naast de woorden van de ander ook gebruik van visualisaties en dromen van de ander, iets wat niet terugkomt bij de drie auteurs.
•
Bieden proza/ poëzie en eigen denkbeelden, en dit, duidelijker dan bij de drie auteurs naar voren komt, in aansluiting op de belevingswereld van de ander.
•
Bieden zin, in de zin van oriëntatie en heroriëntatie op het leven, een onderdeel van de manier waarop over zin door de drie auteurs word gesproken.
•
Bieden, net als de drie auteurs aangeven, metaforen en beelden, maar dan wel duidelijker dan de drie auteurs gericht op de beelden en metaforen die bij de ander leven
•
Proberen, net als de drie auteurs aangeven, aanwezig te zijn bij de ander
•
Proberen, net als de drie auteurs aangeven, samen met de ander de onmacht uit te houden
•
Bieden, in vergelijking tot dat wat de drie auteurs aangeven, niet vaak rituelen, en wanneer zij dit doen duidelijker in aansluiting op de belevingswereld van de ander, dan dat de drie auteurs aangeven.
•
Bieden, net als de auteurs aangeven, humor.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 90
Hoofdstuk 4, de praktijk Om de vraag te beantwoorden wat humanistisch geestelijk verzorgers in een individueel begeleidingcontact rondom sterven en dood bieden en zodoende een vergelijking te maken met de drie auteurs, heb ik zeven interviews afgenomen. In dit hoofdstuk zal ik mijn analyse van deze interviews weergeven. In 4.1 wordt uiteengezet op welke manier ik te werk ben gegaan, wie mijn respondenten zijn en in hoeverre zij bekend zijn met Carlo Leget, Marinus van den Berg en Christine Longaker. Vervolgens vergelijk ik in 4.2 mijn data met de veertien door mij opgestelde thema’s. Om in 4.3 een samenvatting te kunnen geven over de uitkomst van mijn interviews in vergelijking met de veertien thema’s. Nadat ik dit hoofdstuk had geschreven, heb ik het door mijn respondenten laten nakijken, dit om hen de mogelijkheid te geven om te kijken of ze zichzelf goed vonden weergegeven. Om de geïnterviewde geheel te anonimiseren zal ik in het vervolg alleen spreken in de vrouwelijke vorm (ze/zij). Dit ondanks dat er ook twee mannelijke geestelijk verzorgers aan mijn onderzoek meewerkten.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 91
4.1 De interviews
Interviews De interviews duurde gemiddeld zo’n 60 minuten en vonden plaats op de werkplek van de humanistisch geestelijk verzorger/ster. In het begin van het interview vroeg ik naar de leeftijd, de loopbaan, het aantal werkzame uren en de werkzaamheden van de respondenten. Naast dat ik hierdoor informatie over mijn respondenten verzamelde, bleek dit ook een goede manier om rapport op te bouwen: om aan elkaar en aan de manier van interviewen te wennen. Daarna begon het eigenlijke deel van mijn interview. Daarin stelde ik de beginvraag: ‘Wat bied jij als humanistisch geestelijk verzorger in een individueel begeleidingscontact waarin het sterven en dood van de ander centraal staat?’ Hierbij legde ik uit dat het niet hoefde te gaan over iemand die stervende was. Alle respondenten begonnen na deze openingszin gelijk te vertellen en ik ging in op wat zij vertelden. Wat mij tijdens de interviews opviel was dat mijn respondenten graag over hun werk leken te vertelen, ook buiten mijn onderwerp om. Mijn respondenten putte uit hun bron van Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 92
ervaringen van het begeleiden van mensen rondom sterven en dood. Ik merkte dat ze veel vertelden over de ander, waar die mee zat, en welk proces diegene doormaakte, maar minder over wat zij boden in dit proces. Daar moest ik vaak naar vragen. ‘En wat deed jij toen?’. Ik merkte dat het woord ‘doen’ bij sommige geestelijk verzorgers wat gevoelig lag. Het bleek echter, vooral wanneer het ging om een concrete casus, wel een goede manier om antwoord op mijn vraag te vinden. Vanuit deze concrete handelingen kwam er dan vaak ook een gesprek in meer abstracte termen over dat wat de geestelijk verzorger biedt.
Respondenten Mijn respondentengroep bestond uit twee mannelijke humanistisch geestelijk verzorgers en vijf vrouwelijke. De gemiddelde leeftijd van mijn respondenten was, ten tijde van mijn onderzoek, 58 jaar, de jongste was 53 jaar en de oudste 61jaar. Vijf van mijn respondenten zijn afgestudeerd aan het Humanistisch Opleidings Instituut, en twee aan de Universiteit voor Humanistiek. Vier van mijn respondenten zijn op dit moment werkzaam in een ziekenhuis en de andere drie respondenten in de ouderenzorg. Het aantal jaren werkervaring als geestelijk verzorgers loopt van 8 tot 28 jaar. Op mijn vraag Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 93
wat hun werkzaamheden waren, gaven zij allen aan dat, naast een heleboel andere werkzaamheden, het grootste aandachtspunt ligt bij het begeleiden van patiënten/ bewoners. De hierbovenstaande informatie heb ik alleen gebruikt om een beeld te schetsen van mijn respondentengroep. De variabelen: leeftijd; opleiding; werkplek en aantal jaren werkervaring zijn misschien wel van invloed op dat wat de humanistisch geestelijk verzorger biedt, maar dat is niet waar dit onderzoek zich op richt.
4.2 Wat biedt je als humanistisch geestelijk verzorger rondom sterven en dood?
4.2.1 Algemeen
Aansluiten bij de ander Eén van mijn hypotheses is dat humanistisch geestelijk verzorgers, wanneer het gaat om het bieden van steun rondom sterven en dood, meer dan de drie auteurs, proberen aan te sluiten bij de wensen en behoeften van de ander. In zes van de zeven interviews werd het aansluiten bij de behoefte van de ander genoemd. Bij drie respondenten was dit zelfs de eerste reactie op mijn beginvraag. Deze respondenten gaven aan dat Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 94
het antwoord op deze vraag verschillend is, of dat er geen algemeen antwoord is, omdat de behoeften en de wensen van de ander verschillend zijn:
‘Het is heel verschillend. Daar is geen één antwoord op. Want de ene mens heeft behoefte aan dit, en de andere heeft behoefte aan dat...’ (3)*
‘Ja, ik begrijp de vraag. Het antwoord is wat minder makkelijk om dat je verschillende mensen spreekt. Er is geen standaardverhaal rondom de dood, elk mens is weer verschillend.’ (5)
‘Ja, dat is iedere keer weer anders, want goed het is nooit hetzelfde, je gaat in op wat er speelt. Ik bedoel: geen leven is gelijk en geen stervensproces is gelijk, geen mens is gelijk en geen familie is gelijk.’ (6)
Zoekend bezig zijn Zoekend bezig zijn bleek in de praktijk samen te hangen met het willen aansluiten bij de behoeften en verlangens van de ander. Drie van mijn respondenten benoemden expliciet dat het *Nummers bij citaten verwijzen naar de verschillende respondenten.
aansluiten bij de ander gepaard gaat met een zoeken, tasten en
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 95
verkennen van wat er bij de ander speelt. Eén van mijn respondenten (5) vergeleek het zoeken naar dat wat je te bieden hebt met de tocht die Odysseus maakte tussen Scylla en Charybdis. Het is een zoeken naar de juiste weg, tussen verschillende gevaren in. Het zoeken naar een manier om aan te sluiten bij de ander. Het zoekende binnen het humanistisch geestelijk begeleiding rondom sterven en dood kwam verder naar voren in het zoeken naar antwoorden op mijn beginvraag. Dit zoeken naar woorden voor dat wat je doet heeft ook te maken met wat één van mijn respondenten verwoorde met:
‘De magic kan je niet verwoorden’ (6)
Dat wat er tussen jou en de ander gebeurt in een contact kun je soms niet goed verwoorden. In de volgende twee citaten lijken de respondenten aan te geven dat juist dit zoeken en het niet weten wat er gaat gebeuren bij hun werk in het algemeen hoort. ‘Ja, ik wil niet dat ik in een vorm wordt gedwongen: van zij doet het altijd zo, want niks ligt vast. Dat vind ik eigenlijk heel belangrijk. En het is dus niet zo
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 96
dat ik een methodiek heb van oh iemand gaat dood, daar word ik op afgestuurd en zo ga ik dat aan.’ (3)
‘Ja, het is zoeken, omdat het altijd anders is. Ik ben geen behandelaar, dus je bent een gesprekspartner en je gaat in wat er op dit moment speelt.’ (6)
Oninpasbaarheid van de dood In hoofdstuk 3 vroeg ik mijzelf af of ik in mijn interviews iets terug zou zien van het spanningsveld van het willen bieden van goede zorg en de onmogelijkheid om de dood in te passen. In de hierbovenstaande citaten zie ik daarin iets van terug. In mijn overige interviews is dit spanningsveld niet expliciet naar voren gekomen.
Eenvoudig verhaal In bijna alle interviews kwam naar voren dat mijn respondenten, bij iemand geconfronteerd wordt met zijn eigen sterven en dood, vaak ook alledaagse handelingen boden: zoals het opkloppen van iemand zijn kussen, het brengen van een pilsje, of een ‘eenvoudig’ gesprekje.
‘Ook vaak toelaten dat je een gewoon gesprekje hebt, gewoon even langskomt, omdat er niet veel hoeft. Zeker in de stervensfase breekt er een Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 97
moment aan dat ze zo moe worden, maar ook al in een afscheid, dat veel niet meer gezegd hoeft te worden. En ook dat moet je geven, dat je mensen de ruimte geeft om het eenvoudig te houden.’ (5).
Dit onderschrijft de hypothese dat er in contacten waarin het thema sterven en dood centraal staat, vaak het eenvoudige verhaal een rol speelt. Toen één van mijn respondenten (4) opmerkte dat zij veel voorbeelden gaf van ‘eenvoudige’ handelingen, zei ze:
‘....en soms leg ik het allemaal wel misschien wat te simpel uit ook, maar, je bent voortdurend bezig met een vertaalslag maken van wat je in je hoofd hebt voor uitgangspunten en wat geestelijke verzorging in theorie allemaal inhoudt, maar je moet vertaalslag maken naar de praktijk. En dus voorbeelden als kussen op schudden of een hond naar het ziekenhuis halen, die zijn dan wel superconcreet, maar die staan wel voor geestelijke verzorging wat mij betreft.’ (4)
Onderscheid tussen sterven en nadenken over sterven Tijdens mijn interviews merkte ik op dat er verscheidene keren een onderscheid werd gemaakt tussen mensen die stervende waren en mensen die nadachten over hun eigen dood. In mijn onderzoek heb ik daar geen onderscheid in gemaakt. Omdat
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 98
mijn respondenten dit wel deden, lijkt er toch een zeker onderscheidt te zijn. Het ging dan vaak vooral om het feit of mensen wilde spreken over de dood of niet. Omdat beide aspecten onder mijn onderzoeksvraag vallen heb ik er echter in de interviews geen bijzondere aandacht aan besteed. De meeste van de casuïstiek, waarover mijn respondenten vertelden ging over mensen die stervenden waren. Eén van mijn respondenten (2) gaf hiervoor de verklaring dat, naar haar idee, mensen pas over de dood gingen praten, wanneer deze echt dichtbij kwam.
‘…t valt mij op dat bewoners pas over de dood willen praten wanneer het echt in beeld komt…’ (2)
4.2.2 Veertien Thema’s In het hiernavolgende zal ik de veertien door mij opgestelde thema’s vergelijken met dat wat de zeven respondenten naar voren hebben gebracht. Omdat ik voor een open interview heb gekozen en daarbij alleen inging op wat de ander vertelde, zijn niet alle thema’s door iedere respondent belicht. Dit zou kunnen betekenen dat humanistisch geestelijk verzorgers dit niet bieden in een begeleidingscontact rondom sterven en dood. Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 99
Ik hou er echter ook rekening mee dat sommige thema’s, zoals bijvoorbeeld luisteren, zo vanzelfsprekend zijn, dat zij niet expliciet door mijn respondenten genoemd werden. Of dat respondenten er op dat moment niet opkwamen, maar de thema’s wel zouden herkennen. Iedere respondent heeft daarnaast een eigen manier van werken, waardoor bij verschillende respondenten, de nadruk op verschillende gebieden ligt. En door deze eigenheid is ook de woordkeus voor dat wat je een ander bied soms verschillend. Tijdens het analyseren van de interviews merkte ik verder op dat er verschillende thema’s zijn die dicht bij elkaar liggen, en waarvan het onderscheidt niet altijd even duidelijk is. Antwoorden van mijn respondenten kunnen soms binnen twee of meerdere thema’s vallen. Omdat ik toch een onderscheidt heb gemaakt, zal ik ook dat wat mijn respondenten vertelen hierin onderbrengen.
1. Innerlijke ruimte Drie van mijn respondenten hebben het erover gehad dat zij ruimte bieden. De eerste respondent gaf aan dat zij ruimte biedt voor dat wat er is, de ander bepaalt daarbij hoe de ruimte wordt
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 100
ingevuld. Dit hangt samen met het verlangen om aan te sluiten bij de behoeften van de ander.
‘Je biedt ruimte om te komen met de dingen waarmee zij willen komen.’ (3)
De twee andere respondenten hebben het over het bieden van ruimte om emoties te verkennen en toe te laten:
‘Wat we ook geven: ruimte bieden om je angst die je kent te exploreren’ (5) ‘....en wat ruimte te bieden dat mensen die emoties wel toelaten..’ (7)
De respondent (7) van het laatste citaat sprak erover dat zij openingen maakte om naar gevoelens en emoties te kijken en dat daardoor ruimte ontstaat. De respondenten lijken hier vooral met De Kruyf mee te gaan, in het bieden van ruimte voor de gevoelens en gedachten van anderen. Zij spreken niet over het vergroten van innerlijke ruimte, zoals Leget dat wel doet. Maar misschien door het bieden van ruimte voor de gevoelens van de ander, vergroot je de innerlijke ruimte van de ander ook. Dit wordt echter door mijn respondenten niet zo benoemd. In een ander interview kwam naar voren dat de respondent (5) mensen ook de ruimte geeft om het eenvoudig te Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 101
houden. Dit vond ik, al was het in minder mate, bij nog twee respondenten terug. Het lijkt erop dat er, juist in tijden waarop er nagedacht wordt over sterven en dood, ook ruimte wordt geboden voor eenvoudige gesprekken, voor dat wat er op dit moment speelt. Eén van de respondenten gaf aan dat je zelfs ‘afwezigheid’, ‘het uit de buurt blijven’ aan de ander biedt. Op deze manier geef je ruimte voor die ander zijn eigen proces:
‘...dus dat je mensen ook heel erg de ruimte kunt laten voor hun eigen proces, voor hun eigen tempo en dat je op dat moment in ieder geval niets te bieden hebt….’ (5).
Ten slotte wil ik hier nog een uitspraak van een respondent noemen, wat, naar mijn idee ook een vorm van ruimte bieden is. Deze vorm wordt niet door Leget of Longaker benoemd. Het laten merken dat niets te gek is:
‘Dat vind ik nou ook een vorm van steun. Ze laten merken dat niets te gek voor me is. Als iemand nog naar buiten wil, dan doe ik mijn uiterste beste om te organiseren dat dat gaat lukken.’ (4)
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 102
2. Innerlijke ruimte in jezelf Over dit thema heb ik in het verhaal van mijn respondenten weinig terug gevonden. Naar mijn mening komt dit, omdat ruimte in jezelf niet een gebruikelijk antwoord is op de vraag: ‘wat biedt jij als humanistisch geestelijk verzorger in een begeleidingscontact waarin het sterven en dood van de ander centraal staat’. Mijn respondenten vertelden vooral over dat wat zij boden en niet zozeer over hun eigen persoonlijke ontwikkeling. Je zou echter ook kunnen zeggen dat, wanneer het belangrijk is in een begeleiding rondom sterven en dood, mijn respondenten dit wel genoemd zouden hebben. Dit is echter niet gebeurd. Een aantal andere uitspraken over hun persoonlijke leefwereld werd wel verteld als antwoord op mijn beginvraag. Twee respondenten vertelden mij, naar aanleiding van hun verhaal over wat zij boden, hoe zij dachten over sterven en dood. Hun eigen gedachten gaven hen inzicht in hoe zij de ander steun konden bieden.
‘En zo kan ik me voorstellen dat iemand die daadwerkelijk te horen heeft gekregen: ‘’over een poosje bent u er niet meer’, ook zo in paniek kan zijn bij vlagen. En dan proberen te laten voelen en te laten merken van nu ben je er nog en als er dingen zijn die je nog zou willen, die maken dat je je dan weer
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 103
gewoon wat rustiger om kunt gaan met wat er allemaal met je aan de hand is, dan doen we dat. Het lijkt mij heerlijk om tegen die tijd zo iemand in mijn buurt te hebben.’ (4)
Een derde respondent (2) vertelde dat zij het belangrijk vind dat, wanneer je mensen rondom sterven en dood begeleidt, je je eigen angst voor de dood hebt overwonnen. Zij vertelde ook over manieren waarop zij het, soms zware werk, kan loslaten: praten met collega’s, werken in de tuin, motorrijden en het schrijven van columns.
3. Een gesprek Met inachtneming van de nuance dat de meeste van mijn respondenten, benadrukten dat zij allereerst aftasten wat de behoeften van de ander zijn (zie 4.2.1), gaven twee van mijn respondenten expliciet aan dat ze een gesprek bieden over sterven en dood. ‘…dus in die zin gesprekspartner zijn bij het exploreren van.....bij het nooit helemaal te ontginnen gebied van de dood, omdat het uiteindelijk ook een raadsel zal blijven.’ (5)
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 104
Daarnaast werd er door mijn respondenten gesproken over verschillende soorten gesprekken die zij boden, of ooit hadden geboden aan iemand die geconfronteerd werd met zijn sterven en dood. Dit zijn gesprekken over het levensverhaal dat nog niet af is, over angst voor de dood, over het contact met naasten en over het verlangen naar de dood.
Een gesprek over ‘losse eindjes’ Vier respondenten verteld over het feit dat zij soms in gesprek gaan met mensen die, aan het eind van hun leven, nog verhalen hebben die ze aan iemand kwijt willen. Een respondent (1) noemt dit ‘de losse eindjes’. Een andere respondent (3) vertelt over haar ervaring van een mevrouw die bij haar wil biechten. Zij vertelde deze mevrouw dat ze dat niet deed, maar dat ze wel kan luisteren naar haar verhaal. Mijn respondenten gaven aan dat zij er zijn om naar deze verhalen te luisteren.
‘.....tis gewoon, dan lijkt het zo dat mensen dat stukje wat ze dus toch heel intens hebben meegemaakt toch een plek hebben kunnen geven, waardoor ze weer verder kunnen.’ (7).
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 105
Wanneer ik dit vergelijk met mijn auteurs dan denk ik dat Leget dit zou scharen onder het in gesprek gaan over het vierde spanningsveld. Het spanningsveld waarbinnen mensen de balans van hun leven gaan opmaken. Ook twee andere respondenten gaven aan dat zij dit voor de ander doen, luisteren naar hun levensverhaal en samen de balans opmaken.
Een gesprek over angst voor de dood Van mijn respondenten geven drie er expliciet aan dat zij ook in gesprek gaan en vragen naar angst voor de dood.
‘Ja, soms zie je ook dat mensen ook heel erg bang zijn voor......als je dan praat over overlijden dan vraag ik wel: ben je bang voor de dood?’ (7)
Een gesprek over contact met naasten Twee van mijn respondenten benoemden dat zij soms, als de situatie daar naar is, ook in gesprek gaan over het contact tussen de ander en zijn naasten. Naar mijn idee zou dit kunnen vallen onder dat wat Longaker de tweede taak noemt: het maken van verbindingen en relaties helen en loslaten.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 106
‘soms zeg ik ook wel eens: ja soms wil je je familie ook wel sparen. Dat zeg ik dan ook wel, maar ik zeg dan ook wel u moet wel uitkijken dat juist de mensen die u dierbaar zijn, dat je daar ook mee kan delen, want ja jullie hebben altijd misschien samen veel gelachen, en je mag ook best samen huilen.’ (3)
‘...en nou daar kun je als geestelijk verzorger denk ik een goede rol in spelen om even te bemiddelen, en te benoemen van dat het ook goed is om emoties te delen met elkaar….’ (7)
Een gesprek over verlangen naar de dood Bij vier van mijn respondenten werd er tijdens het interview ook over euthanasie en het verlangen naar de dood gesproken. Wanneer het over euthanasie ging gaven zij aan gesprekspartner te zijn, wanneer iemand daar met hen over wilde praten. Zij spraken vooral over dat wat Leget en Van den Berg ook aangaven, het luisteren naar de ander, het zoeken naar de vraag achter de vraag en het geven van informatie. Van de punten die Van den Bogaert nog toevoegt, kwam in mijn interviews alleen het punt, al is het in lichte mate, het wijzen op de verantwoordelijkheden, naar voren. Eén van mijn respondenten vertelde namelijk dat zij soms, het kwam niet vaak voor, moeite
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 107
had met iemand die euthanasie wilde, en dat zij dat dan tegen die ander vertelde.
‘....en soms zie je ook gewoon dat de mensen de pijn van het afscheid nemen het liefst willen ontlopen en dan om euthanasie vragen, daar heb ik dan zelf moeite mee en zeg daar iets over om dat besprekbaar te maken. Dat geef ik dan wel duidelijk aan.’ (7)
Een tweetal respondenten vertelden daarnaast dat zij, wanneer mensen vertelden over angst voor pijn, doorverwezen naar een arts.
4.Bevestigen en aanvaarden Eén van mijn respondenten vertelde dat het erkennen van de ander misschien zelfs de essentie van het werk is:
‘Ja, ik denk dat......ja ik weet niet precies wat de essentie, wat de ultieme essentie van ons werk is, maar misschien is het dat wel: gezien worden en daarmee ook jezelf weer kunnen zien, en erkend te worden. Ja, zeker in zo’n situatie als je bezig bent met zo je laatste levensvragen dan wordt er ontzettend veel gedacht en gepiekerd natuurlijk, wanneer dat in een gesprek gewoon gezegd mag worden en gezien mag worden, dat wij in onze functie daar bevestigend in kunnen zijn en daar erkenning voor geven, dan accepteer je jezelf meer ook. ’ (5) Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 108
Een andere respondent vertelt:
‘Ja, je haakt in op iemands levensverhaal, op iemands rode lijn, ja, je probeert het beste in mensen omhoog te halen en dat mensen een beetje tevreden deze aarde kunnen verlaten, een beetje trots zijn op jezelf. Ik bedoel je bent als mens ook maar een struikelaar je doet je best, en ja je leert van je fouten. ’ (6)
Er zijn drie respondenten geweest die iets gezegd hebben over het thema bevestigen en aanvaarden. Eén zeer duidelijk uitgesproken, de ander verborgen in het verhaal over het beste in mensen naar boven halen en de ander alleen in de context van het erkennen van het verlangen naar de dood. De hypothese dat humanistisch geestelijk verzorgers de ander aanvaarden en bevestigen, wordt dus door een deel van mijn respondenten bevestigd.
5. Luisteren en beluisteren
‘Wat bied ik?Bij die mensen waar ik echt goed bij betrokken ben geraakt is het vooral horen wat die ander denkt, en voelt en waar die bang voor is of juist niet bang voor is….’ (2) Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 109
Maar twee van mijn respondenten spraken expliciet over luisteren als iets wat zij bieden. Maar in alle interviews kwam, hetzij in andere woorden, of ingebed in een context, naar voren dat mijn respondenten luisteren naar de ander. Ook het beluisteren kwam rijkelijk aan de orde. Vaak ging het over luisteren, kijken en doorvragen, om uit te vinden wat er bij de ander speelt, omdat op die manier ook voor de ander duidelijk te krijgen.
‘Ja, vooral de ander niet onderuit halen, met teveel aan vragen, maar zo ongelofelijk goed luisteren naar waar die ander zit en wat de kern van die ander is…’(2)
‘En ja dan ga ik wel vragen van nou als jij dan bang voor de dood bent, waar ben je dan bang voor, wat zie je dan? Wat vind je eng? Wat...en toen vond hij het zo eng dat hij hier niet meer zou zijn en ja, dan zeg ik en vind je dat dan voor je vriendin akelig? Of vind je dan dat je niet meer deel uitmaakt van de geschiedenis? Weet je dan probeerde ik uit te zoeken van ja waar zit het dan’ (3)
‘….en daar sta je dus bij stil. Je bent gewoon heel erg gericht op het verhaal van die ander. Wat vertelt die, en wat zit daaronder. En daar probeer je
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 110
openingen in te maken. Zit daar een stukje emotie bij? Ja, wat is de beleving daarbij? Daar gewoon stil bij blijven staan.’ (7)
6. Woorden van de ander Wat ik over dit thema terugvond in mijn interviews wordt grotendeels al verwoord bij het vorige thema. Over het beluisteren en ontcijferen van het verhaal van de ander werd door veel respondenten gesproken. Het gaat daarbij vooral over het doorvragen op de woorden van de ander, het verkennen van wat er bij de ander speelt. Mijn respondenten proberen hierbij dichtbij de woorden van de ander te blijven.
Non verbale communicatie Twee van mijn respondenten geven expliciet aan dat zij vaak ook teruggeven wat zij aan non-verbale communicatie zien. Dit wordt niet door Leget, Van den Berg of Longaker genoemd. Wel valt dit te plaatsen onder dit thema, omdat het non-verbale communicatie is wat je teruggeeft.
‘...en ik ben een ontzettende kijker. Ik zit altijd heel erg te kijken: hoe iemand erbij ligt. Daaruit probeer ik dan op te maken hoe iemand zich voelt. En die waarneming check ik ook altijd wel, als ik denk iemand heeft pijn of iemand heeft verdriet dan vraag ik dat. [...]Ik ben altijd heel erg aan het observeren Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 111
terwijl ik in contact ben met iemand. Die verandering in iemands mimiek, die gebruik ik om diepgang aan een gesprek te proberen te geven.’ (4)
Eerlijkheid Eén van mijn respondenten vertelde dat zij ook eerlijkheid biedt. Dit legde zij uit door te vertellen dat zij, wanneer iemand bijvoorbeeld ernstig ziek is en het weer een tijdje beter gaat, aftast bij de ander of diegene zichzelf nog bewust is van het feit dat hij ziek is en mogelijk gaat sterven. Op deze manier geeft zij eigenlijk de werkelijkheid, dat wat is, aan de ander terug.
‘Wat ik wel probeer: via vragen stellen om te kijken of op de achtergrond nog wel steeds de kennis van uiteindelijk verloop van de ziekte paraat blijft. Dat iemand niet helemaal zichzelf een rad voor ogen draait en dus straks opnieuw weer in alle hevigheid de klap van: ik ga sterven, moet verwerken.’ (4)
7. Woorden vanuit persoonlijke levensbeschouwing
Ervaring en geraaktheid ‘Ja, en je biedt aan wat je zelf allemaal vergaard en gesprokkeld hebt: aan wijsheid, aan inzichten, aan levensverhalen.’ (6)
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 112
De meeste van de respondenten benoemde niet expliciet dat zij woorden vanuit hun levensbeschouwing aan de ander gaven. Wel werd er verteld over het teruggeven van woorden vanuit hun persoonlijk ervaring. Eén van mijn respondenten gaf daarbij het volgende voorbeeld:
‘...de wonderlijkste vraag bijvoorbeeld die ik wel eens gehoord heb van iemand. Die had slecht nieuws gekregen en die vroeg: ‘ja, maar hoe moet ik dat eigenlijk doen, doodgaan?Hoe moet ik dat doen?’ Die was een beetje daarvan in paniek. Ja, en dan heb ik natuurlijk niet een pasklaar antwoord, maar dan ga ik gewoon vertellen over wat ik meegemaakt heb over hoe mensen ja, dat ze in een bepaald proces komen en dat op een gegeven moment dat je je terugtrekt in je lichaam, gewoon wat ik gezien heb dan.[...] En ik moet zeggen dat hielp wel, die vrouw, ze was minder daardoor in paniek. Dat is wel wonderlijk.’ (3)
Een ander voorbeeld van wat niet helemaal valt binnen de persoonlijke levensbeschouwing, en misschien dus ook niet binnen dit thema, maar wat, wel laat zien dat je met al je wijsheid en gevoelens tegenover die ander zit, is het voorbeeld van een respondent die in een contact emotioneel geraakt was en dit ook liet zien.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 113
‘...de patiënt voelde daarin mijn betrokkenheid en gaf aan dat dat haar goed deed.’ (7)
Beeld van de dood en voorlezen uit de bijbel Wanneer een respondent vertelde wel iets over zijn eigen gedachten over de dood te vertellen, dan was dit meestal naar aanleiding van een vraag van een ander. Zo ook in het volgende voorbeeld, waarbij een respondent vertelt over haar beeld van de dood.
‘....hij wilde ook steeds weten van hoe is dat nou om dood te gaan? Ik zeg: ‘ Ik weet het niet’. Hij zegt: ‘ Is er nog iets na de dood?’. Ik zeg: ‘ Nou voor mij als humanist, ga ik daar niet vanuit. Ik weet het niet en voor mijzelf vind ik het een heel geruststellende gedachte, dat er gewoon niets meer is’. (4)
Bij een ander voorbeeld werd er niet naar het beeld van de geestelijk verzorger gevraagd, maar vertelde zij het om de ander te bemoedigen. Een andere respondent vertelde een voorbeeld van een contact waarin zij gevraagd werd om uit de bijbel voor te lezen. Dit zijn eigenlijk niet de woorden vanuit de persoonlijke levensbeschouwing van de respondent zelf, maar toch past het binnen dit thema, omdat het laat zien dat mijn respondent Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 114
aansluit bij de levensbeschouwing van de ander. Aan dit aansluiten bij de levensbeschouwing van de ander zaten wel grenzen, want deze respondent vertelde dat ze niet voor diegene zou kunnen bidden.
‘Ik ben niet godsdienstig, dus een gebed kan ik niet uitspreken voor iemand. Ik kan het haar voorlezen. En ze wist ook precies dat daar een wezenlijk verschil in zit. Tussen het voorlezen en het uitspreken.’ (2)
Proza en poëzie Twee respondenten gaven aan dat zij gebruik maken van proza en poëzie. Omdat deze respondenten proberen aan te sluiten bij de ander, denk ik dat het bieden van poëzie en literatuur dichter bij thema 9 (metaforen en symbolen) ligt dan bij dit thema. Daar zal ik het dan ook noemen.
8. Zin
Betekenis, vrede, je kern en rust Veel van dat wat mijn respondenten hebben verteld en wat onder dit thema zou kunnen vallen, is ook terug te vinden bij andere thema’s. Vooral bij het thema 3 (een gesprek) komt veel Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 115
terug van wat hier ook bij zou kunnen horen. Bijvoorbeeld het luisteren naar het levensverhaal, het luisteren naar de ‘losse eindjes’ en het in gesprek gaan over de angst voor de dood. Mijn respondenten begeleiden mensen op die manier bij het terugkijken naar hun leven en het kijken naar de dood. En waarschijnlijk, maar dat is niet met deze woorden door mijn respondenten genoemd, kan dit terugkijken bijdragen aan het vinden van zin. Eén van mijn respondenten heeft het in dit geval over betekenis: het kijken naar wat je leven voor je heeft betekend. Een andere respondent heeft het over het vinden van vrede:
‘En als ik er een poos bij mag zijn en iemand kan helpen om vrede met zijn leven te vinden om vrede met het doodgaan op zich te vinden dan denk ik dat ik goed aan mijn taak voldoe. Dat vind ik mijn taak.’ (2)
Later heeft deze respondent het ook over het respecteren en het op zoek gaan naar de kern van de ander.
‘…de kern is het wezenlijk bestaan van die ander, dat is van waaruit je uiteindelijk leeft.[..]Het is een fundament waarop iemand leeft. En als die daar af zou stappen dan heeft hij geen houvast meer. De kern is ook je uiterste houvast.’ (2) Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 116
Hier zit ook iets in van het vinden van zin, dat wat jouw uiterste houvast geeft in dit leven. Twee andere respondenten hebben het over het vinden, of geven van rust.
‘Eigenlijk is dat het sleutelwoord, tenminste voor mij, wat geeft jou geestelijk een bepaalde rust of structuur of harmonie en hoe kan ik daar op mijn manier mijn steentje aan bijdragen.’ (3)
‘….dus ja je probeert erg in te voelen welke woorden of wat dan ook mensen verder kan helpen, of rust kan geven..’ (6)
Het lijkt er dus op dat mijn respondenten andere woorden geven aan het bieden van zin. Het bieden van, of helpen zoeken naar: betekenis, vrede, je kern en rust worden genoemd. Wat mij opviel is dat de antwoorden op deze vraag vaak later in de interviews naar voren kwamen. Er wordt ook gesproken over ‘mijn taak’ en ‘sleutelwoord’. Dit laat zien dat mijn respondenten hier spreken over een belangrijk stuk van hun werk.
Comfort, structuur, betekenis en lief zijn in het hier en nu
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 117
Bij vijf van mijn respondenten vond ik verhalen terug over het vinden van betekenis in het hier en nu. Het zijn geen verhalen, over, zoals Longaker het zegt, het vertellen van wat die ander voor jou betekent in het hier en nu, maar er werd wel gesproken over comfort, structuur, betekenis en lief zijn in het hier en nu.
‘…Of ik vroeg bijvoorbeeld ook wel of het meer was dan verwacht, of het langer duurde. Of hij comfortabel lag. Ja, ook dat soort dingen, kijken of je toch iets aan comfort kan doen.’ (1)
‘...en dan zitten ze soms al daar, terwijl ze nog hier zitten. Dus dan zeg ik, zullen we eerste even gewoon bij het heden blijven, dat is misschien al groot genoeg zeg ik dan, en dan biedt je structuur.’ (3)
‘...heel bescheiden, je bent natuurlijk ook de enige die tijd heeft dus dan haal je ijskontjes of een kop thee voor de bezoeker.’ ‘…ja, je doet hand en spandiensten…’ ‘..gewoon liefde, lief zijn...’ (6)
Ook het laten merken dat niets te gek is, zoals beschreven bij thema 1 (ruimte) valt te plaatsen onder de noemer zin en betekenis in het hier en nu. Deze respondent vertelde bijvoorbeeld over het geven van een pilsje aan iemand, die daar zin in had en ook over het ervoor zorgen dat iemand zijn hondje Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 118
naar binnen mocht komen, omdat diegene zijn hondje zo graag nog eens wilde zien.
Muziek en fysiek contact Longaker geeft aan dat je iemand ook zin kunt laten ervaren doormiddel van aanraken, oogcontact, humor, spel en muziek of zang. Eén respondent vertelde dat zij met iemand wel eens samen naar muziek luisterde. Verder kon ik over muziek niets terugvinden bij mijn respondenten. Ook humor, spel en zang kwamen niet terug in de verhalen van mijn respondenten. Wel werd er door vier van mijn respondenten gesproken over fysiek contact. Omdat dit bij echter verschillende thema’s thuis kan horen en mijn respondenten het vaak niet duidelijk koppelden aan een thema zal ik dit bij het thema nabij zijn (thema 11) en in 4.2.3 uitwerken.
9. Metaforen en symbolen Bij thema 7 (woorden vanuit persoonlijke levensbeschouwing) beschreef ik al dat twee van mijn respondenten vertelden dat zij soms gebruik maken van literatuur en poëzie. Zij gaven beiden aan dat zij hierbij aansluiten bij de gedachten en behoeften van de ander. Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 119
‘…als het contact wat wordt met mensen en als het dan echt gaat om concreet doen dan put ik ook heel erg uit de bron van de poëzie. Daar werk ik veel mee. En ook daar moet je weer voorzichtig mee zijn. Dat je het niet doet omdat je zelf iets uit de la wil halen, waar je zelf enthousiast over bent. Dat moet je ook echt op een gepast moment doen, niet om jezelf, je te etaleren van dit heb ik in de aanbieding, maar meer passend in de natuurlijk lijn van het contact. Als je als geestelijk verzorger een idee hebt gekregen van waar iemand staat, wat iemand vraagt, dan kan een gedicht wat de ander heel erg aanspreekt veel doen.’ (5)
Door twee van mijn respondenten word de hypothese dat humanistisch geestelijk verzorgers gebruik maken van proza en literatuur bevestigd. Bij de vijf andere respondenten kwam dit echter niet ter sprake. Eén andere respondent gaf het voorbeeld van het ingaan op het beeld van de ander.
‘In het begin noemde ze dat wel eens: ‘ Oh ik ben wel heel oud, maar ik ben nog steeds niet dood, want mijn stoeltje is niet klaar’. Dat werd een metafoor. Het werd een metafoor voor haar leven, voor nog niet dood zijn.’
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 120
‘Het verhaal stoel was ook steeds haar verhaal. Ik mocht meeluisteren en aan meepraten en ‘wat moet er dan nog mee met het stoeltje, wat moeten we nog meer doen aan het stoeltje’ Maar ik begon er niet zelf over’ (2)
Er zijn dus in totaal drie respondenten geweest die iets hebben gezegd over het bieden van metaforen en beelden, ook in de vorm van poëzie en proza. Over het ingaan op dromen en het gebruik maken van visualisaties, zoals De Kruyf noemt, heb ik van geen van mijn respondenten iets vernomen.
10. Bezinning
‘….maar dat doe ik niet, dat voelt onwaarachtig, dat klopt niet: dat ik tot God ga bidden’ (7).
Net als de respondent die ik bij thema 7 (woorden vanuit persoonlijk levensbeschouwing) aanhaalde, spreekt ook deze respondent uit niet te bidden. In de overige interviews is dit niet naar voren gekomen. Mochten mijn respondenten hier al gebruik van maken, dan kun je hieruit concluderen dat het niet iets is waar zij aan denken, wanneer hen wordt gevraagd wat zij bieden rondom sterven en dood.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 121
Over stilte is ook weinig genoemd in de interviews. Slechts bij twee respondenten kwam ik het tegen. Eén keer kwam het kort naar voren, toen een respondent iets over nabijheid vertelde en één keer toen een respondent iets vertelde over mensen die nadenken.
‘...soms zit je ook een poosje stil.’ (4)
‘…ja, door goed te luisteren, maar ook door op een bepaald moment stil te blijven staan bij wat mensen zeggen. Als ik mensen zie wegkijken dan laat ik het vaak ook eventjes zo dan laat ik ook die stilte gewoon bestaan.’ (7)
Stilte lijkt dus niet als doel tot bezinning te worden ingezet. Althans het is op die manier niet door mijn respondenten genoemd. De twee respondenten, die al eerder genoemd zijn, en die gebruik maken van teksten en poëzie, vertelden dat zij deze teksten soms ook voorlezen aan de ander en aan de ander meegeven. Van den Berg noemt dit, wanneer hij dit zelf doet, een meditatie. Een van mijn respondenten noemde het voorlezen van een gedicht een soort ritueel.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 122
‘Ik lijst het ook altijd in, een klein lijstje, om het ook te kunnen laten staan op hun kamer. Ja, dan lees ik dat ook voor. Dus er zit ook een zeker ritueel aan vast, dat je dat doet.’ (5)
Naar mijn idee ligt hier een overeenkomst tussen Van den Berg en deze respondent. Mijn respondent noemt het echter geen meditatie, maar een soort ritueel, en zelfs dat heel voorzichtig. Meditatie en het motiveren om een spiritueel beoefening te kiezen, zoals Longaker dat noemt, kwam in mijn interviews niet naar voren. Wel werd er door drie van mijn respondenten benoemd dat zij, zoals ook uit het onderzoek van De Kruyf naar voren kwam, soms helpen bij het vormgeven van een uitvaart. Omdat Leget, Van den Berg en Longaker dit niet noemen, zal ik dit bespreken in 4.2.3.
11. Nabij zijn
Trouw, samen zijn, en er zijn
‘Ja, misschien biedt je ook iets aan van houvast. In een sfeer van alleenheid, eenzaamheid die mensen kan overvallen, die je kan omgeven wanneer je bezig bent met de dood. De dood, dat is het doorstaan van eenzaamheid ten top. En dat wij in onze functie naast iemand blijven staan en er echt zijn, Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 123
durven kijken, vragen durven stellen. Ja, een vorm van houvast bieden, in de zin van niet in de steek gelaten worden.’ (5)
Dit is een citaat over nabij de ander zijn. Vijf van mijn respondenten, al was het soms kort, benoemden dit bij de ander aanwezig zijn als iets wat zij bieden. De hierbovenstaand respondent noemt dit bij de ander aanwezig zijn, als ‘een soort menselijke trouw’. Ook een andere respondent heeft het over trouw:
‘Ja, toen ik je vraag las in je mail en nu weer als je dat zo vraagt dan is het eerste wat bij me opkomt dat is trouw ‘Ja inderdaad, gewoon laten merken dat ik hen niet in de steek zal laten...’ (4)
Omdat ik dit maar voor een deel bij dit thema vind passen, zal ik het ook noemen in 4.2.3. De andere respondenten benoemde nabij zijn op de volgende manier:
‘Dan zit je gewoon samen.’ (1) ‘Door er te zijn.’ (2) ‘...laten zien dat je er bent....’ (6)
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 124
Fysiek contact De respondenten die, zoals ik bij het thema 8 (Zin) noemde, spreken over fysiek contact, laten merken dat dit veel te maken heeft met nabij de ander zijn.
‘Ja, soms heel letterlijk nabij zijn door aan het bed te zitten en alleen maar iemands hand vast te houden, omdat hij zo moe is dat hij niet meer kan praten.’ (4)
Bij de meeste respondenten gaat het hierbij over het vastpakken van een hand. Eén respondent heeft het er ook over dat hij heel soms, en alleen als het echt gepast is, zijn hand op iemands hoofd legt. Deze respondent noemt dit een heel intense manier van aanwezig zijn.
Afstand De respondenten benoemen bij het nabij de ander zijn dat je dat goed moet aftasten. Dat je een weg moet vinden tussen nabijheid en afstand. Eén respondent heeft het hierbij zelfs over dat je soms ook je afwezigheid biedt. Dat je om de ander tot steun te zijn, juist op afstand blijft, geen contact hebt met de ander. Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 125
12. Onmacht delen
Maar één van mijn respondenten heeft het woord onmacht letterlijk uitgesproken.
‘…ons beroep is een beetje het beroep van de onmacht…’ (5)
Deze respondent sprak ook over het leggen van zijn hand op iemands voorhoofd. Deze respondent vertelde hierbij:
‘...en je zou haast kunnen zeggen dat het nog meer het besef, zonder woorden, bezegelt van dat je bij iemand in de buurt bent en samen dat noodlot deelt.’ (5)
Ook bij een andere respondent vond ik het delen van de onmacht terug wanneer deze respondent sprak over fysiek contact.
‘...dan komen soms ongewenst herinneringen boven en als ze die dan aan je vertellen en je ziet dat ze pijn hebben, dat ik ze dan gewoon beetpak, of een arm om hun schouder probeer te leggen. Gewoon laten weten van je mag verdriet hebben, je mag pijn hebben. Op dit moment ben ik er gewoon even voor je.’ (4)
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 126
Een andere respondent heeft het over het soms met lege handen en een mond vol tanden staan:
‘Ja, je staat toch ook met lege handen af en toe en met een mond vol tanden, soms weet je het gewoon niet. Daar ben ik ook niet meer bang voor. Dan is dat zo, dan weet ik dat niet. En dan zeg ik het ook. Soms vind je het alleen maar heel erg of dan heb je er even geen woorden voor. Nou ja dat wordt ook gewaardeerd.’ (6)
Deze respondent spreekt dus naar de ander uit dat zij er geen woorden voor heeft. Dit is een manier om onmacht te delen. Maar bij drie respondenten vond ik dus verhalen over het delen van onmacht terug. De hypothese dat humanistisch geestelijk verzorgers samen met de ander proberen de onmacht uit te houden wordt dus door drie van de zeven respondenten bevestigd.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 127
13. Rituelen
Doorverwijzen Bij thema 10 (Bezinning) vertelde ik dat twee van mijn respondenten spraken over het niet bidden met of voor de ander. Deze beide respondenten vertelden ook dat zij, wanneer dit noodzakelijk was, hiervoor doorverwezen naar een collega van een andere denominatie.
‘...als mensen echt heel gelovig zij en bijvoorbeeld laten blijken dat een gebed gewenst is dan geef ik aan, als zij dat prettig vinden, ik dan de dominee of pastor kan vragen om bij hen langs te komen om daar dan aandacht aan te geven.’ (7)
Een andere respondent gaf aan dat ze het bij haar taak vindt horen om ook door te verwijzen naar een andere collega.
‘ Ik kijk dan ook of ze willen dat er een dominee komt, of een priester. Dat doe ik natuurlijk ook heel duidelijk. Dat hoort ook bij mijn taak. Ik kaart het zelf aan bij de familie. Of ze bijvoorbeeld willen dat hun moeder bediend wordt, daar denkt familie niet altijd aan. En ik denk, nou als dat het sterven voor iemand makkelijker maakt, laten we dat dan toch doen. Laten we dat organiseren.’(1)
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 128
Door deze reacties lijkt het erop dat mijn respondenten zelf geen rituelen uitvoeren, maar daarvoor doorverwijzen naar andere denominaties.
Een ‘zeker’ ritueel Bij thema 10 (bezinning) beschrijf ik dat een van mijn respondenten het voorlezen van een gedicht een ‘zeker ritueel’ noemt. Dit is dan ook de enige respondent die het woord ritueel letterlijk uitspreekt. In goede contacten wordt er door deze respondent soms ook gebruik gemaakt van een klankschaal. Deze respondent vertelt echter dat hij dit vaker in gespreksgroepen hanteert, dan in individuele contacten en dat hij het dan ook heel voorzichtig doet.
‘Ja ik werk zelf heel vaak met een klankschaal, maar in de individuele contacten met mensen minder.’ ‘…dat zo’n geluid een gevoel van aanvaarding, erkenning kan oproepen. En dat dat extra aanslaat, omdat het niet met woorden en met gedachten gaat, maar met geluid…’ (5)
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 129
Naast dit voorbeeld werd er door mijn respondenten niets genoemd wat expliciet binnen dit thema zou kunnen vallen.
Begeleiden vormgeven uitvaart Het begeleiden bij het vormgeven van een uitvaart, zoals ook genoemd bij thema 10 (bezinning), zou ook binnen dit thema kunnen vallen. Het is het begeleiden van het vormgeven van een ritueel. Drie van mijn respondenten spreken hierover. Omdat zij het in dit geval niet over een ritueel hebben, zal ik het bespreken in 4.2.3.
14. Humor Geen van mijn respondenten benoemde humor in het interview. De enige aanwijzing die ik rondom dit thema uit mijn interviews zou kunnen halen, is dat er tijdens de meeste interviews wel vaak werd gelachen (door mij en de respondent) over grappige anekdotes of uitspraken. De hypothese dat humanistisch geestelijk verzorgers ook humor bieden, wordt dus door geen van de respondenten onderbouwd.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 130
4.2.3 Nieuwe thema’s
Trouw, fysiek contact en begeleiden bij het vormgeven van een uitvaart Bij een aantal thema’s heb ik antwoorden en uitspraken van mijn respondenten gebruikt, die wel deels binnen het thema vallen, maar ook als een losstaand thema gezien zouden kunnen worden. Dit is deels omdat het niet geheel binnen dit thema past, en deels omdat mijn respondenten het naar voren brachten als een los thema. De onderwerpen waar ik hierbij aan denk zijn: trouw, fysiek contact en het begeleiden bij het vormgeven van een uitvaart. Trouw werd door twee van mijn respondenten genoemd. Eén respondent noemde het als eerste antwoord op mijn vraag. Deze respondent vertelde dat zij merkt dat veel mensen wegblijven, wanneer iemand stervende is, en dat diegene zich dan eenzaam kan voelen.
‘..en wat voor mij de eerste beweging is naar die ander toe is proberen te laten merken dat ik niet zo in elkaar zit, dat ik hem of haar zal blijven bezoeken tot de laatste snik toe.’ (4)
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 131
De andere respondent heeft het over een vorm van houvast, van menselijke trouw, die hij biedt, waardoor de ander zich niet in de steek gelaten voelt. Zoals bij thema 8 (zin) en thema 11 (nabij zijn) al genoemd, vertelden vier van mijn respondenten over het bieden van fysiek contact. Vaak ging dit over het aanraken van iemand zijn hand. Een enkele respondent noemde ook het aanraken van iemand zijn voorhoofd.
‘Maar ook heel vaak heb ik iemands hand vast. Ik ben vrij lijfelijk. Ik ga dus nooit zo zitten met mensen. Maar dan ga ik daar zitten, om toch dichterbij te zijn, en ook om iemand te kunnen aanraken, als hij verdrietig is.’ (1)
De meeste respondenten hadden het in dit geval over dicht bij de ander zijn, laten merken dat je aanwezig bent. Drie van mijn respondenten benoemden dat zij soms iemand hielpen bij het vormgeven van zijn of haar uitvaart. Het gaat hierbij dan om het bespreken van wat diegene zou willen. Door twee respondenten werd aangegeven dat zij dit vaak ook deden met een bekende van de ander erbij. Er werd ook aangegeven dat het bespreken van een uitvaart rust kan bieden aan de ander. Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 132
‘...in zo’n begeleiding komt er bijna altijd het gesprek over begrafenis en hoe mensen die vorm willen geven of ze daar over nagedacht hebben, of ze daar ideeën over hebben en hoe de plechtigheid daadwerkelijk eruit moet zien. En dat probeer ik altijd te doen samen met een eventuele partner of iemand anders die uiteindelijk de organisatie van zo’n plechtigheid op zich gaat nemen.’ (4)
Ondanks dat het buiten mijn onderwerp valt, omdat het niet gaat over dat wat je biedt in een individueel begeleidingscontact, benoemde sommige respondenten ook dat zij soms een uitvaart ook begeleiden, als de ander, of de familie van de ander, daarom gevraagd heeft.
Betrouwbaarheid Er was een onderwerp, waarover één respondent vertelde, dat ik niet binnen mijn thema’s, ook niet als nuancering of uitbreiding, kon plaatsen. Dit is het onderwerp betrouwbaarheid. Deze respondent vertelde dat zij ook haar betrouwbaarheid aan de ander bood.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 133
‘Je betrouwbaarheid, dat is het meest wezenlijke. Je moet betrouwbaar zijn, letterlijk, mijn bewoner moet weten dat wat zij mij vertellen, dat dat bij mij blijft.’ (2)
Steun aan naasten en verpleegkundig personeel, begeleiden gesprek arts en begeleiden gesprek naasten. De volgende onderwerpen waarover mijn respondenten vertelden vallen buiten mijn onderzoek, omdat het niet specifiek gaat over een individueel begeleidingscontact. Dat ik het hier toch noem is omdat sommige respondenten het specifiek noemden als dat wat zij bieden rondom sterven en dood. Het gaat om de steun aan naasten, het begeleiden van gesprekken tussen naasten en de ander, het begeleiden van een gesprek met een arts en het begeleiden van verpleegkundig personeel. Vier respondenten gaven aan dat zij ook oog hebben voor de naasten en dat zij hen ook begeleiding aanbieden.
‘Dus dan gaat mijn aandacht ook heel erg naar de familie uit, want voor de familie is dat ook heel wat. Ik probeer wat uit te leggen wat er gebeurd, dat het niet raar is dat het met een dag niet gebeurd is, want dat denken mensen.’ (1)
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 134
Eén respondent vertelde hierbij dat zij soms ook mensen geruststelt, door te vertellen dat zij er zal zijn bij de begrafenis en dat de familie altijd contact met haar op kan nemen. Bij het thema 3 (een gesprek) vertelde ik dat twee van mijn respondenten soms ook in gesprek gaan over het contact tussen de ander en zijn naasten. Deze respondenten, en nog een respondent gaven ook aan dat zij soms begeleiden in een gesprek tussen de ander en zijn naasten. Ook gaven twee respondenten aan dat zij soms begeleiden in een gesprek met een arts.
‘...dat ik ook aanbied om in zo’n gesprek met zo’n arts ze bij te staan en te helpen de vragen goed te formuleren, zodat ze een duidelijk antwoord krijgen. En wat er dan concreet gebeurt ook, als er zo’n gesprek plaats vind, is dat ik heel erg naast de patiënt ga zitten en ook voortdurend in de gaten hou van: krijgt die antwoord op de vragen die hij stelt.’ (4)
En nog twee andere respondenten gaven verder aan dat zij het, zeker wanneer het gaat om het sterven en dood, ook het verpleegkundig personeel proberen te ondersteunen.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 135
4.3 Samenvatting
Kanttekeningen Bij mijn manier van onderzoeken, en dus ook bij de uitkomsten, zijn een aantal kanttekeningen te noemen. Allereerst ben ik voor de vergelijking met de veertien thema’s enkel afgegaan op wat de respondenten mij vertelden. Hierdoor weet ik niet zeker of de thema’s die zij niet noemden ook niet van toepassing zijn bij het begeleiden rondom sterven en dood. Sommige thema’s kunnen voor de geestelijk verzorgers zo vanzelfsprekend zijn geweest, dat zij ze niet expliciet noemden. Daarnaast merkte ik tijdens de interviews op dat er een onderscheid werd gemaakt tussen mensen die stervende zijn en mensen die geconfronteerd worden met hun sterfelijkheid, een onderscheid dat ik niet heb gemaakt in mijn onderzoek. Er blijkt dus wel een onderscheid te zijn. De meeste van dat wat mijn respondenten vertelden ging over de begeleiding van mensen die stervenden waren. Ondanks de kanttekeningen bij dit onderzoek hoop ik toch enkele uitspraken te kunnen doen over de vergelijking tussen de respondenten en de veertien thema’s.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 136
Eigenheid Allereerst viel mij op dat ieder verhaal anders was. Elke humanistisch geestelijk verzorger heeft zo zijn eigen manier van werken en van verwoorden van dat wat hij of zij doet. Heeft zijn eigen manier van werken en eigen manier van vertellen over zijn werk. Daardoor is er binnen de thema’s ook een grote verscheidenheid te vinden. Bij de vergelijking van dat wat mijn respondenten vertelden met de veertien door mij opgestelde thema’s, speelt de verscheidenheid in bewoordingen van dat wat je biedt, dan ook een grote rol. De thema’s werden vaak niet expliciet benoemd. Vaak kwamen thema’s naar voren in één enkele zin, tussen de verhalen door. Ook werd een thema soms aangeraakt, maar niet geheel en met dezelfde woorden als dat mijn auteurs dat hebben gedaan. Ook waren er veel uitbreidingen en nuanceringen. Er werd vaak net een iets andere weg ingeslagen.
Aansluiten bij de wensen en behoeften van anderen Wat bij alle respondenten duidelijk naar voren kwam was dat zij in dat wat zij bieden eerst en vooral aansluiten bij de behoeften en verlangens van de ander. Dat was ook een van de redenen waarom sommige respondenten het moeilijk vonden om Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 137
antwoord te geven op mijn vraag: ‘wat biedt jij als humanistisch geestelijk verzorger in een individueel begeleidingscontact waarin het thema sterven en dood centraal staat?’. Ze gaven vaak het antwoord dat dat heel verschillend was, en afhing van de context, de situatie en van de ander. Hierdoor wordt de hypothese dat humanistisch geestelijk verzorgers, duidelijker dan de drie auteurs aangeven, proberen aan te sluiten bij de behoeften en wensen van de ander dus onderschreven.
Eenvoudig verhaal Eén van de dingen die, naast het aansluiten bij de ander, duidelijk naar voren kwam was dat mijn respondenten vaak ook heel eenvoudige en alledaagse handelingen boden. De hypothese dat, wanneer het gaat om een begeleidingscontact rondom sterven en dood, humanistisch geestelijk verzorgers, net als de drie auteurs aangeven, voornamelijk werken vanuit het ‘eenvoudige verhaal’, wordt door de uitkomst van dit onderzoek onderbouwd.
Zoekend bezig zijn Ook was het voor de meeste respondenten moeilijk om te verwoorden wat zij boden, want, zoals één respondent het Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 138
noemde, soms is ‘de magic’, dat wat er tussen jou en de ander gebeurt, niet te verwoorden. Ook werd het werk omschreven als een zoekend bezig zijn samen met de ander. Dit onderschrijft de hypothese dat humanistisch geestelijk verzorgers in hun werk zoekend bezig zijn.
Oninpasbaarheid van de dood Over de spanning tussen het begeleiden van mensen rondom de dood en de oninpasbaarheid van de dood werd door mijn respondenten niet duidelijk gesproken. De hypothese dat humanistisch geestelijk verzorgers zich, net als Leget aangeeft, bewust zijn van de oninpasbaarheid van de dood, wordt door de uitkomst van dit onderzoek dus niet ondersteund.
Zin en een gesprek Over het thema 8 (zin) kon ik in de verhalen van mijn respondenten de meeste en de meest krachtige uitspraken vinden. Het thema 3 (een gesprek) ligt, wanneer je kijkt naar de inhoud van de antwoorden van mijn respondenten dicht bij thema 8 (zin). Ook over dit thema wordt door de meerderheid van mijn respondenten iets verteld. De respondenten gaan in gesprek over het geleefde leven van de ander, en de dingen die Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 139
iemand nog graag wil vertellen. De hypothese dat humanistisch geestelijk verzorgers zin, in de zin van oriëntatie en heroriëntatie op het leven bieden wordt hierdoor ondersteund. Een uitbreiding van deze hypothese is dat er door mijn respondenten ook gesproken werd over het helpen van vinden van betekenis, je kern, rust, structuur, comfort en liefde. Daarnaast, en dit sluit aan bij de gedachten van Longaker over zin, werd er gesproken over het luisteren naar muziek en over het bieden van aanraking (fysiek contact). Door de meerderheid van mijn respondenten werden er ook gesprekken geboden rondom angst voor de dood, relatie met anderen en het verlangen naar de dood. De hypothese dat humanistisch geestelijk verzorgers, net als de auteurs aangeven, een gesprek bieden rondom sterven en dood wordt hierdoor ondersteund. Wanneer het gaat om verlangen naar de dood, dan spraken de respondenten vooral over het luisteren naar de ander, het zoeken naar de vraag achter de vraag en het geven van informatie. De drie punten uit de hypothese, die ook door de drie auteurs worden beschreven worden dus door de respondenten onderschreven. Over de overige punten: het doorverwijzen, het wijzen op verantwoordelijkheden en het Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 140
aanwezig zijn bij euthanasie wordt slechts door enkele of geen respondenten iets gezegd.
Luisteren, beluisteren en woorden van de ander Twee thema’s waarvan ik ook van de meerderheid van mijn respondenten uitspraken terugvond en die ook een bepaalde samenhang en overlap hebben, zijn 5 (luisteren en beluisteren) en 6 (woorden van de ander). In de verhalen van mijn respondenten ging het vaak over luisteren, kijken en doorvragen om op die manier te verkennen wat er bij de ander speelt. De hypothese dat humanistisch geestelijk verzorgers, net als de auteurs aangeven, luisteren naar de ander wordt hierdoor dus door de uitkomst van dit onderzoek ondersteund. Ook de hypothese over het teruggeven van woorden van de ander wordt door de uitkomst van mijn onderzoek onderschreven. Sommige respondenten gaven daarnaast aan dat zij ook non-verbale communicatie teruggeven en één respondent gaf aan ook eerlijkheid te bieden. Beide aspecten worden niet door mijn auteurs genoemd en waren ook niet opgenomen in mijn hypotheses. Over het gebruik van dromen en visualisaties heeft geen enkele van mijn respondenten duidelijke uitspraken gedaan. De hypothese dat humanistisch geestelijk verzorgers Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 141
daar gebruik van maken, wordt dus door de uitkomsten van mijn onderzoek niet ondersteund.
Nabij zijn en onmacht uithouden Over het thema 11 (nabij zijn) werd, hetzij het in iets andere woorden en vaak korte opmerkingen, ook door de meerderheid van mijn respondenten gesproken. Er werd onder andere gesproken over bij de ander aanwezig zijn en trouw. De hypothese dat humanistische geestelijk verzorgers bij iemand die nadenkt over sterven en dood aanwezig zijn word hierdoor bevestigd. Bij dit thema werd, net als door mijn auteurs ook gesproken over afstand. Respondenten gaven aan dat je, wanneer het ging om nabijheid, goed moet aftasten wat de ander zijn behoeften zijn, en soms ook uit de buurt blijven als de ander dat wil. Ook heb ik het thema fysiek contact, wat ik later ook als nieuw thema besprak onder dit thema geschaard. Het bleek dat veel uitspraken over nabij zijn, gekoppeld waren aan uitspraken over fysiek contact. Dit geldt ook voor het thema 12 ( delen van onmacht). Ook daar werden sommige uitspraken over het delen van onmacht gekoppeld aan fysiek contact. Het thema fysiek contact vind ik bij Leget en Van den Berg niet terug. Longaker heeft het alleen over aanraking, wat zin kan geven. Anders dan Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 142
ik vooronderstelde, werd maar door minder dan de helft van mijn respondenten gesproken over het delen van onmacht. De hypothese dat humanistisch geestelijk verzorgers proberen de onmacht uit te houden wordt dus niet geheel onderschreven.
Woorden vanuit persoonlijke levensbeschouwing, symbolen en metaforen Bij de omschrijving van thema 7 (woorden vanuit persoonlijke levensbeschouwing) sprak ik over het bieden van poëzie en literatuur. Een tweetal van mijn respondenten vertelden dat zij dit soms doen. Omdat zij echter dicht bij het verhaal van de ander proberen te blijven, proberen aan te sluiten bij de ander, heb ik hun verhalen onder thema 9 (symbolen en metaforen) laten vallen. Vanuit mijn respondenten blijkt dat het bieden van proza en poëzie heel voorzichtig wordt gedaan en daarbij erg wordt aangesloten bij de ander. De hypothese dat humanistisch geestelijk verzorgers proza en poëzie bieden wordt dus deels onderschreven. Ook hier werd duidelijk bij vermeld dat de humanistisch geestelijk verzorgers hierbij aansluiten bij de belevingswereld van de ander. Wanneer het gaat om het bieden van woorden vanuit de eigen levensbeschouwing (thema 7), vond ik bij respondenten Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 143
terug dat zij dat vooral doen wanneer de ander daar naar vraagt. In vergelijking tot Leget en Van den Berg zijn mijn respondenten terughoudender in het naar voren brengen van hun eigen levensbeschouwelijk verhaal. Zoals ik al vooronderstelde sluiten zij vooral aan bij de belevingswereld van de ander. En naast deze persoonlijke denkbeelden, kwam in mijn interviews ook naar voren dat humanistisch geestelijk verzorgers ook verhalen vanuit persoonlijke ervaring vertellen aan de ander. En dat ook voornamelijk wanneer de ander daar naar vraagt. Wanneer het ging om metaforen en symbolen (thema 9), dan blijven mijn respondenten ook erg dicht bij de ander en gaan soms ook zelfs alleen in op een beeld wat de ander zelf geeft. Het voorlezen uit de bijbel, op verzoek van de ander, is een mooi voorbeeld waarin wordt aangesloten bij de levensbeschouwing van de ander. En op die manier worden dus eigenlijk woorden teruggeven uit de levensbeschouwing van de ander en niet van de geestelijk verzorgers zelf. De hypothese dat humanistisch geestelijk verzorgers metaforen en beelden bieden in aansluiting op de ander, wordt deels onderschreven en deels uitgebreid met dat ze vooral metaforen en beelden geven vanuit de levensbeschouwing en het verhaal van de ander.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 144
Bezinning en rituelen Onder het thema bezinning (thema 10) vallen, naar aanleiding van de verhalen van de drie auteurs, onder andere bidden, meditatie en stilte. Een aantal respondenten geeft aan niet te bidden voor of met een ander. De hypothese dat humanistisch geestelijk verzorgers geen gebed bieden ter ondersteuning wordt door deze twee respondenten onderschreven. Over het mediteren met of voor een ander wordt door mijn respondenten niet gesproken. Wel wordt er door een aantal respondenten iets gezegd over het samen stil zijn met de ander. Het voorlezen van poëzie en teksten, zou volgens Van den Berg een meditatie zijn. Mijn respondenten benoemen dit echter niet zo. Eén respondent vertelde dat hij dit een ‘zeker ritueel’ vindt. Hierdoor zou dit onder thema 13 (rituelen) vallen. Over het bieden van rituelen wordt door mijn overige respondenten niet gesproken. Dit kan de hypothese dat humanistisch geestelijk verzorgers in een begeleidingscontact rondom sterven en dood niet vaak individuele rituelen bieden. Wel wordt er door een aantal van mijn respondenten verteld dat zij soms doorverwijzen naar collega’s van een andere denominatie voor het uitvoeren van bepaalde (traditionele) rituelen. Ook wordt er door iets minder dan de helft van mijn Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 145
respondenten verteld dat zij iemand soms begeleiden rondom gedachten over zijn of haar uitvaart.
Innerlijke ruimte De meeste respondenten waarbij ik het thema 1 (ruimte) terug kon vinden, vertelden over het er laten zijn en verkennen van emoties. Hierdoor wordt de hypothese dat humanistisch geestelijk verzorgers in een begeleidingscontact rondom sterven en dood ruimte bieden aan gevoelens en gedachten van de ander onderschreven. Een aanvulling hierbij is dat er er door de respondenten ook gesproken werd over het bieden van ruimte om het eenvoudig te houden en voor het idee dat niets te gek is. De respondenten hebben het in dit geval niet, zoals de hypothese ook luidde, over het vergroten van iemand zijn innerlijke ruimte gehad.
Bevestigen, aanvaarden, humor en innerlijke ruimte in jezelf Over het thema’s 4 (bevestigen en aanvaarden) sprak slechts één respondent zich duidelijk uit. Een aantal andere gedachten over dit onderwerp vond ik terug binnen andere onderwerpen, in het verhaal over het beste in mensen naar boven halen en in de context van het erkennen van het verlangen naar de dood. Het Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 146
kan zijn dat mijn respondenten geen bevestiging en aanvaarding bieden, maar het kan ook zijn dat het zo vanzelfsprekend en verweven in de andere thema’s zit, dat het niet duidelijk door hen naar voren is gebracht. Dit geldt misschien ook voor het thema 14 (humor). Anders dan ik vooronderstelde sprak geen enkele respondent zich uit over het bieden van humor. Het bieden van innerlijke ruimte in jezelf (thema 2), is, zoals ik al schreef misschien een lastig thema. Dit omdat het geen voor de hand liggend antwoord is op de vraag wat je biedt naar de ander toe. Het lijkt meer een voorwaardenscheppend thema te zijn, waardoor je alle andere thema’s kunt aanbieden. Door mijn respondenten is over dit thema dan ook niet veel verteld. De hypothese dat humanistisch geestelijk verzorgers het niet hebben over het vergroten van innerlijke ruimte wordt hierdoor onderschreven, het is echter onduidelijk of en hoeveel waarde zij hechten aan zelfkennis en persoonlijke ontwikkeling.
Nieuwe thema’s Naast alle aansluitingen, nuanceringen en aanvulling op de thema’s zijn er ook een aantal nieuwe thema’s naar voren gekomen. De thema’s trouw, fysiek contact en begeleiden bij het vormgeven van een uitvaart, komen ook binnen een aantal Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 147
van de door mij opgestelde veertien thema’s naar voren, maar zijn, zoals ze verteld werden door mijn respondenten. ook losstaand. Een respondent gaf ook aan dat zij haar betrouwbaarheid aan de ander bood. Dit is echt een nieuw thema. Daarnaast zijn er nog een aantal thema’s, die mijn respondenten uitdrukkelijk noemden, maar die buiten mijn onderzoek vallen. Dit zijn de thema’s steun aan naasten en verpleegkundig personeel, het begeleiden van een gesprek met een arts, en het begeleiden van een gesprek met naasten.
Tot slot Dat humanistisch geestelijk verzorgers, in vergelijking met de visies van Leget, Longaker en Van den Berg meer zoekend bezig zijn en meer proberen aan te sluiten bij de wensen en behoeften van de ander wordt ook door de respondenten bevestigd. Dit laatste komt ook in de thema’s naar voren. Een ander groot verschil tussen de auteurs en de humanistisch geestelijk begeleiders is dat zij niet spreken over het vergroten van innerlijke ruimte. Je zou kunnen zeggen dat zij dit, doordat wat zij vertellen wat zij bieden wel doen, maar het wordt niet zo door hen benoemd. Er werd gesproken over het helpen van vinden van betekenis, je kern, rust, structuur, comfort en liefde. Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 148
De thema’s zin, een gesprek, luisteren, beluisteren en woorden van de ander, blijken het meest in de verhalen van de humanistisch geestelijk verzorgers naar voren te komen. Daarin vinden zij dus de meeste aansluiting met de gedachten van Leget, Van den Berg en Longaker. Ook het werken vanuit het eenvoudig verhaal, het bieden van delen van de onmacht en aanwezig zijn, wordt door, hetzij een minder groot deel van de vorige genoemde thema’s, door een deel van de humanistisch geestelijk verzorgers genoemd. Opvallend is dat, anders dan dat de literatuur over humanistisch geestelijke verzorging deed vermoeden, er niet of weinig werd gesproken over de oninpasbaarheid van de dood, over bevestigen en aanvaarden en over humor, thema’s waar door de auteurs wel over werd gesproken. Ik heb geen goede verklaring waarom dit niet voorkwam in mijn interviews. Het kan zijn dat het niet geboden wordt door mijn respondenten of dat zij er op dat moment niet aan dachten. Het is waarschijnlijk dus niet zo belangrijk voor hen geweest, anders hadden zij het wel meer genoemd. Zoals ik al vermoedde, heeft het verschil tussen de auteurs en humanistisch geestelijk verzorgers bij de thema’s woorden vanuit persoonlijke levensbeschouwing en symbolen Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 149
en metaforen vooral te maken met het aansluiten bij de ander. Ook speelt hier, net als bij de thema’s bezinning en rituelen het verschil in levensbeschouwlijk kader mee. De manieren van bezinning, zoals door de auteurs genoemd (gebed, stilte, meditatie) werden maar nauwelijks genoemd door mijn respondenten. Door maar één respondent werd voorzichtig gesproken over een ritueel. Bij de invulling van de overige thema’s zie je ook soms verschillen vanuit het levensbeschouwelijk kader terug, maar bij deze thema’s komen ze het duidelijkst naar voren, en spelen ze, naar mijn mening ook een rol waarom de respondenten zich niet over deze thema’s hebben uitgesproken. Naast de verschillen en de aanvulling vanuit het humanistisch geestelijk werk, zijn er ook veel overeenkomsten. Er zijn ook weinig, nieuwe thema’s opgekomen vanuit de interviews. Dit laat naar mijn mening zien dat de visie van de drie auteurs in grote lijnen overeenkomt met dat wat humanistisch geestelijk verzorgers bieden rondom sterven en dood. Wat mij daarnaast opviel is dat elke humanistisch geestelijk verzorger zo zijn eigen manier van werken heeft en van verwoorden van dat wat hij of zij doet. Binnen dat wat je
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 150
iemand kunt bieden rondom sterven en dood speelt eigenheid dus ook een grote rol. Tot slot wil ik nog noemen dat ik, net als bij de auteurs, tijdens de interviews merkte dat de respondenten vanuit het thema sterven en dood ook vertelden over hun werk in het algemeen. Over dat wat zij bieden aan iemand in het algemeen en niet specifiek rondom sterven en dood. Dit ondersteunt de gedachte dat het begeleiden van iemand rondom sterven en dood niet wezenlijk anders is dan het begeleiden van iemand op andere gebieden van zijn leven. Toch merkte ik ook dat er bij de respondenten wel een bepaald soort aandacht leeft voor dit gebied rondom sterven en dood. Misschien is de benadering ervan niet wezenlijk anders, maar het is en blijft toch het meest mysterieuze moment van iemand zijn leven. De gebeurtenis die ons het meest confronteert met onze nietigheid. Dit hoorde ik ook terug in de verhalen van mijn respondenten.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 151
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 152
Conclusie In dit laatste deel van dit onderzoeksverslag zal ik vanuit mijn onderzoek een antwoord formuleren op de onderzoeksvraag: Hoe verhoudt dat wat Christine Longakker, Carlo Leget en Marinus van den Berg schrijven over het begeleiden rondom sterven en dood zich tot dat wat humanistische geestelijk verzorgers, werkzaam in de zorg, bieden in een individueel begeleidingscontact waarin het sterven en de dood van de ander centraal staat? Daarnaast zal ik enkele suggesties doen voor vervolgonderzoek.
Grote lijnen Wanneer ik de verhalen van mijn respondenten met de door mij opgestelde veertien thema’s vergelijk dan kan ik allereerst zeggen dat de meerderheid van mijn thema’s door de meerderheid van mijn respondenten wordt benoemd. Ook zijn er maar weinig, voor mijn onderzoeksvraag relevante nieuwe thema’s opgekomen vanuit de interviews. Hieruit kun je de conclusie trekken dat de visies van Carlo Leget, Marinus van den Berg en Christine Longaker dicht liggen bij dat wat mijn
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 153
respondenten vertellen. En hierdoor zou je de voorzichtige conclusie kunnen trekken dat dat wat humanistisch geestelijk verzorgers bieden rondom een begeleidingscontact rondom sterven en dood, wat betreft de grote lijnen overeenkomt met dat wat Leget, Van den Berg en Longaker daarover schrijven. Enkele kanttekeningen en nuanceringen zijn hier echter op zijn plaats.
Kanttekeningen Allereerst heb ik, in verhouding tot het aantal geestelijk verzorgers dat werkzaam is in de zorg, een klein groep respondenten geïnterviewd. De externe validiteit, zoals al beschreven in hoofdstuk 1, is klein. Dit brengt met zich mee dat ik voorzichtig moet zijn met het doen van uitspraken over humanistisch geestelijk verzorgers in het algemeen. Het kan zijn dat ik, doordat ik weinig respondenten heb geïnterviewd een aantal dingen heb gemist. Het opdelen van de verschillende visies van de drie auteurs in thema’s kan daarnaast de interne validiteit schade hebben aangedaan. Door het opstellen van veertien thema’s is er sprake geweest van interpretatie. Ook bij het analyseren van de interviews is er sprake geweest van interpretatie. Dit heb ik proberen te voorkomen door hoofdstuk Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 154
vier door mijn respondenten te laten nakijken. Daarnaast ben ik bij de interviews enkel afgegaan op wat de respondenten mij vertelden. Zodoende weet ik niet zeker of de thema’s die zij niet noemden ook niet van toepassing zijn.
Nuanceringen In dit onderzoek maakte ik geen onderscheid tussen mensen die stervenden waren en mensen die, zonder stervenden te zijn, nadenken over hun eigen dood. De respondenten bleken hier wel onderscheidt in te maken en spraken vooral over mensen die stervenden waren. Dit moet in acht genomen worden bij de conclusie van dit onderzoek. Daarnaast bleek uit het onderzoek dat iedere humanistisch geestelijk verzorger een eigen stijl van werken heeft. Het blijkt dus dat binnen dat wat je iemand kunt bieden rondom sterven en dood eigenheid ook een grote rol speelt bij de invulling hiervan. Algemene uitspraken over dat wat humanistisch geestelijk verzorgers bieden moeten dus voorzichtig gemaakt worden, omdat elke geestelijk verzorger ook weer een eigen invulling geeft aan zijn beroep. Naast dat de visie van Leget, Longaker en Van den Berg in grote lijnen overeenkomt met dat wat humanistisch geestelijk Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 155
verzorgers bieden zijn er ook verschillen en aanvullingen. Zo is er binnen het humanistisch geestelijk werk rondom sterven en dood meer nadruk op het zoekend bezig zijn en op het vinden van aansluiting bij de ander. Ook word er binnen het humanistisch geestelijk werk niet gesproken over het vergroten van innerlijke ruimte, iets wat binnen de visie van vooral Leget wel belangrijk is. Vooral binnen de thema’s bezinning en rituelen kwamen de verschillen, welke te maken hebben met de levensbeschouwelijke achtergrond van de auteurs en de geestelijke verzorgers, naar voren. Deze thema’s werden nauwelijks door de humanistisch geestelijk verzorgers genoemd. Binnen de overige thema’s kwamen de levensbeschouwelijke verschillen soms ook naar voren, de visie van de drie auteurs was echter zo breed, dat er veel binnen past. Als laatste nuancering wil ik nog noemen dat er vanuit de literatuur van de drie auteurs en uit de analyse van de interviews het erop lijkt dat dat wat je iemand biedt die geconfronteerd wordt met zijn eigen sterven en dood niet wezenlijk verschild van dat wat je iemand bied die geconfronteerd wordt met andere levensproblemen. Dit is echter een voorzichtige conclusie, die nader onderzocht zou moeten worden. Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 156
Vervolgonderzoek Omdat dit, vanwege de kanttekeningen en nuanceringen die er nodig zijn een zeer voorzichtige conclusie is van dit onderzoek wil ik hierbij ook een aantal suggesties doen voor vervolgonderzoek. Allereerst zou het belangrijk zijn om dit onderzoek breder op te zetten, om meer respondenten, uit meer verschillende werkgebieden (ook defensie en justitie) te interviewen. Daarbij zou ook kunnen worden gekozen voor één van de drie auteurs, om daarmee de vergelijking door te zetten. Dit omdat het opstellen van thema’s interpretatiegevoelig is. Met dit onderzoek heb ik inzichtelijk proberen te maken wat humanistisch geestelijk verzorgers doen in een contact rondom sterven en dood. Een vervolgonderzoek zou zich ook kunnen richten op dat wat humanistisch geestelijk verzorgers doen in een begeleidingscontact in het algemeen. Dat de scheidslijn daartussen dun is, kwam ook in mijn onderzoek verscheidene malen terug. Eigenlijk zou dit gehele onderzoek gezien kunnen worden als een inventarisatieonderzoek waarvan delen, of het geheel, vervolgd kan worden met een grotere populatie.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 157
De magic kun je niet verwoorden Ondanks de kanttekeningen en nuanceringen geeft dit onderzoek, naast de vergelijking met de drie auteurs ook een beeld van dat wat humanistisch geestelijk verzorgers zouden kunnen bieden in een begeleidingscontact rondom sterven en dood. En wanneer, zoals voor een deel naar voren komt in dit onderzoek, dat wat zij bieden rondom sterven en dood dicht ligt bij dat wat zij in het algemeen bieden, is dit ook een antwoord op mijn persoonlijke vraag wat je als humanistisch geestelijk verzorger doet. In dit onderzoek zocht ik naar woorden voor dat wat je als humanistisch geestelijk verzorger aan de ander biedt. Het is geen duidelijk en eenduidig beeld geworden, maar ik heb wel wat aanwijzingen gevonden. En bovendien ben ik het met de respondent eens die zei dat je niet alles kunt verwoorden van dat wat er tussen jou en de ander gebeurt: ‘De magic kun je niet verwoorden.’
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 158
Samenvatting ‘De magic kun je niet verwoorden’
De titel van dit onderzoeksverslag is een uitspraak van één van mijn respondenten die ik voor dit onderzoek geïnterviewd heb. De vraag die ik tijdens mijn interviews stelde was: ‘Wat bied jij als humanistisch geestelijk verzorger in een begeleidingscontact waarin het sterven en dood van de ander centraal staat?’. De antwoorden waren niet eenduidig. Bijna alle respondenten gaven aan dat het vooral van belang was aan te sluiten bij de wensen en de behoeften van de ander en dat dat wat er tussen jou en de ander gebeurt, dat het een zoeken is en dat wat je biedt, niet altijd te verwoorden is. De antwoorden van mijn respondenten heb ik in dit onderzoek vergeleken met de visies van Carlo Leget, Marinus van den Berg en Christine Longaker. De onderzoeksvraag die ik in dit onderzoek beantwoord luidt dan ook: Hoe verhoudt dat wat Christine Longakker, Carlo Leget en Marinus van den Berg schrijven over het begeleiden rondom sterven en dood zich tot dat wat humanistische geestelijk verzorgers, werkzaam in de zorg, bieden in een individueel begeleidingscontact waarin het
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 159
sterven en de dood van de ander centraal staat? Vanuit de visie van de drie auteurs heb ik veertien thema’s opgesteld, dit zijn: innerlijke ruimte, innerlijke ruimte in jezelf, een gesprek, bevestigen en aanvaarden, luisteren en beluisteren, woorden van de ander, woorden vanuit persoonlijke levensbeschouwing, zin, symbolen en metaforen, bezinning, nabij zijn, onmacht delen, rituelen en humor. Uiteindelijk werd de meerderheid van de thema’s door de meerderheid van mijn respondenten benoemd. De visies van de drie auteurs komen dus in grote lijnen overeen met dat wat humanistisch geestelijk verzorgers zeggen dat zij bieden. De humanistisch geestelijk verzorgers legden hierbij wel meer de nadruk op het aansluiten bij de wensen en behoeften van de ander. Ook waren er verscheidene verschillen die te maken hadden met het levensbeschouwelijk kader van de auteurs en de geestelijk verzorgers. Daarnaast heeft iedere geestelijk verzorger een eigen stijl en dus een eigen manier van werken én blijft het zo dat je de ‘magic’ niet kunt altijd kunt verwoorden.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 160
Literatuurlijst Anbeek, Christa W. (1994). Denken over de dood, de boeddhist K. Nishitani en de christen W. Pannenberg vergeleken. Kampen: Uitgeverij Kok.
Berg, Marinus van den (1980). Fragment uit een pastoraal dagboek. In: Coen Honing, Marinus van den Berg en Aukje den Boer. Geestelijke verzorging en pastoraat. Deventer: Van Loghum Slaterus
Berg, Marinus van den (1990). Het einde is het einde niet. Haarlem: Gottmer.
Berg, Marinus van den (1991). Aan de rand van de tijd, over dood en sterven in het verzorgingshuis. Uitgave van de Katholieke Vereniging van Bejaardentehuizen.
Berg, Marinus van den (1993). De rest is stilte: praten over de dood. Haarlem: Gottmer.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 161
Berg, Marinus van den (1995). Zingeving in zorg. Nijkerk: Uitgevrij Intro.
Berg, Marinus van den (1997). Omgaan met sterven. Utrecht: De Tijdstroom.
Berg, Marinus van den (2000). Betrokken zorg, verhalen over spiritualiteit en geloof in de zorg. Baarn: Uitgeverij Intro
Berg, Marinus van den (2001). Om levensmoed. Kampen: Uitgeverij Kok.
Berg, Marinus van den (2001). Zingeving in de palliatieve zorg. Cahierreeks Pallium. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
Berg, Marinus van den (2003). Voor de laatste tijd: samen werken aan een goede dood. Kampen: Kok.
Berg, Marinus en Carlo Leget (2008). Grenzen om te leven gevraagd. Praktische theologie, vol. 35, afl. 5, p. 39-43
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 162
Bogaart, Meggie van den (2008). Op weg naar een zelfgekozen levenseinde. Verslag van een kwalitatief onderzoek naar ervaringen, denkbeelden, overwegingen en wensen van humanistisch geestelijk verzorgers rond het begeleiden van mensen met een doodswens. In opdracht van het landelijk bureau van het Humanistisch Verbond.
Elders, Fons (red.) (1997). Over leven en dood. Doodsopvattingen in het boeddhisme, christendom, confucianisme, hindoeïsme, humanisme, islam, jodendom, shintoïsme, taoïsme, Tibetaanse dodenboek, zes dialogen met de dood. Brussel: VUBPress.
Elders, Fons (1999). Humanisme, dood en transcendentie. In: Wybe Dijk (red.). De laatste tijd, Denken over het einde in levensbeschouwing en psychologie. Zoetermeer: Meinema.
Elly Hoogeveen (1996). Verbondenheid. Opstellen over humanistische geestelijke verzorging. Utrecht: Universiteit voor Humanistiek.
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 163
Kruyf, Tilly (1999). Kwalitatief onderzoek naar Palliatieve zorg binnen de praktijk van het Humanistisch geestelijk werk. Humanistische verbond: afdeling dienstverlening.
Leget, Carlo (2003). Ruimte om te sterven, een weg voor zieken, naasten en zorgverleners. Tielt: Lannoo.
Leget, Carlo (2008). Van levenskunst tot stervenskunst, over spiritualiteit in palliatieve zorg. Tielt: Lannoo.
Leget, Carlo (2007). Retrieving thears moriendi tradition. Medicine, Health Care and Philosophy vol. 10, afl. 3, p. 313319.
Longakker, Christine (1997). Het licht van afscheid. Hoop vinden in leven en sterven. Een leidraad voor emotionele en spirituele zorg. Amsterdam: Forum.
Maele, C. van (1997). Aandacht voor levensvisie in een palliatieve context: humanistische-vrijzinnige kijk op sterven en dood. In: Bart Lauvrijs (red.). De dood. Pluralistisch/gelovige benadering. Leuven-Apeldoorn: Garant. Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 164
Maele, C. van (2000). Was het wel de moeite waard? Zingeving, zinvragen en zinervaring binnen de context van de palliatieve zorg. In: G.J.H Spijker en M.J.B. Laarman (red.). De praktijk van palliatieve zorg. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
Martelaere, Patricia de (2001). Wie is er bang voor de dood. Nijmegen: Titus Brandsma Instituut.
Maso, Ilja en Adri Smaling (1998). Kwalitatief onderzoek: praktijk en theorie. Amsterdam: Boom.
Praag, Jaap van (1989). Grondslagen van Humanisme. Amsterdam/Meppel: Boom.
websites (www.raadsliedenforum.nl). (www.uitgeverijtenhave.nl, zie auteurs)
Documentaire Zorg met compassie (2006, www.boeddhisme-sterven.nl)
Josette Haspels, ‘De magic kun je niet verwoorden’, scriptie uvh, December 2009 165