Archiefkast door Andries van Kempen 1708 Stadhuis te Culemborg
VOORONDERZOEK reconstructie en herplaatsing
WANDKAST SCHEPENKAMER ‘waerinne Stads, Gemeenlands, Kerke ende andere rekeningen’
Samenwerkingsverband Vincent van Drie en Nico Hijman Meubelrestauratoren te Utrecht 22 september 2011
Opdrachtgever
Gemeente Culemborg
Contactpersoon
Dhr. J. Smits (Jan), Beleidsadviseur Cultuurhistorie Gemeente Ridderstraat 250, 4100 AC Culemborg 0345 477 873
[email protected] Dhr. Kuiper (Jeroen) Locatie contact: Uitvoerder van Dillen 06 228 040 03
Opdrachtnemers
Van Drie en Hijman Samenwerkende Meubelrestauratoren Vlijtstraat 6a, 3513 SV Utrecht. 030 2313170 V. A. van Drie (Vincent), VAT NL 117 423 002 B01, KvK Utrecht 30087430,
[email protected]
Rapportdatum
31 augustus 2011
Offertedatum onderzoek
20 april 2011
Opnamedata
7 juni en 23 augustus 2011
D.J. Hijman (Nico), VAT NL 086 294 532 B 01 KvK Utrecht 30074600,
[email protected]
Rapportage Vooronderzoek Archiefkast Schepenkamer
Inhoud •
Inleiding
•
De wandkast
•
Aanpak bij historische reconstructie
•
Eerste locatie: de Schepenkamer
•
Tweede locatie: de Polderkamer
•
De maker: Andries van Kempen, Stadstimmerman
•
De kast: constructie, schilderwerk, interpretatie
•
Advies opnieuw plaatsen van de archiefwandkast
2
Inleiding
In het kader van het project ‘Het Huis van de Stad’ en de daarbij beoogde reconstructie en herplaatsing van de wandkast vanuit de Polderkamer naar de Schepenkamer, werden wij uitgenodigd om mee te denken over een verantwoorde herplaatsing en om deze eventueel uit te voeren. Op 12 april 2011 maakten wij kennis met de inmiddels gedemonteerde kast waarvan de onderdelen in de Schepenkamer stonden opgesteld. Van ons werd verwacht inzicht te verschaffen in de conditie van de kastonderdelen en in de kosten van de werkzaamheden bij de restauratie, gedeeltelijke reconstructie en plaatsing van de kast.
Kastonderdelen Schepenkamer
Na een eerste opname van de kast bleek dat de direct van de objectdelen af te leiden informatie over de oorspronkelijke uitvoering en de werkelijke positionering, onvoldoende gegevens opleverde. Zowel de eerste functie als het oorspronkelijke formaat en de afwerking van de kast bleken onduidelijk. Er werd overeengekomen een voorafgaand onderzoek te verrichten naar het historische vervaardigingconcept. De belangrijkste bron voor het onderzoek waren natuurlijk de kastonderdelen zelf. De verschillende constructies werden bekeken en de afwerking onderzocht. De waargenomen sporen van vervaardiging en aangebrachte identificatiekenmerken (signaturen, merktekens etc.) zijn door ons digitaal vastgelegd en worden hierbij aangeboden. Resultaten van eerdere restauraties en reconstructies worden in dit rapport voorzien van onze opmerkingen.
Uitgave Sillevis en Beltjes 1939
Ons aanvullend onderzoek richtte zich op de rol van deze kast in de historische inrichting van de Schepenkamer (vanaf 1700) en de daaropvolgende aanpassingen in en van deze kamer, die tijdens de bouw- en verbouwgeschiedenis van het Stadhuis tot stand zijn gekomen. Vastgelegde gegevens over en uit deze tijd zijn een belangrijke bron van waaruit diverse conceptgegevens kunnen worden afgeleid. Recent verzamelde informatie over de eerste locatie vonden we in het onderzoeksrapport met betrekking tot de restauratie van de schouw en diverse bouwkundige rapporten. Diverse belangrijke historische gegevens vonden wij verspreid in ‘De Bouwgeschiedenis van het Stadhuis te Culemborg’ uit 1939. Dit boekje van L. Sillevis en P.J.W. Beltjes verscheen in de periode dat een grootschalige restauratie/renovatie van het Stadhuis door aannemer Van Mameren uit Geldermalsen van start ging. De uitgave was het vervolg op een goed onderbouwd rapport dat eerder door hen aan Monumentenzorg in Den Haag werd toegestuurd. De met de restauratie belaste architect Van Essen had volgens hen ‘geen enkele notie van restaureren’ en zou het stadhuis in een ‘quasi Oudhollands jasje’ steken. Dankzij Sillevis en Beltjes werden verschillende plannen bijgesteld. Ook voor het behoud van de kast hebben zij zich verdienstelijk ingezet hoewel ze niet konden voorkomen dat hij verplaatst werd.
Oostwand Schepenkamer
Architect Van Essen (links) en aannemer Van Mameren
De archiefkast
Inmiddels is het onderzoek afgerond en hebben wij de resultaten in dit rapport weergegeven. Onderzoek van de kastonderdelen, literatuur- en eventueel archiefonderzoek, aangevuld met de afgeleide informatie, aanwezig op de kast, zoals bijvoorbeeld van verflagen, spijkers, merken, etc. brachten ons tot een gefundeerde interpretatie van wat oorspronkelijk vervaardigd, geplaatst en afgewerkt is. Wij hopen dat de hierbij gepresenteerde informatie bij of in de kast bewaard blijft en zal bijdragen aan het behoud van deze belangrijke Culemborgse archiefkast en zijn geschiedenis.
De kast werd in 1708, speciaal voor de ‘Heeren Camer’, dus de huidige Schepenkamer gemaakt. In 1941 werd hij verwijderd en vermaakt voor de Polderkamer. Zowel over de oorspronkelijke situatie als over de latere aanpassingen werden nauwelijks gegevens vastgelegd. Diverse kastdelen zouden bij de verplaatsing zijn verwijderd. Het is wel duidelijk dat de kast, met onder vier hoge en boven vier lage deuren, in de Polderkamer passend op de wand werd gemaakt. De kast fungeerde daar niet alleen als bergruimte maar bood tevens plaats aan een dossierlift en een toegangsdeur naar de achterliggende kamer. Na deze ‘verbouwing’ is van de overige restanten van de kast vrijwel zeker niets bewaard gebleven. De inmiddels wit geschilderde kast is tenslotte, in afwachting van de herplaatsing, gedemonteerd.
3
Aanpak bij historische reconstructie
De restauratie- en reconstructiewerkzaamheden aan de opnieuw te plaatsen archiefkast, zullen er toe moeten leiden dat het oorspronkelijk beeld (ontwerp en uitvoering) wordt hersteld. Als uitgangspunt bij onze aanpak geldt een zo getrouw mogelijke conceptreconstructie van de oorspronkelijke uitvoering: de situatie van de kast op de eerste locatie, met de juiste interpretatie van de proporties, detaillering en afwerking. Een conserverende benadering is daarbij vanzelfsprekend omdat dan zoveel mogelijk historische informatie bewaard blijft. Onze historische reconstructie zal de basis vormen voor de uitvoering van conservering, herplaatsing en eventuele reconstructie van de kastonderdelen. Onderzoeksresultaat en reconstructievoorstel worden voorgelegd aan de opdrachtgever. Realisering van het uiteindelijke concept gebeurt in overleg en na opdrachtverstrekking.
Eerste locatie De Schepenkamer 1534 – 1630 Schepenkamer / Raadkamer 1630 – 1635 Schutterskamer in 1708 Heerenkamer 1735 – 1749 Raadkamer met archief vanaf 1949 Burgemeesterskamer
Schepenkamer in 1926
Plattegrond met kastenwand1
Schepenkamer na 1949
Andries van Kempen kreeg in 1708 de opdracht om deze archiefkast tegen de oostelijke wand van de ‘Heeren Camer’ te maken (zie onder). Hier wordt de Schepenkamer bedoeld. Deze ruimte heeft in het verleden verschillende namen gehad die soms ook gewoontegetrouw werden gebruikt, als de functie inmiddels al was veranderd. Niet alleen de functie van deze ruimte maar ook de inrichting werden herhaaldelijk aangepast en veranderingen aan de kast zullen redelijkerwijs plaats hebben gevonden. De kast heeft lang zijn functie in deze kamer vervuld maar werd tenslotte tijdens de ‘restauratie’ periode van 1939-1949 toch verwijderd uit deze ruimte. Tijdens ons onderzoek hebben wij geen aanzichttekening of een foto kunnen vinden van de kast. Op diverse tekeningen blijkt de aanwezigheid van een vaste kast over de volle breedte, tegen de oostelijke wand van de Schepenkamer. Deze wand is een droge binnenmuur die dus geen vochtproblemen in de kast veroorzaakt; een belangrijke voorwaarde voor een archiefkast. Onderzoek aan de muur heeft geen duidelijke sporen van zijn aanwezigheid opgeleverd. Het formaat en de functie van de kast blijkt uit diverse bronnen zoals bijvoorbeeld een inventarislijst van 1810 waarin blijkt dat de ‘archivalia’ nog steeds in ,,de groote kast" op deze kamer worden opgeborgen. Een inventarislijst uit 1764 vermeldt: “Register der papieren in schepenburgemeesterskas berustende"5. Sporen op het plafond bevestigen de aanwezigheid en de maximale hoogte van de kast. De van het plafond af te leiden diepte is gering maar zal voldoende zijn geweest voor het volume of formaat van de archivalia die bewaard moesten worden. Een bij strijklicht op de zijmuur waarneembare lichte verdikking lijkt dit te bevestigen. Toch kan niet met zekerheid worden gesteld dat we hier ook de oorspronkelijke diepte aflezen want het plafond uit 1708 is nog maar gedeeltelijk aanwezig. In ‘De Bouwgeschiedenis van het Stadhuis te Culemborg’, is namelijk sprake van “weggewerkte kinderbalkjes” (Sill. p. 51 en zie foto RCE) in het plafond. Op historische foto’s zijn de ruimten tussen de balken met vlakken uitgevuld. Het valt ons op dat het huidige uiterlijk van de kinderbinten en de daarop liggende planken, net als de deuren van de kamer, in belangrijke mate wordt bepaald doordat ze zwaar geborsteld zijn terwijl het hout een vrij jong aanzien heeft waardoor getwijfeld kan worden aan de ogenschijnlijke leeftijd van deze plafonddelen. Enkele planken waren eenvoudig door ons op te lichten en lieten daarboven, weggewerkte elektrabuizen zien. De aangetroffen sporen waaruit de kastdiepte eventueel kan worden afgeleid, kunnen mogelijk door herbevestiging (spijkers), het uitvullen tussen de balkjes en het aanbrengen van een gekleurde afwerking op het plafond zijn ontstaan en dus van later datum als de kast zijn. De oorspronkelijke diepte is hier dus niet met zekerheid vast te stellen. Een eerste aanwijzing voor de verdeling over de breedte van de wand is te vinden op een plattegrond van een ‘restauratie-bestektekening’ uit 1939-1949. Het RCE bezit een tekening uit 1961 gebaseerd op eerdergenoemde tekening waarin de kast wederom is getekend. Beiden tekeningen laten drie hartlijnen, haaks op de muur zien waarmee de sluitstijlen tussen de deuren van de kast worden aangeven. Over de volle breedte is er een wandverdeling met drie dubbele deuren. Deze dubbele deuren worden onderbroken door pilasters waarbij aan de zijden sprake lijkt te zijn van halve pilasters. De informatie dat de kast over de volle hoogte uit twee lagen was opgebouwd, kunnen wij exact afleiden uit de bewaard gebleven oorspronkelijke kastonderdelen. 4
Vrouwe Justitia uit 1734 Schoorsteen mantel uit 1762 Marmeren schouw uit 1944
In algemene zin blijkt de belangrijkste veranderingen in de aankleding van het Nederlandse binnenhuis in de eerste helft van de achttiende eeuw voort te zijn gekomen uit een streven naar eenheid, comfort en lichttoetreding. Schouwen, deuren en betimmeringen werden bij elkaar passend gedecoreerd, wanden werden bespannen en kleuren op elkaar afgestemd (Fock p.1876) . Een opmerkelijk aspect van de kast, de paneelgrootte en detaillering aan de onderzijde van de zijdeuren, lijkt een voortzetting van een lage lambrisering. Het is daarom aannemelijk dat de kast geïntegreerd was in een kamerbetimmering, mogelijk met linnen of doek als behang, en dat de plaatsing van de kast dus deel uitmaakte van een uitgebreidere herinrichting van deze ruimte. Een dergelijke lambrisering zou zeer modern zijn geweest. Uit een krantenadvertentie uit 1718 blijkt dat in Culemborg een huis werd aangeboden met een zaal die ‘op de nieuwe menier gelambriceert’ was (Fock p.189). Een lambrisering vergrootte niet alleen de mogelijke ruimtelijke eenheid met schoorsteen en kast, maar beschermde ook het behang of de muur tegen schade van stoelen die in die periode meestal aan de wand stonden geplaatst. Wij vermoeden dat er waarschijnlijk meer werk van stadstimmerman Van Kempen in deze kamer is aangebracht. Een oudere schoorsteenmantel uit 1583 werd ca. 1762 vervangen of mogelijk, zoals de huidige omvang doet vermoeden, deels weggetimmerd. Vanaf eind 17e eeuw ging men er steeds meer toe over om in plaats van hout en turf, steenkolen te stoken. Een “ouderwetse” hoge schouw was niet meer nodig waardoor veel schoorstenen werden aangepast. Aanpassingen zoals van de schoorsteen maar ook de deur- en raampartijen, hebben er onvermijdelijk toe geleid dat diverse interieurdelen niet zijn behouden. Hoewel de marmeren schouw qua stijl in de periode van de archiefkast past blijkt uit een restauratie‘tekening’ dat deze in 1944 is ontworpen en de in de schouw geplaatste kachel (zie foto RCE 1926) heeft vervangen.
Schets Walter Pompe: Justitiae 1734 15/3 Staet tot Culenborgh op het Stathuijs 3 uren van Utrecht’ 2
Schoorsteen met kachel, zonder marmeren mantel, met witte plafondvlakken3. ca. 1926
Ontwerp ‘Marmeren inbouw’ Monumentenzorg 22 juli 19444
Zoals reeds gesteld valt veel te herleiden dankzij de overgeleverde geschiedenis van de kamer, daarom volgen hier belangrijke data en gebeurtenissen met betrekking tot de Schepenkamer: 1583 – schouw door Peter Adriaensz. vervaardigd voor ‘de Schepenkamer’. 1703 – ‘wederom een groen kleed in de Heerenkamer gekomen’ (Sill. p. 49) 1705 – Josua van Nonswijk verft de ‘Heere Camer’, (Sill. p. 48). Tussen 1715-1718 is hij als Glazenmakersbaas ingeschreven in Het Viergekroonde- of Bijlhouwersgilde te Culemborg 7. 1708 – Andries van Kempen plaatst archiefkast tegen oostelijke wand van de ‘Heeren Camer’. Het is niet uitgesloten dat ook de kast deel uitmaakte van de uitgebreidere herinrichting van deze ruimte (zie boven). De aanwezigheid van een aansluitende lambrisering (door van Kempen?) is voor te stellen omdat deze zich lijkt voort te zetten in de onderzijde van de zijdeuren. 1720 – ‘Een Engelsch raamt opde gerechtskamer gemeakt’ 1729 – Oude portretschilderijen worden schoongemaakt om te verkopen. 1730 – 25 stoelen gerepareerd door zadelmaker Wijsenfeld. 1733 – Walterus Pompe (1703-1777) vervaardigt de beelden voor de schoorsteen op de Heeren Camer. 1735 – Walterus Pompe heeft het snijwerk afgerekend, (Sill. p. 50) 1738 – 18 gestoffeerde stoelen door Johan Kuenen 1762 – W. Winters ontvangt 60 gulden voor het “snijwerk aen de schoorsteen” (Sill. p. 51) De nieuwe omtimmering van de schouw blijkt hier gereed. Hij biedt tevens plaats aan de eerder vervaardigde Vrouwe Justitia met de twee putti’s (terracotta) en heeft twee extra putti’s (hout) op de hoeken gekregen, waarschijnlijk eveneens door Pompe vervaardigd. Het snijwerk maakt integraal deel uit van de betimmering en wij concluderen dat de huidige schoorsteenmantel in 1762 door W. Winters is vervaardigd. 1775 – Vanuit de Schepenkamer een doorgang gerealiseerd naar de voormalige belendende woning aan de noordkant. 1790 – Aankoop van de rest van de belendende woningen aan het stadhuis. 1860 – Culemborg verheven tot zetel van het Kantongerecht 1912 – Centrale verwarming wordt aangelegd 1930 – Verdieping boven Schepenkamer krijgt een nieuwe kap. Het spreidsel op de kinderbalkjes zou van deze datum zijn. De positie van de vensters is aangepast (bouwhist. Onderz 2009 p. 30) Tussen 1939 – 1949 vond een grondige ‘restauratie’ plaats die men tegenwoordig zou 5
kwalificeren als een historiserende renovatie. Dit gebeurde onder leiding van architect A. van Essen uit Voorburg en het werk werd uitgevoerd door de aannemer D. van Mameren uit Geldermalsen. 1939 – De Archiefkast blijkt nog in volle breedte aanwezig in de Schepenkamer want is ingetekend in de‘Restauratie-bestektekening’ van architect Van Essen. Sillevis (als voorzitter van het genootschap Voet van Oudheusden) en Beltjes spreken nog, vóór het uitkomen van hun boekje in 1939, van een voornemen om de kast te verwijderen en keuren dit af. 1941 – Verwijdering van de kast uit de Schepenkamer heeft plaats gevonden. Uit door ons aangetroffen aantekeningen, hiernaast gedeeltelijk afgebeeld, in potlood op de binnenzijde van een kastdeel, blijkt de periode van verplaatsing en de aanpassingen aan de nieuwe locatie. Hierop is te lezen: J.J. Ruighaver Lekdijk 426 Tricht…. Restauratie 1941 – 11 mei 1942…. G.J. Philips. Elders blijkt het hout een adressering aan van Mameren te bevatten. Het binnenwerk blijkt vrijwel geheel te zijn vervangen. 1944 – Ontwerp en plaatsing marmeren schouw in schoorsteen.
Tweede locatie De Polderkamer 1942 – 2010 De laatste opstelling
Éerdere optie niet uitgevoerd schetsontwerp van ‘vergaderzaal B en W' door Canneman8
Waarom de verplaatsing deel uitmaakte van het toenmalige restauratieplan van Van Essen, is ons niet duidelijk geworden. Een schetsontwerp uit 1940 laat zien dat sprake was van een herindeling van de diverse ruimten in het stadhuis. De Schepenkamer is daarin opgedeeld en de kastenwand opnieuw voor de tussenwand geplaatst in de ruimte die als vergaderzaal voor B&W bestemd was. Deze plannen werden niet uitgevoerd want in de voormalige Polderkamer transformeerde men de archiefkast tot een ondiepe kast die toegang bood tot een naastgelegen kamer. In een latere aanpassing bevatte de kast een ruimte met een klein liftje. Op de in vergelijking met de Schepenkamer kleinere kamerwand, beschikte men over onvoldoende ruimte om de kast volledige te kunnen plaatsen. Pas na een flink aantal aanpassingen ontstond opnieuw een wandvullend geheel. De wandkast bestond wederom uit twee lagen paneeldeuren in geprofileerd stijl- en regelwerk. De middelste deuren zijn in vergelijking met de zijdeuren afwijkend breder en ook afwijkend in ornamentering details. Het middendeel heeft daardoor een prominenter uitstraling.
Dat de verdeling, met vier deuren over de wandbreedte, hier niet de oorspronkelijke is blijkt tevens na onderzoek aan de kastdelen. Uit een verschil in draairichting tussen de bovenste en de onderste rechterzijdeur blijkt dat de onderste hoge deur oorspronkelijk is (net als aan de linkerzijde) en ook nu nog links draaiend. Daarboven draait de deur aan de rechterzijde, dus tegengesteld. Hier kan worden geconcludeerd dat aan de rechterzijde boven een linkerdeur, en onder een rechterdeur ontbreekt. Uitgaande van een symmetrische verdeling zal daarom in het oorspronkelijk concept aan beide kastzijden sprake zijn geweest van dubbele deuren; de wandkast in de Burgemeesterskamer had dus in totaal twee maal zes deuren, in twee lagen over de gehele breedte. De oorspronkelijke stijlen waarin de deuren waren afgehangen, zijn nog allen aanwezig. Alhoewel enkele scharnierpunten uit de stijlen zijn verwijderd, geven zij een sluitende onderbouwing van de aanwezigheid van twee maal zes deuren. De zijdeuren laten aan de onderzijde, op de tegenover de scharnierzijde staande rand, een restant van een opdikking zien die doorloopt tot en met de toplijst boven het onderpaneel. De detaillering van het paneel lijkt te zijn aangepast; in plaats van een paneel met omlopende Boven en onder tegengesteld scharnierend aan de rechterzijde. bossing over twee deuren, ontstond in de nieuwe situatie één afgesloten paneel per deur. Deze aanpassing werd noodzakelijk omdat de overstaande deur verviel.
Het midden anders geprofileerd
Uit de op het moment van onderzoek in de Schepenkamer opgestelde onderdelen blijkt dat, zowel aan linker- als aan rechterzijde, de geprofileerde kroonlijsten en de plint zijn ingekort. De lijsten hebben, behalve bij de in 1942 tegen de zijwanden toegevoegde pilasterstijlen, geen verstekken. De lijsten stuiken tegen de kapiteelstukken en volgen dus de profilering; een ongebruikelijke aansluiting temeer daar de kapiteelstukken aan de voorzijde wel in verstek zijn samengesteld. Tegen de wand is dus aan beide zijden een geheel nieuwe doorlopende stijl toegevoegd (inmiddels op die plaats, bij demontage met een decoupeerzaag, doorgezaagd.), terwijl de andere stijlen in twee delen zijn uitgevoerd. Het is opvallend dat de geprofileerde middenlijst aan beide zijden, bij de aansluiting met de ‘nieuwe’ kapitelen op de ‘nieuwe’ stijlen, in verstek aansluit terwijl de andere uiteinden stuikend zijn. Hier kan de conclusie 6
worden getrokken dat de gehele kast aan beide zijden in de breedte is versmald maar ook lijkt hier sprake te zijn van een tweede grote aanpassing. Voor wat betreft de aanpassing in de hoogte kunnen we constateren dat aan de basis van de kast een plint grotendeels ontbreekt. De deuren van de bovenste laag zijn, zoals blijkt uit aanpassing van de positie van de onderste scharnieren, ingekort. Ook de sloten zijn verplaatst: de oude sloten zijn verwijderd en daaronder is opnieuw een gat gemaakt voor een nieuw slot dat ook hier met een sleutel werd gesloten. De tussen de zijdeuren, gezien de situatie bij de sloten, klaarblijkelijk aanwezige sluitstijlen zijn in deze opstelling verdwenen. De aangetroffen delen van het kastinterieur is zijn niet oorspronkelijk. Van de oorspronkelijke constructie is een deel van een basisregel met verbindingsgaten aangetroffen. Een lift (links) en een kamerdeur
De Maker
Conclusie: De kast is bij herplaatsing in de breedte en de hoogte ingekort. Boven ontbreken één rechts en één links scharnierende zijdeur terwijl onder twee rechtsscharnierende(!) zijdeuren ontbreken. De onderpanelen met de toplijsten op de zijdeuren sloten oorspronkelijk in het midden tegen elkaars profiel aan, en vormden zo een paneel. Het oorspronkelijke archiefkastinterieur is bij de opstelling in de Polderkamer geheel vervangen en verloren gegaan.
Andries van Kempen, Stadstimmerman. Deze meester timmerman uit Culemborg vervaardigde waarschijnlijk met leerling Jan Peterse de archiefkast voor de Heeren Camer / Schepenkamer in het Stadhuis van Culemborg (hier zijn diverse gegevens ontleend aan van Maanen zie noot 3). 1705 – 1725 Andries van Kempen actief. Dit blijkt uit gegevens van Het Viergekroonde- of Bijlhouwersgilde waarin timmerlieden, smeden en metselaars zich verenigden. Van dit gilde is de administratie vanaf 1726 tot 1783 niet compleet. 1705 t/m 1712 Medehelper van het Gilde. Het gildebestuur ofwel de overlieden, bestonden uit de gildemeester en twee medehelpers. 1706 – 1714 Meester van timmermansleerjongen Jan Peterse. Peterse betaalt in 1714 de wederhelft van het gildengeld als timmermansbaas, dus zou voor zichzelf kunnen zijn begonnen. 1708 Opdracht om de kast op de Heeren Camer in het Stadhuis te maken. Andries van Kempen wordt op 2 april in de ‘rolle van politie… folio 27’ vermeld als Stad Timmerman, die deze kast ten behoeve van de administratie van de stad, de gemeente en de kerk van Culemborg, in opdracht zal gaan vervaardigen. De hier bedoelde ‘reekeningen’ werden eerder in de Schutterskamer bewaard maar door de gevolgen van de rattenoverlast kwam deze locatie niet meer voor archief in aanmerking. (Sill., p 82 9) 1713 – 1718 Gildemeester in deze periode 1721 op 20 juli, Meester van leerling timmerman Hendrik van der Pijl 1725 op 18 november, Meester van leerling timmerman Cornelis van Leen Kempen.
Constructie
De nog aanwezige delen Bij bestudering van de in de Schepenkamer opgestelde gedemonteerde kastdelen vallen een aantal oorspronkelijke kenmerken op: 1. Een gelaagde vlakverdeling bestaande uit een onderlaag van 6 hoge en een bovenlaag van 6 minder hoge deuren. 2. De twee middelste boven- en onderdeuren zijn breder en hebben een afwijkende toogvormige bovenzijde. 3. De ingelaten scharnieren zijn, behalve waar de deuren zijn vervallen, nog aanwezig (met kleine aanpassingen aan de onderzijde van de bovenste deuren). 4. Oorspronkelijke plaats van onderste scharnier in bovendeuren is nog zichtbaar; dit maakt dat de afmeting van de oorspronkelijke deurhoogte is af te leiden als deze wordt vergeleken met de afstand van het bovenste scharnier tot de bovenrand van de deur. 5. De hoogte van de onderdeur en de lijst daar boven, deze hebben nog de oorspronkelijke hoogte. 6. Top/Kroonlijst heeft ook de oorspronkelijke hoogte. Aan beide zijden (oorspronkelijk met dubbele deuren) is deze in verstek ingekort/verzaagd om passend te maken in polderkamer situatie. 7
7. 8. 9.
Sluitstijlen van de middendeuren zijn oorspronkelijk (bovenste ingekort). De pen en gat verbindingen in de deuren zijn getoognageld (houten borgnagels) De brede als pilaster uitgevoerde stijlen (“zuilen”) naast de middendeuren, zijn oorspronkelijk maar aan de onderzijde in het bovenkastdeel ingekort. 10. Smeedijzeren nagels zijn toegepast bij bevestiging van constructie en profiellijsten
Archiefkast met loketten en doorlopend onderpaneel, ca 1750, in het Van der Perrehuis (Het Zeeuws Archief) te Middelburg10.
*) Bij benadering stellen wij de diepte van de kast op 49cm: Omdat de huidige diepte niet de oorspronkelijke hoeft te zijn, geven de plafondsporen zoals verkleuring en spijkergaten aan de onderzijde van de kinderbalken en plafonddelen een mogelijke indicatie. Daar is voor de romp van de kast een diepte van 37,5cm te meten. Dit is de diepte van de kast, exclusief 11,5cm voor deurdikte en lijstwerk. De planken zijn 32 cm diep maar deze maat lijkt niet relevant omdat ze van later datum zijn. Ter vergelijking: een door ons gerestaureerde met lokettenkast uit ca 1740, archiefkast van de Staten van Holland (R542311), heeft een rompdiepte in de onderkast van 44,2cm en in de bovenkast 41,4cm. Gebaseerd op deze archiefkast zou de diepte in de buurt van 53 cm kunnen liggen. Een diepte van 49cm is dus reël. In de directe omgeving rond het Stadhuis te Culemborg zijn geen vergelijkbare, overeenkomstige wandkasten gevonden. Enkele andere voorbeelden zijn te vinden in het Van der Perrehuis te Middelburg en het Stadhuis van Den Bosch (zie afbeeldingen).
Voorbeeld van een kastenwand in de Burgemeesterskamer Stadhuis te Den Bosch
Schilderwerk De nog aanwezige afwerking Uit kleuronderzoek met medewerking van restauratieschilder Willem Coolen13 blijkt dat er drie fasen in de afwerkingshistorie zijn te onderscheiden: I De periode vóór verwijdering van de eerste lagen II De periode tot de verwijdering van de archiefkast uit de Burgemeesterskamer III De periode vanaf de plaatsing in de Polderkamer Profiel van middenkapiteel links 1e rood afgewerkt 2e bruin gehout.
Een geschilderde kamer, grotendeels uit het begin van de 18de eeuw, en na 1743 gebruikt voor het (tweede) Poppenhuis van Sara Rothé.12
Er zijn geen directe verwijzingen in de literatuur of archieven gevonden die een als eerste op deze kast aangebrachte afwerking omschrijven. Belangrijke aanvullende informatie geeft ‘Grondig Onderwijs in de Schilder- en Verwkunst’ van Lambertus Simis uit1829, waarvan algemeen wordt aangenomen dat dit boek inzage geeft in overgeleverde kennis van verven en kleuren. Een tweede belangrijke bron zijn de diverse interieurs waaronder die van de poppenhuizen uit de 18de eeuw. Deze laatste moeten niet als speelgoed worden gezien maar als blijk van beheersing van kennis en kunde die betrekking heeft op de inrichting en huishouding in die tijd. Als eerste afwerking wordt op onderdelen van de archiefkast(kapitelen) een matte rode laag waarop een bruine vernis aangetroffen. In algemene zin blijkt dat in het begin van de achttiende eeuw de kleur ‘Dodekop’ [bruinrood ijzeroxide (75%) pigment] populair was. Het heeft enige overeenkomst met koningsrood. In de 17de eeuw werden volgens Simis de zolders deuren enzovoorts niet meer dan éénmaal met bruine oker of ook wel met koningsrood beschilderd. Om die kleuren aantrekkelijk te maken, beschilderde men de kanten of randen van de balken, licht hemelsblauw. In 1699 wordt in De Prinsenhof te Groningen een grenen lambrisering aangebracht die volgens de bepalingen in het bestekboek van boven met een lijst moest worden afgewerkt en met olieverf in een bruinrode kleur moest worden geschilderd (Haan p.190). Een kamertje, oorspronkelijk uit het begin van de achttiende eeuw, dat werd geplaatst in een poppenkabinet uit 1743, vertoont eveneens een roodbruine (gehoute) kamer waarbij de 8
deurkozijnen gemarmerd zijn. De aangetroffen eerste afwerking kan inderdaad die uit 1708 zijn. Later zou Berlijns- / Pruisisch blauw, Bremer groen en bijvoorbeeld in de rococo geel, roze en oranje een belangrijke kleur worden. Vaak blijkt die kleur in verschillende ‘hoogten’ opgebracht. Men maakte dan gebruik van één kleur die in meerdere tinten werd aangebracht; de verst verwijderde, diepst liggende vlakken kregen de donkerste tinten terwijl kralen, lijstjes en het uitstekend snijwerk werden verguld of, goedkoper, heel licht van kleur geverfd. Er bestond ook een zekere hiërarchie met betrekking tot de verschillende ruimten. Minder belangrijk geachte vertrekken werden zonder ‘uitmonsteringen’, dus zonder kleurschakeringen geschilderd. Balken waren donkerder van toon. Als tweede afwerking wordt een blauwgrijs aangetroffen. De derde afwerking is een donkerbruine houtimitatie. In de 18de en 19de eeuw was ‘het houten’ wijd verbreid. Volgens Fock (p. 194-195) komt het houten ook al in de 17de eeuw voor maar is dan meestal meer een decoratieve interpretatie dan een natuurgetrouwe weergave. Simis vermeldt dat het houten rond 1740 werd ontwikkeld vanuit het arabiën of wortelwerk. Inderdaad komt een vergelijkbare deftige notenhout imitatie voor op een bedstedewand uit 1738 (Haan p.280). Op glad geschuurde grondlagen die uit gele omber en wit bereid waren legde men een saus van omber. Deze werd met een veer bestreken om het gewenste effect te bereiken. In het oude stadhuis te Brielle bevindt zich een uit 1746 daterende, rondom lopende betimmering met kastdeuren in twee etages aangebracht die oorspronkelijk ook gehout was in een ‘opregte ommer kleur, wel geprepareert met suyver loowit, soo na de eyckehout kleur gemaakt als doenlick is’ (Don p.9414). De volgende kleuren zijn via kleurentrapjes blootgelegd: Fase I Heerenkamer / Raadkamer met archief Op zijden van de kapitelen: 0 = grenenhout / eiken (1708, vervaardigd door Andries van Kempen) 1 = vaal rood, mat, semitransparant (1708, na vervaardiging) 2 = glanzend vernisachtig roodbruin (1708, na vervaardiging) 3 = licht blauwig grijs 4 = crème wit (dik) (vóór rode schoorsteenmantel, vóór 1762) 5 = gestreept donkerbruin, houtimitatie (vóór rode schoorsteenmantel, vóór 1762) (0) Naast grenen is ook in geringe mate eiken verwerkt. Er is sprake van gespijkerde en getoogde originele verbindingen. Linker Midden kapiteel (1) Waarschijnlijk onderdeel van de eerste afwerking: de eerste kleur. In de vroeg Nederlandse zijde met verf uit de eerste fase. schildertraditie bestond het gebruik om het hout (drager) als eerste behandeling van een isolatielaag te voorzien. Deze semitransparante gekleurde grondlaag werd ook wel imprimatura genoemd en bestond uit lijm of olie gemengd met een aardpigment. Een rode kleur verkreeg men vaak door ijzerhoudende pigmenten toe te passen. Soms is een streperig karakter te herkennen doordat zij werd aangebracht met een kwast. Het bedekte de gehele drager en moest de ondergrond minder absorberend en stabieler maken om de opeenvolgende verflagen voor inzinken te behoeden. Het imprimatura was tevens egaliserend, had een bindende functie, temperde de lichte toon van de grondlaag en gaf het oppervlak een eerste kleurtonaliteit. (Van Linker Midden kapiteel, Hout15) de achterzijde met aanzet verstek (2) Hier is sprake van een gekleurde vernislaag die samen met de grondlaag de eerste afwerking en schade van het demonteren vormt. in de Polderkamer. (3) Mogelijk zelfstandige afwerking. Lijkt flink doorgeschuurd. Soms is ook sprake van een onderschildering in grisaille of grijsblauwe tinten met daarop bijvoorbeeld een glacislaag van rode lak. Optisch kan deze een diep purperen kleur op leveren, terwijl de schilder geen gebruik hoeft te maken van een dure en instabiele purperen kleurstof. Een andere mogelijkheid geeft Simis die vermeldt dat hemelsblauw naast het rood, op randen werd toegepast. Tenslotte kan een lichtblauwig grijze laag ook onderdeel zijn geweest van een grijze marmering en naast de vlakken, op de omlijstingen zijn toegepast. (zie foto poppenhuiskamer van vóór 1743) (4) Gezien de, met betrekking tot de constructie, eerder genoemde waarschijnlijkheid van aanpassingen van de verstekken, zullen onderdelen zijn gedemonteerd en zal schade zijn ontstaan in de afwerking waardoor mogelijk is besloten om een nieuwe afwerking aan te brengen. De crème witte (dikke) laag is een niet transparante grondering waardoor eventueel bedoeld effect van de blauwe ondergrond hier teniet wordt gedaan. Deze grondering vormt 9
samen met de donkerbruine transparante laag een donkere houtimitatie. (5) De aangetroffen donkere houtimitatie wordt aangetroffen aan de verdekt liggende zijkanten van de kapiteelstukken. Deze profielstukjes sluiten aan de voorzijde in een verstek aan. Aan de achterzijde, op de plaats waar het profielstukje is afgekort, lijkt de houtimitatie abrupt te worden onderbroken. Fase II Heerenkamer / Raadkamer met archief Op de linker middendeur van de kast: 0 = grenenhout, kaalgemaakt (ca. 1762?) 1 = vaal wit dekkend (ca. 1762?) 2 = bruinrood met een glanzende vernisachtige laag (ca 1762?) 3 = licht blauwgrijs; dun, halftransparant (doorgeschuurd?) (ca 1860?)
Linker middendeur Doorlopende lagen 0-3 uit tweede en 4-8 uit derde fase.
(0) Naast grenen is ook in geringe mate eiken verwerkt. Het hout is, gezien de aangetroffen sporen, door schrapen kaal gemaakt. Er zijn schraapsporen zichtbaar naast het vlak uit fase I. Het daar gelegen vlak ligt iets dieper. Een mogelijke reden zou een weinig stabiel verfpakket kunnen zijn. Inderdaad laten alle restanten van het pakket uit fase I zien dat veelvuldig stukjes afgesprongen zijn. Een andere mogelijke oorzaak zou een aanpassing kunnen zijn in de constructie. Bij de kapiteelstukken troffen we restanten aan van weggetimmerde versteklijsten. Wij concluderen daaruit dat er een aanpassing in de diepte is gemaakt waarbij een herplaatsing werd gerealiseerd zonder verstek. De profiellijst werd hierbij met een stuiknaad tegen het kapiteelprofiel geplaatst. In 1775 wordt een doorgang gemaakt in de noordelijke wand van de Schepenkamer. De eventuele wandbekleding zal (met lambrisering?) zijn verwijderd of aangepast met mogelijk een aanpassing van de archiefkast. Wanneer en of dit zo heeft plaatsgevonden is onduidelijk. (1) Een dekkende grondverf is aangebracht op het ‘kaal’ geschraapt hout. (2) Hier wordt voor een tweede keer de kleur rood op de kast aangetroffen. Deze kleur komt overeen met beide lagen op de schoorsteenmantel. Uit recent onderzoek is gebleken dat de kleurlaagopbouw van het schoorsteen-‘fond’, slechts twee lagen bevat; een grondlaag en een bruinrode afwerklaag die wordt beschreven als ‘een warm roodbruine, weinig gedifferentieerde houtimitatie’ (uit 1762?). De decoratieve ‘houtstructuur’ die door L. Scholten en R. Crèvecoeur 16 wordt aangetroffen hebben wij niet kunnen waarnemen. De tweede laag op de schoorsteen, die nu zichtbaar is, heeft een monotone afwerking die overeenkomt met trede 4 van na 1941. (3) Mogelijk zelfstandige afwerking; grondering? FaseIII Polderkamer Op hout dat na 1942 werd toegevoegd, vinden we de jongste lagen uit bovenstaand lijstje terug: 4 = bruinrood (nieuwe bestemming in 1942) 5 = licht blauw 6 = groen (ca 1965?) 7 = vaalwit 8 = wit (ca. 1985?)
Toegevoegd kastonderdeel in de Polderkamer, derde fase vanaf 1942.
Interpretatie
(4) Hier komt de eerste kleur (rood) overeen met de laatste afwerklaag van de schouw in de Schepenkamer, terwijl de kast toch in een andere kamer staat opgesteld. (5 t/m 8) zijn uitsluitend ‘polderkamerkleuren’.
Vervaardigingconcept Op basis van ons onderzoek is het voor te stellen dat we in 1708 de volgende situatie in de Heerenkamer (Schepenkamer) zouden kunnen aantreffen:
In oranje: onderdelen uit de Polderkamer
In 1705 had Josua van Nonswijk de kamer geschilderd. Waarschijnlijk was deze ruimte toen geheel naar de laatste mode ingericht met eenheid in de vormgeving van plafond, schoorsteenmantel en wandbekleding met lambrisering. Mogelijk had stadstimmerman Andries van Kempen ook hierbij prachtig werk geleverd. Twee jaar later lijkt het project te worden afgerond en de kamer gecompleteerd met een grote archiefkast. De zijdeuren zullen aan de onderzijde prachtig hebben doorgelopen in de lage lambrisering. Verschillende profileringen en 10
Vervaardigingconcept: breed 565,3 cm. hoog 400 cm. diepte bij benadering ca. 49cm. De twee onderpanelen in de dubbele zijdeuren, mogelijk doorlopend en één paneel suggererend.
vlakverdelingen zullen zijn afgestemd op de toen aanwezige schouw, de deur- en raampartijen. De volledige oostwand werd gebruikt om de administratie van stad, gemeente en kerk van Culemborg veilig te bewaren en toch snel beschikbaar te hebben. Op 2 april 1708 ging Van Kempen aan de slag om tot een mooi en modern ontwerp te komen. In zijn ontwerp herkennen we diverse guldensnede verhoudingen en het gebruik van de Rijnlandse duim. Met zijn leerling Jan Peterse, die al vanaf 1706 bij hem in dienst was, vervaardigde en plaatste hij de kast. Direct nadat de kast gereed was zal het in deplorabele staat verkerende archief vanuit de Schutterskamer erin ondergebracht zijn. Dit was gezien de aantasting door ratten dringend nodig. Andries van Kempen gebruikte de beste kwaliteit grenen. Diverse onderdelen werden in de werkplaats voorbereid en tijdelijk in elkaar gepast ter controle van de maatvoering. Daartoe was door de timmerman een ‘uitslag’ uitgetekend waarin alle maten en details op ware grootte gemakkelijk af te passen waren. De framedelen werden voorzien van pen en gat verbindingen die deels in de werkplaats en deels ‘in het werk’ werden samengevoegd om tenslotte met houten nagels te worden getoogd. De diverse frames werden aan elkaar verbonden om als hoofdconstructie te dienen voor het interieur van de kast. Als eerste werden de bodemdelen waterpas op de vloer gesteld en vervolgens werden de pennen van de staanders hierin geplaatst. De staanders werden daarna in het lood gesteld terwijl de afstand tot elkaar werd gecontroleerd en de achterzijde stevig aan de muur werd bevestigd. Vervolgens werden weer horizontale frames bevestigd die de overgang vormden naar de boven kast. Daarop werden de staanders van de bovenkast geplaatst. Vlak onder het plafond werden de kapdelen over de pennen getild die precies in de aangebrachte gaten pasten. Alles werd ook hier goed aan de muur bevestigd. De basisconstructie was nu gereed. De gehele voorzijde van deze constructie lag nu zuiver in een vlak. Volgens een vooraf vastgesteld plan konden de draaglatten voor bijvoorbeeld planken en mogelijk ook laden op de staanders worden gespijkerd. Er werd waarschijnlijk een speciale indeling met bijbehorende afstanden verlangd vanwege het formaat van de reeds bestaande en de nog te archiveren stukken. Toen de basisconstructie gereed was werden de onderdelen voor het front aangevoerd en tegen de muur geplaatst. Deze profiellijsten, stijlen en deuren stonden al klaar omdat ze eerder in de werkplaats gereed waren gemaakt. De verdiepte velden werden met een grondschaaf verkregen en met de profielschaaf van een kwart kraalrand voorzien terwijl aan de bovenzijde van de stijlen een halfrond toogje werd gerealiseerd met een, in het verdiepte veld aangebracht plakje eiken. Ook de onderzijde werd zo beëindigd maar dan gewoon recht. De grote deurpanelen werden grotendeels met de schaaf, aan de voorzijde voorzien van een bossing waarbij de middendeuren aan de bovenzijde werden gedecoreerd met voor een deel gesneden toogprofiel dat in vorm overeen kwam met de schouw. De panelen werden ingelaten in de deurframes. Deze frames waren eerst aan de voorzijde voorzien van een profielrand en werden met toognagels door de pen en gat verbindingen vergaard. De sloten waren al ingelaten en de sleutels zouden dienst doen als deurgrepen omdat dit voldoende was en een rustig beeld gaf. Van Kempen en Peterse hadden ruim van te voren flinke profiellijsten geschaafd die deels tot kapiteelstukken zouden dienen en in verstek, op de stijlen werden gespijkerd. De resterende geprofileerde stijlen en lijsten werden in de Heerenkamer tegen de binnenkastconstructie gespijkerd, te beginnen met de zijden die precies aan moesten sluiten op de eerder geplaatste lambrisering. Tenslotte werd de plint aangebracht en werden de deuren afgehangen met gespijkerde scharnieren. Ze lijken ingelaten maar het scharnierblad werd afgedekt met een dun stukje eiken. De spijkers werden netjes gedreveld en de gaten afgestopt. De schrijnwerkers hadden hun taak erop zitten op misschien nog wat kleine voorbereidingen voor de schilder na. Het lijkt uitgesloten dat Van Kempen de afwerking zelf heeft aangebracht. Of schilder Nonswijk ook voor de afwerking van de kast verantwoordelijk is geweest is niet bekend. Er waren vast meer specialisten beschikbaar die dit nieuwwerk aan konden. De kast werd mogelijk eerst voorbehandeld met een impregnerende laag en vervolgens van een basiskleur voorzien. Het zal niet de bedoeling zijn geweest dat het onderliggende hout zichtbaar bleef want er werden immers twee verschillende houtsoorten gebruikt en de nagelgaten waren dichtgestopt. De eerste op het hout aangebrachte kleur was rood. Uit de aangetroffen vernislaag is af te leiden dat de afwerking uit twee lagen bestond. De eerste kleur van de kast was rood maar de hoedanigheid van het pigment kan onvoldoende met een kleurentrapje worden 11
aangetoond. Een nader onderzoek van een doorsnede van het verfpakket kan uitsluitsel geven. Ons onderzoek laat geen variatie in kleur of toon zien op de diverse kastonderdelen.
Opnieuw plaatsen van de archiefwandkast Advies
Loketten; een van de mogelijke onderdelen in het interieur.
Met het reconstrueren en herplaatsen van de archiefkast in de Schepenkamer wordt een belangrijk 18de eeuws interieuronderdeel weer in ere hersteld. Wij stellen voor om het gehele front op basis van onze constateringen te reconstrueren waarbij de ontbrekende delen worden gecompleteerd en de in hoogte aangepaste delen worden hersteld. De huidige afwerking van witte lak is van onvoldoende kwaliteit om te behouden. In overleg met de restauratieschilder zal worden bepaald hoe de laag verwijderd dient te worden Het onderliggende verfpakket is historisch waardevol om te behouden en vormt tevens een grondlaag voor de beoogde afwerking. Het is materiaaltechnisch goed mogelijk om de als eerste aangebrachte afwerking opnieuw aan te brengen. Afgestemd op de eveneens rode schouw zal dit een evenwichtige 18de eeuwse allure krijgen. Het is goed mogelijk om de onderdelen van het oorspronkelijke bovenkastfront weer op lengte aan te helen. De moeilijkheid ligt in het ‘kops’ aanhelen van de panelen en stijlen. Dit wordt mogelijk door verlijming met toevoegong van een losse veer of aan de stijlen met een losse pen. De samengevoegde delen geven misschien in de toekomst een lichte, maar beslist niet storende aftekening, die bij strijklicht op het geverfde oppervlak zichtbaar kan zijn. Dit is echter geen reden om het oorspronkelijk materiaal niet te gebruiken. Ontbrekende onderdelen kunnen worden afgeleid van de resterende kastdelen en zullen dus conform het oorspronkelijke concept dienen te worden gereconstrueerd. Zo ontstaat wederom het oorspronkelijke beeld van de door Andries van Kempen bedoelde wandvullende kast. Het historische front zal met de aanvullingen op een nieuw te maken binnenkast met zes compartimenten moeten worden geplaatst (drie onder en drie boven). Deze zal in uitvoering en indeling vrijwel geheel nieuw zijn en een bij het front passende historische uitstraling dienen te hebben. Een indicatie voor een historisch correcte indeling vormen bepalen. Daarom zullen keuzes moeten worden gemaakt met betrekking tot een ‘beredeneerde archiefkast indeling’ op basis van genoemde voorbeelden en een ‘praktische indeling’ die tegemoet komt aan de huidige wensen bij het toekomstig gebruik van de kamer.
Loketten kast van de Staten van Holland ca. 1740
Utrecht 22 september 2011 Vincent van Drie en Nico Hijman
12
1
Tekening door W.J. Berghuis uit 1961, naar Restauratie Bestektekening Arch. Van Essen 1939-1949, Beeldcollectie RCE BT-020124 2 Liebergen, Leon van, Walter Pompe beeldhouwer 1703 – 1777, Museum Catalogus, Uden 1979, p. 79. 3 Foto uit ca. 1926, Beeldcollectie RCE ST-1.825. 4 Tekening uit Beeldcollectie RCE BT-002878. 5 Ven,van de, Het oud-archief van de gemeente Culemborg, 1938, Inventarislist nr. 95 en 98. 6 Fock, C. Willemijn, Het Nederlandse interieur in beeld 1600 – 1900, Zwolle 2001. 7 Maanen, R.H.C. van, Het viergekroonde- of Bijlhouwersgilde te Culemborg 1700-1726 en 1783-1796, Aqua Vitae 2001, 4e jaargang nr. 1 p.15 – p.30. 8 Ontwerp door Jacob Canneman, 1940, Beeldcollectie RCE, BT-002401. 9 Sillevis en Beltjes, De bouwgeschiedenis van het Stadhuis te Culemborg, Culemborg 1939, met verwijzing naar Inv. Oud Arch. No 29. 10 Archief kast met kasettenindeling, foto RCE Beeldcollectie nr 356.500. adres Hofplein 8-16 Middelburg. 11 Dit is het collectienummer van het ICN, nu RCE. De kast is gerestaureerd door Vincent van Drie en verblijft in het Provinciehuis van Zuid-Holland te Den Haag. 12 Pijzel-Dommisse H.H. (Jet), (1) Het Poppenhuis in het Frans Halsmuseum, afb. I, p.82, tekst 21, 22 en 83 en (2) Het Hollandse pronkpoppenhuis. Interieur en huishouden in de 17de en 18de eeuw Zwolle 2000. 13 Met dank aan Willem Coolen, restauratieschilder, Groote Beemd 6 5281 CD Boxtel. www.decoratie-restauratie.nl 14 Don, Peter, Voorne-Putten. Zwolle / Zeist 1992. 15 Hout, Nico van, Abstract, Functies van Doodverf, met bijzondere aandacht voor de onderschildering en andere onderliggende stadia in het werk van Peter Paul Rubens, Leuven 2005. 16 Scholten L. en Crèvecoeur R., Onderzoeksrapport Schouw, December 2010.