LAND WEREN
Voor krijgslieden, boeren en kooplui door HANS KOOGER te ARNHEM Weerwallen of land(e)weren zijn oude verdedigingsstelsels - die ook grenzen markeerden - in de vorm van hoge aarden wallen, die eenvoudig van uitvoering in de oudheid, een gecompliceerder karakter in later tijden kregen. De Romeinen maakten al kilometers lange wallen en zij hadden grote moeite, zeker in het begin van hun vestiging tot de 2de eeuw, om met hun legers door die ondoordringbare hagen (beplanting op de wallen) van de barbaarse volken heen te breken.
de voorzijde van de landweren van Aande barbaren (alles buiten de Romeinse grenzen) was een droge gracht van ongeveer drie meter breed en 250 cm diep. Op strategische punten waren doorgangen met runbomen of hameien (hekken) en de landweren werden op sommige plekken vanaf de 14de eeuw met schansen of bolwerken versterkt. Hoofdzaak was dat de landweren vijandige individuen of legers konden tegenhouden; later kwam de veekering in zwang, maar dat was secundair. Uit de vijftiende eeuw stamt een overeenkomst tussen het graafschap Zutphen en enige steden uit Overijssel zoals Deventer, Kampen, Zwolle, Enschede). Voornaamste bepalingen waren dat slagbomen aan beide zijden vastgemaakt moesten worden om schade veroorzaakt door vee te voorkomen. Een halfjaarlijkse schouw (midden 15de eeuw) door schout en schepenen moest vaststellen of er nieuwe beplanting nodig was, de grachten nog in goede staat verkeerden en wanneer het gesnoeide hout moest worden verkocht. Ieder individu dat de landweer ten onrechte overschreed, kon gepakt worden, berecht en veroordeeld. In de Achterhoek nabij Hummelo, Keppel en Angerlo herinneren alleen nog namen van sommige (vroegere) boerderijen aan de landweer:
Muldersslag, Kroepin, Pasop en Holtin of Stekhoven. In een brief van hertog Arnold van Gelre omtrent het bezit van de heerlijkheid Baer, geschreven in april 1471, wordt gerept van een 'Cleefsche lantweer' en op de grens van Baer-Lathum over de 'Bergschen lantweer', beide met runboem (slagbomen). Een landweer was er dus al in de 15de eeuw langs de gehele noordkant van het Kleefse gebied (Duiven, Zevenaar). Bewijzen voor een landweer onder meer nabij Doetinchem, Zelhem (bij de Romeinendijk) en Steenderen, Toldijk dateren uit ca. 1470. Een vroege vermelding is uit 1378; het betreft het landgoed Meilink met landweer in het kerspel Versevelde, nu Varsseveld1. Een oude landweer moet ook al in 1382 zijn aangelegd (lantweringhe genoemd) in Hien, in de NederBetuwe. De Saksen wilden zich in de achtste eeuw de Franken van het lijf houden door het plaatsen van eindeloos lange, hoge en dichtbegroeide wallen en in de late Middeleeuwen waren er, bijvoorbeeld in de Achterhoek en Munsterland stadjes, die zich met complete landweren probeerden te beschermen tegen aanstormende groepjes gespuis, vijandige troepen of complete roversbenden, zoals die in de Hunsrück opereerden onder aanvoering van Schin-
derhannes. In Duitsland beveiligen onder meer de steden Neurenberg, Lahr, Wittenberg, Brunswijk en Lübeck zich met landweren2 en in ons land bijvoorbeeld Deventer (1358 aangelegd) en rond Nijmegen (omstreeks 1425). De landweren bij de genoemde Nederlandse steden waren een uitstekend verdedigingsmiddel tegen guerrillaaanvallen van roversbenden. De Nijmeegse landweer liep ongeveer van de St. Antonismolen en sneed achtereenvolgens de Graafseweg/Teersdijk, de Groene Steeg, de weg naar Maastricht, de Groesbeekseweg, de Berg en Dalseweg en verder naar het noorden. De Groenestraat in Nijmegen herinnert nog aan de groene steeg (stege). Waarschijnlijk zijn de restanten van de verdedigingslinie omstreeks 1800 verdwenen. De aarde werd weer over een langere periode en lang niet overal tegelijk afgegraven en teruggeworpen in de grachten3. Commercieel belang Landweren dienden voornamelijk als verdedigingsgordels, maar het hout bracht in tijden van nood ook een aardige cent op. De houtwallen, de kleinere houtopstanden (sommigen waren vijf meter breed), waren en zijn nog perceelsscheidingen. De zijkanten konden versterkt worden met heideplaggen en de wallen beplant met eiken, berken, meidoorns, populieren, wilgen, es of els. Het was vooral te doen om de houtopbrengst en daarnaast fungeerden de wallen als veekering of grondafscheiding. Niet alleen werd hout verkocht als brandstof, maar van de berken werden bezems gemaakt en de rest als takkenbossen doorverkocht aan bakkers. De eikenbast was tot de jaren twintig van de vorige eeuw geliefd bij leerlooiers; daarna kwam de klad in het eekschillen (bast loskloppen). De landweer kon ook als markenscheiding fungeren. Markenwallen vormden afscheidingen tussen verschillende marken
(grond in gemeenschappelijk bezit van dorpsbewoners). Behalve als naam voor een grensscheiding, was een landweer ook landsverdediging (het begrip Wehrmacht kent nog elke Nederlander die voor de Tweede Wereldoorlog is geboren), een terreinversterking en een verdedigingswerk. De slagbomen in de landweren, met wachten in de buurt, boden natuurlijk een prachtige gelegenheid om tol te heffen. Bekende nietstedelijke landweren zijn ooit, behalve in de Liemers, in de Achterhoek (al gemeld), ook aangelegd in Salland4 en Twente (sinds de 14de eeuw op de markengrenzen) en bijvoorbeeld in Limburg bij BrunssumSchinveld (gemeente Landgraaf). Door toedoen van de bekende Twentse historicus K. van Deinse kwam Rijksmuseum Twente te Enschede in het bezit van een dertig cm lange, roestige sleutel die de landweerboom afsloot bij Alstätte vlak over de grens bij Enschede. De bewoners van de boerderij Lanwermann waren in het bezit van het voorwerp en droegen het aan Van Deinse over5. In 1968 is bij toeval in de gemeente Kessel, in het Kesseleikerbroek, door archeologen een flink restant van een oude landweer opgegraven, die waarschijnlijk al omstreeks 1374 is aangelegd en plaatselijk de Lankerd werd genoemd. Nog steeds is een gedeelte van die tien meter brede landweer, met aan beide zijden grachten, een onderdeel van de weg tussen Neer en Kessel. Een lange serie kuiltjes tussen wal en gracht diende als veerooster. De Kesselse landweer probeerde rondzwervende plunderaars te weren in het grensgebied van het hertogdom Gelre en het graafschap Ho(o) rne. De Kesselse boeren konden na het passeren van een renne-, runne- of slagboom hun koeien laten weiden6. De lange wallen, soms met een breedte van zes meter, hetzij om een stad (Deven-
ter, Enschede of Nijmegen), hetzij in het veld aangelegd, kregen nog extra versterking van aangeplante jonge eiken en beuken, die op een meter hoogte werden ingekapt met een hiep (kapmes) en waarna de takken naar de grond werden gebogen om wortel te schieten om ondoordringbare barrières te vormen. Tussen al die takken groeiden bramen, frambozen, hondsroos, hagedoorn, esdoorn, meidoorn en sleedoorn, gagel, egelantieren en dergelijke, ter bescherming van boer en burger en als rijke voedselbron voor vogeltjes en kleine knaagdieren. De inspectie van de landweer was in de late Middeleeuwen in handen van enige schepenen. Zij liepen hiervoor op een smalle, weinig gebruikte weg op korte afstand van de landweer. Later voerden de boeren zelf ongeveer eens per jaar een controle (schouw) uit en zorgden voor het bijplanten van jonge bomen en struiken op de wallen. Behalve ineen gevlochten struiken en jonge boompjes hielden ook wel palissaden (omheining van in de grond geslagen palen of staken) onguur volk uit de buurt.
Hekkensluiters Dikwijls bestond een weerwal uit een compleet stelsel, met droge grachten of sloten, een weg erachter voor de verdedigers en een (niet vrij toegankelijke) inspectieweg ervoor, die de Groene Steeg (stegge = smalle weg) werd genoemd, omdat die langzamerhand met gras overwoekerd was. In de gezegdes heg en steg en weg noch steg weten is het woord steg bewaard gebleven. De landweren versperden wegen en begaanbare stukken grond. In de landweren waren smalle toegangen van twee tot drie meter breed gemaakt, afgesloten met slagbomen of een hek met een zwaar slot. Bewakers en hekkensluiters (betaalde schutters) die in een tolhuis huisden, hielden, soms na een gevecht, vreemd volk buiten en eigen vee binnen
het gebied. Bovendien moesten bezoekers tol betalen. Waren bandieten doorgedrongen, dan konden zij zich na een roofpartij moeilijk snel uit de voeten maken en liepen dus als ratten in de val, recht in de handen van de verdedigers. De Achterhoek en Graafschap (nabij Zutphen) werd door sommige streekschrijvers een wallenland genoemd met wallen die oude essen (hoog bouwland), kampen, weiden, veldontginningen, erven en hoeven omzoomden. Enige tientallen jaren geleden waren onder meer nog restanten van weerwallen/ landweren aan te treffen bijvoorbeeld in de omgeving van Varsseveld, Lichtenvoorde7, Groenlo, Rekken, Eibergen8 en het Westmunsterse grensdorp Zwillbrock (Zwilbroek) en het stadje Vreden. De landweer tussen Rekken en Vreden bestond uit drie wallen en vier sloten, met een totale breedte van ca. twintig meter9. Ruilverkaveling en andere rigoureuze ingrepen in het coulisselandschap van de Achterhoek deden de oude landweren verdwijnen. Bij 's-Heerenberg was de landweer een beekje dat de grens aangaf met de gemeente Emmerik. Vooral in de periode 1394-1448 van hertog Adolf van Kleve zijn veel landweren in de Liemers en het Kleefse land aangelegd. Uit een kroniek van Gert van de Schueren uit die tijd: "Was hevet hè wonders van lantweren doin graven, van slachboemen doin hangen, van heggen doin paitten, bynnen ind umb sybe lande her, hier vur die Gelreschen, dair vur die Coelschen, ghynnert vur die Monsterschen, in allet umb vrede ind liefden willen synre armer getrouwer ondersaten" 10. De landsheer beheerde de landweren, zag toe op het onderhoud (uitdiepen van sloten, bijpoten en kappen) door gerechtsdienaren en schepenen. De nu nog bestaande wetering of leigraaf tussen Didam en Zevenaar wijst nog op een overblijfsel van een landweer. Landeweer
is de naam voor een onverharde Didamse straat, even ten noorden van Rijksweg 12. Op de grens van Baer-Lathum en Westervoort stond een runboom die de weg afsloot. De Liemerse landweer vormde in het midden van de 15de eeuw een linie tussen Westervoort-Didam-Beek en Wehl (met een singelwal)". Aan de Nederrijn komen de stroken grond, beplant met eiken, beuken en kreupelhout en overwoekerd met doornige struiken eveneens nog voor. Vooral bij Winnendaal zijn sporen ervan te vinden. Op een 17de-eeuwse landkaart staat tussen Kleef en Goch een landweer aangegeven met de volgende doorgangen: Tonis-, Sneppen-, Lierals-, Rutersen Godwinsbaum. Centraal was de Up de Haudoorgang12. De nog steeds bestaande Löwenberger Landwehr bij het gemaal (An der Schleuse) in Emmerik, is een 6,5 meter brede en 1,75 m diepe ontwateringssloot langs een voormalige landweer, die in 1412 als 'Nyen Lantwere' bekend was13. De meeste aarden wallen maakten deel uit van een verdedigingssysteem, compleet met schansen of verdedigingstorens tussen de landweren. De straatnaam 'Op de Schanz' aan de weg van Birten naar Rheinberg herinnert aan die verdedigingslijn. Vooral militaire ruiters en het voetvolk hadden een hekel aan die wallen. In 1468 vochten troepen van de hertog van Kleve in de buurt van Geldern een miniveldslag uit met de mannetjesputters van de hertog
Van Gelre, die de vijanden met grote verliezen op de vlucht joegen14. Prins Maurits knokte nog fel met zijn troepen met een legertje aangevoerd door de Spaanse veldheer Mondragon op l september 1595 bij een landweer in Bislich aan de Lippe. Maurits en andere bevelvoerders liepen zware verwondingen op15. Het relatief vlakke Munsterland en andere delen van Westfalen — voornamelijk met kleigronden — waren sinds de late Middeleeuwen (13de eeuw) eveneens doorsneden met landweren. Als een stad door die wallen was omgeven, werden die niet Landwehren (brede wallen met aan beide kanten greppels) maar Stadthagen16 genoemd. De aarde uit de greppels werd voor de met haagbeuken (Carpinus betulus) en doornige struiken (sleedoorn, bramen) beplante wallen gebruikt. De struiken werden op de wallen geplant en na enige jaren half afgebroken of ingekapt en gebogen (zoals bij vlechtheggen). Daardoor groeide het hout door, kon niet gemakkelijk worden afgebrand en werd de barrière steeds ondoordringbaarder17. In tijden van vrede dienden de landweren om het overzicht te houden van bewegingen van mensen, dieren en materiaal en om tol te heffen. In tijden van schaarste waren de landweren geliefd als houtvoorraden. In oorlogstijden konden, zelfs in de winter, stenen uit katapulten noch pijlen door het struikgewas heen geschoten worden. Torenwachters op wachttorens en slagbo-
men hielden de doorgangen scherp in de gaten. De boeren die nabij de Landwehr woonden werden Lanwersbuern genoemd. Nog altijd zijn (weinig) restanten van die oude afgrenzingen in het cultuurlandschap terug te vinden. Die vrijwel ondoordringbare hindernissen in het open veld zorgden ervoor dat omstreeks de 13de eeuw het optreden van struikrovers en ander gespuis sterk terugliep. Behalve Landwehren en Stadthagen waren in Westfalen nog andere typen afscheidingen gebruikelijk: Dorflandwehren (voor verstrooide gehuchten, vlekken, kleine dorpen), Kerspellandweren (met drie sloten; soms twintig meter breed) voor parochies, landweren voor grotere territoria van de landsheren (voorbeeld 28 km tussen Borghorst en Telgte) en zogeheten Gogerichtslandwehren (voor een combinatie van kerkdorpen). Nabij veel dorpen in Noord-Rijn-Westfalen zijn nog restanten van de oude landweren terug te vinden. Honderden jaren bleven dier- en plantensoorten als biotopen voortleven. De gebieden zijn als natuurmonumenten wettelijk beschermd. De beschermende wal is van alle tijden, zowel in de Middeleeuwen tijdens de voortdurende oorlogsperioden als gedurende de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Toen moesten bijvoorbeeld in moeizame strijd de geallieerden na de landing in Normandië, in juni 1944, elke vierkante meter in het haast onbetreedbare gebieden met heggen en hagen van Le Bocage en La Manche veroveren. Genealogisch interessant Sommige Nederlandse familienamen herinneren nog aan die oude wallen: Land(e) weer, Lanever en Hekman, Hekkert, Hekking (ook een beroemde wethouder, in de jaren zeventig scherp getypeerd door Kees van Kooten), Beumer(s), Boomhoes,
ROME! 10-4A-4-2
Straatnaam in Zevenaar
Boomkamp, Slaghekke, Klopperhook, Sneppenboom, Halven Boom, Veldboom en Hekjan, te Pas (was een doorgang), Slagman en Klappe en aan de uitkijken (kiekover) en aan (landweer)wachters: Slagman, Sleutelkamp, Wochtman, Wochte, Kiekenbeek, Snapop, Koerhuis (koeren = turen), of Kijk aan de Dijk (uitkijkpost) Kiekoet en Pasop19. De namen Baokholt, Baokman, Stockhorst, Stokman duiden op een sto(c)k, een lange staak of boom, die al in de verte zichtbaar was en de plaats aanwees waar tol werd geheven. In de top van die boom was soms een miniwachthutje gebouwd dat als uitkijkpost fungeerde. In oude veldnamen zoals landhegge, slaghekke, runneboom of lantert20 zijn ook nog elementen van landweren te herkennen. Een opmerkelijke naam van boerderijen in Achterhoek en Twente was vroeger Göldenhoes, dat zou teruggaan op de afspraak dat bij onraad en overschrijding van de landweer de boerin bij de boom hard zou gaan gillen (göllen). Wellicht is het Westfaalse stadje Gildehaus naar dit gebruik genoemd? In straatnamen zijn de oude wallen of kruisingen vastgelegd, zoals Romei (doorgang) in Zevenaar en in Vlaanderen. Over de grens zijn nog familienamen als Schlott bohm, Heckmann, Bohmschlöter, enz. te vinden21.
NOTEN: 1. De vesting Doesborgh, van landweer tot vestingwal. Doesburg, 1974; hoofdstuk l, G.M. Rabeling, Landweren rond Doesburg; pp. 4-19. 2. Grimm, Deutsches Wörterbuch, Bd VI, 1805; pp. 149. 3. Schevichaven, H.D.J van, De Nijmeegsche landweer, Bijdragen en mededelingen Gelre XXII (1919); pp. 3-22. 4. Gelders-Overijsselse Courant/Zutphens Dagblad, 1-3-1986. 5. Rijksmuseum Twente, Enschede, inv.nr 1243; Tubantia, 17-5-1986. 6. Modderman, P.J.R., De Lankerd bij Kesseleik, een landweer tussen het Overkwartier van Gelre en het land van Hoorne. In: Liber Castellorum, 40 variaties op het thema kasteel. Zutphen, 1981; pp. 283-287; Ort, J.A., Oude wegen en landweren in Limburg. Maastricht, 1884. 7. Gedenkboek duizendjarig bestaan van Lichtenvoorde 945-1945. Arnhem, 1945; p. 52. Bij de nog steeds bekende Radstake. 8. Tussen Winterswijk en Eibergen liep de Hupselsche- en Kreikes Landewer, Huender, H.A., Eibergen voorheen en thans. Lochem, 1928; p. 23. 9. Stegeman, B., Landweerresten in het Oost-Graafschapsche gebied, Archief de Graaf schap, 1941. pp. 317-318. 10. Wat heeft hij mooie landweren laten graven, slagbomen laten inhangen, heggen laten planten, binnen en buiten zijn land, hier voor de Geldersen, daar voor de Keulenaren, ginds voor de Munsterlanders, alles voor de lieve vrede van zijn getrouwe onderdanen; Van Schevichaven, Penschetsen, Arnhem, 1898; pp. 254; Westerbeek van Eerten, B.J., Landweren in Graafschap en Liemers, Archief de Graafschap, 1958; p. 53. 11. Westerbeek van Eerten, ibidem, 1958; pp. 55-58; H. Stam, Landweren in Graafschap en Liemers, Archief De Graafschap, VI (1931) pp. 50-66. 12. Waarschijnlijk zijn al in de 12de eeuw multifunctionele landweren aangelegd, Niederrheinische Nachrichten 17-11-2001; Heugten, W. en W. van, Land van Kleef. leper/Mijdrecht, 1985; pp. 13-14. 13. Neue Rhein Zeitung, 2-9-2004. 14. Frequin, A.M., De voormalige landweren, Geografisch Tijdschrift (1951) 196-201; Janssen, B., Old Senders Ni-js (2001) 3, pp. 48-49. 15. Bijdragen en Mededelingen Gelre 26 (1923) p. 99. 16. In Westfalen hadden burgers sinds de 14de eeuw zo'n 30 steden stadsheggen; Kneppe, C., Landwehr und Fehde. Zur Funktion und Entwicklung eines spatmittelalterlichen Wehrsystems, Ravensberger Blatter (1996) l, pp. 39-54. 17. Cohausen, A. von, Die Befestigungsweisen der Vorzeit und des Mittelalters. Wiesbaden, 1898 (reprint Würzburg, 1996). 18. Krüger, H., Zur alterer Geschichte Höxters und Corveys, Westfalische Zeitschrift (1929) 86 pp. 213-235; Weerth, K., Westfalische Landwehren, Westfalische Forschungen, l (1938) pp. 158-198; Gaul, O. en U.D. Korn, Landwehr, Turmhöfe und Warttürrne, Stadt Lemgo, Bau und Kunstdenkmaler von Westfalen, Band 49, Teil l. Munster, 1983; pp. 145-153; Brünning, H.J., Zur höxterischen Landwehr, Höxter-Corvey 40 (1992) 9 pp. 5-15;
Tenbergen, B., Landwehren und Stadthagen - Entstehung, Entwicklung und aktuele bedeutung in Westfalen-Lippe, Heimatpflege in Westfalen 10 (1997) 4 pp. 1-11. 19. Heitling, W.H., De Achterhoek, kris kras langs Berkel en Slinge. Lochem, 1966; pp. 6869; J. Vos, Kijken en zien, zwerven door Achterhoek en Westfalen. Enschede, 1972; pp. 50-
51; Thüss, B.J., Landweren, Nieuwe Twentse Almanak. Gaanderen, 1998; pp. 141-147. 20. Zoals in Westfalen de volgende namen bekend zijn: Kamp an de Lanwer, Lanwertskamp, Lanwert, Baumschliesser, Schlüter, Heckmann en Heckötter, enzovoort. 21.HeimatkalenderdesKreisesBorken, 1924; p. 19.