Rolnummer: ….......
Rep.:
/
VONNIS In de zaak van: XYZ, met kruispuntbanknummer …......., waarvan de vennootschapszetel gevestigd is te …....... hebbende als raadslieden …....... - eisende partij tegen: A.B., wonende te …....... hebbende als raadsman …......... - verwerende partij en inzake: A.B., wonende te …....... hebbende als raadsman …......... - eisende partij in tussenkomst en vrijwaring tegen: P.Q., gedomicilieerd te …....... - verwerende partij in tussenkomst en vrijwaring, verstekmakend Bij dagvaarding, betekend op .../.../2010 gerechtsdeurwaarder .......... te Kortrijk, vordert XYZ :
door
het
ambt
van
- dat A.B. zou worden veroordeeld tot betaling van 1.192,51 EUR vermeerderd met de rente begroot aan de wettelijke rentevoet vanaf 15 april 2010 tot de dag van integrale betaling ; - dat A.B. zou worden veroordeeld tot de gedingkosten, hierin begrepen een rechtsplegingsvergoeding van 400,00 EUR ; - dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zou worden verklaard, niettegenstaande elk verhaal, zonder borgstelling en met uitsluiting van het kantonnement. Bij dagvaarding, betekend op …/.../2010 door het ambt van gerechtsdeurwaarder …....... te Kortrijk, vordert A.B. : - dat P.Q. zou worden veroordeeld om gedwongen tussen te komen in het geding ; - dat P.Q. zou worden veroordeeld om haar volledig te vrijwaren tegen de vordering van XYZ, en dit voor alle bedragen waartoe zij mogelijks zou veroordeeld worden in het kader van dit geding, meer de gevorderde interesten, aanmaningskosten, gerechtskosten en rechtsplegingsvergoeding ; - dat P.Q. zou worden veroordeeld tot de dagvaardingskosten en tot een rechtsplegingsvergoeding begroot op 400,00 EUR. Ter zitting van …/.../2010 werd door ons, op verzoek van A.B., verstek verleend tegen P.Q. Namens XYZ werden besluiten neergelegd op .../.../2012, waarin zij haar vordering wijzigt in die zin dat de solidaire veroordeling van A.B. en P.Q. wordt gevorderd tot betaling van 1.192,51 EUR + rente en tot betaling van de gedingkosten (inbegrepen Datum: 20-11-2012
rolnr.: ….......
blz. 1
een basis-rechtsplegingsvergoeding van 440,00 EUR). Namens A.B. werden besluiten neergelegd op .../.../2012. Namens XYZ werden tweede besluiten neergelegd op .../.../2012. Namens A.B. werden synthesebesluiten neergelegd op .../.../2012. De raadslieden van de partijen zijn verschenen en hebben gepleit in openbare terechtzitting op 23 oktober 2012. Het bundel van de rechtspleging en de stukken werden nagezien. Beoordeling 1. XYZ vordert betaling van het saldo van 4 facturen, meer bepaald : contractnr.
soort
factuur nummer
datum
bedrag
..........
INSG
....................
20090925
522,90
..........
INSG
....................
20090925
79,12
..........
INSE
....................
20090925
533,43
..........
INSE
....................
20090925
57,06
openstaand subtotaal
590,49 602,02
Zij zet uiteen dat A.B. samen met P.Q. eigenaar was van een woning aan de ..............weg nr. ... te ............ Zij hadden deze woning gekocht op 8 september 1999. Die woning werd verkocht op 3 oktober 2008. A.B. is nimmer op het adres in kwestie gedomicilieerd geweest. Zij was samen met P.Q. klant bij EFG. Ingevolge wanbetaling werden A.B. en P.Q. door EFG als klant geweerd. XYZ was daarna (als distributienetbeheerder belast met de sociale openbare dienstverlening ten gunste van door commerciële leveranciers geweerde klanten) verplicht A.B. en P.Q. te blijven beleveren. Dit volgt uit artikel 17bis en artikel 18 1 c van het toenmalige gasdecreet van 6 juli 2001 alsmede uit de artikelen 18ter en 19 1 c van het toenmalige elektriciteitsdecreet van 17 juli 2000. Die bepalingen verlenen aan de huishoudelijke aardgas of elektriciteitsafnemer het recht op een ononderbroken toevoer van aardgas en elektriciteit en voorzien dat de kosten van de levering daarvan steeds komen ten laste van die huishoudelijke aardgasafnemer of elektriciteitsafnemer. Krachtens deze bepalingen is de debiteur van XYZ niet degene die gedomicilieerd is op het leveringsadres laat staan degene die daadwerkelijk gebruik maakt van de energie maar enkel en alleen degene die geweerd werd als klant door de commerciële energieleverancier. Het is te zijnen gunste dat de op XYZ rustende sociale openbare dienstverplichting m.b.t. de ononderbroken levering van energie werd ingesteld. A.B. wordt door XYZ gesommeerd uitdrukkelijk te bevestigen of te ontkennen of zij samen met P.Q. de titularis was van de contracten voor afname van aardgas en elektriciteit op het betreffende adres bij EFG vooraleer laatstgenoemde op 20 Datum: 20-11-2012
rolnr.: ….......
blz. 2
november 2007 een einde stelde aan de overeenkomst met A.B. en P.Q.. XYZ legt de berichten voor, uitgaande van EFG, waarbij deze meedeelt per 20 november 2007 haar klanten .......... te zullen weren. De enkele bewering door A.B. van het tegendeel bewijst volgens XYZ vanzelfsprekend dit tegendeel niet. Op het ogenblik dat A.B. samen met haar vroegere partner P.Q., werd geweerd als klant door EFG, was zij volgens XYZ zeer zeker huishoudelijke afnemer. De omstandigheid dat zij toen niet meer woonachtig was op het leveringsadres doet daar geen afbreuk aan. A.B. was immers klant bij EFG. Zij kocht tot dan bij EFG energie om in de behoeften van haar huishouding te voorzien. Dat er de facto geen huishouding meer was doet daar geen afbreuk aan. Decisief is dat zij nog altijd samen met P.Q. een klantenrelatie had met EFG. Dit maakt dat zij huishoudelijke afnemer was. A.B. was (eveneens) klant van EFG : het is omdat zij als niet betalende klant van EFG recht had op ononderbroken energielevering dat XYZ verplicht was haar samen met P.Q. te beleveren. Dat A.B. naar eigen zeggen reeds sinds midden 2006 niet meer zou woonachtig geweest zijn in de ..........weg 4 te ........... is volgens XYZ niet bewezen. Het is ten andere irrelevant. Indien A.B. op het ogenblik dat zij naar eigen zeggen de samenwoning met P.Q. beëindigde ook de overeenkomst met EFG wou beëindigen, diende zij die overeenkomst op te zeggen. Het behoorde aan haar om daartoe het initiatief te nemen, dit krachtens de algemene zorgvuldigheidsverplichting die op elkeen in elke omstandigheid rust. Geen enkele commerciële energieleverancier noch XYZ kunnen immers weten dat klanten verhuizen. Elkeen hoort ook te weten dat de enkele verhuis van een adres niet automatisch met zich brengt dat de energieleveringscontracten worden beëindigd. Op XYZ rust trouwens een verplichting tot levering van energie zodra een commerciële leverancier de overeenkomst met een klant heeft beëindigd. Er is volgens XYZ geen sprake van overmacht in hoofde van A.B.. Dat zij gelet op het stuklopen van de relatie met P.Q. bepaalde kopzorgen had zal wel juist zijn. Maar dit maakt op zich vanzelfsprekend geen overmacht uit. Het is onduidelijk waar A.B. zich op stoelt om te beweren dat zij in elk geval geen enkele mogelijkheid had om afspraken te maken met de leverancier inzake de nutsvoorzieningen laat staan een opzeg te geven. Volgens XYZ kon A.B. door EFG vanzelfsprekend onmogelijk worden verplicht om klant te blijven. A.B. kon op elk ogenblik haar klantenrelatie met EFG beëindigen. Het is niet omdat de energie allicht de facto gebruikt werd door P.Q. dat A.B. (die ook contractant was van EFG) niet meer gehouden was om facturen van EFG te betalen en aldus niet verantwoordelijk zou zijn voor de wanbetaling. De betalingsverplichtingen van A.B. ten aanzien van nutsbedrijven eindigden volgens XYZ niet met de tussenkomst van een beschikking van de kort geding die de gewezen partners een storingsverbod oplegde. Deze situatie heeft geduurd totdat op 27 april 2009 door de nieuwe eigenaars van het huis voor de energie-afnamepunten in kwestie een contract werd gesloten met een commerciële energieleverancier. Blijkbaar vond dus ook niemand het nodig om bij de Datum: 20-11-2012
rolnr.: ….......
blz. 3
verkoop van de woning op 3 oktober 2008 aandacht te schenken aan de situatie van de nutsvoorzieningen. XYZ weet naar eigen zeggen niet dat de woning waarin een bepaald energieafname punt is geïnstalleerd verkocht wordt. Hoe zou zij dat kunnen weten dan door een melding ter zake van de betrokkenen ? Deze is er in casu nooit gekomen. XYZ zal in deze geen opsplitsing maken aangezien zij precies voorhoudt dat zij voor de volledige periode waarin zij gedwongen is geweest te leveren slechts A.B. en P.Q. als debiteur heeft. Er is niet de minste rechtsgrond die XYZ toe zou laten te factureren aan nieuwe eigenaars van de woning. In de huidige vrije energiemarkt is het XYZ immers verboden energie te leveren. Op haar rust enkel de sociale openbare dienstverplichting om degene te beleveren die voorafgaandelijk door hun commerciële leverancier als klant zijn geweerd. Het zijn slechts de personen die zich in die laatste omstandigheid bevinden die door XYZ moeten worden beleverd. Het zijn derhalve slechts die personen die door XYZ kunnen worden gefactureerd. Het is aan A.B. en P.Q. om krachtens hun rechtsverhouding met de nieuwe eigenaars van de woning verhaal te zoeken. Het is XYZ niet mogelijk in deze aangelegenheid contracten voor te leggen omdat de rechtsverhouding tussen XYZ en A.B. alsmede P.Q. niet van contractuele aard is. Het betreft een rechtsverhouding die zijn oorsprong vindt in voormelde decretale bepalingen en uitvoeringsbesluiten dienaangaande in de totstandkoming waarvan XYZ de hand niet heeft gehad. Het zijn die bepalingen die XYZ verbinden met de door de commerciële leveranciers geweerde klanten. Dat gebeurt zonder dat die klanten daarom vragen en zonder dat XYZ dit aanvaardt. Die geweerde klanten hebben recht op een ononderbroken toevoer van energie. XYZ is verplicht haar sociale openbare dienstverplichting na te komen. XYZ breidt haar vordering uit ten aanzien van P.Q. die immers eveneens haar debiteur is aangezien ook hij titularis was van de overeenkomst tot energieafname die voor de verplichte levering door XYZ bestond met EFG. XYZ laat verder gelden dat haar raadsman de zaak met opzet heeft laten rusten totdat vonnis werd verleend in de enige analoge zaak die tot nog toe in graad van beroep behandeld is geweest met name XYZ/M. Dat is gebeurd op .../.../2012. Het maakt volgens haar geen fout uit te wachten met instaatstelling van een zaak totdat nopens de problematiek een vonnis is verleend door de beroepskamer van de zetel. Verder is er van een abnormale vertraging helemaal geen sprake. Ten andere: de wet stelt A.B. dezelfde middelen ter beschikking als deze waarover XYZ beschikt om de zaak te activeren. Er kan derhalve geen sprake van zijn om slechts over een beperkte periode rente toe te kennen. Dat A.B. de ingebrekestelling die nochtans op haar adres werd uitgestuurd niet zou hebben ontvangen, is volgens XYZ volstrekt ongeloofwaardig. De vrederechter heeft reeds geoordeeld dat de omstandigheid dat een ingebrekestelling of een factuur verstuurd wordt naar het op dat ogenblik geldende adres van de geadresseerde minstens doet vermoeden dat het document in kwestie die geadresseerde ook heeft bereikt. Het innemen van dergelijk standpunt maakt meteen de bewering van A.B. - die op zich ten andere ook al niet bewijskrachtig is - als zou zij zelf nimmer gefactureerd geweest zijn door EFG, extra ongeloofwaardig. 2. A.B. betwist de vordering.
Datum: 20-11-2012
rolnr.: ….......
blz. 4
Zij zet uiteen dat zij destijds een relatie heeft gehad met P.Q.. Zij woonden feitelijk samen op het adres ...............weg nr. ... te ............ Deze woning hadden zij samen aangekocht op 8 september 1999. De relatie tussen partijen liep stuk medio 2006. A.B. heeft toen de woning verlaten om haar intrek terug bij haar moeder te nemen. Bij beschikking in kort geding d.d. .../.../2007 werd haar de toegang tot de woning op het adres ...........weg nr. ... te ............ officieel ontzegd. Zij was echter sinds medio 2006 uit de woning. Inmiddels liep de procedure, doch zij kreeg geen toegang meer tot de woning. Zij heeft echter pas haar domicilie gewijzigd op 1/8/2007, dit is na de kortgedingprocedure. Hoe P.Q. daarna de facturen voor de nutsvoorzieningen betaalde en beheerde, is voor A.B. een groot raadsel. Zij kan enkel vaststellen dat een en ander grondig misgelopen is. Zij had in elk geval geen enkele mogelijkheid om afspraken te maken met de leveranciers inzake nutsvoorzieningen, laat staan een opzeg te geven. Zij was er niet van op de hoogte met wie haar ex de nutsvoorzieningscontracten had afgesloten en ging er van uit dat haar ex minstens zijn verantwoordelijkheid zou opnemen om de rekeningen correct te betalen. Temeer, voor zover A.B. weet stonden de contracten allen op naam van haar ex. Zij heeft naar eigen zeggen nooit een contract getekend met EFG. Het stuk 7 dat XYZ voorlegt is een intern document en geen contract. Het behoort aan XYZ het bewijs te leveren dat A.B. contractspartij zou geweest zijn. A.B. laat gelden dat zij in een toestand van overmacht was en geen toegang had tot de woning en aan haar lot overgelaten was met de kinderen. XYZ betwist volgens A.B. ten onrechte dat deze situatie geen overmacht zou uitmaken. Bovendien, indien A.B. geen klantenrelatie had met EFG kon zij ze evenmin beëindigen. A.B. betwist dat zij te kwade trouw zou zijn geweest en dat zij onzorgvuldig zou gehandeld hebben. De theorie waar XYZ naar verwijst staat mijlenver van de realiteit van iemand die krachtens vonnis geen toegang meer heeft tot de woning. Het zal A.B. naar eigen zeggen niet kwalijk genomen worden dat zij op dat ogenblik andere kopzorgen had. De rechtspraak die XYZ voorlegt is derhalve niet zomaar toepasbaar op huidige casus. A.B. is ook nooit geweerd geweest door een energieleverancier. De wanbetaling waarvan sprake gebeurde nadat zij de woning diende te verlaten. Zij was in elk geval geen huishoudelijke afnemer op het ogenblik van de wering waarvan sprake. A.B. betwist in elk geval dat zij titularis was van contracten voor afname van aardgas en elektriciteit op het betreffende adres bij EFG vooraleer EFG op 20 november 2007 een einde zou gesteld hebben aan de overeenkomst. De facturen van alle nutsvoorzieningen waren steeds op naam van P.Q.. Voor zover A.B. weet is zij nooit klant geweest bij EFG. XYZ levert niet het bewijs van het tegendeel. Ook na de feitelijke scheiding bleef P.Q. de woning verder alleen betrekken. Op 29 september 2008 hebben partijen uiteindelijk hun woning verkocht aan de heer .......... en mevrouw ........... P.Q. bleef er echter wonen tot 17/11/2008. De litigieuze facturen slaan op de volgende periode : december 2007 - 27 april 2009. Datum: 20-11-2012
rolnr.: ….......
blz. 5
A.B. had op dat ogenblik de woning reeds verlaten en heeft het verbruik niet genoten. Dit blijkt ontegensprekelijk uit het vonnis van de kortgedingrechter. Zij heeft naar eigen zeggen evenmin een ingebrekestelling ontvangen zodat zij deze ook niet kon protesteren. De aanmaning die XYZ onder stuk 3 voorlegt, is A.B. onbekend. Aangezien zij de woning reeds verlaten had medio 2006 kunnen de facturen derhalve in geen geval op haar toegerekend worden. P.Q. werd op .../.../2010 door de raadsman van A.B. in gebreke gesteld en de kans geboden om vrijwillig te verschijnen. Hieraan gaf hij echter geen gevolg aan zodat zij diende te dagen in gedwongen tussenkomst. Hij liet vervolgens verstek gaan . Ook de heer en mevrouw ................ werden door de raadsman van A.B. in gebreke gesteld. Zij betwisten echter elke gehoudenheid tot betaling. Zij beweren dat er een akkoord was met Eandis dat er in zou bestaan dat zij geen gevolg moeten geven aan de facturatie. Om proceseconomische redenen heeft A.B. dan ook beslist om hen voorlopig niet in de zaak te betrekken. Uit de stukken van XYZ blijkt bovendien dat het grootste deel van de vordering slaat op de periode voorafgaand aan de verkoop van de woning en dus gekoppeld is aan het uniek verbruik van P.Q.. A.B. verzoekt XYZ dan ook om een opsplitsing te maken voor het verbruik na 30/10/2008. A.B. stelt zich ernstige vragen in welke mate Eandis kan oordelen dat zij niets te vorderen heeft ten aanzien van de nieuwe eigenaars, doch wel enkel ten aanzien van A.B. en haar ex- partner, hoewel de facturen deels slaan op verbruik na verkoop van de woning. Waarom maakt Eandis geen correcte opsplitsing zoals het hoort ? Eerst probeert Eandis alles te verhalen op de nieuwe eigenaars, wat ook verkeerd is. Vervolgens stelt zij de nieuwe eigenaars buiten schot en verhaalt ze alles op A.B. en haar ex-partner. Begrijpe wie begrijpen kan. Voor wat betreft de periode voor 29 september 2008 betreft is A.B. van oordeel dat de vordering ongegrond is ten aanzien van haar nu zij geen gebruik heeft genoten en evenmin titularis was. Ten onrechte beweert XYZ dat A.B. aanzien moet worden als huishoudelijk gebruiker. A.B. was immers in een staat van overmacht. XYZ meent dat haar leveringsplicht niet van contractuele aard was doch van decretale aard en verwijst hiervoor ondermeer naar art 17bis en art 18 1 c van het gasdecreet van 6 juli 2001. A.B. betwist dit. Het decreet en de bijhorende uitvoeringsbesluiten zijn enkel gericht op de afnemers en de houders van een leveringsvergunning. Welnu, zij was noch afneemster, noch houder van een leveringsvergunning, laat staan dat zij gebruiker was. In elk geval kan het decreet niet dezelfde bindende kracht hebben als een overeenkomst ten aanzien van A.B.. Minstens verzoekt A.B. het gemak van betaling om de vordering in een aantal keer af te betalen. Zij zal zich ook nog moeten richten tegen haar ex partner. Uiterst subsidiair laat zij gelden dat zij in elk geval niet tot de interesten veroordeeld kan worden gezien XYZ de procedure lange tijd heeft stil gelaten. Minstens moeten de interesten geschorst worden gedurende de periode 15/4/2010 tot 25/4/2012. Ten aanzien van P.Q. formuleert A.B. een tussenvordering in vrijwaring. 3. Wij zijn van oordeel dat zowel de hoofdvordering van XYZ ten aanzien van A.B., de Datum: 20-11-2012
rolnr.: ….......
blz. 6
vordering in gedwongen tussenkomst van A.B. ten aanzien van P.Q. als de tussenvordering van XYZ ten aanzien van P.Q. toelaatbaar zijn, zelfs al laat P.Q. verstek gaan. Specifiek wat de tussenvordering van XYZ ten aanzien van P.Q. betreft, stellen wij vast dat P.Q. "partij in het geding" is zoals bedoeld in artikel 809 van het Gerechtelijk Wetboek, zodat XYZ tegen hem op rechtsgeldige wijze een tussenvordering kan instellen bij conclusie. 4. Ten gronde zijn wij van oordeel dat de hoofdvordering van XYZ ongegrond is ten aanzien van A.B.. Het Vlaams decreet van 6 juli 2001 houdende de organisatie van de gasmarkt (inmiddels opgeheven bij decreet van 8 mei 2009) bepaalde (onder meer) : * artikel 3, 43° : «In dit decreet wordt verstaan onder : 43° huishoudelijke aardgasafnemer : elke natuurlijke persoon die aardgas afneemt om te voorzien in zijn behoeften of die van de personen die samen met hem in de woning in kwestie gedomicilieerd zijn, behoudens in het geval dat het leveringscontract voor de levering van aardgas werd gesloten door een onderneming, zoals bedoeld in artikel 2, 3°, van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een kruispuntbank voor ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen.»
* artikel 17bis : «Behoudens de gevallen, vermeld in artikel 17ter, heeft iedere huishoudelijke aardgasafnemer recht op een ononderbroken toevoer van aardgas. De kosten voor de levering van aardgas komen steeds ten laste van de huishoudelijke aardgasafnemer.»
* artikel 18, 1 c : «De Vlaamse regering kan, na advies van de VREG : 1° de aardgasnetbeheerders openbare dienstverplichtingen opleggen die betrekking kunnen hebben op : c) de ononderbroken levering van een minimale hoeveelheid aardgas in geval van niet-betaling van de aardgasfactuur, de levering van aardgas aan huishoudelijke eindafnemers die niet over een geldig leveringscontract beschikken en de verzekerde bevoorrading van de afnemers als de houder van een leveringsvergunning zijn verplichtingen niet nakomt.»
Het Vlaams decreet van 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt (inmiddels eveneens opgeheven bij decreet van 8 mei 2009) bepaalde (onder meer) : * artikel 2, 25° : «In dit decreet wordt verstaan onder : 25° huishoudelijke afnemer : elke natuurlijke persoon aangesloten op het distributienet op een spanning gelijk aan 1000 volt of minder die elektriciteit afneemt om te voorzien in zijn behoeften of die van de personen die samen met hem in de woning in kwestie gedomicilieerd zijn, behoudens in het geval dat het leveringscontract voor de levering van elektriciteit op het afnamepunt in kwestie werd gesloten door een rechtspersoon of BTW-plichtige.»
* artikel 18ter : «Behoudens de gevallen, vermeld in artikel 18quater, heeft iedere huishoudelijke afnemer recht op een ononderbroken toevoer van elektriciteit. De kosten voor de levering van elektriciteit komen steeds ten laste van de huishoudelijke afnemer, behalve voor de gratis hoeveelheid elektriciteit, vermeld in artikel 18bis.»
* artikel 19, 1 c : Datum: 20-11-2012
rolnr.: ….......
blz. 7
«De Vlaamse regering kan, na advies van de reguleringsinstantie : 1°de netbeheerders supplementaire openbaredienstverplichtingen opleggen die betrekking kunnen hebben op : c) de ononderbroken levering van een minimale hoeveelheid elektriciteit ingeval van niet-betaling van de elektriciteitsfactuur, de levering van elektriciteit aan huishoudelijke eindafnemers die niet over een geldig leveringscontract beschikken) en de verzekerde bevoorrading van de afnemers ingeval de houder van een leveringsvergunning zijn verplichtingen niet nakomt.»
Uit de bewoordingen van zowel het decreet van 17 juli 2000 als het decreet van 16 juli 2001 blijkt dat iemand enkel als huishoudelijke afnemer kan worden beschouwd en tot betaling van de kosten gehouden kan zijn indien hij elektriciteit of gas afneemt om te voorzien in zijn behoeften of die van de personen die personen die samen met hem in de woning in kwestie gedomicilieerd zijn. XYZ draagt dan ook de bewijslast dat A.B. daadwerkelijk elektriciteit resp. aardgas heeft afgenomen in de woning gelegen in de ..........weg n. ... te ............ (artikel 870 van het Gerechtelijk Wetboek). Wij zijn van oordeel dat XYZ faalt in deze bewijslast. 5. De vordering in gedwongen tussenkomst van A.B. ten aanzien van P.Q. is zonder voorwerp, gelet op hetgeen voorafgaat. 6. De tussenvordering van XYZ ten aanzien van P.Q. is toelaatbaar en gegrond. Er kan niet ernstig worden betwist dat het P.Q. is geweest die in de ...........weg nr. ... te ............ elektriciteit en gas heeft afgenomen in de periode waarop de litigieuze facturen betrekking hebben. Dit is alleszins het geval voor de periode van 27 december 2007 (aanvangsdatum facturatie) tot 17 november 2008 (datum waarop P.Q. zijn domicilie heeft verplaatst naar de ............straat nr. ... te ............, cfr. het uittreksel uit het rijksregister dat in bijlage tot de dagvaarding in gedwongen tussenkomst is gevoegd). Wat de periode na 17 november 2008 betreft, stellen wij vast dat er geen bewijs voorligt dat P.Q. aan XYZ heeft laten weten dat hij niet langer de afnemer van gas en elektriciteit was, zodat P.Q. gehouden blijft tot betaling van de litigieuze facturen, onverminderd zijn eventueel recht van verhaal ten aanzien van de nieuwe eigenaars. 7. XYZ wordt veroordeeld tot de kosten van de initiële dagvaarding, tot het rolrecht en tot betaling aan A.B. van een rechtsplegingsvergoeding van 440,00 EUR. A.B. wordt verwezen in de kosten van de dagvaarding in gedwongen tussenkomst en vrijwaring. P.Q. wordt veroordeeld tot betaling aan XYZ van een rechtsplegingsvergoeding van 220,00 EUR (toepassing van artikel 6 van het Koninklijk besluit van 26 oktober 2007). 8. Huidig vonnis is uitvoerbaar bij voorraad niettegenstaande elk verhaal. Aan P.Q. wordt het recht niet ontzegd om in voorkomend geval tot kantonnement over te gaan. OM DEZE REDENEN:
Datum: 20-11-2012
rolnr.: ….......
blz. 8
Wij Vrederechter, gelet op de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, gewijzigd bij het gerechtelijk wetboek; Verklaren de hoofdvordering van XYZ ten aanzien van A.B. toelaatbaar doch ongegrond ; Stellen vast dat de vordering in gedwongen tussenkomst en vrijwaring van A.B. ten aanzien van P.Q. zonder voorwerp is ; Verklaren de tussenvordering van XYZ ten aanzien van P.Q. toelaatbaar en gegrond ; Veroordelen P.Q. tot betaling aan XYZ van 1.192,51 EUR vermeerderd met de moratoire c.q. gerechtelijke rente a rato van de wettelijke rentevoet vanaf 15 april 2010 tot de dag van integrale betaling ; Zeggen dat de kosten van de initiële dagvaarding en het rolrecht (samen 112,40 EUR) ten laste van XYZ zijn ; Veroordelen XYZ tot betaling aan A.B. van een rechtsplegingsvergoeding van 440,00 EUR ; Zeggen dat de kosten van de dagvaarding in gedwongen tussenkomst en vrijwaring (88,23 EUR) ten laste van A.B. zijn ; Veroordelen P.Q. tot betaling aan XYZ van een rechtsplegingsvergoeding van 220,00 EUR ; Verklaren huidig vonnis uitvoerbaar bij voorraad niettegenstaande elk verhaal. Aldus gevonnist en uitgesproken in het Gerechtsgebouw II te Kortrijk in openbare terechtzitting van het Vredegerecht van het tweede kanton Kortrijk op dinsdag twintig november tweeduizend en twaalf. Tegenwoordig Christophe ROBBE, Vrederechter van het tweede kanton Kortrijk en Nathalie CLAUS, Griffier. de Griffier, de Vrederechter,
Nathalie CLAUS
Datum: 20-11-2012
Christophe ROBBE
rolnr.: ….......
blz. 9