Stuk
172
(BZ 1992) - Nr. 1
VLAAMSERAAD 14 APRIL 1992
BUITENGEWONE ZITTING 1992
ONTWERP VAN DECREET houdende regeling tot erkenning van de outplacement-, wervingsen selectiebureaus in het Vlaamse Gewest
MEMORIE VAN TOELICHTING DAMES
EN
HEREN,
Dit decreet beoogt de invoering van een erkenningsregeling voor de outplacement-, wervings- en selectiebureaus die in het Vlaamse Gewest activiteiten uitoefenen. De noodzaak van een regulerend optreden dringt zich op omwille van de snelle evoluties op de arbeidsmarkt. Vooreerst is het klassieke beeld van een Fordistische-Tayloristische produktiewijze verdwenen. De nieuwe produktiewijzen worden gekenmerkt door polyvalentiesystemen, justin-time-management, flexibele afstemmingen e.d.m. Zo ook is het beeld weggeëbt van de klassieke werknemer die zijn gehele professionele carriëre binnen één onderneming in éénzelfde functie heeft doorlopen. Door de filialisering en de K.M.O.-isering is de tewerkstelling in grotere en stabiele produktie-eenheden afgenomen maar de economische netwerkafhankelijkheid toegenomen. De perifere toeleverings- en onderaannemingsbedrijven zijn daardoor sterk gebonden aan de marktpositie van de centrumonderneming. Deze ontwikkeling gaat gepaard met een vraag naar een verhoogde functionele flexibiliteit van de werknemers. Opvallende kenmerken in dit proces zijn de tendensen tot taakroulatie, multi-inzetbaarheid en meermachinebediening. Aan de werknemers worden dus hogere kwalificatievereisten gesteld. Hierbij valt er een toenemende integratie te onderkennen van algemeen technische, specifiek technische en socionormatieve functies.
172
172 (BZ 1992) - Nr. 1
Vertrekkend vanuit een aanwezig geachte algemeen technische bagage wordt van de werknemer verwacht dat hij niet alleen de geëigendheden van het produktieproces kent maar ook sociale vaardigheden heeft die aansluiten bij het waarden- en normenpatroon van de onderneming. De arbeidsmarkt wordt niet alleen gekenmerkt door een wijziging van de klassieke beelden. De heersende spanningen op de arbeidsmarkt werken de doorstroming en de spontane mobiliteit van werknemers in de hand. In een bepaalde mate wordt professionele mobiliteit zelfs aangemoedigd om de schijnbare paradox tussen de arbeidsmarktspanningen en de hoge werkloosheid op te heffen. Tijdens de crisisjaren werden immers vaak overgekwalificeerde werknemers aangeworven. Deze werknemers zullen bij een krapte op de arbeidsmarkt vlugger willen doorschuiven hetzij in de bedrijfsinterne, hetzij in de bedrijfsexterne arbeidsmarkt. Door deze mobiliteit ontstaan er nieuwe kansen voor lagergeschoolde werknemers. Deze evoluties zorgen voor een toenemend belang van human resources management. Investeringen in permanente vorming en loopbaanbegeleiding van werknemers worden even belangrijk als investeringen in nieuwe technologieën. De aanwervings- en opleidingsinspanningen moeten geïntensiveerd worden zowel op het niveau van de onderneming als op het globale niveau van de arbeidsmarkt. Hoe langer, hoe minder werknemers kunnen nog zonder om- of bijscholing hun taken vervullen. De wijzigende werkmethoden en -procedures werpen quasi voortdurend het probleem van kwalificatie-aanpassingen op en verscherpen de functiebeschrijvingen. De geschetste ontwikkelingen op macro- en microniveau leiden ertoe dat absolute werkzekerheid nog nauwelijks kan gegarandeerd worden. Meer en meer werknemers zullen geconfronteerd worden met een verandering van werkgever of ontslag. Meer en meer bedrijven zullen moeten rekening houden in hun personeels- en human resources-beleid met het probleem van de ,,turn-over”, de mobiliteit van arbeidskrachten. Binnen dit socio-economisch proces moeten de nieuwe arbeidsbemiddelings- en arbeidsbegeleidingstechnieken gekaderd worden. Deze technieken moeten mogelijke negatieve gevolgen van deze ontwikkelingen op sociaal vlak wegwerken. Werving en selectie via tussenpersonen wordt een veel voorkomend gegeven in het aanwervingsbeleid. Er valt dan ook op dit gebied de laatste jaren een echte ,,explosie” van gespecialiseerde wervings- en/of selectiebureaus waar te nemen. Daarnaast adverteren talrijke bureaus met nieuwe dienstenpakketten zoals outplacement, inplacement, headhunting, retailing, shopping, campus recruitment, career counseling, executieve search e.d.m. Het betreft hier in se evenwel steeds technieken en methodes die als arbeidsbemiddeling kunnen worden beschouwd. Arbeidsbemiddeling sensu lato betreft immers elke handeling van een tussenpersoon, een intermediair, die erop gericht is werknemers bij te staan bij het zoeken van een nieuwe tewerkstelling en/of werkgevers bij het zoeken van gepaste arbeidskrachten. Het succes van deze technieken is toe te schrijven aan de rechtstreekse inwerking op de gevraagde functiebeschrijvingen die gekenmerkt worden door flexibiliteit, polyvalentie of vergaande specialisatie. Het regulerend optreden wordt vooreerst ingegeven door de vaststelling dat bepaalde bureaus hun werkveld uitbreiden
PI
131
172 (BZ 1992) - Nr. 1
naar opdrachten die wettelijk aan de overheid zijn voorbehouden. Zo wordt regelmatig de grens tussen werving, selectie of outplacement enerzijds en plaatsing of arbeidsbemiddeling tegen betaling anderzijds overschreden. Bepaalde wervings- , selectie- en outplacementbureaus brengen rechtstreeks werknemers en werkgevers met mekaar in aanraking met het oog op de onmiddellijke totstandkoming van een betrekking. Dit is zonder meer tegenstrijdig met de bepalingen van het decreet van 20 maart 1984 houdende oprichting van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en het K.B. van 28 november 1975 betreffende de exploitatie van bureaus voor arbeidsbemiddeling tegen betaling. De plaatsing van werknemers is immers, voor wat het Vlaamse Gewest betreft, voorbehouden aan de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding. Gelijklopend moet worden vastgesteld dat er zich soms eenzijdig georiënteerde activiteitenstructuren ontwikkelen, waarbij één bureau uitsluitend werft of selecties uitvoert voor één werkgever, een bureau dat tot eenzelfde financieel-economische groep behoort of zelfs voor één uitzendbureau. Hierdoor dreigt het gevaar dat de werknemer zijn keuzevrijheid verliest en in een arbeidsafhankelijke situatie komt te staan. Dat deze tendens gevaren inhoudt mag blijken uit de diverse gedragscodes die zich in dit domein hebben ontwikkeld. Zo voorzien de gedragscodes van de Nationale Vereniging van Outplacementbureaus en enkel gerenommeerde wervings- en selectiebureaus onverenigbaarheden tussen werving en selectie enerzijds en outplacement anderzijds. Eenzelfde bepaling is vervat in het voorstel tot gedragsregels voor werving en selectie, outplacement en executive search van de Belgische Federatie van Psychologen. De regulerende en normerende rol die de Vlaamse overheid in dit beleidsveld wil vervullen, wordt tevens gedragen door de vaststelling dat actueel een sluitend juridisch kader inzake outplacement, werving en selectie ontbreekt. Er bestaat weliswaar een zekere nationale normering, die met name vervat is in de C.A.O. nr. 38 betreffende de werving en selectie van werknemers, afgesloten in de Nationale Arbeidsraad op 6 december 1983, en de C.A.O. nr. 51 betreffende outplacement, afgesloten in de Nationale Arbeidsraad op 10 februari 1992. Bij gebrek aan een erkenningsregeling voor de betrokken bureaus, zoals dit bij uitzendarbeid het geval is, verliezen deze normeringen evenwel een deel van hun draagkracht. Zij bevatten bovendien verbintenissen in hoofde van de werkgever ; de werking van de outplacement-, wervings- en selectiebureaus wordt hoogstens indirect geregeld. Een erkenningsregeling kan terzake complementair werken en rechtstreekse verbintenissen opleggen aan deze bureaus. Dit werkt zonder meer versterkend op de nationale regelgeving. De geciteerde nationale normeringen hebben daarenboven een aantal inherente beperkingen. Zo is de bescherming in hoofde van de werknemer die krachtens de C.A.O. nr. 38 wordt geboden, niet volledig gewaarborgd. Enkel de bepalingen vervat in de artikelen 1 tot 6 evenals artikel 19, zijn immers algemeen verbindend verklaard bij het koninklijk besluit van 11 juli 1984. De overige artikelen zijn niet algemeen verbindend verklaard en derhalve niet in rechte afdwingbaar. Hierin zitten evenwel juist de belangrijkste bepalingen vervat die een bescherming voor de werknemer moeten bieden, met name het recht op voldoende informatie over de openstaande arbeidsplaats (art.8), het non-discriminatiebeginsel (art.lO), de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (art. 11)) de vertrouwelijke behandeling van gegevens (art.12) en het verbod
172 (BZ 1992) - Nr. 1
op de aankondiging van fictieve arbeidsplaatsen om publicitaire doeleinden (art. 18). Herhaaldelijk is vastgesteld geworden dat bepaalde selectie- en wervingsbureaus het niet zo nauw nemen met deze beginselen. De C.A.O. nr. 51 richt zich vooral naar de arbeidsrechtelijke aspecten van outplacement en kadert deze dienstverlening in het sociaal ontslagbeleid van de ondernemingen in. Deze regelgeving bevat evenwel geen waarborgen inzake professionele deskundigheid. Deze toestand heeft voor gevolg dat de gebruiker, zowel de werknemer als de aan- of uitwervende werkgever, ten minste gedeeltelijk, onbeschermd is. Hij heeft niet de nodige zekerheid inzake de aanwezigheid van professionele deskundigheid, noch de waarborg dat vertrouwelijk zal worden omgegaan met gegevens die tot de persoonlijke levenssfeer of tot de geëigende bedrijfssituatie behoren. Zolang dergelijke markt niet gereguleerd wordt, blijven bepaalde bureaus ongeoorloofde praktijken hanteren die ten koste gaan van de klant. Daardoor brengen zij ook de werking van de bonafide bureaus in opspraak. Een marktregulering kan dan ook voor de nodige sociale bescherming van de werknemers en de werkgevers-gebruikers zorgen. Het bevordert de transparantie van het arbeidsmarktgebeuren. Zulke transparantie is een absolute noodzaak voor een goed functionerend arbeidsmarktmechanisme. Het ontwerp van decreet beoogt dan ook een degelijke bescherming en zekerheid te bieden. Vanuit deze beleidsdoelstellingen wordt een erkenningsregeling ingevoerd voor de outplacement-, wervings- en selectiebureaus die in het Vlaamse Gewest actief zijn. Dergelijke regeling geldt reeds voor de sector van de uitzendarbeid krachtens het decreet van 6 maart 1991 houdende regeling tot erkenning van de uitzendbureaus in het Vlaamse Gewest. Deze erkenning wordt slechts verleend wanneer de betrokken bureaus aan een aantal voorwaarden voldoen. Het hoeft geen verwondering te wekken dat deze voorwaarden hoofdzakelijk betrekking hebben op de eerlijkheid en de probiteit van het bureau, de kwaliteit van de dienstverlening en de rechten van de gebruikers. De erkenning wordt daarenboven niet automatisch voor onbepaalde duur verleend. In eerste instantie wordt de duur van de erkenning beperkt tot hoogstens vier jaar. Wanneer het bureau gedurende vier jaar ononderbroken een geldige erkenning heeft verkregen, bestaat de mogelijkheid om erkend te worden voor onbepaalde duur. In dat geval wordt het bonafide-karakter van het bureau als bewezen beschouwd. Vanzelfsprekend bestaat echter steeds de mogelijkheid om in te grijpen in een lopende erkenning. Wanneer het malafide karakter van het bureau kan worden aangetoond bijvoorbeeld op grond van klachten van sollicitanten of werknemers in begeleiding beschikt de Gemeenschapsminister over de bevoegdheid om een erkenning in te trekken of te schorsen. Alzo kan er een marktsanering ontstaan. Iedere beslissing inzake erkenning, d.w.z. zowel in geval van toekenning als van intrekking of schorsing, wordt in beginsel slechts door de Gemeenschapsminister genomen na advies van de erkenningscommissie. De samenstelling van de erkenningscommissie moet de waarborg bieden dat in de erkenningsprocedure zowel het standpunt van de werknemer en van de werkgever als het standpunt van de deskundige aan bod kunnen komen. Daar-
PI
172 (BZ 1992) - Nr. 1
PI
om wordt voorzien dat, naast de werkgevers- en de werknemersafgevaardigden, twee externe en onafhankelijke deskundigen in de commissie zetelen. Eén van de deskundigen moet een doctor of licentiaat in de psychologie zijn aangezien de betrokken bureaus vaak gebruik maken van persoonlijkheidsonderzoeken en psychologische tests en alleen zulke deskundigen in staat zijn het gebruik van deze technieken te evalueren en af te wegen tegenover de rechten van de werknemer in begeleiding of de sollicitant.
.
Als besluit kan worden gesteld dat dit decreet vooreerst tot doel heeft ervoor te zorgen dat enkel bonafide outplacement-, wervings- of selectiebureaus in het Vlaamse Gewest hun activiteiten kunnen uitoefenen. Tevens moet het decreet ertoe leiden dat niet enkel de economische rendabiliteit bij outplacement, werving en selectie primeert maar dat ook aandacht wordt geschonken aan de sociale doeltreffendheid van deze voorzieningen. Tenslotte dienen misbruiken tegenover personen die in een economisch of intellectueel zwakkere positie verkeren in het arbeidsmarktgebeuren, te worden voorkomen en dient er gewaakt te worden over de bevoegdheidsverdeling inzake plaatsing, een exclusieve overheidsopdracht, aan de ene kant en outplacement, werving en selectie, gemengde opdrachten, aan de andere kant.
Commentaar bij de artikelen
Artikel 1 Overeenkomstig artikel 19, 8 1, tweede lid van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen vermeldt dit artikel dat het ontwerp van decreet een aangelegenheid regelt zoals bedoeld in artikel 107 quater van de Grondwet. Meer bepaald heeft dit ontwerp als aangelegenheid het domein van de arbeidsbemiddeling. Dit domein behoort krachtens artikel 6, 9 1, IX van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, zoals gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988, tot de bevoegdheid van het Gewest. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de bijzondere wet zelf nochtans geen aanduidingen bevat van wat onder het begrip ,,arbeidsbemiddeling” moet worden verstaan. Derhalve moet teruggevallen worden op andere rechtsbronnen. Zo stelt vooreerst de memorie van toelichting’ bij de bijzondere wet dat arbeidsbemiddeling o.a. omvat de plaatsing van arbeiders (bedoeld wordt ,,werknemers”) zowel door de overheid als door privé-instellingen ondermeer wat betreft de organisatie en het beleid van de arbeidsmarkt. Meer gedetailleerd wordt hierbij nog verwezen naar de aangelegenheden behandeld in het K.B. van 28 december 1975 betreffende de exploitatie van bureaus voor arbeidsbemiddeling tegen betaling. Aangezien iedere plaatsing in se een werving en een selectie omvat, vallen deze activiteiten onder de omschrijving van voormelde memorie van toelichting. Uit de rechtsleer mag tevens blijken dat outplacement beschouwd wordt als een
l Gedr. St., Senaat, 1979-1980, 439/1
172 (BZ 1992) - Nr. 1
vorm van arbeidsbemiddeling2. Bovendien stelt de internationale jurisprudentie dat de werkelijke aard van de handeling van belang is en niet de vorm, noch de kwalificatie die de partijen er aan geven. Tenslotte kan door het Vlaamse Gewest enkel een doelmatig arbeidsmarktbeleid gevoerd worden indien dit Gewest ook bevoegd is om alle nieuwe technieken, methodologieën en vormen van arbeidsbemiddeling, wat ook de naamgeving moge wezen, te reglementeren. Een andere invulling van het begrip ,,arbeidsbemiddeling” wordt gegeven in artikel 13 van de wet van 28 december 1984 tot afschaffing of herstructurering van sommige instellingen van openbaar nut. Dit artikel hevelt de taken bedoeld in artikel 7, 0 1, a van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders over naar het Vlaamse Gewest. Het betreft hier inzonderheid de taak’de aanwerving en de plaatsing van de werknemers te bevorderen en te organiseren’. Deze taak wordt trouwens hernomen in artikel 4 van het decreet van 20 maart 1984 houdende oprichting van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling. Zonder twijfel zijn outplacement, werving en selectie maatregelen die de aanwerving of de plaatsing van de werknemers bevorderen. Tenslotte geeft het Sociaalrechtelijk Woordenboek, uitgegeven door het Secretariaat-Generaal van de Benelux Economische Unie en waarvan het gebruik van de terminologie verplichtend wordt gesteld voor de Vlaamse overheidsdiensten bij decreet van 25 september 19753, een brede definitie van wat onder arbeidsbemiddeling moet worden verstaan. Dit omvat immers elke bemoeiing met het doel werkgevers bij het zoeken van arbeidskrachten en werknemers bij het zoeken van een arbeidsplaats behulpzaam te zijn. Het is evident dat zowel werving als selectie bemoeiingen zijn om werkgevers te helpen in hun aanwervingsbeleid. Zo ook kan niet ontkend worden dat outplacement een bemoeiing is ten voordele van de werknemer om diens reïntegratie in het arbeidsproces te bevorderen. Tijdens het begeleidingsproces wordt de werknemer immers vertrouwd gemaakt met zijn arbeidskwalificatie en arbeidsmarktperspectieven. Eventuele discrepanties tussen zijn bekwaamheden en de vereisten van de arbeidsmarkt worden weggewerkt via opleiding, sollicitatietraining en begeleiding. Vanuit staatsrechtelijk standpunt kan aan deze argumentatie worden toegevoegd dat het niet de bedoeling van de Grondwetgever kan zijn om een strakke en historisch vastgelegde toewijzing van bevoegdheden aan de Gewesten te doen waardoor bepaalde materies tengevolge van interne en externe ontwikkelingen in het beleidsdomein, zoals in casu de snel evoluerende arbeidsbemiddelingstechnieken, naar het nationale beleidsniveau zouden terugvloeien. Het is onontbeerlijk voor een goede werking van de markt van de arbeidsbemiddeling dat de decreetgever hier regulerend optreedt.
2 Buyssens R. ,,Outplacement : juridische analyse” in ,,Bedrijfssluitings- en arbeidsconflictenrecht”, Rigaux M. (ed.), Die Keure, Brugge, 1988, 155. Ricca S. ,,L’Intervention des firmes privées dans le fonctionnement des marchés du travail et la Convention nr. 96 de 1’OIT (1949)” in Blanpain R. & De Cock J., (ed) ,,Arbeidsbemiddeling, terbeschikkingstelling van personeel, onderaanneming”, Die Keure, Brugge, 1991, 3-5. 3 Decreet van 25 september 1975 tot verbetering van de sociaalrechtelijke terminologie in de overheidsdiensten, BS 22 oktober 1975, 13188.
PI
r
172 (BZ 1992) - Nr. 1
PI
Dat ook de bijzondere wetgever de bedoeling heeft gehad om aan het begrip arbeidsbemiddeling een ruimere betekenis te geven dan die het gewoonlijk in het arbeidsrecht heeft, mag blijken uit het advies van 21 april 1988 van de Raad van State inzake het ontwerp-decreet betreffende de erkenning van de uitzendbureaus werkzaam in het Vlaamse Gewest.
Artikel 2 Dit artikel geeft de meest voorkomende definities weer. De omschrijving van het begrip ,,outplacement” is gebaseerd op de bestaande rechtsleer en vakliteratuufl. Over het gebruik van het woord outplacement formuleerde de Raad van State een opmerking naar aanleiding van de adviesaanvraag over het voorliggend ontwerp van decreet. De Raad van State verwees naar het begrip ,,uitplaatsing” als equivalent van ,,outplacement” overeenkomstig de bijdrage van G. Geerts in ,,Taalbeheersing in de Praktijk”, uitgegeven onder hoge bescherming van de Vlaamse Raad. Ten aanzien van deze opmerking kan vooreerst gesteld worden dat het begrip ,,outplacement” reeds op algemene wijze ingang heeft gevonden in de wetgeving, de rechtsleer en de vakliteratuur. Voor wat de wetgeving betreft kan o.m. verwezen worden naar het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 4 juli 1991 houdende oprichting van een outplacementdienst bij de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling, het besluit van de Vlaamse Executieve van 11 september 1991 tot wijziging, met betrekking tot outplacement en loopbaanbegeleiding, van het besluit van de Vlaamse Executieve van 21 december 1988 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding en de C.A.O. nr. 51 betreffende outplacement, afgesloten in de Nationale Arbeidsraad op 10 februari 1992. Ook in het kader van de nieuwe Nederlandse Arbeidsvoorzieningswet wordt gesproken over outplacement5. Voor wat de rechtsleer en de vakliteratuur betreft kan verwezen worden naar de onder voetnoot 4 aangehaalde werken.
4 Blanpain R. ,,Terbeschikkingstelling van personeel en de rol van bepaalde arbeidsmarktaktoren”, Studiedag Leuven, 1990, 13 ; Buyssens R., aw ; Coetsier P. en Lievens S . , ,,Vormen van geprivatiseerde arbeidsbemiddeling en zijn randgebieden”, Brussel, 1990, 118 e.v. ; Decadt R. ,,Outplacement : onmisbaar onderdeel van een mensgericht personeelsbeleid”, Ondernemen, VKW, 1986-337 ; Decadt R . , ,,Outplacement als courant instrument van personeelsbeleid”, Harvard Belgium Review, 1987, 69-71 ; Embo M ., ,,Outplacement in Blanpain R. en De Cock J. (ed), ,,Arbeidsbemiddeling, terbeschikkingstelling van personeel, onderaanneming”, Die Keure, Brugge, 1991, 53-56 ; Koorevaar W., Paauwe J. en Williams A.R.T., ,,Outplacement”, Kluwer, Deventer, 1990, 91 ; Leroy A., ,,Outplacement : contouren van een optreden van de Vlaamse overheid”, Leuven, 1991, 1-3 ; Nationale Arbeidsraad, ,,Outplacement”, doc. N.A.-D.38-D.9058, 1 oktober 1990, bijlage 1. Neyt K. en Pletinckx C., ,, De juridische aspecten van de alternatieve vormen van arbeidsbemiddeling”, Brussel, 1991, 8 e.v. ; Walckiers P. ,,Outplacement in de praktijk”, Oriëntatie, 1988,214219 ; 5 Stanmeyre S.G . , ,,Een nieuwe opzet. Mogelijkheden van de nieuwe Arbeidsvoorzieningswet”, S.M.O., ‘s Gravenhage, 1990.
172 (BZ 1992) - Nr. 1
PI
Omwille van deze algemene gangbaarheid en de herkenbaarheid van de dienstverlening wordt geopteerd voor het behoud van het begrip ,,outplacement”. Bovendien kan het begrip ,,uitplaatsing” beleidsmatig voor verwarring zorgen. Zoals vermeld in de memorie van toelichting bij voorliggend ontwerp van decreet moet deze regelgeving er juist over waken dat outplacement, werving en selectie zich niet uitstrekken tot het domein van de plaatsing. Dit laatste is immers wettelijk voorbehouden aan de overheid. Het gebruik van het woord ,,uitplaatsing” zou de indruk kunnen doen ontstaan of versterken dat plaatsingsactiviteiten geoorloofd zijn in het kader van de hier bedoelde diensten. Voor de begrippen ‘werving’ en ‘selectie’ wordt gebruik gemaakt van het begrippenkader van de C.A.O. nr. 38 betreffende de werving en de selectie van werknemers, gesloten in de Nationale Arbeidsraad op 6 december 1983 en van het besluit van de Vlaamse Executieve van 21 december 1988 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding. Daardoor ontstaat er een maximale beleidsafstemming tussen het nationale en het gewestelijke beleidsniveau en tussen de onderscheiden wetgevingen. De definitie van het begrip ,,bureau” geeft duidelijk weer dat enkel tussenpersonen bedoeld worden. Het ontwerp van decreet reguleert geenszins de rechtstreekse werving of selectie door werkgevers.
Artikel 3 Het ontwerp van decreet strekt zich niet uit tot de diverse communicatiemedia. Het is bijvoorbeeld niet van toepassing op jobaanbiedingen of wervingscampagnes die in kranten en weekbladen verschijnen. Deze media kunnen immers niet als tussenpersoon in het arbeidsbemiddelingsproces worden beschouwd. In uitzonderlijke gevallen kan een medium nochtans wel onder het ontwerp van decreet vallen, met name wanneer het als uitsluitend of hoofddoel heeft als tussenpersoon op te treden in het wervings- en selectieproces. Het Vast Secretariaat voor Werving van het Rijkspersoneel wordt als overheidsinstelling eveneens van het toepassingsgebied uitgesloten.
Artikel 4 Dit artikel stelt als beginsel dat elk outplacement-, wervings- of selectiebureau vooraleer het activiteiten uitoefent in het Vlaamse Gewest, in het bezit moet zijn van een erkenning. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat een bureau werkzaam is in het Vlaamse Gewest van zodra het door advertenties of andere reclame-technieken stappen onderneemt om een activiteit te kunnen ontplooien. Deze bepaling stemt overeen met de gelijkaardige bepaling van artikel 3 van het decreet van 6 maart 1991 houdende regeling tot erkenning van de uitzendbureaus in het Vlaamse Gewest en heeft bijgevolg dezelfde draagwijdte.
Artikel 5 De Gemeenschapsminister bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid verleent de erkenning. De aanvraag tot erkenning wordt evenwel eerst onderworpen aan het advies van een erkenningscommissie.
172 (BZ 1992) - Nr. 1
PI
Wanneer het advies niet binnen de gestelde termijn wordt gegeven, kan de Gemeenschapsminister besluiten het advies van de commissie niet af te wachten. Hij dient wel zijn beslissing te motiveren. De hier bedoelde termijn zal worden bepaald door de Vlaamse Executieve mede in het kader van de procedure tot toekenning van de erkenning of tot hernieuwing ervan die door haar zal worden vastgesteld. Paragraaf 3 vermeldt dat de erkenning in eerste instantie voor hoogstens vier jaar wordt verleend. De erkenning kan steeds hernieuwd worden na advies van de erkenningscommissie. Voor de bureaus die reeds vier jaar ononderbroken erkend zijn wordt de mogelijkheid geschapen om een erkenning voor onbepaalde duur te bekomen. Dit vereist evenwel ook een advies van de erkenningscommissie. De verleende erkenning is blijkens paragraaf 4 persoonlijk en niet voor overdracht vatbaar. Tenslotte wordt in dit artikel bepaald dat de Gemeenschapsminister de mogelijkheid heeft om, na advies van de erkenningscommissie, een termijn te bepalen binnen welke het bureau definitief aan de slag moet gaan. Aldus wordt vermeden dat de erkenningsvoorwaarden door bewust of niet bewust de zaken te laten aanslepen, niet meer vervuld zijn op het ogenblik van de effectieve uitbating. Tevens wil men hierdoor fictieve aanvragen tot erkenning tegengaan.
Artikel 6 Dit artikel somt de voorwaarden op waaraan een bureau moet voldoen om erkend te worden, opnieuw erkend te worden en het te blijven. Paragraaf 1 betreft de bureaus met een maatschappelijke zetel in het Vlaamse Gewest. De eerste zeven voorwaarden hebben tot doel de eerlijkheid en de probiteit van de bureaus te waarborgen. Deze voorwaarden komen, geheel of ten dele, ook voor in andere erkenningsregelingen, zoals het decreet van 6 maart 1991 houdende regeling tot erkenning van de uitzendbureaus in het Vlaamse Gewest en het K.B. van 28 november 1975 betreffende de exploitatie van bureaus voor arbeidsbemiddeling tegen betaling. Zij hebben inzonderheid als oogmerk het respecteren van het handels- en vennootschapsrecht, de sociale wetgeving en de fiscale wetgeving. De voorwaarden 8 t.e.m. 17 beogen inhoudelijke waarborgen. Vooreerst moet er in elk bureau een zekere professionele deskundigheid aanwezig zijn. Het afnemen en het beoordelen van selectieproeven kan bijvoorbeeld niet aan iemand toevertrouwd worden die beroepsmatig en/of op grond van gedane studies onvertrouwd is met psychologische methodologieën en inzichten. De criteria inzake professionele deskundigheid zullen in een uitvoeringsbesluit worden verduidelijkt. Het past immers terzake een onderscheid te maken naargelang de aard van de activiteit. De in 10 tot 12 bedoelde voorwaarden brengen een scheiding teweeg tussen onverenigbaar geachte activiteiten en ongeoorloofde activiteitenstructuren. Vooreerst mag outplacement niet tezamen met werving en/of selectie uitgeoefend worden, noch omgekeerd. Daarenboven mogen de bureaus zich niet met arbeidsbemiddeling tegen betaling, d.i. plaatsing van werknemers, bezighouden. Krachtens het decreet van 20 maart 1984 houdende oprichting van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemidde-
(BZ 1992) - Nr. 1
-
ling behoort dit domein immers tot de principiële bevoegdheid van de overheid. De Raad van State stelt in zijn advies van 7 november 1991 betreffende voorliggend ontwerp van decreet dat de bepaling vermeld onder punt 11 overbodig is aangezien het K.B. van 28 november 1975 betreffende de exploitatie van bureaus voor arbeidsbemiddeling tegen betaling reeds een verbodsbepaling inhoudt t.a.v. arbeidsbemiddelingsbureaus die niet gericht zijn op de plaatsing van schouwspelartiesten. De kwestieuse bepaling heeft evenwel uitdrukkelijk tot doel de gelijktijdige uitoefening van de bedoelde activiteiten te verbieden. Dit is immers niet voorzien in voormeld K.B. van 29 november 1975. Vanuit beleidsoogpunt is deze bepaling juist één van de belangrijkste aangezien ook de private gedragscodes uitdrukkelijk gewag maken van deze problematiek. In bijkomende orde kan gesteld worden dat het alternatief voorstel van de Raad van State evenmin kan weerhouden worden omdat de beperking van het toepassingsgebied van het K.B. van 28 november 1975 tot de schouwspelartiesten achterhaald is. Een actualisering van dit kader dringt zich derhalve op zowel in nationaal als in internationaal verband. Tenslotte mag er ook geen rechtstreekse of onrechtstreekse band met een uitzendbureau bestaan. Deze bepalingen worden ten dele ook aangetroffen in de gedragscode van de Nationale Vereniging van Outplacementbureaus, de gedragscode van de Belgische Vereniging voor Adviseurs in Selectie en Personeelsbeleid, het voorstel van gedragscode van de Belgische Federatie van Psychologen en de interne gedragscodes van gerenommeerde selectiebureaus. Zij verhinderen dat er eenzijdige verwijzingssystemen ontstaan waardoor de vrijheid van de werknemer en de werkgever-gebruiker in het gedrang komt. De bepalingen vervat in de punten 13 tot 15 hebben betrekking op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de werknemer, de bescherming van de bedrijfsinterne gegevens en het recht op inzage in de opgeslagen gegevens in hoofde van de werknemer en de aanwervende of uitwervende werkgever. Dergelijke bepalingen komen eveneens voor in de C.A.O. nr.38 betreffende de werving en selectie van werknemers, gesloten in de Nationale Arbeidsraad op 6 december 1983 en gedeeltelijk algemeen verbindend verklaard bij K.B. van 11 juli 1984, en in artikel 4, 4” en 5” van de C.A.O. nr. 51 betreffende outplacement, gesloten in de Nationale Arbeidsraad op 10 februari 1992. Daardoor ondersteunt de decretale regelgeving de nationale regelgeving. Deze bepalingen vindt men bovendien terug in alle gedragscodes inzake werving, selectie en outplacement en op één of andere wijze in de wetgevingen van de ons omringende landen. Gelet op de methodologieën en technieken, die gehanteerd worden tijdens een selectieproces, is het absoluut noodzakelijk waarborgen op vlak van bescherming van de privacy te eisen. Voorwaarde 16 stipuleert dat een bureau zich ertoe moet verbinden de werknemer en de werkgever, die van zijn diensten gebruik maken, op een objectieve, respectvolle en nietdiscriminerende wijze te behandelen. Zo mag het bureau in beginsel in zijn werking geen onderscheid maken naargelang geslacht, leeftijd, burgerlijke stand, ras, huidskleur, nationaliteit, religie, overtuiging of maatschappelijke afkomst van de werknemer. Het dienstenpakket moet voor iedereen op gelijke wijze openstaan. Deze beginselen vindt men geheel of ten dele ook terug in artikel 10 van voormelde C.A.O. nr.38, artikel 24 van het besluit van de Vlaamse Executieve
Wl
172 (BZ 1992) - Nr. 1
[ 11 1
van 21 december 1988 houdend de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding en de wetgevingen van de meeste Europese landen. De sub 17 vermelde voorwaarde verbiedt elk bureau een vergoeding van de werknemer te vragen. De wervings-, selectie- of outplacementopdracht wordt immers uitgevoerd op vraag van de werkgever zodat deze gehouden is de tussenpersoon ervoor te vergoeden. Kwestieuze bepaling refereert ondermeer naar artikel 3 van geciteerde C.A.O. nr.38, naar artikel 7 van de gedragscode van de Nationale Vereniging van Outplacementbureaus en artikel 9 van de gedragscode van de Belgische Vereniging voor Adviseurs in Selectie en Personeelsbeleid. De voorwaarden vermeld onder de punten 18, 19 en 20 refereren naar de artikelen 4,2” en 7” en 5 van de reeds geciteerde C.A.O. nr. 51. Ook deze voorwaarden hebben tot doel versterkend te werken op de naleving van de nationale regelgeving. Krachtens voorwaarde 21 kan aan de betrokken sector een gedragscode worden opgelegd door de Vlaamse Executieve op eensluidend advies van de erkenningscommissie. Daardoor wordt de mogelijkheid geboden om de gedragscodes die zich in de sector hebben ontwikkeld, te harmoniseren, alsook de bepalingen van deze codes bindend te maken. Paragraaf 2 bepaalt de erkenningsvoorwaarden voor bureaus met maatschappelijke zetel in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest of Waalse Gewest. In beginsel zijn deze bureaus onderworpen aan gelijkwaardige voorwaarden als bureaus met maatschappelijke zetel in het Vlaamse Gewest. Indien zij reeds erkend zijn in hun Gewest, moeten zij deze gelijkwaardigheid aantonen. De erkenningscommissie behoudt nochtans de adviesbevoegdheid om een deel of het geheel van de erkenningsvoorwaarden die gelden in het Vlaamse Gewest, op te leggen, wanneer zou blijken dat er geen gelijkwaardige voorwaarden gelden. Paragraaf 3 stelt de buitenlandse bureaus uit de Europese Gemeenschap gelijk met de Belgische. Krachtens het nondiscriminatie-beginsel kan de bevoegde Lid-Staat immers aan bureaus met maatschappelijke zetel in een andere Lid-Staat geen bijkomende voorwaarden opleggen. Wel wordt ook hier aan de erkenningscommissie de bevoegdheid toegekend na te gaan of de voorwaarden die gelden in de Lid-Staat van herkomst evenwaardig zijn en zo nodig om een deel of het geheel van de erkenningsvoorwaarden die gelden in het Vlaamse Gewest, op te leggen. In paragraaf 4 worden de voorwaarden vastgesteld voor bureaus met maatschappelijke zetel buiten de Europese Gemeenschap. Deze bureaus moeten voldoen aan de voorwaarden gesteld in het Vlaamse Gewest. Deze strikte toepassing wordt ingegeven door het feit dat het onmogelijk is om de effectiviteit van de voorwaarden zoals gesteld in het land van herkomst te verifiëren. Bovendien geldt t.a.v. deze bureaus het non-discriminatie-beginsel niet. Door te stellen dat dergelijk bureau ook in het land van origine actief moet zijn als outplacement-, wervings- of selectiebureau wordt voorkomen dat een bureau in het buitenland zou worden opgericht met de uitsluitende bedoeling werkzaam te zijn in het Vlaamse Gewest.
Artikel 7 Dit artikel bevat een aanvullende administratieve voor-
172 (BZ 1992) - Nr. 1
[ 12 1
waarde die aan de bureaus wordt opgelegd. Alle bureaus, ongeacht de plaats van de maatschappelijke zetel, dienen nominatim één of meerdere natuurlijke personen aan te duiden die gerechtigd zijn het bureau tegenover derden te verbinden en het de iure te vertegenwoordigen.
Artikel 8 De hierin vervatte bepaling heeft tot doel de erkenningscommissie de mogelijkheid te bieden op basis van preciese stukken de aanvraag tot erkenning te beoordelen en te adviseren. Deze commissie krijgt bovendien de mogelijkheid alle bijkomende documenten en inlichtingen op te vragen die zij nodig acht. Zij kan ook op verzoek van een van haar leden het bureau oproepen zodat dit bureau de nodige informatie of uitleg kan verschaffen. De mogelijkheid om gehoord te worden staat ook open voor de bureaus zelf.
Artikel 9 Een bureau dat bij zijn aanvraag tot erkenning aan de gestelde voorwaarden voldoet, moet vanzelfsprekend daaraan ook blijven voldoen. Zo niet komen de rechten van de gebruikers of klanten in het gevaar of worden de normale concurrentievoorwaarden geschaad. De Gemeenschapsminister krijgt dan ook de bevoegdheid om de verleende erkenning in te trekken of te schorsen. De intrekking of de schorsing kan pas worden uitgesproken na advies van de erkenningscommissie, die vooraf het bureau moet hebben gehoord. De Gemeenschapsminister is gebonden door het eenparig advies van de erkenningscommissie. Is dit niet het geval, dan beslist hij autonoom en deelt hij zijn gemotiveerde beslissing mee aan de erkenningscommissie. Op verzoek van een gewone meerderheid van de erkenningscommissie of op eenparig verzoek van de werkgeversof de werknemersfractie binnen deze commissie kan de Gemeenschapsminister de lopende erkenning vervangen door een tijdelijke erkenning van zes maanden. Binnen deze termijn moet het bureau het bewijs leveren dat het opnieuw voldoet aan de normale erkenningsvoorwaarden. De Gemeenschapsminister kan krachtens het bepaalde in paragraaf 3 de voorziene termijn van schorsing verminderen. Hij wint voorafgaandelijk het advies van de erkenningscommissie terzake in. De paragrafen 4 en 5 regelen de verhouding tussen de erkenningscommissie en de ambtenaren of beambten belast met het toezicht. Door de gebruikte formulering kan de erkenningscommissie alle initiatieven nemen nodig om een onderzoek tegen een bepaald bureau te starten. Wanneer er aanleiding toe bestaat, kan zij op grond van de uit het onderzoek geputte gegevens adviseren de erkenning in te trekken of te schorsen.
Artikel 10 Naar analogie met de erkenningscommissie inzake uitzendarbeid, opgericht bij decreet van 6 maart 1991 houdende regeling tot erkenning van de uitzendbureaus in het Vlaams Gewest, wordt de adviesbevoegdheid hier ook toevertrouwd
172 (BZ 1992) - Nr. 1
[ 13 1
aan een erkenningscommissie opgericht in de schoot van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen. In de erkenningscommissie zetelen een gelijk aantal vertegenwoordigers van de meest representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties, twee externe deskundigen en twee ambtenaren van het Departement Economie, Werkgelegenheid en Binnenlandse Aangelegenheden van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Enkel de vertegenwoordigers van de werkgevers- en werknemersorganisaties zijn stemgerechtigd ; de toegevoegde externe deskundigen en ambtenaren hebben enkel een adviserende bevoegdheid. De voorzitter van de erkenningscommissie wordt gekozen onder één van de leden van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen. De aldus gekozen voorzitter is niet stemgerechtigd. Bij diens afwezigheid neemt een ander lid van deze Raad het voorzitterschap waar. Aangezien in het wervings-, selectie- en outplacementproces herhaaldelijk gebruik gemaakt wordt van persoonlijkheidsonderzoeken en psychologische tests is het aangewezen t -a.v. één van de deskundigen te vereisen dat hij een diploma bezit van doctor of licentiaat in de psychologie. Krachtens paragraaf 3 is het mandaat van lid van de erkenningscommissie niet verzoenbaar met de hoedanigheid van bestuurder, zaakvoerder, lasthebber of aangestelde van de in het ontwerp van decreet beoogde bureaus. Deze bepaling moet verhinderen dat personen met dergelijke hoedanigheid gecoöpteerd worden in de werkgevers- of werknemersvertegenwoordiging waardoor zij een directe kijk hebben in de bedrijfsinterne werking van mogelijke concurrenten.
Artikel 11 Het bureau moet de gegevens die betrekking hebben op de oprichtingsakte, het statuut en de gemandateerde personen ter kennis brengen van de Gemeenschapsminister en de erkenningscommissie. Aldus kan worden nagegaan of de daarop betrekking hebbende erkenningsvoorwaarden nog vervuld zijn. Ook de stopzetting van de activiteit moet worden gemeld. De erkenning wordt op dat ogenblik formeel doorgehaald.
Artikel 12 Teneinde de werkgevers en de werknemers die op een bureau beroep doen of met een bureau in aanraking komen, op een gepaste en doeltreffende wijze voor te lichten, moet het bureau een toegankelijke tekst aan zijn klanten bezorgen of in zijn lokalen afficheren. Deze tekst wordt, na advies van de erkenningscommissie, vastgesteld door de Gemeenschapsminister en heeft als doelstelling de klant-werkgever en de klant-werknemer voor te lichten over zijn rechten in het wervings-, selectie- of outplacementproces. Deze tekst zal voornamelijk de waarborgen gesteld in de erkenningsvoorwaarden, bevatten en toelichten. Tevens moet het bureau in zijn briefwisseling het erkenningsnummer vermelden. Dit geeft de gebruiker een zekere waarborg inzake dienstverlening.
172 (BZ 1992) - Nr. 1
Wl . Artikel 13
Dit artikel regelt het toezicht op de uitvoering van het decreet en de uitvoeringsbesluiten. Inzonderheid bepaalt het de modaliteiten binnen dewelke de aangewezen ambtenaren en beambten ter plaatse onderzoeken kunnen uitvoeren. Het betreft hier, onverminderd de bevoegdheden van de officieren van de gerechtelijke politie, de ambtenaren en beambten die door de Gemeenschapsminister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, worden aangesteld. Zij kunnen binnen het omschreven kader lokalen betreden, onderzoeken instellen, documenten inzien en in beslag nemen, waarschuwingen geven en processen-verbaal opstellen. De bepalingen van dit artikel stemmen overeen met de bepalingen van artikel 12 van het decreet van 6 maart 1991 houdende regeling tot erkenning van de uitzendbureaus in het Vlaamse Gewest.
Artikel 14 Hierin zitten de strafbepalingen vervat die van toepassing zijn op personen die een bureau exploiteren zonder te voldoen aan de gestelde voorwaarden. Tevens is dit artikel van toepassing op een werkgever die wetens en willens een beroep doet op een niet-erkend bureau.
Artikel 15 Door deze bepaling wordt dezelfde verjaringstermijn ingevoerd als deze die voorzien is in het decreet van 6 maart 1991 houdende regeling tot erkenning van de uitzendbureaus in het Vlaamse Gewest.
Artikel 16 Door dit artikel wordt het mogelijk administratieve geldboetes op te leggen aan de outplacement-, wervings- en selectiebureaus die actief zijn in het Vlaamse Gewest zonder regelmatige erkenning. Het mechanisme van de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk ingeval van inbreuk op sommige sociale wetten wordt hiervoor aangewend.
Artikel 17 Dit artikel brengt een aantal wijzigingen aan in artikel 4 van het decreet van 20 maart 1984 houdende oprichting van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling. Dit artikel 4 geeft de taken weer van deze Dienst. Vooreerst wordt artikel 4, 1” aangevuld met de bepaling dat de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling gelijkgesteld wordt met een erkend wervings- en selectiebureau. Dit houdt dan ook in dat deze Dienst niet onderworpen is aan de bepalingen van onderhavig ontwerp van decreet. Kwestieuze bepaling van artikel 4, 1” stelt dat de betrokken Dienst tot taak heeft de aanwerving en de plaatsing van werknemers te bevorderen en te organiseren. In uitvoering van deze decretale opdracht verstrekt de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling nu reeds diensten op vlak van werving en selectie. De terzake geldende bepalingen van het besluit van de Vlaamse Executieve van 21 december 1988 houdende de organisatie van de arbeidsbe-
172 (BZ 1992) - Nr. 1
[ 15 1
middeling en de beroepsopleiding voorzien bovendien reeds expliciete waarborgen voor deze dienstverlening. Met name bevat dit besluit waarborgen inzake de inhoud van de vacature-meldingen, het recht op een objectieve en respectvolle behandeling van de klanten, de naleving van de reeds eerder aangehaalde C.A.O. nr 38, het recht op inzage in het dossier en het respecteren van de wettelijke en conventionele bepalingen. Door deze wettelijke waarborgen enerzijds, en het paritair beheer, de aanwervingsregels en de deontologische regels voor de personeelsleden van de V.D.A.B. anderzijds voldoet deze Dienst de facto et de iure dan ook reeds aan de voornaamste erkenningsvoorwaarden die aan de privaatrechtelijke bureaus worden opgelegd. Vervolgens wordt ter verduidelijking een punt 7 in voormeld artikel 4 van het decreet van 20 maart 1984 ingelast. Dit nieuwe punt stipuleert dat de Dienst tot taak heeft outplacement aan te bieden of te organiseren voor ontslagen of met ontslag bedreigde werknemers. Alhoewel deze taak kan begrepen worden onder de brede taakomschrijving van geciteerd artikel 4, l”, wordt om beleidsmatige redenen gekozen voor een expliciete vermelding van outplacement als opdracht voor de V.D.A.B. in een nieuw punt. Daardoor wordt er t.a.v. de gebruikers van deze Dienst meer duidelijkheid verstrekt. Het besluit van de Vlaamse Executieve van 11 september 1991 tot wijziging, met betrekking tot outplacement en loopbaanbegeleiding, van het besluit van de Vlaamse Executieve van 21 december 1988 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding verleent aan de V.D.A.B. reeds de opdracht om o.m. outplacement in zijn dienstenpakket op te nemen. De rechtsgrond ervan berust op het geciteerd artikel 4,l” van het decreet van 20 maart 1991. In dit punt wordt naar analogie met de wijziging aangebracht in artikel 4,1° toegevoegd dat de Dienst gelijkgesteld wordt met een erkend outplacementbureau en derhalve niet onderworpen is aan de bepalingen van onderhavig ontwerp van decreet. Ook ten aanzien van dit dienstenpakket geldt evenwel de opmerking dat de Dienst gebonden is door een aantal deontologische, methodologische en juridische regels die de bescherming van de gebruikers en klanten beogen. Het aangehaald besluit van 11 september 1991 voorziet trouwens expliciet in een aantal waarborgen t.a.v. de werknemer en de uitwervende werkgever. Het voornaamste verschilpunt tussen de privaatrechtelijke bureaus en de betrokken overheidsinstelling ligt in het feit dat de V.D.A.B. decretaal een geïntegreerd totaaldienstenpakket kan en mag verstrekken. Voor haar geldt de voorwaarde van strikte scheiding van activiteiten niet. Zij heeft immers inzonderheid de sociale opdracht voor alle werkzoekenden een passende oplossing op de arbeidsmarkt aan te bieden en daarvoor alle technieken en kanalen te gebruiken.
Artikel 18 Dit artikel bepaalt dat het decreet in werking zal treden de eerste dag van de derde maand volgend op de publicatie ervan in het Belgisch Staatsblad.
172 (BZ 1992) - Nr. 1
[ 16 1
Deze vaste datum vergemakkelijkt de uitvoering van het decreet met name voor wat betreft de vaststelling van de termijnen van de aanvraagbehandeling, en laat tevens toe een regeling uit te werken voor de bureaus die inmiddels al activiteiten uitoefenen in het Vlaamse Gewest. Daarmee wordt ingegaan op het advies van de Raad van State terzake.
De Voorzitter van de Vlaamse Executieve, L. VAN DEN BRANDE
De Gemeenschapsminister van Tewerkstelling en Sociale Aangelegenheden, L. DETIEGE
[ 17 1
VOORONTWERP VAN DECREET
172 (BZ 1992) - Nr. 1
[ 18 1
172 (BZ 1992) - Nr. 1
VOORONTWERP VAN DECREET houdende regeling tot erkenning van de outplacement-, wervings- en selectiebureaus in het Vlaams Gewest
DE VLAAMSE EXECUTIEVE,
Op de voordracht van de Gemeenschapsminister van Tewerkstelling ; Na beraadslaging ; BESLUIT :
De Gemeenschapsminister van Tewerkstelling en Sociale Aangelegenheden is ermee belast, in naam van de Vlaamse Executieve, bij de Vlaamse Raad het ontwerp van decreet in te dienen, waarvan de tekst volgt :
HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Dit decreet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 107 quater van de Grondwet. Artikel 2 Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : 1” outplacement : het geheel van adviezen en diensten dat in opdracht van een uitwervende werkgever aan een ontslagen of met ontslag bedreigde werknemer wordt verstrekt om deze in staat te stellen zo vlug mogelijk een nieuwe passende betrekking te vinden ; 2” werving : het geheel van activiteiten dat in opdracht en op kosten van een werkgever wordt uitgevoerd met betrekking tot het bekendmaken van een openstaande arbeidsplaats ; 3” selectie : het geheel van onderscheiden stappen dat in opdracht en op kosten van een werkgever wordt uitgevoerd met het oog op het indienstnemen van personeel ; 4” het bureau : de rechtspersoon of de natuurlijke persoon die als tussenpersoon optreedt om activiteiten in de zin van l”, 2” of 3” uit te oefenen ; 5” de erkenningscommissie : de commissie ingesteld bij artikel 10 van dit decreet ; 6” de Gemeenschapsminister : de Gemeenschapsminister die het tewerkstellingsbeleid onder zijn bevoegdheid heeft. Artikel 3 Dit decreet is niet van toepassing op kranten, publicaties, auditieve en visuele media tenzij deze als uitsluitend of hoofddoel hebben als tussenpersoon in de zin van artikel 2, 4” op te treden..
[ 19 1
172 (BZ 1992) - Nr. 1
HOOFDSTUK II Erkenning Artikel 4 Zonder voorafgaande erkenning mag niemand een bureau exploiteren waarvan de activiteiten bestaan uit het hetzij outplacement, hetzij werving of selectie, noch met het oog op de uitoefening van deze activiteiten, adverteren of reclame maken.
Artikel 5 3 1. De Vlaamse Executieve bepaalt de procedure inzake de aanvraag van de erkenning en van de hernieuwing ervan. 3 2. De erkenning wordt verleend door de Gemeenschapsminister na advies van de erkenningscommissie. Wanneer het advies niet binnen de door de Vlaamse Executieve vast te stellen termijn wordt verleend, kan de Gemeenschapsminister een beslissing nemen. Deze beslissing dient met redenen te worden omkleed. Wanneer de Gemeenschapsminister afwijkt van het advies, dient hij zijn beslissing met redenen te omkleden. 3 3. De erkenning wordt verleend voor een periode van vier jaar. Aan het bureau dat reeds minstens vier jaar ononderbroken erkend is in het Vlaamse Gewest, kan, na advies van de erkenningscommissie, een erkenning voor onbepaalde duur worden verleend. 5 4. De verleende erkenning is niet voor overdracht vatbaar. 8 5. Overeenkomstig de nadere regelen die de Vlaamse Executieve bepaalt, kan de Gemeenschapsminister een termijn bepalen binnen welke het bureau effectief gebruik moet maken van de erkenning.
Artikel 6 5 1. Aan een bureau met maatschappelijke zetel in het Vlaams Gewest wordt de erkenning of hernieuwing ervan verleend indien het voldoet aan de volgende voorwaarden : 1” regelmatig opgericht zijn ; 2” indien het een natuurlijk persoon betreft, moet deze persoon de burger- en politieke rechten genieten ; 3” niet in staat van faillissement of in staat van kennelijk onvermogen verkeren, noch het voorwerp uitmaken van een procedure tot faillietverklaring, noch een gerechtelijk akkoord hebben aangevraagd of verkregen ; 4” onder de bestuurders, zaakvoerders, lasthebbers of personen bevoegd om de vennootschap te verbinden of te vertegenwoordigen, geen personen hebben aan wie het uitoefenen van dergelijke functies is verboden krachtens het koninklijk besluit nr.22 van 24 oktober 1934 waarbij aan bepaalde veroordeelden en aan de gefailleerden verbod wordt opgelegd bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen en waarbij aan de rechtbanken van koophandel de bevoegdheid wordt toegekend dergelijk verbod uit te spreken ; 5” onder de bestuurders, zaakvoerders, lasthebbers of personen bevoegd om de vennootschap te verbinden of te vertegenwoordigen, geen personen hebben die tijdens de periode van vijf jaar, voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning of tot hernieuwing van de erkenning, aansprakelijk gesteld zijn voor de verbintenissen of schulden van een gefailleerde vennootschap, bij toepassing van de artikelen 35, 6”, 63 ter, 123 tweede lid, 7” of 133 bis van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen ; 6” onder de bestuurders, zaakvoerders, lasthebbers of personen bevoegd om de vennootschap te verbinden of te vertegenwoordigen, geen personen hebben die tijdens de periode van vijf jaar, voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning of tot hernieuwing van de erkenning, herhaaldelijk of op een ernstige wijze in overtreding zijn geweest op het gebied van de fiscale verplichtingen, de sociale verplichtingen of de wettelijke en reglementaire bepalingen met betrekking tot het uitoefenen van activiteiten inzake outplacement, werving of selectie ;
172 (BZ 1992) - Nr. 1
[ 20 1
7” onder de bestuurders, zaakvoerders, lasthebbers of personen bevoegd om de vennootschap te verbinden of te vertegenwoordigen, geen personen hebben aan wie de burger- en politieke rechten zijn ontnomen ; 8” voldoen aan de verplichtingen die de sociale en de fiscale wetgeving opleggen ; 9” beantwoorden aan de criteria van professionele deskundigheid die door de Gemeenschapsminister worden vastgesteld ; 10” geen activiteiten uitoefenen die zowel op outplacement als op werving en selectie betrekking hebben ; bovendien mag een bureau dat activiteiten in de zin van artikel 2, 1” uitoefent, in zijn werking geen banden van exclusieve of overwegende aard onderhouden met een bureau dat activiteiten uitoefent in de zin van artikel 2, 2” en 3” ; hetzelfde geldt voor een bureau dat activiteiten uitoefent in de zin van artikel 2, 2” en 3” ten aanzien van een bureau dat activiteiten uitoefent in de zin van artikel 2,l” ; 11” geen activiteiten uitoefenen die betrekking hebben op de plaatsing van werknemers ; 12” in zijn werking geen banden van exclusieve of overwegende aard onderhouden met een uitzendbureau bedoeld in artikel 7, 1” van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers ; 13” zich ertoe verbinden geen afbreuk te doen aan de rechten van de werknemers zoals bepaald in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, de arbeidswet van 16 maart 1971 en de op deze werknemers van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomsten ; 14” zich ertoe verbinden de persoonlijke levenssfeer van de werknemer te eerbiedigen en de gegevens die tot de persoonlijke levenssfeer behoren, enkel te gebruiken mits toestemming en in het belang van de werknemer in het kader van zijn pröfessionele herinschakeling ; 15” zich ertoe verbinden elke informatie over de uitwerende of aanwervende werkgever enkel te gebruiken binnen het kader van de in artikel 2, 1” tot 3” bedoelde activiteiten ; 16” zich ertoe verbinden inzage te verlenen aan de personen bedoeld in 14” en 15” betreffende de over hen opgeslagen gegevens ; 17” zich ertoe verbinden de personen bedoeld in 14” en 15” op een objectieve, respectvolle en niet-discriminerende wijze te behandelen ; 18” zich ertoe verbinden onder geen beding enige vergoeding van de werknemer te aanvaarden ; 19” zich ertoe verbinden de gedragscode te onderschrijven waarvan de inhoud wordt vastgelegd door de Gemeenschapsminister, na advies van de erkenningscommissie. 8 2. Aan een bureau met maatschappelijke zetel in het Brussels of het Waals Gewest wordt de erkenning of de hernieuwing ervan verleend indien het aantoont dat het in zijn gewest aan gelijkwaardige voorwaarden als vermeld in 8 1 voldoet. Indien de erkenningscommissie tot de bevinding komt dat deze voorwaarden niet gelijkwaardig zijn, kan zij de Gemeenschapsminister adviseren een deel of het geheel van de voorwaarden op te leggen zoals bepaald in artikel 6, 0 1 ; 9 3. Aan een bureau met maatschappelijke zetel binnen de Europese Gemeenschap, niet bedoeld bij 8 0 1 en 2, wordt de erkenning of de hernieuwing ervan verleend indien het aantoont dat het in zijn land aan gelijkwaardige voorwaarden als vermeld in 8 1 voldoet. Indien de erkenningscommissie tot de bevinding komt dat deze voorwaarden niet gelijkwaardig zijn, kan zij de Gemeenschapsminister adviseren een deel of het geheel van de voorwaarden op te leggen zoals bepaald in artikel 6, 8 1 ; 8 4. Een bureau met maatschappelijke zetel buiten de Europese Gemeenschap is onderworpen aan de voorwaarden vermeld in 9 1. Het moet daarenboven het bewijs leveren dat het in het land van herkomst activiteiten in de zin van artikel 2, l”, 2” of 3” uitoefent.
121 1
172 (BZ 1992) - Nr. 1
Artikel 7 Het bureau dat een erkenning of een hernieuwing ervan aanvraagt, moet de naam van de natuurlijke persoon of personen met woon- of verblijfplaats in België en die gemachtigd zijn het bureau tegenover derden te verbinden en het in rechte te vertegenwoordigen, meedelen.
Artikel 8 De Vlaamse Executieve bepaalt welke documenten en bewijsstukken het bureau bij de aanvraag tot erkenning of tot hernieuwing ervan moet voegen. Het bureau moet aan de erkenningscommissie alle bijkomende documenten, stukken en inlichtingen verstrekken die zij nodig acht om na te gaan of de erkenningsvoorwaarden vervuld zijn. Indien een lid van de erkenningscommissie of het bureau erom verzoekt, kan het bureau worden gehoord.
HOOFDSTUK III Intrekking of schorsing van de erkenning Artikel 9 8 1. De Gemeenschapsminister kan, na advies van de erkenningscommissie, de erkenning intrekken of schorsen voor de termijn die hij bepaalt wanneer : 1” het bureau de erkenningsvoorwaarden niet meer vervult ; 2” het bureau de bepalingen van dit decreet overtreedt ; 3” de aanvrager of de personen bedoeld in artikel 6, 9 1, 2” en 4”, tijdens de geldigheidsduur van de erkenning een onherroepelijke veroordeling hebben opgelopen wegens valsheid in geschrifte, gebruik van valse geschriften of wegens misdaden en wanbedrijven, bepaald bij de titels VII en IX van het Strafwetboek, alsmede wegens één van de inbreuken bepaald bij artikel 13 van dit decreet ; 4” de erkenning verleend werd op grond van verklaringen die vals, onvolledig of onjuist worden bevonden. De Gemeenschapsminister dient zijn beslissing met redenen te omkleden. Wanneer de erkenningscommissie een eenparig advies uitbrengt, dient de Gemeenschapsminister dit advies te volgen. Ingeval van een niet-eenparig advies beslist de Gemeenschapsminister en deelt hij zijn beslissing mee aan de erkenningscommissie. Het betrokken bureau wordt vooraf gehoord door de erkenningscommissie. 0 2. Op hetzij het verzoek van een gewone meerderheid van de erkenningscommissie, hetzij het eenparig verzoek van de werkgeversvertegenwoordigers of de werknemersvertegenwoordigers in de erkenningscommissie, kan de Gemeenschapsminister de lopende erkenning vervangen door een erkenning voor de duur van zes maanden tijdens welke het bureau het bewijs moet leveren dat opnieuw voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 6. 0 3. De Gemeenschapsminister kan, na advies van de erkenningscommissie, de termijn van de schorsing verminderen met inachtneming van het bepaalde in 0 1, derde lid. 0 4. De erkenningscommissie kan de feiten die haar worden medegedeeld en die wijzen op overtredingen of tekortkomingen zoals bedoeld in 0 1, ter kennis brengen van de Gemeenschapsminister die de ambtenaren en beambten, aangewezen krachtens artikel 13 met een onderzoek belast.
9 5. De in 9 4 bedoelde ambtenaren en beambten stellen de erkenningscommissie in ken nis van alle waarschuwingen, termijnen en processen-verbaal bedoeld in artikel 13, 0 3.
172 (BZ 1992) - Nr. 1
122 1 HOOFDSTUK IV Erkenningscommissie Artikel 10
8 1. In de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen wordt een commissie voor de erkenning van de bureaus die aan hetzij outplacement, hetzij werving of selectie doen, opgericht. De erkenningscommissie wordt belast met de taak de Gemeenschapsminister van advies te dienen omtrent de erkenning, de hernieuwing, de schorsing of de intrekking van de erkenning. 8 2. De erkenningscommissie is samengesteld uit : 10 een voorzitter ; 2” een gelijk aantal vertegenwoordigers van de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties ; 3” twee deskundigen die onafhankelijk staan tegenover enerzijds de organisaties die in de erkenningscommissie vertegenwoordigd zijn en anderzijds de bureaus bedoeld in dit decreet en waarvan ten minste één houder is van het diploma van doctor of licentiaat in de psychologie ; 4” twee ambtenaren van het Departement Economie, Werkgelegenheid en Binnenlandse Aangelegenheden van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. De voorzitter wordt gekozen onder de leden van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen. Er bestaat een wisselend voorzitterschap tussen de leden die de werkgevers- en de werknemersorganisaties vertegenwoordigen. Bij afwezigheid van de voorzitter neemt een lid van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen het voorzitterschap over. De leden van de erkenningscommissie worden door de Vlaamse Executieve benoemd. Deze bepaalt tevens de nadere regelen betreffende de samenstelling en de werkwijze van de commissie. Alleen de in het eerste lid, 2” genoemde leden zijn stemgerechtigd. 9 3. Er is onverenigbaarheid tussen het mandaat van lid van de erkenningscommissie en dit van lid van het beheerscomité van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding. Er is tevens onverenigbaarheid tussen het mandaat van lid van de erkenningscommissie en de hoedanigheid van bestuurder, zaakvoerder, lasthebber of aangestelde van de in dit decreet beoogde bureaus.
HOOFDSTUK V Toezicht Artikel 11 Het bureau is ertoe gehouden de Gemeenschapsminister en de erkenningscommissie in kennis te stellen van : 1. de wijzigingen aangebracht in de oprichtingsakte, het statuut of de lijst van bestuurders, zaakvoerders, lasthebbers of aangestelden ; 2. de wijzigingen betreffende de naam van de natuurlijke persoon of personen met verblijfplaats in België die gemachtigd zijn het bureau tegenover derden te verbinden en het in rechte te vertegenwoordigen ; 3” de stopzetting van de in artikel 2, 1” tot 3” bedoelde activiteiten.
123 1
172 (BZ 1992) - Nr. 1
Artikel 12 Het bureau is ertoe gehouden een tekst waarin de rechten van de werknemer en de werkgever-gebruiker worden uiteengezet, te overhandigen aan de bezoekers of in extenso aan te plakken in de voor het publiek toegankelijke lokalen van het bureau op de plaats waar hij het best door de bezoekers kan worden gelezen. De inhoud van deze tekst wordt vastgesteld door de Gemeenschapsminister na advies van de erkenningscommissie. Het bureau is er eveneens toe gehouden in zijn briefwisseling melding te maken van het erkenningsnummer.
Artikel 13 0 1. Onverminderd de plichten van de officieren van de gerechtelijke politie houden de door de Gemeenschapsminister aangewezen ambtenaren en beambten toezicht op de uitvoering van dit decreet. 0 2. De in 5 1 bedoelde ambtenaren mogen bij uitoefening van hun opdracht : 1. tussen 5 en 21 uur zonder voorafgaande verwittiging vrij binnentreden in alle lokalen, woonruimtes uitgezonderd, waarvan zij redelijker wijze kunnen vermoeden dat ze aan hun toezicht onderworpen zijn ; 2. tussen 21 en 5 uur met voorafgaande toestemming van de rechter in de politierechtbank binnentreden in de in 1 bedoelde lokalen, woonruimtes uitgezonderd, voor zover er redenen zijn om te veronderstellen dat er inbreuken gepleegd zijn op de reglementering waarop zij toezicht uitoefenen ; 3” een onderzoek, een controle of een enquête instellen alsmede alle inlichtingen inwinnen die zij nodig achten om zich ervan te vergewissen dat de bepalingen van dit decreet werkelijk worden nageleefd, inzonderheid ; a) hetzij alleen, hetzij tezamen de personen die het bureau exploiteert, de aangestelden of lasthebbers, de werknemers of de werkgevers die een beroep hebben gedaan op het bureau, ondervragen over alle feiten die nuttig zijn voor de uitoefening van het toezicht ; b) zich zonder verplaatsing alle documenten en stukken doen voorleggen die bij dit decreet zijn voorgeschreven of uittreksels ervan opmaken ; c) inzage hebben en een afschrift nemen van alle documenten en stukken die zij voor het volbrengen van hun opdracht nodig achten ;
4 tegen ontvangstbewijs alle documenten en stukken in beslag nemen die het mogelijk maken een inbreuk vast te stellen ; e) de aanplak gelasten van de bescheiden die ingevolge dat decreet moeten worden aangeplakt. 0 3. De in 8 1 bedoelde ambtenaren en beambten hebben het recht waarschuwingen te geven, voor de overtreder een termijn te bepalen om zich in orde te stellen en om processen-verbaal te maken die bewijslast hebben tot het tegendeel is bewezen. Op straffe van nietigheid moet een afschrift van het proces-verbaal ter kennis van de overtreder worden gebracht binnen een termijn van zeven dagen na de vaststelling van de overtreding. 0 4. De in 0 1 bedoelde ambtenaren en beambten kunnen, in de uitoefening van hun ambt, de bijstand van de gemeentepolitie en de rijkswacht vorderen.
HOOFDSTUK VI Strafbepalingen Artikel 14 Worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot één maand en met een geldboete van 26 tot 500 frank of met één van deze straffen alleen : 1. hij die een bureau exploiteert zonder regelmatige erkenning, alsmede zijn aangestelden of lasthebbers ;
172 (BZ 1992) - Nr. 1
[ 24 1
2. ieder persoon, al dan niet houder van een erkenning, die een bureau exploiteert, alsmede zijn aangestelden of lasthebbers die een activiteit hebben uitgeoefend die betrekking heeft op de plaatsing van werknemers ; 3. ieder persoon, al dan niet houder van een erkenning, die een bureau exploiteert, alsmede zijn aangestelden of lasthebbers die een vergoeding vorderen van de betrokken werknemers ; 4. ieder persoon, al dan niet houder van een erkenning, die een bureau exploiteert, alsmede zijn aangestelden of lasthebbers die het krachtens het decreet geregelde toezicht verhinderen ; 5. de werkgever die wetens en willens een beroep doet op een bureau waarvan de exploitant niet in het bezit is van een regelmatige erkenning. Artikel 15 Ingeval van recidive kan de straf bedoeld in artikel 14 op het dubbel van het maximum worden gebracht.
Artikel 16 De exploitant van het bureau, al dan niet houder van een erkenning, is burgerrechtelijk aansprakelijk voor de betaling van de geldboeten waartoe zijn aangestelden of lasthebbers zijn veroordeeld.
Artikel 17 De publieke rechtsvordering wegens overtreding op1 de bepalingen van dit decreet verjaart door verloop van drie jaar na het feit waaruit de vordering is ontstaan.
HOOFDSTUK VII Slotbepalingen Artikel 18 De wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk ingeval van inbreuk op sommige sociale wetten, is van toepassing op al wie in het Vlaamse Gewest een bureau exploiteert zonder regelmatige erkenning in de zin van artikel 4 van dit decreet en de werkgever die wetens en willens een beroep doet op een bureau waarvan de exploitant niet in het bezit is van een regelmatige erkenning. Het bedrag van de administratieve geldboete is gelijk aan het bedrag vermeld in artikel 1 van de wet en wordt vermenigvuldigd overeenkomstig artikel 11 van de wet.
Artikel 19 In artikel 4 van het decreet van 20 maart 1984 houdende oprichting van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. Artikel 4, 1” wordt aangevuld met de volgende bepaling : ,,De Dienst wordt gelijkgesteld met een erkend wervings- en selectiebureau. Hij is niet onderworpen aan de bepalingen van het decreet van . . . . . . . . . houdende regeling tot erkenning van de outplacement-, wervings- en selectiebureaus in het Vlaamse Gewest.” 2. Artikel 4 wordt aangevuld met de volgende bepaling : ,,7O outplacement aan te bieden en te organiseren voor ontslagen of met ontslag bedreigde werknemers”. De Dienst wordt gelijkgesteld met een erkend outplacementbureau. Hij is niet onderworpen aan de bepalingen van het decreet van . :. . . . . . houdende regeling tot erkenning van de outplacement-, wervings- en selectiebureaus in het Vlaamse Gewest.”
125 1
172 (BZ 1992) - Nr. 1
Artikel 20 Dit decreet treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op de publicatie in het Belgisch Staatsblad.
Brussel, . . .
De Voorzitter van de Vlaamse Executieve, G. GEENS
De Gemeenschapsminister van Tewerkstelling, R. DE WULF
127 1
ADVIES VAN DE SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD VAN VLAANDEREN
172 (BZ 1992) - Nr. 1
172 (BZ 1992) - Nr. 1
128 1
Brussel, 18 september 1991.
Aan de Heer R. DE WULF Gemeenschapsminister van Tewerkstelling Regentlaan 45 1000
BRUSSEL
Mijnheer de Gemeenschapsminister,
Op 13 juni 1.1. hebt U de SERV om advies gevraagd over het Ontwerp van decreet houdende regeling tot erkenning van de outplacoment-, wervings- en selectiebureaus in het Vlaams Gewest. Op de bijeenkomst van de Raad van heden kon m.b.t. het geheel van het ontwerp-decreet geen consensus worden bereikt en derhalve ook geen advies geformuleerd worden. Met name wat betreft de activiteiten werving en selectie kon geen consensus worden gevonden over de opportuniteitsvraag om deze via een erkenningsregeling te benaderen. Dit fundamenteel verschil in visie blijkt uit de hiernavolgende standpunten terzake die door de werkgeversorganisaties resp. de werknemersorganisaties werden geformuleerd. De werkgeversoqanisatr’es vertegenwoordigd in de Raad wijzen op de fundamentele verschillen in activiteiten die bestaan tussen enerzijds outplacement en anderzijds werving en selectie, waardoor één uniforme regeling voor deze onderscheiden activiteiten moeilijk verdedigbaar is. Bovendien wijzen ze erop dat de toestand waarin beide marktsegmenten (outplacement enerzijds werving en selectie anderzijds) zich momenteel bevinden, sterk verschillend is.
129 1
172 (BZ 1992) - Nr. 1
Terwijl de outplacementmarkt al duidelijk indicaties heeft van zelforganisatie en zelf-sanering, is de werving- en selecttemarkt nog In volle ontwlkkellng en zljn tendenzen van organisatie en sanering nog volop aan de gang. Dit impliceert dat een erkenningsregeling, zeker voor wervings- en selectiebureaus, op dit ogenblik (nog) niet het geeigende instrument is om als Vlaamse overheid marktcorrigerend op te treden. Tennrijl bovendien de outplacementactiviteit een dermate gespecialiseerd gegeven is dat het uitsluitend door specifieke bureau’s wordt uitgeoefend, gebeurt de werving en selectie in Vlaanderen overwegend door de uiteindelijk indienstnemende ondernemingen zelf. Vanuit voorgaande overwegingen menen de werkgeversorganisaties dan ook dat de techniek van een erkenningsregeling voor wervings- en selectiebureaus derhalve weinig essentieels zal kunnen aanbrengen t.a.v. de vermeende misbruiken. In zoverre deze structurele misbruiken inderdaad zouden kunnen vastgesteld worden, menen de werkgeversorganisaties dat in eerste instantie een inhoudelijke regeling van de activiteiten werving en selectie aangewezen lijkt, veeleer dan een erkenningsregeling die zich uitsluitend tot de in deze materie gespecialiseerde bureaus richt. De werknemersorganisaties stellen vast dat er zich om en rond het hele proces van aanwerving, selectie, ontslag en arbeidsbemiddeling een uitgebreid gamma van commerciële dienstverlening aan bedrijven heeft ontwikkeld. Een overheidsoptreden op dit terrein is noodzakelijk met het oog op het verhinderen van ongeoorloofde activiteiten, de bescherming van de betrokken werknemers en werkzoekenden en het garanderen van een kwaliteitsbewaking. De werknemersorganisaties onderschrijven daarom de basisoptie vervat in voorliggend in te stellen met betrekking tot ontwerp-decreet om erkenningsregelingen outplacementkantoren en selectiebureaus. Omwille van het totaal verschillende karakter van outplacement en selectie-activiteiten dienen daarbij naast gezamelijke voorwaarden, ook verschillende voorwaarden gehanteerd enerzijds ten aanzien van outplacementkantoren, anderzijds ten aanzien van selectiebureaus. Wat de attikelsgewijze bemerkingen inzake outplacement betreft kan verwezen worden naar de gemeenschappelijke visie van de sociale partners ten aanzien van het luik outplacement in voorliggend ontwerp van decreet (cf. infra).
172 (BZ 1992) - Nr. 1
130 1
De specifieke bemerkingen van de werknemersorganisaties ten aanzien van een erkenningsregeling voor selectiebureaus volgen na de gemeenschappelijke visie van de sociale partners inzake outplacement (cf. infra). Naast het instellen van erkenningsregelingen met betrekking tot outplacementkantoren en selectlebureaus, zijn de werknemersorganisaties van oordeel dat er dringend nood Is aan een overheidsoptreden ten aanzien van allerhande vormen van arbeidsbemiddeling tegen betaling. Niettegenstaande het verbod op arbeidsbemiddeling tegen betaling, hebben er zich immers op de markt diensten en activiteiten ontwikkeld van commerciële arbeidsbemiddeling. Het gaat hier onder meer om headhunterkantoren die tegen betaling op zoek gaan naar geschikte kandidaten voor bepaalde topfuncties. Ook meerdere selectiebureaus hebben dergelijke nevendiensten ontwikkeld : men recruteert en selecteert kandidaten los van concrete vacatures, legt gegevensbestanden aan over werkzoekenden, en stelt deze gegevens - tegen betaling - ter beschikking van hun cliënten-werkgevers. De definitie van werving in het ontwerp van decreet sluit ook meerdere vormen van betaalde arbeidsbemiddeling in. Daardoor dreigt het in feite een regeling in te houden voor vormen van betaalde arbeidsbemiddeling. Om deze redenen stellen de werknemersorganisaties voor om een duidelijk onderscheid te maken tussen selectie, te begrijpen als adviesverstrekking over sollicitanten en het hele gamma van activiteiten van werving en arbeidsbemiddeling tegen betaling, waarvoor een ander legistiek optreden nodig is. Ten aanzien van deze activiteiten van betaalde arbeidsbemiddeling, dient het huidig verbod op arbeidsbemiddeling tegen betaling, steunend op de IAO-conventie, het KB van 28-11-1975 en de bepaiingen in het VDAB-decreet, geactualiseerd en verfijnd. Afwijkingen op het verbod op arbeidsbemiddeling tegen betaling, dienen voorzien in het kader van de door deze conventie toegestane uitzonderingen. Tot nog toe is in dit verband enkel de regeling voorzien van 1975 met betrekking tot schouwspelartiesten, een regeling die toe is aan een actualisering. Uitzonderingen naar andere groepen dienen overwogen ingevolge het recente arrest van het Europees Hof van Justitie(l).
(1) Cf. arrest van het Europees Hof van Justitie van 23 april 1991, C-41/90.
131 1
172 (BZ 1992) - Nr. 1
Met betrekking tot deze uitzonderingen dient naar het oordeel van de werknemersorganisatles voorzien in een geeigende erkennlngsregellng en in een afdoende controle op de naleving van de desbetreffende wetgeving.
Uit de bespreking van deze adviesvraag is weliswaar gebleken dat geen consensus kon worden gevonden over het geheel van het ontwerp-decreet, maar is ook gebleken dat alle organisaties zich wel zouden kunnen aansluiten bij de invoering van een erkenningsregeling voor outplacementbureaus in het Vlaams Gewest. Vanuit deze vaststelling werd dan ook gezocht naar een gemeenschappe~jke vir;ie ten aanzien van het luik outplammt in voorliggend ontwerp van decreet. De sociale partners kunnen zich aansluiten bij de tekst van het ontwerp van decreet, beperkt dan tot de outplacement-activiteiten (cf. supra), onder voorbehoud van volgende aanpassingen resp. aanvullingen :
- met betrekkina tot artikel 2 : definities
De sociale partners stellen voor de definitie van outplacement in volgende zin aan te passen .* “een geheel van begeleidende diensten en adviezen die in opdracht van een werkgever door een derde tegen betaling worden verleend, om een werknemer in s?aat te stellen zelf binnen een zo kort mogelijke termijn een betrekking bij een nieuwe werkgever te vinden of een beroepsactiviteit als zelfstandige te ontplooien.” Een belangrijk verschil ten overstaan van de definitie zoals nu opgenomen in voorliggend ontwerp van decreet, is dat de door de sociale partners voorgestelde definitie ook de gerichtheid inhoudt op een beroepsactiviteit als zelfstandige. - met betrekkina tot artikel 4 : de erkenning van een outplacementbureau De sociale partners wijzen erop dat er vragen rijzen ten aanzien van de invulling van het begrip “,.. een bureau exploiteren...“. Hoe dan ook zal moeten voorkomen worden dat, ten gevolge van deze regeling, bureaus zich louter geografisch zouden verplaatsen om aldus buiten het toepassingsgebied te blijven.
172 (BZ 1992) - Nr. 1
[ 32 1
Jen gronde menen de sociale partners dat het toepassingsgebied van het decreet best nader wordt gepreciseerd, zodat deze decretale regeling ook van toepassing is op outplacementkantoren die niet in het Vlaams Gewest gevestigd zijn, maar er wel activiteiten ontplooien. Het begrip actief zijn wordt dan best ruim geïnterpreteerd opdat de bepalingen van dit decreet geldig zouden zijn voor alle outplacement-activiteiten en werkgevers met betrekking tot personeel dat hoofdzakelijk Is tewerkgesteld in technische bedrijfseenheden in het Vlaams Gewest.
- met betrekkina tot artikel 5. 9 3 : de termijn van erkenning De sociale partners stellen voor om tussen “periode van . ..” en “... vier jaar : . ..” de woorden “ten hoogste” toe te voegen.
- met betrekking-tot..ar&el. 5, $ 5 : de termijn waarbinnen het bureau effectief gebruik moet maken van zijn erkenning De sociale partners stellen voor de woorden “... na advies van de commissie....” toe te voegen na “... kan de Gemeenschapsminister . ..“.
- met betrekkina tot artikel 6, $ 1 : de erkenningsvoorwaarden De sociale partners stellen voor : .
met betrekking tot 8e : het woord “of” tussen de termen “sociale” en “de befastingwetgeving”te vervangen door “en”;
.
met betrekking tut 9e : de tekst in volgende zin aan te passen : “beantwoorden aan de criteria van professionele deskundigheid die door de erkenningscommissie worden vastgesteld, mits goedkeuring door de bevoegde Gemeenschapsminister”;
.
net betrekking tot 1 le : de tekst in volgende zin aan te passen : “geen activiteiten uitoefenen die betrekking hebben op arbeidsbemiddeling tegen betaling zoals omschreven in het KB van 28.11.1975”;
133 1
.
172 (BZ 1992) - Nr. 1
met betrekking tot 73e : deze bepaling te schrappen gelet op het feit dat deze formulering enkel betrekking heeft op de relatie tussen het outplacementbureau-werkgever en zijn personeel en niet op de relatie outptacementbureau-klant, welke niet in het arbeidsrecht beschreven is;
. met betrekking tot 19e : de tekst in volgende zin te wijzigen : “zich ertoe verbinden de gedragscode te onderschrijven waarvan de inhoud wordt vastgelegd door de Gemeenschapsminister, na bindend advies van de erkenningscommissie”. Met betrekking tot de Vlaamse erkenningsregeling voor outplacementbureaus, menen de sociale partners tevens dat als erkenningsvoorwaarden ook de voorwaarden moeten opgenomen worden die in de af te sluiten NAR-CAO over outplacement, indirect zouden opgelegd worden aan de outplacementbureaus.
- -_-----met betrekkina - _ tot artikel 8. 51 : de documenten en bewijsstukken die bij de aanvraag tot erkenning of tot hernieuwing ervan moeten gevoegd worden. De sociale partners stellen voor dat, zoals is gebeurd bij het tot stand komen van de erkenningsregeling voor uitzendbureaus, de partners geraadpleegd zouden worden inzake de documenten en bewijsstukken die het bureau moet voegen bij de aanvraag.
- met betrekking-tot artikel 10 : de oprichting en samenstelling van een erkenningscommissie. De sociale partners stelfen voor : .
met betrekking tot $2, 3e : dit lid te schrappen. Het behoort tot de bevoegdheid van de commissie zelf, zich te laten bijstaan door deskundigen die met raadgevende stem aan de besprekingen deelnemen. Bovendien biedt zulks de commissie de mogelijkheid om zich in functie van de situatie te laten bijstaan door deskundigen die specifiek onderlegd zijn in de voorliggende problematiek (vb. een psycholoog; een jurist; een accountant; . ..).
172 (BZ 1992) - Nr. 1
.
134 1
met betrekking tot $ 3, le lid : dit lid te schrappen. De sociale partners wijzen erop dat de stemgerechtigde leden van de commissie overeenkomstig artikel 10, 5 2 van het ontwerp-decreet, de hoedanigheid hebben van “vertegenwoordigers van de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties”. De bepalingen van dit lid verhinderen, in hoofde van de vertegenwoordigers van de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties, om het opvolgen van materies van arbeidsmarktbeleid in Vlaanderen inzake studiewerk of beleidsverantwoordelijkheid te bundelen in één functie. Dergelijke specialisatie is nochtans wenselijk. Wat de hypothese van usurpatie betreft, wordt er aan voorbij gegaan dat de vertegenwoordigers van werknemers- en werkgeversorganisaties zitting hebben in deze erkenningscommissie namens en gemandateerd zijn door hun organisatie in alle belangrijke beieidsaangelegenheden. Een onverenigbaarheid tussen beide mandaten zou dergelijke denkbeeldige usurpatie niet verhinderen, en is bijgevolg nutteloos, maar hinderlijk. De voorkeur wordt dan ook gegeven aan een louter paritair samengestelde commissie die desgevallend een beroep kan doen op externe deskundigen.
.
met betrekking tot artikel 13. 6 2. 3e. c) : toezicht op de uitvoering van dit decreet door de bevoegde ambtenaren. De sociale partners stellen voor om het inzage- en afschriftrecht ten aanzien van documenten, functioneel te koppelen aan de erkenningsregeling. Het kan derhalve enkel betrekking hebben op die documenten en stukken die toelaten te beoordelen of outptacementbureau aan de het erkenningsvoorwaarden voldoet. hAede gelet op de bijzondere vertrouwelijkheid, is het aangewezen zowel het medisch als het psychologisch dossier hiervan uit te zonderen.
[ 35 1
.
172 (BZ 1992) - Nr. 1
met betrekkina tot artikel 19 : de implicaties van het decreet voor de VDAB. De sociale partners vragen met betrekking tot de bepalingen van dit artikel dat in de werking van de VDAB, juridisch wordt vastgelegd dat de VDAB wat zijn outplacement-activiteiten betreft, aan dezelfde “spelregels” zou onderworpen worden als de private outplacementbureaus. Voor de sociale partners impliceert zulks dat de VDAB minimaal aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 6, $ 1, ge, 14e, 16e, 17e en 18e van voorliggend ontwerp-decreet voldoet.
De sociale partners vragen ook dat, gelet op de rol die ze te vervuilen hebben in het kader van de voorziene erkenningscommissie en zoals ook reeds is gebeurd in het kader van de operationalisering van de erkenningsregeling voor uitzendbureaus, ze in de toekomst ook zouden betrokken worden bij de vastlegging van de uitvoeringsbesluiten van dit decreet.
Hierna volgen nog de artikelsgewijze bemerkingen van de werknemersorganisaties met betrekking tot een erkenningsregeling inzake selecW&ureaus. De werknemersorganisaties bepleiten een erkenningsregeling die zich richt tot slectiebureaus in de strikte zin van het woord. Voor wat betreft de verboden activiteiten van arbeidsbemiddeling tegen betaling, dringt zich een andere specifieke reglementering op, zoals hiervoor reeds beschreven. Artikelsgewijze bemerkingen : - Art. 2.
- aanpassing van de definitie van selectie : “Selectie” is het geheel van activiteiten dat in opdracht en op kosten van een werkgever door een derde wordt uitgevoerd met het oog op he? uitbrengen van een advies nopens de geschiktheid van de sollicitanten voor een of meerdere vacatures (of voor een wervingsreserve) (cf. art. 1 VDAB-besluit). Het preciseren van de reikwijdte van het decreet (met een definitie van werkgever en werknemer) zodat dit naast selecties van werknemers (dus al wie verbonden is met een arbeidsovereenkomst) ook betrekking heeft op selecties voor personen die anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst onder het gezag van een ander persoon arbeid verrichten; werkgevers zijn dan alle personen die voormelde personen tewerkstellen. - uitsluiten uit het toepassingsgebied van het Vast Wervingssecretariaat, en van de Psychologische Dienst Viaanderen van de VDAB.
172 (BZ 1992) - Nr. 1
- Art. 6.
[ 36 1
Opname van bijkomende erkenningsvoorwaarden : - het verbod om advertenties te plaatsen voor anonieme bedrijven (in toepassing van het bestaande verbod op de arbeidsbemiddeling tegen betaling - reglementering); - het verbod aan ondernemingen om advertenties te plaatsen waarbij de sollicitaties rechtstreeks dienen gericht aan een selectiebureau (in toepassing van het bestaande verbod op arbeidsbemiddeling tegen betaling); - het opleggen aan selectiebureaus van de gedragsregels die in CAO 38 m.b.t. de rechten van de sollicitant worden opgelegd aan werkgevers : de kosteloosheid voor de sollicitant van examens en onderzoeken te waarborgen die verricht worden in het raam van de selectieprocedure; .
de verplichting de sollicitant die onderworpen is aan de werklozencontrole op zijn verzoek een bewijsschrift te overhandigen waarop de datum en het uur van het bezoek worden vermeld; .
de stukken die aan de sollicitatie werden toegevoegd gedurende een redelijke termijn ter beschikking te houden van de sollicitant, indien deze wordt afgewezen; .
de voorlegging van gezegelde en eensluidend verklaarde afschriften van diploma’s, getuigschriften, attesten en andere bewijsstukken enkel te vragen na afloop van de selectieprocedure; .
aan de sollicitant voldoende informatie te verschaffen over de aangeboden arbeidsplaats. De werkaanbieding moet volgende gegevens bevatten : de aard van de functie, de eisen om de functie uit te oefenen, de plaats waar de functie verricht moet worden, behalve indien zulks vooraf niet kan worden vastgesteld of indien het gaat om functies die niet aan een bepaalde plaats van tewerkstelling gebonden zijn; desgevallend de bedoeling van de werkgever om een werfreserve aan te leggen; .
[ 37 1
172 (BZ 1992) - Nr. 1
de sollicitanten die beantwoorden aan de in de werkaanbieding vermelde functie-eisen maar wier sollicitatie niet werd aangehouden, binnen een redelijke termijn van de ten aanzien van hen genomen beslissing schriftelijk op de hoogte te stellen; .
.
de sollicitanten niet op een discriminerende wijze behandelen;
. de persoonlijke levenssfeer van de sollicitant bij de selectieprocedure te eerbiedigen. Zulks impliceert dat vragen over het privé-leven slechts verantwoord zijn indien zij relevant zijn wegens de aard en de uitvoeringsvoorwaarden van de functie; .
de selectieprocedure binnen een redelijke termijn afhandelen;
indien de selectieproef een produktieve en praktische proef omvat, deze niet langer laten duren dan nodig om de bekwaamheid van de sollicitant te testen: .
de sollicitatie derwijze inrichten dat de verplaatsingen van de sollicitanten zoveel ais mogelijk beperkt worden. .
- het voorafgaand inzagerecht van elke sollicitant in het door het bureau opgesteld verslag over zijn persoon, vooraleer dit aan de werkgever wordt overgemaakt. Daarbij dient aan de sollicitant de mogelijkheid te worden geboden om zijn kandidatuur 4n het overmaken van het rapport aan de werkgever te annuleren; - het vernietigen van de ingezamelde gegevens na afloop van een selectieprocedure; - een absoluut verbod op het ter beschikking stellen van deze gegevens aan derden (andere ondernemingen, . ..). verbintenis om - de aan de Gemeenschapsminister en de Erkenningscommissie een activiteitenverslag te bezorgen waarvan de minimum-inhoud en de periodiciteit wordt bepaald door de Vlaamse Executieve; - geen adviezen of diensten verlenen waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze leiden tot handelen in strijd met de openbare orde of de goede zeden (o.a. met het oog op de wetgeving buitenlandse arbeidskrachten).
172 (BZ 1992) - Nr. 1
[ 38 1
- Art. 6,
5 1, 8” : de tekst in volgende zin wijzigen : ”voldoen aan de verplichtingen die de sociale ef en de belastingwetgeving opleggen”.
- Art. 6,
$ 1, 10” : uitsluitend selectie ais activiteit hebben. In de memorie van toellchtlng zou dan kunnen verduidelijkt worden dat het optreden ais tussenpersoon inzake advertering, zoals gedefinieerd in het VDAB-besluit, en voorzover zulks niet strijdig is met het verbod op betaalde arbeidsbemiddeling kan toegelaten worden.
- Art. 6,
(5 1, 11 O : de tekst in de volgende zin wijzigen “geen activiteiten uitoefenen die . emers vormen van betrekking hebben op de arbeidsbemiddeling tegen betaling”.
- Art. 6,
$ 1, 13” : deze formulering heeft enkel betrekking op de relatie tussen het outplacementkantoor-werkgever en zijn personeel, en niet op de relatie outplacementkantoor-cliënt welke niet in het arbeidsrecht beschreven is. Deze bepaling kan bijgevolg weggelaten worden.
- Art. 6,
18” : ook uitbreiden tot werkzoekenden, en tot het verbod tot het vergen van andere dan financiële tegenprestaties.
- Art. 14
: in de praktijk blijkt het strafrechtelijk sanctioneren van bepalingen in het sociaal recht weinig efficiënt te zijn : zelden wordt dit in toepassing gebracht. Veel effectiever is een bijkomende burgerrechtelijke sanctie : de nietigverklaring van contracten die in strijd zijn met deze wetgeving. O.m. in Duitsland worden op deze wijze overtredingen van het verbod op betaalde arbeidsbemiddeling gesanctioneerd.
Met bijzondere hoogachting,
Etie Sec
Robert Voorhamme, Voorzitter.
139 1
aan
172 (BZ 1992) - Nr. 1
de Heer R. VOORHAMME Voorzitter S.E.R.V. Jozef Il-straat 12-16 1040 BRUSSEL
1 1 OKT. 1991
datum
Betreft:
Ontwerp van decreet houdende regeling tot erkenning van de outplacement-, wervings- en selectiebureaus in het Vlaams Gewest
Mijnheer de Voorzitter,
Ik heb met belangstelling kennis genomen van de standpunten die de werkgevers- en de werknemersorganisatiesin de schoot van de S.E.R.V. hebben uitgebracht betreffende hogervermeid ontwerp van decreet. Aangezien ik voorstander ben van een maximale gegevensuitwisseling, deel ik u hierbij ter informatie mijn standpunt t.a.v. de opmerkingen van de werkgevers- en cie werkr,emersorganisaties mee. Dit standpunt wordt vertolkt in het onnve,rp van decreet dat ik voor advies aan de Raad van State heb overgemaakt. Vooreerst ben ik van oordeel dat de regelgeving zich zowel moet uitstrekken over outpiacement als over werving en selectie. Zoals aangehaald in de memorie van toelichting is er vooral inzake wenrings- en selectiebureaus een ongekende uitbreiding vast te steilen. Alhoewel deze beide diensten reeds veel ‘langer voorkomen dan outplacement, is er nog geen teken van zelfregeling en -sanering te onderkennen. Dit is wel het geval met de Nationale Vereniging van Outplacementbureaus.
172 (BZ 1992) - Nr. 1
140 1
Hiermee wordt een zekere noodzaak aan gediversifieerde regelgeving niet ontkend naargelang het outplacement dan wel werving en selectie betreft. Met name in het uitvoeringsbesluitzullen verschillendevoorwaarden worden opgelegd om de bepalingen betreffende de professionele deskundigheid en de gedragscode nader in te vulien en optimaal af te stemmen op de beoogde activiteiten. Ik kan tevens het standpunt van dë werknemersorganisaties onderschrijven wat betreft de noodzaak van een geactualiseerde regulering inzake arbeidsbemiddeling tegen betaling. Ik ben van plan terzake een onnverp van decreet voor te leggen dat het K.B. van 28 november 1975 betreffende de exploitatie van bureaus voor arbeidsbemiddeling tegen betaling zal opheffen voor wat betreft het Vlaams Gewest. Met de opmerkingen die in dit verband werden gemaakt, zal rekening gehouden worden in het nieuwe onnverp van decreet inzake betalende arbeidsbemiddeling. Ten aanzien van de bemerkingen die door de werkgevers- en de werknemersorganisaties gezamenlijk werden geuit, kan ik meedelen dat ik deze bemerkingen bijtreed met uitzondering van volgende punten: 1”
m.b.t. artikel 6,$1,9” : de tekst voorziet een decretale delegatiebevoegdheid aan de Gemeenschapsminister en geen delegatie aan de erkenningscommissie; omwille van de rechtszekerheid dienen de criteria immers in een besluit te worden vastgelegd. Weliswaar zullen de sociale partners betrokken worden bij de totstandkoming van dit beslui& zoals overigens bij de uitzendarbeidregelgeving gebeurde;
2”
m.b.t. artikel 10: de tekst voorziet in een structurele aanwezigheid van externe deskundigen 0.w.v. de specificiteit van de problematiek; deze deskundigen zijn evenwel niet stemgerechtigd zodat het beslissingsrecht in handen van de sociale partners blijft; de onverenigbaarheidsclausule vervat in $3, eerste lid, wordt nochtans geschrapt;
3”
m.b.t. artikel 13$2,3”,c: de tekst moet samen gelezen worden met de geldende bepalingen inzake de omlijning van de bevoegdheden van ambtenaren met politionele bevoegdheden, het statuut van de ambtenaren en het strafrechtelijk gesanctioneerde beroepsgeheim. ’
Een aanpassing van de erkenningsvoorwaarden i.f.v. de af te sluiten CAO. in de Nationale Arbeidsraad kan enkel gebeuren van zodra deze overeenkomst tot stand is gekomen. Het Lijkt mij terzake evident dat deze regelgeving dan decretaal wordt ondtrsteund. Ik kan mij tevens akkoord verklaren met de verdere betrokkenheid van de sociale partners bij de uitwerking van de regelgeving zowel voor de uitvoeringsbesluiten als voor de administratieve uitvoering. Ten aanzien van de bemerkingen van de werknemersorganisaties kan ik meedelen dat ik deze bijtreed met uitzondering evenwel van volgende punten: 1”
m.b.t. artikel 6: het ontwerp van decreet herneemt reeds bepaalde gedragsregels van de C.A.O. nr.38, t.w.: - de kosteloosheid in hoofde van’ de werknemer; - de gelijke behandeling; - de eerbiediging van de privacy; - de vertrouwelijke behandeling van de gegevens. *
[ 41 1
172 (BZ 1992) - Nr. 1
De overige voorstellen betreffen eerder detailleringen van deze gedragsregels of consequenties van reeds bestaande normen. Het lijkt ons dan ook aangewezen deze voorstellen over te nemen in de gedragscode, die door het decreet ook een bindende waarde verkrijgt. 2”
m.b.t. artikel 14: het probleem ligt veeleer bij de toepassing van de strafrechtelijke sancties dan bij de regelgeving zelf. Bovendien wordt een stelsel van administratieve geldboetes ingevoerd wat een vorm van “burgerrechtelij ke sanctie” is. Tenslotte kan getwijfeld worden aan het nut van de nietigverklaring van de contracten. De feitelijke driehoeksverhoudingwerkgever-bureau-werknemerheeft immersgeen juridisch equivalent, in tegenstelling tot de problematiek van de arbeidsbemiddeling tegen betaling.
3”
m.b.t. het aktiviteitenverslag: beleidsmatig is het nodig over algemene sectoriële informatie te beschikken zoals voor uitzendarbeid bekomen wordt krachtens het protocol met U.P.E.D.I.; individuele gegevensverstrekking kan enkel nuttig zijn voor de tussentijdse periode, d.w.z. in afivachting dat sectoriële informatie kan worden verkregen. Dergelijke vraag moet dus niet decretaai worden onderbouwd en kan aan bod komen in de gedragscode.
4”
m.b.t. de advertentie-voonvaarden: deze materie wordt behandeld in het K.B. van 5 december 1969 betreffende de aangifte van collectieve afdankingen en de kennisgeving van vacante betrekkingen; de voorstellen zullen in het kader van dit K.B. worden onderzocht.
Hoogachtend,
R. DE WULF Gemeenschapsminisrer van Tewerksreting
143 1
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE
172 (BZ 1992) - Nr. 1
172 (BZ 1992) - Nr. 1
[ 44 1
KONINKRIJK BELGIE. -----------------
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE. ----------------------------
De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 10 oktober 1991 door de Gemeenschapsminister van Tewerkstelling verzocht hem van advies te dienen over een voorontwerp van decreet "houdende regeling tot erkenning van de outplacement-, wervings- en selectiebureaus in het Vlaamse Gewest", heeft op 7 november 1991 het volgend advies gegeven :
L. 21.24311.
[ 45 1
172 (BZ 1992) - Nr. 1
ALGEMENE OPMERKINGEN. Het ontworpen decreet volgt grotendeels de structuur en de terminologie van het decreet van 6 maart 1991 houdende regeling tot erkenning van de uitzendbureaus in het Vlaamse Gewest. 1.
Tegen een dergelijk parallellisme bestaat natuurlijk geen bezwaar, maar het is dan zaak dat zoveel mogelijk ' dezelfde bewoordingen worden gebruikt, zoniet kunnen er interpretatieproblemen ontstaan. Dit geldt onder meer voor artikel 5, 5s 2, 3 en 5, artikel 6, 55 2 en 3, artikel 7, artikel 9, 5 4 en artikel 13, 9 2, 3', a).
2.
Het ontwerp stelt in hoofde van de betrokken bureaus geen voorwaarden op het stuk van kwaliteit. Naar het zeggen van de gemachtigde ambtenaar zullen die voorwaarden worden opgelegd bij een uitvoeringsbesluit genomen op grond van artikel 6, 5 1, 9" en 18', dat de Gemeenschapsminister (lees : de Vlaamse Executieve) machtigt criteria van professionele deskundigheid en een gedragscode vast te stellen.
3.
De in het ontwerp vervatte erkenningsregelingis nieuw. De stellers van het ontwerp zullen dus moeten nagaan of geen overgangsregeling moet worden opgenomen met betrekking tot de op de dag van de inwerkingtreding lopende opdrachten van de bedoelde bureaus.
L. 21.24311.
172 (BZ 1992) - Nr. 1
146 1
4. Wat het gebruik van de term floutplacementl* betreft, mag worden verwezen naar de commentaar van de memorie van toelichting onder artikel 2. In zijn advies L. 21.007/1/V van 24 juli 1991 over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Executieve *'tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Executieve van 21 december 1988 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding", merkte de Raad van State op wat volgt : “Vreemde woorden of woorden die van vreemde talen zijn afgeleid behoort men alleen te gebruiken als ze de bedoeling van de stellers van het ontwerp duidelijker weergeven dan de Nederlandse en tevens in de Nederlandse taal ingang hebben gevonden. In dit verband wees de gemachtigde van de Executieve erop dat de term Moutplacementti gebruikt wordt in de rechtsleer (zie onder meer Buyssens R., Outplacement : juridische analyse, in : Bedrijfssluitings- en arbeidsconflictenrecht, Rigaux M. (ed.), Die Keure, Brugge, 1988, 155; Walckiers P., Outplacement in de praktijk, Oriëntatie, 1988, 214-219; Blanpain R., Terbeschikkingstelling van personeel en de rol van bepaalde arbeidsmarkttakken, Studiedag Leuven, 1990, 13: Nationale Arbeidsraad, Outplacement, doc. NA - D. 38 D 90-58, 1 oktober 1990, bijlage 1). In t1Taalbeheersing in de praktijk", uitgegeven "onder hoge bescherming van de Vlaamse Raad", nr. 229 van november-december 1988, wijdt G. Geerts een bijdrage aan dit nieuwe begrip en suggereert hij "uitplaatsing" als equivalent van Ffoutplacementll. Het komt de Vlaamse Executieve toe hierover standpunt in te nemen, zeker nu het de eerste maal is dat de term in een reglementaire tekst wordt gebruikt. Het hierna volgend advies moet met dat voorbehoud worden gelezen".
L. 21.24311.
172 (BZ 1992) - Nr. 1
[ 47 1
Die opmerking mag hier als opnieuw geschreven worden beschouwd. Voorts wordt onder de artikelen 2, 1" en 6, 5 1, 14O, een tekstvoorstel gedaan waardoor wordt vermeden dat het neologisme Witwerven@@ in het decreet voorkomt.
BIJZONDERE OPMERKINGEN. Artikel 2. In dit artikel komt geen definitie voor van "groepsoutplacemen,topdracht", noch van %ndividuele outplacementopdracht", begrippen die wel worden omschreven in artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Executieve van 21 december 1988 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding, zoals gewijzigd bij het besluit van 11 september 1991. In dit verband verduidelijkte de gemachtigde van de Executieve dat voornoemde procédés van outplacement evenzeer door de in het ontwerp van decreet beoogde outplacementbureaus zullen kunnen worden uitgevoerd, doch dat een uitdrukkelijke vermelding ervan niet opportuun werd geacht, vermits, in tegenstelling tot wat in het besluit van 11 september 1991 het geval is, het ontwerp geen specifieke tariferingsregeling bevat. *
L. 21.24311.
172 (BZ 1992) - Nr. 1
148 1
In 1" schrijve men : II... dat in opdracht en op kosten van een werkgever . ..T
Artikel
3.
Rekening gehouden met de toelichting verstrekt door de gemachtigde ambtenaar, kan de tekst van het eerste lid worden beperkt tot wat volgt : "Dit decreet is niet van toepassing op bekendmakingen in kranten en publicaties of door middel van auditieve of visuele media**.
Artikel 4. Aan de Raad van State is uiteengezet dat een bureau niet tegelijk aan outplacement enerzijds en aan werving en selectie anderzijds mag doen. Dit verbod wordt maar expliciet geformuleerd in artikel 6, 5 1, 10°, waar het in de vorm van een erkenningsvoorwaarde is opgenomen. De stellers van het ontwerp zullen moeten nagaan of dit fundamenteel principe niet als een afzonderlijke, autonome bepaling moet worden opgenomen in hoofdstuk 1.
Artikel 5. Onverminderd de algemene opmerking nr. 1, precisere men dat de erkenning hernieuwbaar is.
L. 21.24311.
172 (BZ 1992) - Nr. 1
149 1
Zoals uit de inleidende zin van artikel 6, 5 1, blijkt, is de erkenning hernieuwbaar. Het ware goed dit, naar het voorbeeld van artikel 4, 5 3, van voormeld decreet van 6 maart 1991, in artikel 5, 5 3, uitdrukkelijk te bepalen.
Artikel 6. Paragraaf 1. 1. Daar, zoals door de gemachtigde van de Executieve werd bevestigd, aan de in paragraaf 1 opgesomde voorwaarden ook moet worden voldaan om erkend te blijven, kan de inleidende zin van voornoemde paragraaf beter worden afgestemd op de overeenkomstige bepaling van het decreet van 6 maart 1991, en als volgt luiden : "Om erkend te worden, opnieuw erkend te worden en het te blijven, moet een bureau met maatschappelijke zetel in het Vlaamse Gewest aan de volgende voorwaarden voldoen C.
2. Het bepaalde in l", heeft enkel zin voor rechtspersonen. In ieder geval is de bepaling aan aanvulling toe. Dit kan door, naar het voorbeeld van artikel 5, § 1, 1, van het decreet van 6 maart 1991, te schrijven : "regelmatig opgericht zijn in de vorm van een handelsvennootschap waarvan, blijkens de statuten, de activiteit uitsluitend bestaat in het exploiteren van een bureau;?
L. 21.24311.
172 (BZ 1992) - Nr. 1
[ 50 1
3. Rekening houdend met de bedoeling van de stellers vanhet ontwerp zoals die door de gemachtigde van de Executieve werd verduidelijkt, schrijve men in 5 en 6, naar het voorbeeld van artikel 5, 5 1, 5 en 6, van het decreet van 6 maart 1991 ll..., geen personen hebben of gehad hebben die tijdens de periode . ..T
4. In 8" schrijve men : II... de verplichtingen die de sociale en de fiscale wetgeving opleggen?
5. De criteria van professionele deskundigheid en de gedragscode, waarvan sprake is in 9" en 18", moeten worden bepaald bij besluit van de Vlaamse Executieve.
6. Men stelle de tweede zin van 10" als volgt : "bovendien mag een outplacementbureau in zijn werking geen banden van exclusieve of overwegende aard onderhouden met een wervings-- of selectiebureau en omgekeerd;?
7. Indien de bepaling onder 11" alleen de exploitatie van bureaus voor arbeidsbemiddeling, andere dan die voor schouwspelartiesten betreft, is ze overbodig, vermits die exploitatie verboden is krachtens het bepaalde in artikel 2 van het koninklijk besluit van 28 november 1975 be-
L. 21.24311.
[ 51 1
172 (BZ 1992) - Nr. 1
treffende de exploitatie van bureaus voor arbeidsbemiddeling tegen betaling. Het 11" zou dan beter in artikel 9, Q 1, worden opgenomen als een van de redenen voor het intrekken of schorsen van de erkenning. Wordt enkel de arbeidsbemiddeling voor schouwspelartiesten bedoeld, dan kan de tekst worden gesteld als volgt : "geen arbeidsbemiddeling tegen betaling voor schouwspelartiesten uitoefenen zoals geregeld door het koninklijk besluit van 28 november 1975 . ..?
8. In 14', kan "de uitwervende of aanwervende werkgever*' worden vervangen door "de opdrachtgevende werkgever".
9. Het 18" stelle men als volgt : "18" de gedragscode onderschrijven waarvan de inhoud wordt vastgelegd door de Vlaamse Executieve op eensluidend advies van de erkenningscommissie?
10. Men schrijve in 2' en 7' telkens : II... burgerrechten en politieke rechten ../ en, in 13*, II... met artikel 9, 5 3. toestemming? Dit laatste geldt ook voor \\
L. 21.24311.
172 (BZ 1992) - Nr. 1
[ 52 1
Paragraaf 2. Er bestaat een discordantie tussen de tekst van paragraaf 2 en de desbetreffende commentaar in de memorie van toelichting (blz. 6), waarin wordt gesteld : "In beginsel zijn deze bureaus (met maatschappelijke zetel in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest of het Waalse Gewest) onderworpen aan dezelfde voorwaarden als bureaus met maatschappelijke zetel in het Vlaamse Gewest. Indien zij evenwel reeds erkend zijn in hun Gewest, mogen zij aantonen dat zij aldaar voldoen aan gelijkwaardige voorwaardenY De tekst van het ontwerp gaat niet zo ver vermits die niet van een erkenning in het betrokken Gewest maar uitsluitend van "gelijkwaardige voorwaardentt gewag gemaakt. Ermede rekening houdend dat aan de be-wuste voorwaarden ook zal moeten wÓrden voldaan om erkend te blijven, dient de formulering van het eerste lid in ieder geval te worden aangepast naar het voorbeeld van de inleidende zin van paragraaf 1. Een zelfde opmerking geldt voor paragraaf 3, eerste lid. Nog in het eerste lid schrijve men "het Brusselse Hoofdstedelijk GewesY en in het tweede lid, in fine, 4' . . . bepaald in 0 1". Deze laatste opmerking geldt ook voor paragraaf 3, tweede lid.
L. 21.24311.
172 (BZ
153 1
1992)-
Nr. 1
Paragraaf 3. Men schrijve in het eerste lid : "Aan een buitenlands bureau met ../ en men schrappe dan de woorden Wiet bedoeld bij 5s 1 en 2".
Artikel 7. In tegenstelling tot artikel 6, 5 1, van het decreet van 6 maart 1991, wordt in artikel 7 van het ontwerp van de ltverblijfplaatslt en niet van de ltwoon- of verblijfplaats" gewaagd. Volgens de gemachtigde van de Executieve zou er geen specifieke reden bestaan voor een dergelijk verschil in terminologie. Men neme dus de bewoordingen van het decreet van 6 maart 1991 over.
Artikel 8. Men stelle het laatste lid als volgt : "Indien een lid van de erkenningscommissìe of het bureau erom verzoekt wordt dit laatste gehoord?
Artikel 9. In paragraaf 1, 3', schrijve men : lt... de titels VII en IX van boek II van het Strafwetboek . ..T
L. 21.24311.
172 (BZ 1992) - Nr. 1
[ 54 1
Aangezien, krachtens het bepaalde in paragraaf 1, tweede lid, elke beslissing van de Gemeenschapsminister met redenen moet omkleed zijn, kan de tweede zin van paragraaf 1, derde lid, worden geredigeerd als volgt : "Ingeval van een niet-eenparig advies beslist de Gemeenschapsminister autonoom en deelt hij zijn beslissing mee aan de erkenningscommissieY Een dergelijke formulering is daarenboven meer in overeenstemming met de,memorie van toelichting (blz. 7). Nog in paragraaf 1, laatste lid, schrijve men II . . . gehoord door de erkenningscommissie of ten minste daartoe behoorlijk opgeroepen? Het bepaalde in paragraaf 2 gaat naar het zeggen van de gemachtigde van de Executieve uit van de onderstelling dat het bureau niet langer aan ,de erkenningsvoorwaarden voldoet. Teneinde dit duidelijker tot uitdrukking te brengen t verdient het aanbeveling te schrijven : "Ingeval het bureau niet langer aan de erkenningsvoorwaarden voldoet kan de Gemeenschapsminister, hetzij op verzoek van een gewone meerderheid van de leden van de erkenningscommissie, hetzij op eenparig verzoek van de werkgeversvertegenwoordigers of dewerknemersvertegenwoordigers in de erkenningscommissie, de lopende erkenning vervangen door . ..?
L. 21.24311.
172 (BZ 1992) - Nr. 1
155 1
De draagwijdte van de in paragraaf 4 gebruikte bewoordingen "de feiten die haar worden meegedeeld" is beperkter dan de overeenkomstige bepaling van artikel 9, 5 4, van het decreet van 6 maart 1991, waar sprake is van "feiten die haar ter kennis komen? Aan de Raad van State is meegedeeld dat dit niet de bedoeling is van de stellers van het ontwerp. Men neme derhalve laatstgenoemde formulering over.
Artikel 10. De Vlaamse Executieve zal moeten nagaan of de erkenningscommissie geen officiële benaming behoeft en, desgewenst, een citeernaam. In paragraaf 2, eerste lid, 2", schrijve men '1 . . . van de meest representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties;? In paragraaf 2, tweede lid, tweede zin, schrijve men Y.. tussen de leden die de werkgevers- en de werknemersorganisaties vertegenwoordigen? Vermits het naar het zeggen van de gemachtigde van de Executieve de bedoeling is om de S.E.R.V. zelf te laten uitmaken wie van zijn leden als plaatsvervangend voorzitter van de erkenningscommissie zal optreden, dient de memorie van toelichting (blz. 8) waarin sprake is van een ander "lid van het dagelijks bestuur van deze Raad" te worden aangepast.
L. 21.24311.
172 (BZ 1992) - Nr. 1
[ 56 1
Artikel ll. Men schrijve in 1" : ll... de statuten . ..T Nog in 1" dienen de woorden **of aangestelden** te vervallen : dit begrip omvat onder meer ook de werknemers van het bureau en het kan toch niet de bedoeling zijn dat elke wijziging in het personeelsbestand moet worden meegedeeld. In verband met het gebruik van de term Werblijfplaats** in 2", mag worden verwezen naar de opmerking bij artikel 7. Rekening houdend met de commentaar in de memorie van toelichting (blz. 8) rijst de vraag of in artikel 11 van het ontwerp niet tevens een bepaling moet worden opgenomen in de zin van artikel 11, tweede lid, van het decreet van 6 maart 1991, dat luidt als volgt : **Bij de definitieve stopzetting van de activiteit wordt de erkenning geschrapt**.
Artikel 12. Men vervange in het eerste lid '*werkgever-gebruikerf* door **opdrachtgevende werkgever?' en **bezoekers** door ~*gegadigden**. Nog in dat eerste lid schrijve men II... op de plaats waar hij het best kan worden gelezen**.
L. 21.24311.
[ 57 1
172 (BZ 1992) - Nr. 1
zullen de stellers van het ontwerp moeten nagaan of, naast het erkenningsnummer, ook niet de erkende activiteit (ofwel outplacement, ofwel werving of selectie) moet worden vermeld in de briefwisseling. Voorts
Artikel 13. Men vulle paragraaf 1 aan met de woorden : '*en de uitvoeringsbesluiten ervan**. Dit geldt eveneens voor paragraaf 2, 3". In paragraaf 2, 301 a), schrijve men "de persoon die het bureau exploiteert, zijn aangestelden of lasthebbers, alsook de werknemers . ..T Het bepaalde in e) wordt beter als een afzonderOok schrijve men "die krachtens dit lijk 4' opgenomen. decreet moeten worden aangeplakt? In paragraaf 3, eerste lid, dienen de woorden *'die bewijslast hebben tot het tegendeel is bewezen" te worden geschrapt, vermits zij de bewijslast in strafzaken betreffen en deel uitmaken van de vaststelling van de vorm van de vervolging, aangelegenheid die bij artikel 7 van de Grondwet aan de nationale wetgever is voorbehouden (zie het advies van de afdeling wetgeving L. 18.537/1 van 21 april 1988 en de erin aangehaalde rechtspraak van het Arbitragehof, inzonderheid de arresten nr. 44 van 23 december 1987, nr. 5/90 van 17 januari 1990 en nr. 15/90 van 5 april 1990).
L. 21.24311.
172 (BZ 1992) - Nr. 1
[ 58 1
Artikel 14. Het bepaalde in 2" moet worden aangepast in functie van het gevolg dat wordt gegeven aan de opmerking onder artikel 6, 5 1, 11". Alleszins moet worden geschreven **... die een activiteit uitoefenen . ..** vermits blijkbaar de cumulatie van beide activiteiten wordt beoogd.
Artikelen 15 en 16. Deze artikelen schenden de regels die de onderscheiden bevoegdheid bepalen van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten en moeten derhalve worden weggelaten (zie het onder artikel 13 geciteerde advies L. 18.537/1 van 21 april 1988 en de vermelde arresten van het Arbitragehof). Volgens artikel 11 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen moeten de Gemeenschappen en de Gewesten, wat de strafbaarstelling van overtredingen van het decreet en de uitvoeringsbesluiten enran betreft, zich houden aan het bepaalde in boek 1 van het Strafwetboek.
Artikel 17. Men schrijve : lt... wegens overtreding van de bepalingen van dit decreet en van de uitvoeringsbesluiten ervan verjaart . ..l*.
L. 21.24311.
172 (BZ 1992) - Nr. 1
159 1
Artikel 18. De verwijzing, in het tweede lid, naar artikel 11 van de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk ingeval van inbreuk op sommige sociale wetten, is niet afdoend en moet worden vervangen door een autonome, in het ontwerp zelf op te nemen regeling, waarbij op precieze wijze wordt bepaald in welke gevallen en op welke wijze de boete moet worden vermenigvuldigd.
Artikel 19. Men schrijve II... het decreet van 20 maart 1984 . . . , gewijzigd bij het decreet van 6 maart 1991 . ..*I.
--------------------
L. 21.24311.
172 (BZ 1992) - Nr. 1
De kamer was samengesteld uit de Heer
: H. COREMANS,
kamervoorzitter,
de Heer Mevrouw
: J. VERMEIRE,
staatsraden,
: S. VANDERHAEGEN,
de Heren : G. SCHRANS, E. WYMEERSCH,
assessoren van de afdeling wetgeving,
Mevrouw
griffier.
: A. BECKERS,
Het verslag werd uitgebracht door de H. M. VAN DAMME, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de H. W. VAN HAEGENDOREN, adjunct-referendaris.
L. 21.24311.
DE GRIFFIER,
DE VOORZITTER,
A. BECKERS.
H. COREMANS.
[ 61 1
ONTWERP VAN DECREET
172 (BZ 1992) - Nr. 1
172 (BZ 1992) - Nr. 1
[ 62 1
ONTWERP VAN DECREET DE VLAAMSE EXECUTIEVE,
Op voorstel van de Gemeenschapsminister van Tewerkstelling en Sociale Aangelegenheden ; Na beraadslaging, BESLUIT :
De Gemeenschapsminister van Tewerkstelling en Sociale Aangelegenheden is ermee belast, in naam van de Vlaamse Executieve, bij de Vlaamse Raad het ontwerp van decreet in te dienen, waarvan de tekst volgt : HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Dit decreet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 107 quater van de Grondwet. Artikel 2 Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : 1” outplacement : het geheel van begeleidende adviezen en diensten dat in opdracht en op kosten van een werkgever aan een ontslagen of met ontslag bedreigde werknemer wordt verstrekt om deze in staat te stellen zo vlug mogelijk een betrekking bij een nieuwe werkgever te vinden of een beroepsactiviteit als zelfstandige te ontplooien ; 2” werving : het geheel van activiteiten dat in opdracht en op kosten van een werkgever wordt uitgevoerd met betrekking tot het bekendmaken van een openstaande arbeidsplaats : 3” selectie : het geheel van activiteiten dat in opdracht en op kosten van een werkgever wordt uitgevoerd met het oog op het uitbrengen van een advies nopens de geschiktheid van de sollicitanten voor één of meerdere vacatures ; 4” het bureau : de rechtspersoon of de natuurlijke persoon die als tussenpersoon voor een werkgever optreedt om tegen betaling activiteiten in de zin van l”, 2” of 3” uit te oefenen ; 5” de erkenningscommissie : de commissie ingesteld bij artikel 10 van dit decreet ; 6" de Gemeenschapsminister : de Gemeenschapsminister die het tewerkstellingsbeleid onder zijn bevoegdheid heeft. Artikel 3 Dit decreet is niet van toepassing op bekendmakingen in kranten en publicaties of door middel van auditieve of visuele media tenzij deze als uitsluitend of hoofddoel hebben als tussenpersoon in de zin van artikel 2 , 4” op te treden.
172 (BZ 1992) - Nr. 1
1 63 1
Dit decreet is evenmin van toepassing op het Vast Secretariaat voor Werving van het Rij kspersoneel.
HOOFDSTUK II Erkenning Artikel 4 Zonder voorafgaande erkenning mag niemand een bureau exploiteren waarvan de activiteiten bestaan uit het hetzij outplacement, hetzij werving of selectie, noch met het oog op de uitoefening van deze activiteiten, adverteren of reclame maken.
Artikel 5 0 1. De Vlaamse Executieve bepaalt de procedure inzake de aanvraag van de erkenning en van de hernieuwing ervan. 0 2. De erkenning wordt verleend door de Gemeenschapsminister na advies van de erkenningscommissie. Wanneer het advies niet binnen de door de Vlaamse Executieve vast te stellen termijn wordt verleend, kan de Gemeenschapsminister een beslissing nemen. Deze beslissing dient met redenen te worden omkleed. Wanneer de Gemeenschapsminister afwijkt van het advies, dient hij zijn beslissing met redenen te omkleden. 8 3. De erkenning wordt verleend voor een periode van ten hoogste vier jaar en is hernieuwbaar na advies van de erkenningscommissie. Aan het bureau dat reeds minstens vier jaar ononderbroken erkend is in het Vlaamse Gewest, kan, na advies van de erkenningscommissie, een erkenning voor onbepaalde duur worden verleend. 8 4. De verleende erkenning is niet voor overdracht vatbaar. 0 5. Overeenkomstig de nadere regelen die de Vlaamse Executieve bepaalt, kan de Gemeenschapsminister, na advies van de erkenningscommissie, een termijn bepalen binnen welke het bureau effectief gebruik moet maken van de erkenning.
Artikel 6 0 1. Om erkend te worden, opnieuw erkend te worden en het te blijven, moet een bureau met maatschappelijke zetel in het Vlaamse Gewest aan de volgende voorwaarden voldoen : 1” regelmatig opgericht zijn in de vorm van een handelsvennootschap waarvan, blijkens de statuten, de activiteit uitsluitend bestaat uit het exploiteren van een bureau ; 2” indien het een natuurlijk persoon betreft, moet deze persoon de burgerrechten en politieke rechten genieten ; 3” niet in staat van faillissement of in staat van kennelijk onvermogen verkeren, noch het voorwerp uitmaken van een procedure tot faillietverklaring, noch een gerechtelijk akkoord hebben aangevraagd of verkregen ; 4” onder de bestuurders, zaakvoerders, lasthebbers of personen bevoegd om de vennootschap te verbinden of te vertegenwoordigen, geen personen hebben aan wie het uitoe-
172 (BZ 1992) - Nr. 1
fenen van dergelijke functies is verboden krachtens het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 waarbij aan bepaalde veroordeelden en aan de gefailleerden verbod wordt opgelegd bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen en waarbij aan de rechtbanken van koophandel de bevoegdheid wordt toegekend dergelijk verbod uit te spreken ; 5” onder de bestuurders, zaakvoerders, lasthebbers of personen bevoegd om de vennootschap te verbinden of te vertegenwoordigen, geen personen hebben of gehad hebben die tijdens de periode van vijf jaar, voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning of tot hernieuwing van de erkenning, aansprakelijk gesteld zijn voor de verbintenissen of schulden van een gefailleerde vennootschap, bij toepassing van de artikelen 35, 60, 63 ter, 123 tweede lid, 7” of 133 bis van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen ; 6” onder de bestuurders, zaakvoerders, lasthebbers of personen bevoegd om de vennootschap te verbinden of te vertegenwoordigen, geen personen hebben of gehad hebben die tijdens de periode van vijf jaar, voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning of tot hernieuwing van de erkenning, herhaaldelijk of op een ernstige wijze in overtreding zijn geweest op het gebied van de fiscale verplichtingen, de sociale verplichtingen of de wettelijke en reglementaire bepalingen met betrekking tot het uitoefenen van activiteiten inzake outplacement, werving of selectie ; 7” onder de bestuurders, zaakvoerders, lasthebbers of personen bevoegd om de vennootschap te verbinden of te vertegenwoordigen, geen personen hebben aan wie de burgerrechten en politieke rechten zijn ontnomen ; 8” voldoen aan de verplichtingen die de sociale en de fiscale wetgeving opleggen ; 9” beantwoorden aan de criteria van professionele deskundigheid die door de Vlaamse Executieve worden vastgesteld ; 10” geen activiteiten uitoefenen die zowel op outplacement als op werving en selectie betrekking hebben ; bovendien mag een outplacementbureau in zijn werking geen banden van exclusieve of overwegende aard onderhouden met een wervings- of selectiebureau en omgekeerd ; 11” geen activiteiten uitoefenen die betrekking hebben op de arbeidsbemiddeling tegen betaling zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 28 november 1975 betreffende de exploitatie van bureaus voor arbeidsbemiddeling tegen betaling ; 12” in zijn werking geen banden van exclusieve of overwegende aard onderhouden met een uitzendbureau bedoeld in artikel 7, 1” van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers ; 13” zich ertoe verbinden de persoonlijke levenssfeer van de werknemer te eerbiedigen en de gegevens die tot de persoonlijke levenssfeer behoren, enkel te gebruiken met toestemming en in het belang van de werknemer in het kader van zijn professionele herinschakeling ; 14” zich ertoe verbinden elke informatie over de opdrachtgevende werkgever enkel te gebruiken binnen het kader van de in artikel 2, 1” tot 3” bedoelde activiteiten ; 15” zich ertoe verbinden inzage te verlenen aan de personen bedoeld in 13” en 14” betreffende de over hen opgeslagen gegevens en hen, op hun verzoek, na beëindiging van de opdracht, hun dossier terug te geven ;
[ 64 1
172 (BZ 1992) - Nr. 1
1 65 1
16” zich ertoe verbinden de personen bedoeld in 13” en 14” op een objectieve, respectvolle en niet-discriminerende wijze te behandelen ; 17” zich ertoe verbinden onder geen beding enige vergoeding van de werknemer of de werkzoekende te aanvaarden ; 18” zich ertoe verbinden noch de aanwervings- of de ontslagbeslissing, noch de onderhandelingen daaromtrent te beïnvloeden ; 19” zich ertoe verbinden, indien het outplacementactiviteiten betreft, zich niet te beroepen op de niet-uitvoering van de verbintenissen van de werkgever tegenover het bureau om de outplacementbegeleiding te schorsen of stop te zetten ; 20” zich ertoe verbinden, indien het outplacementactiviteiten betreft, om een ongevallenverzekering te sluiten, waarbij voor alle ongevallen, gebeurd tijdens de outplacementopdracht en op de weg van en naar de plaats waar deze wordt uitgevoerd en die niet door de ongevallenverzekering van de opdrachtgevende werkgever vergoed worden, dezelfde bescherming wordt geboden als deze welke door de arbeidsongevallenwetgeving wordt gewaarborgd ; 21” de gedragscode onderschrijven waarvan de inhoud wordt vastgelegd door de Vlaamse Executieve op eensluidend advies van de erkenningscommissie. 0 2. Om erkend te worden, opnieuw erkend te worden en het te blijven, moet een bureau met maatschappelijke zetel in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest of het Waalse Gewest aantonen dat het in zijn gewest aan gelijkwaardige voorwaarden als vermeld in 8 1 voldoet. Indien de erkenningscommissie tot de bevinding komt dat deze voorwaarden niet gelijkwaardig zijn, kan zij de Gemeenschapsminister adviseren een deel of het geheel van de voorwaarden op te leggen zoals bepaald in 5 1. 0 3. Om erkend te worden, opnieuw erkend te worden en het te blijven, moet een buitenlands bureau met maatschappelijke zetel binnen de Europese Gemeenschap aantonen dat het in zijn land aan gelijkwaardige voorwaarden als vermeld in 0 1 voldoet. Indien de erkenningscommissie tot de bevinding komt dat deze voorwaarden niet gelijkwaardig zijn, kan zij de Gemeenschapsminister adviseren een deel of het geheel van de voorwaarden op te leggen zoals bepaald in 8 1. 0 4. Om erkend te worden, opnieuw erkend te worden en het te blijven, moet een bureau met maatschappelijke zetel buiten de Europese Gemeenschap voldoen aan de voorwaarden vermeld in 0 1. Het moet daarenboven het bewijs leveren dat het in het land van herkomst activiteiten in de zin van artikel 2, 10, 20 of 3” uitoefent.
Artikel 7 Het bureau dat een erkenning of een hernieuwing ervan aanvraagt, moet de naam van de natuurlijke persoon of personen met woon- of verblijfplaats in België en die gemachtigd zijn het bureau tegenover derden te verbinden en het in rechte te vertegenwoordigen, meedelen.
172 (BZ 1992) - Nr. 1
[ 66 1 Artikel 8
De Vlaamse Executieve bepaalt welke documenten en bewijsstukken het bureau bij de aanvraag tot erkenning of tot herníeuwing ervan moet voegen. Het bureau moet aan de erkenningscommissie alle bijkomende documenten, stukken en inlichtingen verstrekken die zij nodig acht om na te gaan of de erkenningsvoorwaarden vervuld zijn. Indien een lid van de erkenningscommissie of het bureau erom verzoekt wordt dit laatste gehoord.
HOOFDSTUK III Intrekking of schorsing van de erkenning Artikel 9 0 1. De Gemeenschapsminister kan, na advies van de erkenningscommissie, de erkenning intrekken of schorsen voor de termijn die hij bepaalt wanneer : 10 het bureau de erkenningsvoorwaarden niet meer vervult ; 2" het bureau de bepalingen van dit decreet overtreedt 3” de aanvrager of de personen bedoeld in artikel 6, 0 1, 2” en 4”, tijdens de geldigheidsduur van de erkenning een onherroepelijke veroordeling hebben opgelopen wegens valsheid in geschrifte, gebruik van valse geschriften of wegens misdaden en wanbedrijven, bepaald bij de titels VII en IX van boek II van het Strafwetboek, alsmede wegens één van de inbreuken bepaald bij artikel 14 van dit decreet ; 4” de erkenning verleend werd op grond van verklaringen die vals, onvolledig of onjuist worden bevonden. De Gemeenschapsminister dient zijn beslissing met redenen te omkleden. Wanneer de erkenningscommissie een eenparig advies uitbrengt, dient de Gemeenschapsminister dit advies te volgen. Ingeval van een niet-eenparig advies beslist de Gemeenschapsminister en deelt hij zijn beslissing mee aan de erkenningscommissíe. Het betrokken bureau wordt vooraf gehoord door de erkenningscommissie of ten minste daartoe behoorlijk opgeroepen. 0 2. Ingeval het bureau niet langer aan de erkenningsvoorwaarden voldoet kan de Gemeenschapsminister, hetzij op het verzoek van een gewone meerderheid van de erkenningscommissie, hetzij op eenparig verzoek van de werkgeversvertegenwoordigers of de werknemersvertegenwoordigers in de erkenningscommissie, de lopende erkenning vervangen door een erkenning voor de duur van zes maanden tijdens welke het bureau het bewijs moet leveren dat opnieuw voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 6. 0 3. De Gemeenschapsminister kan, na advies van de erkenningscommissie, de termijn van de schorsing verminderen met inachtneming van het bepaalde in 9 1, derde lid. 0 4. De erkenningscommissie kan de feiten die haar ter kennis komen en die wijzen op overtredingen of tekortkomingen zoals bedoeld in 8 1, ter kennis brengen van de Gemeenschapsminister die de ambtenaren en beambten, aangewezen krachtens artikel 13 met een onderzoek belast.
172 (BZ 1992) - Nr. 1
[ 67 1
8 5. De in 8 4 bedoelde ambtenaren en beambten stellen de erkenningscommissie in kennis van alle waarschuwingen, termijnen en processen-verbaal bedoeld in artikel 13, 8 3.
HOOFDSTUK IV Erkenningscommissie inzake outplacement , werving en selectie Artikel 10 8 1. In de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen wordt een commissie voor de erkenning van de bureaus die aan hetzij outplacement, hetzij werving of selectie doen, opgericht. De erkenníngscommissíe wordt belast met de taak de Gemeenschapsminister van advies te dienen omtrent de erkenning, de hernieuwing, de schorsing of de intrekking van de erkenning. $ 2. De erkenningscommissie is samengesteld uit : 10 een voorzitter ; 2” een gelijk aantal vertegenwoordigers van de meest representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties ; 3” twee deskundigen die onafhankelijk staan tegenover enerzijds de organisaties die in de erkenningscommissie vertegenwoordigd zijn en anderzijds de bureaus bedoeld in dit decreet en waarvan ten minste één houder is van het diploma van doctor of licentiaat in de psychologie ; 4” twee ambtenaren van het Departement Economie, Werkgelegenheid en Binnenlandse Aangelegenheden van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. De voorzitter wordt gekozen onder de leden van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen. Er bestaat een wisselend voorzitterschap tussen de leden die de werkgeversen de werknemersorganisaties vertegenwoordigen. Bij afwezigheid van de voorzitter neemt een lid van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen het voorzitterschap waar. De leden van de erkenningscommissie worden door de Vlaamse Executieve benoemd. Deze bepaalt tevens de nadere regelen betreffende de samenstelling en de werkwijze van de commissie. Alleen de in het eerste lid, 2” genoemde leden zijn stemgerechtigd. 0 3. Er is onverenigbaarheid tussen het mandaat van lid van de erkenningscommissie en de hoedanigheid van bestuurder, zaakvoerder, lasthebber of aangestelde van de in dit decreet beoogde bureaus.
HOOFDSTUK V Toezicht Artikel 11 Het bureau is ertoe gehouden de Gemeenschapsminister en de erkenningscommissie in kennis te stellen van : 1” de wijzigingen aangebracht in de oprichtíngsakte, de statuten of de lijst van bestuurders, zaakvoerders of lasthebbers ;
172 (BZ 1992) - Nr. 1
[ 68 1
2” de wijzigingen betreffende de naam van de natuurlijke persoon of personen met woon- of verblijfplaats in België die gemachtigd zijn het bureau tegenover derden te verbinden en het in rechte te vertegenwoordigen ; 3” de stopzetting van de in artikel 2, 1” tot 3” bedoelde activiteiten. Bij de definitieve stopzetting van de activiteit wordt de erkenning geschrapt. Artikel 12 Het bureau is ertoe gehouden een tekst waarin de rechten van de werknemer en de opdrachtgevende werkgever worden uiteengezet, te overhandigen aan de gegadigden of in extenso aan te plakken in de voor het publiek toegankelijke lokalen van het bureau op de plaats waar hij het best kan worden gelezen. De inhoud van deze tekst wordt vastgesteld door de Gemeenschapsminister na advies van de erkenningscommissie. Het bureau is er eveneens toe gehouden in zijn briefwisseling melding te maken van het erkenningsnummer en de erkende activiteit. Artikel 13 9 1. Onverminderd de plichten van de officieren van de gerechtelijke politie houden de door de Gemeenschapsminister aangewezen ambtenaren en beambten toezicht op de uitvoering van dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan. 8 2. De in 0 1 bedoelde ambtenaren mogen bij uitoefening van hun opdracht : 1” tussen 5 en 21 uur zonder voorafgaande verwittiging vrij binnentreden in alle lokalen, woonruimtes uitgezonderd, waarvan zij redelijker wijze kunnen vermoeden dat ze aan hun toezicht onderworpen zijn ; 2” tussen 21 en 5 uur met voorafgaande toestemming van de rechter in de politierechtbank binnentreden in de in 1 bedoelde lokalen, woonruimtes uitgezonderd, voor zover er redenen zijn om te veronderstellen dat er inbreuken gepleegd zijn op de reglementering waarop zij toezicht uitoefenen ; 3” een onderzoek, een controle of een enquête instellen alsmede alle inlichtingen inwinnen die zij nodig achten om zich ervan te vergewissen dat de bepalingen van dit decreet en de uítvoeringsbesluiten ervan werkelijk worden nageleefd, inzonderheid ; a) hetzij alleen, hetzij tezamen de persoon die het bureau exploiteert, zijn aangestelden of lasthebbers, alsook de werknemers of de werkgevers die een beroep hebben gedaan op het bureau, ondervragen over alle feiten die nuttig zijn voor de uitoefening van het toezicht ; b) zich zonder verplaatsing alle documenten en stukken doen voorleggen die bij dit decreet zijn voorgeschreven of uittreksels ervan opmaken ; c) inzage hebben en een afschrift nemen van alle documenten en stukken die zij voor het volbrengen van hun opdracht nodig achten ; d) tegen ontvangstbewijs alle documenten en stukken in beslag nemen die het mogelijk maken een inbreuk vast te stellen ; 4” de aanplak gelasten van de bescheiden die krachtens dit decreet moeten worden aangeplakt. ’
172 (BZ 1992) - Nr. 1
169 1
0 3. De in 0 1 bedoelde ambtenaren en beambten hebben het recht waarschuwingen te geven, voor de overtreder een termijn te bepalen om zich in orde te stellen en om processenverbaal te maken. Op straffe van nietigheid moet een afschrift van het proces-verbaal ter kennis van de overtreder worden gebracht binnen een termijn van zeven dagen na de vaststelling van de overtreding. 8 4. De in 0 1 bedoelde ambtenaren en beambten kunnen, in de uitoefening van hun ambt, de bijstand van de gemeentepolitie en de rijkswacht vorderen. HOOFDSTUK VI Strafbepalingen Artikel 14 Worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot één maand en met een geldboete van 26 tot 500 frank of met één van deze straffen alleen : 1” hij die een bureau exploiteert zonder regelmatige erkenning, alsmede zijn aangestelden of lasthebbers ; 2” ieder persoon, al dan niet houder van een erkenning, die een bureau exploiteert, alsmede zijn aangestelden of lasthebbers die een activiteit hebben uitgeoefend die betrekking heeft op de arbeidsbemiddeling tegen betaling zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 28 november 1975 betreffende de exploitatie van bureaus voor arbeidsbemiddeling tegen betaling ; 3” ieder persoon, al dan niet houder van een erkenning, die een bureau exploiteert, alsmede zijn aangestelden of lasthebbers die een vergoeding vorderen van de betrokken werknemer ; 4” ieder persoon, al dan niet houder van een erkenning, die een bureau exploiteert, alsmede zijn aangestelden of lasthebbers die het krachtens het decreet geregelde toezicht verhinderen ; 5” de werkgever die wetens en willens een beroep doet op een bureau waarvan de exploitant niet in het bezit is van een regelmatige erkenning. Artikel 15 De publieke rechtsvordering wegens overtreding van de bepalingen van dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan verjaart door verloop van drie jaren na het feit waaruit de vordering is ontstaan. HOOFDSTUK VII Slotbepalingen Artikel 16 De wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk ingeval van inbreuk op sommige sociale wetten, is van toepassing op al wie in het Vlaamse Gewest een bureau exploiteert zonder regelmatige erkenning in de zin van artikel 4 van dit decreet en de werkgever die wetens en willens een beroep doet op een bureau waarvan de exploitant niet in het bezit is van een regelmatige erkenning.
172 (BZ 1992) - Nr. 1
[ 70 1
Het bedrag van de administratieve geldboete is het bedrag vermeld in artikel 1 van de wet.
aan
Artikel 17 In artikel 4 van het decreet van 20 maart 1984 houdende oprichting van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling, gewijzigd bij het decreet van 6 maart 1991, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1” Artikel 4, 1” wordt aangevuld met de volgende bepaling : ,,De Dienst wordt gelijkgesteld met een erkend wervings- en selectiebureau. Hij is niet onderworpen aan de bepalingen van het decreet van . . . . . . . . . houdende regeling tot erkenning van de outplacement-, wervings- en selectiebureaus in het Vlaamse Gewest.” 2” Artikel 4 wordt aangevuld met de volgende bepaling : ,,7” outplacement aan te bieden en te organiseren voor ontslagen of met ontslag bedreigde werknemers”. De Dienst wordt gelijkgesteld met een erkend outplacementbureau. Hij is niet onderworpen aan de bepalingen van het decreet van . . . . . . . . houdende regeling tot erkenning van de outplacement-, wervings- en selectiebureaus in het Vlaamse Gewest. ,,
Artikel 18 Dit decreet treedt in werking op de eerste dag van de derde maand volgend op die gedurende welke het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Brussel, 25 maart 1992.
De Voorzitter van de Vlaamse Executieve, L. VAN DEN BRANDE
De Gemeenschapsminister van Tewerkstelling en Sociale Aangelegenheden, L. DETIEGE