ARC1
Stuk 26 (1981-1982) - Nr. 2
VLAAMSE RAAD 19 APRIL 1984
ZITTING 1983-1984
VOORSTEL VAN DECREET - van de heer A. Diegenant C.S. houdende wijziging van het decreet van 2 maart 1977 houdende regeling van de erkenning en de subsidiëring van de landeldk georganiseerde sportverenigingen VERSLAG namens de Commissie voor culturele aangelegenheden en pedagogische en didactische vorming uitgebracht door de heer R. Peeters
D AMES
EN
H EREN ,
De Commissie voor culturele aangelegenheden en pedagogische en didactische vorming, heeft gedurende 3 vergaderingen genoemd voorstel van decreet besproken en goedgekeurd. Samenstelling van de Commissie : Voorzitter : de heer 1. Van Belle. Vaste leden : de heren A. Bourgeois, P. Breyne, mevrouw R. De Backer-Van Ocken, de heren A. Diegenant, R. Peeters, F. Vanderborght; de heren M. Decoster, F. Grootjans, 1. Van Belle, 0. Van den Broeck ; de heren J. Ramaekers, W. Seeuws, L. Van den Bossche ; de heren A. De Beul, R. Declercq. Plaatsvervangers : de heren E. Desutter, C. Moors, M. Van Herreweghe ; de heren E. Beysen, J. Vandermarliere ; de heren V. Peuskens, G. Temmerman ; de heer J. Somers.
Zie : 26 (19814982) - Nr. 1 : Voorstel van decreet Zie ook : 159 (19751976) - Nr. 1 : Ontwerp van decreet - Nrs. 2 tot 7 : Amendementen - Nr. 8 : Verslag
435
26 (1981-1982) - Nr. 2
Algemene bespreking
De indiener ligt zijn voorstel toe. Hij verwijst naar de argumenten aangehaald in de toelichting van zijn voorstel. De hoofdbedoeling is dat het decreet van 2 maart 1977 houdende regeling van de erkenning en de subsidiëring van de landelijke erkende sportverenigingen in die zin wordt bijgestuurd dat, via een aanpassing van de subsidiëringsvoorwaarden, er in genoemde sportverenigingen ook aandacht kan worden besteed aan een permanente, degelijke sporttechnische begeleiding. Dit wordt specifiek bereikt door een aanpassing van de subsidies en de subsidievoorwaarden vervat in littera b en c, derde alinea van artikel 11 van het decreet van 2 maart 1977 (zie artikelen 2 en 3 van het voorstel van decreet (Stuk 26 (1981-1982) - Nr. 1). Na deze uiteenzetting wordt door verschillende leden gevraagd of het niet raadzaam is, dit voorstel voor advies voor te leggen aan de hoge Raad voor de Sport. De Commissie is het daarmee eens en het advies van de Hoge Raad wordt haar overgemaakt op 8 juni 1983 (zie bijlage 1). De indiener gaat in op de verschillende argumenten die de Hoge Raad voor de Sport heeft aangevoerd om het voorliggend voorstel, in de oorspronkelijke vorm, niet goed te keuren. Er is vooreerst het argument van de Hoge Raad voor de Sport, die stelt dat de grootste toelage traditioneel naar het personeelslid met de grootste administratieve verantwoordelij kheid moet gaan. Hierop antwoordt de indiener dat waar het decreet 90 procent subsidie voorziet op de brutowedde van dit eerste personeelslid, er in zijn voorstel sprake is van 95 procent (artikel 2). Dit argument is derhalve, aldus de indiener, niet overtuigend. Wat de tweede considerans van het advies betreft, met name het bij voorkeur inschakelen van sporttechnische begeleiders in los verband, antwoordt de indiener dat hij het daarmee grotendeels oneens is. Er bestaat een grote behoefte in de federaties om iemand full-time ter beschikking te hebben die als hoofdtaak de sporttechnische begeleiding heeft. Ook in het beleidsvoorbereidend werk en de planning van de federaties is een staflid met een dergelijke kwalificatie onontbeerlijk. Als bevoorrechte getuige van de sector, stelt de indiener - in antwoord op de derde considerans van het advies - dat de federaties juist wel scherp de nood aan een sporttechnische begeleiding aanvoelen en ook vaak formuleren. Het vijfde argument van de Hoge Raad lijkt volgens de indiener een pleidooi voor het voorstel : dan immers zou het beoogde doel juist worden bereikt. Voor de argumenten onder 4 en 6 van het advies heeft de indiener begrip en hij wil uiteraard de redactie van zijn voorstel aanpassen. Daartoe zal hij amendementen voorbereiden. De indiener concludeert dat het negatieve advies bij nader inzien niet in dergelijke mate elementen aanvoert dat het voorstel te verwerpen is, maar integendeel zeer nuttig kan zijn mits een lichte aanpassing gebeurt wat de concrete subsidiëringsvoorwaarden betreft, en daartoe is de indiener bereid. Een lid kan het eens zijn met de grond van het voorstel, want men investeert beter in mensen dan in infrastructuur. De Gemeenschapsminister wijst op de meerkost van 42 miljoen frank ten laste van de begroting. Dat geld is niet voorhanden. De groeivoet van de personeelskosten in de begroting van cultuur bedraagt slechts 1,004 procent in 1984, gezien de huidige thesauriemogelijkheden.
ru
26 (1981-1982) - Nr. 2
PI
De verslaggever wenst te weten welke gegevens er voorhanden zijn op gebied van de sporttechnische en andere begeleiding in de landelijk georganiseerde sportverenigingen. Hiervoor wordt verwezen naar een parlementaire vraag van 23 november 1983. De concrete gegevens zijn opgenomen in bijlage II. Een lid stelt vast dat in de landelijk georganiseerde bonden veel vrijwilligerswerk is gebeurd, maar dat nu via het decreet van 2 maart 1977 de mogelijkheid is geschapen om een administratieve kracht te laten subsidiëren. De aard van het werk, dat zo’n administratief personeelslid moet presteren, is moeilijk te verzoenen met specifieke sporttechnische begeleiding in het veld. Maar hetzelfde lid waarschuwt wel de Commissie om niet weer een nieuwe kans te creëren voor de reeds machtige, grote federaties, die vrij vlot van deze mogelijkheden zullen kunnen gebruik maken, terwijl de kleinere federaties, achteraf, als de kredieten zijn opgebruikt, noodgedwongen in de kou zullen blijven staan. Het lid noemt dit een beleid dat in de sportwereld ,,de rij ken rijker maakt”. De Gemeenschapsminister verzekert dat hem geenszins de bedoeling voorzit om welke federatie dan ook te bevoordelen of achteruit te stellen. Hoe dan ook, aldus de Gemeenschapsminister, zal het decreet correct worden toegepast.
Artikelsgewijze bespreking
Artikel 1 Bij dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt en het wordt eenparig aangenomen. Artikel 2 Hierbij dient de heer A. Diegenant, als gevolg van de vroeger gehouden bespreking een amendement in dat ertoe strekt de tekst van dit artikel te laten wegvallen. Daartoe steunt de indiener op 1) de geest van het decreet van 2 maart 1977 zoals bevestigd in het advies van de Hoge Raad voor de Lichamelijke Opvoeding en de Sport over het voorstel van decreet wat betreft de rangorde der personeelsleden ; . 2) de beoogde promotie van de begeleiding van de sporttechnische beleidsaspecten binnen de landelijk georganiseerde sportverenigingen ; 3) de bemerkingen geformuleerd tijdens de algemene bespreking van het voorstel van decreet, onder meer wat de budgettaire implicaties ervan betreft ; het is voldoende de subsidiëring van wedde van het derde personeelslid op te trekken tot 75 procent op voorwaarde dat het tweede personeelslid belast wordt met sporttechnische begeleiding en hiertoe de gepaste opleiding genoot.
Dit wordt bereikt door de formulering van artikel 3 van het voorstel, zodat artikel 2 mag wegvallen en door de kwalifïcaties (diploma’s, ervaring) die op basis van het bestaande artikel 4 van het voorstel kunnen worden bepaald. De Commissie is het daarmee eens en het amendement wordt zonder opmerkingen eenparig aangenomen.
26 (1981-1982) - Nr. 2 Artikel 3 (nieuw artikel 2) De indiener heeft ook bij dit artikel een amendement ingediend dat ertoe strekt in de tweede paragraaf van dit artikel de woorden ,,bedraagt de subsidiëring voor het derde personeelslid 75 procent van het bedoelde bedrag” weg te laten en te vervangen door wat volgt : ,,en de federatie minimum drie voltijdse personeelsleden in dienst heeft, wordt de basistoelage verdubbeld”. Het amendement, aldus de indiener, houdt rekening met de bedoeling van het voorstel van decreet evenals met de budgettaire mogelijkheden. De indiener verklaart verder nog dat het artikel 3 in een bijzondere stimulans voorzag. Overleg over budgettaire implicaties wees uit dat het niet makkelijk is, dit juist te schatten. Vandaar dat werd omgeschakeld naar een formule waarbij de budgettaire implicaties beter kunnen worden geraamd. De Minister gaat akkoord om minder het accent te leggen op het administratieve en meer sporttechnische inbreng te stimuleren. Een lid meent dat er hier ook beroepsorganisaties gevat worden. Aldus zouden trainers die reeds zeer hoge vergoedingen ontvangen, op deze manier kunnen betoelaagd worden. Dit lijkt in geen geval aangewezen. Er mogen via dit decreet geen professionele trainers worden gesubsidieerd. De indiener verduidelijkt dat het hier gaat om amateursportbeoefenaars die dus niet betaald worden. De mensen die in de administratie van deze federaties werken, hebben administratieve en ook sporttechnische taken. Dit laatste moet worden bevorderd. Een lid wil weten of de volleybal- of handbalfederatie hieronder vallen. De indiener antwoordt dat het gaat over het decreet van 2 maart 1977, dus landelijke organisaties, van nietbetaalde sportbeoefenaars, die zich georganiseerd hebben (zeg gefederaliseerd) op de wijze, door het decreet van 2 maart 1977 bepaald. Een lid meent dat hiervan zijn uitgesloten de trainers of coaches, die in dienstverband werken. Een ander lid kan zich verenigen met de wens van de federaties om meer sporttechnische medewerkers te werven. Hij heeft nochtans enkele vragen. Zijn er ter zake weddeschalen voorzien, zoals in de andere decreten ? Wat zal de uitvoering van dit decreet kosten (maximaal of minimaal) omdat de uitvoering van andere decreten vaak wordt geblokkeerd ? De indiener repliceert hierop dat de maximum subsidieerbare wedde werd vastgelegd volgens de bekwaamheid. De hoogst mogelijke wedde is deze van bestuurssecretaris. Wat de totaalkost betreft stelt de indiener dat dit een blanco operatie is, door het feit dat er in de toekomst minder bonden zullen gesubsidieerd worden. De Gemeenschapsminister deelt bovendien mee dat de kwestie van de weddetoelagen werd geregeld door het koninklijk besluit van 24 juli 1978 betreffende de toelagen ten laste van de Nederlandse Cultuurgemeenschap voor de personeelsleden van de erkende landelijk georganiseerde sportverenigingen. (BS 1808.1978) (Zie bijlage III). Indien het amendement van de heer A. Diegenant op zijn eigen voorstel wordt aangenomen kost dit rond de twee miljoen, wat de Gemeenschapsminister wel doenbaar lijkt. Een
Vl
Vl
26 (1981-1982) - Nr. 2
lid wil vooral vermijden dat aan één persoon een grote wedde zou worden toegekend. De indiener repliceert dat men binnen de globale middelen van de sportsector blijft, er zijn alleen verschuivingen binnen de sector. Wat het amendement op artikel 3 betreft is de Gemeenschapsminister akkoord. Een lid vraagt of verantwoording bij artikel 2 niet in tegenspraak is met de inhoud van artikel 3. Zijn wij niet in tegenspraak met het Cultuurpact, wanneer men de basistoelage bindt aan de personeelstoelagen ? Men subsidieert, aldus dit lid nogmaals, de rijken. Hetzelfde lid wijst ook op de gevaren van gedwongen fusie van federaties, wat tot drama’s leidt. Een lid meent dat er geen tegenspraak met het Cultuurpact is. De 3 soorten toelagen mogen niet verminderd worden, de een ten koste van de ander. Hier trekt men de basistoelage op, maar niet in mindering van de personeelskosten. De Minister deelt de bedragen van de basistoelage mee : voor categorie 1 : 100.000 frank. voor categorie II : 75.000 frank. voor categorie III : 50.000 frank. (zie artikel 9 van het genoemde decreet van 2 maart 1977). Hier wordt voorgesteld een bijkomende toelage te geven, wanneer sporttechnische begeleiders worden aangesteld. Het zou een meeruitgave van 2 miljoen betreffen, die binnen de begroting doenbaar is. De Gemeenschapsminister werpt het probleem op van de term ,,het tweede personeelslid”. Hij vraagt zich af of het niet voldoende is als één van de drie personeelsleden zich met de sporttechnische begeleiding bezig houdt. Een lid meent dat het moet gaan om de vermeedering van de subsidiëring van het tweede personeelslid. Een ander lid stelt dat men tot een situatie kan komen dat men een bepaald personeelslid veel meer subsidieert dan hij verdient. Na een discussie over dit probleem dienen de heren A. Diegenant en 0. Van den Broeck vervolgens een amendement in dat ertoe strekt het tweede lid van dit artikel te vervangen door wat volgt : ,,Wanneer een federatie minimum drie voltijdse personeelsleden in dienst heeft, waaronder ten minste éen specifiek belast met de sporttechnische begeleiding, wordt voor het derde personeelslid een bij komende weddetoelage toegekend gelijk aan de basistoelage die deze federatie geniet”. De Commissie is het daarmee eens en het amendement wordt aangenomen met tien stemmen vóór en één tegen. Het gehele aldus geamendeerde artikel 3 (nieuw artikel 2) wordt met dezelfde stemming aangenomen. Artikel 4 (nieuw artikel 3) Op vraag van een lid antwoordt de Gemeenschapsminister dat de controle op het feit dat de door dit decreet gesubsidieerde federaties wel werkelijk aan sporttechnische begeleiding doen, geregeld wordt via de tekst van dit artikel. Conform met de wijziging aan het vorige artikel wordt de term ,,tweede” vóór het woord ,,personeelslid” geschrapt. Het artikel wordt aangenomen met tien stemmen voor, bij één onthouding.
26 (1981-1982) - Nr. 2 Artikel 4 (nieuw) Op vraag van de indiener en met instemming van de Gemeenschapsminister, die meent dat men budgettair niet anders kan, wordt een nieuw artikel toegevoegd, luidend als volgt : ,,Dit decreet treedt in werking op 1 januari 1985”. Dit artikel wordt aangenomen met 10 stemmen bij één onthouding.
Eindstemming
Het voorstel van decreet, zoals geamendeerd, wordt aangenomen met tien stemmen voor bij één onthouding.
De Verslaggever,
R. PEETERS
De Voorzitter,
1. VAN BELLE
26 (1981-1982) - Nr. 2
[71
TEKST AANGENOMEN DOOR DE COMMISSIE
Artikel 1 Dit decreet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 59bis van de Grondwet. Artikel 2 Aan littera c van de derde alinea van artikel 11 van het decreet van 2 maart 1977 houdende regeling van de erkenning en de subsidiëring van de landelijk georganiseerde sportverenigingen, wordt de volgende bepaling toegevoegd : ,,Wanneer een federatie minimum drie voltijdse personeelsleden in dienst heeft, waaronder ten minste één specifiek belast met de sporttechnische begeleiding, wordt voor het derde personeelslid een bijkomende weddetoelage toegekend gelijk aan de basistoelage die deze federatie geniet.”
Artikel 3 Een nieuw artikel 1 Ibis wordt ingevoegd waarvan de tekst luidt als volgt : ,,Artikel 11 bis Bij besluit van de Vlaamse Executieve worden de voorwaarden qua diploma en ervaring bepaald waaraan het personeelslid specifiek belast met de sporttechnische begeleiding, moet voldoen.” Artikel 4 Dit decreet treedt in werking op 1 januari 1985.
26 (1981-1982) - Nr. 2
[ 101 BIJLAGE 1 Advies van de Hoge Raad voor de Sport
Vlaamse Raad stuk 26 (1981-1982) : Voorstel van decreet van A. Diegenant houdende wijziging van het dekreet van 2 maart 1977 houdende regeling van de erkenning en de subsidiëring van de landelijk georganiseerde sportverenigingen. De commissie vond dat dit voorstel, zoals het bij de Vlaamse Raad werd ingediend, niet kon worden goedgekeurd : 1 - volgens de geest van het decreet gaat de grootste toelage traditioneel naar het personeelslid met de grootste administratieve verantwoordelijkheid ; 2- iemand die in een federatie met de sporttechnische begeleiding word t belast, wordt beter niet full-time, maar op basis van een los uurrooster ingeschakeld ; 3 - de meester federaties blij ken geen behoefte te hebben aan een full-time technisch begeleider ; 4 - wanneer men het salaris van een technisch begeleider voor 95 % gaat subsidiëren, riskeert men heel het huidig systeem in de war te sturen ; 5 - het gevaar is niet denkbeeldig dat een federatie een zogenaamd sporttechnisch ambtenaar zou aanwerven alleen omdat zijn salaris toch voor 95 % wordt gesubsidieerd ; 6 - de voorgestelde maatregel zou zowat 40 miljoen kunnen kosten, zonder dat er sprake is van bijkomende kredieten. Vandaar het advies : NEGATIEF. Als alternatief werd voorgesteld dat de federaties die er volgens nader te bepalen voorwaarden voor in aanwerking komen één extra gesubsidieerd personeelslid in dienst zouden mogen nemen, een zogenaamd sporttechnisch ambtenaar, die bijvoorbeeld zou worden belast met de koördinatie van de technische opdracht waarvoor een beroep kan worden gedaan op de propagandatoelagen, en van de aktiviteiten van de trainers of ander sporttechnisch personeel dat in het kader van het interdepartementeel fonds moest kunnen worden aangeworven, en waarvoor bij de federaties wel veel interesse blijkt te bestaan. Om dat mogelijk te maken zouden de maxima bepaald in art. 10 van het decreet, kunnen worden opgetrokken. Het salaris van bedoeld personeelslid zou dan voor 50 % of, indien het een tweede personeelslid betreft, voor 75 % kunnen worden gesubsidieerd. Dat laatste is weinig waarschijnlijk, omdat vooral grote federaties van de nieuwe maatregel zouden kunnen genieten. De maatregel zou op die manier ook een stimulans kunnen zijn voor het vormen van grotere strukturen. Overeenkomstig de beslissing van de plenaire vergadering van 08.6.1983 geldt dit advies als definitief advies van de H.R. Het wordt ook als dusdanig aan de Minister meegedeeld.
26 (1981-1982) - Nr. 2
[ 111 BIJLAGE II Voltijdse personeelsleden op 1.1.1984 bij de landelijk georganiseerde sportverenigingen Vlaamse Turnliga Kath. Vl. Turnfederatie 2.3. Sec. Turnbond v. België Vl. Vl. 2.5. F.V.T. Dans en Sport
2.6. Bond v. Lich. Opvoeding 2.9. Fed. v. Recr. en Omnisport 3.1. Vl. Atletiekliga 4.1 Vl. Zwemliga
4.4 Land. Bond v. Watersportveren. in België 4.5 Land. Fed. v. Waterski 4.8 Vl. Ver. v. Watersport 4.11 Land. Windsurfing Fed. 5.3 Vl. Handbalvereniging 5.4 Vl. Interpr/Volleybalbond
5.7 Vl. Tennisvereniging 5.8 Nedt. Badmintonliga 5.18 Arbeidersvoetbalbond 5.2 1 Krachtbalfederatie 5.27 K. Kath. Sportfed. v. België - Omnisport 5.37 Nat. Onafh. Minivoetbalbond
5.38 Vl. Liga v. Mini-jeugd- en recreatievolleybal 5.40 K. Kath. Sportfed. Tafeltennis 5.42 K. Vl. Kath. Sportfed. Tafeltennis 5.43 Vl. Kath. Sportfed. Volleybal 6.1 Vl. Judofederatie
1 opsteller 1 bestuurschef 2 bestuurssecretarissen 1 klerk 1 opsteller 1 bestuurschef 1 klerk 1 bestuurssecretaris 1 onderbureauchef 2 opstellers 1 klerk 1 bestuurssecretaris 1 opsteller 1 bestuurssecretaris 1 bestuurschef 2 bestuurschefs 2 klerken 1 klasseerder 1 bestuurssecretaris 1 bestuurschef 1 klasseerder 1 opsteller 1 opsteller 1 bestuurschef 1 bestuurschef 1 klerk 2 onderbureauchefs 1 bestuurssecretaris 2 opstellers 3 opstellers 2 opstellers 2 klerken 1 klasseerder 2 opstellers 1 bestuurssecretaris 2 bestuurssecretarissen 2 opstellers 2 bestuurschefs 1 onderbureauchef 1 klerk 1 opsteller 1 bestuurssecretaris 1 opsteller 1 bestuurschef 1 opsteller 1 klerk 1 bestuurssecretaris 1 opsteller 1 bestuurssecretaris 1 opsteller 1 bestuurschef 2 bestuurschefs 1 klasseerder 1 opsteller 2 klerken
26 (1981-1982) - Nr. 2 6.7 Vl. Rolschaatsbond 8.14 Gezinssportfederatie 8.25 Sporval 8.26 Dansliga Sportfederatie 9.11 Land. Rijvereningingen 9.21 Sportfed. Vl. Kampeerders 9.22 Vl. Liga v. Bedrijfssportbonden 9.27 Vl. Wandel- en Jogging Liga 9.31 Vl. Univ. Sportfed. 9.33 FALOS 11.4 psnos
1121 1 2 1 1 1 1 1 4 1 1 1 3 1 1 1 2 1
klerk bestuurschefs bestuurssecretaris opsteller klerk opsteller onderbureauchef bestuurschefs klerk bestuurschef bestuurssecretaris bestuurschefs opsteller bestuurssecretaris opsteller bestuurschefs bestuurschef
[ 131
26 (1981-1982) - Nr. 2
BIJLAGE III Koninklijk besluit van 24 juli 1978 betreffende de toelagen ten laste van de Nederlandse Cultuurgemeenschap voor de personeelsleden van de erkende landelijk georganiseerde sportvereningen (B.S. 18.08.1978) Artikel 1 Opdat de sportverenigingen als bedoeld in het decreet van 2 maart 1977 van de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap houdende regeling van de erkenning en de subsidiëring van de landelijk georganiseerde sportverenigingen uit hoofde van hun personeelsleden toelagen zouden kunnen ontvangen, moeten deze laatsten houder zijn van de volgende dipoloma’s, bekwaamheidsbewijzen of bewijzen van nuttige ervaring : 1. beleidsfunctie : een diploma van hoger onderwijs of een getuigschrift van nuttige ervaring ; 2. vormingsfunctie : een getuigschrift van lager onderwijs en een brevet van traine afgeleverd door het Bestuur voor Lichamelijke Opvoeding, Sport en Openluchtleven ; 3. administratieve functie : een getuigschrift van lager onderwijs. Voor beleids- en administratieve functies komen alleen in aanmerking diploma’s en getuigschriften afgeleverd door een door de Staat ingerichte, erkende of gesubsidieerde Nederlandstalige onderwijsinstelling. Als nuttige ervaring komt slechts in aanmerking die welke gedurende negen opeenvolgende jaren is verworven als vrijwillig niet-betaald lid van het bestuurscomité van en sportvereniging of als niet-betaald administratief medewerker van een sportvereniging. Artikel 2 6 1. Het maximumsalaris dat voor de subsidiëring in aanmerking wordt genomen, stemt overeen naar gelang van het diploma of bekwaamheidsbewijs waarvan het betrokken personeelslid houder is, met de minimumwedde bepaald bij de weddeschaal verbonden aan de hiernavermelde graden van het rijkspersoneel, vermeerderd met de tussentijdse weddeverhogingen op grond van de dienstanciënniteit die het betrokken personeelslid in de erkende sportvereniging heeft verworven. Diploma of bekwaamheidsbewijs en weddeschaal : 1. Universitair onderwijs en niet-universitair hoger onderwijs van het lange type. Weddeschaal : bestuurssecretaris. 2. Niet-universitair hoger onderwijs van het korte type. Weddeschaal : bestuurschef. 3. Hoger secundair onderwij S. Weddeschaal : opsteller. 4. Lager secundair onderwijs. Weddeschaal : klerk. 5. Typiste Weddeschaal : klerk-typiste. 6. Lager onderwijs. Weddeschaal : klasseerder. 6 2. Voor het personeelslid met de nuttige ervaring van negen jaar als bedoeld in artikel 1, houder van een der diploma’s of bekwaamheidsbewijzen sub. 2 tot 6, geldt de weddeschaal verbonden aan de naast hogere graad in de rangschikking van $ 1. Voor het personeelslid met een nuttige ervaring van achttien jaar als bedoeld in artikel 1, houder van een der diploma’s of bekwaamheidsbewijzen sub. 3 tot 6, geldt de weddeschaal verbonden aan de tweede hogere graad. Voor de toepassing van deze bepaling wordt in de rangschikking in 0 1 de graad van onderbureauchef ingevoegd na deze van bestuurschef. 6 3. Een fictieve dienstancienniteit van vier jaar wordt aangerekend : a) voor het personeelslid houder van een brevet van Ambtenaar Sport en Recreatie uit-
26 (1981-1982) - Nr. 2
[ 141
gereikt door het Bestuur voor Lichamelijke Opvoeding, Sport en Openluchtleven ; b) voor het lid van het sport-technisch personeel, houder van een brevet van trainer uitgereikt of erkend door het Bestuur voor Lichamelijke Opvoeding, Sport en Openluchtleven.
Artikel 3 Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1979.
Artikel 4 Onze Minister van Nederlandse Cultuur wordt belast met de uitvoering van dit besluit.